Genesis van de eerste beschavingen na de Grote Vloed.
In mijn
studie TIJD en TIJDEN, 2015, breng
ik in de eerste hoofdstukken een geschiedschrijving vanaf de Grote Vloed zoals
in het Bijbelboek Genesis beschreven, en geef daarnaast aandacht aan het
ontstaan van de Egyptische beschaving. Mijn bijgevoegde tijdstabellen in het
boek, starten dan ook vanaf de eerste farao Menes die een tijdgenoot van Terah
was, de vader van Abram-Abraham. Zie link voor eventuele aanschaf van het boek:
http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579
Ik heb
de laatste tijd aan schema s gewerkt die de chronologie vanaf de Zondvloed of
Grote Vloed tot aan Abraham beslaan. Net zoals in TIJD en TIJDEN, zijn het
schema s op millimeterpapier van telkens veertien jaar per schema. Zo doende
zijn de vier jaarkwartalen duidelijk zichtbaar en handig voor het aanbrengen
van de Bijbelse en westerse jaartelling.
In deze
aflevering (en nog te volgen afleveringen) bied ik ze aan mijn lezers met het
nodige commentaar, aan.
Mijn
schema s vangen aan bij de Grote Vloed die in het jaar 2341/2340 v. Chr.
gedateerd wordt, en dit op basis van het chronologisch werken met de Bijbelse
sabbat- en jubeljaren (volgens de rekenwijze van William Whiston) in verbinding
met de geslachtsregisters van het Bijbelboek Genesis.
In
september 2015 schafte ik via het internet het boek van Dr. Werner Papke aan: Die Sterne von Babylon, Die geheime
Botschaft des Gilgamesch nach 4000
Jahren entschlüsselt. Het werk dateert al van 1989 (ISBN 3 7857 0498 4). De
auteur brengt een Duitse vertaling van het Gilgamesj-epos en berekend de
astronomische datum van de Babylonische versie van de zondvloed. Tot mijn
verrassing kwam in zijn studie telkens weer het jaar 2340 v. Chr. tevoorschijn, voor het gebeuren. Het is
hetzelfde jaartal waar ik bij arriveerde in mijn studie: TIJD en TIJDEN. En dit
op basis van de sabbat- en jubeljaartelling op de wijze van tellen volgens
William Whiston en vervolgens via de juiste verbinding met het tijdstip van de
roeping van Abraham, voorafgegaan met de Genesisgeslachtsregisters van de aartsvaders.
Ik
beschouw de verkregen astronomische datum van 2340 v. Chr. van Werner Papke
voor het Gilgamesj-epos, als een
kruispeiling dat mijn in de tijd terug navigeren via de sabbat- en jubeljaren,
bevestigd. In mijn werk TIJD en TIJDEN,
2015, hoofdstuk: de datering van de spraakverwarring, blz. 13-21, wijs ik op
afwijkende geslachtsregisters met hogere jaartallen dan de Masoretische
getallen uit onze Bijbel, wat twijfel oproept, een twijfel die nu ongegrond blijkt.
Verbazend
bij het lezen van het werk van Dr. Werner Papke, was ook de astronomische
kennis van de Chaldeeërs. Zij waren blijkbaar Copernicus vierduizend jaar
vooraf. Zij wisten bijvoorbeeld dat de planeten niet om de aarde, maar om de
zon cirkelen en dat planeet aarde met haar maan op de vierde plaats na Saturnus
komt. Het toont veel over de kennis van de nakomelingen van Noach in het derde
millennium v. Chr. Navigeren op zee moet voor hen ook eenvoudig geweest zijn,
en dit verklaart onder andere het snelle ontstaan van de eerste beschavingen in
Centraal-Amerika. Een continent dat vanuit Azië het eerst bereikt werd. Dit
alles is een kennis die later verloren ging en in het Westen slechts
vijfhonderd geleden opnieuw verkregen werd.
De
geboorte van Arpachsad, de zoon van Sem, laat ik twee jaar na het einde van
de Grote Vloed plaatsvinden. De Zondvloed duurde namelijk een jaar van
oktober/november AM 1656 tot oktober/november van AM 1657.
Genesis
7:10 Na zeven dagen kwamen de wateren
van de vloed over de aarde. 11 In Noach s zeshonderdste levensjaar, in de tweede maand (oktober/november), op de zeventiende dag der maand, op
die dag braken alle kolken der grote waterdiepten open en werden de sluizen des
hemels geopend. 12 En de slagregen was veertig dagen en veertig nachten over de
aarde.
Genesis
8:13 In het zeshonderd en eerste jaar,
in de eerste maand (september/oktober),
op de eerste der maand, waren de wateren opgedroogd van de aarde; daarop
verwijderde Noach het luik van de ark, en hij zag uit, en zie, de aardbodem
droogde op. 14 In de tweede maand (oktober/november), op de zevenentwintigste dag der maand,
was de aarde droog.
Dat ik
aan twee jaar na de Zondvloed voor de geboorte van Arpachsad uitkom is het
resultaat van het terugrekenen vanaf het jaar okt997/sep996 v. Chr., toen de
Tempel van Salomo gebouwd was en daarna de Heerlijkheid des HEREN in de Tempel
woning nam. Dat jaar was het ankerpunt om het Anno Mundi jaar 3000 met te
linken. Wanneer men vanaf dit jaar met de chronologische gegevens die de Bijbel
verstrekt terugrekend arriveert men op de tijdsbalk voor Arpachsad in het
tweede jaar na het einde van de Grote Vloed.
Ik wijk
hier met één jaar van de tijdsconstructie van Ivan Panin (1855/1942) met zijn
werk Bible Chronology, af. Men kan opperen: wat maakt nu een jaar verschil
uit? Wel veel, indien men op zoek is naar exacte chronologie. Tweeënzeventig
jaar geleden bijvoorbeeld landden de geallieerde legers o.l.v. Eisenhouwer op
de stranden van Normandië, exact op dinsdag 6 juni 1944. Wanneer men hier een
jaar van afwijkt klopt het verhaal rond de landing niet. Wanneer men vijf of
tien jaar van dit historische gebeuren afwijkt kloppen de politieke
verhoudingen zelfs niet meer.
De
orthodoxe Egyptologie zit er tot zeshonderd jaar naast wanneer men de
Bijbels-chronologische gegevens in hun gefabriceerd raamwerk wil inbrengen. En
daarom de noodzaak van het revisionisme van de geschiedenis van de oudheid.
De
constructie die Panin levert blijft boeiend ter algemene studie van de Bijbelse
chronologie. Hij verdedigt bijvoorbeeld glanzend dat de periode van de 480 jaar
(1 Koningen 6:1) tussen het vierde regeringsjaar van Salomo en het jaar van
Exodus, een historische periode was, waarbinnen de overige chronologische
gegevens dienen ondergebracht te worden. De chronologie van de Richteren wordt
aan de hand van de verlopen schijf van driehonderd jaar ten tijde van de
richter Jefta, bepaald en de overige richteren op de tijdsbalk gerangschikt.
Ook de geboorte van Abram/Abraham volgend op het 130ste jaar van
Terah verdedigt Panin via gedegen Bijbelstudie, glansrijk.
Zijn
enige navigatiepunt op de tijdsbalk echter (en dat is een zwakte) is het begin
van Adam in het Bijbelboek Genesis van waaraf hij via de aartsvaders een Anno
Mundi jaarrekening opbouwt. De link met de westerse tijdrekening wordt pas bij
het vijftiende regeringsjaar van Keizer Tiberius gemaakt met het optreden van
Johannes de Doper en de doop van Jezus Christus. De kruisdood van Jezus
Christus en Zijn Opstanding en Hemelvaart plaatst Panin op de tijdsbalk in Anno
Mundi 4032 wat volgens zijn berekening gelijk valt met het jaar 30 AD.
Ik was
onder de indruk van het ontzag dat Panin had voor het Woord van God. De man was
een autodidact op veel gebied, waaronder wiskunde. Zijn enig navigatiepunt op
de tijdsbalk bij het begin van zijn oefening echter, met als eindpunt het jaar
30 AD, en de vermeende juistheid van zijn constructie wat
jaartallen en regeerperioden betreft, rechtvaardigde hij door gebruik van een
Bijbelse getallensymboliek via zeven- en elfvouden. Zijn boek sluit
dienaangaande af met een hoofdstuk getiteld: The Numeric Phenomena.
In de
te volgen afleveringen zal ik het werk van Panin nog enkele malen aan halen.
Onderaan
het tweede schema merken we de naam van Cham. De nakomelingen van Noach en hun
geschiedenis vinden we in het Bijbelboek Genesis opgetekend vanaf hoofdstuk 10:
Genesis
10:1 Dit zijn de nakomelingen der zonen van Noach: Sem, Cham en Jafeth; hun werden namelijk zonen geboren na de vloed.
Jaartallen
voor de leeftijden van Cham en Jafeth geeft de Bijbel niet. We kunnen nochtans
aannemen dat zij de leeftijden van de nazaten van Sem evenaarden. Cham is
volgens de Bijbel Egypte gaan koloniseren.
Het
Bijbelboek Psalmen heeft twee verwijzingen naar Egypte als het land van Cham.
Psalm
105: 23
Daarna kwam Israël in Egypte, en
Jakob verkeerde als vreemdeling in het
land van Cham.
Psalm
78:51 En Hij sloeg al het eerstgeborene in Egypte, het beginsel der krachten in
de tenten van Cham.
Cham en
zijn nakomelingen zijn identiek met de door de moderne Egyptologie tot mythe
verklaarde god-koningen die voor de eerste farao Menes, over Egypte heersten.
De bekende Palermo-steen (zie TIJD en
TIJDEN, 2015, blz.73-75) verhaalt over een lijst van een honderdtal
god-koningen, die start met de Egyptische god Horus. Volgens deze geschreven
Egyptische primaire bron heeft de eerste farao Menes het bewind over Egypte,
van deze god-koningen overgenomen. Toen de oudheidhistoricus Herodotos in de vijfde
eeuw v. Chr. Egypte bezocht en met de priesters aldaar sprak, kreeg hij
dezelfde geschiedenis te horen:
Toch
is Egypte voor de tijd van die
mannen door goden bestuurddie te midden van de mensen leefden. Nu
eens had de een dan weer de ander de macht en de laatste van hen was Oros, de
zoon van Osiris. Deze heette Apollo in het Grieks; hij heeft Tyfon ten val
gebracht en daarna als laatste god de troon bestegen. Osiris kun je aan
Dionysos gelijkstellen. Herodotos Boek 2:144
De
Bijbelse Cham was een van de acht
overlevenden van de grote vloed en was aldus nog tijdens de
pre-zondvloedperiode van de aarde geboren. Wat vooral opvalt wanneer men de
Genesis-geslachtsregisters bestudeerd, zijn de hoge leeftijden van de
zogenaamde aartsvaders. Noach
bijvoorbeeld, leefde nog tot 350 jaar na de grote vloed (Genesis 9:28). Van
zijn zoon Sem, en broer van Cham,
staat een leeftijd opgeschreven van zeshonderd jaar (Genesis 11:10-11), waarvan
502 jaar na de Vloed. We kunnen aannemen dat ook Cham en zijn onmiddellijke
nakomelingen zulke enorme leeftijden bereikten. Deze mensen kwamen daarenboven uit
een beschaving zonder weerga, met een tot dan toe bewaarde kennis die samen met
hun hoge leeftijden, hen in de ogen van mensen wier leeftijd tot zeventig en
tachtig jaar (Psalm 90:10) herleidt was, tot schijnbaar onsterfelijke goden
maakten. Het is aldus logisch te concluderen dat de god-koningen van de
Palermosteen gewoon stervelingen waren, en afstammelingen uit de lijn van Cham.
Cham en zijn nakomelingen namen overigens zelf, in afwijzing van het verbond
van de HERE God met Noach, de status van goden aan. Dat blijkt o.a. uit het
Gilgamesj-epos dat leert dat Gilgamesj, de koning van Oeroek, twee-derde god
was en een derde mens. Dit maakt deel uit van de in het Bijbelboek Genesis
beschreven rebellie ten tijde van Nimrod, de kleinzoon van Cham.
De
steden Babel, Erek, Akkad en Kalne werden in de negentiende eeuw al door
archeologen blootgelegd en onderzocht. Het Bijbelse Erek is het Uruk dat door
archeologen werd blootgelegd, het verschil in schrijfwijze is een gevolg van
het gebruik van verschillende klinkers. Duizenden kleitabletten werden in de
vermelde steden opgegraven en vertaald. Het bekendste hiervan is het
Gilgamesj-epos, dat een Babylonische versie van het Bijbelse zondvloedverhaal
is. Maar er is meer, de oud-Soemerische koningslijst begint met een koning
genaamd: Kisj. Het vraagt weinig verbeelding om in deze naam de Bijbelse naam
Kus of Kusj te herkennen, de zoon van Cham, de zoon van Noach in Genesis 10:6.
Een probleem is ook hier het conflict tussen de gebruikte dateringsmethoden. Conventioneel
plaatst men de Soemerische Kisj in 2900 v. Chr. Vanuit het Genesismodel
plaatsen we de eerste beschaving in het Tweestromenland rond 2300 v. Chr.
Gilgamesj
was koning van Uruk en sprak volgens het Gilgamesj-epos met een overlevende van
de Grote Vloed: Oetnapisjtim. Dit zou de Bijbelse Noach geweest kunnen zijn of
Cham, de grootvader van Nimrod. Er zijn namelijk onderzoekers die Gilgamesj met
de Bijbelse Nimrod identificeren. De betekenis van het Hebreeuwse Nimrod is:
opstandeling. Gilgamesj zou dan zijn werkelijke naam geweest zijn, en Nimrod
zijn synoniem. En er zijn heel wat raakpunten tussen beide heersers. Zie link:
http://davelivingston.com/nimrod.htm
Het
begin van zijn macht plaatsen we volgens het Genesisbericht in het land Sinear,
in het tweestromenland. Het was pas toen Peleg (in de lijn van Sem) geboren
werd (Genesis 10:25) dat de aarde onder de nakomelingen van Noach verdeeld
werd. De spraakverwarring was hier een belangrijke drijfveer. Wat hier aan
voorafging was de bouw van de eerste stad en toren door Nimrod, de kleinzoon
van Cham in afwijzing van het verbond van de HERE God met Noach na de Grote
Vloed.
Genesis
10:6 En de zonen van Cham waren Kus,
Misraïm, Put en Kanaän. 7 En de
zonen van Kus: Seba, Chawila, Sabta, Rama en Sabteka; en de zonen van Rama
waren Seba en Dedan. 8 En Kus verwekte Nimrod;
deze was de eerste machthebber op de aarde; 9 hij was een geweldig jager voor
het aangezicht des HEREN; daarom zegt men: Een geweldig jager voor het
aangezicht des HEREN als Nimrod. 10 En het begin van zijn koninkrijk was Babel,
Erek, Akkad en Kalne, in het land
Sinear. 11 Uit dat land trok hij naar Assur en hij bouwde Nineve, Rechobot-Ir,
Kalach 12 en Resen tussen Nineveh en Kalach; dat is de grote stad. (NBG
Vertaling 1951)
De
geschiedenis van de eerste opstand na de Grote Vloed vinden we in het
Bijbelboek Genesis hoofdstuk 11:
Genesis
11:1 De gehele aarde nu was één van taal en één van spraak. 2 Toen zij
oostwaarts trokken, vonden zij een vlakte in het land Sinear, waar zij zich vestigden. 3 En zij zeiden tot
elkander: Welaan, laten wij tichelen maken en die goed bakken. En de tichel
diende hun tot steen en het asfalt diende hun tot leem. 4 Ook zeiden zij:
Welaan, laten wij ons een stad bouwen met een toren, waarvan de top tot de
hemel reikt, en laten wij ons een naam maken, opdat wij niet over de gehele
aarde verstrooid worden. 5 Toen daalde de HERE neder om de stad en de toren, die
de mensenkinderen bouwden, te bezien, 6 en de HERE zeide: Zie, het is één volk
en zij allen hebben één taal. Dit is het
begin van hun streven; nu zal niets van wat zij denken te doen voor hen
onuitvoerbaar zijn. 7 Welaan, laat Ons nederdalen en daar hun taal
verwarren, zodat zij elkanders taal niet verstaan. 8 Zo verstrooide de HERE hen vandaar over de
gehele aarde, en zij staakten de bouw van de stad. 9 Daarom noemt
men haar Babel, omdat de HERE daar de taal der gehele aarde verward heeft en de
HERE hen vandaar over de gehele aarde verstrooid heeft. (NBG Vertaling 1951)
Genesis
10:1 Dit nu zijn de geboorten van Noachs
zonen: Sem, Cham, en Jafeth; en hun werden zonen geboren na den vloed. 2 De zonen van Jafeth zijn: Gomer, en Magog, en Madai, en Javan, en
Tubal, en Mesech, en Thiras. 3 En de zonen van Gomer zijn: Askenaz, en Rifath, en Togarma. 4 En de zonen van Javan zijn:
Elisa, en Tarsis; de Chittieten en Dodanieten. 5 Van dezen zijn verdeeld de
eilanden der volken in hun landschappen, elk naar zijn spraak, naar hun
huisgezinnen, onder hun volken.
De
nakomelingen van Jafeth kwamen met hun trek na de spraakverwarring, in de
zogenaamde kustlanden of Europa terecht. De Joodse overlevering leert dat de
Germanen bijvoorbeeld in de lijn van Askenaz, de zoon van Gomer terug te vinden
zijn. Sinds de tiende eeuw na Christus wordt de naam Askenaz namelijk in de
Joodse literatuur gebruikt voor Duitsland, demografisch, het grootste Germaanse
land in Centraal Europa.
De clan
van Jafeth kwam na de spraakverwarring in onherbergzame gebieden terecht. De
aarde werd tijdens deze periode nog meermalen door natuurrampen geteisterd,
en dit als een gevolg van een aardkorst in beweging, die zich nog van de Grote
Vloed aan het herstellen was.
Kus, de
zoon van Cham, wordt in de Bijbel enkele malen in verband met Ethiopië
gebracht. Dat is dan niet het Ethiopië dat vandaag de naam van de staat aan de
hoorn van Afrika draagt, maar eerder het noorden van het huidige Soedan.
Een andere
zoon van Cham: Misraïm, trok naar Egypte. Op de bijgevoegde kaart heb ik de
vermoedelijke reisweg van Kus (purpere kleur) vanuit de Arabische Golf, over de
Indische Oceaan naar Ethiopië getekend, en zo verder langs de Nijl richting
noorden. De groene kleur toont de trekroute van Misraïm over land naar Egypte.
Hierbij
zij opgemerkt dat we de wereld van na de Grote Vloed moeten voorstellen als een
wereld die nog na geteisterd werd door natuurrampen aller aard. Het waren de
dagen van Peleg, de periode dat de wereld, volgens Genesis, verdeeld werd. Volgens
het Genesismodel moeten we ook de continentale drift in deze periode plaatsen,
maar dan versneld. Hierbij werden nieuwe bergmassieven gevormd en zochten
stromen en rivieren een nieuwe weg naar de zeeën. Van de Arabische Golf bijvoorbeeld
neemt men aan dat deze zich veel verder in land tot aan de stad Uruk bevond.
Ook van de huidige Nijldelta neemt men aan dat de Middellandse Zee toen verder
in land zat. Het was nog een groot moerasgebied toen Misraïm daar arriveerde. Over
de eerste farao Menes schrijft Herodotos dat deze de Nijl vanaf Memfis
kanaliseerde en zorgde voor het droogleggen van het land (Herodotos Boek 2,
99).
De
geschiedenis die ik hier breng staat haaks op de door de evolutietheorie
beïnvloede wereldgeschiedenis. De gangbare geschiedschrijving hanteert voor het
begin van het neolithische tijdperk in het Midden-Oosten jaartallen van
ongeveer 6000 tot 4500 v. Chr. De dooddoener wat de dateringsmethode betreft,
is de Egyptologie die via het gebruik van een vermeende Sothis-kalender in het
oude Egypte, te oude data opgeeft. Met de volgende aflevering geven we aandacht
aan de berekeningswijze van de Egyptologie.
Het
Bijbelboek Genesis leert een wereldwijde grote vloed dat het einde van de
eerste beschaving sinds de Schepping betekende, met een nieuw begin in 2340 v.
Chr.
De
wereld die onderging was een beschaving zonder weerga, gelijk aan het Atlantis
uit de Griekse mythologie. Maar het was een beschaving geweest die haar eigen
weg naar de ondergang ging.
De
wereld van de voortijd die onderging was een wereld zonder weerga geweest, en
dit op alle gebied. Honderdtwintig jaar voor de Grote Vloed was de maat vol en
was de aarde en alles wat er op leefde gedoemd tot sterven. Wat de maat vol
maakte was het vermengen van de zonen Gods met de dochters der mensen, met als
resultaat; de Nefilim. Een Hebreeuws woord dat meestal vertaald wordt met
reuzen of geweldenaars.
Genesis
6:1 Toen de mensen zich op de aarde begonnen te vermenigvuldigen en hun
dochters geboren werden, 2 zagen de
zonen Gods, dat de dochters der mensen schoon waren, en zij namen zich
daaruit vrouwen, wie zij maar verkozen. 3 En de HERE zeide: Mijn Geest zal niet
altoos in de mens blijven, nu zij zich misgaan hebben; hij is vlees; zijn dagen zullen honderd twintig jaar
zijn. 4 De reuzen waren in die dagen
op de aarde, en ook daarna, toen de zonen Gods tot de dochters der mensen
kwamen, en zij hun (kinderen) baarden; dit
zijn de geweldigen uit de voortijd, mannen van naam.
5 Toen
de HERE zag, dat de boosheid des mensen groot was op de aarde en al wat de
overleggingen van zijn hart voortbrachten te allen tijde slechts boos was, 6
berouwde het de HERE, dat Hij de mens op de aarde gemaakt had, en het smartte
Hem in zijn hart. 7 En de HERE zeide: Ik zal de mensen, die Ik geschapen heb,
van de aardbodem uitroeien, de mensen zowel als het vee en het kruipend
gedierte en het gevogelte des hemels, want het berouwt Mij, dat Ik hen gemaakt
heb. 8 Maar Noach vond genade in de ogen des HEREN.
Een
periode van Gods handelen met de mens werd definitief afgesloten. Opmerkelijk
vind ik dat er in het Bijbelboek Genesis staat geschreven dat de HERE God de
deur van de ark sloot, en niet Noach:
Genesis
7:16 en de HERE sloot de deur achter hem.
Het betekende
het afsluiten van een Bijbelse bedeling. Slechts acht mensen: vier mannen en
vier vrouwen, overleefden de meganatuurcatastrofe van Godswege en begonnen
daarna opnieuw, met een verbond van God en de belofte dat Hij nooit meer de
aarde zou verderven (Genesis 9:9-11).
%%%FOTO16%%
Het
kwaad (Rom. 3:9-17) was echter mee de ark ingegaan en in de geslachtslijn van
Cham, zou er dra een nieuwe opstand opkomen. Het was de Bijbelse Nimrod die
zoals eerder vermeld, het verzet na de grote vloed leidde.
2
Koningen 19:36 Zo vertrok Sanherib, de koning van Assyrië, en toog henen, en
keerde weder; en hij bleef te Nineveh. 37 Het geschiedde nu, als hij in het
huis van Nisroch, zijn god, zich nederboog, dat Adramelech en Sarezer, zijn
zonen, hem met het zwaard versloegen; doch zij ontkwamen in het land van
Ararat; en Essarhaddon, zijn zoon, werd
koning in zijn plaats. (Statenvertaling)
We
vervolgen onze reeks over de koningen van Assyrië in hun relatie tot Israël en
Juda met Essarhaddon, de zoon en
troonopvolger van Sanherib. Voor de kroniek van de Assyrische koning Sanherib,
zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?ID=2893029
Het
sterfjaar van Sanherib was 680 v. Chr. Het eerste regeringsjaar van zijn zoon
Essarhaddon zit op de tijdsbalk verankerd in het jaar 680/679 v. Chr. De
overige jaren van zijn twaalfjarige regeerperiode lopen tot 669 v. Chr. Essarhaddon
staat bij naam in de Bijbel vermeldt in het Boek Ezra:
Ezra 4:2
Zo kwamen zij aan tot Zerubbabel, en tot de hoofden der vaderen, en zeiden tot
hen: Laat ons met ulieden bouwen, want wij zullen uw God zoeken, gelijk gijlieden;
ook hebben wij Hem geofferd sinds de
dagen van Esar-haddon, den koning van Assur, die ons herwaarts heeft doen
optrekken. (Statenvertaling)
Aan het
woord zijn de vreemde volken ten tijde van Ezra, die Essarhaddon in het
ontvolkte Israël geplaatst, doen wonen heeft.
Tijdgenoot
van Essarhaddon in Juda was de afgodendienaar koning Manasse, de zoon van
Hizkia. Manasse werd uiteindelijk door de legeroversten van de koning van Assur
naar Assyrië in gevangenschap weggevoerd:
2
Kronieken 33:9 Manasse verleidde Juda en de inwoners van Jeruzalem ertoe, meer
kwaad te doen dan de volken die de HERE vóór de Israëlieten had verdelgd. 10 De
HERE sprak tot Manasse en zijn volk, maar zij luisterden niet. 11 Daarom bracht
de HERE over hen de legeroversten van de
koning van Assur, die Manasse grepen met haken, hem boeiden met twee
koperen ketenen en naar Babel voerden. 12 Maar, toen hij in het nauw geraakt
was, zocht hij de gunst van de HERE, zijn God; hij verootmoedigde zich diep
voor het aangezicht van de God zijner vaderen 13 en bad tot Hem; toen liet Hij
Zich door hem verbidden, hoorde zijn smeking, bracht hem naar Jeruzalem terug
en herstelde hem in zijn koningschap. En Manasse erkende, dat de HERE God is.
(NBG Vertaling 1951)
De naam
van de koning van Assyrië wordt in dit Bijbelgedeelte niet meegedeeld, evenmin
als het jaartal voor de wegvoering van Manasse, maar in de Legends of the
Jews lezen we dat Manasse in zijn tweeëntwintigste regeringsjaar naar Assur
werd weggevoerd, en daar tot inkeer kwam. Indien dit jaartal klopt gebeurde de
wegvoering ten tijde van de regering van de Assyriër Essarhaddon. Het land Juda
was in deze dagen schatplichtig aan Assyrië.
In het
tiende regeringsjaar in 671 v. Chr. rukte Essarhaddon met zijn legers tegen
Egypte op. Hij liet hierbij het land Juda links liggen en rukte langs de kust
naar Egypte op. Hierna
een citaat uit Essarhaddon s annalen dienaangaande:
From
the town of Ishupri as far as
Memphis, his royal residence, a distance of fifteen days march, I fought
daily, without interruption, very bloody battles against Tirhakah, king of Egypt and Ethiopia, the one accursed by all the
great gods. Five times I hit him with the point of my arrows, inflicting wounds
from which he should not recover, and then I laid siege to Memphis, his royal
residence, and conquered it in half a day by means of mines, breaches, and
assault ladders; I destroyed it, tore down its walls, and burned it down.
The
Sendjirli Stele translated by Luckenbill, Records of Assyria, II. 580.
Een anomalie voor de
orthodoxe Egyptologie is dat de annalen van de Assyriër Essarhaddon, naar een Egyptische
stad met de naam Ishupriverwijzen. De naam van de stad is vanuit
Egyptische bronnen onbekend en dit intrigeerde heel wat Oriëntalistische
wetenschappers toen de annalen van Essarhaddon begin twintigste eeuw bekend
werden. En wanneer de Duitser Albrecht Alt de oplossing vond gaf deze uitkomst nog
een groter probleem voor de orthodoxe Egyptologie. Albrecht Alt stelde namelijk
dat de Assyrische naam Ishupri verwees
naar farao Wesher-khepru-re van de
negentiende dynastie, beter bekend onder zijn Griekse naam: farao Sethos. Het Assyrische Ishupri betekende aldus burcht van Sethos of burcht van Khepru-re.
Een anomalie ontstond aangezien volgens de orthodoxe Egyptologie er ongeveer
zes eeuwen tijdsverschil zitten tussen Sethos en Essarhaddon en het
onwaarschijnlijk leek dat Essarhaddon zes eeuwen na de era van farao Sethos,
naar een stad met diens naam zou verwezen hebben.
In het model van Velikovsky echter is er slechts één generatie
verschil tussen Sethos en Essarhaddon, en is het logisch dat de Assyrische
kroniekschrijver naar de stad van Sethos
verwees wanneer hij de marsroute van het leger van Essarhaddon naar Egypte beschreef.
Zie TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 366-373, link voor eventuele aankoop: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579
Te
Nahr-el-Kelb in Syrië liet Essarhaddon een inscriptie in een rotswand
aanbrengen ter vereeuwiging van zijn veroveringstochten. Farao Ramses II, de
zoon van Sethos, liet in zijn tweede regeringsjaar tijdens zijn eerste
veldtocht naar Klein-Azië, vlak naast de inscriptie van Essarhaddon zijn eigen inscriptie
achter. Volgens de orthodoxe Egyptologie zit er een tijdsverschil van zes
eeuwen tussen beide heersers en komt Ramses II voor Essarhaddon op de tijdsbalk
terecht? Volgens het revisionisme van de geschiedenis van de oudheid is er
slechts een tijdsverschil van minder dan een eeuw, en is het Ramses II die in
609 v. Chr. zijn inscriptie naast die van Essarhaddon aanbrengt.
Bij het bestuderen van
de annalen van Essarhaddon doen zich nog meer vraagtekens voor. Na het
onderwerpen van Tyrus aan de Middellandse Zeekust en aldus de flanken van zijn
leger beschermende, marcheerde Essarhaddon met zijn leger door Arzani naar Egypte. De plaatsnaam
Arzani identificeren en op de landkaart plaatsen blijft tot op heden een moeilijkheid.
De bijgevoegde kaart uit de The MacMillan Bible Atlas waar men Arzani nabij
Gaza geplaatst heeft, is giswerk geweest.
Het is de verdienste van
wijlen Dr. I. Velikovsky die aantoonde dat de Assyrische geografische term
Arzani in feite een verbastering is van het Hebreeuwse Arzenoe, wat ons
land betekent. Essarhaddon marcheerde aldus door het gebied van Samaria en
Juda richting Egypte waar als eerste plaats Ishupri ingenomen wordt, vooraleer Memfis te belegeren.
De
identificatie van Ishupri met Sethosburg behandel ik in TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 375-384. Hier identificeer
ik bovendien het Bijbelse Tachpanhes
van de profeet Jeremia met de stad Daphnai
in de Noordoostelijke Nijldelta. Ook postuleer ik dat de tot nu toe niet bloot
gelegde hoofdstad Saïs één en
dezelfde was als het in de Bijbel beschreven Tachpanhes. De Bijbelse plaatsnaam
Tachpanhes zou ook kunnen staan voor het Egyptische Te-haph ne-hes wat huis van de Nubiër betekend. Dit is een
puzzelstukje dat exact past in het plaatje bij de strijd van Essarhaddon tegen
de Nubiër of Ethiopiër Tirhaka in de Noordoostelijke Nijldelta. De stad met de
Assyrische benaming Ishupri is dezelfde plaats als het Bijbelse Tachpanhes dat
voor Te-haphne-hes staat en ook dezelfde plaats is als Daphnai.
Essarhaddon verwijst in
zijn annalen naar Tirhaka als de farao van Egypte én Ethiopië die hij volgens
zijn annalen in de strijd bij de belegering van Memfis dodelijk verwonde. Dit
ook echter is grootspraak van de Assyrië want Tirhaka kon na het verlies van
Memfis naar het zuiden ontkomen.
Tirhaka kwamen we al
tegen op de prismastele van Sanherib, de vader van Essarhaddon, toen in 709 v.
Chr. Sanherib Jeruzalem belegerde. Tirhaka was in slag bij Eltekeh door
Sanherib krijgsgevangen gemaakt en zat tijdens de belegering van Jeruzalem in het
Assyrische bivak in ketens. Na de vernietiging van het Assyrische leger nabij
Jeruzalem door de Engel des HEREN, werd Tirhaka door Hizkia bevrijd en huiswaarts gezonden. Achtendertig jaar later in 671 v. Chr.
stond hij opnieuw tegenover de Assyriërs, ditmaal tegen de zoon van Sanherib:
Essarhaddon.
Het waren volgens de
revisie van de geschiedenis van de oudheid de nadagen van de Egyptische
achttiende dynastie. Te Thebe had de oude Eje de weduwe van Toetanchamon
getrouwd en zich de troon toegeëigend. De vijfentwintigste Ethiopische dynastie
onder Tirhaka was een bondgenoot van de Aton-volgers, zie DE ZONAANBIDDER,
2016, blz. 73-75.
Na de onderwerping van heel
Egypte stelde Essarhaddon vazallen over het land aan die voor hem het land
schatplichtig maakte. De belangrijkste vazal en farao was volgens mijn revisie
van de geschiedenis van de oudheid: Horemheb. Hier volg ik een eigen variant
los van Velikovsky, die Horemheb door de Assyriër Sanherib liet benoemen. In
mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, blz.
357-359, werk ik dit uit. Ook in DE
ZONAANBIDDER, 2016, blz. 85 haal ik summier Horemheb aan. (zie link voor
eventuele aanschaf van het boek: http://www.bravenewbooks.nl/books/87999
Met de
vakantie voor de deur wil ik mijn boek TIJD
en TIJDEN, 2015, nogmaals onder de aandacht brengen. Voor velen is de
vakantie een tijd om eens andere lectuur ter hand te nemen:
Het
boek is niet goedkoop, het telt dan ook 496 pagina s met een geschiedkundig
overzicht vanaf de Grote Vloed in 2340 v. Chr. tot de komst van Christus. Vanwege
het gewicht zijn ook de portokosten navenant.
Hierna ter
introductie een hoofdstuk dat ook eerder als een artikel op dit blog verscheen:
Het Bijbelse Ofir en de Toekkijim
1
koningen 9: 26 De koning Salomo maakte ook schepen te Ezeon-geber, dat
bij Eloth is, aan den oever der Schelfzee, in het land van Edom. 27 En Hiram
zond met die schepen zijn knechten, scheepslieden, kenners van de zee, met de
knechten van Salomo. 28 En zij kwamen te Ofir,
en haalden van daar aan goud, vierhonderd en twintig talenten, en brachten het
tot den koning Salomo. (Statenvertaling)
De
bedoeling van deze aflevering is te achterhalen wat met het Hebreeuwse woord: Toekkijim, dat in onze Bijbel met
pauwen vertaald werd, bedoelt is? Daarnaast wil ik het Bijbelse land Ofir op de landkaart
van heden plaatsen. Waar Ofir lag is een punt van discussie onder Bijbelvorsers
aangezien de naam in de loop der eeuwen verloren ging. Vanuit Ofir haalde de
geallieerde vloot van Hiram van Fenicië en Salomo van Israël, goud en andere
producten. Het hierboven vermelde Bijbelcitaat spreekt van 420 talenten goud of
ongeveer 12600 kg wat ook vandaag nog enorm is.
1
koningen 10: 11 Verder ook de schepen van Hiram, die goud uit Ofir
voerden, brachten uit Ofir zeer veel
almuggimhout en kostelijk gesteente.
12 En de koning maakte van dit almuggimhout steunselen voor het huis des
HEEREN, en voor het huis des konings, mitsgaders harpen en luiten voor de
zangers. Het almuggimhout was zo niet gekomen noch gezien geweest, tot op dezen
dag .
. 22
Want de koning had in zee schepen van Tharsis, met de schepen van Hiram; deze
schepen van Tharsis kwamen in, eenmaal
in drie jaren, brengende goud, en zilver, elpenbeen, en apen, en pauwen. (Hebreeuws: Toekkijim)
Het
hiervoor vermelde Bijbelcitaat vermeldt verder dat naast goud ook zeer veel almuggimhout, edelgesteente, zilver,
ivoor, apen en pauwen vanuit Ofir
door de vloot van Hiram naar Esjon-Geber gebracht werd. Vers 22 leert dat de
zogenaamde Tarsis-vloot van Salomo die samen met de vloot van Hiram zeilde, er
drie jaar over deden. Vanuit Esjon-Geber naar Ofir en terug. Dit gegeven maakt
dat we Ofir niet te dicht bij het land Israël mogen zoeken maar eerder aan een
reis naar een ander werelddeel moeten denken. De plaatsing van het land Ofir in
Arabië door de orthodoxie is zo fout bevonden. Moest Arabië met Ofir
bedoelt zijn zou het voor Salomo ook niet nodig geweest zijn om de Feniciërs in
te schakelen. Een reis via de bestaande karavaanwegen met de nodige
transportmiddelen van die tijd was voldoende geweest.
Wat de
zeereis naar het verre Ofir betreft hebben we vanuit de oudheid een indicatie
van wat drieduizend jaar geleden mogelijk was. Zo verwijst de historicus
Herodotos (Boek 4,42) naar een prestatie ten tijde van farao Neko (621/605 v.
Chr.) in Egypte waarbij farao zijn zeelieden om Afrika heen liet varen. Zij
vertrokken met hun vloot vanuit de Rode Zee naar het zuiden om Afrika heen, en
daarna noordwaarts. Een tocht van in totaal twee jaar alvorens zij via de
straat van Gibraltar de Middellandse Zee invoeren. Met deze informatie is het
mogelijk om aan te nemen dat de geallieerde vloot van Hiram en Salomo zelfs
Amerika en/of Azië kon bereiken. In weet-magazine schreef Tjarko Evenboer twee
interessante artikels betreffende de Feniciërs en de ontdekking van Amerika
lang voor Europeanen daar voet aan land zetten. Zie link:
Wanneer
men deze twee studies doorneemt is er nog weinig twijfel dat het Bijbelse Ofir
inderdaad in het huidige Brazilië gezocht moet worden. Ik heb in mijn studies
gedurende een hele tijd Ofir in India geplaatst en dit vooral omdat de
historicus Flavius Josephus, Ofir in India plaatst (Joodse Oudheden Boek.
VIII,vi.4), en daarnaast zijn er de vermelde producten in de Bijbel zoals pauwen dat naast het goud en zilver uit
Ofir gehaald werd. Pauwen komen alleen in India en in de onmiddellijke
buurlanden voor en niet in Zuid-Amerika en dus leek het dat de keuze
voor India correct was. Het is na het doornemen van de artikels in Weet-magazine
dat ik verder onderzoek naar de Pauw als vogel in de Bijbel deed. Het wondermooie
kleurrijke beestje dat verantwoordelijk is voor het feit dat ik in mijn denken met
India vastzat. Het blijkt nu dat er maar twee verwijzingen naar
Pauwen in de ganse Bijbel voorkomen en dat is in het eerder geciteerde
Bijbelboek 1 Koningen en in het Bijbelboek Job hoofdstuk 39 vers 16.
Daarenboven kon ik in een Bijbelse Encyclopedie bij het woord Pauw lezen,
dat het helemaal niet vaststaat dat de in het Hebreeuws vermelde vogel met Pauw
te vertalen is. In de Hebreeuwse grondtekst staat er: Toekkijim. Nu ben ik geen expert in talen maar mijn eerste
ingeving was dat de Toekkijim
gewoon de Hebreeuwse versie van de vogelsoort Toekan in Brazilië was. Een dier even mooi en kleurrijk als de pauw
en ook een geschenk een koning waardig. Heeft men daarom trouwens voor de
vertaling pauw gekozen? Ik herhaal dat ik geen taalexpert ben en merk alleen
het eerste gedeelte Toek dat in beide talen met elkaar overeenkomt. Dit alles
is uiteraard geen bewijs op zich maar alleen een hint, een aanwijzing dat indien
mijn veronderstelling juist is, de plaatsing van Ofir in het huidige Brazilië nogmaals
onderlijnt is.
Het Bijbelse Ofir en Almuggimhout
Het
volgende product uit Ofir, na de Pauw, dat ik onder de aandacht
wil brengen is het Almuggimhout dat in 1 Koningen beschreven wordt.
1 koningen 10: 11
Bovendien bracht de vloot van Hiram, die goud uit Ofir aanvoerde, uit Ofir zeer
veel almuggimhout en edelgesteente
mee. 12 De koning verwerkte het almuggimhout
tot meubels voor het huis des HEREN en voor het huis des konings, ook tot
citers en harpen voor de zangers. Zulk
almuggimhout is nooit meer aangekomen noch gezien tot op deze dag
Het
Hebreeuwse woord voor Almuggim (meervoud) is onbekend. Ook hier is het niet geweten, net zoals met
de vogels TOEKKIJIM, wat met ALMUGGIM bedoelt is noch waar
het hout vandaan kwam. De Statenbijbel en de NBG 1951 Bijbel hebben in hun
vertaling Almuggim gehandhaafd maar de vertalers van het NBV 2004 hebben
gemeend de houtsoort te mogen identificeren met Sandelhout dat uit Azië
afkomstig is. De vertaling met Sandelhout blijft echter gissen.
De
beschreven houtsoort in 1 Koningen 10:11 is ongetwijfeld regenwoudhout. Een
dure duurzame houtsoort die ook heden nog in het noordelijk halfrond haar nut
heeft en waar men veel geld voor over heeft. Het Bijbelse Almuggimhout was een
unieke houtsoort die wanneer de Kroniekschrijver aan het Bijbelboek 1 Koningen werkte
en de geschiedenis van Salomo neerschreef, toen al niet meer gezien was. De in
de Bijbel beschreven meubels die Salomo in Israël van dit hout liet maken, zijn
over de eeuwen heen verloren gegaan. Maar in Egypte zijn sommige meubelstukken
bewaard gebleven. In het British Museum kun je een stoel van drieduizend jaar oud bewonderen die tot de meubels van de
vrouwelijke Farao Hatsjepsoet behoord heeft. Het gebruikte hout voor de stoel wordt
door het museum als ebbenhout bestempelt. Dit is een woord dat ontleend werd
van het Grieks. Maar de uiteindelijke oorsprong van dit Griekse woord gaat
terug naar Egypte waar deze bijzondere houtsoort HBNJ heette. De klinkers zijn hier onbekend. Het blijft vraagteken
op vraagteken wanneer men deze zaken onderzoekt. Een ding staat vast en dat is
de duurzaamheid van dit tropisch-hout dat in Egypte noch in
Klein Azië voorkwam. Het Bijbelse Almuggimhout
was een begeerde houtsoort. Het was dit hout dat Salomo en Hiram uit Ofir
haalden en aan Egypte leverden.
De
vrouwelijke farao Hatsjepsoet werd door de Egyptologie op basis van een
vermeend dubbelkalendergebruik in het oude Egypte in de vijftiende eeuw v. Chr.,
op de tijdsbalk geplaatst? Vijf eeuwen voordat Salomo zijn handelsvloot naar
Ofir stuurde. De Sothis-kalender is echter door het revisionisme van de
geschiedenis van de oudheid weerlegd en Hatsjepsoet hoort thuis in de tiende
eeuw v. Chr. Op dit blog schreef ik dienaangaande eerder een artikel op 06.07.2015: de dochter van farao. Zie
link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1436133600&stopdatum=1436738400
Maar in het veertiende jaar van den koning Hizkia kwam Sanherib, de koning van Assyrië
2 Koningen 18:9 Het
geschiedde nu in het vierde jaar van den koning Hizkia (hetwelk was het zevende
jaar van Hosea, den zoon van Ela, den koning van Israël) dat Salmaneser, de koning van Assyrië,
opkwam tegen Samaria, en haar belegerde. 10 En zij namen haar in ten einde van
drie jaren, in het zesde jaar van Hizkia; het was het negende jaar van Hosea,
den koning van Israël, als Samaria ingenomen werd. 11 En de koning van Assyrië
voerde Israël weg naar Assyrië, en deed hen leiden in Halah, en in Habor, bij
de rivier Gozan, en in de steden der Meden. 12 Daarom dat zij de stem des
HEEREN, huns Gods, niet waren gehoorzaam geweest, maar Zijn verbond overtreden
hadden; en al wat Mozes, de knecht des HEEREN, geboden had, dat hadden zij niet
gehoord, noch gedaan.
13 Maar in het
veertiende jaar van den koning Hizkia kwam Sanherib,
de koning van Assyrië, op tegen alle vaste steden van Juda, en nam ze in.
(Statenvertaling)
Sanherib staat als
koning van Assyrië in de Bijbel vermeld in het veertiende regeringsjaar van
Hizkia van Juda. En het veertiende regeringsjaar van Hizkia is duidelijk
verbonden met het negende regeringsjaar van Hosea van het tienstammenrijk en de
inname van Samaria door het leger van de Assyrische koning Salmaneser V. In het
artikel op dit blog van 18.05.2014
over Sargon II (zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?ID=2885923)
zagen we dat Sanherib de
troon met zijn vader Sargon II deelde. Koning Hizkia van Juda verwees in zijn
veertiende regeringsjaar in 709 v. Chr. (2 Kon. 18:13) naar de koningen
van Assyrië in het meervoud:
2
Kronieken 32:1-4 Na deze gebeurtenissen, waarin Jehizkia 's trouw bleek, rukte Sanherib, de koning van Assur, op. Hij
trok Juda binnen en zeide: Waarom zouden de koningen van Assur bij
hun komst zoveel water vinden
Terwijl
Sanherib in 709 v. Chr. Jeruzalem belegerde, leidde zijn vader en mede-koning
Sargon II een veldtocht tegen Babylon.
Sanherib
verwijst in zijn annalen op zijn bekende prisma-stele naar de belegering van
Jeruzalem, maar dateert deze actie als zijn derde veldtocht, zonder de vermelding
van een regeringsjaar:
18
As for Hezekiah the Judahite, 19who
did not submit to my yoke: forty-six of his strong, walled cities, as well as
20 the small towns in their area, 21 which were without number, by levelling
with battering-rams 22 and by bringing up seige-engines, and by attacking and
storming on foot, 23 by mines, tunnels, and breeches, I besieged and took them.
24 200,150 people, great and small, male and female, 25 horses, mules, asses,
camels, 26 cattle and sheep without number, I brought away from them 27 and
counted as spoil. (Hezekiah) himself,
like a caged bird 28 I shut up in
Jerusalem, his royal city. 29 I threw up earthworks against him 30the one
coming out of the city-gate, I turned back to his misery. 31 His cities, which
I had despoiled, I cut off from his land, and 32 to Mitinti, king of Ashdod, 33
Padi, king of Ekron, and Silli-bêl, 34 king of Gaza, I gave (them). And thus I
diminished his land. 35 I added to the former tribute, 36 and I lad upon him
the surrender of their land and impostsgifts for my majesty. 37 As for Hezekiah, 38 the terrifying splendor of my majesty overcame him, and 39 the
Arabs and his mercenary troops which he had brought in to strengthen 40 Jerusalem,
his royal city, 41 deserted him. In addition to the thirty talents of gold and
42 eight hundred talents of silver, gems, antimony, 43 jewels, large
carnelians, ivory-inlaid couches, 44 ivory-inlaid chairs, elephant hides,
elephant tusks, 45 ebony, boxwood, all kinds of valuable treasures, 46 as well
as his daughters, his harem, his male and female 47 musicians, which he had
brought after me 48 to Nineveh, my royal city. To pay tribute 49 and to accept
servitude, he dispatched his messengers.
(Prisma-stele
kolom 2)
Moesten
we alleen de gegevens van de Assyriër bezitten, zouden we moeten aannemen dat
Sanherib Jeruzalem inderdaad met succes belegerde, en een grote schatting van
Hizkia ontving, de Judese koning die hij als een vogel in een kooi opgesloten
had.
De
historische werkelijkheid zag er anders uit. Volgens de Bijbel werd het
belegerende Assyrische leger door de Engel des HEREN vernietigend verslagen en
moesten zij afdruipen. Later zou Sanherib volgens de Bijbel te Nineveh door
twee van zijn zonen vermoord worden.
2
Koningen 19:32 Daarom zo zegt de HEERE van den
koning van Assyrië: Hij zal in deze stad niet komen, noch daar een pijl
inschieten; ook zal hij met geen schild daarvoor komen, en zal geen wal
daartegen opwerpen. 33 Door den weg, dien hij gekomen is, door dien zal hij
wederkeren; maar in deze stad zal hij niet komen, zegt de HEERE. 34 Want Ik zal
deze stad beschermen, om die te verlossen, om Mijnentwil, en om Davids, Mijns
knechts wil. 35 Het geschiedde dan in dienzelven nacht, dat de Engel des HEEREN uitvoer, en sloeg in het leger van Assyrië honderd
vijf en tachtig duizend. En toen zij zich des morgens vroeg opmaakten,
ziet, die allen waren dode lichamen. 36 Zo vertrok Sanherib, de koning van Assyrië, en toog henen, en keerde weder; en
hij bleef te Nineve. 37 Het geschiedde nu, als hij in het huis van Nisroch,
zijn god, zich nederboog, dat Adramelech en Sarezer, zijn zonen, hem met het
zwaard versloegen; doch zij ontkwamen in het land van Ararat; en Esar-haddon,
zijn zoon, werd koning in zijn plaats. (Statenvertaling)
De
plaatsing van Sanherib op de tijdsbalk met zijn eerste regeringsjaar in 705 v.
Chr. door de orthodoxe Assyriologie wijs ik af.
Het
jaartal 709 v. Chr. als veertiende regeringsjaar van Hizkia is op de tijdsbalk
verankerd het zevende sabbatjaar van apr709/mrt708, gevolgd door het vijftiende
jubeljaar van okt709/sep708 v. Chr. en is een navigatiepunt op de tijdsbalk. Dit
gegeven plaatst Sanherib als koning van Assyrië al in het jaar 709 v. Chr. op
de tijdsbalk.
Aan de
veldtocht naar Jeruzalem in 709 v. Chr. gingen overigens nog twee campagnes
vooraf. Op basis van de Bijbels-chronologische gegevens was Sanherib ontegensprekelijk
een mede-koning die de troon van Assur met Sargon II deelde.
Er is
nochtans een manier om op basis van Sanherib s eigen annalen tot de berekening
van zijn eerste co-regeerjaar te komen. Er is namelijk een verklaring (Assyrian
Kings from Adasi to Assur Dan II - synthesized from Synchronistic Chronicle,
Meissmers list, and corrected to the Khorsabad List - as quoted by Courville)
van Sanherib, die stelt dat er 418
jaar waren tussen zijn regering en die van Tiglath Pileser I. Wanneer men de
gangbare chronologie hanteert, klopt deze verklaring van Sanherib niet. De
gereviseerde regeerperiode van Tiglath Pileser I heeft de jaren: 1134/1096 v. Chr. (zie De Assyriologie
herzien, 2012, blz. 113 voor wie het boek wil aanschaffen, zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579)
Wanneer
we echter de rekensom in het gereviseerde plaatje toepassen verkrijgen we de
som van 1134 min 418 geeft het jaartal 716 v. Chr. voor het eerste
regeringsjaar van Sanherib.
Het is
hetzelfde jaar dat Sargon II een
veldtocht tegen Mannea leidde en Salmaneser
V de stad Tyrus belegerde. Het Assyrische Rijk kende in dat jaar aldus een
waar triumviraat.
Vermoedelijk
leidde Sanherib in dat jaar zijn eerste veldtocht naar Babylon. Daar zat
Merodach Baladan op de troon die weigerde voor het Assyrische juk te buigen.
Met
het relaas van Sanherib s derde veldtocht naar Jeruzalem in gedachte en zijn historische
nederlaag aldaar, mogen we echter dezelfde twijfels hebben betreffende zijn
bombastisch commentaaraangaande Babylon, op de prisma-stele:
20
In my first campaign I accomplished the defeat of
Merodach-baladan, 21 king of Babylonia, together with the army of
Elam, 22 his ally, on the plain of Kish. 23In the midst of that battle he
deserted his camp, 24 and he escaped alone, so he saved his own life. 25 The
chariots, horses, wagons, mules, 26 which he left behind at the beginning of
the battle 27 my hands seized. Into his palace, which is in 28 Babylon, I
entered jubilantly. 29 I opened his treasure-house: gold, silver, vessels of
god and silver, 30 precious stones of every name, goods and property 31without
limit, heavy tribute, his harem, 32 courtiers and officials, singersmale and
33 femaleall his artisans, 34 as many as there were, his palace servants 35 I
brought out, and I counted as spoil. In the might of Assur 36 my lord,
seventy-five of his strong walled cities 37 of Chaldea, and 420 small cities 38
of their area I surrounded, I conquered, I carried off their spoil. 39 The
Arabs, Arameans, and Chaldeans 40 who were in Erech, Nippur, Kish,
Harsagkalamma, 41 Kutha and Sippar, together with the citizens, 42 the rebels I
brought out and counted as booty ..
De stad
Babylon werd pas in 709 v. Chr. door Sargon II onderworpen, en het relaas van
Sanherib is als grootspraak te ontmaskeren.
De
tweede beschreven veldtocht van Sanherib op de prismastele leidde hem naar het
land van de Kassieten in het oosten van Assur. Deze veldtocht is ergens tussen 715 en 710 v. Chr.te dateren
65
In my second campaign, Assur, my
lord, encouraged me, and 66 against the land of the Kassites and the land of
the Yasubigallai, 67 who from of old had not been submissive to the kings, my
ancestors, 68 I marched. In the midst of the high mountains 69 I rode on
horseback where the terrain was difficult, 70 and had my chariot drawn up with
ropes: 71 where it became too steep, I clambered up on foot like the wild-ox.
72 The cities of Bît-Kilamzah, Hardishpi, 73and Bît-Kubatti, their strong,
walled cities 74 I besieged, I captured. People, horses, 75 mules, asses,
cattle, and sheep 76 I brought out from their midst and counted as booty. 77 And
their small cities, which were beyond numbering, 78 I destroyed, I devastated,
and I turned into ruins. The houses of the steppe, (namely) the tents, 79 in
which they lived, I set on fire and 80 turned them into flames. I turned round,
and 81 made that Bît-Kilamzah into a fortress 82 I made its walls stronger
than they had ever been before .
Over
de historische waarde van de beschrijving van deze veldtocht, is er geen andere
bron beschikbaar dan de Assyrische. We mogen er echter wel van uitgaan dat er
inderdaad een veldtocht heeft plaatsgevonden en dat er bijzonder wreed,
buitenproportioneel in de naam van de god van Assur is opgetreden.
De
prismastele vermeldt een totaal van acht veldtochten en sluit af met de
beschrijving van de uitbouw van de stad Nineveh en Sanherib s paleis. Het
invoegen van deze veldtochten in de bewaarde eponiemlijsten van Sanherib is
moeilijk en niet geheel passend mogelijk. Daarenboven is er een breuk, een
hiaat in de eponiemlijsten vanaf 699/698 v. Chr.
[705/704] Tijdens het eponiem van Nashru-Bêl, de gouverneur van
Amedi, de koning marcheerde tegen Tabal; tegen Gurdi, de Kulummaean, [...] de
koning werd gedood; het kamp van de koning van Assyrië [...] In Abu, de
twaalfde, Sanherib, de koning [?].
[704/703] Tijdens het eponiem van Nabû-deni-epu, de gouverneur van
Nineveh, naar Larak en Sarrabanu; het paleis van Kalizi werd hersteld, in [...]
de edelen tegen de Kulummaean.
[703/702] Tijdens het eponiem van Nuhaya, de gouverneur van Kalizi,
veldtocht tegen [?].
[702/701] Tijdens het eponiem van Nabû-le'i, de gouverneur van
Arbela, veldtocht tegen [?].
[701/700] Tijdens het eponiem van Hananu, de goeverneur van Til-Barsip,
[...] van Halzi [...]
[700/699] Tijdens het eponiem van Metunu, de gouverneur van Isana,
Aur-nadin-umi, de zoon van Sanherib, [] van het paleis, in de stad [...],
grote ceder balken, alabaster in Ammananum [...], in Kapri-Dagili [...] voor
[...] de koning [...].
[699/698] Tijdens het eponiem van Bêl-arrani, gouverneur van
Kurba'il,
afgebroken - HIAAT in de
Eponiemlijst
De historische
regeerperiode van Sanherib hebben we in dit artikel vastgesteld over de periode
van 716 v. Chr. tot 680 v. Chr., of zesendertig jaar. Een belangrijk gedeelte
van deze periode was Sanherib echter een co-koning met zijn vader Sargon II.
Het einde van Sanherib hebben we beschreven gezien in het Bijbelboek 2
Koningen:
2
Koningen 19:37 Het geschiedde nu, als hij in het huis van Nisroch, zijn god,
zich nederboog, dat Adramelech en Sarezer, zijn zonen, hem met het zwaard
versloegen; doch zij ontkwamen in het land van Ararat; en Essar-haddon, zijn zoon, werd koning in zijn plaats.
Het eerste
regeringsjaar van Essarhaddon, de zoon en troonopvolger van Sanherib, zit op de
tijdsbalk verankerd in het voorjaar van 680 v. Chr., maar dat is stof voor een
volgende aflevering.
Tot
slot wil ik aandacht geven aan de vernietiging van het Assyrische leger van
Sanherib bij Jeruzalem in 709 v. Chr. Volgens het Bijbelrelaas is het de Engel
des HEREN die in de Pesachnacht 185.000 man van het leger neerslaat, zodat de
rest van het leger moest afdruipen. Ook de Joodse oudheid-historicus Flavius
Josephus vermeldt de nederlaag van Sanherib voor de poorten van Jeruzalem.
"Now
when Sennacherib was returning from his Egyptian war to Jerusalem, he found his
army under Rabshakeh his general in danger [by a plague], for God had sent a pestilential distemper upon his army;
and on the very first night of the
siege, a hundred fourscore and five thousand, with their captains and
generals, were destroyed. So the king was in a great dread and in a terrible
agony at this calamity; and being in great fear for his whole army, he fled
with the rest of his forces to his own kingdom, and to his city Nineveh; and
when he had abode there a little while, he was treacherously assaulted, and
died by the hands of his elder sons, Adrammelech and Seraser, and was slain in
his own temple, which was called Araske. Now these sons of his were driven away
on account of the murder of their father by the citizens, and went into
Armenia, while Assarachoddas took the kingdom of Sennacherib." And this
proved to be the conclusion of this Assyrian expedition against the people of
Jerusalem. (Flavius Josephus, Joodse Oudheden,
Boek X, 1. 5.)
Ook de
Joodse overleveringen brengen uitvoerig verslag van de Assyrische nederlaag bij
Jeruzalem.
With this vast army Sennacherib hastened onward, in accordance with the disclosures of the astrologers, who warned
him that he would fail in his object of capturing Jerusalem, if he arrived there later than the day set
by them. His journey having lasted but one day instead of ten, as he had
expected, he rested at Nob. A raised platform was there erected for
Sennacherib, whence he could view Jerusalem. On first beholding the Judean
capital, the Assyrian king exclaimed: "What! Is this Jerusalem, the city
for whose sake I gathered together my whole army, for whose sake I first
conquered all other lands? Is it not smaller and weaker than all the cities of
the nations I subdued with my strong hand?" He stretched himself and shook
his head, and waved his hand contemptuously toward the Temple mount and the sanctuary
crowning it. When his warriors urged him to make his attack upon Jerusalem, he
bade them take their ease for one night, and be prepared to storm the city the
next day. It seemed no great undertaking. Each warrior would but have to pick
up as much mortar from the wall as is needed to seal a letter and the whole
city would disappear. But Sennacherib made the mistake of not proceeding
directly to the attack upon the city. If he had made the assault at once, it
would have been successful, for the sin of Saul against the priest at Nob had
not yet been wholly expiated; on that very day it was fully atoned for. In the
following night, which was the Passover
night, when Hezekiah and the people began to sing the Hallel Psalms, the
giant host was annihilated ..
The
Legends of the Jews, Boek IX,
De
Joodse overlevering leert dat de vernietiging van het Assyrisch leger voor de
poorten van Jeruzalem geschiedde tijdens de Pesach-nacht.
Het
neerslaan van het Assyrische leger door de Engel des HEREN werd door Velikovsky
vanuit kosmische oorsprong, verklaard. De planeet Mars zou in die dagen
interacties met de aarde gehad hebben en een rol gehad in de vernietiging van
het leger van Sanherib. Zie TIJD en
TIJDEN, 2015, blz. 331-337. Voor wie het boek wil aanschaffen: zie link: :
http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579
Als het
stof van de meganatuurcatastrofe van 709 v. Chr. ging liggen werd zelfs een
kalenderhervorming noodzakelijk. Het boek The Legends of the Jews zoals
eerder geciteerd, lijkt een verstoring van de aarde in haar loop om de zon te
leren:
. A number of miracles besides were connected with the recovery of Hezekiah.
In itself it was remarkable, as being the first case of a recovery on record.
Previously illness had been inevitably followed by death. Before he had fallen
sick, Hezekiah himself had implored God to change this order of nature. He held
that sickness followed by restoration to health would induce men to do penance.
God had replied: "Thou art right, and the new order shall be begun with
thee." Furthermore, the day of
Hezekiah's recovery was marked by the great miracle that the sun shone ten
hours longer than its wonted time. The remotest lands were amazed thereat,
and Baladan, the ruler of Babylon, was prompted by it to send an embassy to
Hezekiah, which was to carry his felicitations to the Jewish king upon his
recovery.
Bij het
doornemen van de Joodse legendes probeer ik altijd het historisch-betrouwbare
van het fantastische te filteren, en bruikbaar te maken. In het hierna volgende
citaat leert de legende dat na het wegtrekken van het restant van het leger van
Sanherib, de Joden de volgende morgen het Assyrische bivak binnentrokken en
daar de farao van Egypte en de Ethiopische koning Tirhaka van hun ketenen
verlosten, en huiswaarts zonden. Deze beide koningen waren eerder in de slag
bij Eltekeh aan de grens met Egypte, door Sanherib verslagen en blijkbaar
krijgsgevangen genomen.
..In
view of all the wonders God had done for him, it was unpardonable that Hezekiah
did not feel himself prompted at least to sing a song of praise to God. Indeed,
when the prophet Isaiah urged him to it, he refused, saying that the study of
the Torah, to which he devoted himself with assiduous zeal, was a substitute
for direct expressions of gratitude. Besides, he thought God's miracles would
become known to the world without action on his part, in such ways as these: After the destruction of the Assyrian army,
when the Jews searched the abandoned camps, they found Pharaoh the king of Egypt and the Ethiopian king Tirhakah. These
kings had hastened to the aid of Hezekiah, and the Assyrians had taken them
captive and clapped them in irons, in which they were languishing when the Jews
came upon them. Liberated by Hezekiah, the two rulers returned to their
respective realms, spreading the report of the greatness of God everywhere. And
again, all the vassal troops in Sennacherib's army, set free by Hezekiah,
accepted the Jewish faith, and on their way home they proclaimed the kingdom of
God in Egypt and in many other lands.
The
Legends of the Jews, Boek IX,
Ook Sanherib
beschrijft het treffen met het Egyptische legeren de gevangenneming van de
Egyptische prinsen (meervoud!) op zijn prisma-stele. Hierna het betreffende citaat:
. The officials, nobles, and people of Ekron, who had thrown Padi
their kingbound by oath and curse of Assyria into fetters of iron and had
given him over to Hezekiah, the Judahitehe
kept him in confinement like an enemy their heart became afraid, and they
called upon the Egyptian kings,
the bowmen, chariots and horses of the king of Meluhha [Ethiopia], a countless
host, and these came to their aid. In the neighborhood of Eltekeh, their ranks being drawn up before me, they offered battle.
With the aid of Assur, my lord, I fought with them and brought about their
defeat. The Egyptian charioteers and princes, together with the Ethiopian
king's charioteers, my hands captured alive in the midst of the battle.
Eltekeh and Timnah I besieged, I captured, and I took away their spoil.
(Prisma-stele van Sanherib)
Deze
veldslag werd ook door de oudheidhistoricus Herodotos beschreven. Zie TIJD en
TIJDEN, 2015, blz. 307-311.
Herodotos Boek 2, 141 After him there came to the throne the priest of
Hephaistos, whose name was Sethos.
This man, they said, neglected and held in no regard the warrior class of the
Egyptians, considering that he would have no need of them; and besides other
slights which he put upon them, he also took from them the yokes of corn-land
which had been given to them as a special gift in the reigns of the former
kings, twelve yokes to each man. After this, Sanacharib king of the Arabians and of the Assyrians marched a great
host against Egypt. Then the warriors of the Egyptians refused to come to
the rescue, and the priest, being driven into a strait, entered into the
sanctuary of the temple and bewailed to the image of the god the danger which
was impending over him; and as he was thus lamenting, sleep came upon him, and
it seemed to him in his vision that the god came and stood by him and
encouraged him, saying that he should suffer no evil if he went forth to meet
the army of the Arabians; for he himself would send him helpers. Trusting in
these things seen in sleep, he took with him, they said, those of the Egyptians
who were willing to follow him, and encamped in Pelusion, for by this way the invasion came: and not one of the
warrior class followed him, but shop-keepers and artisans and men of the
market. Then after they came, there swarmed by night upon their enemies mice of the fields, and ate up their
quivers and their bows, and moreover the handles of their shields, so that on
the next day they fled, and being without defense of arms great numbers fell.
And at the present time this king
stands in the temple of Hephaistos in stone, holding upon his hand a mouse, and by letters inscribed he says
these words: "Let him who looks upon me learn to fear the gods."
Met
mijn studie TIJD en TIJDEN, 2015,
blz. 307-311, breng ik al deze aangehaalde historische bronnen te samen en komt
er een historisch plaatje tevoorschijn waar de verschillende puzzelstukjes hun
plaats vinden. De Bijbel is hierbij de leidraad. De farao die de
oudheidhistoricus Herodotos met de (Griekse) naam Sethos doorgeeft is dezelfde
persoon als farao (Hebreeuws) So uit de Bijbel. En de namen Sethos en So zijn
dan weer gelijk aan het Assyrische Sebech, naar wie in de beschreven tijd
verwezen wordt.
Het is
ook boeiend om te zien wat de buiten-Bijbelse bronnen weglaten, niet vermelden.
We hebben al gezien dat bijvoorbeeld Sanherib nergens melding van zijn
nederlaag maakt. Maar ook Herodotos kreeg van de Egyptische priesters met wie
hij over deze epoque in gesprek ging, niet de volledige waarheid te horen. De
vermelding door Sanherib dat hij Egyptische en Ethiopische prinsen en edelen op
het slagveld bij Eltekeh krijgsgevangen nam, (en dit bevestigd in de Joodse
overleveringen), vinden we bij Herodotos niet terug.
Volgens
de eerder geciteerde Joodse overlevering werd de farao van Egypte, waarvan de
naam niet wordt meegedeeld, te samen met de Ethiopische koning Tirhaka door de
Joden uit Jeruzalem van hun ketenen bevrijd en huiswaarts gezonden. Zij waren
getuigen geweest van de vernietiging van het belegerende Assyrische leger door
de Engel des HEREN van Israël. Volgens de Joodse overlevering keerden zij
huiswaarts verkondigende de grootheid van de God van Israël. Maar deze
informatie was ten tijde van Herodotos door de Egyptenaren al lang verwijderd.
Wat historisch na ongeveer 275 jaar voor hen van waarde overbleef, was alleen
maar de vermelding van een veldslag tegen het leger van Sanherib, en een
standbeeld van de farao die in zijn hand een muis vasthield met op de sokkel
van het beeld een opschrift om de goden (meervoud) te vrezen. De apostel
Paulus zou het vijf eeuwen later omschrijven als:
1
Korintiërs 8:5 Want al zijn er zogenaamde goden, hetzij in de hemel, hetzij op
de aarde en werkelijk zijn er goden in menigte en heren in menigte 6 voor
ons nochtans is er maar één God, de Vader, uit wie alle dingen zijn en tot wie
wij zijn, en één Here, Jezus Christus, door wie alle dingen zijn , en wij door
Hem. (NBG Vertaling 1951)
Koning
Tirhaka van Ethiopië had o.a. mijn aandacht in mijn boek De zonaanbidder,
2016, blz. 73-75. Voor wie het boek wil aanschaffen, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/87999
Conclusie:
De stelling van de vakwetenschap Assyriologie dat de Eponiemlijsten het kader
leveren voor een chronologisch rangschikken van de Assyrische koningen op de
tijdsbalk en dat de Assyrische koningslijst volledig zou zijn, is weerlegd. In
de Bijbel en in de werken van Flavius Josephus en andere
bronnen, zijn er duidelijke aanwijzingen dat bepaalde namen van Assyrische
koningen uit de lijst verwijderd werden en dat de aangeboden chronologie van de
Assyrische koningen vraagtekens oproept.
Het Bijbelse
Jubeljaar was een belangrijk onderdeel uit God s Wet van 1483 v. Chr. betreffende
het beheer en het eigendomsrecht in het Beloofde Land, het land Kanaän dat ze
veertig jaar later zouden binnentrekken.
Het
doel van het jubeljaar was om uiteindelijk
alle mogelijke individuele verlies van land e.a. in het vijftigste jaar van de
sabbatjaarcyclus te herstellen, en aan de rechtmatige eigenaar
terug te geven. De toepassing van de wet betekende een garantie tegen blijvende verarming van kansarmen. Hierna het
betreffende Bijbelgedeelte dat een en ander duidelijk maakt.
Leviticus
25: 1
Verder sprak de HEERE tot Mozes, aan den berg Sinaï, zeggende: 2 Spreek tot de
kinderen Israëls, en zeg tot hen: Wanneer
gij zult gekomen zijn in dat land, dat Ik u geve, dan zal dat land rusten,
een sabbat den HEERE. 3 Zes jaren zult gij uw akker bezaaien, en zes jaren uw
wijngaard besnijden, en de inkomst daarvan inzamelen. 4 Doch in het zevende
jaar zal voor het land een sabbat der
rust zijn, een sabbat den HEERE; uw akker zult gij niet bezaaien en uw
wijngaard niet besnijden. 5 Wat van zelf van uw oogst zal gewassen zijn, zult
gij niet inoogsten, en de druiven uwer afzondering zult gij niet afsnijden; het
zal een jaar der ruste voor het land zijn. 6 En de inkomst van den sabbat des
lands zal voor u tot spijze zijn, voor u, en voor uw knecht, en voor uw
dienstmaagd, en voor uw dagloner, en voor uw bijwoner, die bij u als
vreemdelingen verkeren; 7 Mitsgaders voor het vee, en 8 Gij zult u ook tellen zeven jaarweken, zevenmaal zeven jaren; zodat de
dagen der zeven jaarweken u negen en veertig jaren zullen zijn.9 Daarna
zult gij in de zevende maand, op den tienden der maand, de bazuin des geklanks
doen doorga 10 En gij zult dat
vijftigste jaar heiligen, en vrijheid uitroepen in het land, voor al zijn
inwoners; het zal u een jubeljaar zijn;
en gij zult wederkeren een ieder tot zijn bezittingen, en zult wederkeren een
ieder tot zijn geslacht. 11 Dit jubeljaar zal u het vijftigste jaar zijn; gij
zult niet zaaien, noch inoogsten wat van zelf daarin zal gewassen zijn, noch
ook de druiven der afzonderingen in hetzelve afsnijden. 12 Want dat is het
jubeljaar; het zal u heilig zijn; gij zult uit het veld de inkomst daarvan
eten.
13 Op dat jubeljaar zult gij ieder wederkeren
tot zijn bezitting. 14 Daarom, wanneer gij aan uw naaste wat veilbaars
verkopen, of uit de hand uws naasten kopen zult, dat niemand de een den ander
verdrukke. 15 Naar het getal der jaren, van het jubeljaar af, zult gij van uw
naaste kopen, en naar het getal van de jaren der inkomsten zal hij het aan u
verkopen. 16 Naar de veelheid der jaren zult gij zijn koop vermeerderen, en
naar de weinigheid der jaren zult gij zijn koop verminderen; want hij verkoopt
aan u het getal der inkomsten. 17 Dat dan niemand zijn naaste verdrukke; maar
vreest voor uw God; want Ik ben de HEERE, uw God! 18 En doet Mijn inzettingen,
en houdt Mijn rechten, en doet dezelve; zo zult gij zeker wonen in het land. 19
En het land zal zijn vrucht geven, en gij zult eten tot verzadiging toe; en gij
zult zeker daarin wonen. 20 En als gij zoudt zeggen: Wat zullen wij eten in het
zevende jaar! Ziet, wij zullen niet zaaien, en onze inkomst niet inzamelen; 21 Zo zal Ik Mijn zegen gebieden over u in het
zesde jaar, dat het de inkomst voor drie jaren zal voortbrengen. 22 Het
achtste jaar nu zult gij zaaien, en zult van de oude inkomst eten, tot het
negende jaar toe; totdat zijn inkomst ingekomen is, zult gij het oude eten. 23
Het land ook zal niet voor altoos verkocht worden; want het land is het Mijne,
dewijl gij vreemdelingen en bijwoners bij Mij zijt. 24 Daarom zult gij, in het
ganse land uwer bezitting, lossing voor het land toelaten. 25 Wanneer uw
broeder zal verarmd zijn, en iets
van zijn bezitting verkocht zal hebben, zo zal zijn losser, die hem nabestaande is, komen, en zal het verkochte
zijns broeders lossen. 26 En wanneer iemand geen losser zal hebben, maar zijn
hand bekomen en hij gevonden zal hebben, zoveel genoeg is tot zijn lossing; 27
Dan zal hij de jaren zijner verkoping rekenen, en het overschot zal hij den
man, wien hij het verkocht had, weder uitkeren; en hij zal weder tot zijn
bezitting komen. 28 Maar indien zijn hand niet gevonden heeft, wat genoeg is,
om aan hem weder uit te keren, zo zal zijn verkochte goed zijn in de hand van
deszelfs koper tot het jubeljaar toe; maar
in het jubeljaar zal het uitgaan, en hij zal tot zijn bezitting wederkeren.
29
Insgelijks, wanneer iemand een woonhuis in een bemuurde stad zal verkocht
hebben, zo zal zijn lossing zijn, totdat het jaar zijner verkoping volkomen zal
zijn; in een vol jaar zal zijn lossing wezen. 30 Maar is het, dat het niet
gelost wordt, tegen dat hem het gehele jaar zal vervuld zijn, zo zal dat huis,
hetwelk in die stad is, die een muur heeft, voor altoos blijven aan hem, die
dat gekocht heeft, onder zijn geslachten; het zal in het jubeljaar niet
uitgaan. 31 Doch de huizen der dorpen, die rondom geen muur hebben, zullen als
het veld des lands gerekend worden; daarvoor zal lossing zijn, en zij zullen in
het jubeljaar uitgaan. 32 Aangaande de steden der Levieten, en de huizen der
steden hunner bezitting; de Levieten zullen een eeuwige lossing hebben. 33 En
als men onder de Levieten lossing zal gedaan hebben, zo zal de koop van het
huis en van de stad zijner bezitting in het jubeljaar uitgaan; want de huizen
van de steden der Levieten zijn hun bezitting in het midden van de kinderen
Israëls. 34 Doch het veld van de voorstad hunner steden zal niet verkocht
worden; want het is een eeuwige bezitting voor hen. 35 En als uw broeder zal
verarmd zijn, en zijn hand bij u wankelen zal, zo zult gij hem vasthouden,
zelfs een vreemdeling en bijwoner, opdat hij bij u leve. 36 Gij zult geen
woeker noch overwinst van hem nemen; maar gij zult vrezen voor uw God, opdat uw
broeder bij u leve. 37 Uw geld zult gij hem niet op woeker geven, en gij zult
uw spijze niet op overwinst geven. 38 Ik ben de HEERE, uw God, Die u uit Egypteland
gevoerd heb, om u het land Kanaän te geven, opdat Ik u tot een God zij. 39
Desgelijks, wanneer uw broeder bij u zal verarmd zijn, en zich aan u verkocht
zal hebben, gij zult hem niet doen dienen den dienst van een slaaf; 40 Als een
dagloner, als een bijwoner zal hij bij u zijn; tot het jubeljaar zal hij bij u dienen. 41 Dan zal hij van u
uitgaan, hij en zijn kinderen met hem, en hij zal tot zijn geslacht wederkeren,
en tot de bezitting zijner vaderen wederkeren. 42 Want zij zijn Mijn
dienstknechten, die Ik uit Egypteland uitgevoerd heb; zij zullen niet verkocht
worden, gelijk men een slaaf verkoopt. 43 Gij
zult geen heerschappij over hem hebben met wreedheid; maar gij zult vrezen
voor uw God. (Statenvertaling)
Het
sabbat-en jubeljaargebod van Leviticus hoofdstuk 25 ging van start bij de
inbezitneming van het land Kanaän door de Israëlieten.
Leviticus
25:1 En de HERE sprak tot Mozes op de berg Sinai: 2 Spreek tot de Israëlieten
en zeg tot hen: Wanneer gij in het land
komt, dat Ik u geef, dan zal het land rusten, een sabbat voor de HERE.
Israël
heeft in zijn lange geschiedenis nooit het jubeljaargebod gehouden. Volgens mij
zonder twijfel om redenen van winstbejag door de machthebbers. De wortel van
alle kwaad is de geldzucht leert de Bijbel (1 Timoteüs 6:10).
Door
het toepassen van het jubeljaargebod zou Israël een voorbeeld geweest zijn naar
de omringende volkeren toe, wat een sociaal welvaartskoninkrijk inhield. Het
was een unieke wet voor Israël, die zelden toegepast werd.
De wet
van het Jubeljaar volgend op een cyclus van zeven maal zeven jaren stond in
contrast met de buurvolkeren van Israël die er een slavenstaat-systeem in de
geest van de rebellie van Nimrod, op na hielden.
Van de
in totaal 120 sabbatjaren vanaf het eerste sabbatjaar van apr1437/mrt1436 v.
Chr. gerekend, tot en met het sabbatjaar van apr604/mrt603 v. Chr., het laatste
sabbatjaar voor de wegvoering in Babylonische ballingschap in 605 v. Chr., heeft
Israël slechts met intervallen, vijftigmaal het sabbatjaargebod gehouden. Na
het zeventigste maal negeren van het sabbatjaargebod volgde de Babylonische
ballingschap. Een ballingschap die exact zeventig jaar duurde ter vergoeding
voor het (ontvolkte) land dat toen zijn sabbatrust kreeg.
De
geschiedvertelling die we hier brengen is geen gewone geschiedschrijving zoals
met de geschiedenis van bijvoorbeeld Egypte en Assyrië, maar is
Heilsgeschiedenis. De HERE God heeft in Zijn eeuwig voornemen, de Israëlieten
uitverkoren om tot Zijn doel te komen: het herstel van alle dingen.
Exodus
19:1 In de derde maand na de uittocht
der Israëlieten uit het land Egypte, op dezelfde dag, kwamen zij in de
woestijn Sinai. 2 Nadat zij van Refidim opgebroken waren, kwamen zij in de
woestijn Sinai en legerden zich in de woestijn; en Israël legerde zich daar tegenover de berg. 3 Toen klom Mozes op
tot God, en de HERE riep tot hem van de berg, en zeide: Zó zult gij zeggen tot het huis van Jakob en meedelen aan de
Israëlieten: 4 gij hebt gezien, wat Ik de Egyptenaren heb aangedaan, en dat Ik
u op arendsvleugelen gedragen en tot Mij gebracht heb. 5 Nu dan, indien gij aandachtig naar Mij luistert en mijn verbond bewaart, dan
zult gij uit alle volken Mij ten eigendom zijn, want de ganse aarde behoort
Mij. 6 En gij zult Mij een koninkrijk
van priesters zijn en een heilig volk. Dit zijn de woorden die gij tot de
Israëlieten spreken zult.
Jesaja
49:6 Verder zeide Hij: Het is te gering, dat Gij Mij een Knecht zoudt zijn, om
op te richten de stammen van Jakob, en om weder te brengen de bewaarden in Israël;
Ik heb U ook gegeven tot een Licht der
heidenen, om Mijn heil te zijn tot
aan het einde der aarde. (Statenvertaling)
Romeinen
3:1 Welk is dan het voordeel van den Jood? Of welk is de nuttigheid der
besnijdenis? 2 Vele in alle manier; want
dit is wel het eerste, dat hun de Woorden Gods zijn toebetrouwd.
Het
gaat om de beloofde Verlosser, waarvan de draad aanvangt in het
eerste Bijbelboek Genesis, met de belofte van een herstel van alle dingen. De
dood, het sterven, dat was gaan heersen vanaf de eerste rebellie van de mens,
zou ooit aan zijn einde komen. Doorheen de Bijbel zien we dan ook de ontvouwing
van de belofte van de komende Verlosser van Genesis naar Exodus, naar Leviticus
en zo verder, ingevuld worden. Het begint bij Adam, daarna naar Seth, naar
Noach, naar Sem, naar Abraham, naar Izaak, naar Jakob, naar Juda, naar David,
om uiteindelijk de vervulling te vinden in Jezus
Christus, de (ver)Losser. Ten tijde van Jozua en later de
Richterenperiode, was de invulling van de belofte van de Losser nog niet
compleet. De Bijbel bestond toen alleen uit de eerste vijf boeken van Mozes,
enkele Psalmen en het Boek Jozua. Later zou via de overige Bijbelboeken het
beeld van de komende Verlosser van de dood duidelijker worden. En de profeet
Jesaja van de achtste eeuw v. Chr. zag en beschreef zowel de ene komst van de
komende Koning der koningen als degene die als plaatsvervangend Lamslachtoffer,
zou
komen. Het tijds-dal tussen de twee komsten van de ene Verlosser mochten de
Hebreeuwse profeten niet zien (1 Petrus 1-10-12 Efeze 3:1-7)
Jesaja
53:5 Maar om onze overtredingen werd
hij doorboord, om onze ongerechtigheden
verbrijzeld; de straf die ons de vrede aanbrengt, was op hem, en door zijn
striemen is ons genezing geworden. 6 Wij
allen dwaalden als schapen, wij
wendden ons ieder naar zijn eigen weg, maar de HERE heeft ons aller
ongerechtigheid op hem doen neerkomen. 7 Hij werd mishandeld, maar hij liet
zich verdrukken en deed zijn mond niet open; als een lam dat ter slachting geleid wordt, en als een schaap dat
stom is voor zijn scheerders, zo deed hij zijn mond niet open.
Het is
ook belangrijk om het beloofde land Kanaän van toen voor de geest te halen. Het
was namelijk een zeer vruchtbaar land zonder weerga, dat in de Bijbel
beschreven wordt, een land overvloeiende van melk en honing. Het is een
beschreven vruchtbaarheid die tegenwoordig sinds de klimaatwisseling van de
achtste eeuw v. Chr., nog moeilijk voor te stellen is. De Bijbelse vroege en
late regen was als een zegen van Boven verantwoordelijk voor jaarlijks meerdere
rijke oogsten aller aard.
Nu
moeten we ons het volk van die tijd voorstellen. Het begon met de belofte aan
één man Abraham. Een belofte die aan zijn zoon Izaak herhaald werd en vervolgens
aan diens zoon Jakob. Ten tijde van Jakob en zijn twaalf zonen was het een
familieverband van zeventig mensen, die in 1698 v. Chr. ten tijde van de
wereldwijde hongersnood, Egypte binnentrokken.
En
tweehonderdvijftien jaar later was het een volk geworden van ruim twee miljoen
mensen die in april 1483 v. Chr. op een vrijdag met Pesach, Egypte o.l.v. Mozes
op weg naar het Beloofde Land uittrokken. Vijftig dagen later op een zaterdag,
in datzelfde jaar 1483 v. Chr. kregen zij in de wildernis de Wet. Een grondwet
die zij aanvaardden.
Van de
Israëlieten werd gehoorzaamheid aan de wet en geloofsvertrouwen op God
verlangd. In het tweede jaar na de uittocht uit Egypte (Numeri 10:11) trokken
zij uit de wildernis op, richting Kanaän. Een meerderheid van de verspieders
(10/12) die het land Kanaän verkend hadden weigerden echter het land Kanaän
binnen te trekken, uit vrees voor de bewoners en slaagden erin het volk van hun
eigen angst en ongeloof te overtuigen. Het resultaat was dat het volk weigerde
binnen te trekken. Als straf volgden 38 jaar in de wildernis voor heel het
volk. Heel het geslacht ouder dan twintig jaar zou in de wildernis
achterblijven. Veertig jaar (2+38) later trokken Jozua en Kaleb, de twee (van
de twaalf) moedige verspieders met de nieuwe in de wildernis geboren generatie,
het land Kanaän binnen. De intocht in Kanaän beschreef ik uitvoerig in TIJD en TIJDEN, 2015, hoofdstuk: Jozua
en de inbezitneming van Kanaän, blz. 121-141. (Voor wie het boek wil
aanschaffen: zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579)
Jozua
5:10 Terwijl de Israëlieten te Gilgal gelegerd waren, vierden zij het Pascha op de veertiende dag van die
maand, des avonds, in de vlakten van Jericho; 11 en zij aten, daags na het
Pascha, van de opbrengst van het land, ongezuurde broden en geroost koren, op
dezelfde dag. 12 En het manna hield op, daags nadat zij van de opbrengst van
het land hadden gegeten. Dus hadden de Israëlieten geen manna meer, maar zij aten dat jaar van wat het land
Kanaän opleverde.
Dit
Bijbelcitaat plaatsen we chronologisch op de tijdsbalk in de maand Nisan of
maart/april, van het jaar 1443 v. Chr. En vanuit Jozua 5:12 maken we op dat
toen in dat jaar 1443 v. Chr. met de maand nisan, de sabbatjaarcyclus van start
ging met zeven jaar later het eerste sabbatjaar in apr1437/mrt1436 v. Chr.
En het
manna hield op, daags nadat zij van de opbrengst van het land hadden gegeten.
Veertig jaar lang hadden zij in de wildernis op dit manna overleefd en nu bij
het binnengaan van het land overvloeiende van melk en honig, hield het manna,
het brood der engelen (Psalm 78:25) op. Ik haal Psalm 78 aan om het wonder van
het overleven gedurende veertig jaar van ruim twee miljoen mensen in de
wildernis te onderlijnen. Dit was alleen mogelijk door het manna van Boven, het
afleiden van groepen trekvogels naar het gebied waar de Israëlieten verbleven
en water dat uit de rots verkregen werd. Zelfs tegenwoordig zou een overleven
van zulk een massa volk in de Arabische wildernis zonder verpleging niet
mogelijk zijn. Alleen kleine groepen nomaden kunnen in die wildernis overleven.
Vandaar ook het ongeloof bij seculiere onderzoekers voor de beschreven Bijbelse
feiten en het herleiden van het Israëlitische volk ten tijde van de intocht,
tot een nomadentroepje.
De
verovering van Kanaän zou zes jaar in beslag nemen waarna het land onder de
twaalf van stammen van Israël verdeeld werd.
Het
eerste sabbatjaar viel in het jaar apr1437/mrt1436 v. Chr. Een sabbatjaar dat
ongetwijfeld onder leiding van Jozua gehouden werd. Na de dood van Jozua namen
zogenaamde oudsten de leiding over. En de vraag is of dat ook ten tijde van de
oudsten, het tweede volgende sabbatjaar (van apr1430/mrt1429 v. Chr.) sinds de
intocht, gehouden werd, en het land zijn rust kreeg? Ik betwijfel het, omdat na
het vierde sabbatjaar apr1416/mrt1415 v. Chr. de verdrukking van de Israëlieten
door Mesopotamië al een aanvang nam. Een verdrukking die als een oordeel over
de twaalf stammen van Israël ging.
Voor
deze verdrukking en nog zes te volgen, had de HERE God in Leviticus 26:1-46, gewaarschuwd.
Het jaartal 1483 v. Chr. op de
tijdsbalk der geschiedenis voor het jaar
van de Exodus is het resultaat van de historische plaatsing van de dertig
jubeljaren tussen het jaar 1395/1394 v. Chr. en 27/28 AD.
De jubeljaren en de wijze van
rekenen van de sabbat- en jubeljaren heb ik van William Whiston (JOSEPHUS
Complete Works, Translated by William Whiston, A.M., Appendix Dissertation V)
overgenomen. Er waren in totaal dertig
jubeljaren vanaf de eerste viering tot het optreden van Jezus Christus in 27/28
AD, het jaar dat Jezus het aangename jaar des HEREN (Lucas 4) uitriep en zich
als de Messias voor de Joden bekendmaakte. Hierna een opsomming van alle
jubeljaren vanaf één tot dertig. De onderlijnde jubeljaren zijn historisch op
de tijdsbalk verankerd.
Exodus jaartal: 1483 v. Chr. met
het begin van de sabbatjaartelling veertig jaar later in 1443 v. Chr. Het
eerste Jubeljaar volgt zeven maal zeven jaar later met Tisjri 1395 v. Chr.
Jubeljaren en jaartallen voor
Christus:
Historische periode:
1. 1395/1394 Richter
Othniël
2. 1346/1345 Naomi,
Ruth & Boaz
3. 1297/1296 Richter
Ehud
4. 1248/1247 verdrukking
Jabin
5. 1199/1198 Richter
Thola
6. 1150/1149 verdrukking Ammon
7. 1101/1100 Richter en profeet Samuël
8. 1052/1051 Saul
9. 1003/1002 Salomo
10. 954/953 Rehabeam
11. 905/904 Josafat
12. 856/855 Joas
13. 807/806 Amazia
14. 758/757 Uzzia
15. 709/708 Het veertiende regeringsjaar van
Hizkia
16. 660/659 Manasse
17. 611/610 Josia
- Val Nineveh
18. 562/561 Het
37ste jaar der ballingschap van Jojachin
19. 513/512 Haggaï
20. 464/463 Ezra
21. 415/414 Nehemia
22. 366/365 Perzische
periode
23. 317/316 Griekse
periode
24. 268/267 Griekse
periode
25. 219/218 Griekse
periode
26. 170/169 Griekse
periode
27. 121/120 Makkabeeën
28. 72/71 Makkabeeën
29. 23/22 Hongersnood
Herodes
30. 27/28 AD Messias Jezus ____________
William Whiston (1667/1752) was een Engelse
wiskundige, historicus en theoloog. Hij is vooral bekend door zijn vertaling
van de werken van Flavius Josephus uit het Grieks naar de Engelse taal. In zijn
dissertatie V eerder vermeld, geeft Whiston tien historische verwijzingen
naar het houden van sabbat- en jubeljaren door het oude Israël vanuit de
Bijbel, de werken van Flavius Josephus en vanuit de apocriefe boeken van
Makkabeeën. Deze verwijzingen vormen als het ware een ketting waarmee men op de
tijdsbalk naar het verleden kan navigeren. Aan deze lijst van tien historische
verwijzingen voegde ik nog een jaartal toe: het jubeljaar 562/561 v. Chr.: het
eerste regeringsjaar van de Babylonische koning Evil Merodach, wanneer deze
heerser koning Jojachin van Juda uit zijn gevangenis in Babylon verloste in het
37ste jaar van diens ballingschap (2 Koningen 27:27).
De
dertig jubeljaren leveren het sluitende raamwerk waarbinnen de
Bijbels-chronologische gegevens met betrekking op regeerperioden van de
koningen van Juda en Israël gerangschikt kunnen worden.
Van de
Exodus in 1483 v. Chr. zijn het 480 jaar tot het vierde regeringsjaar van
Salomo wanneer deze aan de bouw van de Tempel te Jeruzalem begint.
1
Koningen 6:1 Het geschiedde nu in het vierhonderd en tachtigste jaar, na den
uitgang der kinderen Israëls uit Egypte, in het vierde jaar van het koninkrijk
van Salomo over Israël, in de maand Ziv (deze is de tweede maand), dat hij het
huis des HEEREN bouwde.
Het
vierde regeringsjaar van Salomo verankeren we op de tijdsbalk in
okt1004/sep1003 v. Chr. Zijn veertigjarige regeerperiode gaat van 1007 tot 967
v. Chr.
Daaraan
vooraf gaat de regeerperiode van David van 1047 tot 1007 v. Chr. Voorafgegaan
door de veertigjarige regeerperiode van Saul van 1087 tot 1047 v. Chr. Vanaf
1047 v. Chr. vinden we aansluiting met de jaartallen van de richterenperiode en
de tijd van Jozua met de inbezitneming van Kanaän.
De
regeerperioden van de koningen van Juda en van Israël volgend op de scheuring
van het Verenigd Koninkrijk na de dood van Salomo in 967 v. Chr., rangschikken
we op de tijdsbalk tussen 967 v. Chr. en 586 v. Chr. Het laatste jaar betekende
het einde van het koninkrijk van Juda met de vernietiging van de Tempel door de
Babylonische legers van Nebukadnezar.
In mijn
studie TIJD en TIJDEN, 2015, heb ik
de regeerperioden van de koningen van Israël en Juda passend tussen beide
jaartallen: 967 v. Chr. en 586 v. Chr. op de tijdsbalk aangebracht.
De profeet Ezechiël âs 390 jaar âongerechtigheid van het huis Israëlsâ
Ezechiël
1:1 In het dertigste jaar, in de vierde maand (juni/juli), op de vijfde der
maand, toen ik te midden der ballingen aan de rivier de Kebar was, werd de
hemel geopend en zag ik gezichten van Godswege. 2 Op de vijfde der maand het was het vijfde jaar der ballingschap
van koning Jojachin 3 kwam het woord des HEREN tot de priester Ezechiël,
de zoon van Buzi, in het land der Chaldeeën, aan de rivier de Kebar; de hand
des HEREN was daar op hem.
Ezechiël
4:1 Gij, mensenkind, neem u een tichelsteen, leg die vóór u en teken daarop een
stad, Jeruzalem. 2 En breng haar in staat van belegering: bouw een schans tegen
haar, werp een wal op tegen haar, sla legerkampen tegen haar op, breng aan alle
kanten stormrammen tegen haar in stelling. 3 En gij, neem u een ijzeren
bakplaat en zet die als een ijzeren muur tussen u en de stad. Richt uw blikken
vast op haar, zodat zij in staat van belegering komt; en beleger haar. Dit zal
voor het huis Israëls een teken
zijn. 4 En gij, ga op uw linkerzijde liggen en leg daarop de ongerechtigheid van het huis Israëls; naar het getal der dagen
dat gij daarop liggen zult, zult gij hun ongerechtigheid dragen. 5 En Ik leg u de jaren van hun
ongerechtigheid op, naar het getal der dagen: driehonderd en negentig dagen.
Zo zult gij de ongerechtigheid van het huis Israëls dragen. 6 Als gij dit hebt volbracht, zult gij opnieuw gaan liggen, op uw rechterzijde;
dan zult gij de ongerechtigheid dragen van het
huis van Juda: veertig dagen; voor
elk jaar leg Ik u een dag op. 7 Gij zult uw blikken vast op het belegerde
Jeruzalem richten, met ontblote arm, en ertegen profeteren. 8 En zie, Ik zal
touwen om u heen slaan, zodat gij u niet van de ene op de andere zijde kunt
keren, totdat gij de dagen van uw belegering ten einde hebt gebracht.
Wanneer
men onderzoek naar dit bepaald Bijbelgedeelte doet is men verrast door het
aantal van verschillende meningen die er betreffende het plaatsen van deze
perioden op de tijdsbalk, bestaan. Sommige onderzoekers zijn zelfs zo
eerlijk te stellen, dat zij chronologisch gezien, niets met dit Bijbelbericht
kunnen aanrichtten. En Ivan Panin (1855/1942), die ook een boek over Bijbelse
chronologie schreef, verwijst er zelfs niet naar. Ik heb het boek Bible
Chronology van Panin een korte tijd geleden aangeschaft en werk momenteel aan
een recensie die ik binnenkort op dit blog plaats. Panin bouwt zijn
chronologische constructie vanuit de (Masoretische) Bijbel op. Zijn enige
navigatiepunt op de tijdsbalk echter, is het begin van Adam in het Bijbelboek
Genesis van waaraf hij via de aartsvaders een Anno Mundi jaarrekening opbouwt.
Daar waar men minstens twee tot drie navigatiepunten nodig heeft ter sturing op
een denkbeeldige tijdsbalk. De link met de westerse tijdrekening maakt Panin
pas bij het vijftiende regeringsjaar van Keizer Tiberius, met het optreden van
Johannes de Doper en de doop van Jezus Christus.
Het is de
tijdsperiode van de koningen van Israël en van Juda volgend op de scheuring van
het Verenigd Koninkrijk bij de dood van Salomo, waar Panin bij gebrek aan
meerdere navigatiepunten, afwijkt. De Jubeljaartelling ontbreekt eveneens in
zijn constructie, wat nochtans meerdere navigatiepunten op de tijdsbalk
oplevert.
Tot het
begrijpen van de opdracht van de HERE God aan de profeet Ezechiël van de 390
dagen/jaren en 40 dagen/jaren, is het vooreerst belangrijk het chronologische
vertrekpunt van de profetie op de tijdsbalk te verankeren. Het ankerpunt wordt
gegeven in vers 2 van Ezechiël hoofdstuk 4:
Op de
vijfde der maand het was het vijfde
jaar der ballingschap van koning Jojachin 3 kwam het woord des HEREN tot
de priester Ezechiël, de zoon van Buzi, in het land der Chaldeeën, aan de
rivier de Kebar; de hand des HEREN was daar op hem.
Het
vijfde jaar van de Babylonische ballingschap van koning Jojachin van Juda is
het ankerpunt. Het vastpinnen van deze Bijbelse chronologische verwijzing aan
de westerse jaartelling is eenvoudig. In mijn studie TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 312-320, geef ik de meerdere ankerpunten
waarmee de regeerperiode van de Babylonische koning Nebukadnezar op de
tijdsbalk verankerd is, en de link naar de Judese jaartelling.
In het
achtste regeringsjaar van Nebukadnezar zijnde mrt597/apr596 v. Chr. werd
Jojachin in ballingschap weggevoerd:
2
Koningen 24:8 Jojachin was achttien jaar oud, toen hij koning werd; hij regeerde drie maanden te Jeruzalem.
Zijn moeder heette Nechusta; zij was een dochter van Elnatan uit Jeruzalem. 9
Hij deed wat kwaad is in de ogen des HEREN, geheel zoals zijn vader gedaan had.
10 Te dien tijde trokken de knechten van Nebukadnessar, de koning van Babel,
tegen Jeruzalem op; en de stad werd belegerd. 11 Nebukadnessar, de koning van
Babel, kwam zelf vóór de stad, terwijl zijn knechten haar belegerden. 12 Toen
ging Jojachin, de koning van Juda, uit tot de koning van Babel, hij, zijn moeder,
zijn dienaren, zijn vorsten en zijn hovelingen. En de koning van Babel nam hem gevangen, in het achtste jaar van zijn
regering. 13 Hij voerde vandaar weg al de schatten van het huis des HEREN
en die van het koninklijk paleis; en van alles wat Salomo, de koning van
Israël, gemaakt had in de tempel des HEREN, haalde hij het goud af, zoals de
HERE gesproken had. 14 Hij voerde geheel Jeruzalem, al de vorsten en al de
weerbare mannen tienduizend in ballingschap, ook al de handwerkslieden en
de smeden; niemand werd overgelaten behalve de armen van het volk des lands. 15
Hij voerde Jojachin in ballingschap naar Babel; ook de koningin-moeder, de
vrouwen des konings, zijn hovelingen en de machtigen des lands deed hij in
ballingschap gaan van Jeruzalem naar Babel; 16 en de koning van Babel bracht
heel de weerbare manschap zevenduizend , de handwerkslieden en de smeden
duizend , altemaal dappere krijgslieden, als ballingen naar Babel. 17 En de
koning van Babel maakte Jojachin s oom Mattanja koning in zijn plaats en
veranderde diens naam in Zedekia. (NBG Vertaling 1951)
Het
achtste regeringsjaar van Nebukadnezar was feb597/mrt596 v. Chr. De wegvoering
in ballingschap van Jojachin geschiedde in het voorjaar van 597 v. Chr. Het
vijfde jaar van Jojachin gerekend aan Tishri (okt/sep)-jaren (wat gebruikelijk
was in Juda) was okt594/sep593 v. Chr. Het
ankerpunt op de tijdsbalk is aldus oct594/sep593 v. Chr. De vierde maand
waar Ezechiël 1:1 naar verwijst, is de
maand Tammoez of juni/juli van het jaar 593 v. Chr.
De
ballingsjaren van koning Jojachin zijn verder nog via een Bijbels jubeljaar aan
de regeerperiode van Nebukadnezar en diens opvolger Evil Merodach op de
tijdsbalk verankerd.
2
Koningen 25:27 En het geschiedde in het
zevenendertigste jaar van de ballingschap van Jojakin, de koning van Juda,
in de twaalfde maand, op de zevenentwintigste van de maand, dat Ewil-Merodak, de koning van Babel, in
het jaar van zijn troonsbestijging, Jojakin, de koning van Juda,
begenadigde en uit de gevangenis ontsloeg; 28 hij sprak vriendelijk met hem en
stelde zijn zetel boven die van de koningen die met hem in Babel waren; 29 hij
mocht zijn gevangenisklederen afleggen, en hij at geregeld aan zijn tafel,
zolang hij leefde. 30 En zijn levensonderhoud werd hem geregeld vanwege de
koning verstrekt, zoveel hij elke dag nodig had, zolang hij leefde.
Het 37ste
jaar van de ballingschap van Jojachin viel in okt562/sep561 v.Chr. Het was het
jaar dat het achttiende jubeljaar sinds de instelling ervan in de wet van
Mozes, begon in sept/okt 562 v. Chr. Het 37ste ballingsjaar van
Jojachin viel gelijk met een regeringswissel in Babylon: na de dood van
Nebukadnezar nam Evil Merodach de scepter op 11 januari 561 v. Chr. van zijn
vader over. En in februari/maart, de twaalfde maand (Adar), van het jaar 561 v.
Chr. werd Jojachin uit zijn gevangenis verlost.
Het
jubeljaar van okt562/sep561 v.Chr. is volgens de wijze van het rekenen van de
sabbat- en jubeljaren volgens William Whiston. Het feit dat de vrijlating van
Jojachin door de nieuwe koning van Babylon Evil Merodach in een Jubeljaar
geschiedde is heel opmerkelijk. De vrijlating van Jojachin was een vingerwijzing
Gods voor het volk van Israël in Babylonische ballingschap. Zij waren namelijk
in ballingschap als straf voor het niet houden van de sabbat- en jubeljaren in
het verleden. Gedurende de periode van de Babylonische Ballingschap had het land
Israël rust en werden de zeventig keer vergoed, dat zij in hun lange
geschiedenis, sinds het in bezit nemen van het land Kanaän in 1443 v. Chr., het
sabbatgebod zeventig maal negeerden. Een wet die leerde dat elk zevende jaar
het land niet bewerkt mocht worden.
Leviticus
25:1 En de HERE sprak tot Mozes op de berg Sinai: 2 Spreek tot de Israëlieten
en zeg tot hen: Wanneer gij in het land komt, dat Ik u geef, dan zal het land
rusten, een sabbat voor de HERE. 3 Zes jaar zult gij uw akker bezaaien en zes
jaar zult gij uw wijngaard snoeien, en de opbrengst daarvan inzamelen, 4 maar
in het zevende jaar zal het land een volkomen sabbat hebben, een sabbat voor de
HERE: uw akker zult gij niet bezaaien en uw wijngaard niet snoeien. 5 Wat
vanzelf opkomt van uw oogst, zult gij niet inoogsten en de druiven van uw
ongesnoeide wijnstok zult gij niet inzamelen; het zal een jaar van rust voor
het land zijn. (NBG Vertaling 1951)
De
verankerde Jubeljaren op de tijdsbalk bevestigen eveneens de correctheid van de
jaartallen van de regeerperioden van de Babylonische koningen volgens de
Ptolemeüs-canon.
Het
vertrekpunt voor het toepassen van de geprofeteerde perioden van 390 jaar en 40
jaar is in het voorgaande bevestigd als het jaar oct594/sep593 v. Chr., zijnde het
vijfde jaar van de ballingschap van koning Jojachin van Juda. En nog
nauwkeuriger gerekend was het ankerpunt op de tijdsbalk: de maand Tammoez (juni/juli) van 593 v. Chr.
Vanaf
dit jaartal rekenen we de geprofeteerde perioden van 390 jaar en van 40 jaar
naar het verleden toe. Beide uitkomsten leveren het jaartal op voor het begin
van de ongerechtigheid van Israël en van Juda.
De
schijf van 390 jaar, brengt ons in het jaar 983 v. Chr. Dat jaar was op de
tijdsbalk het 24ste regeringsjaar van Salomo of okt984/sep983 v.
Chr. Het was het jaar van de geboorte van de troonopvolger Rehabeam, bij de tot
hoofdvrouw gepromoveerde Naäma de Ammonietische. Zie TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 211-216.
De
ongerechtigheid van Israël had haar beginpunt bij Salomo die blijkbaar van
uit zijn harem van duizend vrouwen er één selecteerde tot hoofdvrouw en tot
moeder van de troonopvolger Rehabeam: Naäma een Ammonietische.
1
Koningen 11:1 Koning Salomo nu had behalve de dochter van Farao vele vreemde
vrouwen lief, Moabietische, Ammonietische,
Edomietische, Sidonische en Hethietische, 2 behorende tot die volken, van wie
de HERE tot de Israëlieten had gezegd: Gij zult u met hen niet inlaten, en zij
zullen zich met u niet inlaten, voorwaar, zij zouden uw hart meevoeren achter
hun goden; haar hing Salomo met liefde aan. 3 En hij heeft als vrouwen gehad
zevenhonderd vorstinnen en driehonderd bijvrouwen; en zijn vrouwen verleidden
zijn hart.
Het
jaartal 983 v. Chr. krijgt zin wanneer men de leeftijd van Rehabeam volgt die
de LXX-Septuagint van zestien jaar oud opgeeft, bij zijn troonsbestijging:
LXX 3 Kings 12:21b So
king Solomon sleeps with his fathers, and is buried with his fathers in the
city of David; and Roboam his son reigned in his stead in Jerusalem, being sixteen years old when he began to
reign, and he reigned twelve years in Jerusalem: and his mothers name was
Naanan, daughter of Ana son of Naas king of the children of Ammon. And he did
that which was evil in the sight of the Lord, and walked not in the way of
David his father.
Dit
sluit dan weer passend aan bij de vermelding in onze Masoretische Bijbel dat Rehabeam
jong was bij zijn troonsbestijging. Rehabeam was zeer jong en week van hart
zoals het in het Bijbelboek 2 Kronieken beschreven staat, en dit gaat niet op
voor een man van 41 jaar oud:
2
Kronieken 13: 6 Maar Jerobeam, de zoon van Nebat, de knecht van Salomo, de zoon
van David, stond op en maakte oproer tegen zijn heer. 7 Tot hem vergaderden
zich lichtzinnige mannen, nietswaardige lieden, die de overhand hadden over
Rehabeam, de zoon van Salomo. Rehabeam
nu was jong en week van hart en was tegen hen niet opgewassen.
En in 1
Koningen wordt verwezen naar de jonge mannen die met Rehabeam samen
opgegroeid waren en hem slechte raad gaven:
1
Koningen 12: 6 Koning Rehabeam raadpleegde hierop de ouden die in dienst van
zijn vader Salomo gestaan hadden, toen deze nog leefde, en zeide: Wat raadt gij
dit volk te antwoorden? 7 Zij zeiden tot hem: Indien gij heden een knecht van
dit volk wilt zijn en hen dienen, en in uw antwoord goede woorden tot hen
spreekt, dan zullen zij voor altijd uw knechten zijn. 8 Maar hij verwierp de
raad die de ouden hem gegeven hadden, en raadpleegde de jonge mannen die met hem opgegroeid waren en in zijn dienst stonden;
9 hij zeide tot hen: Wat raadt gij, dat wij zullen antwoorden aan dit volk, dat
tot mij gesproken heeft: maak het juk dat uw vader ons opgelegd heeft, lichter?
10 De jonge mannen die met hem
opgegroeid waren, zeiden tot hem: Dit moet gij zeggen tot dit volk dat tot u
gesproken heeft: uw vader heeft ons juk zwaar gemaakt, maar geef gij ons
verlichting, dit moet gij tot hen spreken: mijn pink is dikker dan mijns
vaders lendenen .
In de
wet van Mozes (Deuteronomium 23:3) staat er uitdrukkelijk geschreven dat het
huwen van Ammonieten door Israëlieten verboden was. De naam Naäma was
bovendien verbonden aan de Soemerische scheppingsgodin Nammu, die in de
Soemerische mythologie beschouwd werd als de schepper van alle oergodheden.
De
ongerechtigheid van Israël is aldus aangevangen ten tijde van Salomo wanneer
deze de Ammonietische Naäma tot vrouw en moeder van de toekomstige
troonopvolger, aanstelde. En niet bij Jerobeam wanneer deze een afgodendienst
in het tienstammenrijk instelde.
Volgens
de chronologische constructie van Edwin
R. Thiele gaat het verband met het resultaat van 593 + 390 = 983 v. Chr.
verloren. De regeerperiode van Salomo is volgens Thiele: 971/931 v. Chr. En in
983 v. Chr., het jaar van de uitkomst van de schijf van 390 jaar, regeerde volgens
Thiele, koning David over Israël, de man naar God s hart. Als ik dus eerder
schreef dat sommige onderzoekers stellen, dat zij chronologisch gezien, niets
met dit Bijbelbericht kunnen aanrichtten, ligt de oorzaak meestal bij het
algemeen aanvaarden van de constructie van Thiele als chronologisch correct.
Wat de schijf van veertig jaar betreft,
voorstellende de periode van de ongerechtigheid van Juda, brengt de rekensom
van 593 + 40, ons in het jaar 633 v. Chr. Tijdens deze periode regeerde koning
Josia over Juda. Het was in het zevende regeringsjaar van Josia zijnde
oct634/sep633 v. Chr. dat volgens de verkregen rekensom de ongerechtigheid van
Juda begon. Over de chronologie van koning Josia en de plaatsing op de
tijdsbalk schreef ik een hoofdstuk ik mijn studie TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 361-365.
Het verkregen jaartal oct634/sep633 v. Chr. zit
chronologisch gezien aan de vooravond van de godsdiensthervorming, die koning
Josia in het land zou doorvoeren. Bij zijn troonsbestijging werd er namelijk
een lange periode van afgoderij die plaatsvondt onder zijn vader en grootvader,
Amon en Manasse, afgesloten. De graadmeter van deze afgoderij wordt het best
geïllustreerd wanneer in het achttiende regeringsjaar van Josia bij het
herstellen van de Tempel te Jeruzalem toevallig het wetboek van Mozes gevonden
werd (2 Kronieken 34:8). De profetes Chulda werd daarop geraadpleegd naar een
Woord van de HERE God, waarop zij het Woord van God doorgaf:
2 Kronieken
34:23 Zij zeide tot hen: Zo zegt de HERE, de God van Israël: zegt tot
de man die u tot Mij gezonden heeft: 24 zo zegt de HERE: zie, Ik breng
onheil over deze plaats en over haar inwoners: al de vervloekingen die
geschreven staan in het boek dat men de koning van Juda heeft voorgelezen; 25
omdat zij Mij verlaten hebben en offers ontstoken voor andere goden, teneinde
Mij te krenken met al de maaksels van hun handen. Daarom zal mijn gramschap
zich uitstorten over deze plaats zonder geblust te worden. 26 Maar tot de koning van Juda, die u zond om
de HERE te raadplegen, tot hem zult gij aldus zeggen: zo zegt de HERE, de
God van Israël: wat de woorden betreft die gij gehoord hebt 27 omdat
uw hart week geworden is en gij u verootmoedigd hebt voor het aangezicht van
God, toen gij zijn woorden tegen deze plaats en haar inwoners hoordet, ja, u
voor mijn aangezicht verootmoedigd hebt en uw klederen gescheurd hebt en voor
mijn aangezicht geweend hebt, zo heb ook Ik gehoord, luidt het woord des HEREN.
28 Zie, Ik zal
u tot uw vaderen vergaderen en gij zult in vrede in uw graf bijgezet worden en uw ogen zullen niets zien van al het onheil, dat Ik over deze plaats en haar inwoners breng.
Het
aangekondigde onheil over de ongerechtigheid van Juda werd gedurende het leven
van Josia wegens zijn zoeken van de HERE God, uitgesteld tot na zijn dood.
Volgens
de Seder Olam moet de schijf van veertig jaar van Ezechiël hoofdstuk 4, gerekend
worden vanaf de wegvoering van de tien stammen van Israël. Wanneer ik dit
chronologisch gegeven op mijn tijdsbalken toepas, komt er een interessant
resultaat naar voor. Vanaf 717 v. Chr., het jaar van de wegvoering van de tien
stammen in ballingschap, gerekend arriveren we in 677 v. Chr., in het 21ste
regeringsjaar van koning Manasse van Juda. In zijn 22ste regeringsjaar
werd Manasse in gevangenschap naar Assyrië weggevoerd, alwaar hij tot inkeer
kwam. De Seder Olam plaatst de regeerperioden van Amon en Manasse binnen de
periode van de veertig jaar ongerechtigheid van Juda.
Conclusie:
het hanteren van de tijdsperiode binnen de constructie van de dertig
historische jubeljaren toont aan dat de ongerechtigheid van Israël een
aanvang nam onder Salomo toen deze in zijn 24ste regeringsjaar de
Ammonietische Naäma tot hoofdvrouw nam. Zij werd het jaar daaropvolgend de
moeder van de troonopvolger Rehabeam.
Sargon II staat eenmaal bij
naam in de Bijbel vermeld.
Jesaja 20:1 In het jaar, toen
Tartan naar Asdod kwam, als hem Sargon,
de koning van Assyrië gezonden had, toen hij krijg voerde tegen Asdod, en het innam; 2 Ter
zelfder tijd sprak de HEERE, door den dienst van Jesaja, den zoon van Amoz, zeggende: Ga heen, en ontbind den zak
van uw lendenen, en doe uw schoenen van uw voeten. En hij deed alzo, gaande
naakt en barrevoets. 3 Toen zeide de HEERE: Gelijk als Mijn knecht Jesaja naakt en barrevoets wandelt, drie jaren, tot een teken en wonder
over Egypte en over Morenland; 4 Alzo zal de koning van Assyrië voortdrijven de
gevangenen der Egyptenaren, en de Moren, die weggevoerd zullen worden, jongen
en ouden, naakt en barrevoets, en met blote billen, den Egyptenaren tot
schaamte. 5 En zij zullen verschrikken en beschaamd zijn van de Moren, op
dewelke zij zagen, en van de Egyptenaars, hun roem. 6 En de inwoners van dit
eiland zullen te dien dage zeggen: Ziet, alzo is het gegaan dien, op welken wij
zagen, werwaarts wij henenvloden om hulp, om gered te worden van het aangezicht
des konings van Assyrië; hoe zullen wij dan ontkomen? (Statenvertaling)
In de andere
relevante Bijbelboeken Koningen en Kronieken wordt Sargon niet bij naam
vermeldt, maar vinden we wel enkele malen 'koningen van Assur' in het meervoud, vermeldt, waarbij het
chronologisch gezien duidelijk is, dat Sargon een co-regent of co-koning, was .
De Bijbel leert dat gedurende deze periode, de troon van Assur door meer dan één
koning werd gedeeld.
Aan
Salmaneser V was Sargon II volgens gegevens die we uit de Bijbel afleiden,
aanvankelijk ondergeschikt. Dit is een gegeven dat echter niet uit Sargon s
annalen, blijkt. Integendeel, Sargon claimt bijvoorbeeld de verovering vanSamaria en de wegvoering in
ballingschap van het tienstammenrijk voor zichzelf.
7. I besieged and occupied
the town of Samaria, and took 27,280
of its inhabitants captive. I took from them 50 chariots, but left them the
rest of their belongings. I placed my Lieutenants over them; I renewed the
obligation imposed upon them by one of
the Kingswho preceded me.
(Excerpted from "Great
Inscription in the Palace of Khorsabad," Julius Oppert, tr., in Records of
the Past, vol. 9 (London: Samuel Bagster and Sons, 1877), pp. 3-20)
De Bijbel leert in 2
Koningen 18:9-10 dat Salmaneser V
verantwoordelijk was voor de inname van Samaria, en ontmaskert Sargon als een
geschiedenisvervalser:
De belegering van Samaria
nam drie jaar in beslag van 720 tot 717 v. Chr. De
wegvoering van de tien stammen volgde in 717 v. Chr. Dit is Bijbelse
chronologie die aan de hand van de sabbat- en jubeljaren, op de tijdsbalk vast
verankerd zit. Zie TIJD en TIJDEN,
2015, hoofdstuk: voorjaar 717 v. Chr.: de wegvoering van de tien stammen, blz.
312-320. Voor wie het boek wil aanschaffen, zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579
Het
wapenfeit van de veldmaarschalk of Tartan van Sargon dat de profeet Jesaja
doorgaf met de belegering van Asdod, plaatsen we in het jaar 719 v. Chr.
De
historische gegevens die we bezitten betreffende de regeerperiode van
Salmaneser V en Sargon worden in dit artikel aan de historische gegevens van de
Bijbel gekoppeld, en aan de Babylonische koningslijst.
De
Bijbel leert dat nadat de profeet Jesaja drie jaar lang barrevoets als een
zinnebeeld door het land had gelopen, het leger van Sargon tegen Asdod oprukte.
De bijzondere bediening van Jesaja begon in het sterfjaar van koning Achaz van
Juda in 722 v. Chr., het jaar dat er een meganatuurcatastrofe genoteerd werd.
Drie volledige jaren later brengt ons in het voorjaar van 719 v. Chr., voor het
oprukken van de Tartan van Sargon en de vermelding in de Bijbel dat Sargon II dan
koning van Assur was.
Dit
sluit aan met de gegevens van de
Babylonische koningslijst. Sargon wordt namelijk in zijn elfde
regeringsjaar als koning van Babylon vermeld. Het is het eponiem van Mannu-ki-Aur-le'i,
de gouverneur van Tille, dat melding maakt dat Sargon in dat jaar de hand van
Bêl nam, wat staat voor het koningschap over Babylon. Aan de hand van de
Ptolemeüs-canon plaatsen we dat eponiem in feb709/mrt708 v. Chr.
11 [709/708] Tijdens het eponiem van
Mannu-ki-Aur-le'i, de gouverneur van Tille, Sargon nam de hand van Bêl
In mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, Appendix 6, blz.
482-494, toon ik aan dat de jaartallen van de Ptolemeüs-canon correct zijn en
verankerd in de Bijbelse tijdlijn.
Ik hecht veel waarde aan de
Babylonische koningslijst omdat de Bijbel , na de val van Samaria en de
wegvoering van de tien stammen door de Assyriërs, de vernietiging van de Tempel
van Salomo ten tijde van Zedekia, de koning van Juda, namelijk aan de
regeerperiode van de koning van Babylon: Nebukadnezar linkt.
2 Koningen 25:8 Daarna in
de vijfde maand, op den zevenden der maand (dit was het negentiende jaar van
Nebukadnezar, den koning van Babel) kwam Nebuzaradan, de overste der trawanten,
de knecht des konings van Babel, te Jeruzalem. 9 En hij verbrandde het huis des
HEEREN, en het huis des konings, mitsgaders alle huizen van Jeruzalem; en alle
huizen der groten verbrandde hij met vuur. (Statenvertaling)
Nebukadnezar werd bij zijn
dood in 562 v. Chr. opgevolgd door zijn zoon Evilmerodach wiens eerste jaar
gelijk viel met het zevenendertigste jaar van de wegvoering van koning Jojachin
in Babylonische ballingschap:
2 Koningen 25:27 Het
geschiedde daarna in het zeven en dertigste jaar der wegvoering van Jojachin,
den koning van Juda, in de twaalfde maand, op den zeven en twintigsten der
maand, dat Evilmerodach, de koning van Babel, in het jaar, als hij koning werd,
het hoofd van Jojachin, den koning van Juda, uit het gevangenhuis, verhief.
(Statenvertaling)
De koningslijst van Babylon
is aldus verankerd met de regeer- en ballings-periode van de koningen van Juda.
Bovendien valt de vrijlating van Jojachin van Juda aan het begin van het
achttiende jubeljaar van okt562/sep561 v. Chr.
Ik stel tegelijkertijd ook
vast dat er nergens in de Bijbel op zulk een wijze naar een nauwkeurige
verankering met een bepaalde regeertijdstip van een Assyrische koning verwezen
wordt.
Maar nu verder met de
regeerperiode van Sargon II en de verankering met de Bijbelse gegevens en de
Babylonische koningslijst.
Vanaf het elfde eponiemjaar
van Sargon II rekenen we op de tijdsbalk terug tot zijn eerste jaar als koning.
Let op! De verkregen Bijbelse link met de profeet Jesajas bediening en het
eerste regeringsjaar van Sargon II past alleen in de tijdsconstructie met
Hizkia s regeerperiode verbonden met het vijftiende jubeljaar van
okt709/sep708 v. Chr.
Zoals Edwin R. Thiele de
regeerperiode van Hizkia verbonden heeft met de Assyriërs Sanherib en Sargon II
met het jaartal 701 v. Chr. als het veertiende regeringsjaar van Hizkia, gaat
de Bijbels-chronologische verbinding met de bediening van Jesaja verloren.
Sargon II deelde de troon
van Assyrië vanaf 719 v. Chr. tot 712 v. Chr. met Salmaneser V Het is dan ook
logisch dat bijvoorbeeld koning Achaz van Juda in zijn brieven aan Assur,
verwees naar de koningen in het meervoud.
Hierna volgt de betreffende
eponiemlijst vanaf jaar 1, een jaar dat we gekoppeld aan Sargon s elfde
regeringsjaar, aldus dateren in mrt719/apr718 v. Chr.
1 [719/718] Tijdens het eponiem van Sargon [II], de koning van Assyrië ging
binnen [...].
Commentaar: de
eponiemlijst is gefragmenteerd, maar vanuit de bewaarde annalen van Sargon II
weten we dat hij in zijn eerste regeringsjaar een veldtocht naar Elam leidde.
6. This is what I did from
the beginning of my reign to my fifteenth year of reign : I defeated
KHUMBANIGAS, King of Elam, in the plains of Kalu.
Terwijl Sargon II zijn leger aanvoert in Elam, is zijn
veldmaarschalk met een ander leger tegen Filistea opgetrokken. Op zijn
paleismuren vinden we dit terug alsof hij alomtegenwoordig was. Het is in dit
gedeelte dat Sargon claimt Samaria veroverd te hebben.
7. I besieged and occupied
the town of Samaria, and took 27,280 of its inhabitants captive. I took from them
50 chariots, but left them the rest of their belongings. I placed my
Lieutenants over them; I renewed the obligation imposed upon them by one of the
Kings who preceded me.
8. HANUN, King of Gaza, arid
SEBECH, Sultan of Egypt, allied themselves at Rapih to oppose me, and fight
against me; they came before me, I put them to flight. SEBECH yielded before my cohorts, he fled, and no one has ever seen
any trace of him since. I took with my own hand HANUN, King of Gaza.
9. I imposed a tribute on
PHARAOH, King of Egypt, SAMSIE, Queen of Arabia, IT-AMAR, the Sabean, of gold,
sweet smelling herbs of the land, horses, and camels.
De veldmaarschalk van Sargon II liet in werkelijkheid Samaria
links liggen, en trok met zijn leger naar de kust, naar Asdod en Gaza. Te
Raphia werd slag geleverd met het Egyptisch leger onder leiding van Sebech. Een
veldslag die door de Assyriërs gewonnen werd.
De Egyptische Sultan met de naam SEBECH is dan het
Assyrische variant op de Bijbelse farao So op wie de koning van Israël:
Hosea, vertrouwde voor uitredding tegen het oprukkende Assur. Voor de
identificatie van So, zie hoofdstuk: wie was SO, farao van Egypte ten tijde van
de val van Samaria? blz. 307-311, TIJD
en TIJDEN, 2015.
De profetie van Jesaja zou in al haar delen in
vervulling gaan. Net zoals de profeet drie jaar lang barrevoets als een
zinnebeeld door het land getrokken was, zouden de krijgsgevangen genomen Egyptenaren
samen met hun Ethiopische bondgenoten barrevoets en met blote billen door de
Assyriërs weggevoerd worden:
Jesaja 20: 3 Toen zeide de HEERE: Gelijk als Mijn knecht Jesaja naakt
en barrevoets wandelt, drie jaren,
tot een teken en wonder over Egypte
en over Morenland; 4 Alzo zal de koning van Assyrië voortdrijven de
gevangenen der Egyptenaren, en de Moren, die weggevoerd zullen worden, jongen
en ouden, naakt en barrevoets, en met
blote billen, den Egyptenaren tot schaamte. 5 En zij zullen verschrikken en
beschaamd zijn van de Moren, op dewelke zij zagen, en van de Egyptenaars, hun
roem. 6 En de inwoners van dit eiland zullen te dien dage zeggen: Ziet, alzo is
het gegaan dien, op welken wij zagen, werwaarts wij henenvloden om hulp, om
gered te worden van het aangezicht des konings van Assyrië; hoe zullen wij dan
ontkomen?
Het door Salmaneser V belegerde Samaria was na het
afslaan van het Egyptische offensief over de beek van Egypte te Raphia, door
het Assyrische leger van Sargon, nu gedoemd om onder te gaan.
Het volgende eponiem over Sargon II vermeldt een
veldtocht tegen Tabal.
2 [718/717] Tijdens het eponiem van Zeru-ibni, de
gouverneur van Rasappa, veldtocht tegen Tabal.
Commentaar: Terwijl
Salmaneser V met zijn leger Samaria belegerd en de veldmaarschalk van Sargon
Filistea onder Assyrische controle brengt, leidt Sargon II een veldtocht tegen
Tabal. Dit is een plaats ten noordwesten van het hart-land van Assyrië. Op de
bewaarde annalen van zijn paleismuren gaat Sargon uitvoeriger op deze veldtocht
in:
11. Amris of Tabal, had been
placed upon the throne of KHULLI his father; I gave to him a daughter and I
gave him Cilicia which had never submitted to his ancestors. But he did not
keep the treaty and sent his ambassador to URZAHA, king of Armenia, and to MITA,
King of the Moschians, who had seized my provinces. I transported Amris to
Assyria, with his belongings, the members of his ancestors' families, and the
magnates of the country, as well as 100 chariots; I established some Assyrians,
devoted to my government, in their places. I appointed my Lieutenant Governor
over them, and commanded tributes to be levied upon them.
3 [717/716] Tijdens het eponiem van Tab-ar-Aur, de
maarschalk, Dur-arruken [] werd gegrondvest.
Commentaar: het jaar dat aan
de belegering van Samaria door Salmaneser V een einde komt, begint Sargon aan
de bouw van een nieuwe hoofdstad voor hem. Dur-Sharrukin of Sargonsburg nabij
het moderne Khorsabad in Irak, lag ten noorden van Nineveh, de hoofdstad
vanouds van Assyrië.
In het westen rukte het leger van Sargon II op tegen
Hamath. Het lot van de overwonnen koning van Hamath: Jaubid, treft alle
verbeelding: Sargon liet hem villen.
12. JAUBID of Hamath, a
smith, was not the legitimate master of the throne, he was an infidel and an
impious man, and he had coveted the royalty of Hamath. He incited the towns of
Arpad, Simyra, Damascus, and Samaria
to rise against me, took his precautions with each of them, and prepared for
battle. I counted all the troops of the god Assur; in the town of Karkar, which
had declared itself for the rebel, I besieged him and his warriors, I occupied
Karkar and reduced it to ashes. I took him, himself, and had him flayed, and I killed the chief of the rioters in each
town, and reduced them to a heap of ruins. I recruited my forces with 200
chariots and 600 horsemen from among the inhabitants of the country of Hamath
and added them to my empire.
4 [716/715] Tijdens het eponiem van Tab-sil-Earra, de
gouverneur van Libbi-ali, veldtocht tegen Mannea.
Commentaar: terwijl
Salmaneser V na de val van Samaria in 717 v. Chr. met zijn leger een belegering
van Tyrus begint voert Sargon II zijn leger tegen Mannea aan. Mannea lag op de kaart gezien,
noordoostelijk van Assyrië. De Assyrische koningen Salmaneser V en Sargon II
deelden tijdens deze periode de troon met elkaar en commandeerden ieder een
afzonderlijk leger voor het voeren van veldtochten. Een reden om de
Eponiemlijsten als jaarlijkse berichtgeving, met voorzichtigheid te gebruiken.
5 [715/714] Tijdens het eponiem van Taklak-ana-bêli,
de gouverneur van Nisibis, gouverneurs werden aangesteld.
Commentaar: terwijl
Salmaneser V met zijn leger rond Tyrus ligt vermeldt het eponiem voor het
vijfde regeringsjaar van Sargon het aanstellen van gouverneurs. In zijn annalen
claimt Sargon II Karkemis ingenomen te hebben. Een actie die men zou verwacht
hebben in de eponiemlijst vermeld te zien?
6 [714/713] Tijdens het eponiem van Itar-duri, de
gouverneur van Arrapha, veldtocht tegen Urartu en Musasi; [] Haldi werd
weggevoerd.
Commentaar: terwijl rond
Tyrus het leger van Salmaneser V een belegering uitvoert, leidt Sargon II een
veldtocht tegen Urartu in het noorden.
7 [713/712] Tijdens het eponiem van Aur-bani, de
gouverneur van Kalhu, de edelen vochten te Ellipi; de god [...] ging zijn
nieuwe tempel binnen, naar Musasir.
Commentaar: Rond Tyrus
gaat Salmaneser zijn vierde jaar van belegering in, terwijl Sargon II nog
altijd zijn veldtocht tegen Urartu voert. Musasir was een belangrijke berg-stad
in het gebied van Urartu.
8 [712/711] Tijdens het eponiem van arru-emuranni, de
gouverneur van Mazamua, de koning bleef
in het land.
Commentaar: De vermelding
in het eponiem: de koning bleef in het land is een eufemisme voor nietsdoen.
Opmerkelijk is dat door het linken van de regeerperiode van Sargon II met de
jaartallen van de Babylonische koningslijst en de bediening van de profeet
Jesaja, Sargon s achtste jaar in 712 v. Chr. valt, met de eponiem-vermelding:
de koning bleef in het land. Het jaar 712 v. Chr. is in de revisie van de
geschiedenis van de oudheid, het jaar van de invasie van de zeevolken in de
Levant en Egypte. De zeevolken lieten bij het oprukken in Klein-Azië, Assyrië
links liggen en richten zich op de Levant en op Egypte. Een invasie die de
profeet Jesaja in detail beschreven heeft. 712 v. Chr. was het vijfde jaar van
de belegering van Tyrus door het leger van Salmaneser V en vermoedelijk
betekende de zeevolken-invasie het einde van Salmaneser V nabij Tyrus.
Voor de invallen van de zeevolken
gereviseerd naar de achtste eeuw v. Chr., zie: De zonaanbidder, 2016, appendix 1, blz. 149-158. Voor wie het boek
wil aanschaffen, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/87999
9 [711/710] Tijdens het eponiem van Inurta-alik-pani,
de gouverneur van Si'immel, veldtocht tegen Mar'a.
Commentaar: De invasie van
de zeevolken in de Levant werd binnen een jaar in de kiem gesmoord. Niet door
Assyrië, maar door het Egyptische leger, aangevoerd door de prins Ramses III.
Door het terugslaan van de zeevolken door Egypte in Klein-Azië, was Assyrië in
staat om vanuit zijn hartland, het jaar daarop in 711 v. Chr. een veldtocht
tegen Maras te ondernemen.
Langs de kust van de Levant hadden zich Zeevolken
genesteld, een gebied dat voorheen onder Assyrische controle stond. In Asdod bijvoorbeeld zat een
Griekse (Ioniër) heerser op de troon. Ook elders langs de kust hadden zich
zeevolken gevestigd. Zie het artikel op dit blog van 27-07-2015: Wenamon en de zeevolken.
Zie link:
Hierna volgt het relaas van
Sargon II zoals hij het in zijn annalen heeft nagelaten:
32. AZURI, King of Ashdod, determined within himself to render no more
tributes; he sent hostile messages against Assyria to the neighboring Kings. I
meditated vengeance for this, and I withdrew from him the government over his
country. I put his brother AKHIMIT on his throne. But the people of Syria,
eager for revolt, got tired of AKHIMIT's rule, and installed IAMAN, who like the former, was not the
legitimate master of the throne. In the anger of my heart, I did not
assemble the bulk of my army nor divide my baggage, but I marched against Ashdod
with my warriors, who did not leave the trace of my feet.
33. IAMAN learnt from afar of the approach of my expedition; he fled
beyond Egypt towards Libya (Meluhhi), and no one ever saw any further trace of
him. I besieged and took Ashdod and the town of Gimtu-Asdudim; I carried away
captive IAMAN'S gods, his wife, his sons, his daughters, his money and the
contents of his palace, together with the inhabitants of his country. I built
these towns anew and placed in them the men that my arm had conquered.
34. I placed my Lieutenant as
Governor over them, and I treated them as Assyrians. They never again became guilty of impiety.
10 [710/709] Tijdens het eponiem van ama-bêla-usur,
de gouverneur van Ahizuhina, veldtocht tegen Bit-zeri []; de koning bleef in
Ki.
11 [709/708] Tijdens het eponiem van
Mannu-ki-Aur-le'i, de gouverneur van Tille, Sargon nam de hand van Bêl [en werd koning van Babylon].
Commentaar: In het jaar 709 v. Chr. was Sargon II eindelijk in staat om
Merodach Baladan, de koning van Babylon te verslaan en zelf het begeerde
koningschap over Babylon op zich te nemen. De overwinning op Merodach Baladan
stond ook uitvoerig op de muur van zijn paleis te Khorsabad in spijkerschrift
afgebeeld:
38. MERODACH-BALADAN, son of IAKIN, King of Chaldaea, the fallacious,
the persistent in enmity, did not respect the memory of the gods, he trusted in
the sea, and in the retreat of the marshes; he eluded the precepts of the great
gods, and refused to send his tributes. He had supported as an ally KHUMBANIGAS, King of EIam. He had
excited all the nomadic tribes of the desert against me. He prepared himself
for battle, and advanced. During twelve
years,[From 721 to 709 BC] against the will of the gods of Babylon,
the town of BEL, which judges the gods, he had excited the country of the
Sumers and Accads, and had sent ambassadors to them. In honor of
the god Assur, the father of the gods, and of the great and august Lord
MERODACH, I roused my courage I prepared my ranks for battle. I decreed an
expedition against the Chaldeans, an impious and riotous people. MERODACH-BALADAN heard of the approach
of my expedition, dreading the terror of his own warriors, he fled before it,
and flew in the nighttime like an owl, falling back from Babylon, to the
town of Ikbibel.
Koning Merodach Baladan van
Babylon wordt ook in de Bijbel vermeld:
2 Koningen 20:12 Te dien tijde
zond Berodak-Baladan, de zoon van
Baladan, de koning van Babel, gezanten met een brief, en een geschenk aan
Hizkia, want hij had gehoord, dat deze ziek geweest was. 13 En Hizkia hoorde
naar hen en hij liet hun zijn gehele schathuis zien: het zilver en het goud, de
specerijen en de kostbare olie, zijn gehele tuighuis en alles wat zich onder
zijn schatten bevond. Er was niets in zijn paleis en in zijn gehele rijk, dat
Hizkia hun niet liet zien. (NBG Vertaling 1951)
Chronologisch plaatsen we deze
beschreven gebeurtenis op de tijdsbalk, na de belegering van Jeruzalem door de
Assyriër Sanherib in het veertiende regeringsjaar van Hizkia in 709 v. Chr. Het
is daarna dat Hizkia doodziek werd en er daarop door de HERE God, vijftien jaar
aan zijn leven werden toegevoegd.
Het bezoek van de gezanten van de
koning van Babel Merodach Baladan geschiedde aldus in het jaar okt709/sep708 v.
Chr. en valt aldus binnen de opgegeven regeerperiode volgens de
Ptolemeüs-canon.
In de fabricatie van Edwin R.
Thiele bezoekt het Babylonische gezantschap Hizkia in het jaar 701/700 v. Chr.
wat volledig buiten de regeerperiode van Merodach Baladan valt. Een anomalie voor
de orthodoxie waar in ordening van de koningen van Israël en Juda door Thiele
op de tijdsbalk geen logische verklaring voor is.
Terwijl Sargon II in 709 v. Chr. zijn veldtocht tegen
Babylon voert rukt zijn zoon als co-regent/koning tegen Jeruzalem op.
2 Koningen 18:13 In het veertiende jaar van koning
Hizkia trok Sanherib, de koning van
Assur, op tegen alle versterkte steden van Juda en bezette ze.
De Bijbel verwijst tijdens deze periode naar de koningen
van Assur in het meervoud:
2 Kronieken 32:1-4 Na deze gebeurtenissen, waarin
Jehizkia 's trouw bleek, rukte Sanherib, de koning van Assur, op. Hij trok Juda
binnen en zeide: Waarom zouden de koningen van Assur bij hun komst
zoveel water vinden
In het bovenvermelde citaat staat er 'koningen'
in het meervoud geschreven, maar was het Sanherib, de zoon van Sargon, die de
belegering van Jeruzalem doorvoerde terwijl zijn vader Sargon dat jaar Babylon
innam.
De Assyrische koning Sanherib geeft in zijn annalen
zijn veldtochten een nummer in plaats van zijn regeringsjaren te vermelden. De
verklaring hiervoor ligt in zijn co-regentschap met Sargon II. Zijn veldtocht
naar Jeruzalem in het veertiende regeringsjaar van Hizkia staat genoteerd als
zijn derde veldtocht.
Het jaar 709 v. Chr. als het veertiende regeringsjaar
van koning Hizkia is het resultaat van het verankeren van de regeerperiode van
Hizkia met het vijftiende jubeljaar. Het jaar apr709/mrt708 v. Chr. was het
zevende sabbatjaar in de cyclus van zeven maal zeven jaarweken. In oktober 709 v.
Chr. begon het vijftiende jubeljaar.
12 [708/707] Tijdens het eponiem van ama-upahhir, de
gouverneur van Habruri, Kummuhu werd veroverd, een gouverneur werd aangesteld.
13 [707/706] Tijdens het eponiem van a-Aur-dubbu,
de gouverneur van Tuhan, de koning keerde weer van Babylon; de onderkoning, de
edelen, de buit voor Dur-Yakin werd weggedragen; [...] Dur-Yakin werd
vernietigd; in Tarîtu, de tweeëntwintigste, de goden van Dur-arruken gingen
in hun tempels.
Commentaar: In het jaar
707 v. Chr. werd het gebied van Babylon volledig onderworpen en de
gebruikelijke buit binnengehaald.
14 [706/705] Tijdens het eponiem van Mutakkil-Aur,
de gouverneur van Guzana, de koning
bleef in het land; de edelen waren in Karalla; in Ajaru, de zesde,
Dur-arruken werd afgewerkt; [...] ontvangen.
[705/704] Tijdens het eponiem van Nashru-Bêl, de
gouverneur van Amedi, de koning marcheerde tegen
Tabal; tegen Gurdi, de Kulummaean, [...] de koning werd gedood; het kamp
van de koning van Assyrië [...] In Abu, de twaalfde, Sanherib, de koning [?].
Commentaar: het
eponiem van Nashru-bel in het jaar 705 v. Chr. vermeldt een veldtocht tegen
Tabal en tegen Gurdi de Kulummaean, waarna de mededeling staat: de koning werd
gedood gevolgd door de mededeling: In Abu, de twaalfde, Sanherib, de koning..
afgebroken.
Leert dit eponiem nu dat
Sargon II in 705 v. Chr. sneuvelde? Zeker kunnen we niet zijn? Het is trouwens
heel ongewoon dat een Assyrische koning in de strijd zou sneuvelen. Een koning
die kon sneuvelen riep teveel vragen op, vragen die vermeden moesten worden. De verschillende beschikbare bronnen
spreken elkaar dan ook tegen. Volgens de ene theorie werd Sargon in zijn paleis
vermoord en volgens een andere stierf hij een obscure dood op een slagveld in
noordwestelijk Iran, tegen een weinig bekende volkstam.
Het is overigens ook mogelijk
dat Sargon vijfendertig jaar de troon deelde; eerst met Salmaneser V en daarna
met zijn zoon Sanherib. Het grootste gedeelte van de laatste jaren verbleef hij
dan vermoedelijk in zijn nieuwe hoofdstad Sargonsburg of Dur Sharrukin.
De
conclusie moet zijn dat de berichtgeving over Sargon II onbetrouwbaar is. De
eponiemlijsten geven de indruk een historisch overzicht van de belangrijkste
gebeurtenissen van jaar tot jaar door te geven, maar de historische realiteit
is anders. Al de gegevens van de annalen van Sargon II van zijn
paleis-inscripties te Khorsabad in de eponiemlijsten trachten te invullen, is
een moeilijke zo niet onmogelijke opdracht.
Voor
de Bijbelse gegevens over Salmaneser V, Sargon II en Sanherib tijdens de hier
behandelde periode is er overigens in de eponiemlijsten geen ruimte. De twee
verzoenen is ook niet mogelijk; men moet een keuze maken.
Voor
de orthodoxie gaat het verband met de vermelding van Griekse heersers in de
kuststeden van de Levant na 712 v. Chr., verloren. Zij laten de Zeevolken in de
twaalfde eeuw voor Christus het gebied binnenrukken en dit op basis van de
foutieve plaatsing van de regeerperiode van Ramses III op de tijdsbalk. Dit als
een gevolg van het hanteren van een veronderstelde dubbele kalender in Egypte;
de Sothis-kalender.
Zebulon: een van de twaalf zonen van Jacob-Israël in verleden, heden en toekomst
De
oorsprong van de twaalf stammen van Israël gaat terug tot de aartsvader Jacob, in
de achttiende eeuw voor Christus. Het begin was een grote familie van zeventig-plus
mensen, die in een clanverband rond de aartsvader Jacob/Israël, in Kanaän leefden.
Als
twaalf stammen zijnde trokken zij als een gevolg van een wereldwijde
hongersnood in het jaar 1699 v. Chr., naar Egypte. Dat land had onder de
leiding van Jozef als onderkoning van Egypte, (een van de twaalf zonen van
Israël), tijdens de geprofeteerde zeven jaar van overvloed de nodige voorzorgen
genomen, en Egypte werd zodoende een broodschuur tijdens de zeven jaar van
honger die op de zevenjarige periode van overvloed, volgde. De geschiedenis van
de door zijn broers naar Egypte verkochte Jozef is wereldbekend. Het is in Egypte
dat de twaalf stammen van Jacob-Israël, tot een natie zou uitgroeien
Bij de
dood van Jacob-Israël in het jaar 1679 v. Chr. sprak deze op zijn doodsbed voor
ieder van zijn twaalf zonen een profetische zegen uit:
Genesis
49: 1
Daarna riep Jakob zijn zonen, en hij zeide:
Verzamelt u, en ik zal u verkondigen, hetgeen u in de navolgende dagen
wedervaren zal. 2 Komt samen en hoort, gij, zonen van Jakob! en hoort naar Israël, uw vader.
3 Ruben! gij zijt
mijn eerstgeborene, mijn kracht, en het begin mijner macht; de
voortreffelijkste in hoogheid, en de voortreffelijkste in sterkte! 4 Snelle
afloop als der wateren, gij zult de voortreffelijkste niet zijn! want gij hebt
uws vaders leger beklommen; toen hebt gij het geschonden; hij heeft mijn bed
beklommen!
5 Simeon en Levi zijn
gebroeders! hun handelingen zijn werktuigen van geweld! 6 Mijn ziel kome niet
in hun verborgen raad; mijn eer worde niet verenigd met hun vergadering! want
in hun toorn hebben zij de mannen doodgeslagen, en in hun moedwil hebben zij de
ossen weggerukt. 7 Vervloekt zij hun toorn, want hij is heftig; en hun
verbolgenheid, want zij is hard! ik zal hen verdelen onder Jakob, en zal hen
verstrooien onder Israël.
8 Juda! gij zijt het,
u zullen uw broeders loven; uw hand zal zijn op den nek uwer vijanden; voor u
zullen zich uws vaders zonen nederbuigen. 9 Juda is een leeuwenwelp! gij zijt
van den roof opgeklommen, mijn zoon! Hij kromt zich, hij legt zich neder als
een leeuw, en als een oude leeuw; wie zal hem doen opstaan? 10 De schepter zal van Juda niet wijken,
noch de wetgever van tussen zijn voeten, totdat
Silo komt, en Denzelven zullen de volken gehoorzaam zijn. 11 Hij bindt zijn
jongen ezel aan den wijnstok, en het veulen zijner ezelin aan den edelsten
wijnstok; hij wast zijn kleed in den wijn, en zijn mantel in wijndruivenbloed.
12 Hij is roodachtig van ogen door den wijn, en wit van tanden door de melk.
13 Zebulon zal aan de haven der zeeën
wonen, en hij zal aan de haven der schepen wezen; en zijn zijde zal zijn naar
Sidon.
14 Issaschar is een
sterk gebeende ezel, nederliggende tussen twee pakken. 15 Toen hij de rust zag,
dat zij goed was, en het land, dat het lustig was, zo boog hij zijn schouder om
te dragen, en was dienende onder cijns.
16 Dan zal zijn volk
richten, als een der stammen Israëls. 17 Dan zal een slang zijn aan den weg,
een adderslang nevens het pad, bijtende des paards verzenen, dat zijn rijder
achterover valle. 18 Op uw zaligheid wacht ik, HEERE!
19 Aangaande Gad, een
bende zal hem aanvallen; maar hij zal haar aanvallen in het einde.
20 Van Aser, zijn
brood zal vet zijn; en hij zal koninklijke lekkernijen leveren.
21 Nafthali is een
losgelaten hinde; hij geeft schone woorden.
22 Jozef is een
vruchtbare tak, een vruchtbare tak aan een fontein; elk der takken loopt over
den muur. 23 De schutters hebben hem wel bitterheid aangedaan, en beschoten, en
hem gehaat; 24 Maar zijn boog is in stijvigheid gebleven, en de armen zijner
handen zijn gesterkt geworden, door de handen van den Machtige Jakobs; daarvan
is hij een herder, een steen Israëls; 25 Van uws vaders God, Die u zal helpen,
en van den Almachtige, Die u zal zegenen, met zegeningen des hemels van boven,
met zegeningen des afgronds, die daaronder ligt, met zegeningen der borsten en
der baarmoeder! 26 De zegeningen uws vaders gaan te boven de zegeningen mijner
voorvaderen, tot aan het einde van de eeuwige heuvelen; die zullen zijn op het
hoofd van Jozef, en op den hoofdschedel des afgezonderden zijner broederen!
27 Benjamin zal als
een wolf verscheuren; des morgens zal hij roof eten, en des avonds zal hij buit
uitdelen.
28 Al deze stammen van
Israël zijn twaalf; en dit is het, wat hun vader tot hen sprak, als hij hen
zegende; hij zegende hen, een
iegelijk naar zijn bijzonderen zegen.
29 Daarna gebood hij hun, en zeide tot hen: Ik word verzameld
tot mijn volk: begraaft mij bij mijn vaders, in de spelonk, die is in den akker
van Efron, den Hethiet; 30 In de spelonk, welke is op den akker van Machpela,
die tegenover Mamre is, in het land Kanaän, die Abraham met dien akker gekocht
heeft van Efron, den Hethiet, tot een erfbegrafenis. 31 Aldaar hebben zij
Abraham begraven, en Sara, zijn huisvrouw; daar hebben zij Izak begraven, en
Rebekka, zijn huisvrouw; en daar heb ik Lea begraven. 32 De akker, en de
spelonk, die daarin is, is gekocht van de zonen Heths. (Statenvertaling)
Een
aantal van de profetieën die de aartsvader Jacob over zijn twaalf zonen
uitsprak kunnen historisch geduid worden, andere wachten nog op hun vervulling.
Heilshistorisch gezien is de profetie (vers 10) aangaande Juda de
belangrijkste, aangezien in deze lijn de beloofde Verlosser uit het Bijbelboek
Genesis zou voortkomen: de Heer Jezus Christus. De eerste komst van de Messias
ging vooraf aan de komst van SILO, een Romeinse bevelhebber in het leger van de
Romein Titus, die in 70 AD de Tempel en Jeruzalem vernietigde. Ik gaf al
summier commentaar over de betekenis van de uitgesproken zegen over Juda. De
scepter zou van Juda niet wijken vooraleer Silo zou komen. Dit betekent dat
deze profetie voor het jaar 70 AD te plaatsen is, het jaar dat Jeruzalem en de
Tempel door de Romeinen vernietigd werd en de Joden een tweede maal in
ballingschap weggevoerd. De Scepter was van Juda geweken. Een profetie was
uitgekomen.
Na het
uitspreken van zijn profetieën over zijn twaalf zonen stierf Jacob:
Genesis
49:33 Als Jakob voleind had aan zijn zonen bevelen
te geven, zo leide hij zijn voeten samen op het bed, en hij gaf den geest, en
hij werd verzameld tot zijn volken. 50:1 Toen viel Jozef op zijns vaders
aangezicht, en hij weende over hem, en kuste hem. 2 En Jozef gebood zijn
knechten, den medicijnmeesters, dat zij zijn vader balsemen zouden; en de
medicijnmeesters balsemden Israël. 3 En veertig dagen werden aan hem vervuld;
want alzo werden vervuld de dagen dergenen, die gebalsemd werden; en de
Egyptenaars beweenden hem zeventig dagen.
Over de
mummificering van de aartsvader Jakob in Egypte en zijn begrafenis in Kanaän
schreef ik eerder op 13-07-2015 een
artikel: De dood en de mummificering van de aartsvaders Jakob en Jozef in
Egypte
Een
afbeelding van het bivak van de twaalf stammen van Israël in de wildernis, op
weg naar het Beloofde Land Kanaän
De stam
die ik met dit artikel behandel is de stam Zebulon en de bijzondere zegen over
hem uitgesproken: Zebulon zal aan de haven der zeeën wonen, en hij zal aan de
haven der schepen wezen; en zijn zijde zal zijn naar Sidon.
Toen
het Beloofde Land in het zevende jaar na de intocht in 1437 v. Chr. onder de
twaalf stammen verdeeld werd, kreeg de stam Zebulon een gebied toegewezen in
het noorden van Kanaän, aan het meer van Galilea. Wanneer we dit op de
bijgevoegde kaart nagaan blijkt de zegenprofetie van Jakob toen niet vervuld.
Aan het meer van Galilea kan men namelijk moeilijk de beschreven haven der
zeeën (meervoud) plaatsen.
Dit
gebied is de verblijfplaats van Zebulon geweest tot aan de wegvoering in
Assyrische ballingschap in het jaar 717 v. Chr., het jaar van de val van
Samaria.
De stam
Zebulon behoorde tot de tien afgescheurde stammen van Juda en Benjamin. Na de dood van Salomo in 967 v. Chr., aan het begin
van de regering van diens zoon en troonopvolger Rehabeam, had Zebulon zich
achter Jerobeam, de eerste koning van het tienstammenrijk, geschaard. Alle
opvolgers van Jerobeam kozen voor de afgodendienst in afwijzing van de God van
Israël. Uiteindelijk werden zij na vele waarschuwingen van Godswege in het jaar
717 v. Chr. door de Assyriërs in ballingschap naar het noorden en het oosten
van het Assyrische Rijk weggevoerd.
2 Koningen 17:5 De
koning van Assur trok door het gehele land, rukte op naar Samaria en belegerde het drie jaar. 6 In
het negende jaar van Hosea nam de koning van Assur Samaria in; hij voerde Israël in ballingschapnaar Assur en deed hen wonen in Chalach,
aan de Chabor, de rivier van Gozan en in de steden der Meden. (NBG 1951 Vertaling)
Ten tijde van het tot stand komen van de Boeken van het
Nieuwe Testament, zo een acht eeuwen later, was hun woonplaats nog bekend want
Petrus, de apostel voor de Joden, in tegenstelling tot Paulus die de heidenen of
niet-Joden met het evangelie bekend ging maken, schrijft Petrus vanuit de stad
Babylon zijn brieven aan hen. Ook de apostel Jacobus schreef zijn brief aan de
twaalf stammen in de verstrooiing.
In het tweede hoofdstuk van het boek Handelingen vernemen
we de landen van hun oorsprong, van de Israëlieten aanwezig te Jeruzalem met
het Pinksterfeest van 30 AD. De lijst begint heel opmerkelijk in het Oosten met
de vermelding van de Parten en Meden:
Handelingen 2:8 En hoe horen wij
hen dan een ieder in onze eigen taal, waarin wij geboren zijn? 9 Parten, Meden, Elamieten,
inwoners van Mesopotamië, Judea en Kapadocië, Pontus en Asia, 10 Frygië en
Pamfylië, Egypte en de streken van Libië bij Cyrene, en hier verblijvende
Romeinen, zowel Joden als Jodengenoten, 11 Kretenzen en Arabieren, wij
horen hen in onze eigen taal van de grote daden Gods spreken.(NBG 1951 Vertaling)
We moeten ook bedenken dat een overblijfsel van de
tien stammen in het Judea van de eerste eeuw van de christelijke jaartelling,
aanwezig was. Enkele Bijbelgedeelten maken dit duidelijk. Zo leert de
evangelist Lucas dat bij het opdragen van de baby Jezus in de Tempel te
Jeruzalem, één van de twee getuigen: Hanna de dochter van Fanuël, uit de stam Aser was, één van de tien
stammen dus.
Lucas 2:36 Ook was daar Hanna, een profetes, een dochter van
Fanuël, uit de stam Aser. Zij was op
hoge leeftijd gekomen, nadat zij met haar man na haar huwelijksdag zeven jaren
had geleefd, 37 en nu was zij weduwe, ongeveer vierentachtig jaar oud, en zij
diende God onafgebroken in de tempel, met vasten en bidden, nacht en dag. 38 En
zij kwam op datzelfde ogenblik daarbij staan, en zij loofde mede God en sprak
over Hem tot allen, die voor Jeruzalem verlossing verwachtten.
Dat o.a. de stam Aser in Jeruzalem ten tijde van Jezus
Christus in Judea vertegenwoordigd was, is een gevolg van de handelingen van
koning Hizkia van Juda (723/694 v. Chr.). Zie het hierna volgende
Bijbelgedeelte:
2 Kronieken 30:1 Toen zond Jehizkia een boodschap tot geheel Israël en Juda, ja, zelfs
schreef hij brieven aan Efraïm en Manasse, dat zij zouden komen naar het huis
des HEREN te Jeruzalem, om voor de HERE, de God van Israël, het Pascha te
vieren.
6 De ijlboden nu gingen met de brieven van de koning
en zijn oversten door geheel Israël en
Juda, en zeiden overeenkomstig het gebod des konings: Israëlieten, keert weder tot de HERE, de God van Abraham, Isaak en
Israël, dan zal Hij wederkeren tot de ontkomenen, die u overgebleven zijn uit
de macht van de koningen van Assur. 7 Weest dan niet als uw vaderen en als
uw broeders, die ontrouw geweest zijn jegens de HERE, de God hunner vaderen,
zodat Hij hen maakte tot een voorwerp van ontzetting, zoals gij ziet. 8 Weest
thans niet hardnekkig zoals uw vaderen, geeft de HERE uw hand en komt tot zijn
heiligdom, dat Hij voor altijd geheiligd heeft, en dient de HERE, uw God, opdat
zijn brandende toorn zich van u afkere. 9 Want, wanneer gij wederkeert tot de
HERE, dan zullen uw broeders en zonen erbarming vinden bij degenen die hen als
gevangenen hebben weggevoerd, en dan zullen zij naar dit land wederkeren. Want
genadig en barmhartig is de HERE, uw God: Hij zal het aangezicht niet van u
afwenden, indien gij tot Hem wederkeert. 10 Toen de ijlboden van stad tot stad
door het land van Efraïm en Manasse trokken en tot Zebulon toe, lachte men hen
uit en bespotte men hen. 11 Maar enige
mannen uit Aser, Manasse en Zebulon
verootmoedigden zich en kwamen naar Jeruzalem.
Een volgende keer dat dit gebeurde was als een gevolg
van de godsdiensthervorming ten tijde van koning Josia van Juda (640/609 v.
Chr.). Toen kwamen ook enkelingen uit de tien stammen naar Jeruzalem over. Zie
het hierna vermelde Bijbelgedeelten:
2 Kronieken 34: 33 Josia verwijderde al de gruwelen uit al de
landstreken die aan de Israëlieten toebehoorden, en bracht allen die zich in Israël bevonden, tot de dienst van de HERE, hun
God. Gedurende heel zijn leven weken zij niet af van de HERE, de God hunner
vaderen.
2 Kronieken 35: 18 Zulk een Pascha was in Israël niet gevierd sinds de
dagen van de profeet Samuël; geen der koningen van Israël heeft het Pascha
gevierd zoals Josia het vierde met de priesters, de Levieten en geheel Juda en Israël dat zich daar bevond, en met
de inwoners van Jeruzalem. 19 In het achttiende jaar van de regering van Josia
werd dit Pascha gevierd.
Deze mensen, een rest van de tien stammen zijn ook
later met de twee stammen Juda en Benjamin plus de Levieten door de Babyloniërs
van 605 v. Chr. tot 586 v. Chr., in ballingschap weggevoerd. Een rest van hen
is blijkbaar dan ook onder Ezra en Nehemia teruggekeerd,
getuige de profetes Hanna van de stam
Aser die bij het opdragen van de jonge boreling Jezus te Jeruzalem aanwezig
was.
Bij de tweede ballingschap, na de tweede vernietiging
van de Tempel te Jeruzalem in 70 AD door de Romeinen, werd ook de rest - het
overblijfsel - van de tien stammen op dat ogenblik aanwezig in Judea, door de
Romeinen weggevoerd.
Conclusie: de mensen die wij vandaag als Joden
aanduiden kunnen aldus uit alle stammen van het oude Israël stammen. Alleen de
Levi s en de Cohen s weten vandaag met zekerheid via hun bewaarde namen, dat
zij van de stam Levi afstammen. Wat trouwens heel opmerkelijk is.
De profeten van de Bijbel spreken over een derde
herstel van Israël in het oude land der vaderen. Een herstel dat momenteel nog
in de toekomst ligt. Wanneer men deze profetische gedeelten van de Bijbel
doorneemt is het opmerkelijk dat er expliciet over een herstel van zowel de
twee stammen als van de tien stammen gesproken wordt. De profeet Ezechiël
voorspelt het herstel van de twaalf stammen (Ez. 37:21) in het oude land der
vaderen (Ez. 37:25), en de bouw van een woning voor de HERE God in het land
(Ez. 37:27). In het achtendertigste en negenendertigste hoofdstuk van de
profeet Ezechiël zien we een grote volkerenoorlog tegen het teruggekeerde
Israël beschreven worden. Het is na het verslaan van de opgerukte
volkerenlegers dat het nationaal herstelde Israël zich geestelijk naar de HERE
God zal keren, van die dag en voortaan. Vanaf het veertigste hoofdstuk van de
profeet Ezechiël zien we de beschrijving van het geestelijke en materiele
herstel van Israël, de twaalf stammen, in het zogenaamde Messiaanse Vrederijk. In
het tweede gedeelte van deze profetie wordt Zebulon vermeld.
Ezechiël
48:23 Wat nu de overige stammen betreft, van de oostzijde tot de westzijde: Benjamin één deel; 24 naast het gebied
van Benjamin, van de oostzijde tot de westzijde: Simeon één deel; 25 naast het gebied van Simeon, van de oostzijde
tot de westzijde: Issakar één deel; 26
naast het gebied van Issakar, van de oostzijde tot de westzijde: Zebulon één deel; 27 naast het gebied
van Zebulon, van de oostzijde tot de westzijde: Gad één deel; 28 en naast het gebied van Gad aan de zuidzijde, naar
het zuiden toe, loopt de grens van Tamar over het water van Meribat-Kades,
langs de beek tot de grote zee. 29 Dit is het land, dat gij ten erfdeel moet
verloten onder de stammen Israëls, en dit zijn hun delen, luidt het woord van
de Here HERE.
30 En
dit zijn de uitgangen der stad: aan de noordzijde, die vierduizend vijfhonderd
(el) lang is, 31 de poorten der stad dragen de namen der stammen Israëls
drie poorten op het noorden: een Rubenpoort, een Judapoort en een Levipoort; 32
aan de oostzijde, die vierduizend vijfhonderd (el) lang is, ook drie poorten:
een Jozefpoort, een Benjaminpoort en een Danpoort; 33 aan de zuidzijde, die
vierduizend vijfhonderd (el) lang is, ook drie poorten: een Simeonpoort, een
Issakarpoort en een Zebulonpoort; 34
en aan de westzijde, die vierduizend vijfhonderd (el) lang is, eveneens drie
poorten: een Gadpoort, een Aserpoort en een Naftalipoort. 35 De omtrek is
achttienduizend (el) en de naam der stad zal voortaan zijn: de HERE is aldaar.
(NBG Vertaling 1951)
De stam
Zebulon wordt in vers 26 genoemd met zijn beschreven gebied in het zuiden van
het land. Het is een gebied dat vandaag nog woestijn is maar in het alsnog
toekomstige Vrederijk zal uitbloeien tot een paradijs (Jesaja 35:1). Het is
leerrijk om de bijgevoegde kaart van wijlen B. Reinders Sr (1893/1979), Israël
en het Messiaanse Vrederijk. Stad, Tempel- en Offerdiensten naar Ezechiël
40-48.), te bestuderen.
De stam
Zebulon grenst in het westen aan de beek van Egypte en in het oosten aan een
oostelijke zee. Vandaag is dit de Wadi Araba, een 166 km lange slenk tussen de
Dode Zee en de Golf van Akaba, en is het de grens tussen Israël en Jordanië.
Net als de Dode Zee ligt een groot deel van de Wadi Araba beneden het
zeeniveau.
Bij de
aanvang van het Messiaanse Vrederijk zal er een bron in de nieuwe Tempel ten noorden
van Jeruzalem, ontspringen en een nieuwe rivier vormen die naar het westen en
het oosten zal vlieden. In het oosten zal dit bronwater zorgen dat de Dode Zee
gezond wordt en vis voortbrengt.
De
nieuwe oostelijke zee zal als een gevolg van het levende water uit de nieuwe
tempel ook veel groter dan de huidige Dode Zee zijn. De profeet Joël beschrijft
hoe het dal van Sittim, zuidelijk van de huidige Dode Zee vol met water zal
lopen.
Joël 3:18
En het zal te dien dage geschieden
dat de bergen van zoeten wijn zullen druipen, en de heuvelen van melk vlieten,
en alle stromen van Juda vol van water gaan; en er zal een fontein uit het huis
des HEEREN uitgaan, en zal het dal van
Sittim bewateren.
Ik heb
op de bijgevoegde kaart deze oostelijke zee met vermoedelijke uitbreiding een
blauwe kleur gegeven. Het is hier dat ik meen, dat de oude profetie van de
aartsvader Jakob aan Zebulon haar vervulling zal krijgen.
Genesis
49:13 Zebulon zal wonen aan het strand der wijde zee, ja, hij zal wonen aan het
strand bij de schepen, en zijn zijde zal naar Sidon gekeerd zijn.
De
vermelding dat de zijde van Zebulon naar Sidon aan de Middellandse Zee gekeerd
zal zijn, krijgt echt zin bij het ontstaan van een oostelijke zee in het toekomstige
Messiaanse Vrederijk. De Middellandse Zee of Westelijke Zee zal dan vermoedelijk
aan belang inboeten.
Ik stel
me ook de vraag of het ontstaan van de oostelijke zee in het Vrederijk ook niet
het herstel van de rivieren betekent die ooit lang geleden uit het paradijs
ontsprongen (Genesis 2:10-14)?
Voor het
gevestigde-traditionele christendom is dit alles dispensable sensationalism.
Zij gaan er vanuit dat de kerk in de plaats van het oude Israël geplaatst is,
en de Joden als heilsorgaan afgedaan. Er komt geen letterlijk Messiaanse
Vrederijk meer zoals de profeten van het Oude Testament het leerden. Het
profetische Bijbelboek Joël zag volgens het christendom zijn volledige
vervulling met Pinksteren bij het begin van de kerk in 30 AD.
Het
traditionele christendom meent sinds Constantijn de Grote dat zij zelf dit
Godsrijk kunnen of moeten waarmaken. Toen de Romeinse keizer Constantijn zich
in de vierde eeuw na Christus tot het christendom bekeerde en de kerk van Rome
tot staatsgodsdienst verhief, leerde en verwachte men dat het Godsrijk door
mensenhanden gebouwd kon worden. De profetische gedeelten van de Bijbel werden
als een allegorie uitgelegd en ontdaan van hun letterlijke boodschap. Alle
heilsbeloften in de Bijbel die betrekking op het volk Israël hadden werden op
de kerk van nu van toepassing. De duizend jaar dat satan gebonden zou worden
volgens het boek Openbaring, werd niet meer letterlijk genomen maar gezien als
een zinnebeeld van de nieuwe tijd die sinds Constantijn baan brak.
De Assyrische koning Salmaneser V was de zoon en
troonopvolger van Tiglath Pileser III. Salmaneser V is de koning die volgens de
Bijbel Samaria, de hoofdstad van het tienstammenrijk, innam en de bevolking in
ballingschap wegvoerde.
2 Koningen 18:9 Het
geschiedde nu in het vierde jaar van den koning Hizkia (hetwelk was het zevende
jaar van Hosea, den zoon van Ela, den koning van Israël) dat Salmaneser, de koning van Assyrië,
opkwam tegen Samaria, en haar belegerde. 10 En zij namen haar in ten einde van
drie jaren, in het zesde jaar van
Hizkia; het was het negende jaar van Hosea, den koning van Israël,als
Samaria ingenomen werd. 11 En de koning van Assyrië voerde Israël weg naar
Assyrië, en deed hen leiden in Halah, en in Habor, bij de rivier Gozan, en in
de steden der Meden. 12 Daarom dat zij de stem des HEEREN, huns Gods, niet
waren gehoorzaam geweest, maar Zijn verbond overtreden hadden; en al wat Mozes,
de knecht des HEEREN, geboden had, dat hadden zij niet gehoord, noch gedaan.
13 Maar in het
veertiende jaar van den koning Hizkia kwam Sanherib, de koning van Assyrië, op
tegen alle vaste steden van Juda, en nam ze in. (Statenvertaling)
In het artikel op dit blog van 14-04-2016: De Assyrische koningen Pul en Tiglath Pileser III beschreef
ik de knieval van de geleerde Edwin R. Thiele (The Mysterious Numbers of the
Hebrew Kings, 1951) naar de Assyrologie toe met zijn statement dat het
hierboven vermelde Bijbelcitaat kunstmatig aan de Bijbel was toegevoegd. Het Bijbelcitaat
is een historisch-chronologisch gedeelte dat niet compatibel met de vak-wetenschap
der Assyriologie is. . Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?ID=2873199
De inname van Samaria en de wegvoering van de tien stammen
van Israël in ballingschap wordt daarenboven door de Assyriologie aan Sargon II
toegeschreven:
7. I besieged and occupied the town of Samaria, and took 27,280 of
its inhabitants captive. I took from them 50 chariots, but left them the rest
of their belongings. I placed my Lieutenants over them; I renewed the
obligation imposed upon them by one of
the Kings who preceded me.
(The Annals of Sargon, [Excerpted from
"Great Inscription in the Palace of Khorsabad," Julius Oppert, tr.,
in Records of the Past, vol. 9 (London: Samuel Bagster and Sons, 1877), pp.
3-20])
Dat Sargon II in het licht van 2 Koningen 18:9 een
leugenaar en een geschiedenisvervalser was, wordt door de Assyriologie niet in
vraag gebracht. In zijn annalen schrijft Sargon II dat hij Samaria belegerde en
het innam. Verder schrijft hij dat hij een luitenant, een ambtenaar, over
Samaria gesteld heeft, net zoals zijn voorganger-koning deed, van wie hij
echter de naam niet doorgeeft. Het moet duidelijk zijn dat hij Salmaneser V
bedoelde. Voorwaar, geen betrouwbare geschiedenisbron.
Hoogstwaarschijnlijk is Sargon II verantwoordelijk voor een
damnatio Memoriae in Assyrië, naar Salmaneser V toe. Over Salmaneser V heeft
de Assyriologie slechts acht eponiem-jaren ter beschikking om een en ander op
de tijdsbalk in te vullen.
Een van de weinige schriftelijke verwijzingen (buiten de
eponiemlijsten) naar Salmaneser V vanuit de Assyrische bronnen, is een fragment
van een cilinder dat heden in het British Museum (K.38345) bewaard wordt. Het
is een memoriaal tekstcilinder die te Borsippa in de tempel van Nabu geplaatst
werd. De inscriptie zelf is beschadigd en niet volledig. De eindtekst maakt
echter duidelijk dat we een schriftelijk document van Salmaneser V in ons bezit
hebben. Hierna de tekst, zoals gepubliceerd door Daniel David Luckenbill,
Chicago, 1926:
829. who did not bow in submission at his feet the
mention of his name his word (?) bringing hastely before him those not
obedient to my (?) command that he caused to be surrounded, surrounding the
town the god in whom he trusted with his help not draw my (?) yoke who
carried off and was turning (them, it) to himself (his known use) his word
and the mention of his name they did not fear, and did not dread his rule
overflowed his land (?) and laid it low like a deluge his own fell upon him
and his life was no more I (?) carried off and brought to Assyria. 830. I am
Salmaneser the mighty king, king of the universe, king of
Assyria, king of the four regions of the
world, viceroy of Babylon, king of Sumer
and Akkad, son of , king of Assyria; most precious scion of Assyria, seed of
Royalty, of the eternal days of Borsippa, whose site (?) had been damaged by
the violence of the mighty floods its damage I repaired and strengthened its
structure. May Nabu look upon the temple with
delight.
Over de regeerperiode van Salmaneser V is er aldus buiten de Bijbel en de
werken van Flavius Josephus niet veel informatie beschikbaar.
Wat de Bijbel betreft, wil de orthodoxe Assyriologie wel aannemen dat
Salmaneser V, Samaria belegerd heeft, maar maakt daarmee echter een foute
identificatie vanuit de eponiemlijst, met Samaria. Men gaat er namelijk van uit
dat het vermelde Shamarain in de Eponiemlijst, Samaria zou zijn.
Tijdens de eponiemjaren van Mahde, Assur-ishmeani en Salmaneser wordt er gewag
gemaakt van een campagne tegen Shamarain. Hoewel deze plaatsnaam afwijkt van
het Assyrische Samerina voor Samaria,
heeft men toch voor de identificatie van Shamarian voor Samaria gekozen. Tegen
deze identificatie spraken al eerder historici met grote naam zoals o.a.
Albright (geciteerd door Merrill F. Unger, Israel and the Aramaeans of
Damascus, Chapter X, voetnoot 33).
Shamarain of beter geschreven
Shabarain is te identificeren met Sibraim terwijl Samaria; Samarina
blijft. De belegering en inname van Samaria door Salmaneser V, besloeg drie
jaar, een tijdsperiode die in de Eponiemlijsten ontbreekt.
De conclusie zou moeten
zijn dat er hiaten in de Eponiemlijsten voorkomen, maar dit is voor de
Assyriologie ondenkbaar. Dit gegeven zou heel hun constructie naar beneden
halen.
De val van Samaria vond volgens de
Bijbelse chronologie plaats in 717 v. Chr. (Zie TIJD
en TIJDEN, 2015,
hoofdstuk: voorjaar 717 v. Chr., de wegvoering van de tien stammen, blz.
312-320), zie de link hierna, voor wie het boek wil aanschaffen: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579)
Drie jaar eerder, in het voorjaar
van 720 v. Chr., begon de belegering van Samaria door het Assyrische leger van
Salmaneser V.
Na de inname van Samaria, begon
Salmaneser V hetzelfde jaar een campagne tegen Syrië en Fenicië, dat leert de
Joodse historicus Flavius Josephus. Een historisch gegeven dat haaks staat op
wat de orthodoxe Assyriologie leert.
1.
WHEN Shalmaneser, the king of Assyria,
had it told him, that [Hoshea] the king of Israel had sent privately to So, the
king of Egypt, desiring his assistance against him, he was very angry, and made
an expedition against Samaria, in
the seventh year of the reign of Hoshea; but when he was not admitted [into the
city] by the king, (24) he besieged
Samaria three years, and took it by force in the ninth year of the reign of
Hoshea, and in the seventh year of Hezekiah, king of Jerusalem, and quite
demolished the government of the Israelites, and transplanted all the people
into Media and Persia among whom he took king Hoshea alive; and when he had
removed these people out of this their land he transplanted other nations out
of Cuthah, a place so called, (for there is [still] a river of that name in
Persia,) into Samaria, and into the country of the Israelites.
2.
And nowthe king of Assyria invaded all Syria and Phoenicia in a hostile manner. The name of this king is also set
down in the archives of Tyre, for he
made an expedition against Tyre in the reign of Eluleus; and Menander attests to it, who, when he wrote his
Chronology, and translated the archives of Tyre into the Greek language, gives
us the following history: One whose name was Eluleus reigned thirty-six years; this king, upon the revolt of the
Citteans, sailed to them, and reduced them again to a submission. Against these
did the king of Assyria send an army, and in a hostile manner overrun all
Phoenicia, but soon made peace with them all, and returned back; but Sidon, and
Ace, and Palsetyrus revolted; and many other cities there were which delivered themselves
up to the king of Assyria. Accordingly, when the Tyrians would not submit to
him, the king returned, and fell
upon them again, while the Phoenicians had furnished him with threescore ships,
and eight hundred men to row them; and when the Tyrians had come upon them in
twelve ships, and the enemy's ships were dispersed, they took five hundred men
prisoners, and the reputation of all the citizens of Tyre was thereby
increased; but the king of Assyria returned, and placed guards at their rivers
and aqueducts, who should hinder the Tyrians from drawing water. This continued for five years; and
still the Tyrians bore the siege, and drank of the water they had out of the
wells they dug." And this is what is written in the Tyrian archives
concerning Shalmaneser, the king of
Assyria.
- Joodse
Oudheden Boek IX, xiv. 1,2 (volgens de vertaling van het Grieks naar het Engels
door William Whiston)
Flavius
Josephus verhaalt dat Salmaneser V
na de val van Samaria, een beleg van Tyrus begon dat vijf jaar zou duren. Samen
met de belegering van Samaria gedurende drie jaren zijn dit in totaal acht
jaren die in de Eponiemlijsten van de regeerperiode van Salmaneser V, ontbreken.
De belegering van Samaria door Salmaneser V liep vanaf 720 v. Chr. tot
717 v. Chr., waarna hij in hetzelfde jaar een belegering van Tyrus voor een
periode van vijf jaar tot 712 v. Chr., ondernam.
De werkelijke
regeerperiode van Salmaneser V besloeg aldus een veel langere periode dan de
Eponiemlijsten laten verstaan.
Hierna
breng ik een reconstructie van de regeerperiode van Salmaneser V op basis van
de Bijbelse gegevens en van de Joodse oudheid-historicus: Flavius Josephus.
Samen met de fragmentarische Eponiemgegevens is het mogelijk een en ander
logisch op de tijdsbalk aan te brengen.
Zoals uiteengezet in DE
ASSYRIOLOGIE HERZIEN, 2012, was Salmaneser V al in 735 v. Chr. door Tiglath
Pileser III als co-regent aangesteld. Voor wie het boek wil aanschaffen, zie
link: https://www.bol.com/nl/p/de-assyriologie/9200000049946824/)
731/730 Tijdens het eponiem van
Bêl-Harran-bêla-usur, de gouverneur van Guzana, veldtocht tegen [...].almaneser [V] beklom de troon.
730/729 Tijdens het eponiem van Marduk-bêla-usur,
de gouverneur van Amedi, de koning bleef in het land.
Commentaar: een
eufemisme voor nietsdoen
729/728 Tijdens het eponiem van Mahde,
de gouverneur van Nineveh, veldtocht tegen [Shamarain].
728/727 Tijdens het eponiem van Aur-imanni,
de gouverneur van Kalizi, veldtocht tegen [Shamarain].
727/726 Tijdens het eponiem van
almaneser, de koning van Assyrië, veldtocht tegen [Shamarain].
726/725 Tijdens het eponiem van
Inurta-ilaya, de opperbevelhebber.
725/724 Tijdens het eponiem van
Nabû-taris, de gouverneur van [...]ti.
724/723 Tijdens het eponiem van
Aur-nirka-da'in, de gouverneur van [...]ru.
HIAAT
IN DE EPONIEMLIJSTEN TOT OP SARGON II -
De ontbrekende jaren kunnen we vanuit
de Bijbel en vanuit de werken van Flavius Josephus invullen:
720/717 Belegering van Samaria door het leger van Salmaneser V.
717 Val van Samaria
717/712 Hetzelfde jaar van de inname van Samaria rukt Salmaneser V met zijn
leger naar Tyrus op en begint een belegering van vijf jaar. Sargon II is
tijdens deze periode, sinds het voorjaar van 719 v. Chr. mede-koning van Assur.
Ik neem aan dat
Salmaneser V in het vijfde jaar van de belegering van Tyrus in 712 v. Chr., aan
zijn einde gekomen is. Hoogstwaarschijnlijk werden hij en zijn troepen die rond
de stad Tyrus gelegerd waren, door de invasie van de Zeevolken in de Levant,
weggevaagd. Voor de orthodoxie is het einde van Salmaneser V in raadselsgehuld.
Voor de invallen van de
zeevolken gereviseerd naar de achtste eeuw v. Chr., zie: De zonaanbidder, 2016, appendix 1, blz. 149-158. Voor wie het boek
wil aanschaffen, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/87999
De orthodoxie meent Salmaneser
V ook te kunnen identificeren met de Babylonische koning Uloulaios van de
Ptolemeüs-canon. Hierna volgt het relevante gedeelte van de canon:
Nabonassar
(Nabonassáros): 27.02.74722.02.733
Nabu-nadin-zeri
(Nadíos): 23.02.73321.02.731
Nabu-mukin-zeri en Pulu 22.02.73120.02.726
Ululai (Iloulaíos):21.02.72619.02.721
Marduk-apla-iddina
II 20.02.72116.02.709
Arkeanós (Sargon II) 17.02.70914.02.704
Maar op basis van wat we
uit de Bijbel en de werken van Flavius Josephus historisch gereconstrueerd
hebben, is er geen reden meer om de moeilijke identificatie met Uloulaios te
zoeken. We kunnen gerust Uloulaios als een Babyloniër op de troon van Babylon laten.
Hoogstwaarschijnlijk volgde Salmaneser V de politiek van zijn voorganger
Tiglath Pileser III die met een schatplichtig Babylon vrede nam. Op het eerder
verwezen cilinder in het British Museum noemt hij zich een viceroy van
Babylon.
De Assyrische veldtochten naar het gebied van Israël in de achtste eeuw v. Chr.
Met
onze aflevering van 14-04-2016
behandelden we de plaatsing van de regeerperiode van Tiglath Pileser III op de
tijdsbalk, op basis van Bijbelse ankerpunten. De chronologische schikking van
TPIII door de orthodoxe Assyriologie werd losgelaten. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?ID=2873199
Het
jaartal 709 v. Chr. als veertiende regeringsjaar van Hizkia werd bekomen door
het linken van de regeerperiode van Hizkia van Juda aan het vijftiende
jubeljaar. De constructie van Edwin R. Thiele waarbij deze onderzoeker de
chronologische gegevens van de Bijbel met de Assyrische koningslijst verbond,
werd afgewezen. De Assyriologie dwingt voor het kiezen van 701 v. Chr. voor de
belegering van Jeruzalem door Sanherib in het veertiende regeringsjaar van
Hizkia, een verschil van acht jaar op de tijdsbalk.
De
Seder Olam leert dat de Assyriërs met regelmaat het gebied van Israël en Juda
zijn binnengevallen. Ook in de Legends of the Jews, Louis Ginzberg, (Hoofdstuk
IX, The Two Kingdoms Chastised), lezen we dat de Assyrische invasies over
verschillende jaren verspreid liepen.
Pekah,
however, was not permitted to enjoy the fruits of his victory, for the king of Assyria invaded his empire,
captured the golden calf at Dan, and led the tribes on the east side of Jordan
away into exile. The dismemberment of
the Israelitish kingdom went on apace for some years. Then the Assyrians,
in the reign of Hoshea, carried off the second golden calf together with the
tribes of Asher, Issachar, Zebulon, and Naphtali, leaving but one-eighth of the
Israelites in their own land. The larger portion of the exiles was taken to
Damascus. After that Israel's doom overtook it with giant strides, and the last
ruler of Israel actually hastened the end of his kingdom by a pious deed. After
the golden calves were removed by the Assyrians, Hoshea, the king of the north,
abolished the institution of stationing the guards on the frontier between
Judah and Israel to prevent pilgrimages to Jerusalem. But the people made no
use of the liberty granted them. They persisted in their idolatrous cult, and
this quickened their punishment. So long as their kings had put obstacles in
their path, they could excuse themselves before God for not worshipping Him in
the true way. The action taken by their king Hoshea left them no defense. When the Assyrians made their third
incursion into Israel, the kingdom of the north was destroyed forever, and
the people, one and all, were carried away into exile .
De
eerste Assyrische invasie hebben we in 763 v. Chr. op de tijdsbalk geplaatst.
Het was het jaar van de gezamenlijke campagne van Pul en Tiglath Pileser III, zoals
beschreven in 1 Kronieken 5:25-26.
In mijn
studie De Assyriologie herzien, 2012 (Voor wie het boek wil aanschaffen, zie
link: https://www.bol.com/nl/p/de-assyriologie/9200000049946824/), laat ik de (alleen)regeerperiode van Tiglath
Pileser III in het mega-natuurcatastrofejaar van 761 v. Chr. aanvangen, en voeg
de Eponiemgegevens voor de volgende dertien jaar op de tijdsbalk in. Ik
vermeldde al eerder een breuk van 22
jaar in de Eponiemlijsten tussen het eponiem van Nergal-nasir, de gouverneur
van Nisibis, opstand in Kalhu, - en het eponiem van Nabû-bela-usur, de
gouverneur van Arrapha.
Hierna volgen
de eponiemgegevens met betrekking op
Tiglath Pileser III. De jaartallen tussen rechte haken zijn van de orthodoxie,
de jaartallen tussen kromme haken zijn de gereviseerde jaartallen:
1 [745/744] (761/760) Tijdens het eponiem van
Nabû-bela-usur, de gouverneur van Arrapha, in Ajaru,
de dertiende,. In Tarîtu,
hij naar Mesopotamia.
Commentaar:
Tijdens zijn eerste regeringsjaar leidde Tiglath Pileser III een veldtocht
tegen Babylon en voerde campagne in het noorden en zuiden van Babylonië.
2 [744/743] (760/759) Tijdens het eponiem van
Bêl-dan, de goeverneur van Kalhu, veldtocht naar Namri.
Commentaar:
Tijdens zijn tweede regeringsjaar leidde Tiglath
Pileser III een veldtocht tegen Medië en nam Namri in.
3 [743/742] (759/758) Tijdens het eponiem van
Tiglath-pileser, de koning van Assyrië, daar gebeurde een bloedbad onder de
Urarturieten in Arpad.
Commentaar: Tijdens zijn derde regeringsjaar leidde Tiglath Pileser
III een veldtocht tegen Urartu.
Van
deze veldtocht zijn de annalen van zijn paleismuren te Kalhu/Kalah
(gedeeltelijk-fragmentarisch) bewaard gebleven. In het verloop van zijn
campagne tegen Urartu beweerd Tiglath Pileser III schatting of tribuut
ontvangen te hebben van een aantal koningen van de kust (Middellandse Zee),
waaronder hij koning Azaria van Juda als de leider van een Assyrisch-vijandelijke
Klein-Aziatische coalitie van koningen vermeld.
Verder
vermeldde hij o.a. Rezin van Damascus, Menahem van Samaria, Sibitti-bili van
Goebla en vele meer. Zo is er ook bijvoorbeeld de vermelding van een Arabische
koningin Zabibe, wat toch verwondering opwekt. Een vrouw op de troon in het
Arabië van de achtste eeuw v. Chr.!
4 [742/741] (758/757) Tijdens het eponiem van
Nabû-da'inannil, de opperbevelhebber, veldtocht tegen Arpad.
Commentaar: De plaats Arpad lag westelijk van Assyrië en de val
van deze stad bezegelde het lot van Urartu en zijn Anatolische geallieerden.
5 [741/740] (757 /756) Tijdens het eponiem van
Bêl-Harran-bêla-usur, de paleis maarschalk, veldtocht naar hetzelfde; de stad
werd genomen na drie jaar.
6 [740/739] (756/755) Tijdens het eponiem van
Nabû-etiranni, de opperdienaar, veldtocht tegen Arpad.
7 [739/738] (755/754) Tijdens het eponiem van
Sin-taklak, de maarschalk, veldtocht tegen Ulluba; Birtu werd ingenomen
Commentaar: Ulluba lag
ten noorden van Assyrië.
8 [738/737] (754/753) Tijdens het eponiem van
Adad-bêla-ka'in, de gouverneur van Aur, Kullania werd ingenomen.
Commentaar:
De stad Kullania was dezelfde plaats als het Bijbelse Kalno waarnaar de profeet
Jesaja ten tijde van koning Achaz van Juda, verwijst.
Jesaja
10:5 Wee den Assyriër, die de roede
Mijns toorns is, en Mijn grimmigheid is een stok in hun hand! 6 Ik zal hem
zenden tegen een huichelachtig volk, en Ik zal hem bevel geven tegen het volk
Mijner verbolgenheid; opdat hij den roof rove, en plundere de plundering, en
stelle het ter vertreding, gelijk het slijk der straten. 7 Hoewel hij het zo
niet meent, en zijn hart alzo niet denkt, maar
hij zal in zijn hart hebben te verdelgen, en uit te roeien niet weinige volken.
8 Want hij zegt: Zijn niet mijn vorsten al te zamen koningen? 9 Is niet Kalno gelijk Karchemis? Is Hamath niet
gelijk Arfad? Is niet Samaria gelijk Damaskus?
Van het
achtste regeringsjaar van Tiglath Pileser III bleven ook de oorspronkelijke annalen
van zijn paleismuren te Kalah/Kalhu, bewaard. Hieruit leren we dat hij tijdens
de campagne naar Kullania/Kalno opnieuw tribuut ontving van Menahem van
Samaria. Op mijn bijgevoegd chronologisch schema merken we dat dit het laatste regeringsjaar
van Menahem was. Een historisch puzzelstukje dat past in het gereviseerde
plaatje.
9 [737/736] (753/752) Tijdens het eponiem van
Bêl-emuranni, de gouverneur van Rasappa, veldtocht tegen Medië
Commentaar:
Het negende regeringsjaar van Tiglath Pileser bracht hem opnieuw naar Medië,
waar grote gebieden van geannexeerd werden.
Van
deze veldtocht is de bekende Iran-stele bewaard gebleven. De stele (waarvan
de tekst zwaar beschadigd is) verwijst nogmaals naar Menahem van Samaria als
schatplichtig aan Tiglath Pileser III. Ook is er een verwijzing naar Sibitti-bili
van Goebla.
10 [736/735] (752/751) Tijdens het eponiem van
Inurta-ilaya, de gouverneur van Nisibis, veldtocht tegen de voet van de berg
Nal.
Commentaar: De berg Nal
lag noordelijk van Assyrië.
11 [735/734] (751/750) Tijdens het eponiem van
Aur-allimanni, de gouverneur van Arrapha, veldtocht tegen Urartu
12 [734/733] (750/749) Tijdens het eponiem van
Bêl-dan, de gouverneur van Kalhu (Kalah-Nimrud), veldtocht tegen Filistea
Commentaar:
Voor het twaalfde regeringsjaar van Tiglath Pileser hebben we alleen de
summiere vermelding van de eponiemlijst: veldtocht tegen Filistea, aangezien de
betreffende annalen van zijn paleismuren te Kalhu verloren gingen. Ik vermeldde
in het vorige artikel dat Essarhaddon, een latere Assyrische heerser, de tegels
voor eigen gebruik in zijn paleis recycleerde. Voor een historicus is dit een
spijtige zaak. We kunnen ons voorstellen dat de muren van Tiglath Pileser III s
paleis te Kalhu/Calah aan het eind van zijn leven voltooid waren, en een
chronologisch verhaal van al zijn veroveringen brachten. Wat gereconstrueerd
kon worden uit de rotzooi die Essarhaddon ervan maakte is vandaag een
fragmentarische puzzel waarvan het plaatje ontbreekt. De orthodoxe Assyriologie
heeft alle puzzelstukjes binnen het kader van de eponiemlijsten trachten in te
vullen.
De Assyrische veldtocht
naar Filistea van 750 v. Chr. past in de Bijbelse gegevens betreffende de
beschreven invasie van Israël in de dagen van Pekach:
2
koningen 15:29 In de dagen Pekah,
den koning van Israël, kwam Tiglath-pilezer,
de koning van Assyrië, en nam Ijon in, en Abel-beth-maacha, en Janoah, en
Kedes, en Hazor, en Gilead, en Galilea, het ganse land van Nafthali; en hij
voerde hen weg naar Assyrië.
De
tweede Assyrische invasie sinds de veldtocht van Pul én Tiglath Pileser III
naar 1 Kronieken 5:25-26 is zodoende chronologisch verankerd in het jaar 750 v.
Chr., achttien jaar na de eerste invasie in 768 v. Chr.
Een
jaar later in 749 v. Chr. tijdens het eponiem van Aur-da'inanni, trok Tiglath
Pileser III tegen Damascus op.
13
[733/732] 749/748 Tijdens het
eponiem van Aur-da'inanni, de gouverneur van Mazamua, veldtocht tegen Damascus.
Het
jaar 748 v. Chr. was een mega-natuurcatastrofejaar en verantwoordelijk voor opnieuw
een breuk in de Eponiemlijsten. Het volgende eponiem van Nabû-bêla-usur met de
beschreven veldtocht tegen Damascus zit in de revisie van de geschiedenis van
het oudheid-Assyrië verankerd met Achaz van Juda in 737 v. Chr.
De
meest waarschijnlijke oorzaak voor de vastgestelde breuk in de Eponiemlijsten
is het mega-natuurcatastrofejaar van 748 v. Chr., wat een periode van chaos en
anarchie inluidde. Een jaar na de catastrofe van 748 v. Chr. begon in Babylon
de Nabonassar-era met een kalenderhervorming.
Het
jaar 748 v. Chr. was ook het moment dat het leger van Uzzia/Azaria in het jaar
van de zevende olympiade, uit Egypte werd teruggetrokken (De zonaanbidder, 2016, blz. 33-44, voor wie het boek wil
aanschaffen, http://www.bravenewbooks.nl/books/87999)
De
derde Assyrische invasie heb ik in het vorige artikel gedateerd in 736 v. Chr.
in het tweede regeringsjaar van koning Achaz van Juda.
De
aanleiding voor het opnieuw oprukken van Tiglath Pileser III tegen Damascus,
was een schrijven aan de koningen van Assur van een in het nauw gedreven
koning Achaz van Juda, die door de
geallieerde legers van Samaria en Damascus aangevallen werd.
Jesaja
7:1 Het geschiedde nu in de dagen van Achaz, de zoon van Jotham, de zoon van
Uzzia, de koning van Juda, dat Rezin,
de koning van Aram, met Pekah, de
zoon van Remalia, de koning van Israël, tegen Jeruzalem ten strijde trok; maar
hij kon in de strijd daartegen de overhand niet behalen.
2
Kronieken 28:16 In die tijd zond koning Achaz het
verzoek tot de koningen van Assur hem te helpen.
De
beschreven invasie van Pekah geallieerd met Rezin, in Juda kan chronologisch nauwkeurig
gedateerd worden in het jaar 736 v. Chr.
Zie De Zonaanbidder, 2016, blz. 102.
Op
basis van dit aangereikt Bijbels tijd-navigatiepunt verankeren we het eponiem
van Nabû-bêla-usur met de veldtocht van Tiglath Pileser III tegen Damascus, met
het jaar 736 v. Chr.
25 [732/731] 736/735 Tijdens het eponiem van
Nabû-bêla-usur, de gouverneur van Si'imme, veldtocht
tegen Damascus.
26 [731/730] 735/734 Tijdens het eponiem van
Nergal-uballit, de gouverneur van Ahizu-hina, veldtocht tegen apiya.
Commentaar: De veldtocht tegen Sapia voerde Tiglath Pileser III naar
het zuidelijke gebied van Babylon, en deze veldtocht is ook fragmentarisch bewaard
gebleven via de gereconstrueerde annalen van zijn paleismuren te Kalhu/Kalah.
27 [730/729] 734/733 Tijdens het eponiem van
Bêl-lu-dari, de gouverneur van Tille, de
koning bleef in het land.
Commentaar:
de uitdrukking: de koning bleef in het land is een eufemisme dat op niets
doen slaat. We zijn alleen in het bezit van de eponiem-vermelding. Van de annalen
op de paleismuren te Kalah bleef als informatie over dit jaar, niets bewaard.
28 [729/728] 733/732 Tijdens het eponiem van
Liphur-ilu, de gouverneur van Habruri, de koning nam de hand van Bêl [].
Commentaar:
de uitdrukking de koning nam de hand van Bel, wijst op het koningschap over
de stad Babylon. Volgens de orthodoxe Assyriologie was Tiglath Pileser III
onder zijn Babylonische naam Pul, koning over Babylon. Een identificatie die we
eerder afwezen. De Bijbelse Pul zit op de tijdsbalk ten tijde van koning
Menahem van Israël en is chronologisch gezien te onderscheiden van de
Babylonische Pul van de Ptolemeüs-canon.
De Babylonische koningen
die contemporain met Tiglath Pileser III waren, zijn Nabu-shuma-ishkun (761-748 v. Chr.) en Nubu-nasir of
Nabonassar (748/734 v. Chr.).
Tiglath
Pileser III heeft verschillende veldtochten naar het gebied van Babylon
ondernomen en grote delen ervan geannexeerd. Of hij daadwerkelijk ook de
hoofdstad Babylon ooit binnengemarcheerd is blijft een vraagteken. De
Babylonische koningslijsten vermelden hem niet.
29 [728/727] 732/731Tijdens het eponiem van
Dur-Aur, de gouverneur van Tuhan, de koning nam de hand van Bêl; de stad van
Hi[...] werd ingenomen.
Commentaar:
idem dito als voor het eponiem van Liphur-ilu.
[727/726] 731/730 Tijdens het eponiem van
Bêl-Harran-bêla-usur, de gouverneur van Guzana, veldtocht tegen [...].almaneser [V] beklom de troon.
Conclusie: De
Assyriologie is overtuigd dat de Eponiemlijsten een ongebroken historische lijn
van eponiemen, koningen en gebeurtenissen voorsteltvan
het jaar 892 v. Chr. tot het jaar 648 v. Chr.. Alle daarnaast gevonden annalen
van Assyrische koningen worden binnen het raamwerk van de Eponiemlijsten
ingevuld. In het licht van de Bijbel is dit nochtans onhoudbaar. Er ontbreken
zondermeer namen van koningen in de Eponiemenlijst. Een voorbeeld zijn Pul én
Tiglath Pileser III als twee afzonderlijke koningen, verder is er de koning van
Assyrië ten tijde van de profeet Jona en de regeerperiode Jerobeam II van
Israël, die zich tot de God van Israël keerde ter uitredding van een
aangekondigde meganatuurcatastrofe. Een koning en een actie waar in geen een van
de bewaarde Assyrische annalen naar verwezen wordt. Dan is er nog een koning
Jareb van Assyrië waar de profeet Hosea naar verwijst. Dit zijn voorbeelden uit
de Bijbel, die in de achtste eeuw v. Chr. te plaatsen zijn. Een eeuw die
getuige was van een cyclus van meganatuurcatastrofes met iedere keer perioden
van chaos en anarchie.
In de reconstructie van
de regeerperiode van Tiglath Pileser III zijn er meerdere breuken in de
Eponiemlijst vastgesteld. Vooreerst was er een periode van co-regentschap met
Pul vanaf 768 v. Chr., het jaar van hun gezamenlijke veldtocht naar Israël
volgens 1 Kronieken 5:25-26. Vanaf het jaar 761 v. Chr. hebben we dertien
eponiemen tot 748 v. Chr. ingevuld. Daarna stelden we een breuk in de
Eponiemlijst vast tot 736 v. Chr., waarna de vijf laatste eponiemen historisch
geplaatst konden worden.
Men kan
bij deze revisie van de geschiedenis van de oudheid de schouders ophalen en
stellen dat de vak-wetenschappers het bij het rechte eind hebben. Voor hen kan
er over de rangschikking van de Assyrische koningen op de tijdsbalk niet
gediscuteerd worden. De Bijbel is voor hen een louter godsdienstig boek en
historisch niet betrouwbaar. Indien aldus de Bijbels-chronologische gegevens
niet passen in de Assyrische constructie, dan zijn het de Bijbelse gegevens die
aangepast moeten. Dat is wat de bekende geleerde Edwin R. Thiele (1895/1986) in
zijn studie The Mysterious Numbers of the Hebrew Kings, 1977, gedaan heeft.
Thiele verkorte de
regeringsduur van bepaalde koningen van Juda en Israël om deze te laten passen
in het Assyrische tijdskader. Met het inkorten van sommige regeerperioden van
Israëlitische koningen verdedigde hij de zogenaamde dual dating en paste het
enkele malen toe, ook daar waar de Bijbel niet expliciet duidelijk over is. Om
de val van Samaria, in het negende regeringsjaarjaar van Hosea, (in de Bijbel
contemporain met het zesde jaar van Hizkia van Juda), te laten passen met de
Assyrische gegevens betreffende Sargon II, verkondigde hij dat de Bijbelse
gegevens van 2 Koningen hoofdstukken 17 en 18 foutief waren, als laat en
kunstmatig aan de Bijbel toegevoegd.
2 Koningen 18:9 In het
vierde jaar van koning Hizkia dat is het zevende jaar van Hosea, de zoon van
Ela, de koning van Israël trok Salmanassar, de koning van Assur, op tegen
Samaria en sloeg het beleg ervoor. 10 Men nam het in na verloop van drie jaren;
in het zesde jaar van Hizkia dat is het negende jaar van Hosea, de koning van
Israël werd Samaria ingenomen.
2 Koningen 18:9-10 is
een Bijbelgedeelte dat absoluut niet compatibel met de Assyrische koningslijst
is, en vooral dan met de regeerperiode van Salmaneser V, Sargon II en Sanherib.
Toen het voor Thiele niet lukte door middel van dual dating en het hanteren
van ascension-years de Bijbelse chronologie in lijn te brengen met de
Assyrische gegevens, deed hij zijn knieval en verkondigde hij dat dit
Bijbelgedeelte fout was. Thiele had dus niet als vertrekbasis dat de Bijbel
door God geïnspireerd is en historisch correct. Een trieste vaststelling die
nochtans door meerdere theologen aanvaard wordt, aangezien de gefabriceerde jaartallen
van Thiele in heel wat naslagwerken gehanteerd worden.
Over de
tetrade van bloed-manen die tijdens de jaren 2014 en 2015 vier maal gelijk
vielen met de Joodse feestdagen van Pesach en Sukkot, is er in de jaren die daar
aan vooraf gingen, heel wat geschreven en gepubliceerd. Men verwees o.a. naar
de eerdere tetrade van de jaren 1949/1950 en van 1967/1968 in relatie tot de
nieuwe staat Israël. De indruk werd gewekt dat er in en rond Israël in 2014/2015
heel wat te gebeuren stond. Sommigen zagen de geprofeteerde Apocalyps in de Bijbel
een aanvang nemen. De profetie van Joël 2:31 stond te gebeuren.
Joël 2:28 Daarna zal het geschieden, dat Ik mijn Geest zal
uitstorten op al wat leeft, en uw zonen en uw dochters zullen profeteren; uw
ouden zullen dromen dromen; uw jongelingen zullen gezichten zien. 29 Ook op de
dienstknechten en op de dienstmaagden zal Ik in die dagen mijn Geest
uitstorten. 30 Ik zal wonderen geven in de hemel en op de aarde, bloed en vuur
en rookzuilen. 31 De zon zal veranderd
worden in duisternis en de maan in bloed, voordat de grote en geduchte dag des
HEREN komt. 32 En het zal geschieden, dat ieder die de naam des HEREN
aanroept, behouden zal worden, want op de berg Sion en te Jeruzalem zal
ontkoming zijn, zoals de HERE gezegd heeft; en tot de ontkomenen zullen zij
behoren, die de HERE zal roepen. (NBG 1951 vertaling)
Het
citaat van de profeet Joël leert nochtans geen tetrade van
maansverduisteringen. Er staat geschreven: De zon zal veranderd worden in
duisternis en de maan in bloed, voordat de grote en geduchte dag des HEREN komt.
Een natuurlijke zonsverduistering valt per definitie samen met de nieuwe maan,
als de maan tussen de zon en de aarde staat. Een maansverduistering valt samen
met een volle maan, als de aarde tussen de zon en de maan staat.
De
profeet Joël spreekt echter over iets buitengewoons, iets dat niet 'natuurlijk'
is, iets 'bovennatuurlijks', een ingrijpen van God.
De
tetrade van 2014/2015 stond los van de eindtijdprofetie van de Joël. Op God s
tijd en op een dag die astronomisch niet te berekenen valt, zal deze profetie
pas uitkomen. Aan die Dag gaan trouwens heel wat dagen, tijden en tekenen
vooraf. Lees hierna een volgend relevant hoofdstuk van de profeet Joël:
Joël 3:1
Want zie, in die dagen en te dien tijde, wanneer Ik een keer zal brengen in het lot van Juda en
van Jeruzalem, 2 zal Ik alle
volken verzamelen en afvoeren naar het dal van Josafat, en Ik zal aldaar
met hen in het gericht treden ter oorzake van mijn volk en van mijn erfdeel
Israël, dat zij onder de volken verstrooid hebben, terwijl zij mijn land
verdeelden, 3 en over mijn volk het lot wierpen, en een jongen gaven voor een
hoer en een meisje verkochten voor wijn, opdat zij konden drinken. (NBG 1951
vertaling)
De
profeet Joël verwijst in geen een van de drie hoofdstukken van zijn Bijbelboek naar
een toen regerende koning in Israël of Juda, waarmee het optreden van de
profeet gedateerd zou kunnen worden. Heel opmerkelijk: de profeet Joël verwijst
ook nergens naar de grote mijlpalen in de Joodse geschiedenis: namelijk de
Babylonische ballingschap van 605 tot 535 v. Chr., noch naar de wereldwijde
ballingschap die volgde na het jaar 70 AD toen de Romeinen de stad Jeruzalem en
Tempel vernietigden, en de Joden in krijgsgevangenschap wegvoerden.
Het
onderwerp van het Bijbelboek Joël is uitsluitend: de dag des HEREN, of de
oordeelsdag. Het Boek is gericht aan het Juda van de eindtijd.
Joël 1:15
Wee die dag, want nabij is de dag des
HEREN; als een verwoesting komt hij van de Almachtige.
Joël
3:1 Want zie, in die dagen en te dien tijde, wanneer Ik een keer zal brengen in het lot van Juda en van Jeruzalem,
Het
hiervoor vermelde citaat uit Joël 3:1 werd niet vervuld in 1948 toen de
Joden in mei van dat jaar hun staat Israël uitriepen. Noch in juni 1967 toen
Oost-Jeruzalem met de Tempelberg op het Jordaanse leger veroverd werd. Maar zal
pas vervuld worden in de tweede helft van een toekomstige zevenjarige eindtijdperiode, de zeventigste
jaarweek van de profeet Daniël.
In
november 1947 sprak de VN zich uit voor de deling van het Britse mandaatgebied
Palestina in een Joodse en een Arabische staat, en in het jaar daaropvolgend in
mei 1948 werd de staat Israël afgekondigd. De historische tetrade van
1949/1950 kwam hier te laat. Tenzij men bedenkt dat tussen de Joodse
feesten van Pesach en Sukkot in 1949 de VN-vredesconferentie te Lausanne
plaatsvond. De jonge staat Israël weigerde daar alle 700.000+ Arabische
vluchtelingen (vrouwen, kinderen, grijsaards) als gevolg van de
onafhankelijkheidsoorlog opnieuw binnen te laten. Het begin van veel miserie sindsdien
en een overtreding van de Thora (Exodus 22:21). Ik begrijp wel de
omstandigheden waar de jonge staat Israël zich in bevond, na het afslaan van de
binnenvallende Arabische legers tijdens de onafhankelijkheidsoorlog van
1948/49. Het was een strijd op leven of dood geweest.
De
tetrade van 1967/1968 viel gedeeltelijk gelijk volgens profetische lijnen. In juni
1967 overwon Israël in zes dagen tijd een overweldigende Arabische coalitie en nam
alle Bijbelse gebieden in bezit met als hoofdprijs Oost-Jeruzalem en de
Tempelberg. De toenmalige regering van Israël had na de drie Arabische nee s
van Khartoem: geen erkenning geen onderhandelingen en - nooit vrede -, het verkregen gebied moeten
annexeren en de Arabische bevolking aldaar burgerrechten geven. De jonge staat
Israël koos een andere weg. Zes jaar later in 1973 volgde de Jom Kippoeroorlog.
Op hun heiligste feestdag, de grote verzoendag, een dag waarop ze veilig van
enige agressie hadden moeten zijn, werden ze door een gevaarlijke Egyptisch/Syrische
coalitie overvallen. Een offensief dat zij met veel moeite konden afslaan.
Men kan
stellen dat het vanaf 1967 definitief fout is gegaan en er sindsdien andere
wetmatigheden spelen die uiteindelijk zullen uitmonden in Jacob s benauwdheid,
de grote verdrukking, de zeventigste jaarweek van de profeet Daniël.
Aan het
einde van de zevenjarige eindtijdperiode, de dag des Heren, gaat het vervolg
van Joël 3:1 pas in vervulling:
Joël
3:1 Want zie, in die dagen en te dien tijde, wanneer Ik een keer zal brengen in
het lot van Juda en van Jeruzalem,
2 zal
Ik alle volken verzamelen en
afvoeren naar het dal van Josafat, en Ik
zal aldaar met hen in het gericht treden ter oorzake van mijn volk en van
mijn erfdeel Israël, dat zij onder de volken verstrooid hebben, terwijl zij
mijn land verdeelden, 3 en over mijn volk het lot wierpen, en een jongen gaven
voor een hoer en een meisje verkochten voor wijn, opdat zij konden drinken.
Dit
vers sluit aan bij het laatste Bijbelboek Openbaring of Apocalyps dat een
Nieuwtestamentisch profetisch Boek is, en het sluitstuk van alle
Oudtestamentische profetieën wat het herstel van de Joden betreft, nationaal en
geestelijk in het oude land der vaderen: Israël. Het dal van Josafat bij de
profeet Joël is in het Boek Openbaring, het gebied van Harmageddon. En de
vermelding alle volken; dat zijn in deze tijd de Verenigde Naties die aldus
eens in de toekomst naar het land Israël getrokken zullen worden.
In mijn
studie TIJD en TIJDEN, 2015 ga ik uitvoerig
in op de chronologie vanaf Genesis tot de komst van Jezus Christus. Voor wie
het boek wil aanschaffen, zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579
Wanneer
we de Masoretische tekst van de Bijbel volgen kan men berekenen dat het vanaf
Genesis tot de inhuldiging van de Tempel van Salomo in het jaar 996 v. Chr.,
drieduizend jaar waren. Het is aldus eenvoudig te berekenen dat wanneer Salomo
rond het jaar duizend voor Christus leefde, het in totaal ongeveer zesduizend
(plus) jaar zijn vanaf de Schepping tot op heden. Een dwaasheid voor velen, maar
niettemin een chronologie die vanuit de Bijbel (Masoretische tekst) aangetoond
kan worden. In mijn boek TIJD en TIJDEN,
2015, appendix 5, verbind ik de Anno Mundi jaartelling met de westerse
kalender.
Daarnaast
hebben we de Griekse Septuagintvertaling van het Oude Testament daterend van de
derde eeuw voor Christus, die echter hogere jaartallen hanteert. Zo heeft de
Septuagint-LXX een totaal van 2242 jaar vanaf Adam tot de Grote Vloed in plaats
van de 1656 jaar van de Masoretische tekst. En vanaf de zondvloed of grote
vloed tot de geboorte van Abram heeft de Septuagint een totaal van 1172 jaar in
plaats van 352 jaar volgens de jaartallen van de Masoretische tekst. Er bestaan
aldus vraagtekens.
Mijn werk
TIJD en TIJDEN heb ik
chronologisch opgebouwd rond het fundament van de sabbat- en jubeljaartelling zoals
William Whiston, een vriend en tijdgenoot van Isaac Newton, het al in de achttiende
eeuw van onze jaartelling uitbracht. William Whiston heeft verder vooral
bekendheid gekregen door zijn voortreffelijke vertaling naar de Engelse taal
van de werken van Flavius Josephus.
Het
bijzondere aan zijn sabbat- en jubeljaartelling was zijn vaststelling dat in
het oude Israël de sabbatjaarcyclus vanaf haar instelling in 1443 v. Chr. met
de inbezitneming van Kanaän door de Israëlieten, altijd in één cyclus ononderbroken
voortging. Het Jubeljaar, het vijftigste jaar in deze cyclus, betekende geen
onderbreking maar begon in de maand Tishri (september/oktober) van het negenenveertigste
jaar van de sabbatjaarcyclus, en liep verder tot september/oktober van het
nieuwe jaar, waarin intussen al een nieuw sabbatjaar cyclus van zeven maal
zeven jaar begonnen was.
William
Whiston geeft in zijn werk tien verwijzingen naar historische sabbat- en
jubeljaren die vanuit de Bijbel, de Makkabeeënboeken en de werken van Flavius
Josephus geduid kunnen worden. Tegelijkertijd bevestigen deze historische
verankeringen de juistheid van Whiston s bevinding. In mijn werk Genesis
versus Egyptologie, 2009 voegde ik nog een elfde chronologische verankering
toe, die ik ontdekt had bij het uittekenen van mijn chronologische constructie
op millimeter papier. Het jubeljaar namelijk van 562/561 v. Chr., het jaar wanneer
de Babylonische koning Evil Merodach in zijn eerste regeringsjaar, na de dood
van zijn vader Nebukadnezar, koning Jojachin van Juda in diens zevenendertigste
jaar van zijn gevangenneming en ballingschap, uit zijn gevangenis bevrijdde. Dit
kon geen toeval zijn.
Naar
mijn weten maken weinig of geen chronologen vandaag gebruik van de wijze van
tellen van de sabbat- en jubeljaren volgens William Whiston en komen als een
gevolg hiervan tot geheel andere jaartallen wat betreft bijvoorbeeld het jaar
van de Exodus, de splitsing van het Rijk van Salomo, de val van Samaria, de
belegering van Jeruzalem door de Assyriër Sanherib, enz.
En wat
zelfs nog extra verwarring geeft, is wanneer sommigen met de foutieve verkregen
jaartallen uit het verleden het begin van het zevende millennium Anno Mundi
trachten te berekenen.
Dat de
datering van de Bijbelse geschiedenis zo moeilijk lijkt komt vooral voort door
de druk die er bestaat van de zijde van de orthodoxe Egyptologie en
Assyriologie; twee wetenschappen die in hun tijdsconstructies geen rekening met
de Bijbels-historische chronologie houden. Met mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, heb ik de gefabriceerde jaartallen van de
koningen van Assyrië en Egypte aan de Bijbelse chronologische gegevens
aangepast.
Wat betreft de link nu naar de huidige tijd zijn het
de jubeljaren van William Whiston die de brug vormen. Het dertigste jubeljaar
sinds de instelling ervan viel in het jaar 27/28 AD. De gebeurtenissen zoals
beschreven in het Lucas evangelie hoofdstuk 4 met de Heer Jezus die in de
synagoge de profetie van Jesaja 61 citeerde en het aangename jaar des HEEREN
uitriep, dienen hier op de tijdsbalk geplaatst. De verdere geschiedenis is
algemeen bekend. De Joden van toen hebben Jezus van Nazareth als Messias
afgewezen. Veertig jaar later in 70 AD gingen zij voor een tweede maal in
ballingschap en werd de tempel te Jeruzalem voor een tweede maal vernietigd.
Een onveranderde toestand sindsdien van bijna tweeduizend jaar. Sinds 1948
kennen we het nationale herstel van de staat Israël en is er sindsdien de
verwachting bij velen zowel in het christendom als in het Jodendom dat het door
de HERE God beloofde herstel van alle dingen nabijgekomen is. Aan dit beloofde
herstel zijn echter voorwaarden verbonden.
En zo
komen we tot de invulling van de link tussen de Bijbelse geschiedenis, die
afgesloten werd in de periode 30/70 AD, tot de huidige tijd. Het is weer de
jubeljaartelling volgens Whiston, die ons de weg wijst. Het zeventigste
jubeljaar viel, wanneer we de wijze van tellen van William Whiston naar de
toekomst toe hanteren, in 1987-okt./1988-sept.
Het daaropvolgende 71ste jubeljaar staat genoteerd voor het jaar oct2036/sept2037 AD.
De Heer
Jezus Christus verkondigde met het Jubeljaar van 27/28 AD aan de Joden in de
synagoge te Nazareth dat de profetie van Jesaja hoofdstuk 61 nu voor hun oren
vervuld was. Het antwoord van de Joden ter plaatse kunnen we lezen in Lucas 4:29
Zij stonden op en wierpen Hem de stad uit en voerden Hem tot aan de rand van
de berg, waarop hun stad gebouwd was, om Hem van de steilte te storten. 30 Maar
Hij ging midden tussen hen door en vertrok.
De Heer
Jezus werd afgewezen, of zoals het in het Johannesevangelie beschreven staat:
hij kwam tot het zijne, en de zijnen hebben Hem niet aangenomen.
Het is
interessant om in dit beknopte artikel de profetie van Jesaja hoofdstuk 61 volledig
te citeren aangezien de inhoud van de woorden van Jesaja aansluiten bij het
Jubeljaar zoals het beschreven staat in het Bijbelboek Leviticus.
Jesaja
61:1 De Geest des Heren HEREN is op mij, omdat de HERE mij gezalfd heeft; Hij
heeft mij gezonden om een blijde boodschap te brengen aan ootmoedigen, om te
verbinden gebrokenen van hart, om voor gevangenen vrijlating uit te roepen en
voor gebondenen opening der gevangenis; 2 om uit te roepen een jaar van het welbehagen des HEREN
(hier stopte de Heer Jezus
met voorlezen en sloot de boekrol een tijdskloof inmiddels van bijna 2000
jaar)
en een dag der wrake van onze God; om alle treurenden te troosten, 3 om
over de treurenden van Sion te beschikken, dat men hun geve hoofdsieraad in plaats van as, vreugdeolie in plaats van rouw, een lofgewaad in plaats van een kwijnende geest. En
men zal hen noemen: Terebinten der gerechtigheid, een planting des HEREN, tot
zijn verheerlijking. 4 Zij zullen de overoude puinhopen herbouwen, het
verwoeste uit vroeger tijd doen herrijzen en de steden vernieuwen, die in puin
liggen, die verwoest hebben gelegen van geslacht op geslacht. 5 Vreemden zullen
gereed staan om voor u de kudden te weiden, vreemdelingen zullen uw akkerlieden
en uw wijngaardeniers zijn; 6 maar gij zult priesters des HEREN heten, dienaars
van onze God genoemd worden; gij zult het vermogen der volken genieten en u op
hun heerlijkheid beroemen. 7 In plaats van uw schande gewordt u dubbele
vergoeding en in plaats van smaad zullen zij jubelen over hun deel; zo zullen
zij dan in hun land dubbele vergoeding verkrijgen, blijvende vreugde zal hun
geworden. 8 Want Ik, de HERE, heb het
recht lief. Ik haat onrechtmatige roof, Ik zal hun stipt hun loon geven en een eeuwig verbond met hen sluiten. 9
En hun nageslacht zal onder de volken vermaard zijn en hun nakomelingschap te
midden der natiën; allen die hen zien, zullen erkennen, dat zij het nageslacht
zijn, dat de HERE gezegend heeft. 10 Ik verblijd mij zeer in de HERE, mijn ziel
juicht in mijn God, want Hij heeft mij bekleed met de klederen des heils, met
de mantel der gerechtigheid heeft Hij mij omhuld, gelijk een bruidegom, die
zich als een priester het hoofdsieraad ombindt, en gelijk een bruid, die zich
met haar versierselen tooit. 11 Want zoals de aarde haar gewas voortbrengt en
een hof zijn zaaisel doet uitspruiten, zo zal de Here HERE gerechtigheid en lof
doen uitspruiten voor het oog van alle volken. (NBG Vertaling 1951)
Het
beloofde herstel van Israël (en via hen de hele schepping) zoals beschreven in
Jesaja hoofdstuk 61 vanaf vers 2 laat nog op zich wachten maar is een
wetmatigheid die ooit vervuld zal worden. De sleutel is Israël. We stellen
echter vast dat na het uitroepen van de staat Israël in mei 1948 de beloofde
zegeningen verbonden aan de sabbat en jubeljaren uitbleven. De vroege en late
regen, die maakten dat het land Israël van de oudheid zo vruchtbaar was, kwam in
1948 en daarna niet terug. Integendeel, water en vooral het tekort aan water is
een blijvend probleem in de nieuwe staat Israël. De Israëli s zijn uiterst
vindingrijk en hebben een ingenieus irrigatiesysteem ontworpen waarbij water
helemaal van in het noorden uit het meer van Galilea tot in het zuiden in de
Negev-woestijn en elders geleid wordt en druppelsgewijs gebruikt. Prachtig en
om bewonderend naar te kijken, maar het blijft echter mensenwerk.
Zoeken
naar bijzondere gebeurtenissen in jubeljaren volgend op het jubeljaar van 27/28
AD leveren geen resultaat op. Het is het tijds-dal waarin dat de HERE God Zijn
EKKLESIA, Zijn Gemeente, uitroept en Israël voor het grootste gedeelte van deze
tussentijd in de diaspora leeft.
Toch
zijn er raakpunten in de tijd te vinden. Zulk een scharnierjaar naar mijn mening, was het jaar 1517 AD. In oktober van dat jaar ging in
Europa namelijk de reformatie van start met een moedige hervormer Maarten
Luther die zijn 95 stellingen tegen de aflatenleer van de Roomse Kerk, tegen de
deur van de kerk te Wittenberg nagelde. Iets heel opmerkelijk nu, en minder
bekend in het Westen, in datzelfde jaar 1517 veroverden de Turken namelijk Jeruzalem
op de Arabieren, en begon de Turkse periode van heersen over het van Joden
ontvolkte gebied van Israël. Toeval? Ik meen van niet. Vanaf de exodus uit
Egypte in 1483 v. Chr. waren er in
1517 AD 2999/3000 jaar verlopen. Wat
een opmerkelijk profetisch jaartal is. De Ottomanen of Turken zouden tot het
jaar 1917 over Jeruzalem heersen en
het gebied in een soort profetische winterslaap houden. In december 1917 zouden
de Britten tijdens de eerste wereldoorlog de stad en het gebied op de Turken
veroveren. Dit is exact een tijdsperiode van 400 jaar dat overeenkomt met sommige getallenperiodes die in de
Bijbel gehanteerd worden. Maar er is meer aan de hand dat lijkt op sturing van
Gods wege. In november 1947 stemde
de VN bij meerderheid tot splitsing van het Britse mandaatgebied Palestina in
een Joodse staat en een Arabische. De Arabieren stemden tegen maar de Joden
accepteerden de deling en proclameerden enkele maanden later hun staat. Tussen
1517 en 1947 zitten er 430 jaar wat weer
een bijzondere Bijbelse tijdsperiode is, die er ten tijde van het Oude
Testament zat tussen het geven van de belofte aan Abraham van een land en een
volk en het geven van de wet aan Mozes. Er is dus meer onder de zon dan menig
iemand zou vermoeden (of willen zien). Nog een opmerkelijke Bijbelse
tijdsperiode van 50 jaar ditmaal,
zit er tussen het eerste Zionistische congres van 1897, alwaar gepleit werd voor de oprichting van een Joods
thuisland, en het jaar 1947. Van het
jaar 1947 met de deling van Palestina door de VN, tot 1987, het begin van het zeventigste jubeljaar, waren het veertig
jaar, wat weer een herkenbare Bijbelse tijdsperiode is. Denk aan de periode van
veertig jaar dat de Israëlieten na de exodus en het geven van de Wet, in de
woestijn doorbrachten, als een gevolg van hun weigering het Beloofde land
binnen te trekken.
Het
aangename jaar des HEEREN brak echter in 1987
niet door. Geen een van de beloften verbonden aan het Jubeljaar ging op 3 oktober 1987 met de Grote Verzoendag
of Jom Kippoer, in vervulling.
Integendeel, diezelfde maand vond op zwarte maandag 19 oktober in New York een
beurscrash plaats dat het begin van een wereldwijde financiële crisis inluidde
die tot op vandaag nazindert. En twee maanden later begon er een Arabische
volksopstand in Gaza, Judea en Samaria tegen het Israëlische militaire bestuur,
een opstand die manu militari door Israël de kop werd ingedrukt.
Men is
al eens in de verleiding om op basis van de eerder beschreven scharniermomenten
in de tijd berekeningen naar de toekomst toe te maken. Dit is een oefening die
menigeen al eens gemaakt heeft en in de media gelanceerd. De periode van de tetrade van bloed-manen van 2014/2015 ligt nu achter
ons en is een goed voorbeeld van zulke pogingen tot berekenen van het begin
van de Apocalyps.
Een
volgend opmerkelijk toekomstig jaartal is het jaar 2017. Op basis van de
telling van de sabbat- en jubeljaren volgens William Whiston is het jaar van de
exodus te berekenen in 1483 v. Chr. We zagen eerder al dat het 3000 jaar waren
tot het jaar 1517 met de heerserswissel over Jeruzalem. In datzelfde jaar begon
in het christelijke Europa de Reformatie.
In 2017
zal het 500 jaar geleden zijn dat de Reformatie begon en is het 3500 geleden dat de Exodus plaatsvond.
Wat de berekening/optelling van de voor Christus-jaartallen betreft, moeten we
rekening houden dat het jaar nul niet bestaat, en we bij de optelling van 1483
plus 1517 één jaar moeten aftrekken. Het zal dus met Pesach anno 2018 pas zijn
dat het 3500 jaar terug tot de exodus is. In 2018 zal het nationaal herstelde
Israël ook zijn zeventigjarig bestaan vieren. Zal dit jaar iets bijzonders te
zien geven? Ik weet het niet. Wat de wederkomst van Christus in de tussen-tijd wederhoudt, zijn
wetmatigheden zoals de vrije wil van de mens in het aannemen of afwijzen van de
HERE God, het ingaan van de volheid der heidenen, en de maat der zonde.
Wat dit laatste betreft is er een
voorbeeld in het Oude Testament over een
uitstel van oordeel. In het tweede jaar na de exodus trokken de Israëlieten
onder leiding van Mozes, van de berg Gods op naar het Beloofde Land. Twaalf
verspieders werden daarna aan de grens uitgezonden. Dit is
een geschiedenis die algemeen bekend is. De twaalf verspieders verkennen
gedurende veertig dagen het land, komen terug met druiventrossen die ze amper
kunnen dragen, bevestigen dat het een land van melk en honing is, kortom een
vruchtbaar land van overvloed. Maar tien van de twaalf verspieders overtuigen
het volk dat het land onneembaar is vanwege de sterkte van de inwoners. Met
zekerheid zouden zij ten onder gaan moesten ze trachten het land in te nemen.
Het zijn alleen Jozua en Kaleb die geloof hebben en het land willen
binnentrekken. Het volk echter laat zich overtuigen door de tien ongehoorzame
verspieders en weigert binnen te trekken. Het resultaat is dat alle volwassenen
van twintig jaar en daarboven gedoemd worden in de woestijn aan de rand van het
Beloofde Land te verblijven, tot zij daar allen gestorven zijn (Numeri
14:28-35). De nieuwe generatie zou samen met Jozua en Kaleb, achtendertig jaar
later in 1443 v. Chr., het Beloofde Land binnentrekken.
Tegelijkertijd betekende de ongehoorzaamheid van de
Israëlieten een uitstel van oordeel over
de Amorieten en de andere bewoners van het land Kanaän. De maat van hun zonde
was nochtans vol.
Genesis 15:13 Toen zeide Hij tot Abram: Weet
voorzeker, dat uw zaad vreemd zal zijn in een land, dat het hunne niet is, en
zij zullen hen dienen, en zij zullen hen verdrukken vierhonderd jaren. 14 Doch
Ik zal het volk ook rechten, hetwelk zij zullen dienen; en daarna zullen zij
uittrekken met grote have. 15 En gij zult tot uw vaderen gaan met vrede; gij
zult in goeden ouderdom begraven worden. 16 En het vierde geslacht zal herwaarts
wederkeren; want de ongerechtigheid der Amorieten is tot nog toe niet
volkomen. 17 En het geschiedde, dat de zon onderging en het duister werd,
en ziet, daar was een rokende oven en vurige fakkel, die tussen die stukken
doorging. 18 Ten zelfden dage maakte de HEERE een verbond met Abram, zeggende:
Aan uw zaad heb Ik dit land gegeven, van de rivier van Egypte af, tot aan die
grote rivier, de rivier Frath: 19 Den Keniet, en den Keniziet, en den
Kadmoniet, 20 En den Hethiet, en den Fereziet, en de Refaieten, 21 En den
Amoriet, en den Kanaäniet, en den Girgaziet, en den Jebusiet.
De tijd was in 1482 v. Chr. rijp voor hun verwijdering
uit het land, maar als een gevolg van Israëls ongeloof kregen zij achtendertig jaar respijt, uitstel van
executie. Mozes behoorde tot het vierde geslacht. Hij ging terug tot op Levi,
een van de twaalf zonen van Jakob/Israël.
Misschien kunnen we in het licht van deze geschiedenis
de lijn doortrekken naar het moderne Israël en de Arabische buurlanden. Wel moet
ik opmerken dat de Arabieren vandaag, geen Amorieten of Amalekieten zijn, maar
ook Semieten die in de lijn van de aartsvader Sem hun oorsprong terugvinden. Op
hen rusten uiteindelijk ook beloften van herstel in het komende Messiaanse
Vrederijk. Zie o.a. het artikel van 18-06-2015
op dit blog i.v.m. Egypte, zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?ID=2731643
Zij zijn wel sinds de dagen van Ismaël tegenstanders
van Israël en betwisten het recht op het Beloofde Land. Zie TIJD en TIJDEN, 2015, hoofdstuk: De
Assyriërs en Abraham, blz. 47-58.
Bij het
prille begin van de Ekklesia in het jaar 30 AD vroegen de discipelen naar de
tijd van het herstel van alle dingen en het antwoord van de Heiland was het
volgende:
Handelingen 1: 6 Zij dan, die daar bijeengekomen waren, vroegen Hem en zeiden: Here, herstelt Gij in deze tijd (30 AD)
het koningschap voor Israël? 7 Hij
zeide tot hen: Het is niet uw zaak de tijden of gelegenheden te weten,
waarover de Vader de beschikking aan Zich gehouden heeft, 8 maar gij zult
kracht ontvangen, wanneer de heilige Geest over u komt, en gij zult mijn
getuigen zijn te Jeruzalem en in geheel Judea en Samaria en tot het uiterste
der aarde.
Het was
niet de zaak van de EKKLESIA om de tijden of gelegenheden te berekenen
wanneer God zijn oud-verbondsvolk Israël geestelijk en nationaal in het oude
land der vaderen zal herstellen.
En
later zal de apostel Paulus in zijn twee Thessalonicenzenbrieven in dezelfde
zin waarschuwen:
2 Thessalonicenzen 2:1 Maar wij verzoeken u, broeders, met
betrekking tot de komst van [onze] Here
Jezus Christus en onze vereniging met Hem, 2 dat gij niet spoedig uw bezinning
verliest of in onrust verkeert, hetzij door een geestesuiting, hetzij door een
prediking, hetzij door een brief, die van ons afkomstig zou zijn, alsof de dag
des Heren (reeds) aanbrak. (NBG Vertaling)
Aan de
wederkomst van de Heer Jezus Christus gaan zoals bij de geboorte van een kind
weeën vooraf (Matteüs 24:8). De tijd voor de geboorte van een kind kan men
vanaf de bevruchting schatten op ongeveer negen maanden. Gaat men voorbij negen
maanden spreekt men in mensentaal van een ezels-dracht. Zo zal het naar mijn
mening ook zijn met de periode die vooraf gaat aan de tweede komst van
Christus. De weeën zijn alleen een indicator, dat het nabij tot zeer nabij is.
En sommige hevige weeën die er op lijken te wijzen dat het nu snel te gebeuren
staat, kunnen daarna ook weer een uitstel kennen.
Het
zevende millennium sinds de Schepping zijn we binnengegaan in oktober 2005 AD
en dit wanneer we aannemen dat de Masoretische tekst van onze Bijbel met haar
jaartallen, de correcte is en we de jubeljaartelling volgens William Whiston
volgen. Een wijze van sabbat- en jubeljaartelling die via elf historische
verankeringen van de eerste tot de zesde eeuw voor Christus op de tijdsbalk
verankerd is en aldus bewezen. Het antwoord op de vraag waarom het vrederijk
met de komst van de Messias niet is doorgebroken in 1987 ligt bij de
wetmatigheden die de Bijbelse toekomstprofetieën inhouden. Het aanbod, de
uitkomst, werd Israël in de periode 1947/1967 aangeboden en het was aan hen om
hier naar te handelen. Na 1967 is het definitief fout gelopen en als een gevolg
van diezelfde wetmatigheden die we in het profetische woord vinden wordt nu een
andere piste die naar het herstel aller dingen (zie Handelingen 3:12-21),
gevolgd. Daarom meen ik dat we opnieuw in een bijzondere profetische tijdskloof
terecht gekomen zijn, en het rekenen met bepaalde tijdsperioden geen concrete
data opleveren.
Hierna
een citaat van de profeet Hosea dat in een notendop God s weg met hen
schildert, hoe Hij met zijn oude Verbondsvolk uiteindelijk tot Zijn doel zal
komen.
Hosea 5: 14 Want Ik ben als een leeuw voor Efraïm, en als een jonge leeuw
voor het huis van Juda. Ik, Ik zal verscheuren en heengaan; 15 Ik zal wegnemen,
zonder dat iemand redden kan. Ik zal heengaan (30 AD
Hemelvaart Messias), Ik wil wederkeren naar mijn
plaats, totdat zij zich schuldig gevoelen en mijn aangezicht zoeken; wanneer
het hun bang te moede is, zullen zij verlangend naar Mij uitzien. 6:1 Komt,
laat ons wederkeren tot de HERE! Want Hij heeft verscheurd, en zal ons helen;
Hij heeft geslagen, en zal ons verbinden. 2 Hij zal ons na twee dagen doen herleven (20??
AD), ten derden dage (het Messiaanse
Vrederijk) zal Hij ons oprichten, en wij zullen leven
voor zijn aangezicht. 3 Ja, wij willen de HERE kennen, ernaar jagen Hem te
kennen. Zo zeker als de dagenraad is zijn opgang. Dan komt Hij tot ons als de
regen, als de late regen, die het land besproeit.
Wanneer
we één dag als een periode van duizend jaar willen herkennen dan leert dit
Schriftgedeelte dat na een periode
van tweeduizend jaar van verdrukking, Israël opnieuw hersteld zal worden. De
derde dag is dan de periode van duizend jaar die we in het boek Openbaring
vinden wanneer we dit boek in zijn geheel als profetie willen herkennen. Het is
de periode van het Messiaanse Vrederijk waar de profeten uit het Oude Testament
over gesproken hebben. Daarna pas volgt het volledige herstel van alle dingen en
begint de eeuwigheid.
Het
voorgaande moet duidelijk maken dat men geen berekeningen kan maken naar het
uur, dag, maand en/of jaar van de wederkomt van Christus. Dat is uitsluitend in
God s hand. Hij is soeverein. Ieder kind van God mag wel van één ding
overtuigd zijn: God heeft alles onder controle.
Ik hoop
dat ik met mijn bijdrage niet toevoeg aan de verwarring die er over dit thema
bestaat, maar dat het een aanvulling mag zijn. Ik studeer en schrijf alleen
maar naar de mate van de genade die mij gegeven is (Efeze 4:7).
Met deze
aflevering breng ik twee Bijbelse koningen van Assyrië onder de aandacht: Pul en Tiglath Pileser III. Met het vermelden van Pul als een te
onderscheiden Assyrische koning van Tiglath Pileser III, botsen we onmiddellijk
met de gevestigde Assyriologie. De Bijbelse naam Pul komt namelijk niet in de Assyrische
koningslijst voor. Er bestaat wel een koning Pulu of Poros die volgens de
Ptolemeüs-canon, op de troon van Babylon zat van 22.02.731 tot 20.02.726 v.
Chr. De orthodoxie gaat er van uit dat deze Babylonische Pulu of Poros te
identificeren is met Tiglath Pileser III die onder een Babylonische troonnaam over
Babylon heerste. De Bijbelse Pul zou identiek zijn met de Babylonische naam van
Tiglath Pileser III?
Zuiver
chronologisch gezien kan dit echter niet, aangezien er ongeveer een periode van
dertig jaar tussen de Bijbelse koning van Assyrië Pul, en de Babylonische Pulu
of Poros, zit. Volgens de grondtekst van de Bijbel zijn Pul én Tiglath Pileser wel
degelijk twee van elkaar te onderscheiden koningen.
1
Kronieken 5:25 Maar zij hebben tegen den God hunner
vaderen overtreden, en de goden der volken des lands nagehoereerd, welke God
voor hun aangezichten had verdelgd. 26 Zo verwekte de God Israels den geest van
Pul, den koning van Assyrie, enden geest van Tiglath-Pilneser, den
koning van Assyrie, die voerde hen gevankelijk weg, te weten de Rubenieten,
en de Gadieten, en den halven stam van Manasse; en hij bracht hen te Halah, en
Habor, en Hara, en aan de rivier Gozan, tot op dezen dag.
(Statenvertaling)
Het
Bijbelboek 1 Kronieken 5:26 heeft het duidelijk over twee koningen. Ook de
Joodse historicus Flavius Josephus zag Pul en Tiglath Pileser III als twee afzonderlijke
Assyrische koningen:
Joodse
Oudheden, Boek IX, xi.1. And
after this manner it was that this Menahem
continued to reign with cruelty and barbarity for ten years. But when Pul, king of Assyria, had made an
expedition against him, he did not think meet to fight or engage in battle with
the Assyrians, but he persuaded him to accept of a thousand talents of silver,
and to go away, and so put an end to the war. This sum the multitude collected
for Menahem, by exacting fifty drachme as poll-money for every head; after
which he died, and was buried in Samaria, and left his son Pekahiah his
successor in the kingdom, who followed the barbarity of his father, and so
ruled but two years only, after which he was slain with his friends at a feast,
by the treachery of one Pekah, the general of his horse, and the son of
Remaliah, who laid snares for him. Now this Pekah held the government twenty
years, and proved a wicked man and a transgressor. But the king of Assyria, whose
name wasTiglath-Pileser, when
he had made an expedition against the Israelites, and had overrun all the land
of Gilead, and the region beyond Jordan, and the adjoining country, which is
called Galilee, and Kadesh, and Hazor, he made the inhabitants prisoners, and
transplanted them into his own kingdom. And so much shall suffice to have
related here concerning the king of Assyria.
De
voortreffelijke Statenvertaling van de Bijbel werd door meer recente vertalingen
niet gevolgd, wat betreft het vertalen van het woordje en in de grondtekst. De
NBG 1951 en de NBV 2004 volgden het gezag dat de wetenschap der Assyriologie
intussen verworven had, en negeerden de grondtekst van de Bijbel, zoals de
Statenvertaling het correct vertaalde:
1 Kronieken 5:26 Zo verwekte de God Israels den geest van Pul, den
koning van Assyrie, enden geest van Tiglath-Pilneser, den koning van
Assyrie,
Zowel
NBG als NBV voegen woorden aan de tekst toe zodat Pul en Tiglath Pileser III in
lijn met de Assyriologie, als één en dezelfde koning neergezet kunnen worden:
1
Kronieken 5:26 wekte de God van Israël de geest op van Pul, de koning van
Assur, namelijk de geest van
Tillegatpilneser, de koning van Assur, en deze voerde hen weg: de Rubenieten,
de Gadieten en de helft van de stam Manasse. En hij bracht hen naar Chalach,
Chabor, Hara en de rivier van Gozan, waar zij zijn tot op de huidige dag. (NBG Vertaling 1951)
1
Kronieken 5:26 ..Daarom zette de God van Israël koning Pul van Assyrië, ook bekend als Tiglatpileser, ertoe aan
om hen als ballingen weg te voeren. Hij bracht hen naar Chalach, Chabor, Hara
en de rivier van Gozan, en daar wonen ze tot op de dag van vandaag. (De Nieuwe
Bijbelvertaling NBV 2004)
Godzijdank
dat we de Statenvertaling in ons bezit hebben. Het oud-Nederlandsch neem ik er vandaag
graag op de koop toe bij. Met wat inspanning is het nog altijd best verstaanbaar.
Maar nu
verder met onze reconstructie van de geschiedenis van de oudheid. Koning
Menahem van het tienstammenrijk regeerde van 763 v. Chr. tot het voorjaar van
753 v. Chr. Deze regeringsjaren zijn het resultaat van het verankeren van het
veertiende regeringsjaar van koning Hizkia met het vijftiende sabbat- en jubeljaar van 709/708 v. Chr., en vanaf
dit ankerjaar op de tijdsbalk naar de regeerperiode van koning Uzzia van Juda
te navigeren. De regeerperiode van Menahem is namelijk gelinkt aan die van koning
Uzzia van Juda. Zie TIJD en TIJDEN,
2015, hoofdstuk: Kroniek van koning Uzzia, blz. 279-284. (Voor wie het boek wil
aanschaffen, zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579)
De
regeerperiode van de Bijbelse koning van Assyrië: Pul, zit aldus op de
tijdsbalk verankerd ten tijde van de regeerperiode van Menahem van Israël van het
jaar 763 tot het jaar 753 v. Chr. De Babylonische Pulu of
Poros van de Ptolemeüs canon is duidelijk te onderscheiden van de Bijbelse Pul
als koning van Assyrië, en blijft als koning van Babylon behouden met de
regeerperiode 731/726 v. Chr. Zie ook TIJD
en TIJDEN, 2015, appendix 6: De Ptolemeüs-canon.
Hierna
het Bijbelcitaat dat de Assyriër Pul met Menahem verbindt.
2
Koningen 15:17 In het negenendertigste jaar van Azarja (Uzzia), de koning van
Juda, werd Menahem, de zoon van
Gadi, koning over Israël; hij regeerde
tien jaar te Samaria. 18 Hij deed wat kwaad is in de ogen des HEREN; hij
week al zijn dagen niet af van de zonden die Jerobeam, de zoon van Nebat,
Israël had doen bedrijven, 19 Pul, de
koning van Assur, trok tegen het land op; Menahem gaf Pul duizend talenten zilver, opdat deze hem zou bijstaan om het
koningschap in zijn hand te bevestigen. 20 En Menahem hief dit geld van Israël,
van alle vermogende lieden, om het de
koning van Assur te geven: vijftig sikkels zilver per hoofd. Toen keerde de koning van Assur terug en bleef daar
niet in het land. (NBG Vertaling 1951)
In mijn
studie De Assyriologie herzien, 2012, Appendix I: Mitanni, identificeerde ik
de Bijbelse Pul als de vader van Tiglath Pileser III en dit op basis van de identificatie
van Pul s alter ego in het Mythische Mitanni: Suttarna II. (Voor wie het boek
wil aanschaffen, zie link: https://www.bol.com/nl/p/de-assyriologie/9200000049946824/)
De
regeerperiode van Pul laat ik aanvangen in het jaar van de meganatuurcatastrofe
776 v. Chr., na de dood van de legendarische Sardanapallos alias Artatama. Bij
de dood van Pul werd deze opgevolgd door zijn zoon Tiglath Pileser III. Deze
koning regeerde voor een hele tijd als co-regent met zijn vader, want ook
Tiglath Pileser III is met de regeerperiode van Menahem van het tienstammenrijk
verbonden. In de bewaarde annalen van Tiglath Pïleser III verwijst hij naar
Menahem van Samaria. Het is overigens een document dat de orthodoxie niet exact
kon dateren:
Annals
of Tiglat Pileser III, ANET 3 283: I received tribute from Kutapi of
Commagene, Rezon of Damascus,
Menahem of Samaria, Hiram of Tyre, Sibitti-bi'li of Byblos, Urikki
of Qu'e, Pisiris of Karchemi, I'nil of Hamath, Panammu of Sam'al, Tarhulara of
Gurgum, Sulumal of Melitene, Dadili of Kaska, Uassarme of Tabal, Uhitti of
Tuhana, Tuhamma of Itunda, Urimme of Hubina, and Zabibe, the queen of Arabi -
gold, silver, tin, iron, elephant-hides, ivory, linen garments with
multi-coloured trimmings, blue-dyed wool, purple-dyed wool, ebony-wood,
boxwood-wood, whatever was precious enough for a royal treasure; also lambs
whose stretched hides were dyed purple, wild birds whose spread-out wings were
dyed blue, furthermore horses, mules, large and small cattle, male dromedaries,
female dromedaries with their foals.
De
gevestigde Assyriologie heeft op basis van haar Eponiemlijsten voor Tiglath
Pileser III een regeertijd van het jaar 745 tot het jaar 727 v. Chr., wat echter
niet past met de Bijbels-chronologische gegevens over koning Menahem van Israël
met de jaren 763 tot 753 v. Chr.
Bovendien
hebben we in de bewaarde annalen van Tiglath Pileser III een vermelding over
koning Azaria/Uzzia van Juda:
In the course of my campaign, I received the
tribute of the kings of the seacoast Azariah
of Judah, like Azariah, the land of
Judah without number, reaching high to heaven and exceedingly great on
earth with eyes, as from heaven by attack of charging infantry, by mines
they heard of the onset of Assurs dense masses of troops and their hearts
became afraid I destroyed, I devastated, with fire I burned which had gone
over to Azariah and had strengthened
him like stumps exceedingly difficult was barred and was high were
situated his egress I had them bring I surrounded his garrisoned towns and
against I caused them to carry and his great like pots I smashed rider Azariah my royal palace in tribute
like that of the Assyrians I laid upon them and the city of Kullani at his
invitation the cities of Usnu, Siannu, Simirra and buna, which are on the
seacoast, together with the cities up to Mount Saue, a mountain which abuts on
Mount Lebanon, Mount Bali-sapuna, as far as Mount Amanus, the boxwood
mountain, Mount Sau, in its entirety, the provinces of Kar-Adad, the city of
Hatarikka, the province of Nukudina, Mount Hasu as well as the cities which lie
about it, the city of Ara, the cities on both sides of them, together with the
cities of Ashani and Iadabi, Mount Iaraku, in its entirety, the cities of ri,
Ellitarbi, Zitanu, up to the city Atinni, the city of Bumane, - 19 districts
of Hamath, together with the cities of their environs, which lie on the shore
of the sea of the setting sun, which had gone over to Azariah, in revolt and contempt of Assyria, I brought within
the border of Assyria. My officials I set over them as governors. 30.300 people
I carried off from their cities and placed them in the province of the city of
Ku-. 1.223 people I settled in the province of the land of Ulluba.
Koning
Azaria van Juda wordt hier beschreven als de leider van een coalitie van
Klein-Aziatische koningen tegen het oprukkende en alsmaar uitbreidende Assyrië.
Koning
Uzzia/Azaria van Juda heeft Bijbels-chronologisch een regeertijd van het jaar 803
tot 750 v. Chr. In het jaar 776 v. Chr. werd Uzzia/Azaria echter met
melaatsheid geslagen en in quarantaine geplaatst. Zijn zoon Jotham werd toen
tot aan zijn dood, als co-regent aangesteld. We moeten aannemen dat de
verwijzing naar Azaria van Juda als de leider van een Klein-Aziatische coalitie
door TPIII, in de periode van 803 tot 776 v. Chr. op de tijdsbalk te plaatsen
is, tijdens zijn gezonde periode. Het is dezelfde periode dat Uzzia/Azaria ook
Egypte onder zijn controle had (De Zonaanbidder, 2016, blz. 36-39. Voor wie het
boek wil aanschaffen, zie link: https://www.bol.com/nl/p/de-zonaanbidder/9200000056953652/)
Het
moet duidelijk zijn dat de chronologische constructie van de Assyriologie voor
deze tijdsperiode, onverzoenbaar met de Bijbels-chronologische gegevens is. Het kan niet anders zijn dan dat er hiaten zitten
in de Eponiemlijsten? Zelfs de constructie van Edwin E. Thiele in het verkorten
van de regeertijd van de koningen van Israël en Juda voor deze tijdsperiode,
mist hier haar doel, wanneer we de eerste helft van de regeerperiode van Azaria
met Tiglath Pileser III verbinden.
De
afkomst van Tiglath Pileser III is in de Assyriologie overigens omstreden. Er
bestaat twijfel over zijn afstamming. De Assyriologie had hem aanvankelijk als
de zoon van Assur Nirari neergezet, maar een latere archeologische vondst
weerlegde dit. Op een steen-inscriptie stond Tiglath Pileser III vermeldt als
de zoon van Adad Nirari? (KAH,I, Nos. 21-23. Ancient records of Assyria and
Babylonia by Daniel David Luckenbill, Chicago, 1926). De tegenstrijdigheid betreffende het zoon-schap van
Tiglath Pileser III is binnen de Assyriologie tot op heden niet opgelost.
Bovendien heeft een latere opvolger op de troon van Assur: Essarhaddon, een
zoon van Sanherib, veel van de annalen van Tiglath Pileser III in zijn tijd al vernielt.
De muren van het paleis van Tiglath Pileser III te Kalhu waren versierd met een
reeks annalen, in drie verschillende revisies op tegels, respectievelijk
bestaande uit zeven, twaalf of zestien lijnen. Essarhaddon recycleerde later de
tegels voor zijn eigen paleis.
Het
motief van de Assyrische kroniekschrijvers was duidelijk niet het accuraat
weergeven van historische gegevens, maar integendeel het verheerlijken van de
dan regerende koning.
Het is boeiend
om het commentaar van de Assyrioloog Luckenbill aangaande de annalen van
Tiglath Pileser III te lezen:
The
annals of Tiglath Pileser were engraved upon the slabs of the rebuilt central
palace at Calah. These slabs were later removed by Essarhaddon to be used in
his southwest palace of the same city. As a result of the removal and
retrimming of the stone, the annals have
come down to us in a fragmentary state. Without the aid of the Eponym lists
with notes it would have been impossible to arrange the fragments in their
chronological order, and, even so, future
discoveries are likely to show that the arrangement now generally accepted is
wrong.
Luckenbill
waarschuwt dat de oorspronkelijke annalen van Tiglath Pileser die zijn
paleismuren versierden, later door Essarhaddon in zijn paleis gerecycleerd
werden. Als een gevolg van de verwijdering en het her-trimmen van het steen,
zijn de gereconstrueerde annalen van Tiglath Pileser III tegenwoordig in een
fragmentarische toestand. Daarenboven stelt Luckenbill dat alhoewel men een en
ander chronologisch heeft kunnen rangschikken op basis van de Eponiemlijsten,
men toch kan verwachten dat de chronologische schikking fout kan zijn. Dit
statement staat ons toe alle informatie die we aangaande Tiglath Pileser III
tot nu toe hebben, opnieuw chronologisch te herschikken en ditmaal met de
Bijbel als leidraad.
De orthodoxe
Assyriologie geeft Tiglath Pileser III zoals we al gezien hebben, een
regeringsperiode van 745 tot 727 v. Chr. en dit op basis van hun interpretatie
van de Eponiemlijsten. De regeerperiode van Tiglath Pileser III werd door de
Assyriologie via hun ankerjaar 763 v. Chr., met een genoteerde
zonsverduistering boven Nineveh, op 15 juni van het tiende regeringsjaar van
Assur Dan, ten tijde van het eponiem van Bur Sagale, verkregen. Bij het
chronologisch hanteren van de Eponiemlijsten gaat de Assyriologie er echter van
uit dat de Assyrische koningslijst volledig is en er geen namen ontbreken,
zowel van koningen als van eponiemen, wat ambtenaar zou betekenen?
De
Bijbel leert dat in de beschreven periode meerdere koningen van Assyrië de
troon met elkaar deelden, wat vraagtekens bij het interpreteren van de
Eponiemlijsten plaatst. Hierna een voorbeeld:
2
Kronieken 28:16 In die tijd zond koning Achaz het verzoek tot de koningen
van Assur hem te helpen.
De
daarop volgende Assyrische invasie van het gebied van Israël geschiedde in de
dagen van Pekah, koning van Israël. Deze invasie kan chronologisch nauwkeurig
gedateerd worden.
2
Koningen 16:9 En de koning van Assur gaf hem
gehoor; de koning van Assur trok op tegen Damascus, nam het in en voerde de
bevolking in ballingschap weg naar Kir; en Rezin bracht hij ter dood. Daarop ging
Achaz Tiglath Pileser, de koning van
Assur, tegemoet naar Damascus
De
aanleiding was een schrijven aan de koningen van Assur van een in het nauw
gedreven koning Achaz van Juda, die door de geallieerde legers van Samaria en
Damascus aangevallen werd.
Jesaja
7:1 Het geschiedde nu in de dagen van Achaz, de zoon van Jotham, de zoon van
Uzzia, de koning van Juda, dat Rezin,
de koning van Aram, met Pekah, de
zoon van Remalia, de koning van Israël, tegen Jeruzalem ten strijde trok; maar
hij kon in de strijd daartegen de overhand niet behalen.
2
Kronieken 28:16 In die tijd zond koning Achaz het
verzoek tot de koningen van Assur hem te helpen.
De
beschreven invasie van Pekah geallieerd met Rezin, in Juda kan nauwkeurig
chronologisch gedateerd worden in het
jaar 737 v. Chr. Zie De zonaanbidder, 2016, blz. 102.
In het eerder
geciteerde Bijbelgedeelte van 2 Kronieken 28:16 worden de koningen, (in
het meervoud), van Assyrië door de in het nauw gedreven Achaz, aangeschreven. Maar
het is Tiglath Pileser, als koning van Assur in het enkelvoud, die tegen
Damascus oprukt. Het is duidelijk dat Assyrië tijdens deze periode meer dan één
leger ter beschikking had en de verschillende koningen jaarlijks meerdere veldtochten
uitvoerden. Een reden om de betreffende eponiemlijsten en hun chronologie, met argwaan
te behandelen.
De
volgende invasie van Assyrië in Israël dateren we in het jaar 735 v. Chr. Het
jaar dat Hosea in Israël een samenzwering smeedde tegen koning Pekah en hem
vermoorde.
2 Koningen
15: 29 In de dagen van Pekach, de koning van Israël, kwam Tiglatpileser, de koning van Assur, en
veroverde Ijjon, Abel-Bet-Maäka, Janoach, Kedes en Hasor, Gilead en Galila, het
gehele land van Naftali; en hij voerde de bevolking in ballingschap naar Assur.
30 En Hosea, de zoon van Ela,
smeedde een samenzwering tegen Pekach, de zoon van Remaljahu; hij sloeg hem
dood en werd koning in zijn plaats in het twintigste jaar van Jotam, de zoon
van Uzzia. 31 Het overige van de geschiedenis van Pekach en al wat hij gedaan
heeft, zie, dat is beschreven in het boek van de kronieken der koningen van
Israël.
In een
bewaard gebleven inscriptie van Tiglath Pileser is er een vermelding naar het verwijderen
van Pekah door de hand van de Israëlieten zelf, en het installeren van Hosea
als vazal van Assur door Tiglath Pileser:
816. Bit
Humria (het huis van Omri) het geheel
der inwoners (samen met hun bezittingen) bracht ik naar Assyrië. Pekah hun koning verwijderden zij en Hosea
zette ik (als koning) over hun. Ik ontving van hun als (schatting?) 10
talenten goud en (x) talenten zilver en bracht (het naar Assyrië) ."
Nimrud
Tablet (in Rost, 78-81, lijnen 1-19)
Dit is
een inscriptie van Tiglath Pileser III die we aan de hand van de Bijbel exact kunnen
dateren in het jaar 735 v. Chr. Het jaar dat Pekah in het tienstammenrijk
vermoord werd en Hosea de macht greep. En het laatste fragment dat we van
Tiglath Pileser III annalen hebben dateert uit dezelfde periode. Op de hierna
vermelde lijst komen we ook Achaz van Juda tegen:
"Ik
stelde Idibi'il tot poortwachter aan over het land Musri . In elk land waar
De schatting van Kushtashpi van het land Kummuh, Urik uit het land Qu'e,
Sibitti Bi'il uit , Eni il van Hamath, Panammu van Sam'al, Tarhulara uit
Gurgum, Su (lumal van Melidda ), Uassurme van Tabal, Ushhitti van Tuna,
Urballa van Tuhana, Tuham (me van Ushtunda ) (M)atani-bi'il van Armad, Sanipu
uit Beth Ammon, Sallamanu uit Moab, (M)itinti van Ashkelon, Ia u ha zi van ia-u-da-a-a ,
Quash-malaka van Edom, Mus(ri ), Hanunu van Gaza; goud, zilver, tin, ijzer,
antimony, geweven linnen gewaden, purperen wollen gewaden uit zijn land
allerlei kostbaar, de producten van zee en land, de begeerlijke dingen van hun
landen, koninklijke schatten, paarden, muilezels, gebroken tot het juk als
mijn verantwoordelijke stelde ik rab-shaqu over de stad Tyrus (om schatting te
ontvangen) van Metenna van Tyrus, 150 talenten goud ( ).
Wanneer
we al de vermelde Assyrische invasies op de tijdsbalk aanbrengen merken we dat
Tiglath Pileser III veel langer geregeerd heeft dan dat de orthodoxie leert.
De
eerste vermelding over Tiglath Pileser III als koning over Assyrië gaat terug
tot 768 v. Chr., het jaar van de beschreven invasie in 2 Kronieken 5:25-26. In
het jaar 768 v. Chr. was hij duidelijk een co-regent met zijn vader Pul. Zijn
laatste regeringsjaar was 735 v. Chr., het jaar van zijn veldtocht naar
Damascus en het aanstellen van Hosea als Assyrisch vazal over Israël. Een regeerperiode
van in totaal minstens 33 jaar voor Tiglath Pileser III. Of een verschil van
vijftien jaar met de eponiemlijsten.
Er
zitten aldus hiaten in de eponiemlijsten die geen aaneensluitende chronologie
meer voorstellen. De reden hiervoor zou kunnen liggen in de cyclus van
meganatuurcatastrofes die planeet aarde met regelmaat in de oudheid troffen.
Iedere keer zorgde dit voor chaos en anarchie. Een andere reden was de
rivaliteit tussen de samen-regerende koningen van Assyrië onderling, en de
dikwijls voorkomende breuken in hun dynastieën als gevolge van moordaanslagen.
Tiglath
Pileser III was de zoon van de Bijbelse Pul alias Adad Nirari IV die een
usurpator was. Pul was volgens mijn revisie van de geschiedenis van de oudheid
degene die de legendarische Sardanapallos versloeg en zich de kroon
toe-eigende.
Volgens
mijn reconstructie stellen we in de Eponiemlijsten een breuk vast vanaf het
eponiem van Nergal-nasir, [746/745] 783/782,
de gouverneur van Nisibis, opstand in Kalhu, tot aan het eponiem van
Nabû-bela-usur, [745/744] 761/760, de gouverneur van Arrapha, in
Ajaru, de dertiende, Tiglath-pileser [III] beklom de troon. In Tarîtu, hij
naar Mesopotamia. Een breuk met een tijdsperiode van 22 jaar waarbinnen de legendarische
Sardanapallos en de Bijbelse Pul inpast.
Pul en
Tiglath Pileser III deelden later de troon en nog later kwam de zoon en
troonopvolger van Tiglath Pileser III; Salmaneser V daarbij. Een waar
triumviraat, aan wie o.a. de belaagde koning Achaz zijn brief schreef.
De datering van de leeftijdsspan van Job op de tijdsbalk
Job 1:1
Er was een man in het land Uz, zijn
naam was Job; en dezelve man was
oprecht, en vroom, en godvrezende, en wijkende van het kwaad. 2 En hem werden
zeven zonen en drie dochteren geboren. 3 Daartoe was zijn vee zeven duizend
schapen, en drie duizend kemelen, en vijfhonderd juk ossen, en vijfhonderd
ezelinnen; ook was zijn dienstvolk zeer veel; zodat deze man groter was dan al die van het oosten. (Statenvertaling)
Met de
aflevering van deze week op dit blog wil ik de bekende geschiedenis van Job
dateren, en op de tijdsbalk onderbrengen. Het auteurschap van het Bijbelboek
Job en andere aspecten, laat ik aan deskundigen over. Dat Job een historisch
persoon was leren de overige Bijbelboeken Ezechiël (14:14, 20) en Jakobus
(5:1).
Jakobus
5:11 Ziet, wij houden hen gelukzalig, die verdragen; gij hebt de
verdraagzaamheid van Job gehoord, en
gij hebt het einde des Heeren gezien, dat de Heere zeer barmhartig is en een
Ontfermer.
Zijn
woonplaats was in het land Uz (Job 1:1), een land dat oostelijk van de Jordaan
(Job 1:3) gesitueerd wordt. Volgens de Joodse overlevering was hij een koning
van Edom.
Job, the most pious Gentile that ever lived, one of
the few to bear the title of honor "the servant of God," was of
double kin to Jacob. He was a grandson
of Jacob's brother Esau, and at
the same time the son-in-law of Jacob himself, for he had married Dinah as his
second wife. He was entirely worthy of being a member of the Patriarch's
family, for he was perfectly upright, one that feared God, and eschewed evil.
Job, or, as he is sometimes called, Jobab, was,
indeed, king of Edom, the land
wherein wicked plans are concocted against God, wherefore it is called also Uz,
"counsel."
(Legends of the Jews, by Louis Ginzberg, Chapter III,
Job and the Patriarchs)
De
Joodse overlevering leert hier niet alleen de afstamming van Job maar geeft ook
een indicatie waar Job op de tijdsbalk thuishoort. Job was namelijk een
tijdgenoot van de aartsvader Jakob en aldus is hij op de tijdsbalk te plaatsen in
de achttiende en/of zeventiende eeuw v. Chr. Job zou een leeftijd van 140 jaar
bereiken, wat niet ongewoon was in de tijdsperiode van de patriarchen.
Job
42:16 En Job leefde na dezen honderd en
veertig jaren, dat hij zag zijn kinderen, en de kinderen zijner kinderen,
tot in vier geslachten. 17 En Job stierf, oud en der dagen zat.
De Seder Olam geeft aan dat de leeftijd
van Job zelfs op 210 jaar te berekenen valt?
It was said to our forefather Abraham at the Covenant
Between the Pieces (Gen. 15:13): You shall certainly know that your seed will
be strangers in a foreign land for 400 years. Who is the seed? That is Isaac,
of whom it is said (Gen. 21:12): Because Isaac will be called seed for you. About
Isaac it says (Gen.25:26): Isaac was 60
years of age when they were born. Our forefather Jacob said to Pharao (Gen.
47:9): The days of the years of my wandering are 130 years. This makes together 190 years, this leaves 210
years, a sign for the lifetime of Job who was born at that time as it is said
(Job 42:16): Job lived thereafter 140 years and it is said (Job 42:10): The
Eternal added double to all that Job had. It turns out that Job was born
when Israel descended into Egypt and he died when they left.
(Seder Olam, The Rabbinic View of Biblical Chronology,
translated and with commentary by Heinrich W. Guggenheimer,1998)
Bij het
onderzoek van de Joodse overleveringen hanteer ik de gouden regel van Paulus,
de apostel der heidenen:
1
Thessalonicenzen 5:20 Veracht de profetieën niet. 21 Beproeft alle dingen; behoudt het goede.
De
Seder Olam leert dat Job geboren werd in het jaar dat Jacob-Israël naar Egypte
trokken en via dit jaartal wil ik een en ander historisch reconstrueren. Op de
tijdsbalk zitten we hier in het voorjaar van 1699 v. Chr. Het was het tweede
jaar van de wereldwijde hongersnood en het moment voor Jacob en zijn gezin,
zeventig mensen in totaal, naar Egypte te trekken.
Het jaartal
1699 v. Chr. werd bekomen op basis van de sabbatjaar en jubeljaarcyclus volgens
de telling van William Whiston. Dit heb ik uitgewerkt in mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, blz.61-71. Voor
wie het boek wil aanschaffen, zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579
Het
Bijbelboek Job kreeg ook aandacht in het werk van Dr. Immanuël Velikovsky
(1895/1979), Werelden in botsing,
1950. De vermelding in het boek Job dat het
vuur Gods uit de hemel viel (Job 1:16) bracht hij in verband met zijn
theorie van een cyclus van kosmische meganatuurcatastrofes die planeet aarde in
de oudheid, plaagden. Hierna een samenvatting van het werk van Velikovsky door
Wikipedia:
In
zijn boeken Werelden in botsing en Aarde in beroering schetst Velikovsky
catastrofistische theorieën, die erop neerkomen dat bepaalde tijdperken in de
geschiedenis van de aarde abrupt worden afgesloten door rampen van kosmische
aard, zoals het langs de aarde scheren van een komeet, die zich vervolgens in
een permanente baan om de zon heeft gevestigd en nu bekend is als de planeet
Venus. Deze rampen zouden in het collectieve geheugen van de mensheid zijn
gegrift en de bron vormen van diverse mythen over de hele wereld.
Verder
deed hij beweringen over eigenschappen van Venus en Jupiter. Zo was hij van
mening dat de planeet Jupiter radiosignalen uit zou moeten zenden. Dit werd
1954 toevallig bevestigd door Bernard Burke en Kenneth Franklin van het
Carnegie Instituut in Washington D.C., afdeling radio astronomie en aards
magnetisme. Op 6 april 1955, tijdens een bijeenkomst van de American
Astronomical Society, meldden ze hun bevindingen.
Ook
beweerde hij dat de oppervlaktetemperatuur van Venus zeer hoog zou liggen, in
de honderden graden Celsius boven nul. Dit stond haaks op de algemeen
geaccepteerde inzichten over Venus. In 1962 passeerde de ruimtesonde Mariner 2
de planeet Venus en stelde vast dat de oppervlaktetemperatuur ongeveer 400
graden Celsius is. Tevens nam de sonde waar dat Venus een retrograde,
tegengestelde, draairichting heeft ten opzichte van de andere planeten, behalve
Uranus, in ons zonnestelsel. Einde citaat.
De
kosmische catastrofetheorie heeft al langer mijn aandacht. Hoewel ik de theorie
vanuit mijn opleiding niet naar waarheid kan toetsen, past de theorie wel in
een resem van meganatuurcatastrofes die in de Bijbel beschreven worden, en ook
gedateerd kunnen worden. Wat dan ook het mechanisme geweest is, dat deze
meganatuurcatastrofes veroorzaakte?
Naast
Velikovsky kwam in de jaren negentig het werk van Donald W. Patten, Ronald R.
Hatch and Loren C. Steinhauer, The Long Day of Joshua and Six Other
Catastrophes, onder mijn aandacht. Deze geleerden gaan nog gedetailleerder te
werk en leveren een schema met een cyclus van catastrofes van 2484 v. Chr. tot
701 v. Chr. Het jaar 701 v. Chr. is hun ankerpunt op de tijdsbalk, vanaf waar
zij in de tijd terugrekenen. Dit jaartal zou het jaar zijn dat het Assyrische
leger van Sanherib nabij Jeruzalem door de Engel des HEREN, in het veertiende
regeringsjaar van koning Hizkia, vernietigend verslagen werd. Het jaar 701 v.
Chr. werd door de geleerde E. Thiele bekomen. Thiele dokterde op basis van de
Assyrische koningslijst het jaartal 701 v. Chr., voor het veertiende
regeringsjaar van Hizkia, uit. Hij deed dit via het aanpassen van de Bijbelse
chronologische gegevens aan de Assyrische Khorsabad-koningslijst. Thiele
verkorte uiteindelijk de algemene regeringstijd van de koningen van Israël en
Juda met ongeveer veertig jaar, om in lijn met de Assyrische chronologische
gegevens te komen. Het veertiende regeringsjaar van Hizkia wijkt op die manier met
acht jaar van de Bijbelse chronologische gegevens af. De Exodusdatum van 1447
v. Chr. wijkt zelfs zesendertig jaar af van de Bijbels-chronologische gegevens
volgens de Sabbatjaar- en jubeljaarcyclus.
In vele
zogenaamde christelijke naslagwerken en Bijbelatlassen worden de jaartallen van
E. Thiele gehanteerd. In mijn boek De Assyriologie herzien ga ik hier dieper
op in. Voor wie het boek wil aanschaffen, zie link: http://www.bol.com/nl/p/de-assyriologie/9200000049946824/
Zie ook TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 327, hoofdstuk: de kroniek van koning
Hizkia.
Als een gevolg van het hanteren van de chronologie van
Thiele voor de regeerperioden van de koningen van Israël en Juda, zit Donald W.
Patten als beginpunt, er acht jaar naast en op deze manier gaan sommige
verbanden verloren en werkt men dikwijls met circa s wat de datering van de
meganatuurcatastrofes betreft.
Wanneer men echter het
cyclusmodel van Donald W. Patten, Ronald R. Hatch en Loren C. Steinhauer,
binnen de nieuwe chronologie hanteert, zijn de resultaten nochtans verbluffend.
De catastrofe-cyclus is volgens Patten nauwkeurig te berekenen tot 54 jaar
en zes maanden met iedere keer een planetaire interactie in de maand maart,
het Romeinse Tubilustrium en de daaropvolgende catastrofe 54 jaar en 6 maanden
later in oktober, het Romeinse Armilustrium.
De onderzoekers Donald W. Patten, Ronald R. Hatch en
Loren C. Steinhauer geven voor de meganatuurcatastrofe die de aarde trof ten tijde van Job, twee vermoedelijke
jaartallen op: oktober 1728 v. Chr. en/of oktober 1620 v. Chr.
Hierna
een opgave van de belangrijkste verwijzingen naar kosmische fenomenen in het
Bijbelboek Job.
Job 1:16
Als deze nog sprak, zo kwam een ander, en zeide: Het vuur Gods viel uit den hemel, en ontstak onder de schapen en
onder de jongeren, en verteerde ze; en ik ben maar alleen ontkomen, om het u
aan te zeggen.
Job 9:1
Maar Job antwoordde en zeide: 2 Waarlijk, ik weet, dat het zo is; want hoe zou
de mens rechtvaardig zijn bij God? 3 Zo Hij lust heeft, om met hem te twisten,
niet een uit duizend zal hij Hem beantwoorden. 4 Hij is wijs van hart, en sterk
van kracht; wie heeft zich tegen Hem verhard, en vrede gehad? 5 Die de bergen
verzet, dat zij het niet gewaar worden, Die ze omkeert in Zijn toorn; 6 Die de aarde beweegt uit haar plaats,
dat haar pilaren schudden; 7 Die de zon
gebiedt, en zij gaat niet op; en verzegelt de sterren; 8 Die alleen de
hemelen uitbreidt, en treedt op de hoogten der zee; 9 Die den Wagen maakt, den Orion, en het Zevengesternte, en de
binnenkameren van het Zuiden; 10 Die grote dingen doet, die men niet
doorzoeken kan; en wonderen, die men niet tellen kan.
Job 26:7
Hij breidt het noorden uit over het woeste; Hij hangt de aarde aan een niet. 8 Hij bindt de wateren in Zijn
wolken; nochtans scheurt de wolk daaronder niet. 9 Hij houdt het vlakke Zijns
troons vast; Hij spreidt Zijn wolk daarover. 10 Hij heeft een gezet perk over
het vlakke der wateren rondom afgetekend, tot aan de voleinding toe des lichts
met de duisternis. 11 De pilaren des
hemels sidderen, en ontzetten zich voor Zijn schelden. 12 Door Zijn kracht klieft Hij de zee, en
door Zijn verstand verslaat Hij haar verheffing. 13 Door Zijn Geest heeft Hij
de hemelen versierd; Zijn hand heeft de langwemelende slang geschapen. 14 Ziet,
dit zijn maar uiterste einden Zijner wegen; en wat een klein stukje der zaak
hebben wij van Hem gehoord? Wie zou dan den donder Zijner mogendheden verstaan?
Een
Joodse overlevering leert dat het onheil over Job met nieuwjaarsdag een aanvang
nam.
This day of Job's accusation was the New Year's Day,
whereon the good and the evil deeds of man are brought before God.
(Legends of the Jews, by Louis Ginzberg, Chapter III,
Job and the Patriarchs)
Het
beschreven vuur uit de hemel uit Job 1:16 geschiedde aldus in de maand oktober
van een nog aan te duiden jaar en dit sluit aan met de beschreven cyclus van
meganatuurcatastrofes.
Volgens het onderzoek van Donald W. Patten is het niet
mogelijk vanuit de Bijbel of de Talmoed de catastrofe ten tijde van Job te
dateren? Zij geven in hun studie zoals we al gezien hebben, twee mogelijke
jaartallen op: oktober 1728 v. Chr. en/of 1620 v. Chr..
De Seder Olam die ik eerder citeerde, geeft nochtans
aanwijzingen. Laat ons zien wat de mogelijkheden zijn. De geboorte van Job plaatsten we in het jaar van de trek van Jacobs
familie naar Egypte in het jaar 1699 v.
Chr. De leeftijdsspan van Job was 140 jaar wat hem een plaats op de
tijdsbalk geeft van 1699 tot 1559 v. Chr.
Wanneer we nu van het ankerjaar 1443 v. Chr., het jaar
van de slag bij Gibeon toen de Israëlieten onder leiding van Jozua Kanaän
binnentrokken, en het beschreven fenomeen van het stilstaan van de zon, (zie TIJD en TIJDEN, 2015, hoofdstuk: Jozua
en de inbezitneming van Kanaän, blz. 121-141) in de tijd met schijven van 54
jaar en zes maanden terugrekenen, arriveren we in de maand oktober van het jaar
1661 v. Chr. voor een
meganatuurcatastrofe. Job was dan in zijn 38ste levensjaar.
Zoals
vermeld bij de aanvang van dit artikel behandel ik uitsluitend de
chronologische aspecten van het Bijbelboek Job, en laat alle andere aspecten met
rust.
Job 42:16
En Job leefde na dezen honderd en
veertig jaren, dat hij zag zijn kinderen, en de kinderen zijner kinderen,
tot in vier geslachten.
2 Koningen 13:12 Het overige nu der geschiedenissen van Joas, en
al wat hij gedaan heeft, en zijn macht, waarmede hij gestreden heeft tegen
Amazia, den koning van Juda, zijn die niet geschreven in het boek der kronieken der koningen van Israël? 13 En Joas ontsliep
met zijn vaderen, en Jerobeam zat op
zijn troon. En Joas werd begraven te Samaria, bij de koningen van Israël.
We
sloten toen af met het hiervoor geciteerde Bijbelgedeelte uit 2 Koningen 13:13
En Joas ontsliep met zijn vaderen, en Jerobeam zat op zijn troon.
Toen
Joas in het jaar 816 v. Chr. stierf zat zijn zoon Jerobeam namelijk al als
co-regent op de troon.
Dit
chronologisch gegeven putten we uit het Bijbelboek 2 Koningen 15:1 waar
geschreven staat dat Azaria koning over Juda werd in het zevenentwintigste
regeringsjaar van Jerobeam:
2
Koningen 15:1 In het zeven en twintigste jaar van Jerobeam, den koning van Israël, werd
koning Azaria, de zoon van Amazia, den koning van Juda. 2 Hij was zestien jaren
oud, toen hij koning werd, en hij regeerde twee en vijftig jaren te Jeruzalem;
en de naam zijner moeder was Jecholia van Jeruzalem. 3 En hij deed dat recht
was in de ogen des HEEREN, naar al wat zijn vader Amazia gedaan had. (Statenvertaling)
Dit is
schijnbaar in tegenspraak met 2 Koningen 14:23 waar de regeerperiode van
Jerobeam II verbonden wordt met het vijftiende regeringsjaar van Amazia, de
vader van Azaria van Juda. De Bijbelkritiek meent de Bijbel hier op een fout te
betrappen. Wanneer we echter de chronologische gegevens eenvoudig op de
tijdsbalk aanbrengen, blijkt dat het niet om een fout gaat maar integendeel, dat
het zich zelfs logisch op de tijdsbalk laat invullen. Jerobeam II was namelijk voor
een periode van dertien jaar co-regent met zijn vader Joas. Op de tijdsbalk
rekenen we vanaf het eerste regeringsjaar van Azaria in oct803/sep802 v. Chr.
zevenentwintig jaar terug de tijd in, tot apr829/mrt828 v. Chr., het jaar dat
Jerobeam II als co-regent geïnstalleerd werd. In het artikel over de Kroniek
van Joas heb ik aangetoond dat men op deze wijze de eerste veldtocht van Joas
van Israël tegen Aram kan dateren. Het is logisch te veronderstellen dat dan
een jonge Jerobeam II te Samaria de staatszaken waarnam terwijl zijn vader op
campagne was.
2
Koningen 14:23 In het vijftiende jaar van Amazia,
den zoon van Joas, den koning van Juda, werd te Samaria koning, Jerobeam, de zoon van Joas, koning van
Israël, en regeerde een en veertig jaren. 24 En hij deed dat kwaad was in de
ogen des HEEREN; hij week niet van alle zonden van Jerobeam, den zoon van
Nebat, die Israël zondigen deed. 25 Hij bracht ook weder de landpale van Israël van den ingang van Hamath, tot aan de zee
van het vlakke veld; naar het woord des HEEREN, des Gods van Israël, dat Hij
gesproken had door den dienst van Zijn knecht Jona, den zoon van Amitthai, den
profeet, die van Gath-hefer was. 26 Want de HEERE zag, dat de ellende van
Israël zeer bitter was, en dat er geen opgeslotenen noch verlatenen waren, en
dat Israël geen helper had. 27 En de HEERE had niet gesproken, dat Hij den naam
van Israël van onder den hemel verdelgen zou; maar Hij verloste hen door de
hand van Jerobeam, den zoon van Joas.
28 Het overige nu der geschiedenissen van Jerobeam, en al wat hij gedaan heeft,
en zijn macht, hoe hij gekrijgd heeft, en hoe hij Damaskus en Hamath, tot Juda
behorende, aan Israël wedergebracht heeft, zijn die niet geschreven in het boek der kronieken der koningen van
Israël? 29 En Jerobeam ontsliep met zijn vaderen, met de koningen van
Israël; en zijn zoon Zacharia werd koning in zijn plaats.
Het is
spijtig dat het boek der kronieken van
de koningen van Israël waar naar in vers 28 verwezen wordt, verloren ging.
We zouden vandaag veel meer historische gegevens over de lange
eenenveertigjarige regeerperiode van Jerobeam II kunnen invullen. Nu moeten we
tevreden zijn met enkele verzen die vanaf vers 25 tot 28 de geschiedenis brengt
van de uitbreiding van het gebied van Israël ten koste van Aram.
Dat
Jerobeam in staat was zijn macht te vestigen en zelfs het gebied van Damascus
tot aan Hamath onder Israëlitische heerschappij kon brengen, valt op de
tijdsbalk gelijk met de periode van een zwak Assyrië. Tijdens de regeerperiode
van de Assyrische koningen Assur Dan III en Assur Nerari V begon de macht van
Assur te tanen. De betreffende Eponiemlijsten vermelden regelmatig jaren van
pestilentiën, revoluties, en meerdere malen de laconieke opgave: de koning
bleef in het land, wat in feite op niets doen wijst. Dit betekende een groot
verschil met de eerdere koningen van Assur die jaarlijks militaire veldtochten
hielden.
In mijn
chronologische revisie van de Assyrische koningen heb ik de regeerperiode van
Salmaneser III verbonden met het meganatuurcatastrofe-jaar 860 v. Chr., en met
de Bijbelse ankerpunten van koning Achab en Jehu van Israël op de tijdsbalk.
Vanaf 860 v. Chr. heb ik op de tijdsbalk teruggewerkt en de Assyrische
opvolgers van Salmaneser III tot koning Assur Nerari V, gerangschikt. In mijn
boek De Assyriologie herzien, 2012,
verklaar ik een en ander. Voor wie het boek wil aanschaffen, zie link: http://www.bol.com/nl/p/de-assyriologie/9200000049946824/.
Als een
gevolg van het linken van Salmaneser III aan de Bijbelse chronologische
gegevens ontstaat er in de achtste eeuw v. Chr., ruimte op de tijdsbalk voor
het inbrengen van enkele ontbrekende namen van koningen, die niet in de
Assyrische koningslijst vermeld werden.
In het
jaar 782 v. Chr. laat ik bij de dood van Assur Nerari V in Assyrië een
damnatio memoriae aanvangen. Het laatste eponiem van zijn regeerperiode heeft
als commentaar: opstand in Kalhu. Ik neem aan dat deze opstand zich over heel
het Assyrische gebied uitgebreid heeft en plaats maakte voor koningen zoals
Sardanapallos vanuit de Griekse overlevering en voor de Bijbelse koningen Jareb
en Pul.
Te
Megiddo werd in 1904 tijdens een van de eerste opgravingen aldaar door
archeologen een zegel van Jerobeam gevonden. Het is een bronzen zegel dat
behoorde aan een koninklijke minister van Jerobeam. Het is een vakmanstuk van
een gegraveerde leeuw met een inscriptie erop: Sjema, dienaar van Jerobeam.
Het
einde van de regeerperiode van Jerobeam II viel in het jaar van de bijzondere
constellatie van planeten in 776 v. Chr. Een constellatie/interactie die in het
verleden meerdere malen meganatuurcatastrofes op aarde veroorzaakte. Het is het
jaar van de grote aardbeving ten tijde van de regeerperiode van Azaria/Uzzia in
Juda. Voor het tienstammenrijk betekende het begin van een periode van anarchie
volgend op de dood van Jerobeam II. Het eerder geciteerde Bijbelgedeelte van 2
Koningen 14:29 leert dat wanneer Jerobeam ontsliep, zijn zoon Zacharia koning
in zijn plaats werd.
2
Koningen 15:8 In
het acht en dertigste jaar van Azaria,
den koning van Juda, regeerde Zacharia, de zoon van Jerobeam, over Israël te
Samaria, zes maanden.
Dit
Bijbelgedeelte leert dat Zacharia koning werd in het 38ste
regeringsjaar van koning Azaria van Juda, wat op de tijdsbalk het jaar
oct765/sep764 v. Chr. is. Of een periode van twaalf jaar anarchie in het
tienstammenrijk zonder koning op de troon. Dit is een toestand die de profeet
Hosea, die optrad in de dagen van
Jerobeam (1:1), geprofeteerd had:
Hosea
3:4 Want de kinderen Israëls zullen vele dagen blijven zitten, zonder koning, en zonder vorst, en
zonder offer, en zonder opgericht beeld, en zonder efod en terafim.
De Aton-hymne is een kopie van Psalm 104 en niet andersom
In mijn
boek Zonaanbidder, Achnaton de strenge en hardvochtige farao van de profeet
Jesaja, heb ik op pagina 5 de Aton-hymne vermeld.
Hierna
de tekst:
Jij
verschijnt prachtvol aan de horizon van de hemel oh, levende Aton. Hij was de
eerste die leefde. Wanneer jij opkwam aan de Oostelijke Horizon heb jij alle
landen met uw pracht vervuld. Jij zijt mooi, groots, verblindend hoog boven elk
land bedekken uw stralen de aarde.
Al het
vee verheugt zich over hun weiden, bomen en planten worden groen. Vogels
vliegen uit hun nesten, vleugels gespreid. Kudden springen op hun poten. Alles
wat vliegt en neerdaalt leeft wanneer jij opstijgt.
Hoe
veelvoudig is dat wat jij gemaakt hebt. Gij enige god. Er is geen ander zoals
jij. Jij hebt de aarde geschapen volgens jouw wil, geheel alleen, alles op
aarde wat loopt en hoog vliegt. Jouw stralen voeden de velden wanneer jij
opkomt. Zij leven en groeien voor jou. Jij maakt de seizoenen om te laten
groeien. Alles wat jij gemaakt hebt. De winter om af te koelen. De hitte zodat
men jou kan proeven. Niemand anders kent jou. Red je zoon, Achnaton. Want jij
hebt hem wijs gemaakt in jouw plannen en jouw macht. Jij hebt hem grootgebracht
als je zoon wie uit jou voortkomt."
Toen de
Egyptische Aton-hymne van de ketterfarao Achnaton voor het eerst vertaald werd
stonden vele onderzoekers perplex over de gelijkenis die de hymne van Achnaton
aan zijn god Aton met de Bijbelse psalm 104, had. Met weliswaar dit grote
verschil dat Psalm 104 aan de HERE God van Israël gewijd is, en de hymne van
Achnaton aan zijn idool: Aton.
Zoals
de orthodoxe Egyptologie de faraos van Egypte op de tijdsbalk gerangschikt
heeft, kwamen de Aton-ketters in de veertiende eeuw v. Chr. terecht. Als een
gevolg van de foutieve plaatsing van Achnaton op de tijdsbalk beweerde de
Bijbelkritiek zonder blozen dat Mozes nu zijn monotheïstische visie uit Egypte
vandaan had, en dat Psalm 104 een kopie van de Aton-hymne zou zijn. Boude
uitspraken van toen, die door het revisionisme van de geschiedenis van de
oudheid onderuit gehaald zijn.
De
Aton-ketters met farao Achnaton op kop dienen in de achtste eeuw v. Chr. op de
tijdsbalk geplaatst te worden. In mijn laatste uitgave De zonaanbidder
rangschik ik de faraos van de zon chronologisch op de tijdsbalk, met de Bijbelse
chronologie, en met de historische gegevens van de oudheid-historicus Herodotos,
als ankerpunten. Voor wie het boek wil aanschaffen, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/87999
In het
boek identificeer ik Achnaton met farao Anysis van de vader der historie:
Herodotos, en geef opnieuw aandacht aan het werk van Dr. Immanuel Velikovsky:
Oedipus en Achnaton. Het lijkt er namelijk sterk op dat de Griekse legende haar
oorsprong in het Egyptische Thebe heeft. Velikovsky stelt dat de laios uit de
legende, Amonhotep III, de vader van Achnaton, is. De koninginmoeder: Iokaste,
uit de legende is Teje. Toen Laios/Amonhotep III via een orakel vernam dat zijn
zoon Oedipus/Amonhotep IV hem later zou doden, gaf hij het bevel het kind te
vondeling op een berg te leggen, nadat hij het kind aan de voeten
verminkt had. De betekenis van Oedipus is: gezwollen voeten. Het kind wordt
gevonden door een herder die het naar koning Polybus brengt die het kind
opvoedt als het zijne. Volwassen geworden trekt Oedipus/Amonhotep IV via Delphi
naar Thebe waar hij toevallig zijn biologische vader ontmoet en deze in een
ruzie doodt. In Thebe gearriveerd lost hij een raadsel van de wrede sfinx op
waarna deze zich van een rots stort. Daarna wordt Oedipus/Achnaton, koning van
Thebe en huwt de weduwe Iokaste/Teje, onwetend dat dit zijn moeder is. Toen
Oedipus later ontdekte dat hij zijn moeder getrouwd had, stak hij zijn beide
ogen uit, en zijn moeder verhing zich. In het jaar 722 v. Chr., het jaar van de
meganatuurcatastrofe, werd Thebe geteisterd door de pest en een nieuw orakel
van de priesters van Amon zorgde er voor dat Achnaton vanwege de bloedschande
met zijn moeder, de schuld kreeg.
In mijn
boek wijk ik chronologisch af van de constructie van wijlen Dr. Velikovsky en
plaats de Aton-ketters in de achtste eeuw voor Christus. Koning Polybus uit de
legende, die Velikovsky in noordwest-Iran plaatst, identificeer ik met koning
Uzzia van Juda. Het is aan het hof van Uzzia dat de jonge Amonhotep alias Achnaton
volgens mijn reconstructie van de geschiedenis, zijn ballingschap van 761 v.
Chr. tot 739 v. Chr., doorbrengt. Het is in Jeruzalem dat Achnaton met Psalm
104 in contact kwam en er een slechte kopie van maakte.
Over
koning Uzzia schrijft de Bijbel dat zijn roem en macht tot in Egypte reikte:
2
Kronieken 26:6 Hij trok uit en streed tegen de
Filistijnen, slechtte de muren van Gat, Jabne en Asdod en bouwde versterkingen
bij Asdod en in het gebied der Filistijnen. 7 God hielp hem tegen de
Filistijnen, tegen de Arabieren die in Gur-Baäl woonden, en tegen de Meünieten.
8 De Ammonieten brachten Uzzia schatting. En tot in Egypte verbreidde zich zijn
roem, want hij klom tot een toppunt van macht.
In mijn
werk TIJD en TIJDEN, 2015,
hoofdstuk: de archeologische site in Egypte: TELL EL DABA, Avaris, verwees ik
al eerder naar koning Uzzia/Azaria van Juda en zijn rol in Egypte in die tijd.
Hij blijkt de Aziatische veldheer te zijn die in het Egyptische Harris-papyrus
met de naam Irsu of Arsu, beschreven wordt. Arsu overheerste Egypte en was
volgens Ramses III, de oorzaak, voor een periode van anarchie in het land. Het
Harris-papyrus bevindt zich tegenwoordig in het British Museum. Arsu was
volgens het zogenaamde Harris-papyrus een Klein-Aziatische veldheer die met een
leger van ongeveer tweehonderdduizend man, Egypte overheerste. De soldaten
werden herders van Jeruzalem genoemd die de tempels van Egypte verwoestten en
hun steden verbrandden. Het was tijdens deze overheersing verboden om te
offeren aan de goden van Egypte. De seculiere revisionist van de geschiedenis
van de oudheid, Gunnar Heinsohn (Die Sumerer gab es nicht, 1988 blz.
175-182), stelt zondermeer dat Arsu met de Bijbelse Azarja, koning van Juda te
identificeren is.
Een
overmoedige Uzzia/Azarja zou in het jaar 776 v. Chr. menen niet alleen als
koning maar ook als hogepriester te kunnen optreden. Met Jom Kippoer ging hij
in de Tempel te Jeruzalem het Heilige der heiligen binnen, en werd daar met
melaatsheid geslagen. Het gevolg was quarantaine voor hem voor de rest van zijn
leven. Zijn zoon Jotham trad van toen af als co-regent op.
Indien
mijn reconstructie van de geschiedenis correct is, was een jonge
Oedipus/Amonhotep IV/Achnaton van dit alles getuige. In het jaar 739 v. Chr.
zou hij met al zijn verzamelde bagage van Juda uit terug naar Egypte trekken.
De
Aton-ketters zijn al een hele tijd opnieuw in de belangstelling als een gevolg
van het ontdekken van het bestaan van eerst één en nu recent van twee extra
kamers, in de tombe van Toetanchamon. Door sommigen wordt er gespeculeerd dat
de stoffelijke resten van Nefertiti, de echtgenote van Achnaton, zich daar zouden bevinden. Andere onderzoekers
beweren dat de stoffelijke resten van Nefertiti al gevonden werden en dat de
stoffelijke resten van Achnaton verloren gingen. Over de eerdere vondsten in
graf KV nr. 55 zijn de meningen onder deskundigen tot op heden verdeeld. De
gevonden stoffelijke resten in graf KV nr. 55 waren zeer beschadigd en alle
cartouches van de grafkist weggehakt. Sindsdien bestaat er een discussie
betreffende de identiteit van de beschadigde stoffelijke resten. Er bestaat
zelfs discussie over de sekse van het gevonden lichaam in KV nr. 55. Heel wat
redenen om met spanning uit te kijken naar wat de tombe van Toetanchamon nog
zal opleveren.
In mijn
boek De zonaanbidder wijs ik naar een andere piste wat betreft de mogelijke identiteit
van de nog te vinden stoffelijke resten, in de alsnog verborgen kamers in de
tombe van Toetanchamon.
Indien
Velikovsky gelijk heeft met zijn identificatie van Achnaton met de
Oedipus van de Griekse legende, is Achnaton naar het einde van zijn leven toe,
met zijn dochter Beketaton (alias Ismene van de legende), naar Eje alias Creon,
te Thebe getrokken. Daar is hij door Creon/Eje omgebracht en een laatste
rustplaats gegeven.
Zijn de Habiroe van de Amarna-correspondentie de Hebreeërs van Jozua?
Op de wijze zoals de
orthodoxe Egyptologie begin twintigste eeuw, de Egyptische dynastieën
foutief op de tijdsbalk geplaatst heeft, belandde de Amarna-tijd in de periode van de verovering van Kanaän door de
Israëlieten. De Amarna-periode in Egypte is de tijd van de ketterfaraos
Amonhotep III en Achnaton. De vazallen en gouverneurs van
farao in Kanaän onderhielden met farao een correspondentie in de vorm van
kleitabletten die te Amarna, nabij het Achetaton van de oudheid, de vorige
eeuw bij toeval gevonden werden. Volgens de kleitabletten is er meermaals een
verwijzing naar de Habiroe die de vazallen van farao in Kanaän het leven zuur
maakten. Deze Habiroe werden door de orthodoxie met de Hebreeërs
geïdentificeerd? Een identificatie die in het licht van het revisionisme van de
geschiedenis van de oudheid geen steek houdt. De Amarna-tijd hoort namelijk
thuis in de achtste eeuw voor Christus, een periode waar alle puzzelstukjes hun
plaats vinden.
Wat de Bijbel betreft bevinden we ons chronologisch gezien
op de tijdsbalk in de vijftiende eeuw voor Christus. De Israëlieten arriveerden
aan de Jordaan aan de oostelijke grens van Jericho, in de lente van het jaar
1443 v. Chr., na een verblijf van veertig jaar in de wildernis, na de exodus
uit Egypte. In mijn werk TIJD en TIJDEN,
2015, veranker ik het jaartal van de Exodus op de tijdsbalk met het jaar 1483
v. Chr. Dit jaartal is het resultaat van het chronologisch hanteren van de
Jubeljaren volgens de opgave door William Whiston. In totaal waren er dertig
jubeljaren van oct27/sep28 AD, het jaar dat Jezus het aangename jaar des
HEREN of Jubeljaar uitriep en zich als Messias bekendmaakte, tot het jubeljaar
van oct1395sep1394 v. Chr. Vanaf het eerste Jubeljaar van het jaar 1395/1394
v. Chr. zijn het zeven maal zeven jaar (=49) terug de tijd in gerekend tot de start
van de inname van het Beloofde Land in de lente van 1443 v. Chr.
Jozua 4:19 Het volk nu is uit de
Jordaan opgeklommen op de tiende der
eerste maand en zij legerden zich te Gilgal, aan de oostelijke grens van
Jericho.
Jozua 5:10 Terwijl de
Israëlieten te Gilgal gelegerd waren, vierden zij het Pascha op de veertiende dag van die maand, des avonds, in de
vlakten van Jericho; 11 en zij aten, daags na het Pascha, van de opbrengst van
het land, ongezuurde broden en geroost koren, op dezelfde dag. 12 En het manna
hield op, daags nadat zij van de opbrengst van het land hadden gegeten. Dus
hadden de Israëlieten geen manna meer, maar
zij aten dat jaar van wat het land Kanaän opleverde.
Deze twee Bijbelcitaten plaatsen we chronologisch op de
tijdsbalk in de maand Nisan of maart/april, van het jaar 1443 v. Chr. En vanuit
Jozua 5:12 maken we op dat toen in dat jaar 1443 v. Chr. met de maand nisan, de
sabbatjaarcyclus van start ging met zes jaar later het eerste sabbatjaar in het
jaar apr1437/mrt1436 v. Chr.
Wat diezelfde maand Nisan van 1443 v. Chr. na het
Pesachfeest chronologisch volgde, was de inname van Jericho, zoals beschreven
in het Bijbelboek Jozua hoofdstukken 5 en 6. Daarna plaatsen we het debacle bij
Ai (Jozua 7:1-26) op de tijdsbalk, gevolgd met de overwinning over Ai (Jozua
8;1-29), nog altijd in het voorjaar van 1443 v. Chr.
Vervolgens gaat het Bijbelboek Jozua (8:30-35) na de
verovering van Ai, verder met een bericht dat Jozua op de berg Ebal een altaar
voor de HERE God van Israël bouwt en daar de Wet van Mozes aan het volk
voorleest. Ook in de Legends of the Jews merken we dezelfde chronologische volgorde,
waarbij men onmiddellijk na het oversteken van de Jordaan naar de berg Ebal
optrekt. De mobilisatie van de overige koningen van Kanaän volgt na het bouwen
van het altaar op de berg Ebal. Dit feit plaats ik op de tijdsbalk in de herfst van 1443 v.,
Chr.
Jozua 9:1 Zodra al de koningen aan de westzijde van de Jordaan,
op het Gebergte, in de Laagte en langs de ganse kust der Grote Zee tot
tegenover de Libanon, de Hethieten, de Amorieten, de Kanaänieten, de
Perizzieten, de Chiwwieten en de Jebusieten dit hoorden, 2 sloten zij zich aaneen om eendrachtig Jozua en
Israël te bestrijden.
De inwoners van de stad Gibeon hadden intussen met een list
een bondgenootschap met Jozua en de Israëlieten gesloten en werden vervolgens
het doelwit van de overige koningen van Kanaän. Deze geschiedenis staat in
Jozua hoofdstuk 9 beschreven. Chronologisch zitten we nu in de herfst van 1443
v. Chr. Wat daarna volgt is de in Jozua hoofdstuk 10, beschreven oorlog:
Jozua 10:1 Zodra Adonisedek, de koning van Jeruzalem,
hoorde, dat Jozua Ai veroverd en met de ban geslagen had evenals hij met Jericho en zijn koning gedaan had, zo
had hij ook met Ai en zijn koning
gedaan en dat de inwoners van Gibeon
met Israël vriendschap gesloten hadden en in hun midden waren, 2 toen werd men
zeer bevreesd, want Gibeon was een grote stad, als een der koninklijke steden,
ja, het was groter dan Ai, en al haar mannen waren helden. 3 Daarom zond Adonisedek, de koning vanJeruzalem, aan Hoham, de koning van Hebron,
aan Piram, de koning van Jarmut, aan Jafia, de koning van Lakis,
en aan Debir, de koning van Eglon, deze boodschap: 4 Trekt op tot
mij en helpt mij, opdat wij Gibeon
slaan, omdat het vriendschap gesloten heeft met Jozua en de Israëlieten. 5
Hierop verenigden zich de vijf koningen
der Amorieten en trokken op: de koning van Jeruzalem, de koning van Hebron, de
koning van Jarmut, de koning van Lakis en de koning van Eglon, zij met al hun
legers; zij belegerden Gibeon en
streden ertegen. 6 Toen zonden de mannen van Gibeon tot Jozua, naar de
legerplaats te Gilgal, deze boodschap: Trek uw hand niet van uw knechten af,
ruk haastig tot ons op, verlos ons en help ons, want alle koningen der
Amorieten, die op het gebergte wonen, hebben zich tegen ons verzameld. 7 Toen trok Jozua uit Gilgal op, hij en
al het krijgsvolk met hem, allen dappere helden. 8 En de HERE zeide tot Jozua:
Vrees niet voor hen, want Ik geef hen in uw macht, niemand van hen zal voor u
standhouden. 9 En Jozua overviel hen plotseling de ganse nacht was hij, van
Gilgal uit, opgetrokken 10 en de HERE
bracht hen voor het aangezicht van Israël in verwarring, zodat hij hun een
grote nederlaag toebracht bij Gibeon, hen vervolgde in de richting van de
bergpas van Bet-Choron en hen versloeg tot bij Azeka en Makkeda. 11 Terwijl zij
nu voor Israël vluchtten en zij juist op de helling van Bet-Choron waren, wierp
de HERE uit de hemel grote stenen op hen,
tot Azeka toe, zodat zij stierven; die door de hagelstenen stierven, waren
talrijker dan die, welke de Israëlieten met het zwaard doodden. 12 Toen sprak
Jozua tot de HERE ten dage, waarop de HERE de Amorieten aan de Israëlieten
overleverde, en hij zeide in tegenwoordigheid van Israël: Zon, sta stil te Gibeon en gij, maan, in het dal van Ajjalon! 13 En de
zon stond stil en de maan bleef staan, totdat het volk zich op zijn vijand
gewroken had. Is dit niet geschreven in het Boek des Oprechten? De zon nu
bleef staan midden aan de hemel en haastte zich niet onder te gaan omstreeks
een volle dag. 14 Een dag als deze is er noch vroeger, noch later ooit geweest,
waarop de HERE zó iemands stem verhoorde, want de HERE streed voor Israël. 15
Hierop keerde Jozua en geheel Israël met hem terug naar de legerplaats te
Gilgal. (NBG Vertaling 1951)
Het hiervoor beschreven treffen tussen het leger van de
Israëlieten onder leiding van Jozua en de
Kanaänietische coalitie van de vijf koningen plaats ik op de tijdsbalk in
de maand oktober van het jaar 1443 v. Chr., nog in hetzelfde jaar dat Jericho
en Ai ingenomen werden. De meganatuurcatastrofe van kosmische oorsprong die het
Bijbelboek Jozua beschrijft, is hiermee door de plaatsing van de sabbat-
en jubeljaren op de tijdsbalk, verankerd en gedateerd.
Het stilstaan van de zon, op het woord van Jozua, is een
aller ongelooflijkst verhaal, schreef Dr. I. Velikovsky in zijn werk Werelden
in botsing, 1950, hfst.1. De verdienste van de erudiete Velikovsky is dat hij
het gebeuren met de zon over het slagveld bij Gibeon, wetenschappelijk
aanvaardbaar vanuit andere oudheid-bronnen, kosmologisch verklaard heeft. De
wereld van de oudheid werd al vanaf het jaar 2341/2340 v. Chr. tot en met het
jaar 709 v. Chr. door een cyclus van meganatuurcatastrofes van kosmische
oorsprong, geplaagd.
In de Amarna-briefwisseling vinden we geen verwijzing naar
de in de Bijbel beschreven meganatuurcatastrofe. Geen een van de vazallen van
farao rapporteert over een buitengewoon natuurfenomeen, dat toch over heel het
gebied van Kanaän moet waargenomen zijn. De meest logische verklaring hiervoor is dat de
Amarna-tijd niet in de vijftiende en veertiende eeuw v. Chr., thuishoort.
Maar nu verder met de beschrijving van de politieke toestand
van het land Kanaän ten tijde van de inbezitneming door de Israëlieten. Op de
kaart heb ik de vijf zuidelijke koningen der Amorieten en hun steden in Kanaän,
met een rood kader gemerkt. De koningen van Jericho en Ai waren op dat ogenblik
al door Jozua verwijderd en hun plaatsen in bezitgenomen. Voor de goede orde
herhaal ik hierna de vijf koningen der Amorieten:
Adonisedek, de koning van Jeruzalem
Hoham, de koning van Hebron
Piram, de koning van Jarmut
Jafia, de koning van Lakis
Debir, de koning van Eglon
Indien de Amarna-tijd
contemporain was met de tijd van de inname van Kanaän door de Israëlieten,
dienen alle puzzelstukjes exact in elkaar te passen, wat echter niet het geval is.
Wanneer we bijvoorbeeld de vijf zuidelijke koningen der Amorieten die het
Bijbelboek Jozua hoofdstuk 10 vermeldt, op een landkaart van de Amarna-tijd
plaatsen wringt het schoentje aan alle zijden. De landkaart van de Amarna-periode,
toont in het zuiden van Kanaän zes stadstaten waarvan echter vier steden door
Jozua niet vermeldt worden.
Alleen Jeruzalem en Lakis passen in het Amarna-plaatje, de
resterende opgegeven steden (stadstaten) in het Bijbelboek Jozua: Eglon, Hebron
en Jarmut, ontbreken. De Bijbel is duidelijk in de opgave en plaatsing van de
vijf zuidelijke koningen ten tijde van Jozua. De plaatsen Hebron, Jarmuth en Eglon worden in de Bijbel beschreven als
stadstaten met koningen. De leider van de vijf vermelde koningen in het zuiden
van Kanaän was koning Adonisedek van
Jeruzalem. Volgens de fabricatie van de orthodoxe Egyptologie zou koning
Adonisek, wat zijn Hebreeuwse naam was, gelijk moeten zijn aan de
Amarna-briefschrijver vanuit Jeruzalem: Abdi
Hiba, wat een Akkadische naam is. De Akkadische taal werd in de
Amarna-briefwisseling gebruikt zoals vandaag de Engelse taal het
communicatiemiddel is.
In totaal zijn er vijf brieven (kleitabletten) van Abdi Hiba
uit Jeruzalem te Amarna, het Achetaton uit de oudheid, gevonden. Deze brieven
werden door de wetenschappers gecatalogeerd onder de nummers: EA 285 tot 290 en
zijn inmiddels alle online op het internet-vertaald naar het Engels, te lezen.
Nergens blijkt uit de vijf brieven dat Abdi Hiba de leider
van een federatie van vijf koningen zou geweest zijn, geallieerd voor het
afslaan van de Habiroe, zoals het Bijbelboek Jozua 10:1-15 leert. Integendeel,
vanuit de brieven zien we een koning beschreven worden, die geïsoleerd in
Jeruzalem iedere keer opnieuw aan farao om militaire hulp tegen de Habiroe smeekt.
De Habiroe worden door de orthodoxie met de Hebreeërs van de
vijftiende/veertiende eeuw v. Chr. geïdentificeerd. Er zijn echter onderzoekers
die de identificatie van de Habiroe als etnische groep van de hand wijzen. De
Habiroe worden in alle Amarna-brieven namelijk als soldaten of knechten gezien.
Ook kan men ze vanuit de brieven herkennen als een onafhankelijke bende
huurlingen. Hun leider was Labaja naar wie ook in andere brieven van vazallen
van farao, verwezen wordt. In mijn variant is Labaja de usurpator en koning van
het tienstammenrijk: Pekah. De Amarna-briefschrijver uit Jeruzalem was koning
Achaz.
In mijn boek De
Zonaanbidder, 2016, blz. 89-104, toon ik een en ander aan. Zie link, voor
wie het boek wil aanschaffen: http://www.bravenewbooks.nl/books/87999
De leider van de Habiroe volgens de Amarna-briefwisseling
had de naam: Labaja. Wanneer we volgens de fabricatie van de orthodoxe
Egyptologie logisch doorredeneren, moet de Akkadische naam Labaja identiek zijn
met het Hebreeuwse Jozua, de leider van de Israëlieten na de dood van Mozes. Van
Labaja zijn er drie kleitabletten van zijn correspondentie met farao gevonden. Dit
naast de andere brieven van de vazallen die naar Labaja verwijzen in hun
correspondentie met farao. In mijn eerder geciteerde werk De Zonaanbidder heb ik de correspondentie van en over Labaja
beschreven in het hoofdstuk: de Amarna-briefwisseling van Labaja met farao
Amonhotep III, blz. 105-124. De aard van de correspondentie past niet in het
Bijbelse plaatje en staat er haaks op.
Iets wat trouwens moet opvallen wanneer we het Bijbelboek
Jozua gevolgd door het Bijbelboek Richteren doornemen, is het ontbreken van
enige verwijzing naar Egypte als een machtsfactor over het gebied van Kanaän.
De reden hiervoor is dat Egypte veertig jaar eerder door Amalek onder de voet
gelopen was.
Deze invasie, voorafgegaan door de tien plagen en de
vernietiging van het Egyptische leger in de Rode Zee, betekende het einde van
het Egyptische Oude- en Midden-Rijk. De troonopvolger, de eerstgeborene van
farao was in de Pesachnacht door de verderfengel omgebracht. Dit alles was een
debacle zonder weerga voor Egypte.
Het was tegen dit Egypte in chaos, dat Amalek oprukte en het
overrompelde. Het is Dr. Immanuël Velikovsky (1895/1979) die in zijn revisie
van de geschiedenis van de oudheid, de Bijbelse Amalekieten met de Hyksos en/of
Amoe uit Egyptische bron identificeerde (Eeuwen in Chaos, 1952, hoofdstuk II).
Op het bijgevoegde schema ziet men de reconstructie die Velikovsky van de
Egyptische geschiedenis via Bijbelse ankerpunten, maakte. Het Oude Rijk en het
Midden-rijk kwamen gezamenlijk als een gevolg van de exodus in de vijftiende
eeuw v. Chr., aan hun einde. Daarna volgt de Hyksos-periode voor Egypte, die
vijf eeuwen over Egypte heersen. Daarna volgt het Nieuwe Rijk wiens eerste
faraos tijdgenoten van Saul en David waren.
toon ik aan dat de Sothis-kalender van de Egyptologie foute
ankerpunten op de tijdsbalk levert. De Sothis-kalender is door het revisionisme
van de geschiedenis onderuit gehaald en wordt er sindsdien gewerkt aan een
opnieuw invullen van de Egyptische dynastieën op de tijdsbalk. Waar de meeste
onderzoekers het over eens zijn is dat de Bijbelse Amalekieten identiek zijn
met de Hyksos uit Egyptische bron, en verantwoordelijk voor de (gereviseerde)
eerste tussenperiode in de geschiedenis van het oude Egypte.
De conclusie moet zijn dat de Amarna-tijd niet in de vijftiende
eeuw v. Chr. ten tijde van de intocht van de Israëlieten in Kanaän, thuishoort.
Er zijn geen historische aanknopingspunten beschikbaar.
De enige schijnbare verbinding die er in de veertiende eeuw
v. Chr. met de Amarna-tijd bestaat, is de briefwisseling van een Assyrische
heerser met de naam Assur Uballit.
Maar ook deze schakel
is verbroken. De Amarna-briefschrijver Assur Uballit noemt zich namelijk de zoon van Assur-Nadin-Ahe. Dit is in
tegenspraak met de Assyrische Eponiemlijsten, waar de Assur Uballit van de
veertiende eeuw v. Chr. vermeldt staat als de
zoon van Eriba-Adad. Klaarblijkelijk zijn er meerdere Assyrische koningen
met de naam Assur Uballit geweest. De laatste koning van Assur droeg overigens
ook de naam Assur Uballit. De Assur Uballit van de achtste eeuw v. Chr. was een
van de vele koningen van Assyrië die toen in triumviraat de troon met elkaar
deelden.
De Zonaanbidder, Achnaton de strenge en hardvochtige farao van de profeet Jesaja
Beste
vrienden en bekenden,
Mijn boek 'De zonaanbidder' is gepubliceerd! Ik heb mijn boek uitgegeven via
Brave New Books en daar is het onder andere ook te koop.
Hieronder
staat een korte omschrijving van mijn boek:
Het
boek de zonaanbidder neemt u mee naar het Egypte van de achtste eeuw voor
Christus. Het was voor de oude wereld een eeuw van grote omwentelingen zowel in
de natuur als in de godsdiensten, en de machtsverhoudingen in het algemeen. De
auteur is een revisionist van de geschiedenis van de oudheid. De Aton-ketters
met farao Achnaton op kop worden door de auteur op de tijdsbalk naar hun
correcte plaats geloodst, en tijdgenoten gemaakt met de Bijbelse koningen van
Israël en Juda: Pekah, Hosea en Achaz alias Labaja, Rib Addi en Abdi Hiba van
de Amarna-correspondentie.
De
Egyptologie is geen exacte wetenschap en aan herziening toe. De auteur
rangschikt de farao s van de achttiende dynastie op de tijdsbalk via nieuwe
verifieerbare ankerpunten. De nieuwe navigatiepunten van de auteur in zijn
reconstructie van de geschiedenis van het oude Egypte, zijn in de eerste plaats
de Bijbel, de werken van Flavius Josephus en de oudheidhistoricus Herodotos.
De
Aton-ketters zijn al een hele tijd opnieuw in de belangstelling als een gevolg
van het ontdekken van het bestaan van een extra kamer in de tombe van
Toetanchamon. Door sommigen wordt er gespeculeerd dat de stoffelijke resten van
Nefertiti zich daar zouden bevinden. Nefertiti was de echtgenote van farao
Achnaton, die vooral bekendheid verwierf via de ontdekking van haar buste te
Tell-el-Amarna in 1912 door de Duitse archeoloog Ludwig Borchardt. De buste
wordt bewaard in Berlijn in het Egyptisch Museum.
De
auteur wijst in zijn boek De zonaanbidder naar een andere piste wat betreft
de mogelijke identiteit van de eventueel te vinden stoffelijke resten, in de
alsnog verborgen kamer in de tombe van Toetanchamon.
Formaat
A5 (148mm x 210mm)
Kleur z
/ w
Papier
Crème papier (Romandruk)
Binding
Paperback
Aantal
pagina's 173
Boekdikte
15mm
Boekgewicht
260gr
Eerdere
publicaties van de auteur zijn: De Nieuwe Orde in opkomst (1985), Van Noach tot
Christus (1987), Kroniek van het Oude Israël (1993), Kronos (2000), De Tweede Wereldoorlog
door de ogen van een neutrale Belg (2007),
Genesis versus Egyptologie (2009), Apocalyps (2009), De Assyriologie
herzien (2012), TIJD en TIJDEN (2015).
De onderwerpen die in deze boeken behandeld worden zijn de geschiedenis van het
Israël van de oudheid, Egyptologie & Assyriologie, en Eschatologie.
De aanvang van de bediening van de profeet Jesaja gedateerd
Jesaja
1:1 Het gezicht van Jesaja, den zoon van
Amoz, hetwelk hij zag over Juda en Jeruzalem, in de dagen van Uzzia, Jotham, Achaz en Hizkia, de koningen van
Juda. 2 Hoort, gij hemelen! en neem ter ore, gij aarde! want de HEERE spreekt:
Ik heb kinderen groot gemaakt en verhoogd; maar zij hebben tegen Mij
overtreden. 3 Een os kent zijn bezitter, en een ezel de krib zijns heren; maar
Israël heeft geen kennis, Mijn volk verstaat niet. 4 Wee het zondige volk, het
volk van zware ongerechtigheid, het zaad der boosdoeners, de verdervende
kinderen! Zij hebben den HEERE verlaten, zij hebben den Heilige Israëls
gelasterd, zij hebben zich vervreemd, wijkende achterwaarts. 5 Waartoe zoudt
gij meer geslagen worden? Gij zoudt des afvals des te meer maken; het ganse
hoofd is krank, en het ganse hart is mat. 6 Van de voetzool af tot het hoofd
toe is er niets geheels aan hetzelve; maar wonden, en striemen, en etterbuilen,
die niet uitgedrukt noch verbonden zijn, en geen derzelve is met olie verzacht.
7 Uw aardrijk is een verwoesting, uw
steden zijn met het vuur verbrand; uw land verteren de vreemden in uw
tegenwoordigheid, en een verwoesting is
er, als een omkering door de
vreemden. 8 En de dochter van Sion is overgebleven als een hutje in den
wijngaard, als een nachthutje in den komkommerhof, als een belegerde stad. 9 Zo
niet de HEERE der heirscharen ons nog een
weinig overblijfsel had gelaten, als
Sodom zouden wij geworden zijn; wij zouden Gomorra gelijk zijn geworden. (Statenvertaling)
De
profeet Jesaja begon zijn bediening tijdens de regeerperiode van koning Uzzia
van Juda en profeteerde vervolgens tijdens de regeerperioden van de koningen Jotham,
Achaz en Hizkia. Mijn bedoeling is de bediening van de profeet Jesaja te
dateren en historische details chronologisch op de tijdsbalk te rangschikken.
Wanneer we het eerste hoofdstuk doornemen, blijkt dat de bediening van Jesaja
een aanvang nam na een meganatuurcatastrofe die het land Juda toen getroffen
had. De toestand van het land wordt beschreven als gelijk aan Sodom en Gomorra
nadat vuur deze steden in 1889 v. Chr. vernietigd had.
Naar dezelfde
meganatuurcatastrofe ten tijde van de profeet Jesaja verwijst ook de profeet Zacharia
wanneer deze de alsnog toekomstige dag des HEEREN op de Olijfberg te Jeruzalem
beschrijft:
Zacharia
14:1 Ziet, de dag komt den HEERE,
dat uw roof zal uitgedeeld worden in het midden van u, o Jeruzalem! 2 Want Ik
zal alle heidenen tegen Jeruzalem ten strijde verzamelen; en de stad zal
ingenomen, en de huizen zullen geplunderd, en de vrouwen zullen geschonden
worden; en de helft der stad zal uitgaan in de gevangenis; maar het overige des
volks zal uit de stad niet uitgeroeid worden. 3 En de HEERE zal uittrekken, en
Hij zal strijden tegen die heidenen, gelijk ten dage als Hij gestreden heeft,
ten dage des strijds. 4 En Zijn voeten
zullen te dien dage staan op den Olijfberg, die voor Jeruzalem ligt, tegen
het oosten; en de Olijfberg zal in tweeën gespleten worden naar het oosten, en
naar het westen, zodat er een zeer grote vallei zal zijn; en de ene helft des
bergs zal wijken naar het noorden, en de helft deszelven naar het zuiden. 5 Dan
zult gijlieden vlieden door de vallei Mijner bergen (want deze vallei der
bergen zal reiken tot Azal), en gij zult vlieden, gelijk als gij vloodt voor de
aardbeving in de dagen van Uzzia, den koning van Juda; dan zal de HEERE,
mijn God, komen, en al de heiligen met U, o HEERE! 6 En het zal te dien dage geschieden, dat er niet
zal zijn het kostelijk licht, en de dikke duisternis. 7 Maar het zal een enige
dag zijn, die den HEERE bekend zal zijn; het zal noch dag, noch nacht zijn; en
het zal geschieden, ten tijde des avonds, dat het licht zal wezen. (Statenvertaling)
De
profeet Zacharia beschrijft de alsnog toekomstige Apocalyps met al zijn
geprofeteerde rampen, en maakt in vers vijf de vergelijking met de historische
aardbeving ten tijde van Uzzia.
De
regeerperiode van koning Uzzia heb ik in mijn werk TIJD en TIJDEN, 2015,
hoofdstuk: De kroniek van koning Uzzia van Juda: blz. 279, uitgewerkt, en op de
tijdsbalk verankerd met de jaren: 803/750 v. Chr. Voor wie het boek wil
aanschaffen: zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579,
De
gangbare regeerperiode van Uzzia volgens de chronologische constructie van
Edwin R. Thiele, is: 792/740 v. Chr., wat een verschil uitmaakt van elf tot
tien jaar met de regeerperiode 803/750 v. Chr. de regeerperiode van Thiele is
het resultaat van het linken van de Bijbelse koningen van Israël aan de
Assyrische koningslijst. De regeerperiode van Hizkia, de achterkleinzoon van Uzzia,
werd foutief verbonden met de veronderstelde regeerperiode van de Assyrische
koning Sanherib die in het veertiende regeringsjaar van Hizkia Jeruzalem
belegerde. Het verkregen jaartal werd 701 v. Chr. De val van Samaria werd
hiermee door Thiele met het jaar 722 v. Chr. verankert, en het Bijbelgedeelte 2
Koningen hoofdstuk 18:9-12 als foutief, als laat en kunstmatig aan de Bijbel
toegevoegd, verklaard. (zie De Assyriologie, Zie link: http://www.bol.com/nl/p/de-assyriologie/9200000049946824/)
Wanneer
men echter het veertiende regeringsjaar (okt710/sep709 v. Chr.) van Hizkia aan
het vijftiende Jubeljaar (okt709/sep708 v. Chr.) laat voorafgaan bezitten we een
belangrijk ankerpunt ter plaatsing van de regeerperiode van Hizkia op de
tijdsbalk. Terugrekenend valt de inname van Samaria en de wegvoering van de
tien stammen in Assyrische ballingschap in het jaar 717 v. Chr. Dit sluit
passend aan bij de chronologische gegevens die Flavius Josephus in zijn werk:
Joodse Oudheden, Boek X, ix. 7, doorgeeft: namelijk dat er exact 130 jaar, zes
maanden en tien dagen zitten tussen de deportatie van de twee stammen in
juli/augustus 586 v. Chr. door de Babyloniërs en de deportatie van de tien
stammen in 717 v. Chr. door de Assyriërs (zie TIJD en TIJDEN, 2015, blz.
312-320).
Het exact dateren van de beschreven meganatuurcatastrofe door
de profeet Jesaja, doen we met de hulp van de andere Bijbelboeken en de Joodse
historicus uit de eerste eeuw van onze tijdrekening: Flavius Josephus. De
chronologische sleutel is het begin van het co-regentschap van Jotham, de zoon
van Uzzia, die vanaf de in quarantaineplaatsing van zijn vader de staatszaken waarnam. De beschreven
meganatuurcatastrofe wordt namelijk verbonden aan de ziekte van Uzzia, ergens
tussen de jaren 803 en 750 v. Chr., de regeerperiode van Uzzia.
Het
begin van de regeerperiode van Uzzia in 803 v. Chr. betekende voor het land
Juda aanvankelijk een tijd van voorspoed.
2 Kronieken 26:6 Want hij
(Uzzia) toog uit, en krijgde tegen de Filistijnen, en brak den muur van Gath,
en den muur van Jabne, en den muur van Asdod; daartoe bouwde hij steden in
Asdod, en onder de Filistijnen. 7 En God hielp hem tegen de Filistijnen, en
tegen de Arabieren, die te Gur-baal woonden, en tegen de Meunieten. 8 En de
Ammonieten gaven Uzzia geschenken; en zijn naam ging tot den ingang van
Egypte, want hij sterkte zich ten hoogste.
In mijn studie TIJD en
TIJDEN, 2015, De archeologische site in Egypte te Tell el Daba, blz. 285,
beschrijf ik hoe Uzzia hoogstwaarschijnlijk geïdentificeerd kan worden met de
Aziatische veldheer Arsu die volgens het Egyptische Harris-papyrus voor een
tijd Egypte overheerst heeft.
Maar aan dit alles kwam
in oktober van het jaar 776 v. Chr. een einde wanneer een hoogmoedige koning
Uzzia, vermoedelijk met Jom Kippoer, meende niet alleen als koning maar ook als
hogepriester te kunnen optreden. Het resultaat was dat hij met melaatsheid geslagen
werd en de volgende vijfentwintig jaar tot aan zijn dood, in quarantaine
geplaatst.
2 Kronieken 26:16 Maar
als hij (Uzzia) sterk geworden was, verhief zich zijn hart tot
verdervens toe, en hij overtrad tegen den HEERE, zijn God; want hij ging in den
tempel des HEEREN, om te roken op het reukaltaar. 17 Doch Azaria, de priester,
ging hem na, en met hem des HEEREN priesters, tachtig kloeke mannen. 18 En zij
wederstonden den koning Uzzia, en zeiden tot hem: Het komt u niet toe, Uzzia,
den HEERE te roken, maar den priesteren, Aärons zonen, die geheiligd zijn, om
te roken; ga uit het heiligdom, want gij hebt overtreden, en het zal u niet tot
eer zijn van den HEERE God. 19 Toen werd Uzzia toornig, en het reukwerk was in
zijn hand, om te roken; als hij nu toornig werd tegen de priesteren, rees de
melaatsheid op aan zijn voorhoofd, voor het aangezicht der priesteren in het
huis des HEEREN, van boven het reukaltaar. 20 Alstoen zag de hoofdpriester
Azaria op hem, en al de priesteren en ziet, hij was melaats aan zijn voorhoofd,
en zij stieten hem met der haast van daar, ja hij zelf werd ook gedreven uit te
gaan, omdat de HEERE hem geplaagd had. 21 Alzo was de koning Uzzia melaats tot
aan den dag zijns doods; en melaats zijnde, woonde hij in een afgezonderd huis,
want hij was van het huis des HEEREN afgesneden; Jotham nu, zijn zoon, was
over het huis des konings, richtende het volk des lands.
Het laatste vers van het
hiervoor geciteerde hoofdstuk maakt duidelijk dat koning Uzzia toen in
quarantaine geplaatst werd en dat zijn zoon van dan af het paleis beheerde en
het land bestuurde. Een jaartal geeft de Kroniekschrijver niet op. Maar zowel
THE LEGENDS OF THE JEWS gecompileerd door Louis Ginzberg als de SEDER OLAM
vermelden een periode van vijfentwintig jaar dat de zoon van Uzzia:
Jotham, als co-regent optrad.
Het laatste regeringsjaar
en sterfjaar van Uzzia op de tijdsbalk is het jaar okt751/sep750 v. Chr.
Wanneer we vanaf dit jaartal vijfentwintig jaar terugrekenen arriveren we in de
maand oktober van het jaar 776 v. Chr.
Zodoende hebben we ook
het jaartal voor het begin van de bediening van de profeet Jesaja berekend.
Toevallig is dit ook het
jaartal van de instelling van de Olympische Spelen door de Grieken, als dank
naar hun goden toe voor een toen afgewende meganatuurcatastrofe. We kunnen er
echter van uitgaan dat planeet aarde er niet overal zonder kleerscheuren dat jaar
van af kwam. In Juda vond op het moment dat koning Uzzia de rol van
hogepriester wilde vervullen een aardbeving plaats, zoals ook de historicus
Flavius Josephus rapporteert:
In the meantime a great
earthquake shook the ground and a rent was made in the temple, and the bright
rays of the sun shone through it, and fell upon the king's face, insomuch that
the leprosy seized upon him immediately. And before the city, at a place called
Eroge, half the mountain broke off from the rest on the west, and rolled
itself four furlongs, and stood still at the east mountain, till the roads, as
well as the king's gardens, were spoiled by the obstruction. Now, as soon
as the priests saw that the king's face was infected with the leprosy, they
told him of the calamity he was under, and commanded that he should go out of
the city as a polluted person. Hereupon he was so confounded at the sad
distemper, and sensible that he was not at liberty to contradict, that he did
as he was commanded, and underwent this miserable and terrible punishment for
an intention beyond what befitted a man to have, and for that impiety against
God which was implied therein. So he abode out of the city for some time, and
lived a private life, while his son Jotham took the government; after
which he died with grief and anxiety at what had happened to him, when he had
lived sixty- eight years, and reigned of them fifty-two; and was buried by
himself in his own gardens.
(Flavius Josephus, Joodse
Oudheden, Boek IX,x.4)
Het
jaar 776 v. Chr. markeerde een cyclus van meganatuurcatastrofes van kosmische
oorsprong die al eerder op aarde toegeslagen had. In mijn boek TIJD
en TIJDEN, 2015, blz. 331-337, geef ik aandacht aan het werk van Donald W. Patten,
Ronald R. Hatch and Loren C. Steinhauer met The Long Day of Joshua and Six other Catastrophes, 1973. Zij bouwen
verder aan het pionierswerk van Dr.
Immanuel Velikovsky en leveren een raamwerk van vermoede
mega-natuurcatastrofes van kosmische oorsprong.
In mijn
studie hanteer ik hun cyclusjaren van 54 jaar en zes maanden, maar met
ankerjaren op de tijdsbalk, gebaseerd op de sabbat- en jubeljaren. Een
belangrijk ankerjaar is bijvoorbeeld het sterfjaar van koning Achaz van Juda in
722 v. Chr. Vanaf dit jaar verkrijgt men 54 jaar en zes maanden eerder het bijzondere historische jaar 776 v. Chr.,
met in het najaar de genoteerde aardbeving van Uzzia. Er zijn overigens
meerdere Bijbelse ankerpunten op de tijdsbalk waar we de cyclus van
meganatuurcatastrofes mee kunnen aan tonen. Wanneer men van de ankerjaren 722
en 776 v. Chr. terug de tijd inrekent, arriveert men o.a. in oktober 1103 v. Chr. voor het kosmisch
fenomeen over het slagveld bij Eben-Haëzer ten tijde van de Richter Samuël. Zie
mijn studie TIJD en
TIJDEN, 2015, hoofdstuk: de opgerichte steen van Samuël te Eben
Haëzer, blz. 169-175.
Alhoewel
de Grieken er in het jaar 776 v. Chr. zonder kleerscheuren vanaf kwamen, mogen
we toch op basis van de studie van Donald W. Patten, Ronald R. Hatch and Loren
C. Steinhauer, veronderstellen dat er tekenen aan de hemel hebben
plaatsgevonden.
De moderne wetenschap der
kosmologie wijst de cyclus van kosmische catastrofes in een jong verleden af.
Zij gaan uit van de uniformiteittheorie. 'The Present is the Key to the Past'
is hun motto. Alle vermeldingen naar kalenderwijzigingen in de achtste eeuw
voor Christus worden door hen als een slecht lezen van de hemellichamen door de
oudheidastronomen verklaard. Dat de wereld in een recent verleden haast ten
onder ging wordt door de moderne mens verdrongen en afgewezen. Het laatste boek
dat de controversiële onderzoeker Dr. Immanuël Velikovsky (1895/1979)
schreef was gewijd aan dit fenomeen dat hij noemde een collectief
geheugenverlies van de moderne mensheid. Velikovsky omschreef het als het
volgt: De herinnering aan catastrofes werd uitgewist, niet door gebrek aan
geschreven overleveringen, maar door een kenmerkend proces, dat later gehele
naties, samen met hun geletterden, in deze overleveringen allegorieën of
vergelijkingen deed zien, terwijl in werkelijkheid kosmische natuurverstoringen
daarin heel duidelijk stonden beschreven.
Matteüs 2:19 Toen Herodes gestorven was, zie, een engel des
Heren verschijnt in de droom aan Jozef in Egypte, 20 en zegt: Sta op, neem het
kind en zijn moeder en reis naar het
land Israël , want zij, die het kind naar het leven stonden, zijn
gestorven. (NBG Vertaling 1951)
Het
geciteerde Bijbelgedeelte gaat over de boodschap van een engel des Heren die
bij de dood van Herodes de Grote in de maand maart van het jaar vier voor Christus,
aan Jozef in Egypte in een droom verschijnt met de mededeling dat het nu veilig
is om met zijn gezin vanuit Egypte naar Israël
terug te keren.
De
Romeinen verwezen daarentegen naar Palestina als benaming voor het land dat
zij sinds 63 v. Chr. veroverd hadden. Daarom is het verrassend te lezen dat men
vanuit die andere dimensie naar het land Israël blijft verwijzen.
De naam
Israël betekent strijder God en gaat terug tot de naamsverandering van de
aartsvader Jacob naar Israël, na
zijn gevecht met de Engel des HEREN, zoals beschreven in het eerste Bijbelboek
Genesis 32:27-32
Genesis
32:27 Daarop zeide hij tot hem: Hoe is uw naam? En hij zeide: Jakob. 28 Toen zeide hij: Uw naam zal
niet meer Jakob luiden, maar Israël,
want gij
hebt gestreden met God en mensen,
en gij hebt overmocht. 29 Daarop vroeg Jakob: Zeg mij toch uw naam. Maar hij
antwoordde: Waarom vraagt gij toch naar mijn naam? En hij zegende hem daar. 30
En Jakob noemde de plaats Pniël, want (zeide hij) ik heb God gezien van aangezicht tot aangezicht en mijn leven is
behouden gebleven. 31 En de zon ging over hem op, toen hij door Penuël
getrokken was; en hij ging mank aan zijn heup. 32 Daarom eten de Israëlieten
tot op heden de heupspier niet, die op het heupgewricht ligt, omdat Hij Jakob op het heupgewricht, aan de
heupspier, geslagen had. (NBG Vertaling 1951)
Sinds het
jaar 63 v. Chr. maakte het gebied van Israël na de verovering door Pompejus,
deel uit van het Romeinse Rijk. In het jaar 37 v. Chr. hadden zij Herodes, een
Idumeeër, als vazalkoning over het land gezet, met als hoofdplaats Jeruzalem.
Aan de kust bouwde Herodes, Caesarea (Maritima) uit tot een moderne havenstad
waar later de Romeinse Pontius zou zetelen, toen het land een Romeinse provincie
werd. De naam Israël als benaming voor het gebied van de plaats Dan in het
noorden tot Berseba in het zuiden, en van de Jordaan tot de Zee, was verdwenen.
De
landkaart hierna geeft de grenzen weer van het gebied onder Herodes en zijn
opvolgers in de periode van -4 v. Chr. tot 37 AD. Na de dood van Herodes werd
het gebied van het oude Israël verder opgedeeld onder zijn zonen. De evangelist
Lucas geeft in zijn evangelie de politieke toestand bij het optreden van
Johannes de Doper, weer.
Lucas 3:1 In het vijftiende jaar van de regering van keizer
Tiberius, toen Pontius Pilatus stadhouder over Judea was, en Herodes viervorst over Galilea, en zijn broeder Filippus viervorst over Iturea en het land Trachonitis, en Lysanias viervorst over Abilene, 2 onder de hogepriesters Annas en Kajafas, kwam het woord
Gods tot Johannes, de zoon van Zacharias, in de woestijn. 3 En hij kwam in de
gehele Jordaanstreek en predikte de doop der bekering tot vergeving van zonden,
4 gelijk geschreven staat in het boek der woorden van de profeet Jesaja: De
stem van een, die roept in de woestijn: Bereidt
de weg des Heren, maakt recht zijn paden. 5 Alle kloof zal gevuld worden en
alle berg en heuvel zal geslecht worden, en de krommingen zullen recht en de
oneffen wegen vlak worden, 6 en alle vlees zal het heil Gods zien. (NBG
Vertaling 1951)
De
regeerperiode van Herodes de Grote en de verankering ervan op de tijdsbalk heb
ik in mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 437-441. Voor wie het boek wil
aanschaffen, zie de hierna volgende link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579
Bij de
aanvang van het dertigste Jubeljaar in oktober 27 AD maakte Jezus van
Nazareth zich als de beloofde Messias aan Israël bekend (Lucas 4:16-31). De
Bergrede, de grondwet voor het aangeboden Koninkrijk, volgde diezelfde maand en
tot het einde van het Jubeljaar in september 28 AD zou Israël uitgenodigd
worden de Messias en Zijn Koninkrijk te aanvaarden. Hij werd echter afgewezen
en met de Pesachweek van 30 AD volgde Zijn kruisdood, Opstanding en Hemelvaart.
Met Pinksteren van het jaar 30 AD begon een nieuwe bedeling Gods: de EKKLESIA.
Veertig jaar later in 70 AD werd Jeruzalem en de Tempel door de Romeinen met de
grond gelijkgemaakt en de Joden voor een tweede maal in ballingschap
weggevoerd.
Het
leek voorgoed met Israël gedaan. Bij de deling van het Romeinse Rijk in
twee delen ging het van Joden ontvolkte gebied van Israël naar het
Oost-Romeinse Rijk. In 638 AD werd het gebied van Israël door de Islamietische
Arabieren ingenomen. Tijdens de Middeleeuwen waren er vanuit het christelijke
Europa de kruistochten, met enkele maken een korte verovering van Jeruzalem op
de Arabieren. In 1517 AD veroverden de Islamitische Turken (of Ottomanen) het
gebied op de Arabieren. Een periode van Turkse overheersing die 400 jaar zou
duren tot 1917. In dat laatste jaar veroverden de Britten tijdens de eerste
wereldoorlog Palestina op de Turken en zij zouden het land tot 1947 als een
mandaatgebied van de Volkenbond besturen. In november van het jaar 1947
besliste de Verenigde Naties, die als organisatie na de Tweede Wereldoorlog de
eerdere Volkenbond vervangen had, tot deling van het mandaatgebied Palestina in
een Joodse en een Arabische staat. In mei 1948 na het vertrek van de Britten
proclameerden de Joodse inwoners van West-Palestina hun nieuwe staat aan de
wereld.
Opmerkelijk
was dat naamkeuze door de Joden voor het door de Verenigde Naties verkregen
gedeelde land Palestina, Israël was. De naam Israël stond opnieuw op de
wereldkaart.
Zo
leeft er vandaag opnieuw de verwachting bij een deel van het christendom dat de
tijden van verademing en de tijden van de wederoprichting aller dingen
(Handelingen 3:19-21) nabij gekomen is, en dat de tijden der heidenen hun
einde naderen. Over de Tijden der Heidenen schreef ik eerder op dit blog een
artikel. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1435528800&stopdatum=1436133600
Ik
schrijf opzettelijk over een deel van het christendom aangezien de gevestigde
kerken de vervangingstheologie aanhangen, een theorie die leert dat de kerk of
het christendom door God in de plaats van Israël is gesteld en dat alle
profetieën in de Bijbel die een derde herstel van Israël beloven (nationaal en
geestelijk), sinds 30/70 AD op de kerk van toepassing zijn.
De
Bijbel is nochtans duidelijk met de belofte van een derde herstel voor Israël.
Amos 9:11
Te dien dage zal Ik de vervallen hut van
David weder oprichten, Ik zal haar scheuren dichten en wat daarvan is
ingestort, overeind zetten; Ik zal haar herbouwen als in de dagen van ouds, 12
opdat zij beërven de rest van Edom
en van al de volken over wie mijn naam is uitgeroepen, luidt het woord van de
HERE, die dit doet. 13 Zie, de dagen
komen, luidt het woord des HEREN, dat de ploeger zich aansluit bij de
maaier en de druiventreder bij hem die het zaad strooit; dan zullen de bergen
druipen van jonge wijn en al de heuvelen daarvan overvloeien. 14 Ik zal een keer brengen in het lot van mijn
volk Israël: verwoeste steden zullen zij herbouwen en bewonen; wijngaarden
zullen zij planten en de wijn ervan drinken; boomgaarden zullen zij aanleggen
en de vrucht daarvan eten. 15 Dan zal Ik hen planten in hun grond, en zij zullen niet meer worden uitgerukt
uit de grond die Ik hun gegeven heb, zegt de HERE, uw God. (NBG Vertaling
1951)
De
profetie van Amos heeft betrekking op de periode na 70 AD met de
vernietiging van Jeruzalem en de Tempel, gevolgd door de wegvoering van de Joden
in een tweede ballingschap, door de Romeinen. Er volgt aldus een derde herstel
van Israël in het oude land der vaderen, geestelijk en nationaal.
2 Koningen 13:9 En Joahaz ontsliep met zijn vaderen, en zij
begroeven hem te Samaria; en Joas, zijn
zoon, regeerde in zijn plaats.
10 In het zeven en
dertigste jaar van Joas, den koning van Juda, werd Joas, de zoon van
Joahaz, koning over Israël, te Samaria, en
regeerde zestien jaren.(Statenvertaling)
2 Koningen 13:11 En hij deed dat kwaad was in de ogen des
HEEREN; hij week niet af van al de zonden van Jerobeam, den zoon van Nebat, die
Israël zondigen deed, maar hij wandelde daarin.
12 Het overige nu der geschiedenissen van Joas, en al wat hij
gedaan heeft, en zijn macht, waarmede hij gestreden heeft tegen Amazia, den
koning van Juda, zijn die niet geschreven in het boek der kronieken der koningen van Israël?
13 En Joas ontsliep met zijn vaderen, en Jerobeam zat op zijn
troon. En Joas werd begraven te Samaria, bij de koningen van Israël.
2 Koningen 13:14 Elisa nu was krank geweest van zijn krankheid,
van dewelke hij stierf; en Joas, de
koning van Israël, was tot hem afgekomen, en had geweend over zijn
aangezicht, en gezegd: Mijn vader, mijn vader, wagen Israëls en zijn ruiteren! 15
En Elisa zeide tot hem: Neem een boog en pijlen. En hij nam tot zich een boog
en pijlen. 16 En hij zeide tot den koning van Israël: Leg uw hand aan den boog,
en hij leide zijn hand daaraan; en Elisa leide zijn handen op des konings
handen. 17 En hij zeide: Doe het venster open tegen het oosten. En hij deed het open. Toen zeide Elisa: Schiet.
En hij schoot. En hij zeide: Het is een
pijl der verlossing des HEEREN, en een pijl der verlossing tegen de
Syriërs; want gij zult de Syriërs slaan
in Afek, tot verdoens toe. 18 Daarna zeide hij: Neem de pijlen. En hij nam
ze. Toen zeide hij tot den koning van Israël: Sla tegen de aarde. En hij sloeg
driemaal; daarna stond hij stil. 19 Toen werd de man Gods zeer toornig op hem,
en zeide: Gij zoudt vijf maal of
zesmaal geslagen hebben; dan zoudt gij de Syriërs tot verdoens toe geslagen
hebben; doch nu zult gij de Syriërs driemaal slaan.
20 Daarna stierf Elisa,
en zij begroeven hem. De benden nu der Moabieten kwamen in het land met het
ingaan des jaars. 21 En het geschiedde, als zij een man begroeven, dat zij,
ziet, een bende zagen; zo wierpen zij den man in het graf van Elisa; en toen de
man daarin kwam, en het gebeente van Elisa aanroerde, werd hij levend, en rees
op zijn voeten.
22 Hazaël nu, de koning
van Syrië, verdrukte Israël, al de dagen van Joahaz.
23 Doch de HEERE was hun genadig, en ontfermde Zich
hunner, en wendde Zich tot hen, om Zijns verbonds wil met Abraham, Izak en
Jakob; en Hij wilde hen niet verderven, en heeft hen niet verworpen van
Zijn aangezicht, tot nu toe. 24 En Hazaël, de koning van Syrië, stierf, en zijn
zoon Benhadad werd koning in zijn plaats.
25 Joas nu, de zoon van
Joahaz, nam de steden weder in, uit de hand van Benhadad, den zoon van
Hazaël, die hij uit de hand van Joahaz, zijn vader, met krijg genomen had; Joas
sloeg hem driemaal, en bracht de steden aan Israël weder. (Statenvertaling)
Joas,
de zoon van Joahaz begon zijn regering in het zevenendertigste regeringsjaar
van zijn naamgenoot Joas van Juda, zijnde het jaar oct834/sep833 v. Chr.
Op de
tijdsbalk uitgetekend, blijkt nu dat Joas van Israël voor een periode van drie
jaar co-regent met zijn vader Joahaz, was. Dit was niet ongewoon in de
geschiedenis van de koningen van Israël en Juda. Meermaals waren ziekten,
militaire conflicten en meganatuurcatastrofes de reden voor het instellen van
een co-regentschap voor de troonopvolger.
We
hebben in de aflevering over de Kroniek van Joahaz gezien dat het
tienstammenrijk toen onder de slagen van Aram in grondgebied gereduceerd was,
en het leger herleidt tot slechts tien strijdwagens. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?ID=2846513
Onder
de regering van Joas van Israël zouden al deze verliezen ongedaan gemaakt
worden.
Het
eerder geciteerde Bijbelgedeelte van 2 Koningen 13:14-19 gaat over het
stervensjaar van de profeet Elisa en het bezoek van koning Joas van Israël aan
zijn ziekbed. Met een belofte van de HERE God begint Joas daarna aan een serie
van drie veldtochten tegen de Syriërs of Arameeërs, en wint al het verloren
gebied op de Arameeërs terug.
De
Bijbel zwijgt over het exacte sterfjaar van de profeet Elisa maar toch kunnen
we een en ander op de tijdsbalk reconstrueren. Het Bijbelboek 2 Koningen
13:24-25 lijkt te leren dat de eerste van de drie veldtochten al vroeg aan het
begin van de regeerperiode van Joas begonnen. Ik meen dat de eerste veldtocht
tegen Aram te dateren is in het jaar dat Jerobeam II, de zoon van Joas van
Israël, als co-regent in 829 v. Chr. aangesteld werd.
De
regeerperiode van Jerobeam II is namelijk verankerd met de regeerperiode van de
koningen van Juda: Amazia en Uzzia. Het hierna volgende Bijbelgedeelte leert
dat koning Uzzia/Azaria van Juda koning werd in het 27ste
regeringsjaar van Jerobeam II van Israël. De Bijbelkritiek leert dat dit
Bijbelgedeelte een kopieerfout bevat aangezien het (schijnbaar) niet in
overeenstemming is met de chronologische gegevens die de Bijbel geeft over
koning Amazia van Juda in 2 Koningen 14:23 in relatie tot de regeerperiode van
Jerobeam II.
In heb
in mijn studie TIJD en TIJDEN, 2015,
blz. 273-274 dit chronologisch op de tijdsbalk uitgewerkt. De Bijbel spreekt
zich niet tegen.
2 Koningen 15:1 In het
zeven en twintigste jaar van Jerobeam, den koning van Israël, werd koning Azaria, de zoon van Amazia,
den koning van Juda. 2 Hij was
zestien jaren oud, toen hij koning werd, en hij regeerde twee en vijftig jaren
te Jeruzalem; en de naam zijner moeder was Jecholia van Jeruzalem.
Het
antwoord ligt in het uittekenen op een tijdsbalk. Men brengt eenvoudig de
chronologische gegevens van 2 Koningen 15:1 op de tijdsbalk aan, en rekent
vanaf het eerste regeringsjaar van koning Azaria/Uzzia van Juda in
okt803/sep802 v. Chr., zevenentwintig jaar terug de tijd in. Men arriveert dan
in apr829/mrt828 v. Chr. voor Jerobeam s eerste regeringsjaar, in
co-regentschap met zijn vader Joas. De meest voor de hand liggende reden, voor
het begin van het co-regentschap, is dan de start van de eerste veldtocht van
koning Joas van Israël tegen Aram. Het is logisch te veronderstellen dat dan
een jonge Jerobeam II te Samaria de staatszaken waarnam terwijl zijn vader op
campagne was. Koning Joas van Israël streed overigens niet alleen tegen de
Arameeërs maar diende ook Juda aan te pakken. Deze geschiedenis staat
beschreven in het Bijbelboek 2 Koningen 14:1-14.
2 Koningen 14: 1 In het tweede jaar van
Joas, den zoon van Joahaz, den koning van Israël, werd Amazia koning, de zoon van Joas, den koning van Juda. 2 Vijf en twintig jaren was
hij oud, toen hij koning werd, en regeerde negen en twintig jaren te Jeruzalem;
en de naam zijner moeder was Joaddan van Jeruzalem. 3 En hij deed dat recht was
in de ogen des HEEREN, nochtans niet als zijn vader David; hij deed naar alles,
wat zijn vader Joas gedaan had. 4 Alleenlijk werden de hoogten niet weggenomen;
het volk offerde en rookte nog op de hoogten.
Het
tweede regeringsjaar van Joas van Israël liep van april 831 v. Chr. tot maart
830 v. Chr. Het eerste regeringsjaar van Amazia liep van oktober 831 v. Chr.
tot september 830 v. Chr. In Juda werden de jaren vanaf de maand Tisjri
(september/oktober) gerekend, en in Israël werd vanaf de maand Nisan
(maart/april) geteld. Het is de verdienste van Edwin R. Thiele (The Mysterious
Numbers of the Hebrew Kings, 1951) dit opgemerkt te hebben.
2 Koningen 14:5 Het geschiedde nu, als het koninkrijk in zijn hand versterkt was, dat hij zijn
knechten sloeg, die den koning, zijn vader, geslagen hadden, 6 Doch de kinderen
der doodslagers doodde hij niet; gelijk geschreven is in het wetboek van Mozes,
waar de HEERE geboden heeft, zeggende: De vaders zullen voor de kinderen niet
gedood worden, en de kinderen zullen voor de vaders niet gedood worden; maar
een ieder zal om zijn zonde gedood worden.
De
eerste regeringsjaren werden volgens vers vijf gebruikt om het koninkrijk te
versterken. Daarna keerde Amazia zich tegen de samenzweerders die zijn vader
gedood hadden. Daarna trok Amazia ten strijde tegen Edom.
2 Koningen 14:7 Hij sloeg de Edomieten in het Zoutdal tien duizend, en nam Sela in met krijg, en
noemde haar naam Jokteel, tot op dezen dag. 8 Toen zond Amazia boden tot Joas, den zoon van Joahaz, den zoon van
Jehu, den koning van Israël, zeggende: Kom, laat ons elkanders aangezicht zien.
9 Maar Joas, de koning van Israël,
zond tot Amazia, den koning van Juda, zeggende: De distel, die op den Libanon
is, zond tot den ceder, die op den Libanon is, zeggende: Geef uw dochter mijn
zoon ter vrouw; maar het gedierte des velds, dat op den Libanon is, ging
voorbij, en vertrad den distel. 10 Gij hebt de Edomieten dapper geslagen,
daarom heeft uw hart u verheven; heb de eer, en blijf in uw huis; want waarom
zoudt gij u in het kwade mengen, dat gij vallen zoudt, gij en Juda met u? 11 Doch Amazia hoorde niet; daarom toog Joas, de koning van Israël, op, zodat
hij en Amazia, de koning van Juda, elkanders aangezicht zagen te Beth-semes,
dat in Juda is.
2 Koningen 14:12 En Juda werd geslagen voor het aangezicht van
Israël, en zij vloden, een iegelijk in zijn tenten.
13 En Joas, de koning van
Israël, greep Amazia, den koning van Juda, den zoon van Joas, den zoon van
Ahazia, te Beth-semes, en kwam te
Jeruzalem; en hij brak aan den muur van Jeruzalem, van de poort van Efraïm tot
aan de Hoekpoort, vierhonderd ellen. 14 En hij nam al het goud, en het zilver,
en al de vaten, die gevonden werden in het huis des HEEREN, en in de schatten
van des konings huis, mitsgaders gijzelaars; en hij keerde weder naar Samaria.
De
Bijbel zwijgt over het jaartal van de invasie van Edom door Juda gevolgd door
de slag bij Beth-Semes van Joas tegen Amazia. De Seder Olam plaatst de strijd
tegen Edom in het twaalfde regeringsjaar van Amazia. Op onze tijdsbalk is dit
okt820/sep819 v. Chr. Na de overwinning op Edom keert een overmoedige Amazia
zich tegen Joas van Israël dat faliekant voor Amazia afloopt. De Seder Olam
leert dat Amazia na het overkomen op Joas, nog vijftien jaar leefde. Dit
chronologisch gegeven plaatst de strijd te Beth-Semes in het jaar okt818/sep817
v. Chr.
Tot
slot kunnen we opmerken dat Koning Joas van Israël drie veldtochten tegen Aram
leidde waarbij hij al het eerder verloren gebied aan Israël terugbracht,
gevolgd door het conflict met Amazia van Juda, resulterend in een invasie van
Juda door Joas van Israël.
2 Koningen 14:15 Het overige nu der geschiedenissen van Joas, wat hij gedaan heeft, en zijn
macht, en hoe hij gestreden heeft tegen Amazia, den koning van Juda, zijn die
niet geschreven in het boek der kronieken der koningen van Israël?
16 En Joas ontsliep met zijn vaderen, en werd te Samaria
begraven bij de koningen van Israël; en zijn zoon Jerobeam werd koning in zijn
plaats.
Op het
chronologische schema met de periode 835/822 v. Chr. merken we een verticale
rode lijn in het voorjaar van 830 v. Chr. Deze lijn stelt een
meganatuurcatastrofe voor die in een cyclus van 54 jaar en zes maanden de oude
wereld getroffen heeft.
In mijn werk TIJD
en TIJDEN, 2015, blz. 331-337, geef ik aandacht aan het werk van Donald W. Patten,
Ronald R. Hatch and Loren C. Steinhauer met The Long Day of Joshua and Six other Catastrophes, 1973. Zij bouwen
verder aan het pionierswerk van Dr. Immanuel Velikovsky en leveren een raamwerk
van vermoede mega-natuurcatastrofes van kosmische oorsprong.
In mijn
studie hanteer ik hun cyclusjaren van 54 jaar en zes maanden, maar met
ankerjaren op de tijdsbalk gebaseerd op de sabbat- en jubeljaren. Een
belangrijk ankerjaar is bijvoorbeeld het sterfjaar van koning Achaz van Juda in
722 v. Chr. Vanaf dit jaar verkrijgt men 54 jaar en zes maanden eerder het
bijzondere historische jaar 776 v. Chr., met in het najaar de genoteerde
aardbeving van Uzzia. Nog eens 54 jaar en zes maanden terug in de tijd gerekend,
arriveren we in het voorjaar van 830 v. Chr.
De
Bijbel zwijgt over een eventuele ramp die dat jaar de aarde getroffen zou
hebben. Op basis van de studie van Donald W. Patten, Ronald R. Hatch and Loren
C. Steinhauer, mogen we wel veronderstellen dat er tekenen aan de hemel hebben
plaatsgevonden. Het is opmerkelijk dat de verticale lijn op ons schema een
regeringswissel laat zien zowel in Israël als in Juda, en in Aram. Toeval? Ik
meen van niet.
Er zijn
overigens meerdere Bijbelse ankerpunten op de tijdsbalk waar we de cyclus van
meganatuurcatastrofes mee kunnen aan tonen. Wanneer men van de ankerjaren 722
en 776 v. Chr. verder voorbij 830 v. Chr. de tijd inrekent arriveert men in oktober
1103 v. Chr. voor het kosmisch fenomeen over het slagveld bij Eben-Haëzer
ten tijde van de Richter Samuël. Zie mijn studie TIJD en TIJDEN, 2015,
hoofdstuk: de opgerichte steen van
Samuël te Eben Haëzer, blz. 169-175. Voor wie het boek wil aanschaffen, zie
link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579
De moderne wetenschap der
kosmologie wijst de cyclus van kosmische catastrofes in een jong verleden af.
Zij gaan uit van de uniformiteittheorie. 'The present is the key to the past'
is hun motto. Alle vermeldingen naar kalenderwijzigingen in de achtste eeuw
voor Christus worden door hen, als een slecht lezen van de hemellichamen door
de oudheidastronomen verklaard. Dat de wereld in een recent verleden haast ten
onder ging wordt door de moderne mens verdrongen en afgewezen. Het laatste boek
dat de controversiële onderzoeker Dr. Immanuël Velikovsky (1895/1979)
schreef was gewijd aan dit fenomeen dat hij noemde een collectief
geheugenverlies van de moderne mensheid. Velikovsky omschreef het als het volgt:
De herinnering aan catastrofes werd uitgewist, niet door gebrek aan geschreven
overleveringen, maar door een kenmerkend proces, dat later gehele naties,
tezamen met hun geletterden, in deze overleveringen allegorieën of
vergelijkingen deed zien, terwijl in werkelijkheid kosmische natuurverstoringen
daarin heel duidelijk stonden beschreven.
P.S. de
profeet Elisa had al eerder onze aandacht op dit blog. Zie link: