De
oorsprong van de twaalf stammen van Israël gaat terug tot de aartsvader Jacob, in
de achttiende eeuw voor Christus. Het begin was een grote familie van zeventig-plus
mensen, die in een clanverband rond de aartsvader Jacob/Israël, in Kanaän leefden.
Als
twaalf stammen zijnde trokken zij als een gevolg van een wereldwijde
hongersnood in het jaar 1699 v. Chr., naar Egypte. Dat land had onder de
leiding van Jozef als onderkoning van Egypte, (een van de twaalf zonen van
Israël), tijdens de geprofeteerde zeven jaar van overvloed de nodige voorzorgen
genomen, en Egypte werd zodoende een broodschuur tijdens de zeven jaar van
honger die op de zevenjarige periode van overvloed, volgde. De geschiedenis van
de door zijn broers naar Egypte verkochte Jozef is wereldbekend. Het is in Egypte
dat de twaalf stammen van Jacob-Israël, tot een natie zou uitgroeien
Bij de
dood van Jacob-Israël in het jaar 1679 v. Chr. sprak deze op zijn doodsbed voor
ieder van zijn twaalf zonen een profetische zegen uit:
Genesis
49: 1
Daarna riep Jakob zijn zonen, en hij zeide:
Verzamelt u, en ik zal u verkondigen, hetgeen u in de navolgende dagen
wedervaren zal. 2 Komt samen en hoort, gij, zonen van Jakob! en hoort naar Israël, uw vader.
3 Ruben! gij zijt
mijn eerstgeborene, mijn kracht, en het begin mijner macht; de
voortreffelijkste in hoogheid, en de voortreffelijkste in sterkte! 4 Snelle
afloop als der wateren, gij zult de voortreffelijkste niet zijn! want gij hebt
uws vaders leger beklommen; toen hebt gij het geschonden; hij heeft mijn bed
beklommen!
5 Simeon en Levi zijn
gebroeders! hun handelingen zijn werktuigen van geweld! 6 Mijn ziel kome niet
in hun verborgen raad; mijn eer worde niet verenigd met hun vergadering! want
in hun toorn hebben zij de mannen doodgeslagen, en in hun moedwil hebben zij de
ossen weggerukt. 7 Vervloekt zij hun toorn, want hij is heftig; en hun
verbolgenheid, want zij is hard! ik zal hen verdelen onder Jakob, en zal hen
verstrooien onder Israël.
8 Juda! gij zijt het,
u zullen uw broeders loven; uw hand zal zijn op den nek uwer vijanden; voor u
zullen zich uws vaders zonen nederbuigen. 9 Juda is een leeuwenwelp! gij zijt
van den roof opgeklommen, mijn zoon! Hij kromt zich, hij legt zich neder als
een leeuw, en als een oude leeuw; wie zal hem doen opstaan? 10 De schepter zal van Juda niet wijken,
noch de wetgever van tussen zijn voeten, totdat
Silo komt, en Denzelven zullen de volken gehoorzaam zijn. 11 Hij bindt zijn
jongen ezel aan den wijnstok, en het veulen zijner ezelin aan den edelsten
wijnstok; hij wast zijn kleed in den wijn, en zijn mantel in wijndruivenbloed.
12 Hij is roodachtig van ogen door den wijn, en wit van tanden door de melk.
13 Zebulon zal aan de haven der zeeën
wonen, en hij zal aan de haven der schepen wezen; en zijn zijde zal zijn naar
Sidon.
14 Issaschar is een
sterk gebeende ezel, nederliggende tussen twee pakken. 15 Toen hij de rust zag,
dat zij goed was, en het land, dat het lustig was, zo boog hij zijn schouder om
te dragen, en was dienende onder cijns.
16 Dan zal zijn volk
richten, als een der stammen Israëls. 17 Dan zal een slang zijn aan den weg,
een adderslang nevens het pad, bijtende des paards verzenen, dat zijn rijder
achterover valle. 18 Op uw zaligheid wacht ik, HEERE!
19 Aangaande Gad, een
bende zal hem aanvallen; maar hij zal haar aanvallen in het einde.
20 Van Aser, zijn
brood zal vet zijn; en hij zal koninklijke lekkernijen leveren.
21 Nafthali is een
losgelaten hinde; hij geeft schone woorden.
22 Jozef is een
vruchtbare tak, een vruchtbare tak aan een fontein; elk der takken loopt over
den muur. 23 De schutters hebben hem wel bitterheid aangedaan, en beschoten, en
hem gehaat; 24 Maar zijn boog is in stijvigheid gebleven, en de armen zijner
handen zijn gesterkt geworden, door de handen van den Machtige Jakobs; daarvan
is hij een herder, een steen Israëls; 25 Van uws vaders God, Die u zal helpen,
en van den Almachtige, Die u zal zegenen, met zegeningen des hemels van boven,
met zegeningen des afgronds, die daaronder ligt, met zegeningen der borsten en
der baarmoeder! 26 De zegeningen uws vaders gaan te boven de zegeningen mijner
voorvaderen, tot aan het einde van de eeuwige heuvelen; die zullen zijn op het
hoofd van Jozef, en op den hoofdschedel des afgezonderden zijner broederen!
27 Benjamin zal als
een wolf verscheuren; des morgens zal hij roof eten, en des avonds zal hij buit
uitdelen.
28 Al deze stammen van
Israël zijn twaalf; en dit is het, wat hun vader tot hen sprak, als hij hen
zegende; hij zegende hen, een
iegelijk naar zijn bijzonderen zegen.
29 Daarna gebood hij hun, en zeide tot hen: Ik word verzameld
tot mijn volk: begraaft mij bij mijn vaders, in de spelonk, die is in den akker
van Efron, den Hethiet; 30 In de spelonk, welke is op den akker van Machpela,
die tegenover Mamre is, in het land Kanaän, die Abraham met dien akker gekocht
heeft van Efron, den Hethiet, tot een erfbegrafenis. 31 Aldaar hebben zij
Abraham begraven, en Sara, zijn huisvrouw; daar hebben zij Izak begraven, en
Rebekka, zijn huisvrouw; en daar heb ik Lea begraven. 32 De akker, en de
spelonk, die daarin is, is gekocht van de zonen Heths. (Statenvertaling)
Een
aantal van de profetieën die de aartsvader Jacob over zijn twaalf zonen
uitsprak kunnen historisch geduid worden, andere wachten nog op hun vervulling.
Heilshistorisch gezien is de profetie (vers 10) aangaande Juda de
belangrijkste, aangezien in deze lijn de beloofde Verlosser uit het Bijbelboek
Genesis zou voortkomen: de Heer Jezus Christus. De eerste komst van de Messias
ging vooraf aan de komst van SILO, een Romeinse bevelhebber in het leger van de
Romein Titus, die in 70 AD de Tempel en Jeruzalem vernietigde. Ik gaf al
summier commentaar over de betekenis van de uitgesproken zegen over Juda. De
scepter zou van Juda niet wijken vooraleer Silo zou komen. Dit betekent dat
deze profetie voor het jaar 70 AD te plaatsen is, het jaar dat Jeruzalem en de
Tempel door de Romeinen vernietigd werd en de Joden een tweede maal in
ballingschap weggevoerd. De Scepter was van Juda geweken. Een profetie was
uitgekomen.
Na het
uitspreken van zijn profetieën over zijn twaalf zonen stierf Jacob:
Genesis
49:33 Als Jakob voleind had aan zijn zonen bevelen
te geven, zo leide hij zijn voeten samen op het bed, en hij gaf den geest, en
hij werd verzameld tot zijn volken. 50:1 Toen viel Jozef op zijns vaders
aangezicht, en hij weende over hem, en kuste hem. 2 En Jozef gebood zijn
knechten, den medicijnmeesters, dat zij zijn vader balsemen zouden; en de
medicijnmeesters balsemden Israël. 3 En veertig dagen werden aan hem vervuld;
want alzo werden vervuld de dagen dergenen, die gebalsemd werden; en de
Egyptenaars beweenden hem zeventig dagen.
Over de
mummificering van de aartsvader Jakob in Egypte en zijn begrafenis in Kanaän
schreef ik eerder op 13-07-2015 een
artikel: De dood en de mummificering van de aartsvaders Jakob en Jozef in
Egypte
Zie
link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1436738400&stopdatum=1437343200

Een
afbeelding van het bivak van de twaalf stammen van Israël in de wildernis, op
weg naar het Beloofde Land Kanaän
De stam
die ik met dit artikel behandel is de stam Zebulon en de bijzondere zegen over
hem uitgesproken: Zebulon zal aan de haven der zeeën wonen, en hij zal aan de
haven der schepen wezen; en zijn zijde zal zijn naar Sidon.
Toen
het Beloofde Land in het zevende jaar na de intocht in 1437 v. Chr. onder de
twaalf stammen verdeeld werd, kreeg de stam Zebulon een gebied toegewezen in
het noorden van Kanaän, aan het meer van Galilea. Wanneer we dit op de
bijgevoegde kaart nagaan blijkt de zegenprofetie van Jakob toen niet vervuld.
Aan het meer van Galilea kan men namelijk moeilijk de beschreven haven der
zeeën (meervoud) plaatsen.

Dit
gebied is de verblijfplaats van Zebulon geweest tot aan de wegvoering in
Assyrische ballingschap in het jaar 717 v. Chr., het jaar van de val van
Samaria.
De stam
Zebulon behoorde tot de tien afgescheurde stammen van Juda en Benjamin. Na de dood van Salomo in 967 v. Chr., aan het begin
van de regering van diens zoon en troonopvolger Rehabeam, had Zebulon zich
achter Jerobeam, de eerste koning van het tienstammenrijk, geschaard. Alle
opvolgers van Jerobeam kozen voor de afgodendienst in afwijzing van de God van
Israël. Uiteindelijk werden zij na vele waarschuwingen van Godswege in het jaar
717 v. Chr. door de Assyriërs in ballingschap naar het noorden en het oosten
van het Assyrische Rijk weggevoerd.
2 Koningen 17:5 De
koning van Assur trok door het gehele land, rukte op naar Samaria en belegerde het drie jaar. 6 In
het negende jaar van Hosea nam de koning van Assur Samaria in; hij voerde Israël in ballingschap naar Assur en deed hen wonen in Chalach,
aan de Chabor, de rivier van Gozan en in de steden der Meden. (NBG 1951 Vertaling)
Ten tijde van het tot stand komen van de Boeken van het
Nieuwe Testament, zo een acht eeuwen later, was hun woonplaats nog bekend want
Petrus, de apostel voor de Joden, in tegenstelling tot Paulus die de heidenen of
niet-Joden met het evangelie bekend ging maken, schrijft Petrus vanuit de stad
Babylon zijn brieven aan hen. Ook de apostel Jacobus schreef zijn brief aan de
twaalf stammen in de verstrooiing.
In het tweede hoofdstuk van het boek Handelingen vernemen
we de landen van hun oorsprong, van de Israëlieten aanwezig te Jeruzalem met
het Pinksterfeest van 30 AD. De lijst begint heel opmerkelijk in het Oosten met
de vermelding van de Parten en Meden:
Handelingen 2:8 En hoe horen wij
hen dan een ieder in onze eigen taal, waarin wij geboren zijn? 9 Parten, Meden, Elamieten,
inwoners van Mesopotamië, Judea en Kapadocië, Pontus en Asia, 10 Frygië en
Pamfylië, Egypte en de streken van Libië bij Cyrene, en hier verblijvende
Romeinen, zowel Joden als Jodengenoten, 11 Kretenzen en Arabieren, wij
horen hen in onze eigen taal van de grote daden Gods spreken. (NBG 1951 Vertaling)
We moeten ook bedenken dat een overblijfsel van de
tien stammen in het Judea van de eerste eeuw van de christelijke jaartelling,
aanwezig was. Enkele Bijbelgedeelten maken dit duidelijk. Zo leert de
evangelist Lucas dat bij het opdragen van de baby Jezus in de Tempel te
Jeruzalem, één van de twee getuigen: Hanna de dochter van Fanuël, uit de stam Aser was, één van de tien
stammen dus.
Lucas 2:36 Ook was daar Hanna, een profetes, een dochter van
Fanuël, uit de stam Aser. Zij was op
hoge leeftijd gekomen, nadat zij met haar man na haar huwelijksdag zeven jaren
had geleefd, 37 en nu was zij weduwe, ongeveer vierentachtig jaar oud, en zij
diende God onafgebroken in de tempel, met vasten en bidden, nacht en dag. 38 En
zij kwam op datzelfde ogenblik daarbij staan, en zij loofde mede God en sprak
over Hem tot allen, die voor Jeruzalem verlossing verwachtten.
Dat o.a. de stam Aser in Jeruzalem ten tijde van Jezus
Christus in Judea vertegenwoordigd was, is een gevolg van de handelingen van
koning Hizkia van Juda (723/694 v. Chr.). Zie het hierna volgende
Bijbelgedeelte:
2 Kronieken 30:1 Toen zond Jehizkia een boodschap tot geheel Israël en Juda, ja, zelfs
schreef hij brieven aan Efraïm en Manasse, dat zij zouden komen naar het huis
des HEREN te Jeruzalem, om voor de HERE, de God van Israël, het Pascha te
vieren.
6 De ijlboden nu gingen met de brieven van de koning
en zijn oversten door geheel Israël en
Juda, en zeiden overeenkomstig het gebod des konings: Israëlieten, keert weder tot de HERE, de God van Abraham, Isaak en
Israël, dan zal Hij wederkeren tot de ontkomenen, die u overgebleven zijn uit
de macht van de koningen van Assur. 7 Weest dan niet als uw vaderen en als
uw broeders, die ontrouw geweest zijn jegens de HERE, de God hunner vaderen,
zodat Hij hen maakte tot een voorwerp van ontzetting, zoals gij ziet. 8 Weest
thans niet hardnekkig zoals uw vaderen, geeft de HERE uw hand en komt tot zijn
heiligdom, dat Hij voor altijd geheiligd heeft, en dient de HERE, uw God, opdat
zijn brandende toorn zich van u afkere. 9 Want, wanneer gij wederkeert tot de
HERE, dan zullen uw broeders en zonen erbarming vinden bij degenen die hen als
gevangenen hebben weggevoerd, en dan zullen zij naar dit land wederkeren. Want
genadig en barmhartig is de HERE, uw God: Hij zal het aangezicht niet van u
afwenden, indien gij tot Hem wederkeert. 10 Toen de ijlboden van stad tot stad
door het land van Efraïm en Manasse trokken en tot Zebulon toe, lachte men hen
uit en bespotte men hen. 11 Maar enige
mannen uit Aser, Manasse en Zebulon
verootmoedigden zich en kwamen naar Jeruzalem.
Een volgende keer dat dit gebeurde was als een gevolg
van de godsdiensthervorming ten tijde van koning Josia van Juda (640/609 v.
Chr.). Toen kwamen ook enkelingen uit de tien stammen naar Jeruzalem over. Zie
het hierna vermelde Bijbelgedeelten:
2 Kronieken 34: 33 Josia verwijderde al de gruwelen uit al de
landstreken die aan de Israëlieten toebehoorden, en bracht allen die zich in Israël bevonden, tot de dienst van de HERE, hun
God. Gedurende heel zijn leven weken zij niet af van de HERE, de God hunner
vaderen.
2 Kronieken 35: 18 Zulk een Pascha was in Israël niet gevierd sinds de
dagen van de profeet Samuël; geen der koningen van Israël heeft het Pascha
gevierd zoals Josia het vierde met de priesters, de Levieten en geheel Juda en Israël dat zich daar bevond, en met
de inwoners van Jeruzalem. 19 In het achttiende jaar van de regering van Josia
werd dit Pascha gevierd.
Deze mensen, een rest van de tien stammen zijn ook
later met de twee stammen Juda en Benjamin plus de Levieten door de Babyloniërs
van 605 v. Chr. tot 586 v. Chr., in ballingschap weggevoerd. Een rest van hen
is blijkbaar dan ook onder Ezra en Nehemia teruggekeerd,
getuige de profetes Hanna van de stam
Aser die bij het opdragen van de jonge boreling Jezus te Jeruzalem aanwezig
was.
Bij de tweede ballingschap, na de tweede vernietiging
van de Tempel te Jeruzalem in 70 AD door de Romeinen, werd ook de rest - het
overblijfsel - van de tien stammen op dat ogenblik aanwezig in Judea, door de
Romeinen weggevoerd.
Conclusie: de mensen die wij vandaag als Joden
aanduiden kunnen aldus uit alle stammen van het oude Israël stammen. Alleen de
Levi s en de Cohen s weten vandaag met zekerheid via hun bewaarde namen, dat
zij van de stam Levi afstammen. Wat trouwens heel opmerkelijk is.
De profeten van de Bijbel spreken over een derde
herstel van Israël in het oude land der vaderen. Een herstel dat momenteel nog
in de toekomst ligt. Wanneer men deze profetische gedeelten van de Bijbel
doorneemt is het opmerkelijk dat er expliciet over een herstel van zowel de
twee stammen als van de tien stammen gesproken wordt. De profeet Ezechiël
voorspelt het herstel van de twaalf stammen (Ez. 37:21) in het oude land der
vaderen (Ez. 37:25), en de bouw van een woning voor de HERE God in het land
(Ez. 37:27). In het achtendertigste en negenendertigste hoofdstuk van de
profeet Ezechiël zien we een grote volkerenoorlog tegen het teruggekeerde
Israël beschreven worden. Het is na het verslaan van de opgerukte
volkerenlegers dat het nationaal herstelde Israël zich geestelijk naar de HERE
God zal keren, van die dag en voortaan. Vanaf het veertigste hoofdstuk van de
profeet Ezechiël zien we de beschrijving van het geestelijke en materiele
herstel van Israël, de twaalf stammen, in het zogenaamde Messiaanse Vrederijk. In
het tweede gedeelte van deze profetie wordt Zebulon vermeld.
Ezechiël
48:23 Wat nu de overige stammen betreft, van de oostzijde tot de westzijde: Benjamin één deel; 24 naast het gebied
van Benjamin, van de oostzijde tot de westzijde: Simeon één deel; 25 naast het gebied van Simeon, van de oostzijde
tot de westzijde: Issakar één deel; 26
naast het gebied van Issakar, van de oostzijde tot de westzijde: Zebulon één deel; 27 naast het gebied
van Zebulon, van de oostzijde tot de westzijde: Gad één deel; 28 en naast het gebied van Gad aan de zuidzijde, naar
het zuiden toe, loopt de grens van Tamar over het water van Meribat-Kades,
langs de beek tot de grote zee. 29 Dit is het land, dat gij ten erfdeel moet
verloten onder de stammen Israëls, en dit zijn hun delen, luidt het woord van
de Here HERE.
30 En
dit zijn de uitgangen der stad: aan de noordzijde, die vierduizend vijfhonderd
(el) lang is, 31 de poorten der stad dragen de namen der stammen Israëls
drie poorten op het noorden: een Rubenpoort, een Judapoort en een Levipoort; 32
aan de oostzijde, die vierduizend vijfhonderd (el) lang is, ook drie poorten:
een Jozefpoort, een Benjaminpoort en een Danpoort; 33 aan de zuidzijde, die
vierduizend vijfhonderd (el) lang is, ook drie poorten: een Simeonpoort, een
Issakarpoort en een Zebulonpoort; 34
en aan de westzijde, die vierduizend vijfhonderd (el) lang is, eveneens drie
poorten: een Gadpoort, een Aserpoort en een Naftalipoort. 35 De omtrek is
achttienduizend (el) en de naam der stad zal voortaan zijn: de HERE is aldaar.
(NBG Vertaling 1951)

De stam
Zebulon wordt in vers 26 genoemd met zijn beschreven gebied in het zuiden van
het land. Het is een gebied dat vandaag nog woestijn is maar in het alsnog
toekomstige Vrederijk zal uitbloeien tot een paradijs (Jesaja 35:1). Het is
leerrijk om de bijgevoegde kaart van wijlen B. Reinders Sr (1893/1979), Israël
en het Messiaanse Vrederijk. Stad, Tempel- en Offerdiensten naar Ezechiël
40-48.), te bestuderen.
De stam
Zebulon grenst in het westen aan de beek van Egypte en in het oosten aan een
oostelijke zee. Vandaag is dit de Wadi Araba, een 166 km lange slenk tussen de
Dode Zee en de Golf van Akaba, en is het de grens tussen Israël en Jordanië.
Net als de Dode Zee ligt een groot deel van de Wadi Araba beneden het
zeeniveau.
Bij de
aanvang van het Messiaanse Vrederijk zal er een bron in de nieuwe Tempel ten noorden
van Jeruzalem, ontspringen en een nieuwe rivier vormen die naar het westen en
het oosten zal vlieden. In het oosten zal dit bronwater zorgen dat de Dode Zee
gezond wordt en vis voortbrengt.
De
nieuwe oostelijke zee zal als een gevolg van het levende water uit de nieuwe
tempel ook veel groter dan de huidige Dode Zee zijn. De profeet Joël beschrijft
hoe het dal van Sittim, zuidelijk van de huidige Dode Zee vol met water zal
lopen.
Joël 3:18
En het zal te dien dage geschieden
dat de bergen van zoeten wijn zullen druipen, en de heuvelen van melk vlieten,
en alle stromen van Juda vol van water gaan; en er zal een fontein uit het huis
des HEEREN uitgaan, en zal het dal van
Sittim bewateren.
Ik heb
op de bijgevoegde kaart deze oostelijke zee met vermoedelijke uitbreiding een
blauwe kleur gegeven. Het is hier dat ik meen, dat de oude profetie van de
aartsvader Jakob aan Zebulon haar vervulling zal krijgen.
Genesis
49:13 Zebulon zal wonen aan het strand der wijde zee, ja, hij zal wonen aan het
strand bij de schepen, en zijn zijde zal naar Sidon gekeerd zijn.
De
vermelding dat de zijde van Zebulon naar Sidon aan de Middellandse Zee gekeerd
zal zijn, krijgt echt zin bij het ontstaan van een oostelijke zee in het toekomstige
Messiaanse Vrederijk. De Middellandse Zee of Westelijke Zee zal dan vermoedelijk
aan belang inboeten.
Ik stel
me ook de vraag of het ontstaan van de oostelijke zee in het Vrederijk ook niet
het herstel van de rivieren betekent die ooit lang geleden uit het paradijs
ontsprongen (Genesis 2:10-14)?

Voor het
gevestigde-traditionele christendom is dit alles dispensable sensationalism.
Zij gaan er vanuit dat de kerk in de plaats van het oude Israël geplaatst is,
en de Joden als heilsorgaan afgedaan. Er komt geen letterlijk Messiaanse
Vrederijk meer zoals de profeten van het Oude Testament het leerden. Het
profetische Bijbelboek Joël zag volgens het christendom zijn volledige
vervulling met Pinksteren bij het begin van de kerk in 30 AD.
Het
traditionele christendom meent sinds Constantijn de Grote dat zij zelf dit
Godsrijk kunnen of moeten waarmaken. Toen de Romeinse keizer Constantijn zich
in de vierde eeuw na Christus tot het christendom bekeerde en de kerk van Rome
tot staatsgodsdienst verhief, leerde en verwachte men dat het Godsrijk door
mensenhanden gebouwd kon worden. De profetische gedeelten van de Bijbel werden
als een allegorie uitgelegd en ontdaan van hun letterlijke boodschap. Alle
heilsbeloften in de Bijbel die betrekking op het volk Israël hadden werden op
de kerk van nu van toepassing. De duizend jaar dat satan gebonden zou worden
volgens het boek Openbaring, werd niet meer letterlijk genomen maar gezien als
een zinnebeeld van de nieuwe tijd die sinds Constantijn baan brak.
Wordt vervolgd
Met vriendelijke
groet,
Robert
De Telder