Inhoud blog
  • Overlijden Robert De Telder
  • Corona
  • Chronologische schema's - afbeeldingen - vanaf de Grote Vloed tot de Spraakverwarring
  • Joeja
  • De eerste drieduizend jaar, hoofdstuk 1
    Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    KRONOS
    chronologie - archeologie - oudheid
    29-12-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De ster van Bethlehem

    Matteüs 2:1 Toen nu Jezus geboren was te Bethlehem, gelegen in Judea, in de dagen van den koning Herodes, ziet, enige wijzen van het Oosten zijn te Jeruzalem aangekomen. 2 Zeggende: Waar is de geboren Koning der Joden? want wij hebben gezien Zijn ster in het Oosten, en zijn gekomen om Hem te aanbidden. 3 De koning Herodes nu, dit gehoord hebbende, werd ontroerd, en geheel Jeruzalem, met hem. 4 En bijeenvergaderd hebbende al de overpriesters en Schriftgeleerden des volks, vraagde van hen, waar de Christus zou geboren worden. 5 En zij zeiden tot hem: Te Bethlehem, in Judea gelegen; want alzo is geschreven door den profeet: 6 En gij Bethlehem, gij land Juda! zijt geenszins de minste onder de vorsten van Juda; want uit u zal de Leidsman voortkomen, Die Mijn volk Israël weiden zal. (Statenvertaling)

     

     

    Het is alleen de evangelist Matteüs die het verhaal van de wijzen uit het Oosten brengt. Een geschiedenis die de bron en inspiratie van heel wat kunstwerken is geworden. Het spreekt ook tot de verbeelding, een ster die Magiërs (Grieks: Magoi) helemaal vanuit het verre Perzië naar het land Israël leidde. Een ster, staat er geschreven, die hen ook keer op keer voorging in hun tocht naar het nieuw geboren Kind: de Koning der koningen.

    Matteüs 2:7 Toen heeft Herodes de wijzen heimelijk geroepen, en vernam naarstiglijk van hen den tijd, wanneer de ster verschenen was; 8 En hen naar Bethlehem zendende, zeide: Reist heen, en onderzoekt naarstiglijk naar dat Kindeken, en als gij Het zult gevonden hebben, boodschapt het mij, opdat ik ook kome en Datzelve aanbidde. 9 En zij, den koning gehoord hebbende, zijn heengereisd; en ziet, de ster, die zij in het oosten gezien hadden, ging hun voor, totdat zij kwam en stond boven de plaats, waar het Kindeken was. 10 Als zij nu de ster zagen, verheugden zij zich met zeer grote vreugde. 11 En in het huis gekomen zijnde, vonden zij het Kindeken met Maria, Zijn moeder, en nedervallende hebben zij Hetzelve aangebeden; en hun schatten opengedaan hebbende, brachten zij Hem geschenken: goud en wierook, en mirre. 12 En door Goddelijke openbaring vermaand zijnde in den droom, dat zij niet zouden wederkeren tot Herodes, vertrokken zij door een anderen weg weder naar hun land.

     

     

    De geschiedenis van de ster heeft niet alleen kunstenaars aller aard en leeftijd geïnspireerd maar ook astronomen die vanuit hun vakgebied één en ander trachten in te vullen. Dit laatste ging niet vanzelfsprekend en uiteraard zijn er heel wat theorieën dienaangaande gelanceerd. In mijn publicatie ‘KRONOS, de chronologie van de oudheid herzien’, 2000, isbn 90 73739 109 1/CIP, heb ik in het tweede hoofdstuk enkele theorieën opgegeven:

    “In 11 voor Christus is de komeet van Halley gepasseerd, in 7 voor Christus was er een drievoudige conjunctie van de planeten Jupiter en Saturnus in het sterrenbeeld vissen, en in 5 voor Christus was er de Nova en Aquila.” Aan het einde van het hoofdstuk sloot ik af met een opmerking: “De geboorte van de Heiland in het jaar zeven voor Christus, het jaar van de constellatie van planeten, wijs ik op basis van de chronologische gegevens die Lucas verstrekt, af. Met het hanteren van zeven voor Christus helt men trouwens van astronomie naar astrologie af, en bewandelt men een pad naar het occulte toe.”

     

    Met dit korte artikel in de laatste week van het jaar 2015, over de ster van Bethlehem, wil ik de aandacht van mijn lezers vestigen op een interessant commentaar van de Bijbelvorser E. W. Büllinger (1837/1913) op de ster van Bethlehem, in zijn Companion Bible met voetnoten: ‘All questions are settled if we regard this as miraculous’.

    went before: ‘therefore not an astronomical phenomenon, but a miraculous and Divine act’.

    Zie link: http://www.companionbiblecondensed.com/NT/Matthew..pdf

    En scrol naar page 1309.

     

    Ik meen dat Büllinger het bij het rechte eind had. Indien de ster de Oudtestamentische Shekinah was, is het de HERE God Zelf die de ‘Magoi’ naar Israël leidde. Het is de HERE God Zelf die dan ook bij de geboorte van de Heiland, de herders in de velden nabij Bethlehem, naar de geboorteplaats leidde.

    Lucas 2:8 En er waren herders in diezelfde landstreek, zich houdende in het veld, en hielden de nachtwacht over hun kudde. 9 En ziet, een engel des Heeren stond bij hen, en de heerlijkheid des Heeren omscheen hen, en zij vreesden met grote vreze. 10 En de engel zeide tot hen: Vreest niet, want, ziet, ik verkondig u grote blijdschap, die al den volke wezen zal; 11 Namelijk dat u heden geboren is de Zaligmaker, welke is Christus, de Heere, in de stad Davids. 12 En dit zal u het teken zijn: gij zult het Kindeken vinden in doeken gewonden, en liggende in de kribbe. 13 En van stonde aan was er met den engel een menigte des hemelsen heirlegers, prijzende God en zeggende: 14 Ere zij God in de hoogste hemelen, en vrede op aarde, in de mensen een welbehagen.

    15 En het geschiedde, als de engelen van hen weggevaren waren naar den hemel, dat de herders tot elkander zeiden: Laat ons dan heengaan naar Bethlehem, en laat ons zien het woord, dat er geschied is, hetwelk de Heere ons heeft verkondigd. 16 En zij kwamen met haast, en vonden Maria en Jozef, en het Kindeken liggende in de kribbe. 17 En als zij Het gezien hadden, maakten zij alom bekend het woord, dat hun van dit Kindeken gezegd was. 18 En allen, die het hoorden, verwonderden zich over hetgeen hun gezegd werd van de herders. 19 Doch Maria bewaarde deze woorden alle te zamen, overleggende die in haar hart. 20 En de herders keerde wederom, verheerlijkende en prijzende God over alles, wat zij gehoord en gezien hadden, gelijk tot hen gesproken was. (Statenvertaling)

     

    Het Griekse woord voor ‘ster’ in de grondtekst van de Bijbel is: ASTERA. Het woord ASTERA werd tweeëntwintig maal in de Griekse Bijbel voor de vertaling van ‘Ster’, letterlijk of als metafoor, gebruikt. De laatste maal komen we het woord ASTERA in de Bijbel tegen in:

    Openbaring 22:16 Ik, Jezus, heb mijn engel gezonden, om ulieden dit te betuigen voor de gemeenten. Ik ben de wortel en het geslacht van David, de blinkende morgenster.

     

    De evangelisten Matteüs en Lucas vullen elkaar aan in het doorgeven van de geschiedenis van de geboorte van de Christus. Wanneer we de historische gegevens van de twee evangelisten op de tijdsbalk uittekenen vinden we de volgende volgorde.

    Bij de geboorte van de Heiland te Bethlehem waren buiten zijn ouders, alleen de gewaarschuwde herders aanwezig. De wijzen uit het Oosten waren op dat moment nog onderweg. Dit laatste merken we op bij het eerder geciteerde vers uit Matteüs 2:1.

    Zeven dagen later op de achtste dag werd baby Jezus volgens de Wet besneden en drieëndertig dagen daaropvolgend werd Hij door zijn ouders in Jeruzalem in de Tempel opgedragen (Leviticus 12:1-4). Over de geboortemaand schreef ik eerder op dit blog een artikel: 23 augustus: een alternatieve Kerstdatum? Zie link:

    http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1440367200&stopdatum=1440972000

     

    Het opdragen van baby Jezus in de Tempel te Jeruzalem geschiedde vermoedelijk met Rosj Hasjanah. De evangelist Lucas heeft deze bijzondere geschiedenis uitvoerig in zijn evangelie gebracht. Hierna het Bijbelgedeelte:

    Lucas 2:21 En toen acht dagen vervuld waren, zodat zij Hem moesten besnijden, ontving Hij ook de naam Jezus, die door de engel genoemd was, eer Hij in de moederschoot was ontvangen. 22 En toen de dagen hunner reiniging naar de wet van Mozes vervuld waren, brachten zij Hem naar Jeruzalem om Hem de Here voor te stellen, 23 gelijk geschreven staat in de wet des Heren: Al het eerstgeborene van het mannelijke geslacht zal heilig heten voor de Here, 24 en om een offer te brengen overeenkomstig hetgeen in de wet des Heren gezegd is, een paar tortelduiven of twee jonge duiven.

    25 En zie, er was een man te Jeruzalem, wiens naam was Simeon, en deze man was rechtvaardig en vroom, en hij verwachtte de vertroosting van Israël, en de heilige Geest was op hem. 26 En hem was door de heilige Geest een godsspraak gegeven, dat hij de dood niet zou zien, eer hij de Christus des Heren gezien had. 27 En hij kwam door de Geest in de tempel. En toen de ouders het kind Jezus binnenbrachten om met Hem te doen overeenkomstig de gewoonte der wet, 28 nam ook hij het in zijn armen en hij loofde God en zeide:

    29 Nu laat Gij, Here, uw dienstknecht gaan in vrede, naar uw woord, 30 want mijn ogen hebben uw heil gezien, 31 dat Gij bereid hebt voor het aangezicht van alle volken: 32 licht tot openbaring voor de heidenen en heerlijkheid voor uw volk Israël. 33 En zijn vader en zijn moeder stonden verwonderd over hetgeen van Hem gezegd werd. 34 En Simeon zegende hen en zeide tot Maria, zijn moeder: Zie, deze is gesteld tot een val en opstanding van velen in Israël en tot een teken, dat weersproken wordt 35 – en door uw eigen ziel zal een zwaard gaan –, opdat de overleggingen uit vele harten openbaar worden. (NBG Vertaling 1951)

     

     

    36 Ook was daar Hanna, een profetes, een dochter van Fanuël, uit de stam Aser. Zij was op hoge leeftijd gekomen, nadat zij met haar man na haar huwelijksdag zeven jaren had geleefd, 37 en nu was zij weduwe, ongeveer vierentachtig jaar oud, en zij diende God onafgebroken in de tempel, met vasten en bidden, nacht en dag. 38 En zij kwam op datzelfde ogenblik daarbij staan, en zij loofde mede God en sprak over Hem tot allen, die voor Jeruzalem verlossing verwachtten.

    39 En toen zij alles volbracht hadden, wat volgens de wet des Heren te doen was, keerden zij terug naar Galilea, naar hun stad Nazareth.

    (NBG Vertaling 1951)

     

    Buiten de priester van dienst (aan wie blijkbaar heel het profetische gebeuren voorbij ging) zorgde de HERE God te Jeruzalem voor twee getuigen: een man en een vrouw, Simeon en Hanna.

    Vers 39 van het hiervoor geciteerde Bijbelgedeelte, leert dat zij na het vervullen van de Wet van Mozes te Jeruzalem, naar huis terugkeerden, naar Nazareth in Galilea. Het is hier in hun huis (Matteüs 2:11) dat de Wijzen uit het Oosten hun opwachting maakten, nadat zij eerder aan het hof van Herodes de Grote, navraag deden. Het was weer ‘de ster van Bethlehem’ die hen naar het huis te Nazareth leidde:

    Matteüs 2:9 En zij, den koning gehoord hebbende, zijn heengereisd; en ziet, de ster, die zij in het oosten gezien hadden, ging hun voor, totdat zij kwam en stond boven de plaats, waar het Kindeken was.

     

    Daarom meen ik dat Büllinger met zijn concordante Bijbeluitleg gelijk heeft met de ASTERA van Bethlehem als ‘an Act of God’ te zien.

     

    Het is vanuit Nazareth dat Jozef en Maria met hun baby Jezus naar Egypte trokken, na het vertrek van de Wijzen.

    Matteüs 2:13 Toen zij nu vertrokken waren, ziet, de engel des Heeren verschijnt Jozef in den droom, zeggende: Sta op, en neem tot u het Kindeken en Zijn moeder, en vlied in Egypte, en wees aldaar, totdat ik het u zeggen zal; want Herodes zal het Kindeken zoeken, om Hetzelve te doden. 14 Hij dan opgestaan zijnde, nam het Kindeken en Zijn moeder tot zich in den nacht, en vertrok naar Egypte; 15 En was aldaar tot den dood van Herodes; opdat vervuld zou worden hetgeen van den Heere gesproken is door den profeet, zeggende: Uit Egypte heb Ik Mijn Zoon geroepen. (Statenvertaling)

     

     

    Herodes de Grote stierf in maart van het jaar vier v. Chr.

    Het geboortejaar van de Heiland in het jaar vijf v. Chr. heb ik in mijn werk TIJD en TIJDEN, 2005, behandelt in de hoofdstukken: Herodes de Grote, blz. 437 en het hoofdstuk 27/28 AD, een navigatiepunt in de tijd, blz. 443. Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

    Tot slot wens ik al mijn lezers een gelukkig Nieuw Jaar 2016 AD toe.

     

    De HEERE zegene u, en behoede u in 2016

    De HEERE doe Zijn aangezicht over u lichten, en zij u genadig in 2016

    De HEERE verheffe Zijn aangezicht over u, en geve u vrede in 2016

    (naar Numeri 6:24-27)

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

    29-12-2015 om 08:49 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 2/5 - (5 Stemmen)
    >> Reageer (1)
    23-12-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.ADVENT 2015 AD, HIJ KOMT

    Definitie van het woord Advent: (Latijn: Adventus, komst) aanduiding van de komst van de Zoon van God in het vlees, de incarnatie; voorts van Zijn wederkomst ten oordeel in de volheid der tijden.

     

     

    Niet alleen de voorbereidingstijd tot het kerstfeest is volgens de definitie van advent bedoeld, maar ook een leven in de verwachting van de wederkomst van Christus.

    Dit laatste is een verwachting die het traditionele christendom, ook wat er van overblijft in de derde generatie sinds de kerkverlating, niet meer kent. De verwachting van het traditionele christendom is er een van als mens geboren worden, ouder worden, moeten sterven en daarna de hemel (als het goed is), de niet-gelovigen wacht de traditionele hel.

    Dit christendom heeft weinig of geen kennis van de Bijbel. De Bijbel leert nochtans duidelijk en niet mis te verstaan, een wederkomst van Christus. Deze komst heeft Jezus tijdens zijn leven en bediening voorzegt, en werd door de evangelisten zo genoteerd. Onmiddellijk na Zijn hemelvaart wordt dezelfde boodschap herhaald.

    Handelingen 1:6 “Zij dan, die daar bijeengekomen waren, vroegen Hem en zeiden: Here, herstelt Gij in deze tijd het koningschap voor Israël? 7 Hij zeide tot hen: Het is niet uw zaak de tijden of gelegenheden te weten, waarover de Vader de beschikking aan Zich gehouden heeft, 8 maar gij zult kracht ontvangen, wanneer de heilige Geest over u komt, en gij zult mijn getuigen zijn te Jeruzalem en in geheel Judea en Samaria en tot het uiterste der aarde. 9 En nadat Hij dit gesproken had, werd Hij opgenomen, terwijl zij het zagen, en een wolk onttrok Hem aan hun ogen. 10 En toen zij naar de hemel staarden, terwijl Hij henenvoer, zie, twee mannen in witte klederen stonden bij hen, 11 die ook zeiden: Galileese mannen, wat staat gij daar en ziet op naar de hemel? Deze Jezus, die van u opgenomen is naar de hemel, zal op dezelfde wijze wederkomen, als gij Hem ten hemel hebt zien varen (NBG Vertaling 1951)

     

    In het hiervoor geciteerde Schriftgedeelte worden enkele eenvoudige waarheden weergegeven. De verwachting namelijk van het koninkrijk Gods door middel van het derde herstel van Israël, en de wederkomst van Jezus op dezelfde wijze zoals Zijn hemelvaart. Boven Jeruzalem is er voor mensenogen, een onzichtbare deur naar die andere dimensie van waar Jezus op Zijn tijd zal terugkomen. Naar de komst van dit Rijk Gods hebben honderden en honderden miljoenen christenen bijna tweeduizend jaar al sinds 30 AD (dikwijls onwetend) gebeden. Het ‘Onze Vader’ namelijk, zoals het in het evangelie opgetekend staat.

     

     

    Matteüs 6:5 En wanneer gij bidt, zult gij niet zijn als de huichelaars, want zij staan gaarne in de synagogen en op de hoeken der pleinen te bidden, om zich aan de mensen te vertonen. Voorwaar, Ik zeg u, zij hebben hun loon reeds. 6 Maar gij, wanneer gij bidt, ga in uw binnenkamer, sluit uw deur en bid tot uw Vader in het verborgene; en uw Vader, die in het verborgene ziet, zal het u vergelden. 7 En gebruikt bij uw bidden geen omhaal van woorden, zoals de heidenen; want zij menen door hun veelheid van woorden verhoord te zullen worden. 8 Wordt hun dan niet gelijk, want [God] uw Vader weet, wat gij van node hebt, eer gij Hem bidt. 9 Bidt gij dan aldus: Onze Vader die in de hemelen zijt, uw naam worde geheiligd; 10 uw Koninkrijk kome; uw wil geschiede, gelijk in de hemel alzo ook op de aarde. 11 Geef ons heden ons dagelijks brood; 12 en vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren; 13 en leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van de boze. [Want Uwer is het Koninkrijk en de kracht en de heerlijkheid in der eeuwigheid. Amen.] 14 Want indien gij de mensen hun overtredingen vergeeft, zal uw hemelse Vader ook u vergeven; 15 maar indien gij de mensen niet vergeeft, zal ook uw Vader uw overtredingen niet vergeven. (NBG Vertaling 1951)

     

    Dit beloofde Koninkrijk is komende. Het zal niet tot stand komen door menselijke inzet, maar net zoals bij de wedergeboorte van een mens, zoals beschreven in het evangelie naar Johannes, door God Zelf.

    De verwachting van het komende Godsrijk werd als een gevolg van het uitblijven van de wederkomst van de Messias, door het christendom al vroeg opgegeven. Toen de Romeinse keizer Constantijn zich in de vierde eeuw tot het christendom bekeerde en de kerk van Rome tot staatsgodsdienst verhief, leerde en verwachte men daarna dat het Godsrijk door mensenhanden gebouwd kon worden. De profetische gedeelten van de Bijbel werden als een allegorie uitgelegd en ontdaan van hun letterlijke boodschap. Alle heilsbeloften in de Bijbel die betrekking op het volk Israël hebben, werden op de kerk van nu van toepassing gebracht. De duizend jaar dat satan volgens het Bijbelboek Openbaring, in de toekomst gebonden zou worden, werd niet meer letterlijk genomen maar gezien als een zinnebeeld van de nieuwe tijd die sinds Constantijn baan brak. Dat het sterven, de dood, bleef heersen nam men erbij. In de plaats van de verwachting van de wederkomst van Christus en de daarmee gepaard gaande beloofde opstanding uit de doden, een boodschap waar de apostel Paulus de gelovigen mee troost (2 Thessalonicenzen 4:14-17), kwam de leer van een naar de hemel gaan bij het sterven.

     

    Het christendom is sindsdien ook een pure mannenzaak met rangen en standen, geworden. De gelijkheid van man en vrouw zoals de Bijbel die leert, werd opgegeven en de vrouw gediscrimineerd. Een toestand waar generatie op generatie religieuze vrouwen zichzelf aan onderwierpen, menende, het is Gods wil.

     

     

    De afbeelding komt van een Egyptisch reliëf daterend van de twaalfde dynastie. Het kwam te voorschijn in een graf te Beni Hassan. Het plaatje geeft een Semitische karavaan weer die met handelswaren Egypte binnenkomt. Het is een afbeelding die men in vele Bijbelatlassen, encyclopedieën en dergelijke, tegenkomt. Men heeft hier ten slotte een afbeelding van hoe de aartsvaders er uitgezien hebben. Hun uiterlijk, klederdracht, wapens enzoverder, wat echter moet opvallen, maar nooit met zoveel woorden vermeld wordt, zijn de vrouwen op deze afbeelding. Geen sluier is te bemerken, zelfs geen hoofddoek.

     

    Het Bijbelse koninkrijk van de Bergrede van Jezus zoals in het Mattheüsevangelie geciteerd, is hetzelfde Koninkrijk waar ook gelovige Joden naar uit zien. Want het is hun door de profeten beloofde Messiaanse Vrederijk, dat met de wederkomst van Christus werkelijkheid zal worden. Zij gaan als ‘lo-ammi’ momenteel nog hun eigen weg, maar in de toekomst zal er naar het Profetische Woord, een derde herstel volgen. Dit herstel begint tijdens de komende oordeelstijd met een nieuwe exodus, ditmaal vanuit het land, naar de woestijn. Een woestijn waar de HERE God tot hun hart zal kunnen spreken (Hosea 2:13-14).

     

    De exodus uit Egypte gaat terug tot Pesach 1483 v. Chr. Met Sjavoeot van hetzelfde jaar kregen zij de grondwet van de HERE God, en gingen ze op weg naar het Beloofde Land. Het was het begin van een nieuwe bedeling die eindigde in falen. In mijn studie TIJD en TIJDEN, 2015, heb ik het exodusjaartal van 1483 v. Chr. berekend op basis van de sabbat- en jubeljaartelling. De constructie van Thiele met als resultaat 1447 v. Chr. werd opgegeven. Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

    We zijn met anno 2015 al 3497 jaar sinds de exodus op de tijdsbalk gevorderd, en de vraag is wanneer de laatste mensengeneratie gaat aantreden die getuige zal zijn van de wederkomst van Christus? Deze komst zal weer gepaard gaan met veel natuurgeweld zoals we dat in de geschiedenis van het oude Israël gezien hebben. Wie van mijn generatie de boeken van wijlen Dr. I. Velikovsky (Werelden in botsing, 1971, en Eeuwen in Chaos, 1977) gelezen heeft, weet dat de Exodus uit Egypte en de daarmee gepaard gaande rampen, van kosmische oorsprong waren. Ook de (weder)komst van de Messias of Christus zal met soortgelijke rampen gepaard gaan.

     

    Lucas 21:25 En er zullen tekenen zijn aan zon en maan en sterren, en op de aarde radeloze angst onder de volken vanwege het bulderen van zee en branding, 26 terwijl de mensen bezwijmen van vrees en angst voor de dingen, die over de wereld komen. Want de machten der hemelen zullen wankelen. 27 En dan zullen zij de Zoon des mensen zien komen op een wolk, met grote macht en heerlijkheid. 28 Wanneer deze dingen beginnen te geschieden, richt u op en heft uw hoofden omhoog, want uw verlossing genaakt. (NBG Vertaling 1951)

     

    Wordt vervolgd…

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

    23-12-2015 om 13:18 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (4 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    15-12-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Een mini-archeologische vondst: het zegel van Hizkia

    In het jaar 2009 werd te Jeruzalem aan de voet van de Tempelberg door Israëlische archeologen, verbonden aan de Hebreeuwse Universiteit van Jeruzalem onder leiding van Dr. Eilat Mazar, een klein kleizegel gevonden. De afmetingen zijn 0.97 centimeter maal 0.86 centimeter. De vondst werd pas dit jaar wereldkundig gemaakt. Zie link: http://new.huji.ac.il/en/article/28173

     

     

    A seal impression of King Hezekiah unearthed in the Ophel excavations at the foot of the southern wall of the Temple Mount, conducted by the Hebrew University of Jerusalem’s Institute of Archaeology under the direction of Dr. Eilat Mazar. (Courtesy of Dr. Eilat Mazar; Photo by Ouria Tadmor)

     

    Op het zegel staat een Hebreeuwse tekst met de woorden: ‘behorend aan Hizkia zoon van Achaz’, met daarnaast twee Egyptische symbolen: de zon met twee neerstrekkende vleugels, en aan de rechterkant de bekende Ankh-afbeelding.

    De afbeelding van de zon met de neerstrekkende vleugels wordt door de archeologe, uit Assyrische invloed verklaard. Over het Ankh-teken op het zegel bestaat er geen twijfel, dat is zondermeer Egyptisch.

     

    De Assyrische koning Sanherib verwijst op zijn bekende prisma-stele (heden in het British Museum) naar Hizkia als koning van Juda te Jeruzalem. Een stad die hij bij zijn derde veldtocht belegerde. Met de vermelding van Hizkia op de prisma-stele van de Assyriër Sanherib bezit men hier een zogenaamde buiten-Bijbelse primaire bron naar Hizkia.

     

    Koning Hizkia regeerde van het najaar van 723 v. Chr. tot 694 v. Chr. De gangbaar gehanteerde jaartallen voor Hizkia zijn echter: 715/686 v. Chr. Deze regeerperiode werd door de geleerde Edwin R. Thiele (The Mysterious Numbers of the Hebrew Kings,1951) uitgedokterd op basis van een verankering van de Bijbels-chronologische gegevens van de koningen van Israël en Juda met die van Assyrië. In mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, appendix 4 heb ik Thiele ’s wijze van (mis)rekenen uitgelegd. Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

    In TIJD en TIJDEN, hoofdstuk: Kroniek van koning Hizkia van Juda, blz. 327-330, breng ik een revisie van de regeerperiode van Hizkia aan de hand van de Bijbelse sabbat- en jubeljaren, als ankerjaren op de tijdsbalk. Er bestaat een verschil van acht jaar met de verkregen jaartallen van Thiele, via zijn verankering van Hizkia met Sanherib, op de tijdsbalk.

    Het veertiende regeringsjaar van Hizkia is verbonden met het vijftiende jubeljaar van okt709/sep708 v. Chr. Er waren in totaal dertig jubeljaren vanaf okt1395/sep1394 v. Chr., negenenveertig jaar na de intocht in Kanaän in april 1443 v. Chr., tot het optreden van Jezus Christus in okt27/sep28 AD, het jaar dat Jezus het ‘aangename jaar des HEREN’ (Lucas 4) uitriep en zich als de Messias voor de Joden bekendmaakte.

    De wijze van rekenen met de sabbat- en jubeljaren heb ik van William Whiston (JOSEPHUS Complete Works, Translated by William Whiston, A.M., Appendix Dissertation V) overgenomen. William Whiston (1667/1752) was een Engelse wiskundige, historicus en theoloog. Hij is vooral bekend door zijn vertaling van de werken van Flavius Josephus uit het Grieks naar de Engelse taal. In zijn ‘dissertatie V’ geeft Whiston tien historische verwijzingen naar het houden van sabbat- en jubeljaren door het oude Israël vanuit de Bijbel, de werken van Flavius Josephus en vanuit de apocriefe boeken: 1 en 2 Makkabeeën. Deze verwijzingen vormen als het ware een ketting met vele schakels, waarmee men op de tijdsbalk naar het verleden kan navigeren.

    Aan deze lijst van tien historische verwijzingen voegde ik nog een jaartal toe: het achttiende jubeljaar 562/561 v. Chr. Dit was het eerste regeringsjaar van de Babylonische koning Evil Merodach, wanneer deze heerser koning Jojachin van Juda uit zijn gevangenis in Babylon verloste in het zevenendertigste jaar van diens ballingschap (2 Koningen 27:27).

     

    Het oude Israël heeft zelden het jubeljaargebod gehouden. We kennen het jaar van de aanvang door in de tijd terug te rekenen vanaf de historische vermeldingen van de eerste tot de zesde eeuw voor Christus. Maar daarna vinden we in de Bijbel haast geen verwijzingen naar het houden van Jubeljaren. Er is echter één duidelijke verwijzing naar een Jubeljaar bij de profeet Jesaja:

    Jesaja 37:30 En dit zal u het teken zijn: gij zult dit jaar eten wat vanzelf opkomt en in het tweede jaar wat nawast; maar zaait in het derde jaar en oogst, plant wijngaarden en eet de vrucht daarvan. (NBG Vertaling 1951)

     

     

    Dit vijftiende jubeljaar volgt op het veertiende regeringsjaar van koning Hizkia van Juda: okt710/sep709 v.Chr., en is op de tijdsbalk verankerd met het jaar 709/708 v. Chr.

    Dit heeft als resultaat dat de val van Samaria in Hizkia ‘s zesde regeringsjaar, op de tijdsbalk in het jaar 717 v.Chr. plaatsvindt, wat dan weer met de chronologische gegevens van Flavius Josephus overeenstemt (Joodse Oudheden, hoofdstuk X, ix.7b). Zie TIJD en TIJDEN, 2015, hoofdstuk: Voorjaar 717 v. Chr.: de wegvoering van de tien stammen, blz. 312-320.

    Het veertiende regeringsjaar van Hizkia van Juda valt bij Thiele in 701 v. Chr. en dit op basis van zijn verankering van Hizkia met de Assyrische gegevens. Een verschil van acht jaar.

     

    Het jubeljaar van 709/708 v. Chr. in relatie tot de belegering van Jeruzalem door Sanherib, wordt tegenwoordig door weinig onderzoekers (h)erkend, en dit als een gevolg van de seculiere wetenschap: de Assyriologie, waaraan men meer gezag verleend dan aan de Bijbel. Bijna honderd jaar geleden werd de Assyrische koningslijst gepubliceerd. Een koningslijst die de Assyrische koningen opgeeft van de zevende eeuw terug tot ongeveer de negende eeuw voor Christus, met veronderstelde exacte regeerperioden voor de vermelde Assyrische koningen. Men hanteert deze koningslijst alsof er geen namen in zouden ontbreken?

    De regeerperiode van koning Hizkia werd door Thiele in lijn gebracht met de regeerperiode van de Assyrische koningen Sargon II en Sanherib. In vele zogenaamde christelijke naslagwerken en Bijbelatlassen worden de jaartallen van E. Thiele gehanteerd. In mijn boek ‘De Assyriologie herzien’ ga ik hier dieper op in. Zie link: http://www.bol.com/nl/p/de-assyriologie/9200000049946824/

     

    Het publiceren van de vondst uit 2009 van het zegel van Hizkia, deed mij plezier. Vooral de Egyptische/Assyrische symbolen op het zegel hebben mijn interesse. Het past namelijk in mijn reconstructie van de geschiedenis van de oudheid, wat de epoque van Hizkia en zijn vader Achaz betreft. In mijn werk TIJD en TIJDEN, 2015, breng ik een revisie van de Egyptologie, waarbij ik een onderdeel van het werk van Velikovsky aanpas. De Amarna-tijd, door Velikovsky in de negende eeuw v. Chr. op de tijdsbalk geplaatst, schuif ik op de tijdsbalk een eeuw verder tot in de achtste eeuw v. Chr. Het historische kader dat de Bijbel voor deze epoque levert, past in de Amarna-correspondentie.

    De Amarna-tijd was de periode in Egypte van de Aton-ketters met farao Achnaton op kop. In het huidige Amarna in Egypte werd in de vorige eeuw een groot deel van de correspondentie van de vazallen van farao in Klein-Azië, in de vorm van kleitabletten, ontdekt. Belangrijke correspondenten met farao waren Abdi Hiba alias Achaz van Juda, Rib Addi alias Hosea van Israël en Labaja alias Pekah van Israël. Aan deze identificatie gaf ik op dit blog al eerder aandacht. Zie bijvoorbeeld het artikel van 04-02-2015. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1422831600&stopdatum=1423436400

     

    De symbolen op het kleizegel van Hizkia geven een belangrijke hint naar de aanbidding van de zon tijdens de regeerperiode van Achaz en Hizkia in Juda.

     

     

    Het anch-teken dat rechts op het zegel van Hizkia vermeld werd is een van de bekendste Egyptische symbolen uit de oudheid en het vertegenwoordigd in de Egyptische mythologie het leven. Zoals bijvoorbeeld in de naam Toet-anch-aton: ‘levend evenbeeld van Aton’. De hiëroglief in deze vorm betekent 'leven'. De Aton-schijf werd in Egypte afgebeeld met vele neergaande stralen die ieder in een handje eindigden. Er zijn meerdere afbeeldingen van Achnaton en zijn opvolgers Smenkhkare en Toetanchat(m)on waarop dit te zien is. De ‘anch’ symboliseerde levensenergie. Over de ketter-farao Achnaton schreef ik recent nog een artikel op 20-10-2015 dit blog: Anysis, de blinde farao uit de gelijknamige stad Anysis, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1445205600&stopdatum=1445810400

     

    Het andere symbool van op het zegel van Hizkia is ‘de zon met twee neerstrekkende vleugels’. Dit symbool is eveneens met de Aton-aanbidding verbonden, en niet exclusief Assyrisch. We moeten ook bedenken dat alle religieuze symbolen uiteindelijk teruggaan naar het oude Babylon, naar de tijd van Nimrod en de eerste rebellie na de Grote Vloed. Zie het artikel op blog van 06-10-2015, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1443996000&stopdatum=1444600800

     

    Ook in het oude Egypte vinden we afbeeldingen terug, van de zon met neerstrekkende vleugels.

     

     

    In Egypte zou generaal Horemheb, die door de Assyriërs in 671 v. Chr. als farao aangesteld werd, een beeldenstorm tegen de Aton-verering ontketenen. Hij is verantwoordelijk voor de ‘damnatio memoriae’ in Egypte, wat deze periode betreft.

     

    De verering van de zon zou in Juda nog een tijd aanhouden en pas ten tijde van koning Josia (640/609 v. Chr.), door hem uit het land verwijderd worden (2 Koningen 23:5-11).

     

    Wordt vervolgd…

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

    15-12-2015 om 00:00 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (5 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    09-12-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Boek: De Assyriologie herzien
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Geachte lezer(es),

    Mijn boek ‘De Assyriologie herzien’ van anno 2012 is opnieuw beschikbaar. Zie link: http://www.bol.com/nl/p/de-assyriologie/9200000049946824/


    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

     

    09-12-2015 om 19:35 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    08-12-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.KRONIEK VAN KONING ACHAB VAN ISRAEL

    1 Koningen 16:29 Achab, de zoon van Omri, werd koning over Israël in het achtendertigste jaar van Asa, de koning van Juda. En Achab, de zoon van Omri, regeerde te Samaria tweeëntwintig jaar over Israël. 30 Achab, de zoon van Omri, deed wat kwaad is in de ogen des HEREN, meer dan allen die vóór hem geweest waren. 31 Het minst erge was, dat hij wandelde in de zonden van Jerobeam, de zoon van Nebat, maar hij nam tot vrouw Izebel, de dochter van Etbaäl, de koning der Sidoniërs, en ging de Baäl dienen en zich voor hem neerbuigen. 32 Vervolgens richtte hij voor de Baäl een altaar op in het huis van de Baäl, dat hij te Samaria gebouwd had. 33 Verder maakte Achab de gewijde paal; en Achab ging voort met zó te handelen, dat hij de HERE, de God van Israël, meer krenkte dan alle koningen van Israël die vóór hem geweest waren. (NBG Vertaling 1951)

     

     

    Onze aandacht in dit artikel, gaat uitsluitend naar chronologie.

    De bekende koning Achab van Israël, de zoon van Omri, werd koning in het achtendertigste regeringsjaar van koning Asa van Juda of het tweestammenrijk. Op onze bijgevoegde tijdsbalk merken we dat Achab de scepter van zijn vader overnam in de zomer van het jaar 909 v. Chr., en volgens het Bijbelboek 1 Koningen hoofdstuk 16 regeerde hij daarop voor een periode van tweeëntwintig jaar.

    De regeerperiode en verankering op de tijdsbalk van Asa van Juda heb ik in mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 225-228 uitgewerkt. Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

    De gangbare jaartallen voor Achab zijn: 874/853 v. Chr. Deze regeerperiode werd door de geleerde Edwin R. Thiele (The Mysterious Numbers of the Hebrew Kings,1951) uitgedokterd op basis van een verankering van de Bijbels-chronologische gegevens van de koningen van Israël en Juda met die van Assyrië. In mijn boek TIJD en TIJDEN, appendix 4 heb ik Thiele ’s wijze van (mis)rekenen uitgelegd. Zie ook de aflevering op dit blog over Omri, de vader van Achab. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?ID=2809256

     

    Het eerste regeringsjaar van Achab liep van de zomer van 909 v. Chr. tot de lente van 908 v. Chr., wat een fractie van een jaar was aangezien zijn vader Omri in het achtendertigste jaar van Asa (okt910/sep909 v. Chr.) stierf waarna Achab in hetzelfde jaar, de kroon overnam. Het tweede regeringsjaar van Achab liep van apr/908 tot mrt 907 v. Chr., enzoverder. Dit past volkomen met de verankering van de regeerperiode van de koningen van Juda. Want Asa van Juda sterft in het vierde jaar van Achab in 906 v. Chr. waarna Josafat in Juda de scepter van zijn vader Asa overneemt.

     

     

    Op het bijgevoegde schema merken we dat het jaar okt905/sep904 v. Chr. een jubeljaar was. In Juda, ten tijde van de regeerperiode van koning Josafat zal het jubeljaar hoogstwaarschijnlijk toen in acht genomen zijn. In het tienstammenrijk echter niet. In het Bijbelgedeelte van 1 Koningen 16:29-33 waar we dit artikel mee begonnen zijn, staat geschreven dat Achab deed wat kwaad was in de ogen des HEREN’. In de door zijn vader Omri nieuw gebouwde hoofdstadvesting: Samaria, bouwde Achab bovendien een tempel voor de god Baäl, en richtte voor deze afgod een altaar op. Maar het meest erge dat Achab volgens het Bijbelgedeelte deed, was zijn huwelijk met Izebel, de dochter van Etbaäl, de koning der Sidoniërs.

    Op de bijgevoegde schema ’s heb ik de regeerperiode van koning Ethbaäl of Ithobalus vermeld: voorjaar913 tot voorjaar 881 v. Chr. In mijn werk TIJD en TIJDEN, 2015, hoofdstuk 860 v. Chr.: het jaartal van de stichting van Carthago – blz. 257-263, breng ik een nieuwe chronologie van de koningen van Fenicië op basis van de werken van Flavius Josephus en de Bijbel in verbinding met de sabbat- en jubeljaar-telling volgens William Whiston.

    Het huwelijk van Achab met Izebel, de dochter van de koning van Sidon, past chronologisch met de regeerperiode die Ithobalus op de tijdsbalk krijgt.

     

    Het volgende feit dat we op de tijdsbalk plaatsen is de driejarige hongersnood die door de profeet Elia aan Achab aangekondigd werd.

    1 Koningen 17:1 Toen zeide de Tisbiet Elia, uit Tisbe in Gilead, tot Achab: Zo waar de HERE, de God van Israël, leeft, in wiens dienst ik sta, er zal deze jaren geen dauw of regen zijn, tenzij dan op mijn woord.

     

    Voor een periode van drie-plus jaren (1 Koningen 18:1) zou de hongersnood Israël en de buurlanden teisteren. In het Nieuwe Testament verwijst de Heer Jezus Christus naar dezelfde hongersnood en vermeldt de duur van de hongersnood voor een periode van exact drie jaar en zes maanden.

    Lucas 4:25 Doch Ik zeg u naar waarheid, er waren vele weduwen in de dagen van Elia in Israël, toen de hemel drie jaren en zes maanden lang gesloten bleef en er grote hongersnood was over het gehele land, 26 en tot geen van haar werd Elia gezonden, doch wel naar Sarepta, bij Sidon, tot een vrouw, die weduwe was. (NBG Vertaling 1951)

     

    De Seder Olam plaatst het begin van de grote hongersnood in het dertiende regeringsjaar van koning Achab, negen jaar voor zijn dood in de slag bij Ramot Gilead tegen de Arameeërs. Op mijn tijdsbalk heb ik aldus de hongersnoodperiode geplaatst vanaf het najaar van 897 v. Chr. tot het voorjaar van 893 v. Chr.

    Aan het begin van de hongersnoodperiode vertoeft de profeet Elia volgens 1 Koningen 17:2-24, in de woestijn nabij een beek die in de Jordaan uitmondt, met raven die hem van Godswege ’s morgens en ’s avonds van voedsel voorzien. Maar na een tijd droogt als een gevolg van het ophouden van de vroege en late regen, de beek op en wordt Elia daarop naar Fenicië geleid (1 Koningen 17:8) naar het huis van een weduwe die voor hem zorgt.

    In het derde jaar van de hongersnood krijgt de profeet Elia daar het Woord des HEREN met de opdracht naar Achab te gaan.

    1 Koningen 18:1 Toen er geruime tijd verstreken was, kwam in het derde jaar het woord des HEREN tot Elia: Ga heen, vertoon u aan Achab, want Ik wil regen op de aardbodem geven. 2 En Elia ging heen om zich aan Achab te vertonen. De honger nu was sterk in Samaria.

     

    Wat volgt in het Bijbelboek 1 Koningen hoofdstuk 18, is de confrontatie van de profeet Elia met de priesters van de god Baäl op de berg Karmel. Deze geschiedenis zit op de tijdsbalk verankerd in het voorjaar van 893 v. Chr.

    1 Koningen 18:36 Op de tijd nu, dat men het avondoffer brengt, trad de profeet Elia naar voren en zeide: HERE, God van Abraham, Isaak en Israël, heden moge bekend worden, dat Gij God zijt in Israël, en dat ik uw knecht ben, en op uw bevel al deze dingen doe. 37 Antwoord mij, HERE, antwoord mij, opdat dit volk wete, dat Gij, HERE, God zijt, en dat Gij hun hart weer terugneigt. 38 Toen schoot het vuur des HEREN neer en verteerde het brandoffer, het hout, de stenen en de aarde, en lekte het water in de groeve op. 39 Toen het gehele volk dat zag, wierpen zij zich op hun aangezicht en zeiden: De HERE, die is God! De HERE, die is God! 40 Daarop zeide Elia tot hen: Grijpt de profeten van de Baäl, laat niemand van hen ontkomen. Zij grepen hen, en Elia voerde hen naar de beek Kison en liet hen daar slachten.

     

    Nadat Izebel, de Fenicische vrouw van Achab, het bericht van de dood van de priesters van de Baäl vernam, zweert zij Elia te laten doden. Deze geschiedenis vinden we in het negentiende hoofdstuk van het Bijbelboek 1 Koningen, beschreven. De profeet Elia vlucht voor zijn leven naar Berseba in Juda en vervolgens naar de berg Gods, een tocht voor hem van veertig dagen.

    Indien de gebeurtenissen op de Karmel tijdens de Pesach-week geschiedden zal Elia ‘ongeveer’ rond Sjavoeot aan de berg Gods gearriveerd zijn.

    De juiste ligging van de berg Gods in Arabië heb ik in mijn werk ‘TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 113-120, beschreven. De berg Gods wordt hier geïdentificeerd met de berg Jabal al Lawz in Saoedi-Arabië.

     

     

    Aan de berg Gods krijgt Elia opnieuw een Woord des HEREN met de opdracht naar Israël terug te keren via de woestijn van Damascus, en daar Hazaël tot koning over Aram te zalven, vervolgens Jehu in Israël tot koning te zalven en als derde opdracht, Elisa, de zoon van Safat, uit Abel-Mechola, tot profeet in zijn plaats te zalven:

    1 Koningen 19:15 Daarop zeide de HERE tot hem: Keer op uw schreden terug, naar de woestijn van Damascus, en als gij daar gekomen zijt, dan zult gij Hazaël zalven tot koning over Aram. 16 Voorts zult gij Jehu, de zoon van Nimsi, zalven tot koning over Israël; en Elisa, de zoon van Safat, uit Abel-Mechola, zult gij zalven tot profeet in uw plaats. 17 Wie dan aan het zwaard van Hazaël ontkomt, hem zal Jehu doden; en wie aan het zwaard van Jehu ontkomt, hem zal Elisa doden. 18 Doch Ik zal in Israël zevenduizend overlaten, alle knieën die zich niet gebogen hebben voor de Baäl, en elke mond die hem niet gekust heeft.

     

    Het uitvoeren van deze drie opdrachten plaatsen we in het najaar van 893 v. Chr.

    Het volgende hoofdstuk 20 in het Bijbelboek 1 Koningen verhaalt de invasie van Israël door de koning van Aram: Benhadad.

    1 Koningen 20:1 Benhadad nu, de koning van Aram, verzamelde zijn gehele leger, en tweeëndertig koningen waren met hem, tezamen met paarden en wagens. Toen trok hij op, sloeg het beleg voor Samaria en streed tegen haar. 2 En hij zond boden naar de stad tot Achab, de koning van Israël, 3 en liet hem zeggen: Zo zegt Benhadad: uw zilver en uw goud, dat is van mij, en uw mooiste vrouwen en kinderen, die zijn van mij.

     

    De beschreven invasie van 1 Koningen 20:1-21, zit op de tijdsbalk verankerd in het voorjaar van 892 v. Chr. Na het afslaan en achtervolgen van het Aramese leger van Benhadad is er een woord van de profeet aan Achab, dat de koning van Aram het volgende jaar opnieuw zou binnenvallen.

    1 Koningen 20:26 In het volgende jaar monsterde Benhadad Aram en trok op naar Afek ten strijde tegen Israël. 27 De Israëlieten werden ook gemonsterd en van voedsel voorzien, en trokken hun tegemoet. Daarna legerden de Israëlieten zich tegenover hen als twee kudden geiten, terwijl de Arameeërs het land vulden.

     

     

    De slag bij Afek dateren we in 891 v. Chr. Deze oorlog staat beschreven in het Bijbelboek 1 Koningen hoofdstuk 20:26-43. De Arameeërs worden opnieuw door Achab verslagen. Te Afek geeft Benhadad zich aan Achab over. Achab van Israël spaart echter zijn leven en sluit tot zijn eigen oordeel, een verbond met Benhadad;

    1 Koningen 20:42 En hij (de profeet) zeide tot hem: Zo zegt de HERE: omdat gij de man die onder mijn ban staat, uit uw hand hebt laten gaan, zal uw leven in de plaats van het zijne wezen, en uw volk in de plaats van zijn volk. 43 Toen ging de koning van Israël gemelijk en toornig naar zijn huis en kwam te Samaria.

     

    1 Koningen 21:1 Hierna gebeurde het volgende. De Jizreëliet Nabot had een wijngaard, te Jizreël gelegen naast het paleis van Achab, de koning van Samaria. 2 En Achab sprak tot Nabot: Geef mij toch uw wijngaard, opdat hij mij tot moestuin zij, want hij ligt vlak naast mijn huis; dan zal ik u een betere wijngaard daarvoor in de plaats geven, of, indien gij dit liever hebt, wil ik u het geld van de koopprijs geven. 3 Doch Nabot zeide tot Achab: Daarvoor beware mij de HERE, dat ik de erfenis van mijn vaderen aan u zou geven.

     

    De bekende geschiedenis (1 Koningen 21:1-29) van de wijngaard van de Jizreëliet Nabot die Achab begeerde, plaatsen we in hetzelfde jaar, na de slag bij Afek in 891 v. Chr.

     

    Het verbond tussen Israël en Aram zou drie jaar standhouden. Dat lezen we in het volgende hoofdstuk van het Bijbelboek 1 Koningen:

    1 Koningen 22:1 Nadat men drie jaar stilgezeten had, zonder oorlog tussen Aram en Israël, 2 gebeurde het in het derde jaar, dat Josafat, de koning van Juda, tot de koning van Israël kwam. 3 En de koning van Israël zeide tot zijn dienaren: Weet gij wel, dat Ramot in Gilead aan ons behoort? En wij zijn nalatig om het uit de macht van de koning van Aram terug te nemen. 4 Tot Josafat zeide hij: Gaat gij met mij ten strijde tegen Ramot in Gilead? En Josafat zeide tot de koning van Israël: Ik ben als gij, mijn volk is als uw volk, mijn paarden zijn als uw paarden.

     

    De hier beschreven feiten laten zich op de tijdsbalk eenvoudig invullen. Met de slag bij Afek in het jaar 891 v. Chr. volgden daarop drie jaar (en/of fracties daarvan) zonder oorlog tussen Israël en Aram: 890/889 en 888 v. Chr. In het derde jaar 888 v. Chr. en tevens het tweeëntwintigste en laatste regeringsjaar van Achab vindt de strijd om Ramot in Gilead plaats. Het is in deze strijd dat Achab aan zijn smadelijk einde komt zoals beschreven in 1 Koningen 22:1-38.

     

    1 Koningen 22:39 Het overige van de geschiedenis van Achab en alles wat hij gedaan heeft, het ivoren huis dat hij gebouwd heeft, en al de steden die hij gebouwd heeft, is dat niet beschreven in het boek van de kronieken der koningen van Israël? 40 En Achab ging bij zijn vaderen te ruste en zijn zoon Achazja werd koning in zijn plaats.

     

    De zoon en opvolger van Achab: Ahazia (of Achazja) was al als co-regent van Achab aan gesteld. Hij werd namelijk koning in het zeventiende regeringsjaar (okt889/sep888 v. Chr.) van Josafat van Juda.

    1 Koningen 22:52 Achazja, de zoon van Achab, werd koning over Israël te Samaria in het zeventiende jaar van Josafat, de koning van Juda, en hij regeerde twee jaar over Israël. 53 En hij deed wat kwaad is in de ogen des HEREN, en wandelde in de weg van zijn vader en in de weg van zijn moeder en in de weg van Jerobeam, de zoon van Nebat, die Israël deed zondigen. 54 Hij diende de Baäl en boog zich voor hem neer, en krenkte de HERE, de God van Israël, geheel zoals zijn vader gedaan had.

     

    Vermoedelijk werd Ahazia als co-regent aangesteld in de aanloop naar de slag bij Ramot-Gilead. Wat niet onlogisch is wanneer we bedenken dat Achab deze strijd niet overleefd heeft.

     

    Dit artikel begon ik met het verwijzen naar ‘de bekende’ koning Achab van Israël dat voor Bijbellezers uiteraard vanzelfsprekend is. Met ‘bekend’ bedoel ik dat we wat Achab betreft, een buiten-Bijbelse verwijzing hebben. Hij wordt namelijk in de Assyrische annalen van Salmaneser III, de koning van Assur vermeld. In zijn zesde regeringsjaar streed Salmaneser III tegen een coalitie van Klein-Aziatische koninkrijken te Karkar.

     

     

    Ik vernietigde en verbrandde de stad Karkar, de koninklijke stad. (1) 1,200 wagens, 1,200 cavalerie, en 20,000 soldaten van Hadad-Ezer ("Arad-idri") van Damascus; (2) 700 wagens, 700 cavalerie, en 10,000 soldaten van Irhuleni, de Hamathiet; (3)2,000 wagens en 10,000 soldaten van Achab, de Israëliet; (4) 500 soldaten van Byblos; (5) 1,000 soldaten van Kur-mus-us-ra–a-a (Egypte?); (6) 10 wagens en 10,000 soldaten uit het land van Irqanatu; (7) 200 soldaten uit Matinu-Ba'al van de stad Arvad; (8) 200 soldaten uit het land van Usanat; (9) 30 wagens van Adon-Ba'al uit het land  Šianu; (10) 1,000 dromedarissen van Gindibu uit Arabië;... (11) Honderden soldaten van Ba'asa uit Bit-Ruhubi, de Ammoniet. Deze twaalf (?) koningen nam hij als geallieerden. Zij streden tegen mij.

    (DE KARKAR-STELE VAN SALMANESER III)

     

    De Bijbel zwijgt over deze veldslag. Wanneer we de slag bij Karkar vanuit de Bijbel willen dateren komen chronologisch gezien, alleen de drie jaren van bondgenootschap tussen Achab en Benhadad in aanmerking: 890/889 en 888 v. Chr.

     

    De orthodoxe Assyriologie heeft de slag bij Karkar gedateerd in 853 v. Chr., een verschil van ruim vijfendertig jaar. Zij werken vanaf hun ankerpunt 763 v. Chr. met een genoteerde zonsverduistering over Nineveh in de Eponiemlijsten, terug de tijd in. De eponiemlijsten zijn lijsten waarvan men veronderstelt dat ze per jaar de naam van een Assyrische ambtenaar of ‘eponiem’ met een bepaalde gebeurtenis verbinden. De slag bij Karkar wordt gedateerd in 853 v. Chr., door 90 jaar of 90 namen vanaf 763 v. Chr. terug te rekenen. Zij gaan er van uit dat in de Assyrische koningslijsten geen namen ontbreken en dat het jaartal 853 v. Chr. op de tijdsbalk absoluut vast verankerd is.

    Wie de Assyrische koningslijst echter met de Bijbel vergelijkt weet dat er wel degelijk namen in de Assyrische lijst ontbreken. De koning van Assyrië bijvoorbeeld, die zich op de prediking van de Hebreeuwse profeet Jona te Nineveh, tot de God van Israël keerde voor uitkomst, werd niet in de koningslijst vermeld. De Bijbelse Assyrische koningen Pul en Tiglath Pileser zijn volgens de grondtekst van de Bijbel, zoals correct vertaald in de Statenvertaling, twee verschillende personen en niet één en dezelfde zoals de Assyriologie beweerd.

    Ook de Bijbelse koning Jareb van Assyrië, door de profeet Hosea vermeld, ontbreekt in de Assyrische koningslijst. Voldoende redenen om de chronologie van de Assyrische koningen in vraag te brengen.

     

    De Bijbelse archeoloog en geleerde Edwin R. Thiele (1895/1986) deed niettemin een knieval naar de Assyriologie toe, en dokterde een aangepaste chronologie van de koningen van Juda en Israël uit, die recht deed aan het Assyrische model. Zijn werk “The Mysterious Numbers of the Hebrew Kings” wordt tegenwoordig algemeen beschouwd als de definitieve Bijbelse chronologie en vindt men in menig Bijbel-atlas en/of naslagwerk terug.

    Thiele verkorte de regeringsduur van een aantal koningen van Juda en Israël om deze te laten passen in het Assyrische tijdskader. Met het inkorten van sommige regeerperioden van Israëlitische koningen verdedigde hij de zogenaamde ‘dual dating’ en paste het enkele malen toe, ook daar waar de Bijbel niet expliciet duidelijk over is.

    Om de val van Samaria, in het negende regeringsjaar van Hosea, (in de Bijbel contemporain met het zesde regeringsjaar van Hizkia van Juda), te laten passen met de Assyrische gegevens betreffende Sargon II, verkondigde hij dat de Bijbelse gegevens van 2 Koningen hoofdstukken 17 en 18 foutief waren, als laat en kunstmatig aan de Bijbel toegevoegd. In mijn werk ‘De Assyriologie, 2012’ (zie link: http://www.bol.com/nl/p/de-assyriologie/9200000049946824/)

    toon ik aan dat als een gevolg van Thiele ’s verkorten van de regeerperioden van de koningen van Juda en Israël, er een verschil van minstens acht jaar tot 35 jaar bestaat, tussen de normale regeringsperiodes van de koningen van Juda en Israël en de nu algemeen aanvaarde revisie van Thiele.

    Het zijn echter de Assyrische gegevens die dienen aangepast te worden en niet andersom.

     

    Het leger van Achab dat aan de slag bij Karkar deelnam, wordt door Salmaneser III op zijn Karkar-stele als gigantisch weergegeven: tweeduizend strijdwagens namelijk. Dit aantal is sterk overdreven en is vermoedelijk door de Assyriërs aangedikt om hun overwinning extra in de verf te zetten. Ik meen dat ongeveer honderdvijftig wagens en driehonderd paarden realistischer is, het aantal namelijk dat in Megiddo in de door Salomo aangelegde wagenpaardenstallen kon ondergebracht worden.

    Betreffende de archeologische vondsten te Megiddo merken we het gezag dat de wetenschap der Assyriologie heeft. Alhoewel de Bijbel het bouwen van de citadel van Megiddo met zijn wagen- en paardenstallen aan Salomo toeschrijft, wordt dit door de orthodoxie afgewezen en gekozen voor de tijdsperiode van Achab, en dit op basis van de Assyrische vermelding over de sterkte van het leger van Achab. Salomo en zijn in de Bijbel beschreven bouwactiviteiten zouden mythe zijn maar de sterk overdreven legersterkte van Achab zou op basis van de Assyrische annalen dienaangaande een historisch feit zijn? Zie ook het artikel op dit blog van 01-12-2015, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?ID=2818521

     

    Het gereviseerde jaartal voor de slag bij Karkar is 889 v. Chr.

     

    Wordt vervolgd…

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

    08-12-2015 om 09:37 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (1)
    01-12-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het Mythische Rijk van Salomo?

    Er zijn heel wat seculiere onderzoekers die het in de Bijbel beschreven Rijk van Salomo en zijn beschreven bouwwerken tot mythe verklaren. Men zou in de archeologische stratum waar volgens hen Salomo te zoeken is, niets van zijn beschreven bouwwerken vinden?

    De reden hiertoe is de gehanteerde dateringsmethode voor de stratum in Israël. Deze aardlagen worden namelijk gedateerd aan de hand van de orthodoxe Egyptologie. In grote lijnen worden de verschillende lagen van de onderzochte stedenheuvels in Israël als volgt gedateerd:

    VROEG BRONS          3000/1900 v. Chr.

    MIDDEN BRONS        1900/1550

    LAAT BRONS              1550/1200

    IJZER I                         1200/930

    IJZER II                       930/586

     

    Koning Salomo regeerde rond 1000 v. Chr. en aldus wordt Salomo en zijn in de Bijbel beschreven bouwwerken in het IJzer tijdperk gedateerd. In de niveaus van het IJzertijdperk is er echter in Israël weinig of niets terug te vinden, dat getuigt van de vele bouwwerken van Salomo, zoals de Bijbel deze uitvoerig beschrijft. Daarom wordt het Rijk van Salomo door vele historici (terecht?) tot mythe verklaard. Zij nemen aan dat Jeruzalem in Davids en Salomo ’s tijd niet meer dan een dorp op een heuvelrug, zonder stadsmuren, was. De Bijbelse verhalen over de eerste koningen, die volgens hen pas ten tijde van de Babylonische Ballingschap werden geschreven, zijn dan ook aangedikt, overdreven.

     

    Er zijn echter heel wat theologen die geloven dat de koninkrijken van David en Salomo wel degelijk echt bestonden. Deze godgeleerden halen ter staving dat de Bijbelcritici de bal misslaan, al het schaarse bewijsmateriaal dat voor handen is, aan. Zij doen dit echter vanuit het oogpunt dat de wetenschap van de orthodoxe Egyptologie het bij het rechte eind heeft, en dat hun datering van het IJzertijdperk in Israël ten tijde van Salomo, als een gevolg van hun (foutieve) dateringsmethode, correct is.

    Het is echter pas wanneer men de orthodoxe Egyptologie en haar dateringsmethode afwijst en men de nieuwe tijdsdatering van het revisionisme van de geschiedenis van de oudheid invoert, dat de bouwwerken van Salomo te voorschijn komen. Hierna het gereviseerde schema met in de rechterkolom de correcte jaartallen voor de aardlagen:

                                          v. Chr.:                         v. Chr.:

    VROEG BRONS          3000/1900                1889/1443

    MIDDEN BRONS        1900/1550                   1443/1000

    LAAT BRONS           1550/1200                  1000/860

    IJZER I                         1200/  930                              860/709

    IJZER II                         930/586                       709/586

     

    De era van Salomo hoort volgens het revisionisme van de geschiedenis van de oudheid thuis in het Laat Brons tijdperk. Vooral te Megiddo werkt de herziening van de datering van de verschillende niveaus voor archeologen openbarend, en worden de bouwwerken van Salomo herkend.

     

     

    In het gereviseerde model gaat LAAT BRONS van ongeveer 1000 v. Chr. tot 860 v. Chr. In dit laatste jaar trof een mega-natuurcatastrofe de oude wereld wat voor een breuklijn zorgde. Zie TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 257-263. Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

    Vanaf het jaar 860 v. Chr. tot het jaar 709 v. Chr. plaatst men nu het IJzertijdperk I, en het IJzer II-tijdperk loopt vervolgens van 709 v. Chr. tot 586 v. Chr. Het was een periode ook met een cyclus van mega-natuurcatastrofes die de aarde met intervallen van 54 jaar en zes maanden getroffen had.

    Het was ook een periode geweest dat de Assyriërs ten tijde van hun koningen Tiglath Pileser III, Salmaneser V, Sargon II en Sanherib haast jaarlijks campagnes naar het westen van Klein-Azië uitvoerden, wat iedere keer met de nodige vernielingen gepaard ging. Dat is dan ook het beeld dat in de archeologische lagen dienaangaande in Israël voorkomt. Wanneer men in deze aardlagen Salomo moet zoeken krijgt men inderdaad een vals beeld en zal men snel verklaren dat de Bijbelse berichten betreffende de bouwwerken van Salomo niet kloppen.

    Het feit dat seculiere wetenschappers het rijk van Salomo via de plaatsing ervan in het IJzertijdperk, tot mythe verklaren heeft dus niet altijd met onwil te maken, maar alleen met het feit dat de aardlagen verkeerd gedateerd werden en als een gevolg daarvan zijn de bouwwerken van Salomo in de verkeerde archeologische aardlaag onvindbaar (op een paar potscherven na).

     

     

    Op dit blog bracht ik eerder de studie van Dr. John J. Bimson onder de aandacht, een archeoloog die zowel met de spade als met de Bijbel te werk gaat. Zie link van 18-11-2014: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1416178800&stopdatum=1416783600

     

    Een voorbeeld van het niet herkennen van Salomo ’s bouwwerken zijn de door de archeologie blootgelegde paardenstallen te Megiddo. De Bijbel verhaalt het bouwen van Megiddo:

    1 Koningen 9: 15 Zo stond het nu met de lichting voor de herendienst, die koning Salomo deed opkomen om het huis des Heren, zijn eigen huis, de Millo, de muur van Jeruzalem, Hasor, Megiddo en Gezer te bouwen. 16Farao, de koning van Egypte, was opgetrokken, had Gezer ingenomen en met vuur verbrand en de Kanaänieten die in de stad woonden, gedood, waarna hij haar als bruidsschat schonk aan zijn dochter, de vrouw van Salomo. 17En Salomo versterkte Gezer, Laag-Bet-Choron, 18Baälat, Tamar in de woestijn, [in het land], 19 en al de voorraadsteden die Salomo had, de wagensteden, de ruitersteden en hetgeen Salomo begeerde te bouwen in Jeruzalem, op de Libanon en in heel het land zijner heerschappij. (NBG Vertaling 1951)

     

    De Bijbel heeft het over de wagensteden en de ruitersteden die Salomo bouwde. Een totaal van veertienhonderd (1400) wagens en twaalfduizend ruiters wordt in 1 Koningen 10:26 vermeld.

    1 Koningen 10:26Voorts bracht Salomo wagens en ruiters bijeen, zodat hij veertienhonderd wagens had en twaalfduizend ruiters, en hij legde ze in de wagensteden en bij de koning te Jeruzalem. (NBG Vertaling 1951)

     

    Archeologen hebben in Megiddo anno 1925 in stratum IV, de resten van de stallen van Salomo blootgelegd. Men berekende dat er te Megiddo plaats was voor 450 paarden en 150 wagens. De ingenieuze inrichting der stallen wekte de bewondering van de archeologen die toen voor het eerst daar aan het werk gingen. Langwerpige stallen zijn te voorschijn gekomen die gegroepeerd rond een binnenplaats liggen. De vloer bestaat uit gestampte kalkmortel en door het midden van elke stal loopt een drie meter brede gang. Afgeruwd plaveisel verhinderde het uitglijden van de paarden. Verder werden duidelijk herkenbare voederbakken en watergoten gevonden.

     

     

    De in de Bijbel beschreven paardenstallen van Salomo blijken grote hallen geweest te zijn, waarvan de daken op stenen pilaren rustten. Deze pilaren zijn duidelijk op de foto te zien. De eerste conclusie van de archeologen van anno 1925 was dan ook dat de blootgelegde installaties in stratum IV niets anders dan de paardenstallen van Salomo konden voorstellen.

     

    Later werd hun conclusie door andere onderzoekers in twijfel getrokken. Het stratum IV waar de stallen ontdekt werden bevind zich volgens de conventionele (foutieve) tijdsindeling in de tijd van Achab, in het IJzer II tijdperk. De blootgelegde gebouwen worden sindsdien in verschillende naslagwerken door zogenaamde experten als voorraadgebouwen beschreven.

     

    Op de dag dat Bijbelse chronologie en archeologie met elkaar in overeenstemming zullen zijn, zal het duidelijk zijn wiens bouwwerk het is: dat van Salomo of van Achab. De sleutel is het revisionisme van de geschiedenis van de oudheid met Egypte op kop.

    Het gezond verstand dwingt ons om in dit bouwwerk een van de in de Bijbel beschreven wagensteden van Salomo te herkennen.

     

    In mijn werk TIJD en TIJDEN, 2015, hoofdstuk: de geschiedenis van de geschiedenis, blz. 27-42, breng ik een volledige herziening van de Egyptische dynastieën op de tijdsbalk.

     

     

    Wordt vervolgd….

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

    01-12-2015 om 08:26 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    24-11-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Bijbelse Edomiet Hadad in Egypte aan het hof van farao

    1 Koningen 11:14 En de HERE deed een tegenstander tegen Salomo opstaan, de Edomiet Hadad; deze was van het koninklijk geslacht in Edom. 15 Toen namelijk David met Edom bezig was, en de legeroverste Joab optrok om de gevallenen te begraven, en hij ieder doodde, die van het mannelijk geslacht was in Edom – 16 want zes maanden was Joab daar gebleven met geheel Israël, totdat men ieder die van het mannelijk geslacht was, uitgeroeid had in Edom – 17 toen vluchtte Hadad, en met hem enige Edomitische mannen, hovelingen van zijn vader, om naar Egypte uit te wijken; en Hadad was nog zeer jong.

     

     

    18 Zij maakten zich op uit Midjan en kwamen in Paran, en zij namen uit Paran enige mannen met zich en kwamen in Egypte, tot Farao, de koning van Egypte; deze gaf hem een huis, zeide hem brood toe en schonk hem land. 19 En Hadad won zozeer de genegenheid van Farao, dat deze hem de zuster van zijn vrouw, de zuster van Tachpenes, de gebiedster, tot vrouw gaf. 20 En de zuster van Tachpenes baarde hem zijn zoon Genubat, en Tachpenes speende hem in Farao’s huis, zodat Genubat in Farao’s huis tot Farao’s zonen behoorde. 21 Toen Hadad in Egypte hoorde, dat David bij zijn vaderen te ruste gegaan was, en de legeroverste Joab gestorven was, zeide Hadad tot Farao: Sta mij toe, dat ik naar mijn land ga. 22 Doch Farao vroeg hem: Maar wat ontbreekt u dan bij mij, dat gij opeens begeert naar uw land te gaan? En hij antwoordde: Niets, laat mij nochtans gaan. (NBG Vertaling 1951)

     

    Het geciteerde Bijbelgedeelte gaat over een tegenstander van koning Salomo van Israël: de Edomiet Hadad.

    Hadad was nog een kind toen hij begeleid door een aantal dienaars van zijn vader, voor koning David en diens bezetting van Edom, naar Egypte vluchtte. De legeroverste van David, generaal Joab, had in zes maanden tijd de mannelijke bevolking van Edom uitgeroeid.

    De reisroute van Hadad vanuit Edom naar Egypte, wordt in het Bijbelbericht ook opgegeven. Eerst ging het naar Midian in het zuiden, en vervolgens via Paran naar Egypte. Het land Midian situeert zich op de landkaart van de oudheid, zuidelijk van Edom. De Griekse Septuagintvertaling van de Bijbel uit de derde eeuw v. Chr., voegt aan het Bijbelgedeelte de stad van Midian toe: Madiam. Deze plaats lag aan de Rode Zee (zie kaart hierboven).

    LXX 3 Kings,

    Chapter 11:14 And the Lord raised up and enemy to Solomon, Ader the Idumaean, and Esrom son of Eliadae who dwelt in Raama, and Adadezer king of Suba his master; (and men gathered to him, and he was head of the conspiracy, and he seized on Damasec,)and they were adversaries to Israel all the days of Solomon: and Ader the Idumaean was of the seed royal in Idumaea. 15 And it happened, that while David was utterly destroying Edom, while Joab captain of the host was going to bury the dead, when they slew every male in Idumaea; 16 (for Joab and all Israel abode there six months in Idumaea, until he utterly destroyed every male in Idumaea;) 17 that Ader ran away, he and all the Idumaeans of the servants of his father with him; and they went into Egypt; and Ader was then a little child. 18 And there rise up men out of the city of Madiam, and they come to Pharan, and take men with them, and come to Pharao king of Egypt: and Ader went in to Pharao, and he gave him a house, and appointed him provision. 19 And Ader found great favour in the sight of Pharao, and he gave him his wife’s sister in marriage, the elder sister of Thekemina. 20 And the sister of Thekemina bore to him, even to Ader, Ganebath her son; and Thekemina brought him up in the midst of the sons of Pharao, and Ganebath was in the midst of the sons of Pharao.

     

    Laat ons de reisroute van Hadad op een landkaart uittekenen. Vanuit Edom ging het eerst over bestaande karavaanwegen naar Madiam aan de Rode Zee, en daarna via Paran naar Egypte. De Bijbelse plaats Paran heb ik op de kaart omkaderd bij het huidige ‘Paran el Faran’, wat de meest logische identificatie is. De plaats Paran lag namelijk langs een karavaanweg van de oudheid. Het is dezelfde route die de Israëlieten bij de exodus uit Egypte in 1483 v. Chr. genomen hadden, de zogenaamde woestijnweg (Exodus 13:18). Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1432504800&stopdatum=1433109600

     

    In Egypte verkrijgt de jonge Hadad, vergezeld met de hovelingen van zijn vader, de koning van Edom, asiel in het huis van farao. De naam van farao wordt in de Bijbel ditmaal niet meegedeeld, ook niet door de Septuagintvertalers, zoals wel het geval was bij die andere tegenstander van farao: Jerobeam die ook asiel in Egypte verkreeg. (zie het artikel op dit blog van 27-10-2014; Jerobeam I, zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1445814000&stopdatum=1446418800)

     

    De vlucht van Hadad geschiedde eerder ten tijde van de veertigjarige regeerperiode van David. Ook Hadad werd in Egypte asiel verleend door farao. En hoewel de naam van farao niet vermeld wordt krijgen we toch heel wat informatie over het huis van farao. Zo wordt er vermeld dat Hadad zozeer de genegenheid van farao won, dat deze hem de zuster van zijn vrouw, de zuster van Tachpenes, de gebiedster, tot vrouw gaf. En de zuster van Tachpenes, staat er geschreven in 1 Koningen 11:20, baarde hem zijn zoon Genubat. En Genubat, de zoon van Hadad werd opgevoed in het huis van farao zodat Genubat tot de zonen van farao behoorde.

    Na de dood van David in het jaar 1007 v. Chr. keerde een volwassen Hadad naar Edom terug.

     

    Dr. Immanuël Velikovsky identificeert in zijn boek ‘Eeuwen in Chaos’, Tachpenes met de zuster van de vrouw van farao Ahmose van de achttiende dynastie. Zie TIJD en TIJDEN, blz. 217-219.

    De identificatie die Velikovsky in zijn werk doorvoert is niet lichtvaardig maar degelijk empirisch onderbouwd. Hierna enkele voorbeelden uit zijn boek Eeuwen in Chaos: op blz. 110 lezen we dat de naam van de vrouw van Ahmose de naam Tachpenes had. Haar naam is op monumenten in Egypte bewaard gebleven en luidt; Tanethap of Tenthape. En Velikovsky geeft de volgende voetnoten aan ter staving: Gauthier, Le Livre des rois d’Egypte (Cairo, 1902), II 187, noot 3. Zie evenwel ook Stricker, Acta Orientalia, XV (1937), 11-12.

     

    Op blz. 188-190 neemt hij de draad met Hadad opnieuw op via diens in Egypte geboren en opgevoede zoon, Genubath. Zo een dertig jaar later sinds de geboorte van Genubath in het huis van farao, was deze ten tijde van de veroveringstochten van Sisak/Thothmosis III in Klein-Azië, vazalkoning over Edom. En Velikovsky toont aan dat de naam Genubath ten tijde van Thothmosis III, synoniem voor Edom geworden was. Ook hier verwijst Velikovsky in zijn voetnoten naar Egyptologen zoals Breasted, Records, deel III, par. 474,:

    “Toen zijne majesteit in Egypte aankwam, kwamen gezanten van de Genubatye hem hun schatting brengen.”

    Over de verankering op de tijdsbalk van farao Sisak/Thothmosis III met de Salomo-era, schreef ik eerder op dit blog een artikel op 09-03-2015: zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1425855600&stopdatum=1426460400 en scrol naar beneden

     

    De gevestigde Egyptologie kan volgens hun gefabriceerde tijdsconstructie in de veertiende eeuw v. Chr. alleen maar gissen naar de identiteit van de ‘Genubatiye’. Wanneer men echter de door de orthodoxe Egyptologie gebruikte Sothis-kalender loshaakt, en de Bijbelse ankerpunten op de tijdsbalk gebruikt ter schikking van de Egyptische dynastieën op de tijdsbalk, is er geen gissen meer naar de identiteit van de Genubatye. Zij zijn in de tiende eeuw v. Chr. het volk van Edom, met als koning; Genubath, de zoon van Hadad.

     

    Van de Genubatiye die schatting aan farao Thothmosis III brengen is een afbeelding bewaard gebleven.

     

     

    En hierna een uitvergroting van dezelfde plaat

     

     

    De gezanten uit Genubatiye. De derde afgebeelde figuur, draagt een kind op. Met het Bijbelbericht in gedachten waar we dit artikel mee begonnen zijn, zien we hier een gelijkaardig tafereel op een Egyptisch reliëf afgebeeld:

    1 Koningen 11:17 toen vluchtte Hadad, en met hem enige Edomitische mannen, hovelingen van zijn vader, om naar Egypte uit te wijken; en Hadad was nog zeer jong.

     

    Het motief waarom farao Ahmose de adellijke Edomietische vluchtelingen op de vlucht voor David, asiel verleende kan vanuit Egyptische bronnen ingevuld worden. Farao Ahmose was de farao die de Hyksos/Edomieten uit Egypte verdreven had. De Hyksos waren identiek met de Bijbelse Amalekieten en Amalek behoorde tot Edom. Ahmose had na de verdrijving van de Hyksos uit Egypte en de inname van hun hoofdplaats Avaris (het huidige El Arisj), hen achtervolgd tot in Sjaroehen in Klein-Azië. Een plaatsnaam die Velikovsky met Petra nabij Seïr in het gebied van Edom, geïdentificeerd heeft. Drie jaar lang (1049/1047 v. Chr.) had de Egyptische belegering geduurd, vooraleer ook de macht van Amalek in Klein-Azië gebroken was.

    De geallieerde van farao Ahmose bij het neerslaan van de Hyksos/Amalekieten was koning Saul van Israël. Zie het artikel op dit blog van 04-05-2015: Waar lag de stad van Amalek? Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1430690400&stopdatum=1431295200 en scrol naar beneden.

     

    Beide heersers: Ahmose en Saul, hebben daarop het Rijk van de Hyksos onder elkaar verdeeld. Farao Ahmose kon zijn gezag over beneden-Egypte tot aan Avaris aan de beek van Egypte in Klein-Azië, vestigen, en Saul kon het juk van Amalek in zijn gebied afschudden. Het gebied van Edom waar farao met zijn leger drie jaar een belegering had doorgevoerd zou echter door koning David, de opvolger van Saul, slechts enkele jaren later vanaf 1039 v. Chr. overgenomen worden. (Zie TIJD en TIJDEN, 2015, hoofdstuk: de regeerperiode van David, blz. 185-195.)

     

    Dat is de reden dat farao Ahmose de Edomiet Hadad in zijn huis asiel verleende. Uiteindelijk ging het om het erfenisrecht van het Hyksos-Rijk.

    In mijn boek ‘Genesis versus Egyptologie’, 2009, hoofdstuk 13, haalde ik terloops het werk van de geleerde Peter H. Schulze, Herrin beider Länder Hatschepsut, Frau, Gott und Pharao, 1976, aan. In hoofdstuk 2 verwijst Schulze naar een huwelijk van de zoon en opvolger van Ahmose: Amonhotep I, met een dochter van de Hyksos-koning: Herita. Dit huwelijk werd hoogstwaarlijnlijk gesloten om het legitieme erfrecht over het rijk der Hyksos te verzekeren. Hierna een citaat:

    “Man hat hieran die Vermutung geknüpft, dass die Befreierkönige oder ihre unmittelbaren Nachfolger ganz planmässig verwandtschaftliche Beziehungen mit den Hyksos herstellen wollten – in diesem Fall also Amenophis I. eine Tochter des Apophis als Nebenfrau geheiratet habe – um das legitime Erbrecht auf das Hyksosreich zu erwerben.”

     

    Terwijl farao Ahmose met het erfrecht van het Hyksos-rijk bezig is voltooid koning David de strijd tegen Amalek/Edom, een strijd die oorspronkelijk aan Saul opgedragen was, maar toen niet volledig uitgevoerd.

     

    Wordt vervolgd…

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

    24-11-2015 om 10:24 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (6 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    17-11-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De datering van het altaar van Jozua op de berg Ebal

    Jozua 8:30 Toen bouwde Jozua een altaar voor de HERE, de God van Israël, op de berg Ebal, 31 zoals Mozes, de knecht des HEREN, de Israëlieten geboden had, naar hetgeen geschreven stond in het boek der wet van Mozes; een altaar van onbehouwen stenen, die men met geen ijzer bewerkt had; zij brachten daarop brandoffers aan de HERE en slachtten vredeoffers. 32 En dáár schreef hij op de stenen een afschrift van de wet van Mozes, hetwelk hij opschreef ten aanschouwen der Israëlieten. 33 Geheel Israël nu, zijn oudsten, de opzieners en zijn rechters stonden aan weerszijden van de ark, tegenover de levitische priesters, die de ark des verbonds des HEREN droegen, zowel vreemdelingen als geboren Israëlieten, de ene helft tegenover de berg Gerizim en de andere helft tegenover de berg Ebal, zoals Mozes, de knecht des HEREN, vroeger geboden had, om het volk Israël te zegenen. 34 Daarna las hij al de woorden der wet voor, de zegen en de vloek, naar alles wat in het boek der wet geschreven stond. 35 Er was geen woord van al hetgeen Mozes geboden had, dat Jozua niet voorlas aan de gehele gemeente van Israël en de vrouwen, de kinderen en de vreemdelingen, die met hen meegegaan waren. (NBG Vertaling 1951)

     

     

    De Israëlieten arriveerden aan de Jordaan aan de oostelijke grens van het Beloofde Land Kanaän nabij Jericho, in de lente van het jaar 1443 v. Chr., en dit exact op de dag af, veertig jaar na de exodus uit Egypte in 1483 v. Chr..

    In mijn werk ‘TIJD en TIJDEN, 2015’ (Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579)

    verankerde ik het jaartal van de Exodus met het jaar 1483 v. Chr. Dit jaartal was het resultaat van het chronologisch hanteren van de Jubeljaren volgens de opgave door William Whiston. In totaal waren er van oct27/sep28 AD, het jaar dat Jezus het ‘aangename jaar des HEREN’ of Jubeljaar uitriep en zich als Messias bekendmaakte, tot het eerste jubeljaar van oct1395sep1394 v. Chr., dertig jubeljaren geweest.

    Vanaf het eerste Jubeljaar van het jaar okt1395 tot sep1394 v. Chr. zijn het zeven maal zeven jaar of 49 jaar, teruggerekend (sabbatjaren van maart/tot april tot maart/april) tot het begin van de inname van het Beloofde Land in 1443 v. Chr.

     

    Jozua 4:19 Het volk nu is uit de Jordaan opgeklommen op de tiende der eerste maand en zij legerden zich te Gilgal, aan de oostelijke grens van Jericho.

     

    Jozua 5:10 Terwijl de Israëlieten te Gilgal gelegerd waren, vierden zij het Pascha op de veertiende dag van die maand, des avonds, in de vlakten van Jericho; 11 en zij aten, daags na het Pascha, van de opbrengst van het land, ongezuurde broden en geroost koren, op dezelfde dag. 12 En het manna hield op, daags nadat zij van de opbrengst van het land hadden gegeten. Dus hadden de Israëlieten geen manna meer, maar zij aten dat jaar van wat het land Kanaän opleverde.

     

    Deze twee Bijbelcitaten plaatsen we aldus chronologisch op de tijdsbalk in de maand Nisan of maart/april, van het jaar 1443 v. Chr. En vanuit Jozua 5:12 maken we op dat toen in dat jaar 1443 v. Chr. met de maand nisan, de sabbatjaarcyclus van start ging met zes jaar later het eerste sabbatjaar in het jaar apr1437/mrt1436 v. Chr.

     

    Wat diezelfde maand Nisan van 1443 v. Chr. na het Pesachfeest chronologisch volgde, was de inname van Jericho, zoals beschreven in het Bijbelboek Jozua hoofdstukken 5 en 6. Daarna plaatsen we het debacle bij Ai (Jozua 7:1-26) op de tijdsbalk, met daarna de overwinning over Ai (Jozua 8;1-29), nog altijd in het voorjaar van 1443 v. Chr.

     

    Vervolgens gaat het Bijbelboek Jozua (8:30-35) na de verovering van Ai, verder met een bericht dat Jozua op de berg Ebal een altaar voor de HERE God van Israël bouwt en daar de Wet van Mozes aan het volk voorleest. De berg ligt zo een negenhonderd meter boven de zeespiegel.

    Ook in de ‘Legends of the Jews’ merken we dezelfde chronologische volgorde, waarbij men onmiddellijk na het oversteken van de Jordaan naar de berg Ebal optrekt:

    When the people arrived on the further shore, the holy Ark, which had all the while been standing in the bed of the river, set forward of itself, and, dragging the priests after it, overtook the people. The day continued eventful. Unassailed, the Israelites marched seventy miles to Mount Gerizim and Mount Ebal, and there performed the ceremony bidden by Moses in Deuteronomy: six of the tribes ascended Mount Gerizim, and six Mount Ebal (Legends of the Jews by Louis Ginzberg, 1909, Volume IV, I. JOSHUA

     

    De bouw van het altaar op de berg Ebal dateren in de herfst van 1443 v., Chr. op de tijdsbalk, in het eerste jaar van de verovering van het land Kanaän.

     

     

    De strijd om de volledige inbezitneming van Kanaän nam in totaal zes jaar in beslag en in het zevende jaar, het eerste sabbatjaar van apr1437/mrt1436 v. Chr. kon het land rusten en onder de stammen van Israël verdeeld worden.

     

    In de vorige eeuw kwam in het jaar 1967 de berg opnieuw onder Israëlische controle. Sinds de wegvoering in ballingschap door de Romeinen in 70 AD waren er 1897 jaren verlopen. Gedurende heel die tijd lag het gebied en de berg er onherbergzaam bij. Op het plateau van de berg vond een Israëlisch archeologisch team onder leiding van Adam Zertal in 1982 een massieve rechthoekige constructie van grote onbehouwen stenen. De afmetingen waren ongeveer negen meter bij zeven meter en drie meter hoog. Binnen de constructie vond men as, potscherven, stenen en afval. Vooral opmerkelijk was de vondst van meer dan vierduizend dierlijke beenresten, meestal verbrand, die in een laboratorium geanalyseerd werden. De meeste beenderen bleken van stieren, schapen en geiten afkomstig te zijn. Geen van de beenderen bleek van de zogenaamde Bijbelse onreine dieren afkomstig te zijn wat een sterke indicatie naar religieuze offers was. Na vier jaar onderzoek van de site was er voor de archeoloog Zertal maar één conclusie mogelijk: dit was de site waar het Bijbelboek Jozua naar verwijst. De blootgelegde constructie bleek volledig aan alle voorschriften van Mozes in de Bijbel te voldoen.

     

    Het dateren van de constructie is moeilijk. De gevonden beenderen werden gedateerd in de twaalfde eeuw voor Christus en de constructie van het altaar in het IJzertijdperk I geplaatst.

    De archeologische strata in Israël worden echter alle aan de hand van de orthodoxe Egyptische chronologie gedateerd. En als een gevolg van ongeveer zeshonderd jaar foutieve tijdrekening in Egypte zit ook in Israël de archeologie die deze dateringsmethode hanteert er altijd enkele eeuwen naast. Ook de archeoloog Zertal dateerde zijn vondst aan de hand van de foutieve Egyptische chronologie. Het vinden van twee Egyptische scarabeeën op de site maakte dat voor het jaartal 1250 v. Chr. gekozen werd. Een betreurenswaardig foutief jaartal dat geen recht aan het Bijbelbericht doet. Het correcte jaartal voor de bouw van het altaar op basis van de gereviseerde chronologie is 1443 v. Chr.

     

    Het revisionisme van de geschiedenis van de oudheid heeft de Sothis-kalender onderuit gehaald, en is er geen enkele reden meer om aan dit verzinsel van oud-Grieken en Romeinen vast te houden. In mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 27-43, in het hoofdstuk; de geschiedenis van de geschiedenis, weerleg ik de Sothis-kalender en biedt een alternatief aan.

     

     

    De door de archeologie blootgelegde stenen getuigen ook vandaag nog dat de Bijbel geen mythe of folklore is maar het spreken van de God van Israël in de geschiedenis.

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

    17-11-2015 om 21:15 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (5 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    10-11-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Kroniek van koning Omri van Israël

    Met de vorige afleveringen op dit blog behandelden we de regeerperiode van Jerobeam, Nadab, Baesa en Ela. Deze week zetten we onze chronologische studie van de koningen van het tienstammenrijk of Israël verder met de koningen Zimri en Omri. En met het artikel op dit blog van 13-10-2015 brachten we koning Omri van Israël al eerder onder de aandacht in verband met de Moabietische steen van koning Mesa van Moab. Dit is een zogenaamde buiten-Bijbelse getuige voor Omri. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?ID=2796541

     

     

    De Moabiet Mesa was een tijdgenoot van drie Israëlitische koningen: Omri, Achab en Joram, en verwijst naar een Israëlitische verdrukking van Moab voor een periode van veertig jaar. De verdrukking nam een aanvang ten tijde van koning Omri. In het geciteerde artikel hebben we gezien dat de jaren 920/880 v. Chr. de periode van de verdrukking was. Hierna het betreffende Bijbelgedeelte dat over Zimri en Omri van Israël handelt.

    1 Koningen 16:15 In het zevenentwintigste jaar van Asa, de koning van Juda, werd Zimri koning te Tirsa, zeven dagen, terwijl het volk gelegerd was tegen Gibbeton, dat aan de Filistijnen behoorde. 16 Toen het volk dat daar gelegerd was, hoorde zeggen: Zimri heeft een samenzwering gesmeed en ook de koning doodgeslagen, maakte geheel Israël Omri, de legeroverste van Israël, te dien dage in de legerplaats koning. 17 Vervolgens trok Omri en geheel Israël met hem van Gibbeton weg, en zij belegerden Tirsa. 18 Zodra Zimri zag, dat de stad ingenomen was, ging hij in de burcht van het koninklijk paleis en verbrandde het koninklijk paleis boven zich met vuur, en stierf aldus 19 om de zonden die hij bedreven had door te doen wat kwaad is in de ogen des HEREN, en te wandelen in de weg van Jerobeam en in de zonde die deze bedreven had, om Israël te doen zondigen. 20 Het overige van de geschiedenis van Zimri en de samenzwering die hij gesmeed heeft, is dat niet beschreven in het boek van de kronieken der koningen van Israël?

     

     

    21 Toen splitste zich het volk Israël in twee helften; de ene helft van het volk volgde Tibni, de zoon van Ginat, om hem koning te maken, en de andere helft volgde Omri. 22 Doch het volk dat Omri volgde, kreeg de overhand op het volk dat Tibni, de zoon van Ginat, volgde. Toen Tibni gestorven was, werd Omri koning. 23 In het eenendertigste jaar van Asa, de koning van Juda, werd Omri koning over Israël; twaalf jaar. Te Tirsa regeerde hij zes jaar. 24 Toen kocht hij van Semer de berg Samaria voor twee talenten zilver, bebouwde de berg en noemde de stad die hij bouwde, Samaria, naar Semer, de eigenaar van de berg. 25 En Omri deed wat kwaad is in de ogen des HEREN, ja hij maakte het erger dan allen die vóór hem geweest waren. 26 Hij wandelde in al de wegen van Jerobeam, de zoon van Nebat, en in de zonde die deze Israël had doen bedrijven, zodat zij de HERE, de God van Israël, krenkten met hun ijdelheden. 27 Het overige van de geschiedenis van Omri, wat hij gedaan heeft, en de dappere daden die hij verricht heeft, is dat niet beschreven in het boek van de kronieken der koningen van Israël? 28 En Omri ging bij zijn vaderen te ruste en werd begraven in Samaria; zijn zoon Achab werd koning in zijn plaats.

     

    Ik heb in het Bijbelgedeelte een historische landkaart ingelast waar via pijlen en kaders de belangrijkste feiten aangeduid worden, wat de beschreven geschiedenis aanschouwelijker maakt. De jaartallen voor de regeerperiode van Omri: 920/909 v. Chr., zijn de nieuwe jaartallen voor de koningen van Israël die ik in mijn boek TIJD en TIJDEN uitgewerkt heb. Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

    De gangbare jaartallen voor Omri zijn: 885/874 v. Chr. Deze jaartallen en regeerperiode werd door de geleerde Edwin E. Thiele uitgedokterd op basis van een verankering van de Bijbels-chronologische gegevens met die van Assyrië. In mijn boek TIJD en TIJDEN, appendix 4 heb ik Thiele ’s wijze van (mis)rekenen uitgelegd. Hierna een korte samenvatting:

    Het gangbare jaartal 931 v. Chr. als het sterfjaar van Salomo en de daaropvolgende splitsing van het Verenigd Koninkrijk van Israël in twee delen is het resultaat van de chronologische herziening van de regeerperiode van de koningen van Israël en Juda door Edwin R. Thiele (1895/1986). Zijn werk, in feite een dissertatie voor zijn doctoraatstudie: “The Mysterious Numbers of the Hebrew Kings”, werd in 1951 van de vorige eeuw gepubliceerd en wordt sindsdien algemeen beschouwd als de definitieve Bijbelse chronologie. Zijn jaartallen worden dan ook in heel wat Studiebijbels gehanteerd, wat het zelfs een aura van geïnspireerd zijn, geeft.

    De vraag is of het jaartal voor de splitsing van het verenigd koninkrijk van Israël, correct is? Wanneer men onderzoek doet naar de geschiedenis van de Bijbelse chronologie dan blijkt dat in het verleden andere jaartallen voor de dood van Salomo en de splitsing van het koninkrijk gehanteerd werden. Het jaartal ca. 975 v. Chr. bijvoorbeeld was het meest gangbare jaartal dat in Studiebijbels voor de publicatie van Thiele ’s werk gehanteerd werd. Een verschil van zo maar even vierenveertig jaar? Wat is de reden wat zulk een drastische inkorting van de Bijbelse chronologie schijnbaar nodig maakte? De enige reden was de Assyriologie en het publiceren van de Assyrische koningslijst gebaseerd op de Eponiemlijsten, in de jaren twintig van de vorige eeuw. Deze kronieklijsten liepen over een periode van 892 tot 648 v. Chr. en gingen dus ook over een belangrijke contemporaine periode in de geschiedenis van de koningen van Israël en Juda. Een eponiem zou een Assyrisch ambtenaar geweest zijn naar wie een bepaald jaar genoemd werd met in de lijst voor dat jaar een vermelding naar een belangrijke gebeurtenis zoals bijvoorbeeld een veldtocht, een pestziekte, het eerste regeringsjaar van een Assyrische koning, een zonsverduistering enzoverder.

    De Assyrische eponiemlijst werd niet aan de Bijbelse chronologie gekoppeld, maar aan een veronderstelde genoteerde zonsverduistering over Nineveh, in het tiende regeringsjaar van Assur Dan ten tijde van het eponiem van Bur Sagale. De zonsverduistering over Nineveh werd astronomisch gedateerd in 763 v. Chr. Dit jaartal werd dan ook het chronologische ankerpunt voor de andere vermelde gebeurtenissen en de regeringsjaren van de Assyrische koningen. Hierbij ging men er vanuit dat de Eponiemlijsten volledig waren en er geen koningen ontbraken of zelfs verwijderd werden?

    De eponiemlijsten verwijzen enkele malen naar koningen van Israël en Juda. Zo vond men een Assyrische vermelding naar een veldslag bij Karkar tussen de Assyriërs en een geallieerd leger van Klein-Aziatische vorsten, in het zesde regeringsjaar van Salmaneser III, zoals vermeld in het eponiem van Daian-Assur. Aan de hand van het ankerjaar 763 v. Chr. dateerde men de slag bij Karkar in 853 v. Chr. De Assyriërs claimen hier tegen o.a. Achab van Israël gestreden te hebben. Twaalf jaar later in 841 v. Chr., vermelden de Assyriërs schatting ontvangen te hebben van Jehu van de dynastie van Omri van Israël. Het is vanaf het door de Assyriologie verkregen jaartal 853 v. Chr. voor de slag bij Karkar, dat terugrekenend het sterfjaar van Salomo in 931 v. Chr. bekomen werd (A Chronology of the Hebrew Kings, Chapter 3, Establishing Basic Dates).

    De gefabriceerde regeerperiode voor Omri met de jaren: 885/874 v. Chr., is het resultaat van de hiervoor beschreven constructie van Thiele.

     

    De aangeboden regeerperiode voor Omri van het jaar 920 tot 909 v. Chr. is daarentegen het resultaat van het werken met de Bijbelse sabbat- en jubeljaren volgens de wijze van rekenen van William Whiston. De Assyrische chronologische gegevens werden ditmaal verankerd met de Bijbel, en niet andersom zoals Thiele deed. Zie het artikel op dit blog van 06-02-2014. Zie link:

    http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1391382000&stopdatum=1391986800

     

    In het eerder geciteerde Bijbelboek 1 Koningen hoofdstuk 16 vangt de geschiedenis van Omri aan, wanneer deze als een van de legeroversten van koning Ela van Israël, te Gibbeton met de Filistijnen streed. Tijdens dit conflict werd koning Ela door de andere legeroverste Zimri, vermoord. Deze geschiedenis vinden we in:

    1 Koningen 16:8 In het zesentwintigste jaar van Asa, de koning van Juda, werd Ela, de zoon van Basa, koning over Israël te Tirsa; twee jaar. 9 Zijn dienaar Zimri, de bevelhebber over de helft der krijgswagens, smeedde een samenzwering tegen hem. Terwijl hij te Tirsa zich een roes dronk ten huize van Arsa, die hofmaarschalk was te Tirsa, 10 kwam Zimri en sloeg hem dood, in het zevenentwintigste jaar van Asa, de koning van Juda, en werd koning in zijn plaats. 11 Toen hij koning geworden was, sloeg hij, zodra hij op de troon zat, het gehele huis van Basa dood zonder er iemand van het mannelijk geslacht van over te laten; benevens zijn naaste verwanten en zijn vrienden. 12 Zo heeft Zimri het gehele huis van Basa uitgeroeid, naar het woord des HEREN, dat Hij over Basa gesproken had door de dienst van de profeet Jehu, 13 wegens al de zonden die Basa en zijn zoon Ela bedreven hadden, en die zij Israël hadden doen bedrijven, zodat zij de HERE, de God Israëls, krenkten met hun ijdelheden. 14 Het overige van de geschiedenis van Ela, en alles wat hij gedaan heeft, is dat niet beschreven in het boek van de kronieken der koningen van Israël? (NBG Vertaling 1951)

     

    De oudheid-historicus Flavius Josephus brengt hetzelfde verhaal in zijn geschiedenis van het Joodse volk, zonder echter aanvullende historische vermeldingen ditmaal. Zie Joodse Oudheden, Boek VIII, xii, 4.5.6.

    Dat Moab ten tijde van Omri schatplichtig aan Israël was, vinden we in het Bijbelboek 1 Koningen niet terug. Wel is er een verwijzing in vers 27 van hoofdstuk 16, naar een boek van ‘de kronieken der koningen van Israël’:

    1 Koningen 16:27 Het overige van de geschiedenis van Omri, wat hij gedaan heeft, en de dappere daden die hij verricht heeft, is dat niet beschreven in het boek van de kronieken der koningen van Israël?

     

    Dit historisch boek, zonder geestelijke waarde blijkbaar, werd niet in de canon van de Bijbel opgenomen, en ging verloren. We hebben aldus alleen een buiten-Bijbelse bron: de Moabietische steen van Mesa, die ons leert dat Moab schatplichtig aan Israël was. We kunnen er echter rustig van uitgaan dat de informatie op de Moabietische steen correct is. Er is geen reden op aan te nemen dat de Moabieten zouden liegen betreffende hun schatplichtig zijn aan Israël. In de eigen vaderlandse geschiedenis kende ook ons land meerdere verdrukkingen. Alleen al de laatste vijfhonderd jaar kennen we een resem van verdrukkingen beginnend met de Spaanse bezetting in 1585 AD, gevolgd door de Oostenrijkse periode, vervolgens de bezetting en annexatie door Frankrijk, enzoverder. Dit maakt alles deel uit van de vaderlandse geschiedenis, die net zoals bij de Moabietische steen, een opgave van historische verdrukkingen is. Aan het einde van ‘een verdrukking’ worden ook heden nog monumenten in steen opgericht, verwijzend naar die en die periode van onheil, die afgesloten werd, zoals bijvoorbeeld ‘14/18’ dat nu honderd jaar achter ons ligt.

     

     

    Wat de burgeroorlog in Israël betreft, kunnen we bij Omri een en ander chronologisch invullen.

    De moord op Ela, de koning van Israël, door de legeroverste Zimri, vond plaats in het zevenentwintigste regeringsjaar van koning Asa van Juda zijnde okt921/sep920 v. Chr. (1 Kon. 16:10). Vervolgens werd de belegering van Gibbeton datzelfde jaar door Omri opgegeven en spoedde deze zich met zijn leger naar de hoofdplaats Tirsa. Zeven dagen later was Zimri verwijderd en brak de burgeroorlog, tussen Omri en een andere rivaal voor de kroon van Israël: Tibni, uit. Het volk van Israël splitste zich in twee helften, staat er geschreven, met ieder een kandidaat voor het koningschap. Na de dood van Tibni werd Omri koning over de tien stammen van Israël. Dit feit staat genoteerd voor het eenendertigste regeringsjaar van Asa van Juda, zijnde oct917/sep916 v. Chr. (1 Kon. 16:23). De hoofdplaats Tirsa zou gedurende zes jaar de residentie van Omri zijn, daarna bouwde hij zijn nieuwe hoofdstad Samaria op de berg die hij van Semer, de eigenaar van de berg, gekocht had. In totaal zou Omri twaalf jaar over het tienstammenrijk heersen, waarvan zes jaar in de oude hoofdstad Tirsa en zes jaar in Samaria, de nieuwe hoofdstad. De bouw van Samaria dateren we aldus zes jaar gerekend vanaf de dood van Zimri, in het jaar 914 v. Chr.

     

    Waar de Bijbel over zwijgt in de geschiedenis van Omri en zijn strijd met Tibni, is dat hij steun kreeg van koning Asa van Juda. Juda was tijdens de ganse regeerperiode van koning Baesa in oorlog met het tienstammenrijk geweest (1 Kon. 15:16). Toen aan de dynastie van Baesa een einde kwam met de moord op Ela, zag Asa blijkbaar zijn kans ter smeding van een bondgenootschap. 

    Dit feit is overgegeven in de Joodse overleveringen. In ‘The Legend of the Jews’ Boek VI, gecompileerd door Louis Ginzberg, lezen we dat koning Asa van Juda zich door een huwelijksovereenkomst met het huis van Omri verbonden had. En de overlevering leert verder dat Omri als een gevolg van het bondgenootschap met Asa van Juda, zijn rivaal Tibni kon overmeesteren.

    De Seder Olam leert dat in het jaar dat Tibni in Israël door Omri gedood werd, koning Omri’ zijn dochter uithuwde aan de zoon van Josafat, de kroonprins van Juda. Op de tijdsbalk kan dit logisch ingevuld worden. De regeerperiode van Koning Asa besloeg eenenveertig jaar van 948 tot 906 v. Chr. Bij zijn dood was kroonprins Josafat vijfendertig jaar oud. Dat plaatst zijn geboortejaar in 941 v. Chr. en maakt hem vijfentwintig jaar oud in 916 v. Chr., het sterfjaar van Tibni. In mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, hoofdstuk Kroniek van Ahazia, blz. 251-252, heb ik dit op de tijdsbalk ingevuld en een verklaring gegeven voor de schijnbare tegenspraak tussen de Bijbelboeken 2 Koningen 8:26 en 2 Kronieken 22:2.

     

    Het einde van Omri kwam na een regeerperiode van twaalf jaar in het achtendertigste regeringsjaar van Asa van Juda zijnde okt910/sep909 v. Chr. in de zomer van 909 v. Chr.

     

    1 Koningen 16:28 En Omri ging bij zijn vaderen te ruste en werd begraven in Samaria; zijn zoon Achab werd koning in zijn plaats. 29 En Achab, de zoon van Omri, werd koning over Israël, in het acht en dertigste jaar van Asa, den koning van Juda; en Achab, de zoon van Omri, regeerde over Israël, te Samaria, twee en twintig jaren.

     

     

    In een korte periode had Omri zijn hoofdstad van Tirza verlegd naar een nieuwe gebouwde vesting te Samaria, en zijn nieuwe dynastie gevestigd. Per uitzondering onder vele koningen van Israël, stierf Omri in zijn bed en werd door zijn zoon opgevolgd. In het jaar 877 v. Chr. meer dan dertig jaar na de dood van Omri, zou de koning van Assur; Salmaneser III, in zijn annalen nog naar het Huis van Omri verwijzen. Zulk een indruk had hij bij de buurvolken van Israël achtergelaten.

     

    Over Egypte heersten sinds 933 v. Chr. met de invasie van Zera, de Ethiopiërs (of Nubiërs). Zij lieten Klein-Azië met rust, zodat Israël en Juda hun gezag over hun buurvolken zoals bijvoorbeeld Moab, konden vestigen.

     

    Wordt vervolgd….

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

    10-11-2015 om 09:28 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (5 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    03-11-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Kroniek van de koningen van Israël: NADAB, BAESA EN ELA

    1 Koningen 15:25 Nadab nu, de zoon van Jerobeam, werd koning over Israël, in het tweede jaar van Asa, den koning van Juda; en hij regeerde twee jaren over Israël. 26 En hij deed wat kwaad was in de ogen des HEEREN, en wandelde in den weg zijns vaders, en in zijn zonde, waarmede hij Israël had doen zondigen. 27 En Baësa, de zoon van Ahia, van het huis van Issaschar, maakte een verbintenis tegen hem, en Baësa sloeg hem te Gibbethon, hetwelk der Filistijnen is, als Nadab en gans Israël Gibbethon belegerden. 28 En Baësa doodde hem, in het derde jaar van Asa, den koning van Juda, en werd koning in zijn plaats. (Statenvertaling)

     

    We vervolgen de kroniek van Jerobeam (zie het artikel op dit blog van 27-10-2015: link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1445814000&stopdatum=1446418800

    met zijn opvolger over het tienstammenrijk, zijn zoon Nadab. Chronologisch wordt Nadab ‘s eerste regeringsjaar in de Bijbel gelinkt met het tweede regeringsjaar van koning Asa van Juda. Het tweede regeringsjaar van Asa hebben we gezien in de aflevering over Jerobeam I, liep van oktober 946 v. Chr. tot september 945 v. Chr. In mijn werk TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 225-228, ga ik hier uitgebreider op in. Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

    Nadab, de zoon en opvolger van Jerobeam I, zou echter slechts twee jaar regeren aangezien hij zoals het Bijbelbericht hiervoor vermeld, door Baesa van de stam van Issaschar, één van de tien stammen, vermoord werd. De moord vond plaats in het derde regeringsjaar van koning Asa van Juda, een jaar dat volgens de gangbare jaartelling in Juda, liep van oktober 945 v. Chr. tot september 944 v. Chr. De jaartelling in het tienstammenrijk echter liep vanaf april of Nisan tot maart of de Hebreeuwse maand Adar. Op de tijdsbalk uitgetekend betekent dit dat Nadab twee fracties van twee jaar geregeerd heeft. De regeringstijd van Baesa laten we aanvangen in het voorjaar van 944 v. Chr.

    Zijn eerste regeringsdaad is gericht tegen het huis van Jerobeam, dat hij volledig verdelgde, zoals het staat geschreven:

     

    1 Koningen 15:29 Het geschiedde nu, als hij regeerde, dat hij het ganse huis van Jerobeam sloeg; hij liet niets over van Jerobeam, wat adem had, totdat hij hem verdelgd had, naar het woord des HEEREN, dat Hij gesproken had door den dienst van Zijn knecht Ahia, den Siloniet; 30 Om de zonden van Jerobeam, die zondigde, en die Israël zondigen deed, en om zijn terging, waarmede hij den HEERE, den God Israëls, getergd had. 31 Het overige nu der geschiedenissen van Nadab, en al wat hij gedaan heeft, is dat niet geschreven in het boek der kronieken der koningen van Israël?

    32 En er was oorlog tussen Asa en tussen Baësa, den koning van Israël, al hun dagen. 33 In het derde jaar van Asa, koning van Juda, werd Baësa, de zoon van Ahia, koning over gans Israël, te Thirza, en regeerde vier en twintig jaren. 34 En hij deed wat kwaad was in de ogen des HEEREN, en wandelde in den weg van Jerobeam, en in zijn zonde, waarmede hij Israël had doen zondigen. (Statenvertaling)

     

     

    Het verdelgen van het huis van Jerobeam I door Baesa liep parallel met zijn strijd tegen het huis van Juda. Een strijd die vierentwintig jaar lang tot aan de dood van Baesa zou aanslepen.

    De residentie van Baesa in Israël was de plaats Tirza.

     

    1 Koningen 15:16 En er was krijg tussen Asa en tussen Baësa, den koning van Israël, al hun dagen. 17 Want Baësa, de koning van Israël, toog op tegen Juda, en bouwde Rama; opdat hij niemand toeliet uit te gaan en in te komen tot Asa, den koning van Juda.

    18 Toen nam Asa al het zilver en goud, dat overgebleven was in de schatten van het huis des HEEREN, en de schatten van het huis des konings, en gaf ze in de hand zijner knechten; en de koning Asa zond ze tot Benhadad, den zoon van Tabrimmon, den zoon van Hezion, den koning van Syrië, die te Damaskus woonde, zeggende:

    19 Er is een verbond tussen mij en tussen u, tussen mijn vader en tussen uw vader; zie, ik zend u een geschenk, zilver en goud; ga heen, maak uw verbond te niet met Baësa, den koning van Israël, dat hij aftrekke van tegen mij.

    20 En Benhadad hoorde naar den koning Asa, en zond de oversten der heiren, die hij had, tegen de steden van Israël; en sloeg Ijon, en Dan, en Abel Beth-maacha, en het ganse Cinneroth, met het ganse land Nafthali. 21 En het geschiedde, als Baësa zulks hoorde, dat hij afliet van Rama te bouwen, en hij bleef te Thirza.

    22 Toen liet de koning Asa door gans Juda uitroepen (niemand was vrij), dat zij de stenen van Rama, en het hout daarvan, zouden wegdragen, waarmede Baësa gebouwd had; en de koning Asa bouwde daarmede Geba-benjamins, en Mizpa.

     

     

    Koning Asa wist zich via een bondgenootschap met Benhadad van Aram/Syrië van zijn lastpost Baesa te ontdoen. Een oorlog op twee fronten was teveel voor Baesa. Deze oorlog heb ik in TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 225-228, gedateerd in het jaar 931 v. Chr.

    Het Bijbelboek 2 kronieken hoofdstuk 16 geeft jaartallen tot het dateren maar levert tegelijkertijd ook een schijnbare moeilijkheid op.

     

    2 Kronieken 16: 1 In het zes en dertigste jaar van het koninkrijk van Asa, toog Baësa, de koning van Israël, op tegen Juda, en bouwde Rama, opdat hij niemand toeliet uit te gaan en in te komen tot Asa, den koning van Juda. 2 Toen bracht Asa het zilver en het goud voort, uit de schatten van het huis des HEEREN en van het huis des konings, en zond tot Benhadad, den koning van Syrië, die te Damaskus woonde, zeggende: 3 Er is een verbond tussen mij en tussen u, en tussen mijn vader en tussen uw vader; zie, ik zend u zilver en goud, ga heen, maak uw verbond te niet met Baësa, den koning van Israël, dat hij van tegen mij aftrekke.

     

    Een moeilijkheid is dat in het zesendertigste regeringsjaar van Asa zijn rivaal Baesa al lang dood en begraven was. De verklaring voor het gebruik van het getal ‘36’ levert de Joodse Seder Olam. Zesendertig jaar was Salomo getrouwd geweest met de dochter van Farao. Zesendertig jaar moet men aldus volgens de Seder Olam rekenen vanaf de splitsing van het Verenigd Koninkrijk van Salomo in twee delen tot aan de oorlog met Baesa. Deze verklaring heb ik op mijn tijdsbalk toegepast met als resultaat een merkwaardige uitkomst. Gerekend vanaf het najaar van het jaar 967 v. Chr. voor de dood van Salomo en de splitsing van het Verenigd koninkrijk arriveren we namelijk zesendertig jaar later in het jaar 931 v. Chr. met de oorlog met Baesa, en het verbond met Benhadad van Aram door koning Asa van Juda. En dit is slechts twee jaar na het verslaan van het leger van Zera door Asa in 933 v. Chr., en past er alzo een puzzelstuk in het algemene plaatje van de vermelde gebeurtenissen.

     

    Het bondgenootschap tussen Asa van Juda en de Syriër Benhadad had wel geestelijke gevolgen voor Asa. Het miljoenenleger van koning Zera de Ethiopiër had hij alleen met de hulp van de HERE God kunnen verslaan. In de oorlog die Baesa hem aandeed, trok hij nu echter zijn plan door middel van een bondgenootschap met een gemeenschappelijke vijand.

     

    2 Kronieken 16:7 En in denzelfden tijd kwam de ziener Hanani tot Asa, den koning van Juda, en hij zeide tot hem: Omdat gij gesteund hebt op den koning van Syrië, en niet gesteund hebt op den HEERE, uw God, daarom is het heir des konings van Syrië uit uw hand ontkomen. 8 Waren niet de Moren en de Libyers een groot heir met zeer veel wagenen en ruiteren? Toen gij nochtans op den HEERE steundet, heeft Hij hen in uw hand gegeven. 9 Want den HEERE aangaande, Zijn ogen doorlopen de ganse aarde, om Zich sterk te bewijzen aan degenen, welker hart volkomen is tot Hem; gij hebt hierin zottelijk gedaan; want van nu af zullen oorlogen tegen u zijn. 10 Doch Asa werd toornig tegen den ziener, en leidde hem in het gevangenhuis; want hij was hierover tegen hem ontsteld; daartoe onderdrukte Asa enigen uit het volk ter zelfder tijd.

     

     

    Het verslaan van het leger van de Ethiopiër Zera door Asa van Juda had als gunstig gevolg dat de eerder dominantie door Sisak/Egypte ophield. Van Egypte als grootmacht is er voor de epoque die we nu behandelen, in de Bijbel geen verwijzing meer. De herschikking van de Egyptische farao ’s op de tijdsbalk heb ik in mijn studie TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 220-232 uitgewerkt.

     

    Het slot van de regeerperiode van Baesa vinden we in het Bijbelboek 1 Koningen 16:

    1 Koningen 16:1 Toen geschiedde het woord des HEEREN tot Jehu, den zoon van Hanani, tegen Baësa, zeggende: 2 Daarom, dat Ik u uit het stof verheven, en u tot een voorganger over Mijn volk Israël gesteld heb, en gij gewandeld hebt in den weg van Jerobeam, en Mijn volk Israël hebt doen zondigen, Mij tot toorn verwekkende door hun zonden; 3 Zie, zo zal Ik de nakomelingen van Baësa, en de nakomelingen van zijn huis wegdoen; en Ik zal uw huis maken, gelijk het huis van Jerobeam, den zoon van Nebat. 4 Die van Baësa in de stad sterft, zullen de honden eten, en die van hem in het veld sterft, zullen de vogelen des hemels eten.

    5 Het overige nu der geschiedenissen van Baësa, en wat hij gedaan heeft, en zijn macht, zijn die niet geschreven in het boek der kronieken der koningen van Israël?

    6 En Baësa ontsliep met zijn vaderen, en werd begraven te Thirza; en zijn zoon Ela regeerde in zijn plaats.

    7 Alzo geschiedde ook het woord des HEEREN, door den dienst van den profeet Jehu, den zoon van Hanani, tegen Baësa en tegen zijn huis; en dat om al het kwaad, dat hij gedaan had in de ogen des HEEREN, Hem tot toorn verwekkende door het werk zijner handen, omdat hij was gelijk het huis van Jerobeam, en omdat hij hetzelve verslagen had.

    8 In het zes en twintigste jaar van Asa, den koning van Juda, werd Ela, de zoon van Baësa, koning over Israël, te Thirza, en regeerde twee jaren.

     

    Baesa regeerde volgens 1 Koningen 15:33 voor een periode van vierentwintig jaar over het tienstammenrijk. Zijn zoon Ela nam bij zijn dood in het zesentwintigste regeringsjaar van Asa van Juda, de scepter over. Op de tijdsbalk uitgetekend betekent dit dat het vierentwintigste regeringsjaar van Baesa slechts een fractie van een jaar was. Het zesentwintigste regeringsjaar van Asa begon namelijk in oktober van 922 v. Chr. en liep tot september 921 v. Chr. Het vierentwintigste regeringsjaar van Baesa begon in april van 921 v. Chr., en aangezien zijn zoon Ela na de dood van Baesa, ook koning werd in het zesentwintigste regeringsjaar van Asa, begon Ela in de loop van 921 v. Chr. tussen april en september te regeren. Het eerste regeringsjaar van Ela was aldus ook een fractie van een jaar en zijn tweede regeringsjaar eveneens een fractie van een jaar, aangezien hij door Zimri vermoord werd in het zevenentwintigste regeringsjaar van Asa zijnde okt921/sep920 v. Chr.

     

    Een vaststelling is dat de geschiedenis van de koningen van Israël een bloedig verhaal is. Een verhaal van intriges, bedrog, geweld en zo meer. Het is het verhaal van het volk van de tien stammen van Israël, die hun eigen weg gingen.

    Bovenaan de twee bijgevoegde tijdsschema ’s in de blauwe tijdsbalk, staan de sabbatjaren afgebeeld. Het tiende jubeljaar van okt954/sep953 v. ten tijde van de regeerperiode van Jerobeam I Chr. was al geschiedenis en onder Nadab en Baesa was de volgende sabbatjaarcyclus van start gegaan. (voor meer uitleg over Jubeljaren; zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1424041200&stopdatum=1424646000)

    Geen een van de sabbatjaren en jubeljaren heeft het tienstammenrijk gehouden. In het tweestammenrijk ging het er op dit gebied ook slecht aan toe. Van de honderdtwintig sabbatjaren vanaf de intocht in Kanaän in 1443 v. Chr. tot aan de wegvoering van de twee stammen in Babylonische Ballingschap in 605 v. Chr. hebben zij slechts vijftig maal het sabbatjaargebod gehouden. Zeventig maal hebben zij in die lange periode het sabbatjaargebod genegeerd. De Babylonische ballingschap duurde dan ook zeventig jaar lang om het land zijn rust te gunnen.

     

    Via Zijn profeten zien we dat de HERE God van de Bijbel iedere keer waarschuwt en ingrijpt. Maar geen één van al de koningen van Israël, die we nog zullen behandelen, keerde zich ooit tot de HERE God en Zijn Woord. Uiteindelijk zal dit verhaal eindigen in 717 v. Chr. met de wegvoering van de tien stammen uit hun land in de Assyrische ballingschap. Over de verloren tien stammen en hun herstel schreef ik eerder op dit blog een artikel. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1398031200&stopdatum=1398636000

     

    Met de geschiedschrijving van de tien stammen bevinden ons in het kader van de heilsgeschiedenis, in de tijdsperiode tussen het geven van de Wet aan Israël met Pinksteren/Sjavoeot in 1483 v. Chr. en de openbaring van Jezus Christus, de Zoon van God, in het jaar 30 AD, wat ook het einde van de wetperiode betekende (Galaten 4:4-5). In totaal was het tussen beide scharniermomenten in de heilsgeschiedenis, een tijdsperiode van 1513 jaar.

    Bij het lezen en bestuderen van de Bijbel herkennen we meerdere ‘scharniermomenten’ waar men van de ene bijzondere periode in een andere overgaat. Een goed voorbeeld van zulk een scharniermoment is het afsluiten van de prevloedtijdsperiode, wanneer God de deur van de ark van Noach sloot, en de Grote Vloed als oordeel over de wereld van toen liet komen.

    Een volgend scharniermoment in de heilsgeschiedenis was de rebellie van Nimrod en daarna de roeping van Abraham in 1913 v. Chr. door de HERE God, met de belofte van een land en een volk. In mijn artikel van 06-10-2015 op dit blog: De pre-dynastieke periode van het oude Egypte in het licht van het Bijbelboek Genesis, heb ik deze bedeling aangehaald. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?ID=2792553

    Het was Gods antwoord op de rebellie van de postzondvloedmens onder leiding van Nimrod.

    De tijdsperiode van de Belofte aan Abraham liep van 1913 v. Chr. tot aan het geven van de Wet aan Mozes in 1483 v. Chr. of een periode van vierhonderddertig jaar. Het begin van de bedeling van de Wet behandelde ik in het artikel op dit blog van 23-06-2015: Van de berg Gods naar het Beloofde Land. Zie link:

    http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1434924000&stopdatum=1435528800

     

    Hebreeën 1:1 Nadat God eertijds vele malen en op vele wijzen tot de vaderen gesproken had in de profeten, 2 heeft Hij nu in het laatst der dagen tot ons gesproken in de Zoon, die Hij gesteld heeft tot erfgenaam van alle dingen, door wie Hij ook de wereld geschapen heeft. (NBG Vertaling 1951)

     

    Paulus begint zijn brief aan de Hebreeën met te verwijzen naar de scharniermomenten in de heilsgeschiedenis, in. De uitdrukking ‘eertijds’ gaat over de periode voor de komst van Jezus Christus. Het was een periode dat God op vele wijzen tot de vaderen door Zijn profeten gesproken had.

     

    Galaten 4:21 Zegt mij, gij, die onder de wet wilt staan, luistert gij niet naar de wet? 22 Er staat immers geschreven, dat Abraham twee zonen had, één bij de slavin en één bij de vrije. 23 Maar die van de slavin was naar het vlees verwekt, doch die van de vrije door de belofte. 24 Dit is iets, waarin een diepere zin ligt. Want dit zijn twee bedelingen: de ene van de berg Sinai, die slaven baart, dit is Hagar. 25 Het (woord) Hagar betekent de berg Sinai in Arabië. Het staat op één lijn met het tegenwoordige Jeruzalem, want dat is met zijn kinderen in slavernij. 26 Maar het hemelse Jeruzalem is vrij; en dat is onze moeder.

     

    De ‘wet’ en de ‘genade’ zijn twee tijdsperioden of bedelingen met als tijdsscharniermoment; het jaar 30 AD. Sindsdien bevinden zich diegenen die van Christus zijn in een staat van genade en zijn vrij van de wet.

     

    Paulus aan Efeze 2:8 Want door genade zijt gij behouden, door het geloof, en dat niet uit uzelf: het is een gave van God; 9 niet uit werken, opdat niemand roeme. 10 Want zijn maaksel zijn wij, in Christus Jezus geschapen om goede werken te doen, die God tevoren bereid heeft, opdat wij daarin zouden wandelen.

     

    Dit laat zien dat we de Bijbel met een oog voor de verschillende bedelingen Gods moeten lezen; niet alles vandaag is tot ons geschreven, maar wel voor ons. Een voorbeeld voor wat de toepassing hiervan betreft, geeft de apostel voor de heidenen Paulus, weer:

    Romeinen 15:4 Al wat namelijk tevoren geschreven is, werd tot ons onderricht geschreven, opdat wij in de weg der volharding en van de vertroosting der Schriften de hoop zouden vasthouden.

     

    1 Korintiërs 10:6 Deze gebeurtenissen (Israël in de woestijn) zijn ons ten voorbeeld geschied, opdat wij geen lust tot het kwade zouden hebben, zoals zij die hadden.

     

    Wordt vervolgd….

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert de Telder

    03-11-2015 om 08:39 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (5 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    27-10-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Koning Jerobeam I van Israël

    Jerobeam I was de eerste koning van het afgescheurde tienstammenrijk van Israël, in het jaar van het overlijden van Salomo.

    De naam Jerobeam betekent: ‘vermeerdering van het volk’. Hij wordt in de Bijbel neergezet als de zoon van Nebat uit de stam van Efraïm (1 Koningen 11:26-39). Zijn moeder was een weduwe met de naam Serua wat ‘melaats’ betekent.

    Volgens de gangbare chronologie regeerde hij van 931 v. Chr. tot 901 v. Chr. Volgens de nieuwe chronologie zoals uiteengezet in TIJD en TIJDEN,2015, blz. 185, zit hij op de tijdsbalk verankerd van het najaar van 967 v. Chr. tot het voorjaar van 945 v. Chr. Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

    Een verschil van zesendertig jaar met de algemeen aanvaarde schikking van de Hebreeuwse koningen, door de geleerde Edwin E. Thiele. Thiele heeft de Bijbelse chronologie van de koningen van Juda en Israël verbonden met de gegevens van de Assyrische koningslijst en sommige Bijbelse chronologische gegevens aangepast aan de Assyrische. De Assyrische chronologische gegevens achtte hij gezaghebbender. In de nieuwe chronologie werden de Assyrische gegevens aangepast en ditmaal verankerd met de Bijbelse gegevens, en vandaar het verschil van zesendertig jaar voor het jaar van de dood van Salomo, gevolgd door de scheuring van het Verenigd Koninkrijk van Israël.

     

    De scheuring van het Verenigd Koninkrijk van Israël was het gevolg van de afgoderij van Salomo, bericht de Bijbel (1 Koningen 11:4). Het toppunt was de verkiezing door Salomo van de Ammonietische Naäma tot hoofdvrouw, de moeder van de latere kroonprins Rehabeam. Zie TIJD en TIJDEN, blz. 211-215.

    De ongerechtigheid van Israël nam hier een aanvang, en de scheuring van het Rijk werd door de HERE God toen al aan Salomo aangekondigd. Het onmiddellijke resultaat was dat God tegenstanders tegen Salomo deed opstaan. Zo wordt er melding gemaakt van de Edomiet Hadad (1 Koningen 11:14), van Rezon uit Damascus en van Jerobeam, de latere koning van het tienstammenrijk, die we in dit artikel bespreken. Allen moeten vluchten voor Salomo, maar vinden asiel in Egypte bij (1 Koningen 11:40) de koning van Egypte. Vooral het Bijbelboek 1 Koningen geeft heel wat informatie over deze periode. Zo wordt er vermeld dat Hadad zozeer de genegenheid van farao won, dat deze hem de zuster van zijn vrouw, de zuster van Tachpenes, de gebiedster, tot vrouw gaf. Velikovsky identificeert in zijn boek ‘eeuwen in chaos’, Tachpenes met de zuster van de vrouw van farao Ahmose van de achttiende dynastie. Zie TIJD en TIJDEN, blz. 217-219.

     

     

    Het tijdstip van Jerobeam ’s vlucht naar Egypte kan chronologisch vrij goed gedateerd worden. Hij was door Salomo tijdens de werken aan de Millo te Jeruzalem tot opzichter benoemd van de gehele lichting van de stam Jozef. Een lichting die in de stad te werk gesteld was. Deze werken hebben dertien jaar in beslag genomen en volgden op de bouw van de tempel te Jeruzalem, dat zeven jaar jaar in beslag genomen had. Zie ook het artikel van 09-03-2015 op dit blog: Salomo’s huis: Woud van de Libanon. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1425855600&stopdatum=1426460400

     

    Op de tijdsbalk bevinden we ons tussen de jaren 996 en 983 voor Christus. Jerobeam was toen nog een jonge man die door zijn moederweduwe opgevoed was. De naam van zijn moeder was Serua wat ‘melaats’ betekend. In de Bijbel hebben persoonsnamen altijd een bijzondere betekenis en zit er altijd een verhaal achter. De Septuagintvertalers van de derde eeuw v. Chr. noemden haar een prostitué. We kunnen vandaag alleen maar raden naar de jeugd van Jerobeam en zijn (mis)vorming als een gevolg van het vroege verlies van zijn vader en de kostwinning daarna van zijn moeder. Hij was als jongeman in ieder geval een flinke kracht en een goede arbeider die door Salomo opgemerkt werd en aldus tot opzichter aangesteld (1 Koningen 11:26-28).

     

    Tijdens de werkzaamheden aan Jeruzalem waar Jerobeam als opzichter optrad, had hij zijn ontmoeting met de profeet Ahia (1 Koningen 11:29), die de scheuring van het rijk van Salomo aankondigde en Jerobeam’s rol daarin. Zijn opstand tegen Salomo moet al tijdens de werkzaamheden begonnen zijn, aangezien Salomo hem zocht te doden. En we moeten bedenken dat het gesprek van de profeet Ahia met Jerobeam tussen hen beide bleef, en niet bekend aan Salomo was. De reden voor Salomo’s vervolging van Jerobeam lag dus elders. Het juk van Salomo als werkgever was hard, zo staat het geschreven in 1 Koningen 12:44. Een juk waar de HERE God Zijn volk nochtans voor gewaarschuwd had toen zij in de dagen van de Richter en Profeet Samuël om een koning verzochten, zoals de andere volkeren (1 Samuel 8:10-22).

    Het is het harde juk van Salomo dat de oorzaak van de opstand van Jerobeam werd en het gevolg van zijn vlucht naar Egypte, naar Sisak.

    In de Bijbel wordt de farao van Egypte nu voor de eerste maal bij naam genoemd. Daarvoor wordt alleen melding gemaakt van ‘de farao’ van Egypte.

    De vlucht van Jerobeam I naar Sisak alias Thothmosis III gebeurde dus tussen 986 v. Chr., het sterfjaar van Thothmosis I, en 983 v. Chr., het jaar van het einde van Salomo’s bouwwerken te Jeruzalem.

     

    1 Koningen 11:40 En Salomo trachtte Jerobeam te doden, doch Jerobeam maakte zich op en vluchtte naar Egypte, tot Sisak, de koning van Egypte; en hij bleef in Egypte tot de dood van Salomo.

     

    De vijanden van Salomo waren welkom aan het hof van farao Sisak. Zo welkom zelfs, dat Jerobeam de oudste zuster van Thekemina tot vrouw kreeg. Haar naam was Ano. Deze informatie vinden we niet in onze Bijbel die op de Masoretische tekst gebaseerd is, maar halen we uit de Griekse Septuagintvertaling uit de derde eeuw v. Chr.

    Septuagint III Kings 12:24

    And there was a man of mount Ephraim, a servant to Solomon, and his name was Jeroboam: and the name of his mother was Sarira, a harlot: and Solomon made him head of the levies of the house of Joseph: and he built for Solomon Sarira in mount Ephraim; and he had three hundred chariots of horses: he built the citadel with the levies of the house of Ephraim; he fortified the city of David, and aspired to the kingdom, And Solomon sought to kill him; and he was afraid, and escaped to Susakim king of Egypt, and was with him until Solomon died….

    … And Jeroboam heard in Egypt that Solomon was dead: and he spoke in the ears of Susakim king of Egypt, saying, Let me go, and I will depart into my land: and Susakim said to him, Ask and request, and I will grant it thee. And Susakim gave to Jeroboam Ano the eldest sister of Thekemina his wife: she was great among the daughters of the king, and she bore to Jerobaom Abia his son: and Jeroboam said to Susakim, Let me indeed go, and I will depart.

     

    De Septuagint is een Griekse vertaling van het Oude Testament dat teruggaat tot de derde eeuw voor Christus. Volgens de overlevering zouden zeventig Joodse geleerden aan de vertaling gewerkt hebben ten tijde van de regering van de Griekse koning over Egypte; Ptolemaeus II Philadelphus (285/246 v. Chr.), en deze Bijbel was bestemd voor zijn al maar uitbreidende bibliotheek van Alexandrië. Op het internet staat deze vertaling naar het Engels vertaald, online te lezen.

     

    Het kan volgens mij niet anders zijn dan dat de Septuagint vertalers van de Hebreeuwse Bijbel op dat ogenblik in Egypte, heel wat historisch genoteerde feiten ter beschikking hadden, en dit aan de Bijbelvertaling hebben toegevoegd. Zij hadden toen toegang tot dezelfde bronnen die bijvoorbeeld Manetho de Egyptische historicus, enkele jaren later ten tijde van koning Ptolemeüs III zou gebruiken voor de samenstelling van zijn Egyptische geschiedenis (zie Flavius Josephus, Tegen de Grieken Boek I,73). Een werk dat samen met andere kostbare boeken definitief verloren ging bij de laatste brand van de bibliotheek van Alexandrië in 642 AD, toen de Arabieren Egypte onder de voet liepen.

     

     

    Het verhaal van prinses Ano, de zuster van Thekemina de vrouw van Susakim of Sisak breng ik uitvoerig in mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, hoofdstuk: Prinses Ano, de Egyptische vrouw van Jerobeam, blz. 217-219.

    Het was Dr. Immanuel Velikovsky in zijn werk ‘Eeuwen in Chaos’, die me op de piste van prinses Ano zette. In hoofdstuk 4 van EEUWEN IN CHAOS vindt men de verwijzing naar de Egyptische prinses Ano. Een naam die voorkomt op de hierboven afgebeelde vaas en identiek is met de naam die de Septuagint Vertaling van de Bijbel heeft voor de vrouw van Jerobeam, de eerste koning van het tienstammenrijk. Velikovsky verwijst daarbij in de voetnoten van zijn studie naar het Egyptische kunstvoorwerp met opslagcode: 10.130.1003 van het Metropolitan Museum of Art in New York. Wanneer men vandaag op het internet naar het Metropolitan Museum of Art surft en de code intikt komt het kunstvoorwerp op het beeldscherm te voorschijn. Het fascinerende is dat deze vaas en de prinses, tot de Egyptische achttiende dynastie behoren. Velikovsky voegt het als zoveelste puzzelstukje toe aan zijn reconstructie van de geschiedenis van de oudheid. Het is een belangrijk puzzelstukje dat het plaatje van zijn revisie van de geschiedenis duidelijker maakt. De eerste farao’s van de achttiende dynastie waren tijdgenoten van Saul, David en Salomo.

     

    De Septuagintvertaling van de Bijbel is verder in verband met onze studie belangrijk omdat het duidelijker maakt wat met de ‘MILLO’ te Jeruzalem bedoelt is.

    Over de betekenis van het woord ‘Millo’ bestaat vandaag een meningsverschil en wordt er twijfel gezaaid. Het Schriftwoord heeft het alleen over ‘Millo’ zonder verdere uitleg:

    1 Koningen 11:27 Dit is nu de zaak, waarom hij (Jerobeam) de hand tegen den koning ophief. Salomo bouwde Millo, en sloot de breuk der stad van zijn vader David toe. 28 En de man Jerobeam was een dapper held. Toen Salomo dezen jongeling zag, dat hij arbeidzaam was, zo stelde hij hem over al den last van het huis van Jozef. (Statenvertaling)

     

    De Griekse Septuagint vertaling van de Bijbel vermeld het woord ‘Millo’ niet maar vertaald de zin als’t volgt:

    III Kings 12:24…. he built the citadel with the levies of the house of Ephraim; he fortified the city of David, and aspired to the kingdom, And Solomon sought to kill him; and he was afraid, and escaped to Susakim king of Egypt, and was with him until Solomon died….

     

    De ‘Millo’ gaat in de Septuagintvertaling duidelijk over de verdedigingswerken van Jeruzalem, en in het bijzonder over de oude stad van David.

     

    Terwijl Jerobeam gedurende meer dan twintig jaar aan het hof van farao Sisak in Egypte verbleef, stierf Salomo te Jeruzalem in het jaar 967 v. Chr. De zoon van Salomo bij de hoofdvrouw Naäma; Rehabeam, nam de scepter over de twaalf stammen van Israël over, of trachte dit althans te doen. Het was echter God’s tijd, zoals aangezegd door de profeet Ahia aan Jerobeam. Hierna het betreffende Schriftgedeelte:

    1 Koningen 12:1 Rechabeam ging naar Sichem, want naar Sichem was geheel Israël gekomen om hem koning te maken. 2 Zodra Jerobeam, de zoon van Nebat, het hoorde – hij was nog in Egypte, waarheen hij voor koning Salomo gevlucht was – keerde hij uit Egypte terug. 3 Toen lieten zij hem roepen, waarna Jerobeam en de gehele gemeente van Israël tot Rechabeam kwamen en spraken: 4 Uw vader heeft ons juk hard gemaakt; maak gij nu de harde dienst van uw vader en het zware juk dat hij ons opgelegd heeft lichter; dan zullen wij u dienen. 5 Daarop zeide hij tot hen: Gaat heen tot overmorgen, en komt dan bij mij terug. En het volk ging heen. 6 Koning Rechabeam raadpleegde hierop de ouden die in dienst van zijn vader Salomo gestaan hadden, toen deze nog leefde, en zeide: Wat raadt gij dit volk te antwoorden? 7 Zij zeiden tot hem: Indien gij heden een knecht van dit volk wilt zijn en hen dienen, en in uw antwoord goede woorden tot hen spreekt, dan zullen zij voor altijd uw knechten zijn. 8 Maar hij verwierp de raad die de ouden hem gegeven hadden, en raadpleegde de jonge mannen die met hem opgegroeid waren en in zijn dienst stonden; 9 hij zeide tot hen: Wat raadt gij, dat wij zullen antwoorden aan dit volk, dat tot mij gesproken heeft: maak het juk dat uw vader ons opgelegd heeft, lichter? 10 De jonge mannen die met hem opgegroeid waren, zeiden tot hem: Dit moet gij zeggen tot dit volk dat tot u gesproken heeft: uw vader heeft ons juk zwaar gemaakt, maar geef gij ons verlichting, – dit moet gij tot hen spreken: mijn pink is dikker dan mijns vaders lendenen. 11 Welnu, mijn vader heeft u een zwaar juk opgelegd, maar ik zal uw juk nog verzwaren; mijn vader heeft u met zwepen getuchtigd, maar ik zal u tuchtigen met gesels. (NBG Vertaling 1951)

     

    Het resultaat van dit harde antwoord aan Jerobeam en het volk uit de tien stammen die te Sichem vergaderd waren, is de afscheuring van Israël van Juda. De twee stammen die overbleven waren Juda en Benjamin die samen met de Levieten, Rehabeam, de zoon en troonopvolger van Salomo volgden. Te Sichem zou Jerobeam zijn residentie laten bouwen.

     

    Wat de chronologie betreft liep Jerobeam's eerste regeringsjaar van het najaar van 967 v. Chr. tot het voorjaar of nisan van 966 v. Chr., waarna zijn tweede regeringsjaar jaar in de maand nisan begint, enzoverder. Het tienstammenrijk zal in afwijking van Juda, een nisan-kalender volgen.

    In Juda rekent men verder met tishri-jaren en het troonjaar van Rehabeam loopt aldus van Tishri 967 v. Chr. tot Tishri of najaar 966 v. Chr., waarna zijn eerste regeringsjaar begint. Rehabeam begon dus te regeren met een troonjaar zoals het tekstverband in de Bijbel aantoont. Het is de verdienste van Thiele dit opgemerkt te hebben. Rehabeam regeert volgens het Bijbelbericht (2 Koningen 12) zeventien jaar. In het achttiende jaar (1 Koningen 15:1-2) van Jerobeam begint in Juda het troonjaar van Abiam die daarna nog drie jaar regeert. In het twintigste jaar (1 Koningen 15:9-10) van Jerobeam begint het troonjaar van Asa in Juda. Dit klopt allemaal want in het tweede jaar van Asa (1 Koningen 15:25), leert het Bijbelbericht, neemt in Israël Nadab, de zoon van Jerobeam, de kroon over nadat Jerobeam tweeëntwintig jaar geregeerd heeft.

     

    Toen de afgewezen Rehabeam te Jeruzalem terugkeerde wilde hij aanvankelijk ten oorlog tegen de tien stammen optrekken maar werd door een Woord van de HERE God via de profeet Semaja hiervan weerhouden (1 Koningen 12:21-24).

     

     

    De geschiedenis van Jerobeam wordt verder uit de doeken gedaan in het al eerder geciteerde Bijbelboek 1 Koningen vanaf vers twintig en verder. Het is een onheilsgeschiedenis van eigenzinnige keuzes en het invoeren van een afgodendienst door een trotse Jerobeam ter verhindering dat het volk, de tien stammen, naar Jeruzalem zouden trekken voor de jaarlijkse pelgrimsfeesten en van hem zouden afvallen. En dit terwijl hij de belofte van God had via de profeet Ahia, dat hij voorspoedig zou zijn indien hij op God zou willen vertrouwen.

     

    1 Koningen 11:37 Zo zal Ik u nemen, en gij (Jerobeam) zult regeren over al wat uw ziel zal begeren; en gij zult koning zijn over Israël. 38 En het zal geschieden, zo gij horen zult al wat Ik u zal gebieden, en in Mijn wegen zult wandelen, en doen wat recht in Mijn ogen is, houdende Mijn inzettingen en Mijn geboden, gelijk als Mijn knecht David gedaan heeft; dat Ik met u zal zijn, en u een bestendig huis bouwen, gelijk als Ik David gebouwd heb, en zal u Israël geven. 39 En Ik zal om diens wil het zaad van David verootmoedigen; nochtans niet altijd. (Statenvertaling)

     

    Het gedrag van Jerobeam bij zijn confrontatie met Rehabeam van Juda is betreurenswaardig. In plaats van zich te gedragen als een kroonprins met de belofte van God dat hij koning over tien stammen van Israël zou worden, gedraagt hij zich in het gesprek met Rehabeam op een niveau vergelijkbaar met dat van een vakbondsafgevaardigde. De zonde en ‘de weg van Jerobeam’, waar later in de geschiedenis van de koningen van Israël naar verwezen wordt, gaat terug naar deze periode waar Jerobeam zijn doel en bestemming miste. Dit laatste is dan ook een goede definitie van wat met zonde in de Bijbel, bedoelt wordt.

     

    Koning Rehabeam van Juda, de opvolger van Salomo zou tot zijn vijfde regeringsjaar nog zelfstandig kunnen blijven. In zijn vijfde regeringsjaar echter kwam farao Sisak/Thothmosis III en herleidde Rehabeam tot de status van een vazal van Egypte (2 Kronieken 12:1-9).

     

    Jerobeam I van Israël had al eerder vrijwillig de status van vazal van Egypte aangenomen, sinds zijn vlucht naar Egypte. Hetzelfde gebeurde met de landen en leiders van Edom en Aram, die ook eerder al uit afkeer voor Israël hun (on)heil in Egypte zochten.

    Over Sisak alias farao Thothmosis III van de achttiende dynastie schreef ik eerder op dit blog een artikel op 02-04-2015: het Egyptische Kadesj is Jeruzalem. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1427666400&stopdatum=1428271200

     

    Het levenseinde van Jerobeam vinden we in 1 Koningen 14:19-20 beschreven:

    1 Koningen 14:19 Het overige van de geschiedenis van Jerobeam, hoe hij gestreden en hoe hij geregeerd heeft, zie, dat is beschreven in het boek van de kronieken der koningen van Israël. 20 De tijd nu, die Jerobeam geregeerd heeft, was tweeëntwintig jaar. En hij ging bij zijn vaderen te ruste en zijn zoon Nadab werd koning in zijn plaats.

     

    Het boek waar naar verwezen wordt: ‘de kronieken der koningen van Israël’ is niet bewaard gebleven, wat voor historici spijtig is, maar niet onoverkomelijk. Wat geestelijk belangrijk is, is bewaard gebleven. En dat is wat telt. Zie ook het voorlaatste hoofdstuk van het Johannesevangelie dienaangaande:

     

    Johannes 20:30 Jezus dan heeft nog wel vele andere tekenen in de tegenwoordigheid Zijner discipelen gedaan, die niet zijn geschreven in dit boek; 31 Maar deze zijn geschreven, opdat gij gelooft, dat Jezus is de Christus, de Zone Gods; en opdat gij, gelovende, het leven hebt in Zijn Naam. (Statenvertaling)

     

    Wordt vervolgd…

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

    27-10-2015 om 09:09 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    20-10-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.ANYSIS, de blinde farao uit de gelijknamige stad Anysis

    De oudheidhistoricus Herodotos brengt in zijn tweede boek (Boek 2, 137-140) het verhaal van een blinde farao met de naam Anysis, een naam die eveneens met een stad in Egypte verbonden was: Anysis. Wie was deze farao wiens naam Herodotos noteerde in de vijfde eeuw v. Chr. toen hij in Egypte met de priesters aldaar navraag deed naar hun geschiedenis? Let op: de naam Anysis is bij Herodotos een Griekse versie van een faraonaam. De tijdsperiode waar we Anysis op de tijdsbalk moeten onderbrengen is de achtste eeuw v. Chr. Dit blijkt uit de opgave en rangschikking van de farao’s van Egypte zoals door Herodotos opgetekend. Na de regeerperiode van Anysis volgde namelijk de regeerperiode van farao Sethos die volgens Herodotos Boek 2, 141, een tijdgenoot van de Assyriër Sanherib was. En de regeerperiode van Sanherib is via de Bijbelse koning Hizkia vast op de tijdsbalk verankerd met de jaren: 705/680 v. Chr. (TIJD en TIJDEN, 2015, hoofdstuk: Kroniek van koning Hizkia van Juda, blz. 327-330). Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

    Hierna het betreffende citaat van Herodotos:

    Herodotos Book 2, 137. and after him (Asychis) reigned a blind man of the city of Anysis, whose name was Anysis. In his reign the Ethiopians and Sabacos the king of the Ethiopians marched upon Egypt with a great host of men; so this blind man departed, flying to the fen-country, and the Ethiopian was king over Egypt for fifty years, during which he performed deeds as follows:-- whenever any man of the Egyptians committed any transgression, he would never put him to death, but he gave sentence upon each man according to the greatness of the wrong-doing, appointing them work at throwing up an embankment before that city from whence each man came of those who committed wrong. Thus the cities were made higher still than before; for they were embanked first by those who dug the channels in the reign of Sesostris, and then secondly in the reign of the Ethiopian, and thus they were made very high: and while other cities in Egypt also stood high, I think in the town at Bubastis especially the earth was piled up. In this city there is a temple very well worthy of mention, for though there are other temples which are larger and built with more cost, none more than this is a pleasure to the eyes. Now Bubastis in the Hellenic tongue is Artemis, …

     

     

    … 139. The final deliverance from the Ethiopian came about (they said) as follows:--he fled away because he had seen in his sleep a vision, in which it seemed to him that a man came and stood by him and counselled him to gather together all the priests of Egypt and cut them asunder in the midst. Having seen this dream, he said that it seemed to him that the gods were foreshowing him this to furnish an occasion against him, in order that he might do an impious deed with respect to religion, and so receive some evil either from the gods or from men: he would not however do so, but in truth (he said) the time had expired, during which it had been prophesied to him that he should rule Egypt before he departed thence. For when he was in Ethiopia the Oracles which the Ethiopians consult had told him that it was fated for him to rule Egypt fifty years: since then this time was now expiring, and the vision of the dream also disturbed him, Sabacos departed out of Egypt of his own free will.

     

    140. Then when the Ethiopian had gone away out of Egypt, the blind man came back from the fen-country and began to rule again, having lived there during fifty years upon an island which he had made by heaping up ashes and earth: for whenever any of the Egyptians visited him bringing food, according as it had been appointed to them severally to do without the knowledge of the Ethiopian, he bade them bring also some ashes for their gift. This island none was able to find before Amyrtaios; that is, for more than seven hundred years the kings who arose before Amyrtaios were not able to find it. Now the name of this island is Elbo, and its size is ten furlongs each way.

     

    141. After him (Anysis) there came to the throne the priest of Hephaistos, whose name was Sethos. This man, they said, neglected and held in no regard the warrior class of the Egyptians, considering that he would have no need of them; and besides other slights which he put upon them, he also took from them the yokes of corn-land which had been given to them as a special gift in the reigns of the former kings, twelve yokes to each man. After this, Sanacharib king of the Arabians and of the Assyrians marched a great host against Egypt…." Einde citaat.

     

     

    Laat ons nu overgaan tot het identificeren van de blinde farao Anysis uit de stad Anysis.

    De erudiete Dr. Immanuel Velikovsky (1895/1979) legde in zijn studie ‘Oedipus and Akhnaton, 1960, deel I, De blinde koning’, eveneens de link met de blinde Anysis van Herodotos en identificeerde in zijn boek: ‘Oedipus and Akhnaton, (1960)’, farao Achnaton met Anysis en met Oedipus uit de Griekse legende. Een legende die men overigens nooit tot een Griekse historische gebeurtenis heeft kunnen terugvoeren. Velikovsky heeft echter aangetoond het hier geen specifiek Griekse legende betreft maar dat het in wezen gaat over een historische tragedie uit het oude Egypte. Hij identificeert de Oedipus van het Griekse Thebe overtuigend met farao Achnaton van het Egyptische Thebe. Zijn werk leest als een waar detectiveverhaal, op de wijze waarop hij naspeurt naar de verhouding van Achnaton met zijn moeder Teje, nadat hij zijn vader Amonhotep III vermoord heeft. En Achnaton ‘s dochter Beketaton, bij zijn moeder. De relatie met zijn vrouw Nefertete enzoverder. De bewijzen die Velikovsky aanhaalt zijn zondermeer overtuigend: de blinde incestueuze Oedipus is dezelfde persoon als Achnaton, die ook in een later stadium van zijn regeerperiode met blindheid getroffen werd.

     

    Wat de Anysis uit Anysis van Herodotos betreft, is er nooit in heel de geschiedenis van het oude Egypte, meer dan één farao geweest waarvan de persoonsnaam en de hoofdstad één en dezelfde waren. En farao Achn-aton van de achttiende dynastie gaf zijn naam aan de door hem nieuw gebouwde hoofdstad: Ach’t-aton. Dit is ook de piste die wijlen Dr. Bronson Feldman volgde. In een publicatie van ‘Catastrophism and Ancient History, Proceedings of the Second Seminar of catastrophism and ancient history, 1983, The Blind Pharaoh’, gaf de professor alle krediet aan Velikovsky met diens identificatie van Anysis met Achnaton, en voegde er aan toe dat de Griekse naam Anysis een verbastering is van het Egyptische Aton maar dan veranderd naar ‘Anyt. De naam ‘Aton’ of ‘Aten’ werd door de priesters waar Herodotos mee sprak nog altijd met afkeer uitgesproken, stelt Bronson, en vandaar de wijziging in ‘Anyt’. Volgens de Griekse legende bracht Oedipus een ballingschap door op een duineneiland. Dit stemt volgens Feldman, overeen met de geschiedenis die Herodotos in verband met Anysis brengt. Farao Anysis moest als een gevolg van een Ethiopische invasie onder leiding van Sabacos, in een moerasland vluchten waar hij vijftig jaar zou verblijven. Na het vertrek van de Ethiopiërs (of Nubiërs) kwam de blinde Anysis uit zijn ballingsoord tevoorschijn en zette daarna zijn heerschappij verder.

     

    De orthodoxe Egyptologie wijst het opgetekende verhaal door Herodotos af, aangezien het nergens in hun gefabriceerde constructie van de Egyptische dynastieën past.

    Het historisch bericht van Herodotos past echter nauwkeurig in mijn eerdere reconstructie van de geschiedenis van de oudheid, zoals uiteengezet in ‘TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 357-360’.

    De invasie van de Ethiopiër Sabacos of Sjabaka zit chronologisch verankerd met het jaar 722 v. Chr., het stervensjaar van koning Achaz van Juda met een meganatuurcatastrofe dat toen de oude wereld trof.

    De natuurramp was de aanleiding voor de Ethiopiër Sjabaka om in zijn tweede regeringsjaar Egypte binnen te vallen (Tijd en Tijden, 2015, hoofdstuk Farao BAK EN RA NEF, BOKCHORIS, blz. 301-306). De invasie betekende ook het einde van de vierentwintigste dynastie doordat Sjabaka farao Bokchoris op een brandstapel terechtstelde. De reden voor deze wrede doodstraf heb ik in ‘Tijd en Tijden’ beschreven: hoogverraad. De vierentwintigste dynastie had zoals in mijn geciteerde boek uiteengezet, namelijk haar begin gehad ten tijde van de overheersing van Egypte door Azaria/Uzzia/Arsu van Juda.

    Voor Anysis/Achnaton betekende de invasie van de Ethiopiër Sabaqos/Sjabaka de vlucht naar een schuilplaats in een moerasland, waar hij vijftig jaar zou verblijven tot aan het vertrek van de Ethiopiër. Ook deze gegevens passen niet binnen de constructie van de conventionele Egyptologie. Zij geven farao Amonhotep IV alias Achnaton slechts zeventien regeringsjaren, wat het hoogste getal is dat gevonden werd op de monumentrestanten te Achetaton, het huidige Amarna. Een schuilplaats gedurende een tijdsperiode van vijftig jaar, past niet in hun fabricatie. Nochtans is het getal zeventien bruikbaar in de revisie van de geschiedenis van het oude Egypte. We kunnen aannemen dat Achnaton/Anysis inderdaad zijn hoofdplaats Anysis/Achetaton in zijn zeventiende regeringsjaar opgegeven heeft, geruild heeft voor een schuilplaats in een moerasland. We verankeren eenvoudig het zeventiende regeringsjaar op de tijdsbalk met het jaar 722 v. Chr., met de invasie van de Ethiopiër Sabacos.

    De oorspronkelijke regeringstijd van Achnaton achterhalen is moeilijk maar niet onmogelijk. We hebben namelijk alleen de (restant)monumenten in Egypte die enige uitkomst naar regeerperioden geeft. De Egyptische oudheid-historicus Manetho heeft de Aton-ketters in zijn faraolijsten niet vermeld. Hij heeft vanaf de dood van Amonhotep III, een alternatieve lijst van koningen via een dochter van Amonhotep III opgegeven, tot aan het eerste regeringsjaar van Horemheb. Deze lijst bereikte ons via de kopieerders van Manetho; Africanus en Eusebius. Tussen beide kopieerders bestaat er ook nog een aanzienlijk verschil voor wat de totale regeerperiode van de Aton-ketters betreft.

    Hierna de opgave:

    Africanus:                                                 Eusebius:__________

    Amenophis (III)           31                        Amenophis (III)           31

    Oros                              37                        Oros                              36

    Acherres                      32                        Achencherses               16

    Rathos                            6                        Athoris                         39

    Chebres                        12                        Chencheres                  16

    Acherres                      12                        Acherres                         8

    Armesses/Horemheb    5                        Cherres                         15

                                                                      Armais/Horemheb        5

                                          99                                                             130

     

    Africanus heeft een totaal van negenennegentig jaar en Eusebius van honderddertig jaar voor de periode van de Aton-aanbidders. Daarnaast hebben we het Boek van Sothis met eveneens een afwijkend aantal jaren vanaf Amonhotep III tot Armaeos of Horemheb:

    41. Oros                        48

    42. Achencheres          25

    43. Athoris                            29

    44. Chencheres            26

    45. Acherres                  8___________

    46. Armaeos                  9     =Horemheb

                                          136

    Deze lijst heeft een totaal van honderdzesendertig jaar in afwijking van de honderddertig jaar van Eusebius en de negenennegentig jaar van Africanus. Met deze afwijkende gegevens voorhanden dienen we op de tijdsbalk een constructie uit te werken op basis van de beschikbare ankerpunten. Het ankerpunt van 722 v. Chr. met de invasie van de Ethiopiër Sabacos levert een eerste ankerpunt op.

    Wanneer we nu bijvoorbeeld de tijdsperiode van vijftig jaar Ethiopische heerschappij naar Herodotos Boek 2, 137, hanteren vanaf 722 v. Chr. arriveren we op de tijdsbalk in het jaar 672 v. Chr. Dat is volgens mijn reconstructie in TIJD en TIJDEN, blz. 350-353, het laatste regeringsjaar van farao Eje alvorens Horemheb de heerschappij naar zich toetrekt en de Ethiopiërs uit Egypte verdrijft. Met het jaar 722 v. Chr. als het zeventiende regeringsjaar van Achnaton gaan we op de tijdsbalk terug naar 739 v. Chr. voor diens eerste regeringsjaar. De dood (vadermoord) van Amonhotep III plaatsen we in hetzelfde jaar.

    Het wegtrekken van de Ethiopiërs zoals Herodotos (Boek 2,139) het vermeld, gebeurde met het leger van Horemheb op hun hielen. Van Horemheb is er namelijk een vermelding van een veldtocht naar Koesj bewaard gebleven. De orthodoxe Egyptologie beschrijft deze veldtocht eerder als een inspectietocht (Peter A. Clayton, Kroniek van de farao’s, 18de dynastie, Horemheb). Ook van de laatste Aton-vereerder; ‘Toetanch-at(m)on’, is er een indicatie van een strijd tegen Kuschieten. Uit zijn bekend graf kwam onder vele gevonden attributen ook een kist tevoorschijn met een afbeelding van een slag tegen Kuschieten. Voor de orthodoxe egyptologie was dit louter fantasie.

     

     

    Volgens de herziening van de geschiedenis van het oude Egypte was dit een reële strijd. Er bestaat een complottheorie omtrent de dood van Toetanchamon, dat hij vermoord zou zijn. Onderzoek van de stoffelijke resten van Toetanchamon bracht een klap op zijn schedel aan het licht, dat vermoedelijk de doodsoorzaak was. In het licht van het nu historisch verdrijven van de Kuschieten aan het einde van de achttiende dynastie, heeft Toetanchamon deze dodelijke klap in zijn strijd tegen de Ethiopiërs/Kuschieten opgelopen. De complottheorie is hiermee gebleken een theorie te blijven. En dat Toetanchamon geen jong ventje was maar een volwassen man, heb ik in TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 352-353, aangetoond.

     

    De graftombe waar de mummie van Toetanchamon in 1922 met alle schatten erin gevonden werd, is opnieuw onder de media-aandacht. Een tijd geleden werd door Spaanse erfgoedspecialisten scans van een tombe nabij de Koningsvallei te Luxor, het oude Thebe, gemaakt. Deze scans kwamen onder de aandacht van de Egyptoloog Nicolas Reeves. Op de scans zijn vermoedelijk eveneens twee tot nu toe verborgen kamers achter de bekende grafkamer van Toetanchamon te zien. Het is Reeves’ die met zijn theorie dat in een van de verborgen kamers, Nefertete zou opgebaard liggen, momenteel alle aandacht in de media krijgt. Hij is ervan overtuigd dat de in 1922 blootgelegde grafkamer van Toetanchamon, in feite voor Nefertete bedoelt was en dat Toetanchamon bij diens onverwachte dood in haar tombe in een buitenkamer, ondergebracht werd. Dit blijft uiteraard een theorie tot eventueel het tegendeel bewezen wordt.

     

    Wie sedert decennia al in elk debat volledig doodgezwegen wordt, is de geleerde Dr. Immanuel Velikovsky. Velikovsky heeft echter ook zijn zeg over de Egyptologie gedaan heeft en in het bijzonder over de Aton-aanbidders. Zie link:

    http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1419202800&stopdatum=1419807600

     

    Ik verwees al naar het werk van Velikovsky: ‘Oedipus and Akhnaton, 1960’. Indien Velikovsky gelijk heeft met zijn identificatie van de personen van de Griekse Oedipus tragedie, met de Aton-ketters, en indien er zich inderdaad nog twee kamers achter de dodenkamer van Toetanchamon bevinden, dan zou dit wel de verrassing van het derde millennium kunnen opleveren. Niet de stoffelijke resten van Nefertete zouden kunnen tevoorschijn komen, maar misschien wel de stoffelijke resten van de ketter-farao Achnaton.

    Velikovsky schrijft weliswaar dat het stoffelijk overschot van Achnaton nooit gevonden werd en dat naar alle waarschijnlijkheid het dode lichaam van Achnaton niet gemummificeerd werd als hem al een graf gegeven werd. Ik ben echter van mening dat in het licht van Herodotos’ Anysis we kunnen aannemen dat Achnaton/Anysis na zijn ballingschap naar Thebe is teruggekeerd waar op dat moment Eje zich van Toetanchamon en Smenkhkare, de twee zonen en opvolgers van Achnaton, ontdaan had. De blinde Achnaton, vergezeld door zijn dochter Beketaton/Antigone, is dan vermoedelijk ook door Eje vermoord en in zijn tombe bijgezet.

    Velikovsky maakt duidelijk dat het graf waar Toetanchamon ’s mummie ontdekt samen met alle goudschatten, in feite het graf was dat Eje voor zichzelf had later klaarmaken.

     

    Het boek van Dr. Immanuel Velikovsky: OEDIPUS en ECHNATON blijft een aanrader ook al is het heden alleen nog maar in bepaalde antiquariaten verkrijgbaar. De Griekse legende kan onomstotelijk met de bekende historische feiten van de Aton-vereerders ingevuld worden. Een voorbeeld van Velikovsky ’s detectivewerk dienaangaande is de invulling die hij geeft aan bijvoorbeeld het ontdekte graf te Amarna van een dienaar, met de naam Parennefer. De Egyptoloog H. Ranke verwonderde zich bij het openen van het graf eertijds, aan de toegekende gunsten en onderscheidingen voor deze dienaar van lage afkomst, toen Achnaton nog een kind was. Voor Velikovsky was het duidelijk dat Parennefer de herder was die de jonge Oedipus/Amonhotep IV het leven redde. En naast de onbekende Parennefer identificeert Velikovsky alle personen van de Oedipus legende met historische Egyptische personen.

     

     

    Achnaton –               Oedipus

    Amonhotep III –         Laios

    Teje -                            Iokaste

    Eje -                              Creon

    Parennefer –                ‘herder’

    Nefertete –                  Euryganeia

    Meritaton –                 Antigone

    Beketaton –                 Ismene

    Smenkhkare –             Polyneikes

    Toetanchamon –         Eteokles

    Anchsenpa’aton –        Astymedusa

    Amenophis/Hapu -     Teiresias

     

    De ‘laios’ uit de legende is de vader van Achnaton: Amonhotep III en de koningin moeder Iokaste is Teje. Toen Laios/Amonhotep III van een orakel vernam dat zijn zoon Oedipus/Amonhotep IV hem later zou doodden, gaf hij het bevel het kind te vondeling te leggen op een berg, nadat hij het kind aan de voeten verminkt had. De betekenis van de naam Oedipus is: gezwollen voeten. Het kind wordt gevonden door een herder die het naar een koning Polybus in een vreemd land brengt, die het kind opvoedt als het zijne. Volwassen geworden trekt Oedipus/Amonhotep IV via Delphi naar Thebe waar hij toevallig zijn biologische vader ontmoet en deze in een ruzie doodt. In Thebe gearriveerd lost hij een raadsel van de wrede sfinx op waarna deze zich van een rots stort. Daarna wordt Oedipus/Achnaton koning van Thebe en huwt de weduwe Iokaste/Teje, onwetend dat dit zijn moeder is. Toen Oedipus later ontdekte dat hij zijn moeder gehuwd had, stak hij zijn beide ogen uit en zijn moeder verhing zich. In het jaar van een meganatuurcatastrofe werd Thebe geteisterd door de pest, en een nieuw orakel van de priesters van Amon zorgt er voor dat Achnaton vanwege de bloedschande met zijn moeder, de schuld krijgt. Achnaton gaat in ballingschap, terwijl zijn twee zonen Smenkhkare/Polyneikes en Toetanchamon/Etreokles onder het regentschap van Eje/Creon, de broer van Teje, het bewind overnemen. Uiteindelijk ontdoet Creon zich van Polyneikes en Etreokles en grijpt de macht. Etreokles krijgt een prachtige tombe en Polyneikes een smadelijke begrafenis, net zoals met Toetanchamon en Smenkhkare gebeurd is. Tot hier deze geschiedenis in een notendop.

     

    Voor Velikovsky was het duidelijk dat Oedipus met Achnaton geïdentificeerd kon worden. De verminking aan de voeten bij Oedipus zag hij bevestigd in de gevonden afbeeldingen van Achnaton waar deze met uitzonderlijk brede gezwollen dijen afgebeeld wordt. Een detail dat ook de orthodoxe Egyptologie niet ontging. De bekende Egyptoloog James H. Breasted ging er zondermeer vanuit dat de benen van Achnaton verminkt waren. Daarnaast was er het gegeven dat Achnaton in een later stadium van zijn leven blind werd, net zoals de blinde farao Anysis van Herodotos. De link naar Oedipus werd dan ook logisch gelegd. Velikovsky maakt ook duidelijk dat er rond de dood en de oorzaak van de dood van Amonhotep III in wezen niets geweten is. Ook bestaan er geen afbeeldingen van Amonhotep III met Amonhotep IV/Achnaton samen, wat ongewoon is. Een goede aanwijzing dat de zoon van Amonhotep III ver weg in den vreemde was. Koning Polybus uit de Griekse legende identificeert Velikovsky met een Mitannische vorst in het noorden van het huidige Iran. Volgens mijn reconstructie van de geschiedenis van de oudheid, was de plaats van ballingschap: Juda. En was Polybus, koning Jotham van Juda.

     

    De verminking aan de voeten, de blindheid en de ballingschap van Oedipus komen volledig overeen met wat we over Achnaton weten.

    De verminking aan de voeten van Achnaton en zijn ballingschap in Klein-Azië als een gevolg van het orakel dat zijn biologische vader wilde geloven en aldus zijn kind liet verwijderen, verklaart ook de maat van de haat van Achnaton naar zijn vader toe, diens naam en diens goden.

     

    Wordt vervolgd…

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

    20-10-2015 om 09:06 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    13-10-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Moabietische steen van koning Mesa – een buiten-Bijbelse getuige.

    2 Koningen 3:1 Joram nu, de zoon van Achab, werd koning over Israël te Samaria, in het achttiende jaar van Josafat, den koning van Juda, en hij regeerde twaalf jaren. 2 En hij deed dat kwaad was in de ogen des HEEREN, doch niet gelijk zijn vader en gelijk zijn moeder; want hij deed dat opgerichte beeld van Baäl weg, hetwelk zijn vader gemaakt had. 3 Evenwel hing hij de zonden van Jerobeam, den zoon van Nebat, aan, die Israël deed zondigen; hij week daarvan niet af. 4 Mesa nu, de koning der Moabieten, was een veehandelaar, en bracht op aan den koning van Israël honderd duizend lammeren, en honderd duizend rammen met de wol. 5 Maar het geschiedde, als Achab gestorven was, dat de koning der Moabieten van den koning van Israël afviel. 6 Zo toog de koning Joram ter zelfder tijd uit Samaria, en monsterde gans Israël. (Statenvertaling)

     

     

    Van de hierboven in de Bijbel vermelde koning Mesa van Moab, is een stele bewaard gebleven, waarin deze Moabietische koning naar Omri en zijn geslacht van het tienstammenrijk verwijst.

    Het is een zogenaamde buiten-Bijbelse verwijzing naar een koning van Israël en voor sommigen aldus van grote waarde. Chronologisch gezien echter leverde de berichtgeving op de steen aanvankelijk heel wat problemen op.

    De stele werd anno 1868 door de Duitse zendeling F.A. Klein, in Trans-Jordanië gevonden en bevind zich tegenwoordig in het Louvre. De steen is beschadigd en dit als gevolg van het feit dat lokale Arabieren na het bekendmaken van de vondst in 1868, de steen hebben laten springen door verhitting. De gedachte moet geweest zijn dat aangezien Europeanen er belang aan hechtten, er misschien een schat in verborgen was. Dank zij een eerder gemaakte gipsafdruk door F.A. Klein, konden later de stukken op de juiste plaats weer samengevoegd worden. Hierna volgt een gedeeltelijke vertaling (enkele letters zijn onleesbaar en de zin van enige woorden niet zeker):

     

    “Ik ben Mesa, zoon van Kamos-.., koning van Moab, uit Dibon afkomstig. Mijn vader is koning geweest over Moab dertig jaar en ik werd koning na mijn vader en ik maakte deze offerhoogte in Karko.. omdat hij mij gered heeft van alle koningen en mij heeft doen neerzien op al mijn haters. Omri, de koning van Israël, hij verdrukte Moab vele dagen, want Kamos was vertoornd op zijn land. En zijn zoon (Achab) volgde hem op en ook hij sprak: Ik ga Moab verdrukken. In mijn tijd sprak hij deze woorden, maar ik heb hem en zijn huis overwonnen…Omri had het land van Medeba bezet en Israël woonde daarin in zijn tijd en in de helft van de tijd van zijn zoon(Joram) veertig jaar….”

     

     

    Na de dood van Achab verhaalt het Bijbelboek 2 Koningen hoofdstuk 3, stopt de schatplichtige Mesa met zijn jaarlijkse betalingen aan Israël en geraakt alzo in conflict met Joram. Vanuit chronologisch oogpunt is het belangrijk de vermelding op de Moabietische steen van een periode van veertig jaar verdrukking, op de tijdsbalk in harmonie met de Bijbelse chronologische gegevens, te verankeren.

    Op het eerste gezicht namelijk lijkt een periode van veertig jaar Israëlitische verdrukking van Moab, niet met de Bijbelse chronologische gegevens te passen. De seculiere revisionist Dr. Immanuel Velikovsky wist met de veertigjarige vermelding geen raad en trok zelfs de Bijbelshistorische berichtgeving omtrent deze koningen in twijfel (Eeuwen in Chaos, 1952, hoofdstuk 6, Achab of Joram: twee versies in de Bijbel).

     

    De Moabietische steen vermeldt namelijk een periode van veertig jaar voor drie koningen van Israël. Wanneer we vanaf het eerste jaar van Omri in 920 v. Chr. tot aan de derde opvolger Ahazia hun regeerperioden samentellen, verkrijgen we slechts drieëndertig jaar. We kunnen er echter met zekerheid vanuit gaan dat koning Ahazia van Israël in Moab onbekend was. De berichtgeving in de Bijbel over hem is kort, drie verzen slechts, en dan nog zeer negatief. Hij stierf voortijdig na een ziekte ten gevolge van een val door het tralievertrek van zijn boven-verblijf te Samaria, na een regeerperiode van slechts twee jaar. Een andere zoon van Achab nam daarop de scepter in het tienstammenrijk over: Joram. Het is deze koning die tegen het afvallige Moab zou oprukken, en de kleinzoon van Omri is, waar de Moabietische steen naar verwijst.

    In mijn reconstructie zoals uiteengezet in TIJD en TIJDEN, 2015, hoofdstuk: Kroniek van koning Josafat van Juda, blz. 237-241, zitten er exact veertig jaar tussen het einde van de regering van Josafat in 880 v.Chr. en het begin van de regering van Omri in 920 v.Chr.

    Op de bijgevoegde chronologische schema ’s in mijn boek op blz. 224, 230, 232 en 236 is de periode van veertig jaar via de regeerperiode van de Israëlitische koningen uitgetekend. Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

    De ontdekker van de Moabietische steen F.A. Klein, was een Elzasser en een Protestants zendeling. Het jaar van de ontdekking was anno 1868. In 1868 maakte de Elzas, de provincie waar Klein geboren werd, deel uit van Frankrijk en dit sinds de zestiende eeuw, toen een zich naar het oosten en noorden uitbreidend Frankrijk, het gebied opslokte en annexeerde. Het was de Frans-Duitse oorlog van 1870/71 dat maakte dat dit Duitstalige gebied opnieuw deel ging uitmaken van de Duitse eenheidsstaat, door de legendarische Bismarck gevormd. Het gebied is lange tijd een twistappel tussen Duitsland en Frankrijk geweest. Vandaag maakt de Elzas deel uit van Frankrijk en heeft de Bondsrepubliek Duitsland alle gebiedsverlies als gevolg van de twee wereldoorlogen in de twintigste eeuw, aanvaardt.

     

    In de geest van vele onderzoekers is dit echter geen vanzelfsprekendheid. In studies over de oudheid en met name de Moabietische steen, is de nationaliteit van F.A. Klein niet altijd onmiddellijk te achterhalen. Duitse onderzoekers noemen hem voornamelijk een Duitser of Elzasser. Andere onderzoekers vermelden eenvoudig weg de nationaliteit niet, of noemen hem een Europeaan.

    Klein was Duitssprekend, net zoals die andere beroemde Elzasser; Albert Schweitzer. Schweitzer was bij het uitbreken van de eerste wereldoorlog als protestants zendeling en als arts werkzaam in Frans Kongo. Theoretisch was hij een Fransman, maar werd desalniettemin als ‘Duitser’ door de Franse autoriteiten in een concentratiekamp in Afrika, geïnterneerd. Ik haal dit als voorbeeld aan ter illustratie van de gevoeligheden die zich kunnen voordoen bij het bestuderen van het revisionisme van de geschiedenis van de oudheid. En de geschiedenis van Schweitzer ligt slechts honderd jaar achter ons.

     

    Wordt vervolgd…

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

    13-10-2015 om 08:56 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (3 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    06-10-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De pre-dynastieke periode van het oude Egypte in het licht van het Bijbelboek Genesis

    In mijn studie TIJD en TIJDEN, 2015, breng ik in de eerste hoofdstukken een geschiedschrijving die op het Bijbelboek Genesis gebaseerd is en een verklaring geeft voor het ontstaan van de Egyptische beschaving. Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

    Het beginpunt van mijn werk is de zondvloed of grote vloed die in 2341/2340 v. Chr. gedateerd wordt, en dit op basis van het chronologisch werken met de Bijbelse sabbat- en jubeljaren (volgens de rekenwijze van William Whiston) in verbinding met de geslachtsregisters van Genesis. Vervolgens heb ik de datering van de spraakverwarring berekend en op de tijdsbalk geplaatst in het jaar 2239 v. Chr. Het is vanaf dit laatste jaartal dat de kolonisatie van Egypte door de nakomelingen van Noach een aanvang neemt. De nakomelingen van Noach en hun geschiedenis vinden we in het Bijbelboek Genesis opgetekend vanaf hoofdstuk 10:

    Genesis 10:1 Dit zijn de nakomelingen der zonen van Noach: Sem, Cham en Jafeth; hun werden namelijk zonen geboren na de vloed.

     

    Het Bijbelboek Psalmen heeft twee verwijzingen naar Egypte als het land van Cham.

    Psalm 105: 23 Daarna kwam Israël in Egypte, en Jakob verkeerde als vreemdeling in het land van Cham.

    Psalm 78:51 En Hij sloeg al het eerstgeborene in Egypte, het beginsel der krachten in de tenten van Cham.

     

    Het prille begin van de Egyptische beschaving heeft volgens de Bijbel haar oorsprong bij een van de drie zonen van Noach; Cham en diens nakomelingen. Zij zijn identiek met de door de moderne Egyptologie tot mythe verklaarde god-koningen die voor de eerste farao Menes, over Egypte heersten. De bekende Palermo-steen (zie TIJD en TIJDEN, 2015, blz.73-75) verhaalt over een lijst van een honderdtal god-koningen, die start met de Egyptische god Horus. Volgens deze geschreven Egyptische primaire bron heeft de eerste farao Menes het bewind over Egypte, van deze god-koningen overgenomen. Toen de oudheidhistoricus Herodotos in de vijfde eeuw v. Chr. Egypte bezocht en met de priesters aldaar sprak, kreeg hij dezelfde geschiedenis te horen:

    “Toch is Egypte voor de tijd van die mannen door goden bestuurd die te midden van de mensen leefden. Nu eens had de een dan weer de ander de macht en de laatste van hen was Oros, de zoon van Osiris. Deze heette Apollo in het Grieks; hij heeft Tyfon ten val gebracht en daarna als laatste god de troon bestegen. Osiris kun je aan Dionysos gelijkstellen”. Herodotos Boek 2:144

     

    De Bijbelse Cham was een van de acht overlevenden van de grote vloed en was aldus nog tijdens de pre-zondvloedperiode van de aarde geboren. Wat vooral opvalt wanneer men de Genesis-geslachtsregisters bestudeerd, zijn de hoge leeftijden van de zogenaamde aartsvaders. Noach bijvoorbeeld, leefde nog tot 350 jaar na de grote vloed (Genesis 9:28). Van zijn zoon Sem, en broer van Cham, staat een leeftijd opgeschreven van zeshonderd jaar (Genesis 11:10-11), waarvan 502 jaar na de Vloed. We kunnen aannemen dat ook Cham en zijn onmiddellijke nakomelingen zulke lange leeftijden hadden. Deze mensen kwamen daarenboven uit een beschaving zonder weerga, met een tot dan toe bewaarde kennis die samen met hun hoge leeftijden, hen in de ogen van mensen wier leeftijd tot zeventig en tachtig jaar (Psalm 90:10) herleidt was, tot schijnbaar onsterfelijke goden maakten. Het is aldus logisch te concluderen dat de god-koningen van de Palermosteen stervelingen waren, en afstammelingen uit de lijn van Cham. Cham en zijn nakomelingen namen overigens zelf, in afwijzing van het verbond van de HERE God met Noach, de status van goden aan. Dat blijkt o.a. uit het Gilgamesj-epos dat leert dat Gilgamesj, de koning van Oeroek, twee-derde god was en een derde mens. Dit maakt deel uit van de in het Bijbelboek Genesis beschreven rebellie ten tijde van Nimrod, de kleinzoon van Cham.

     

     

    Het begin van hun beschaving plaatsen we volgens het Genesisbericht in het land Sinear, in het tweestromenland. Het was pas toen Peleg (in de lijn van Sem) geboren werd (Genesis 10:25) dat de aarde onder de nakomelingen van Noach verdeeld werd. De spraakverwarring was hier een belangrijke drijfveer. Wat hier aan voorafging was de bouw van de eerste stad en toren door Nimrod, de kleinzoon van Cham in afwijzing van het verbond van de HERE God met Noach na de Grote Vloed.

    Genesis 10:6 En de zonen van Cham waren Kus, Misraïm, Put en Kanaän. 7 En de zonen van Kus: Seba, Chawila, Sabta, Rama en Sabteka; en de zonen van Rama waren Seba en Dedan. 8 En Kus verwekte Nimrod; deze was de eerste machthebber op de aarde; 9 hij was een geweldig jager voor het aangezicht des HEREN; daarom zegt men: Een geweldig jager voor het aangezicht des HEREN als Nimrod. 10 En het begin van zijn koninkrijk was Babel, Erek, Akkad en Kalne, in het land Sinear. 11 Uit dat land trok hij naar Assur en hij bouwde Nineve, Rechobot-Ir, Kalach 12 en Resen tussen Nineveh en Kalach; dat is de grote stad. (NBG Vertaling 1951)

     

    De steden Babel, Erek, Akkad en Kalne werden in de negentiende eeuw al door archeologen blootgelegd en onderzocht. Het Bijbelse Erek is het Uruk dat door archeologen werd blootgelegd, het verschil in schrijfwijze is een gevolg van het gebruik van verschillende klinkers. Duizenden kleitabletten werden in de vermelde steden opgegraven en vertaald. Het bekendste hiervan is het Gilgamesj-epos, dat een Babylonische versie van het Bijbelse zondvloedverhaal is. Maar er is meer, de oud-Soemerische koningslijst begint met een koning genaamd: Kisj. Het vraagt weinig verbeelding om in deze naam de Bijbelse naam Kus of Kusj te herkennen, de zoon van Cham, de zoon van Noach in Genesis 10:6. Een probleem is ook hier het conflict tussen de gebruikte dateringsmethoden. Conventioneel plaatst men de Soemerische Kisj in 2900 v. Chr. Vanuit het Genesismodel plaatsen we de eerste beschaving in het Tweestromenland rond 2300 v. Chr.

    Gilgamesj was koning van Uruk en sprak volgens het Gilgamesj-epos met een overlevende van de Grote Vloed: Oetnapisjtim. Dit zou de Bijbelse Noach geweest kunnen zijn of Cham, de grootvader van Nimrod. Er zijn namelijk onderzoekers die Gilgamesj met de Bijbelse Nimrod identificeren. De betekenis van het Hebreeuwse Nimrod is: ‘opstandeling’. Gilgamesj zou dan zijn werkelijke naam geweest zijn, en Nimrod zijn synoniem. En er zijn heel wat raakpunten tussen beide heersers. Zie link: http://davelivingston.com/nimrod.htm

     

    De geschiedenis van de eerste opstand na de Grote Vloed vinden we in het Bijbelboek Genesis hoofdstuk 11:

    Genesis 11:1 De gehele aarde nu was één van taal en één van spraak. 2 Toen zij oostwaarts trokken, vonden zij een vlakte in het land Sinear, waar zij zich vestigden. 3 En zij zeiden tot elkander: Welaan, laten wij tichelen maken en die goed bakken. En de tichel diende hun tot steen en het asfalt diende hun tot leem. 4 Ook zeiden zij: Welaan, laten wij ons een stad bouwen met een toren, waarvan de top tot de hemel reikt, en laten wij ons een naam maken, opdat wij niet over de gehele aarde verstrooid worden. 5 Toen daalde de HERE neder om de stad en de toren, die de mensenkinderen bouwden, te bezien, 6 en de HERE zeide: Zie, het is één volk en zij allen hebben één taal. Dit is het begin van hun streven; nu zal niets van wat zij denken te doen voor hen onuitvoerbaar zijn. 7 Welaan, laat Ons nederdalen en daar hun taal verwarren, zodat zij elkanders taal niet verstaan. 8 Zo verstrooide de HERE hen vandaar over de gehele aarde, en zij staakten de bouw van de stad. 9 Daarom noemt men haar Babel, omdat de HERE daar de taal der gehele aarde verward heeft en de HERE hen vandaar over de gehele aarde verstrooid heeft. (NBG Vertaling 1951)

     

     

    Kus, de zoon van Cham, wordt in de Bijbel enkele malen in verband met Ethiopië gebracht. Dat is dan niet het Ethiopië dat vandaag de naam van de staat aan de hoorn van Afrika draagt, maar eerder het noorden van het huidige Soedan. Een andere zoon van Cham: Misraïm, trok naar Egypte. Op de getoonde kaart heb ik de vermoedelijke reisweg van Kus (groene kleur) vanuit de Arabische Golf, over de Indische Oceaan naar Ethiopië getekend, en zo verder lang de Nijl richting noorden. De grijze kleur toont de trekroute van Misraïm over land naar Egypte.

    Hierbij zij opgemerkt dat we de wereld van na de Grote Vloed moeten voorstellen als een wereld die nog na geteisterd werd door natuurrampen aller aard. Het waren ‘de dagen van Peleg’, de periode dat de wereld, volgens Genesis, ‘verdeeld’ werd. Volgens het Genesismodel moeten we ook de ‘continentale drift’ in deze periode plaatsen, maar dan versneld. Hierbij werden nieuwe bergmassieven gevormd en zochten stromen en rivieren een nieuwe weg naar de zeeën. Van de Arabische Golf bijvoorbeeld neemt men aan dat deze zich veel verder in land tot aan de stad Uruk bevond. Ook van de huidige Nijldelta neemt men aan dat de Middellandse Zee toen verder in land zat. Het was nog een groot moerasgebied toen Misraïm daar arriveerde. Over de eerste farao Menes schrijft Herodotos dat deze de Nijl vanaf Memfis kanaliseerde en zorgde voor het droogleggen van het land (Herodotos Boek 2, 99).

     

    De pre-dynastieke periode voor Egypte loopt van 2239 v. Chr., het jaartal van de spraakverwarring en begin van de grote trek, tot aan 2018 v. Chr., het jaartal dat Menes, de eerste farao, het bewind overneemt wat een totaal van 221 jaar geeft.

     

     

    Een korte tijd terug schafte ik via het internet het boek van Dr. Werner Papke aan: “Die Sterne von Babylon, Die geheime Botschaft des Gilgamesch – nach 4000 Jahren entschlüsselt”. Het werk dateert al van 1989 (ISBN 3 7857 0498 4). De auteur brengt een Duitse vertaling van het Gilgamesj-epos en berekend de astronomische datum van de Babylonische versie van de zondvloed. Tot mijn verrassing kwam in zijn studie telkens weer het jaar 2340 v. Chr. tevoorschijn, voor het gebeuren. Het is hetzelfde jaartal waar ik bij arriveerde in mijn werk; TIJD en TIJDEN. En dit op basis van de sabbat- en jubeljaartelling op de wijze van tellen volgens William Whiston en vervolgens via de juiste verbinding met het tijdstip van de roeping van Abraham, voorafgegaan met de Genesisgeslachtsregisters van de aartsvaders. Ik beschouw de verkregen astronomische datum van 2340 v. Chr. van Werner Papke voor het Gilgamesj-epos, als een kruispeiling dat mijn in de tijd terug navigeren via de sabbat- en jubeljaren, bevestigd. In mijn werk TIJD en TIJDEN, 2015, hoofdstuk: de datering van de spraakverwarring, blz. 13-21, wijs ik op afwijkende geslachtsregisters met hogere jaartallen dan de Masoretische getallen uit onze Bijbel, wat twijfel oproept, een twijfel die ongegrond bleek.

    Verbazend bij het lezen van het werk van Dr. Werner Papke, was ook de astronomische kennis van de Chaldeeërs. Zij waren blijkbaar Copernicus vierduizend jaar vooraf. Zij wisten bijvoorbeeld dat de planeten niet om de aarde, maar om de zon cirkelen en dat planeet aarde met haar maan op de vierde plaats na Saturnus komt. Het toont veel over de kennis van de nakomelingen van Noach in het derde millennium v. Chr. Navigeren op zee moet voor hen ook eenvoudig geweest zijn, en dit verklaart onder andere het ontstaan van de eerste beschavingen in Centraal-Amerika. Een continent dat vanuit Azië het eerst bereikt werd. Dit alles is een kennis die later verloren ging en in het Westen slechts vijfhonderd geleden opnieuw verkregen werd.

     

    De moderne Egyptologie negeert de geschiedenis uit het Bijbelboek Genesis en brengt een pre-dynastieke geschiedenis van Egypte op basis van de evolutietheorie. De tijd voor de eerste farao’s wordt over verschillende tijdperken uitgesmeerd en de aanvang in een ver niet meer verifieerbaar verleden, geplaatst. De bekende zogenaamde archaïsche tijd met de eerste en tweede dynastie, laat men rond 3150 v. Chr. met farao Menes, aanvangen. Maar voor die tijd is het gissen bij gebrek aan schriftelijke bronnen zijn. Te Naqada in Egypte werd een site door archeologen blootgelegd met een nederzetting die voor de Archaïsche tijd gedateerd werd, de zogenaamde Naqada-cultuur, verwijzend naar de mensen die tijdens de Kopertijd van circa 4400 tot 3150 v. Chr. het land daar bewerkten. De Naqada-cultuur werd onderverdeeld in drie fases van bewoning. De oudste veronderstelde fase is die van ‘Naqada I’ die bestond uit een lokale dorpscultuur. Maar ook voor de Naqada-cultuur laat men Egypte al bevolkt worden. Vanaf circa 10.000 tot 5000 v. Chr. rangschikken zogenaamde deskundigen het tijdperk van het Epipa-leolithicum op de tijdsbalk. Tijdens deze periode laat men volgens de theorie, bevolkingsgroepen vanuit de Sahara, de Boven-Nijl en Zuidwest-Azië in Egypte binnenkomen. Vanuit het Genesismodel gezien zijn dit de eerste kolonisten van de grote trek die in 2239 v. Chr. op gang kwam. De feiten op het terrein kloppen met elkaar met uitzondering van de dateringsmethode. En met de tijdsschijf die volgens de Egyptologie aan het Epipa-leolithicum voorafging: het Paleo-lithicum, gaan we helemaal de verdrukking in. Dit tijdperk laat men namelijk aanvangen rond 500.000 à 300.000 tot 10.000 v.Chr. Deze constructie is volledig op de evolutietheorie gebaseerd en blijft een theorie.

    Daar tegenover staat het Genesismodel dat een wereldwijde grote vloed brengt met het einde van de eerste beschaving sinds de Schepping, met een nieuw begin in 2340 v. Chr. De wereld die onderging was een beschaving zonder weerga, gelijk aan het Atlantis uit de Griekse mythologie. Maar het was een beschaving geweest die haar eigen weg naar de ondergang ging.

     

    De wereld van de voortijd die onderging was een wereld zonder weerga geweest, en dit op alle gebied. Honderdtwintig jaar voor de grote vloed was de maat vol en was de aarde en alles wat er op leefde gedoemd tot sterven. Wat de maat vol maakte was het vermengen van de zonen Gods met de dochters der mensen, met als resultaat; de Nefilim. Een Hebreeuws woord dat meestal vertaald wordt met reuzen of geweldenaars.

    Genesis 6:1 Toen de mensen zich op de aarde begonnen te vermenigvuldigen en hun dochters geboren werden, 2 zagen de zonen Gods, dat de dochters der mensen schoon waren, en zij namen zich daaruit vrouwen, wie zij maar verkozen. 3 En de HERE zeide: Mijn Geest zal niet altoos in de mens blijven, nu zij zich misgaan hebben; hij is vlees; zijn dagen zullen honderd twintig jaar zijn. 4 De reuzen waren in die dagen op de aarde, en ook daarna, toen de zonen Gods tot de dochters der mensen kwamen, en zij hun (kinderen) baarden; dit zijn de geweldigen uit de voortijd, mannen van naam.

    5 Toen de HERE zag, dat de boosheid des mensen groot was op de aarde en al wat de overleggingen van zijn hart voortbrachten te allen tijde slechts boos was, 6 berouwde het de HERE, dat Hij de mens op de aarde gemaakt had, en het smartte Hem in zijn hart. 7 En de HERE zeide: Ik zal de mensen, die Ik geschapen heb, van de aardbodem uitroeien, de mensen zowel als het vee en het kruipend gedierte en het gevogelte des hemels, want het berouwt Mij, dat Ik hen gemaakt heb. 8 Maar Noach vond genade in de ogen des HEREN.

     

    Een periode van Gods handelen met de mens werd definitief afgesloten. Opmerkelijk vind ik dat er in het Bijbelboek Genesis staat geschreven dat de HERE God de deur van de ark sloot en niet Noach:

    Genesis 7:16 … en de HERE sloot de deur achter hem.

     

    Het was het afsluiten van een Bijbelse bedeling. Slechts acht mensen, vier mannen en vier vrouwen, overleefden de meganatuurcatastrofe van Godswege en begonnen daarna opnieuw, met een verbond van God en de belofte dat Hij nooit meer de aarde zou verderven (Genesis 9:9-11). Het ‘kwaad’ (Rom. 3:9-17) was echter mee de ark ingegaan en vooreerst in de lijn van Cham zou er dra een nieuwe opstand opkomen. Het was de Bijbelse Nimrod die zoals eerder vermeld, het verzet na de grote vloed leidde.

     

    Het antwoord van de HERE God hierop was de roeping van Abra(ha)m:

    Genesis 12:1 De HERE nu zeide tot Abram: Ga uit uw land en uit uw maagschap en uit uws vaders huis naar het land, dat Ik u wijzen zal; 2 Ik zal u tot een groot volk maken, en u zegenen, en uw naam groot maken, en gij zult tot een zegen zijn. 3 Ik zal zegenen wie u zegenen, en wie u vervloekt zal Ik vervloeken, en met u zullen alle geslachten des aardbodems gezegend worden. 4 Toen ging Abram, zoals de HERE tot hem gesproken had, en Lot ging met hem; en Abram was vijfenzeventig jaar oud, toen hij uit Haran trok. 5 Abram nu nam zijn vrouw Sarai en Lot, zijns broeders zoon, en al hun have, die zij verworven hadden, en de lieden, die zij in Haran verkregen hadden, en zij trokken uit om te gaan naar het land Kanaän, en zij kwamen in het land Kanaän. 6 En Abram trok het land door tot de plek bij Sichem, tot de terebint More; en de Kanaänieten waren toen in het land. (NBG Vertaling 1951)

     

    Deze nieuwe bedeling, de periode tussen de belofte aan Abraham en de Wet van Mozes, vangt aan in 1913 v. Chr. (zie TIJD en TIJDEN, 2015, hoofdstuk: de Assyriërs en Abraham, blz. 47-58). In de geslachtslijn van Abraham via Isaak zou uiteindelijke de beloofde Verlosser van de dood: Jezus Christus, geboren worden.

     

    God is liefde, schrijft Johannes in zijn eerste brief: 1 Johannes 4: 8 “Wie niet liefheeft, kent God niet, want God is liefde”.

    De ‘Liefde’ is het hele Wezen van God. Zijn strijd is aldus gans anders dan die van de tegenstanders. De profeet Jesaja noemt Hem een God, die Zich verborgen houdt, maar uiteindelijk volgens Zijn plan tot Zijn doel komt, de verlossing van de dood voor de mens en het herstel van alle dingen.

    Jesaja 45:15 Voorwaar, Gij zijt een God, die Zich verborgen houdt, de God van Israël, een Verlosser. (NBG Vertaling 1951)

     

    Volgens de Seder Olam trok Abram nog hetzelfde jaar van de belofte en met de aankomst in Kanaän, door naar Egypte waar hij drie maanden als een gevolg van de hongersnood in Kanaän, verbleef (Genesis 12:10). In Egypte volgde onmiddellijk een verdrukking vanwege het feit dat de farao van Egypte de vrouw van Abram bij hun aankomst in Egypte begeerde, en in zijn harem liet opnemen. Dit is een voorbeeld van de ‘Cham-nietische’ cultuur. In de geest van Nimrod eigende farao zich de vrouw van Abraham, toe. Dit is een geschiedenis die in het Bijbelboek Genesis hoofdstuk twaalf van vers tien tot en met vers twintig beschreven staat. Na zijn verlossing uit deze penibele situatie door een tussenkomst van de HERE God, trok Abram met zijn vrouw Sarai terug naar Kanaän.

    Het Bijbelboek Genesis verwijst in hoofdstuk 12 uitsluitend naar ‘farao’, zonder een naam op te geven.

     

     

    Maar zoals uiteengezet in TIJD en TIJDEN, 2015, hoofdstuk: het dateren van de eerste dynastie in Egypte, blz. 43-45, kunnen we de naam van de dan regerende farao invullen met farao Athotis van Manetho ’s tweede dynastie, de Teta van de Abydos-lijst. Athotis is dan de Griekse naam en Teta de Egyptische naam die heden in hiëroglyfen nog op de tempelmuur van Seti I te Abydos, gebeiteld staat. De pre-dynastieke periode van Egypte was aldus al geschiedenis toen Abraham in 1913 v. Chr. wegens een hongersnood in Kanaän naar Egypte trok.

     

    Wordt vervolgd…

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

    06-10-2015 om 10:23 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (5 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    29-09-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De uitzonderlijke lichaamslengte van farao Senwosret III

    Farao Sesostris III behoorde tot de Egyptische twaalfde dynastie. De twaalfde Egyptische dynastie van het Midden-Rijk, had al eerder mijn aandacht op dit blog en in mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, hoofdstuk: het Egyptische Midden-rijk, blz. 89. Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

    De twaalfde dynastie is volgens de revisie van de geschiedenis van de oudheid contemporain met de derde, vierde, vijfde en zesde dynastie van het Oude Rijk. En beide Rijken komen tegelijkertijd aan hun einde, als een gevolg van de Exodus en de invasie van de Hyksos/Amoe/Amalekieten, in 1483 v. Chr. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1432504800&stopdatum=1433109600

    De farao van de verdrukking in het gereviseerde model is Pepi II van de zesde dynastie. Zijn handlanger was farao Senwosret III

     

     

    Exodus 1:8 Toen kwam er een nieuwe koning over Egypte, die Jozef niet gekend had. 9 Deze nu zeide tot zijn volk: Zie, het volk der Israëlieten is groter en talrijker dan wij. 10 Welnu, laten wij met beleid tegen hen optreden, opdat zij zich niet vermenigvuldigen en zich – als wij in oorlog komen – bij onze tegenstanders aansluiten, tegen ons strijden en uit het land wegtrekken. 11 Daarom stelde men opzichters van herendiensten over hen aan om hen door de hun opgelegde dwangarbeid te onderdrukken: zij moesten voor Farao voorraadsteden bouwen, Pitom en Raämses. 12 Maar hoemeer men hen onderdrukte, des te meer vermenigvuldigden zij zich en breidden zij zich uit, zodat men bevreesd werd voor de Israëlieten. 13 Toen lieten de Egyptenaren de Israëlieten onder mishandeling werken; 14 ja, zij maakten hun het leven bitter door harde slavenarbeid met leem en tichelstenen en door allerlei arbeid op het veld – alle werk, waartoe zij hen onder mishandeling als slaven gebruikten.

     

     

    De afbeelding hierboven toont bouwwerken ten tijde van de twaalfde dynastie die uit leem en tichelstenen gemaakt zijn. Het zijn zulke gebouwen die de Israëlieten als slaven verplicht werden te bouwen.

     

    Farao Senwosret III zou hier de opzichter geweest kunnen zijn waar het Bijbelboek Exodus 1:11 naar verwijst.

    Een merkwaardigheid aan Senwosret III was zijn enorme lichaamslengte. Manetho vermeldt (wat niet zijn gewoonte was voor andere farao’s) over Senwosret een lengte van vier el, drie palmen en twee duimbreedten. De lengtematen in de Bijbel zijn aan het menselijk lichaam ontleend, zo ook was dit het geval in het oude Egypte. Een Bijbelse EL berekenen we vandaag naar 445 millimeter, alhoewel er afwijkende getallen mogelijk zijn. Zie het artikel op dit blog van 09-03-2015: Salomo ’s huis: Woud van de Libanon. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1425855600&stopdatum=1426460400

     

     

    Op basis van 445 millimeter voor een el, 76 millimeter voor een palm, en 19 millimeter voor een vingerbreedte, kunnen we de beschreven lichaamslengte van Senwosret III berekenen op 2,046 meter.

    Een tijdgenoot van Senwosret III (volgens mijn revisie van de geschiedenis van het oudheid-Egypte) was; farao Sesochris van Manetho 's tweede dynastie. Farao Sesochris had volgens Manetho ook een ongewone lichaamslengte van vijf el, drie palmen en twee vingers, of ongeveer 2,491 meter, een reus van een vent dus.

    Het vinden van de stoffelijke resten van deze farao’s zou opheldering kunnen geven maar tot op heden werden de mummies van deze heersers niet gevonden. Het vinden van reuzenmummies zou wel de ontdekking van de eeuw voor Egypte worden. Waren deze farao's afstammelingen van de Bijbelse Nefilim? Een vraag waar moeilijk op geantwoord kan worden.

     

    Met Senwosret III, als de farao-opzichter van de verdrukking, moeten de Israëlieten zich voor hem als sprinkhanen gevoeld hebben. Hetzelfde gevoel dat ze een generatie later met sommige bewoners van Kanaän zouden hebben. De Bijbelse Nefilim dateren voornamelijk van voor de Grote Vloed (Genesis 6:4). Maar het Schriftwoord vermeldt ook: ‘daarna’. En inderdaad wanneer de Israëlieten onder leiding van Jozua het beloofde land Kanaän in 1483 v. Chr. verspiedden en veertig jaar later effectief binnentrokken is er weer in de Bijbel sprake van Nefilim of reuzen:

    Numeri 13:33 Wij hebben ook daar (Kanaän) de reuzen gezien, de kinderen van Enak, van de reuzen; en wij waren als sprinkhanen in onze ogen, alzo waren wij ook in hun ogen.

     

    Deuteronomium 3:11 Want Og, de koning van Bazan, was alleen van de overigen der reuzen overgebleven; ziet, zijn bedstede, zijnde een bedstede van ijzer, is zij niet te Rabba der kinderen Ammons? Negen ellen (4,7 meter) is haar lengte, en vier ellen haar breedte, naar eens mans elleboog. 12 Ditzelfde land nu namen wij te dier tijd in bezit; van Aroer af, dat aan de beek Arnon is, en de helft van het gebergte van Gilead, met de steden van hetzelve, gaf ik aan de Rubenieten en Gadieten. (Statenvertaling)

     

    Er zijn nog verwijzingen in de Bijbel te vinden die naar uitzonderlijk grote mensen verwijzen, waar menig Bijbelcriticus de schouders bij ophaalt.

    Maar nu blijkt dat ook Egyptische bronnen naar mensen van uitzonderlijke lengte verwijzen. En dit zijn farao’s die volgens de revisie van de geschiedenis van de oudheid, nu tijdgenoten van de in de Bijbel beschreven reuzen zijn.

     

    Wordt vervolgd…

     

    Met vriendelijke groet

    Robert De Telder

    29-09-2015 om 09:16 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (4 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    23-09-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Chronologie van de Apocalyps

    “Het Amerikaanse ruimtevaartbureau NASA heeft met klem ontkend dat er tussen 15 en 28 september een asteroïde zou inslaan op onze planeet”. Dit blokletterden meerdere kranten online in augustus van dit jaar. En dit heeft alles te maken met de verwachte bloedmaan op 28 september, dat volgens bepaalde (vooral) Amerikaanse christenen het begin van de Apocalyps zal doen zien. De rage op het internet is zo omvangrijk dat zelfs NASA meende een weerwoord te moeten lanceren.

     

    De bloedmaan van 28 september 2015 is de laatste van vier bloed-manen sinds april 2014, en sluit een tetrade af. De vier bloed-manen vielen telkens tegelijkertijd met de Joodse feestdagen van Pesach en Sukkot. En vandaar ook de verwachting bij sommigen dat deze data het begin van de Apocalyps zou te zien geven, of iets heel bijzonder in ieder geval.

    Met dit artikel breng ik de chronologische volgorde van de te verwachten toekomstige gebeurtenissen. De beschreven oordeelstijd in het Bijbelboek Openbaring gaat over een periode van ongeveer zeven jaar plaatsvinden, dezelfde tijdsperiode waar de zeventigste jaarweek van de profeet Daniël over handelt. Met dit verschil dat met het Bijbelboek Openbaring veel meer details ingevuld kunnen worden.

    Net zoals bij de zeventigste jaarweek van Daniël wordt de oordeelsperiode van Openbaring, ook in twee gelijke delen gedeeld. Maar eerste even hierna een inleiding.

    Openbaring 1:1 Openbaring van Jezus Christus, welke God Hem gegeven heeft om zijn dienstknechten te tonen hetgeen weldra moet geschieden, en welke Hij door de zending van zijn engel aan zijn dienstknecht Johannes heeft te kennen gegeven. 2 Deze heeft van het woord Gods getuigd en van het getuigenis van Jezus Christus, alles wat hij gezien heeft. 3 Zalig hij, die voorleest, en zij, die horen de woorden der profetie, en bewaren, hetgeen daarin geschreven staat, want de tijd is nabij. (NBG Vertaling 1951)

     

    Het Boek Openbaring is het laatste boek van de Bijbel en leert de komst van de Koning der koningen naar de aarde. Het is het beloofde Godsrijk dat vanuit de hemel van God door de persoonlijke terugkeer van Jezus Christus, de opgestane Heer en Heiland, eens opgericht zal worden. De Apocalyps is ook een boek dat rampen voorspelt en de naam Armageddon alleen al roept met recht onheilsgedachten op.

    De exegese van de gevestigde kerken leert dat het Boek ongeveer rond het jaar 90 AD door (een) Johannes geschreven werd, met de bedoeling de christenen die dan door vervolgingen van de Romeinse keizers gingen, moed in te spreken door ze hoop op betere tijden te geven. De apostel deed dit, volgens de exegese, door te schrijven over de aanvallen van boze machten op de christenen, rampen die het naderende einde aankondigden en de komst van het Rijk Gods. Volgens deze exegese is het boek Openbaring al lang geschiedenis dat zich ten tijde van het Romeinse Rijk afspeelde. Geen profetie wordt door het gevestigde christendom gezocht noch verwacht.

    De bekende twaalf artikelen van het geloof leren nochtans de komst van Christus: Ik geloof in God de Vader, de Almachtige, Schepper van de hemel en de aarde. En in Jezus Christus, zijn eniggeboren Zoon, onze Here; die ontvangen is van de Heilige Geest, geboren uit de maagd Maria; die geleden heeft onder Pontius Pilatus, is gekruisigd, gestorven en begraven, neergedaald in de hel; op de derde dag opgestaan uit de doden; opgevaren naar de hemel, en zit aan de rechterhand van God, de almachtige Vader; vandaar zal Hij komen om te oordelen de levenden en de doden. Ik geloof in de Heilige Geest. Ik geloof een heilige, algemene, christelijke kerk, de gemeenschap der heiligen; vergeving van de zonden; opstanding van het vlees; …

    Ik meen dat artikel zeven de wederkomst van Christus leert. Een verwachting die de gevestigde kerken over de eeuwen heen, opgegeven hebben. Het boek Openbaring is een profetisch boek zoals ook het eerste hoofdstuk van de Openbaring onmiddellijk duidelijk maakt. Het boek Openbaring wordt uiteindelijk geschiedenis,(!) maar dan geschiedenis van tevoren geschreven. Het boek leert dat er een periode ‘komt’ dat Satan duizend jaar gebonden zal worden. Deze periode heet in het Grieks, de taal van het Nieuwe Testament, “chilia etè”, waarvan het woord chiliasme is afgeleid. En uit het Latijn heeft men Millennium afgeleid.

    Openbaring 11:1 En mij werd een riet gegeven, een staf gelijk, met de woorden: Sta op en meet de tempel Gods en het altaar en hen, die daarin aanbidden. 2 Maar laat de voorhof, die buiten de tempel is, erbuiten, en meet die niet; want hij is aan de heidenen gegeven; en zij zullen de heilige stad vertreden, tweeënveertig maanden lang. 3 En Ik zal mijn twee getuigen  lastgeven om, met een zak bekleed, te profeteren, twaalfhonderd zestig dagen lang. 4 Dit zijn de twee olijfbomen en de twee kandelaren, die voor het aangezicht van de Here der aarde staan. 5 En indien iemand hun schade wil toebrengen, komt er vuur uit hun mond en het verslindt hun vijanden; en indien iemand hun schade wil toebrengen, moet hij zó de dood vinden. 6 Dezen hebben de macht de hemel te sluiten, zodat er geen regen valt gedurende de dagen van hun profeteren; en zij hebben macht over de wateren, om die in bloed te veranderen en om de aarde te slaan met allerlei plagen, zo dikwijls zij willen. 7 En wanneer zij hun getuigenis zullen voleindigd hebben, zal het beest, dat uit de afgrond opkomt, hun de oorlog aandoen en het zal hen overwinnen en hen doden . 8 En hun lijk (zal liggen) op de straat der grote stad, die geestelijk genaamd wordt Sodom en Egypte, alwaar ook hun Here gekruisigd werd. 9 En uit de volken en stammen en talen en natiën zijn er, die hun lijk zien, drie en een halve dag, en zij laten niet toe, dat hun lijken in een graf worden bijgezet. 10 En zij, die op de aarde wonen, zijn blijde en verheugd over hen en zullen elkander geschenken zenden, omdat deze twee profeten hen, die op de aarde wonen, gepijnigd hadden. (NBG Vertaling 1951)

     

    Dit Bijbelgedeelte spreekt over de oordeelstijd, chronologisch verdeeld over twee perioden met tijdens de eerste helft van twaalfhonderdzestig dagen, twee getuigen van de HERE God die te Jeruzalem optreden en die tegen de dan herstelde eredienst spreken. Zij worden in de helft van de eindtijdperiode door ‘het beest’ dat uit de afgrond opkomt, gedood. Dit ‘beest’ (een andere invulling voor de ‘goddeloze’, ‘wetteloze’ of ‘antichrist’) krijgt daarop tweeënveertig maanden de tijd om zijn ding te doen alvorens de Koning der koningen hem bij Zijn komst wegvaagt.

    De beschreven maanden worden aan dertig dagen per maand gerekend wat ongeveer in totaal zeven jaar in zonnejaren uitmaakt.

     

     

    De zeventigste jaarweek van de profeet Daniël (9:26) begint met dezelfde heerser als die beschreven in Openbaring, die de stad Jeruzalem en het heiligdom in het jaar 70 AD te gronde richtte: “het volk van een vorst zal komen, die de stad en het heiligdom te gronde zal richten”. Dit was de historische Titus die in 70 AD Jeruzalem en de Tempel met de grond gelijk maakte. Een toekomstige Titus zal vanaf de eerste helft van de laatste jaarweek; ‘het verbond voor velen zwaar maken, een week lang; in de helft van de week zal hij slachtoffer en spijsoffer doen ophouden”. Zie TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 395. Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

     

    Dit sluit aan bij het Bijbelboek Openbaring waar het begin van de eindtijd wordt aangekondigd, vanaf de verbreking van het eerste zegel:

    Openbaring 6:1 En ik zag, toen het Lam een van de zeven zegels opende, en ik hoorde een van de vier wezens zeggen met een stem als van een donderslag: Kom! 2 En ik zag, en zie, een wit paard, en die erop zat, had een boog en hem werd een kroon gegeven, en hij trok uit, overwinnende en om te overwinnen.

     

    Beide zijn dezelfde persoon: de ‘hij’ van het Bijbelboek Daniël die in het jaar 70 AD Jeruzalem en de tempel vernietigde en de Joden in ballingschap wegvoerde, én de ruiter op het eerste paard die een kroon gegeven wordt en met een boog uitrijdt overwinnende en om te overwinnen. Hij is de in de Bijbel beschreven: ‘Assyriër’ van de eindtijd, een gereïncarneerde Nimrod, die op God ’s tijd opnieuw een kroon gegeven wordt. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1421017200&stopdatum=1421622000 en scrol naar beneden),

    De eerste ruiter van de Apocalyps brengt (schijn)vrede over de gehele wereld en zal daarom alleen al, als een Messias aanzien worden. Hoelang deze vrede zal aanhouden staat niet beschreven, maar we kunnen aannemen dat het voor een hele tijd zal zijn. Het resultaat zal voorspoed voor velen betekenen. Het huidige verscheurde Midden-Oosten zal zich politiek/economisch verenigen in een Unie van vijf staten die aansluiting zullen zoeken bij de Unie van het West-Romeinse Rijk en zodoende het Romeinse Rijk van weleer doen herrijzen. Tegen deze nieuwe wereldmacht in een unie van tien staten vanaf de Atlantische Oceaan tot aan de Indus in Azië, staan aanvankelijk in de rand nog tegenstanders die zich verzetten.

     

    Openbaring 6:1 En ik zag, toen het Lam een van de zeven zegels opende, en ik hoorde een van de vier dieren zeggen met een stem als van een donderslag: Kom! 2 En ik zag, en zie, een wit paard, en die erop zat, had een boog en hem werd een kroon gegeven, en hij trok uit, overwinnende en om te overwinnen. 3 En toen Hij het tweede zegel opende, hoorde ik het tweede dier zeggen: Kom! 4 En een tweede, een rossig paard, kwam, en hem, die erop zat, werd gegeven de vrede van de aarde weg te nemen, en dat zij elkander zouden slachten, en hem werd een groot zwaard gegeven.

     

    De tweede Ruiter, op een rossig paard ditmaal, die uitrijdt, neemt de vrede van de aarde weg en is verantwoordelijk voor een grote slachting onder de wereldbevolking. Ik meen dat de profetie van de Ezechiël hoofdstuk 38 met de beschreven invasie van Gog uit Magog in de tijdsperiode in het Bijbelboek Openbaring beschreven, hier inpast.

    Ezechiël 38:1 Het woord des HEREN kwam tot mij: 2 Mensenkind, richt uw aangezicht tegen Gog in het land Magog, de grootvorst van Mesek en Tubal; profeteer tegen hem, 3 en zeg: zo zegt de Here HERE: zie, ik zàl u, Gog, grootvorst van Mesek en Tubal! 4 Ik zal u komen halen, haken slaan in uw kaken en u doen uittrekken met uw gehele leger: paarden en ruiters, allen volledig uitgerust, een grote schare, met grote en kleine schilden, allen vertrouwd met het zwaard; 5 ook Perzen, Ethiopiërs en Puteeërs, allen met schild en helm; 6 Gomer en al zijn krijgsbenden; Bet-Togarma ver in het noorden met al zijn krijgsbenden – vele volken met u. 7 Maak u gereed en rust u toe, gij met al de scharen die zich bij u gevoegd hebben; wees gij hun tot een leidsman. 8 Na geruime tijd zult gij een bevel ontvangen; in toekomende jaren zult gij optrekken tegen het land dat zich van de krijg hersteld heeft, (een volk) dat uit het gebied van vele volken bijeengebracht is op de bergen Israëls die tot een blijvende wildernis waren geworden, maar het is uit de volken uitgeleid; allen wonen zij in gerustheid. 9 Dan zult gij optrekken als een opkomend onweer; gij zult zijn als een wolk die de aarde bedekt, gij met al uw krijgsbenden, en vele volken met u. 10 Zo zegt de Here HERE: Te dien dage zullen er plannen in uw hart opkomen; gij zult een boze aanslag beramen, – 11 gij zult zeggen: ik zal optrekken tegen een land van dorpen, een overval plegen op vreedzame lieden, die in gerustheid wonen, allen zonder muur, grendels of poorten – 12 om buit te maken en roof te plegen, om uw hand te keren tegen de weer bewoonde puinhopen en tegen een natie die uit het gebied der volken bijeengebracht is, die have en goed heeft verworven, die op de navel der aarde woont. (NBG Vertaling 1951)

     

    De profeet Ezechiël schildert in dit hoofdstuk een beeld van een teruggekeerd Israël dat in het Beloofde Land in gerustheid woont. Zij hebben zich van hun vele verdedigingsoorlogen hersteld en leven dan in vrede met hun Arabische buren. Vers elf leert dat alle muren, grendels en poorten die momenteel het land ontsieren, dan verdwenen zullen zijn. Vanuit het Bijbelboek Openbaring weten we ook dat er in Jeruzalem een nieuwe eredienst op de Tempelberg is ingesteld, die door de twee getuigen van Openbaring 11, tegengesproken wordt. Tegelijkertijd is er een handlanger van ‘het beest’ in Jeruzalem werkzaam, die zelfs in staat is om vuur uit de hemel over de opnieuw ingestelde dierenoffers, te laten neerkomen. De misleiding zal geen grenzen kennen.

    De door de profeet Ezechiël beschreven rust, is echter niet de rust van het Beloofde Messiaanse Vrederijk, maar is de valse rust die de pseudo-Messias, de ruiter op het eerste Apocalyptische paard, gebracht heeft. De tweede Apocalyptische ruiter op het rossige paard van Openbaring 6:4, is dan Gog uit het land Magog, uit het verre noorden (ten opzichte van Israël), die met een geweldige legermacht plotseling richting Israël oprukt en hierbij ook het gebied van het nieuwe Oost-Romeinse Rijk binnentrekt. Op de bergen Israël ’s zal Gog van Magog en zijn bondgenoten echter door een ingrijpen van de HERE God verslagen worden. Het Schriftwoord spreekt over een zware aardbeving en over het merkwaardige feit dat het zwaard van de een tegen de ander zal zijn (Ez. 38:18-22). Hagelstenen, vuur en zwavel zal over het leger van Gog en zijn bondgenoten neerdalen. Het resultaat van dit alles is uiteindelijk het kennen van de HERE God door een gelovig overblijfsel van Israël (Ez. 39:22), van die dag af en voortaan. Zo dadelijk hierover meer.

    Ook het land Magog en de kustlanden delen in de vernietiging van de menigten van Gog op de bergen Israël ‘s:

    Ezechiël 39: 6 Ik zal vuur werpen in Magog en onder hen die in gerustheid de kustlanden bewonen; en zij zullen weten, dat Ik de HERE ben.

     

     

    De kustlanden zijn in de Bijbel de landen aan de andere zijde van de Middellandse Zee, tegenover Israël. Zij hebben zich dan verenigd in een unie van vijf staten en hebben aldus het West-Romeinse Rijk hersteld. Zij worden ook in Ezechiël 38:13 vermeld maar als vragen stellend aan Gog in verband met diens onverwachte agressie:

    Ezechiël 38:13 Scheba, Dedan, de handelaars en al de machtigen van Tarsis zullen tot u zeggen: Komt gij om buit te maken; hebt gij uw schare bijeengeroepen om roof te plegen, om zilver en goud weg te slepen, om have en goed te bemachtigen, om een grote buit te maken?

     

    De vrede en voorspoed die de eerste ruiter op het witte paard zoals beschreven in Openbaring 6:1 bracht wordt bruut verstoord met het uitrijden van het tweede rossige paard. Het is naar het onverwacht wegnemen van de universele vrede door de tweede ruiter die Gog voorstelt, dat Paulus in zijn eerste brief aan de Thessalonicenzen verwijst.

    1 Thessalonicenzen 5:1 Maar over de tijden en gelegenheden, broeders, is het niet nodig, dat u geschreven wordt: 2 immers, gij weet zelf zeer goed, dat de dag des Heren zó komt, als een dief in de nacht. 3 Terwijl zij zeggen: het is (alles) vrede en rust, overkomt hun, als de weeën een zwangere vrouw, een plotseling verderf, en zij zullen geenszins ontkomen.

     

    De uitdrukking ‘het is alles vrede en rust’ van Paulus, duidt op een harmonie zoals ze in de mensenwereld nog nooit voorgekomen is. Vanuit Openbaring hoofdstuk 17 weten we ook dat er tijdens de eerste helft van de zevenjarige oordeelstijd, één wereldreligie zal zijn. Alle religies zullen blijkbaar ooit in één religie samengaan en een tegenstander van de HERE God van de Bijbel en Zijn Gezalfde, zijn. De zetel, de residentie van de eindtijd-religie zal in het oude Babylon gevestigd zijn. Na twaalfhonderdzestig dagen of drie en half jaar, zal de eenheidsreligie door de tien leiders van het herstelde Romeinse Rijk vernietigd worden (Openb. 17:16-17), en beginnen de laatste drie en half jaar van de oordeelstijd alvorens Jezus Christus, de Koning der koningen, komt.

     

    In de helft van de zevenjarige oordeelstijd worden de twee getuigen van de HERE God te Jeruzalem door ‘het beest’ gedood. De herstelde religieuze eredienst in Jeruzalem waar de twee getuigen tegen predikten wordt ook tegelijkertijd door ‘het beest’ verwijderd.

    Het beest van Openbaring hoofdstuk 13 en 17 heeft in de Bijbel meerdere namen. De bekendste is de naam ‘antichrist’ die de apostel Johannes hem in zijn brieven geeft. In de rede over de laatste dingen van de Heer Jezus Christus in de evangeliën opgeschreven, zwijgt Christus in 30 AD over de twee getuigen en vestigt de de aandacht uitsluitend op de profetie van Daniël:

    Matteüs 24:1 En Jezus ging de tempel uit en vertrok. En zijn discipelen kwamen tot Hem om Hem op de gebouwen van de tempel te wijzen. 2 En Hij antwoordde en zeide tot hen: Ziet gij dit alles niet? Voorwaar, Ik zeg u, er zal hier geen steen op de andere gelaten worden, die niet zal worden weggebroken. 3 Toen Hij op de Olijfberg gezeten was, kwamen zijn discipelen alleen tot Hem en zeiden: Zeg ons wanneer zal dat geschieden, en wat is het teken van uw komst  en van de voleinding der wereld? 4 En Jezus antwoordde en zeide tot hen: Ziet toe, dat niemand u verleide! 5 Want velen zullen komen onder mijn naam en zeggen: Ik ben de Christus, en zij zullen velen verleiden. 6 Ook zult gij horen van oorlogen en van geruchten van oorlogen. Ziet toe, weest niet verontrust; want dat moet geschieden, maar het einde is het nog niet. 7 Want volk zal opstaan tegen volk, en koninkrijk tegen koninkrijk, en er zullen nu hier, dan daar, hongersnoden en aardbevingen zijn. 8 Doch dat alles is het begin der weeën. 9 Dan zullen zij u overleveren aan verdrukking en zij zullen u doden, en gij zult door alle volken gehaat worden om mijn ‘s naam ‘s wil. 10 En dan zullen velen ten val komen en zij zullen elkander overleveren en elkander haten. 11 En vele valse profeten zullen opstaan en velen zullen zij verleiden. 12 En omdat de wetsverachting toeneemt, zal de liefde van de meesten verkillen. 13 Maar wie volhardt tot het einde, die zal behouden worden. 14 En dit evangelie van het Koninkrijk zal in de gehele wereld gepredikt worden tot een getuigenis voor alle volken, en dan zal het einde gekomen zijn.

     

    Het antwoord op de vraag van de discipelen naar het wanneer en het teken van de wederkomst met de voleinding van de wereld, beantwoordt de Heer Jezus met een opsomming van gebeurtenissen die we ook in het Bijbelboek Openbaring terugvinden. De verzen vier tot en met vijf vinden hun vervulling bij het uitrijden van de eerste ruiter op het witte paard. De verzen zes tot en met zeven vinden hun vervulling bij het uitrijden van het tweede rossige paard dat de vrede op de aarde wegneemt. De verzen acht tot en met dertien vinden hun vervulling in de eerste helft van de zevenjarige oordeelstijd wanneer de twee getuigen van God in Jeruzalem optreden en tegen de herstelde offerdienst spreken. En vers veertien met de voorzegging dat dan het evangelie van het Koninkrijk over de gehele wereld gepredikt zal worden tot een getuigenis voor alle volken waarna het einde volgt, vindt zijn vervulling in de twee getuigen te Jeruzalem en in de honderdvierenveertigduizend verzegelden uit de twaalf stammen van Israël die blijkbaar ‘het evangelie van het Koninkrijk’ over de gehele wereld zullen brengen. Het is het vervolg en eindvervulling van de uitnodiging tot het Koninklijke Bruiloftsmaal van Matteüs 22:1-14. Vervolgens lezen we vanaf Matteüs hoofdstuk 24 vers vijftien de beschrijving van wat er in de tweede helft van de zevenjarige oordeelstijd gebeurt:

    Matteüs 24:15 Wanneer gij dan de gruwel der verwoesting, waarvan door de profeet Daniël gesproken is, op de heilige plaats ziet staan – wie het leest, geve er acht op – laten dan wie in Judea zijn, 16 vluchten naar de bergen. 17 Wie op het dak is, ga niet naar beneden om zijn huisraad mede te nemen, en wie in het veld is, 18 kere niet terug om zijn kleed mede te nemen. 19 Wee de zwangeren en de zogenden in die dagen. 20 Bidt, dat uw vlucht niet in de winter valle en niet op een sabbat. 21 Want er zal dan een grote verdrukking zijn, zoals er niet geweest is van het begin der wereld tot nu toe en ook nooit meer wezen zal. 22 En indien die dagen niet ingekort werden, zou geen vlees behouden worden; doch ter wille van de uitverkorenen zullen die dagen worden ingekort.

     

    Na een periode van twaalfhonderdzestig dagen of drie en half jaar wanneer de twee getuigen van de Heer God door ‘het beest’ vermoord worden, ziet men naar de woorden van Jezus Christus van 30 AD, op de tempelberg, op de heilige plaats, een ‘gruwel der verwoesting’ staan. En dit is een teken voor degenen die dan in Judea zijn, haastig te vluchten naar de bergen.

    Wat de ‘de gruwel der verwoesting’ die op de heilige plaats zal staan, zijn zal, wordt niet onmiddellijk duidelijk gemaakt? De discipelen wisten echter wat ermee bedoelt was. Volgens mijn mening zal het een replica van de ark van het verbond zijn. De originele ark was door de soldaten van de Babyloniër Nebukadnezar in 586 v. Chr. vernietigd.

     

     

    In de herbouwde tempel ontbrak de ark van het verbond. Zie het artikel op dit blog van 07-04-2014: wat gebeurde er nu werkelijk met de ark van het verbond? Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1396821600&stopdatum=1397426400 en scrol naar beneden. 

     

    In het artikel citeer ik Bijbelgedeelten die duidelijk maken dat de Ark van het Verbond in 586 v. Chr. door de Babyloniërs met alle andere Tempelattributen, samen met de Tempel vernietigd werd. In de tempel die zeventig jaar later herbouwd was, was er geen ark meer ter plaatsing in het Heilige der Heiligen. En ook in de herbouwde tempel van Herodes de Grote bevond zich geen Ark van het Verbond. En volgens de profeet Jeremia zou de Ark niet weer gemaakt worden. Het moet dan ook duidelijk zijn dat het verhaal in het Apocrief boek 2 Makkabeeën gebracht, dat de Roomse kerk aan haar Bijbel heeft toegevoegd, een leugen is en gecatalogiseerd moet worden bij de andere vele legendes dienaangaande. Hierna het betreffende gedeelte:

    2 Makkabeeën 2:4 Verder staat er in hetzelfde geschrift dat de profeet, gehoorzaam aan een goddelijke ingeving, de verbondstent en de ark liet halen en achter hem aan liet dragen, terwijl hij de berg beklom die Mozes bestegen had om het erfdeel van God te aanschouwen. 5 Daar aangekomen vond Jeremia een rotsspelonk; daarin plaatste hij de tent, de ark en het reukofferaltaar en hij sloot de toegang af. 6 Toen enkele van zijn metgezellen er weer heen gingen om de weg te markeren, konden ze de plaats niet meer vinden. 7 Jeremia hoorde van hun poging en maakte hun verwijten. Hij zei: ‘Die plaats moet onbekend blijven, totdat God zijn volk weer samenbrengt en het zijn barmhartigheid toont. 8 Dan zal de Heer dat alles weer tevoorschijn brengen; dan zal de glorie van de Heer in een wolk verschijnen, zoals dat gebeurd is in de tijd van Mozes en ook in die van Salomo, toen hij bad dat de tempel op grootse wijze geheiligd zou worden.’ 9 Ook werd erin verteld wat Salomo in zijn wijsheid deed toen hij bij de voltooiing van de tempel het inwijdingsoffer opdroeg: 10 zoals er tijdens Mozes’ gebed tot de Heer vuur uit de hemel was neergedaald, zo daalde er ook tijdens zijn gebed vuur neer en dit verteerde de brandoffers. (Willibrord Vertaling 1995)

     

    Dat de apocriefe boeken 1 en 2 Makkabeeën naar de ark van het verbond verwijzen in relatie met het herstel van Israël bevestigd dat er toen al wilde verwachtingen betreffende de ark, de ronde deden. Het moet duidelijk zijn dat dit door Rome toegevoegd boek aan de Joodse Bijbel, in de toekomst een bron van misleiding zal worden, wanneer inderdaad ooit een replica van de Ark gevonden zal worden. Dit attribuut zal zijn rol spelen in de herstelde offerdienst. Wanneer bovendien de Israëlische handlanger van het ‘Beest uit de zee’, vuur uit de hemel op het dierenoffer laat neerregenen, zal menigeen overtuigd zijn van de juistheid van de nieuwe religie. Het toppunt van misleiding zal het plaatsnemen van ‘het beest’ op de Tempelberg zijn. Voor Paulus in zijn tweede brief aan de Thessalonicenzen is dit het begin van het einde van de eindtijd:

    2 Thessalonicenzen 2:3 Laat niemand u misleiden, op welke wijze ook, want eerst moet de afval komen en de mens der wetteloosheid zich openbaren, de zoon des verderfs , 4 de tegenstander, die zich verheft tegen al wat God of voorwerp van verering heet, zodat hij zich in de tempel Gods zet, om aan zich te laten zien, dat hij een god is. 5 Herinnert gij u niet, dat ik, toen ik nog bij u was, u dit meermalen gezegd heb?

     

    Paulus spreekt over de afval die aan de komst van ‘de tegenstander’ voorafgaat. Uiteindelijk gaat het naar de aanbidding van ‘het beest’, in volledige afwijzing van de God van de Bijbel. Wanneer we verder de rede over de laatste dingen van de Heer Jezus Christus naar het Matteüs-evangelie volgen, blijkt de chronologie overeen te stemmen met de overige Bijbelboeken:

    Matteüs 24:23 Indien dan iemand tot u zegt: Zie, hier is de Christus, of: Hier, gelooft het niet. 24 Want er zullen valse christussen en valse profeten opstaan en zij zullen grote tekenen en wonderen doen, zodat zij, ware het mogelijk, ook de uitverkorenen zouden verleiden. 25 Zie, Ik heb het u voorzegd. 26 Indien men dan tot u zegt: Zie, Hij is in de woestijn, gaat er niet heen; zie, Hij is in de (geheime) binnenkamer, gelooft het niet.

     

    Het zich tot een god verheffen door ‘het beest’ te Jeruzalem, is het startsein voor het gelovig overblijfsel van de Israël om naar de bergen te vluchten zoals we in Matteüs 24:15-16 gelezen hebben. De overige Israëli’s die het merkteken van ‘het beest’ aanvaard hebben, worden spreekwoordelijk uitgespuwd en dit naar de waarschuwing in Leviticus 18:2-28 en Openbaring 3:16.

    De vlucht naar de bergen, naar de woestijn, is een omgekeerde exodus die in meerdere Bijbelboeken beschreven staat:

    Openbaring 12:6 En de vrouw vluchtte naar de woestijn, waar zij een plaats heeft, door God bereid, opdat zij daar twaalfhonderd zestig dagen onderhouden zou worden.

     

    De vermelde plaats naar waar in Openbaring 12:6 verwezen wordt, is volgens het Bijbelboek Daniël, het over-Jordaanse gebied, of het huidige Jordanië en het noordwesten van Saoedi-Arabië. Daniël beschrijft in het elfde hoofdstuk van het gelijknamige Bijbelboek de invasie van de koning van het Noorden, ook de Assyriër genaamd die vanuit zijn kernland, het herstelde Assyrië, de landen van het Midden-Oosten zal overrompelen en hierbij drie koningen ten val brengt. Maar dan staat er geschreven dat het gebied van Edom, Moab en de Ammonieten  aan zijn macht zullen ontkomen.

    Daniël 11:41 Ook het Sieraadland (=Israël) zal hij (=de koning van het noorden) binnenvallen, en velen zullen struikelen; maar aan zijn macht zullen ontkomen: Edom, Moab en de keur der Ammonieten.

     

    Ook de profeet Jesaja verwijst naar de woestijn van het over-Jordaanse gebied:

    Jesaja 16:1 Heersers des lands, zendt de lammeren van de rotsen (Petra) de woestijn in naar de berg der dochter van Sion.

     

    Het is in deze woestijn dat zij veilig van de koning van het noorden alias ‘het beest’ drie en half jaar door de HERE God onderhouden zullen worden:

    Hosea 2:13 Daarom zie, Ik zal haar lokken, en haar leiden in de woestijn, en spreken tot haar hart. 14 Ik zal haar aldaar haar wijngaarden geven, en het dal Achor maken tot een deur der hoop. Dan zal zij daar zingen als in de dagen van haar jeugd, als ten dage toen zij trok uit Egypte.

     

    Jeremia 31:2 Zo zegt de HERE: Het volk der ontkomenen aan het zwaard vond genade in de woestijn, Israël, op weg naar zijn rust.

     

    Openbaring 3:10 Omdat gij het bevel bewaard hebt om Mij te blijven verwachten, zal ook Ik u bewaren voor de ure der verzoeking, die over de gehele wereld komen zal, om te verzoeken hen, die op de aarde wonen. 11 Ik kom spoedig; houd vast wat gij hebt, opdat niemand uw kroon neme.

     

     

    De vlucht van de getrouwe Israëli’s naar de bergen, als een gevolg van het zien van de gruwel der verwoesting op de Tempelberg, geschied in de helft van de zevenjarige oordeelsperiode. Gedurende tweeënveertig maanden zullen zij daarna onaangetast door ‘het beest’ in de woestijn verblijven, in wezen een derde ballingschap, waarna zij aan het einde van de eindtijd het Beloofde Land binnengeleid zullen worden. In de woestijn vindt ook de geprofeteerde bruiloft plaats waarbij Israël geestelijk hersteld wordt:

    Hosea 2:15 En het zal te dien dage geschieden, luidt het woord des HEREN, dat gij Mij noemen zult: mijn man, en niet meer: mijn Baäl. 16 Ja, Ik zal de namen der Baäls verwijderen uit haar mond; hun naam zal niet meer genoemd worden. 17 Te dien dage zal Ik voor hen een verbond sluiten met het gedierte des velds, het gevogelte des hemels en het kruipend gedierte der aarde. Dan zal Ik boog en zwaard en oorlogstuig in het land verbreken, en hen veilig doen wonen. 18 Ik zal u Mij tot bruid werven voor eeuwig: Ik zal u Mij tot bruid werven door gerechtigheid en recht, door goedertierenheid en ontferming; 19 Ik zal u Mij tot bruid werven door trouw; en gij zult de HERE kennen.

     

    Openbaring 19:9 En hij zeide tot mij: Schrijf, zalig zij, die genodigd zijn tot het bruiloftsmaal  des Lams.

     

    De genodigden tot de bruiloft zijn naar mijn mening de ‘vol’tallige Gemeente, de Ekklesia, die kort voor de tijd van ‘het herstel van het koningschap van Israël’ (Handelingen 1:6-11) hun opstanding kregen (1 Thessalonicenzen 4:13-17), en naar de Stad van God in de hemel werden opgetrokken. Vanuit die andere dimensie zijn zij vanuit hun transparante verblijfplaats, van Bovenuit getuige van het herstel van Israël in de woestijn.

    De Gemeente of Ekklesia vindt men in het boek Openbaring niet terug. Vanaf het eerste hoofdstuk van Openbaring wordt de draad met het oude verbondsvolk Israël opnieuw opgenomen. Een draad die verbroken werd bij het verwerpen van Messias Jezus door de Joden bij zijn eerste komst, zoals beschreven tussen de gebeurtenissen van Matteüs 13:1 tot Handelingen 28: 17-29. Zie ook het artikel op dit blog van 30-06-2015:

    De Tijden der Heidenen. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1435528800&stopdatum=1436133600

     

    Gedurende de nog resterende tweeënveertig maanden gaan intussen de oordelen zoals beschreven in het Bijbelboek Openbaring, over de wereld. Eerst de ruiters, vervolgens de bazuinoordelen gevolgd door de schalen van gramschap. Tijdens deze oordelen gaat ‘het beest’ op aanraden van de valse profeet (Openbaring 13:16-18) over tot het registreren van alle mensen onder zijn controle, door middel van het aanbrengen van zijn merkteken, het getal van zijn naam, op de hand en/of het voorhoofd van ieder mens. Diegenen die alsnog weigeren worden gedood. Helemaal aan het einde met de slag bij Harmageddon komt de Koning der koningen, de Heer der heren, Jezus Christus naar Jeruzalem terug (Openbaring hoofdstuk 19). Wat weer aansluit bij de rede over de laatste dingen van de Heer Jezus Christus, volgens het evangelie naar Matteüs 24:

    Matteüs 24:27 Want gelijk de bliksem komt van het oosten en licht tot het westen, zo zal de komst van de Zoon des mensen zijn. 28 Waar het aas is, daar zullen de gieren zich verzamelen. 29 Terstond na de verdrukking dier dagen zal de zon verduisterd worden en de maan zal haar glans niet geven en de sterren zullen van de hemel vallen en de machten der hemelen zullen wankelen. 30 En dan zal het teken van de Zoon des mensen verschijnen aan de hemel en dan zullen alle stammen der aarde zich op de borst slaan en zij zullen de Zoon des mensen zien komen op de wolken des hemels, met grote macht en heerlijkheid.

     

    Het is aan het einde van de eindtijd zoals vermeld in Matteüs 24:29 dat er een bijzonder kosmisch fenomeen aan zon en maan geschied. Het is dezelfde gebeurtenis die de profeet Joël aankondigde:

    Joël 2:28 Daarna zal het geschieden, dat Ik mijn Geest zal uitstorten op al wat leeft, en uw zonen en uw dochters zullen profeteren; uw ouden zullen dromen dromen; uw jongelingen zullen gezichten zien. 29 Ook op de dienstknechten en op de dienstmaagden zal Ik in die dagen mijn Geest uitstorten. 30 Ik zal wonderen geven in de hemel en op de aarde, bloed en vuur en rookzuilen. 31 De zon zal veranderd worden in duisternis en de maan in bloed, voordat de grote en geduchte dag des HEREN komt. 32 En het zal geschieden, dat ieder die de naam des HEREN aanroept, behouden zal worden, want op de berg Sion en te Jeruzalem zal ontkoming zijn, zoals de HERE gezegd heeft; en tot de ontkomenen zullen zij behoren, die de HERE zal roepen. (NBG 1951 vertaling)

     

    Volgens de Bijbelexegese van het gevestigde christendom werd de profetie van Joël 2:28-32, met Pinksteren bij het begin van de Kerk of Gemeente, volledig vervuld. Voor hen leert de Schrift geen derde herstel van Israël als volk, geestelijk en nationaal in het oude land der vaderen. De kerk is volgens deze leer in de plaats van het Jodenvolk of Israël gesteld. Wanneer we de profetie van Joël echter vrij van alle tradities willen lezen en innemen, moet het duidelijk zijn dat in 30 AD met de uitstorting van de Heilige Geest over honderdtwintig mannen en vrouwen te Jeruzalem, niet de volledige vervulling van het betreffende Bijbelcitaat, geschiedde.

    Ook is het chronologisch gezien, pas aan het einde van de eindtijd dat de zon zal veranderd worden in duisternis en de maan in bloed. De tetrade van bloed-manen van 2014/2015, die vier maal gelijk vielen met de Joodse feestdagen van Pesach en Sukkot, en nu in september 2015 voor de laatste keer met Sukkot gezien zal worden, is aldus ook niet de vervulling van de profetie van Joël. Op God ‘s tijd echter en op een dag door een astronoom niet te berekenen, zal deze profetie pas uitkomen. Zie ook het artikel op dit blog van 20-05-2014: de profeet Joël en de tetrade van bloedrode maansverduisteringen in 2014/2015. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1400450400&stopdatum=1401055200

    En meer recent schreef ik op dit blog op 18-06-2015 een artikel over het Egypte van de eindtijdperiode en haar lot daarin. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1434319200&stopdatum=1434924000

     

    Het hier beschreven scenario is niet voor morgen en ook niet voor overmorgen, maar vergt nog een geruime tijd alvorens alle stukken voor de opvoering klaar staan. De Verenigde Staten van Amerika komen in de Apocalyps niet voor. Zij hebben zich tegen die tijd op hun continent tussen twee oceanen teruggetrokken, een terugkeer naar de politiek van het isolationisme van vijfenzeventig jaar geleden. Hun huidige rol van politieman van de wereld is dan ook opgegeven. De redenen hiertoe kunnen vele zijn en het vandaag proberen invullen van deze redenen, alleen maar speculatie zijn.

    Ik hoop dat ik met mijn bijdrage niet toevoeg aan de verwarring die er over dit thema bestaat, maar dat het een aanvulling mag zijn. Ik studeer en schrijf alleen maar naar ‘de mate van de genade’ die mij gegeven is (Efeze 4:7)

     

    Wordt vervolgd..

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

    23-09-2015 om 09:01 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (5 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    14-09-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.gelijk ‘Salman’ Bet-Arbel verwoestte…

    Hosea 10:12 Zaait in gerechtigheid, oogst in liefde, ontgint u nieuw land. Dan is het tijd om de HERE te vragen, totdat Hij komt en voor u gerechtigheid laat regenen. 13 Gij hebt goddeloosheid geploegd, misdaad geoogst; de vrucht van leugen hebt gij gegeten, omdat gij hebt vertrouwd op uw eigen weg, op uw vele helden. 14 Daarom zal krijgsrumoer zich tegen uw volk verheffen, en al uw vestingen zullen worden verwoest, gelijk Salman Bet-Arbel verwoestte, ten dage van de strijd, toen moeder en kinderen werden verpletterd. 15 Zulks heeft Betel u aangedaan, vanwege uw diepe verdorvenheid. In de morgenstond wordt de koning van Israël voorgoed verdelgd. (NBG Vertaling 1951)

     

    De profeet Hosea verwijst in dit Bijbelgedeelte in zijn oordeelsaankondiging over Israël, naar een zekere ‘Salman’. Een krijgsheer die in loop van de geschiedenis van Israël, verantwoordelijk was voor de meedogenloze verwoesting van de plaats Bet-Arbel. Alle andere versterkte plaatsen in het gebied van het tienstammenrijk zouden volgens het Profetische Woord van Hosea op gelijkaardige wijze verwoest worden.

     

    Over de identiteit van Salman bestaan er echter onder Bijbelvorsers meerdere meningen. De meest voorkomende mening is dat Salman een verkorting van de naam Salmaneser, is. De naam namelijk van de Assyrische koning Salmaneser V die in 717 v. Chr. Samaria innam, de versterkte steden van het tienstammenrijk ontmantelde, en de tien stammen van Israël in ballingschap wegvoerde. Tegen deze identificatie kan men stellen dat ‘Salman’ met de beschreven verwoesting van Beth-Arbel, voorafging aan de geprofeteerde verwoesting.

    De Bijbelvorser E.W. Büllinger verwijst in zijn commentaar op dit Bijbelgedeelte, dat met Salman ‘misschien’ Salamanoe de koning van Moab bedoelt is, die ten tijde van de regeerperiode van de Assyriër Tiglath Pileser III leefde, en dus een tijdgenoot van Hosea was. En de Hebreeuwse Septuagintvertalers in de derde eeuw voor Christus in Egypte, hebben in het Grieks ‘Salman’ dan weer weergegeven als een Prins Salomo uit het huis van Jerobeam? Vraagteken op vraagteken roept de studie ter identificatie van ‘Salman’ op.

     

    De profeet Hosea trad op ten tijde van koning Jerobeam II van het tienstammenrijk en ten tijde van de koningen Uzzia, Jotham, Achaz en Hizkia van het tweestammenrijk Juda.

    Hosea 1:1 Het woord des HEREN, dat tot Hosea, de zoon van Beëri, kwam, in de dagen van Uzzia, Jotham, Achaz en Jechizkia, koningen van Juda, en in de dagen van Jerobeam, de zoon van Joas, koning van Israël.

    De regeerperioden van de vermelde koningen zijn de volgende:

    Jerobeam II        816/776 v. Chr.

    Uzzia                   803/750

    Jotam                  755/739

    Achaz                  739/722

    Hizkia                  724/697

     

    Van af het begin van de regeerperiode van Jerobeam II tot het einde van de regeerperiode van Hizkia geeft dit een totaal van honderdnegentien jaar. We weten echter niet wanneer juist ten tijde van Jerobeam II, de profeet Hosea zijn bediening begon. Met zekerheid kunnen we aannemen dat de profeet Hosea zijn bediening had tot aan de val van Samaria, in het zesde regeringsjaar van koning Hizkia van Juda in 717 v. Chr. Het begin van zijn bediening zou ook aan het einde van de regeerperiode van Jerobeam II geplaatst kunnen worden, zoals bijvoorbeeld in het jaar 776 v. Chr., het jaar dat ook de profeet Jesaja zijn bediening begon, of in het jaar 778 v. Chr. aan het einde van de bediening van de profeet Amos. Indien deze jaartallen in aanmerking komen hebben we een totaal van zestig plus jaren voor de bedieningsperiode van de profeet Hosea. Wat maakt dat indien Hosea vanaf zijn dertigste jaar geroepen werd, hij een leeftijd van meer dan negentig plus jaar, bereikt heeft. Het blijft echter bij gissen aangezien in het betreffende Bijbelgedeelte alleen de namen van de koningen opgegeven worden en geen jaartallen. Voor wat de regeerperioden van de koningen van Israël en Juda betreft schreef ik eerder op dit blog een artikel op 06-02-2014: de chronologie van de koningen van Israël en Juda. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1391382000&stopdatum=1391986800

     

    De bedoeling van dit artikel is een alternatieve identificatie voor Salman aan te bieden en het plaatsen van Bet-Arbel op de landkaart. Want dit laatste blijft tot op heden ook onduidelijk. Zie hierna het commentaar van de Bijbelse Encyclopedie, Uitgever J. H. KOK, Kampen, tweede geheel herziene druk:

    “Bet-Arbel: De profeet Hosea stelt aan het Tienstammenrijk Bet Arbel ten voorbeeld, dat door Salman is verwoest, Hos. 10 14. Het is niet bekend op welke gebeurtenis Hosea zinspeelt, wie Salman is (verkorte vorm voor Salmanassar?) en welke plaats met Bet Arbel is bedoeld. Volgens het onomasticon ligt Bet Arbel “aan gene zijde van de Jordaan in de landstreek van Pella”, het Arbela der Makkabeeën, thans Irbid. Maar er is ook een Khirbet Irbid ten westen van het meer Gennésaret; ook dit zou Bet Arbel kunnen wezen en eveneens het Arbela van 1 Mk. 9,2. “

    Alhoewel de encyclopedie het antwoord niet heeft, krijgen we wel een aantal belangrijke aanwijzingen over de mogelijke ligging van Bet-Arbel, wat ‘huis van God ’s hinderlaag’, betekent.

     

     

    Het is de mogelijke identificatie van Bet-Arbel met de over-Jordaanse landstreek Pella dat mijn aandacht trok. En het is vanuit het revisionisme van de geschiedenis van het oude Egypte, dat een andere kandidaat voor Salman in aanmerking komt: namelijk farao Sjosjenq I van de tweeëntwintigste dynastie. De mogelijke identificatie van Salman met een Assyrische koning met de naam Salmaneser III, IV en/of V wijs ik af. De naam Salmaneser is in de Bijbel bewaard gebleven als degene die Samaria in 717 v. Chr. veroverde, en het lijkt mij onwaarschijnlijk dat de profeet Hosea deze schrijfwijze niet gevolgd zou hebben.

     

     

    In 1993 bracht ik een boek uit met de titel: Kroniek van het oude Israël. Het was een oplage van tweeduizend stuks die inmiddels al lang weg zijn. Het boek is vandaag alleen nog in bepaalde antiquariaten verkrijgbaar. In hoofdstuk 9 van het boek, beschreef ik toen al hoe de Egyptische tweeëntwintigste dynastie met als toonaangevende farao Sjosjenq I, in de achtste eeuw v. Chr. op de tijdsbalk thuishoort en niet in de tiende eeuw v. Chr., waar de conventionele egyptologie de dynastie geplaatst heeft. En in het twintigste regeringsjaar van farao Sjosjenq I rukte deze met zijn leger het gebied van het tienstammenrijk binnen. Van deze veldtocht is in Egypte een verslag bewaard gebleven. De veldtocht van Sjosjenq kan zodoende op kaart uitgetekend worden, wat de voortreffelijke MacMillan Bible Atlas ook gedaan heeft.

     

     

    En het is op zulke wijze mogelijk om Bet-Arbel op de landkaart te plaatsen en te identificeren met het over-Jordaanse Penuël. In mijn boek Genesis versus Egyptologie (2009), hoofdstuk 22, ging ik nog verder in op het beschrijven van de algemene geschiedenis van deze epoque. Hierna een citaat:

    De Libische tweeëntwintigste dynastie begint met Sjosjenq I in deze periode. In een vorig werk toonde ik aan dat het twintigste jaar van Sjosjenq I te verankeren is met het jaar dat Zacharia in Israël de troon besteeg en dat het Sjosjenq I was die Zacharia op de troon zette. Dit was het begin van een alliantie tussen de Libiërs en het tienstammenrijk. Het is interessant om de marsroute van het leger van Sheshonk I te bestuderen. Te Karnak in Egypte is een muurreliëf met een lijst van veroverde steden bewaard gebleven. Door de rangschikking van deze steden is het mogelijk om de veldtocht van Sjosjenq I in kaart te brengen. Eén en ander blijft weliswaar moeilijk vanwege beschadigingen aan het tempelreliëf en als een gevolg van het moeilijk te identificeren van sommige Egyptische plaatsnamen. Het reliëf bevat honderdvijfenvijftig namen van steden. Enkel zeventien hiervan kunnen met zekerheid op de kaart geplaatst worden. Veertien hiervan in Israël, in het tienstammenrijk. Ik ben er van overtuigd dat het Sjosjenq I’ bedoeling was om orde op zaken te stellen in het tienstammenrijk. Sinds de dood van Jerobeam II in 775 v. Chr. had het land geen koning en was het in anarchie ondergedompeld. Vermoedelijk zaten in steden zoals Shechem, Tirza en Penuël in het Over-Jordaanse gebied, usurpators  op de troon. Deze drie steden vinden we op de lijst van Sjosjenq I terug en zijn alle drie ooit hoofdsteden van het noordelijke rijk geweest. Eén van deze plaatsen zou met het Beth-Arbel van de profeet Hosea kunnen geïdentificeerd worden.

    Einde citaat.

    Mijn bronnenmateriaal van toen waren de geleerden Velikovsky en Courville. In zijn werk ‘Eeuwen in chaos’, 1952 (1977 naar het Nederlands vertaald), hoofdstuk IV, blz. 196, maakt Velikovsky duidelijk dat de conventionele egyptologie fout zit met haar identificatie van de Bijbelse farao Sisak met Sjosjenq I van de tweeëntwintigste dynastie.

    Het tempelreliëf te Karnak van Sjosjenq I bevat honderdvijfenvijftig namen van steden in Palestina. Enkel zeventien hiervan kunnen echter met zekerheid op de kaart geplaatst worden. Veertien hiervan in Israël, in het tienstammenrijk. En wat belangrijk is; de stad Jeruzalem staat niet op de lijst vermeld, wat een anachronisme is indien men Sjosjenq I met de Bijbelse Sisak wil identificeren. Velikovsky toont aan dat de Libische dynastie op de tijdsbalk, te verankeren is met de periode rond de val van Samaria. De Bijbelse farao So op wie de laatste koning van het tienstammenrijk Hosea vertrouwde, behoorde volgens Velikovsky tot de tweeëntwintigste Libische dynastie.

    Ook de onderzoeker Dr. Donovan Courville in zijn boek: ‘The Exodus Problem and its Ramifications, 1971, Chapter XVI’, wijst de identificatie van de Bijbelse Sisak met Sjosjenq I door de orthodoxe egyptologie af, en biedt dan weer een alternatief via de Assyrische overheersing van Egypte, aan.

     

    Het is slordig werk van de conventionele egyptologie geweest, de tweeëntwintigste dynastie via farao Sjosjenq I op de tijdsbalk te verankeren met de Bijbelse farao Sisak, die in het vijfde regeringsjaar van koning Rehabeam van Juda, Jeruzalem en de Tempel plunderde. Op het tempelreliëf te Karnak van farao Sjosjenq I ontbreekt namelijk Jeruzalem, dat het hoofddoel van de Bijbelse farao Sisak alias Thothmosis III was. Zie het artikel van 02-04-2015 op dit blog: Kadesh is Jeruzalem. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1427666400&stopdatum=1428271200 en scrol naar beneden.

    De eerste link van de egyptologie was de veronderstelde fonetische schrijfwijze van Sjosjenq met het Hebreeuwse ‘Sisak’. Hun tweede link was het tempelreliëf te Karnak met Sjosjenq I’ veldtocht naar Klein-Azië uitgestippeld. Hier had men echter moeten inzien dat Jeruzalem niet vermeld wordt. Wat echter wél van het Tempelreliëf te Karnak afgeleid kan worden is dat de veldtocht van Sjosjenq I naar het gebied van het tienstammenrijk ging. Dat was zijn hoofddoel en niet een, volgens de conventionele egyptologie, veronderstelde veldtocht naar Judea, het gebied van het tweestammenrijk. Het was de veldtocht naar het noorden die Sjosjenq I naar plaatsen zoals het Bijbelse Bet-Arbel leidde (zie de eerder getoonde bewerkte kaart uit de MacMillan Bible Atlas).

     

    Bet-Arbel was volgens deze reconstructie een plaats waar een van de usurpators van de kroon van het tienstammenrijk zijn hoofdplaats van gemaakt had. Farao Sjosjenq I ging hier blijkbaar meedogenloos te werk zodat de profeet Hosea in zijn oordeelsaankondiging aan het adres van het tienstammenrijk hier naar verwees. De val van Samaria die de profeet in 10:15 aankondigde zou gelijkaardig zijn aan de verwoesting van Bet-Arbel. In mijn opus magnum TIJD en TIJDEN, 2015, hoofdstuk: de wegvoering van de tien stammen, blz. 312, beschrijf ik de chronologie betreffende de val van Samaria en de wegvoering van de tien stammen in Assyrische ballingschap. Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

    Zoals we in de aanhef van het Bijbelboek Hosea gelezen hebben begon de profeet zijn bediening ten tijde van koning Jerobeam II van Israël. De opvolgers van Jerobeam vermeldt Hosea echter niet: namelijk de koningen Zacharia, Sallum, Menahem, Pekahia, Pekah en als laatste koning Hosea. Wel vermeldt Hosea een periode van anarchie zonder koning op de troon van Samaria:

    Hosea 3:4 Want vele dagen zullen de Israëlieten blijven zitten zonder koning en zonder vorst, zonder offer en zonder gewijde steen, zonder efod of terafim.

     

    Op mijn tijdsbalken, zoals gepubliceerd in TIJD en TIJDEN, heb ik dit aanschouwelijk uitgewerkt op blz. 282-286-288-298 en 316. Tussen het jaar 775 v. Chr. met de dood van Jerobeam II en het jaar 764 v. Chr. wanneer Zacharia gekroond werd, zit een hiaat van elf jaar. Een periode van elf jaar van anarchie in het gebied van het tienstammenrijk, waaraan farao Sjosjenq I een einde maakte en dat tevens het begin was van een alliantie tussen Egypte en het tienstammenrijk. Zie mijn boek TIJD en TIJDEN, blz. 307 met het hoofdstuk: wie was So, farao van Egypte ten tijde van de val van Samaria?

    Dat er meerdere usurpators tijdens de elfjarige periode naar de troon dongen kan men in Hosea 8:1 lezen:

    Hosea 8:1 De bazuin aan uw mond! Als een arend (komt het) tegen het huis des HEREN! Omdat zij mijn verbond hebben overtreden en tegen mijn wet gerebelleerd. 2 Tot Mij roepen zij: Mijn God! Wij, Israël, kennen U! 3 Doch Israël verfoeit het goede – de vijand achtervolgt hem. 4 Zij hebben koningen aangesteld, maar buiten Mij om; vorsten, zonder dat Ik ervan wist.

     

    Het feit ook dat buiten Jerobeam II, de profeet Hosea geen enkele andere koning als opvolger van Jerobeam II vermeldt, laat mij vermoeden dat de profeet vanuit het gebied van Juda zijn oordeelsaankondigingen tegen het tienstammenrijk richtte.

     

    Wat de identificatie en de plaatsing van Salman op de tijdsbalk betreft volg ik in mijn reconstructie van de geschiedenis van de oudheid dezelfde werkmethode als die van Velikovsky toe. Hierna een citaat uit ‘Eeuwen in Chaos’, 1952, blz.255:

    … in de zaal van de historie, waar mensenmenigten uit vele eeuwen elkaar verdringen, wijs ik rechtstreeks bepaalde figuren aan, die geheel andere namen dragen dan de door ons gezochte personen, men zegt zelfs, dat ze thuishoren in een eeuw, die wel zes eeuwen gescheiden is van de tijd van de personen die wij zoeken. Zelfs nog eer ik onderzoek doe naar de op deze wijze schijnbaar zonder recht van spreken uitgekozen personen, verklaar ik de identificatie als juist. Het kompas in mijn hand is het kompas van de tijdmeting; ik bekort met zes eeuwen de tijd van Thebe en el-Amarna en tref koning Josafat te Jeruzalem, Achab te Samaria en Benhadad te Damascus aan. Indien mijn kompas van de tijdmeting me niet bedriegt, zijn zij de koningen, die in de el-Amarna periode regeerden in Jeruzalem, Samaria en Damascus. Einde citaat.

     

    Hetzelfde principe pas ik toe met de Bijbelse Salman, die Beth Arbel verwoestte. Met het verankeren van het derde regeringsjaar van farao Osorkon II, een regeringsjaar waar een uitzonderlijk overstromen van de Nijl opgeschreven staat, met het meganatuurcatastrofe-jaar van 722 v. Chr. krijgt deze farao de regeerperiode 724/696 v. Chr. Zie het artikel op dit blog van 01-09-2015: de Libiërs in Egypt: dynastie XXII. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1440972000&stopdatum=1441576800

     

    En over de meganatuurcatastrofe die in het stervensjaar van koning Achaz van Juda, de oude wereld trof schreef ik een hoofdstuk in TIJD en TJDEN, 2015, hoofdstuk: de noodzakelijke kalenderhervorming van de achtste eeuw voor Christus, blz. 331.

     

    De voorgangers van farao Osorkon met de regeerperiode 724/696 v. Chr. krijgen aldus de volgende regeerperiode:

    Takelot I             23     747/724 v. Chr.

    Osorkon I            15      762/747 v. Chr.

    Sjosjenq I            21      783/762 v. Chr.

     

    En deze reconstructie plaatst farao Sjosjenq I op de tijdsbalk ten tijde van de verwoesting van Beth-Arbel, en maakt van hem een betere kandidaat voor de identificatie van de Bijbelse Salman dan de Assyrische koning Salmaneser III, IV of V. Salmaneser V die in 717 v. Chr. Samaria innam, hebben we al eerder als mogelijke kandidaat uitgesloten. De Assyrische koning Salmaneser III is echter ook uitgesloten en dit op basis van de bewaard gebleven informatie in de Eponiemlijsten en op basis van de jaar voor jaar vermelding van al zijn veldtochten op de bekende Salmaneser III-Obelisk, die in het British Museum bewaard wordt. Zie mijn boek ‘De Assyriologie herzien’, 2012. Nergens is er een vermelding van een veldtocht in het gebied van het tienstammenrijk. En ook van Salmaneser IV staan al diens veldtochten in de Eponiemlijsten vermeld, met nergens een verwijzing naar Israël.

     

    Wordt vervolgd….

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder



     

    14-09-2015 om 00:00 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (3 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    07-09-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Hij heeft Farao met zijn heir gestort in de Schelfzee

    Psalm 136:13 Dien, Die de Schelfzee in delen deelde; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid. 14 En voerde Israël door het midden van dezelve; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid. 15 Hij heeft Farao met zijn heir gestort in de Schelfzee; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid….(Statenvertaling)

    Ik heb in het hierboven geciteerde Bijbelgedeelte het woordje ‘met’ cursief geschreven om de nadruk te leggen op het feit dat de Bijbel leert dat Farao ‘met’ zijn leger is omgekomen tijdens het achtervolgen van de Israëlieten in de droge bedding van de Schelfzee, waarvan de muurwanden na de uitredding van de Israëlieten, op farao en zijn leger neerkwamen en hen vernietigden.

    Ook de Joodse Septuagint vertalers van de derde eeuw v. Chr. in Egypte vertaalden het Hebreeuws naar het Grieks op gelijke wijze. Zie hierna de Engelse vertaling die online te raadplegen is:

    LXX Psalm 136:13 To him who divided the Red Sea into parts: for his mercy endures for ever: 14 and brought Israel through the midst of it: for his mercy endures for ever: 15 and overthrew Pharao and his host in the Red Sea: for his mercy endures for ever.

    Een veldslag in het oude Egypte was ook nooit zo maar alleen een oorlog tussen twee volken maar eerder een conflict tussen twee goden (Margaret A. Murray, The Splendour that was EGYPT, 1949, Chapter IV Religion, Burial customs). Farao reed hierbij altijd met de standaard van zijn god, op kop van zijn leger, de vijand tegemoet. Gelijkaardig ging het er aan toe bij de achtervolging van de Israëlieten door Farao en zijn legermacht. We kunnen ons aldus voorstellen dat wanneer de Egyptenaren de Israëlieten in de droge bedding van de Schelfzee achtervolgden, dat dit gebeurde met Farao met de standaard van zijn god Sobek, op kop. En Sobek, de krokodillen-god werd aanzien als de incarnatie van de god Amon, een belangrijke godheid aldus.

     

     

    Men kan dit vandaag klasseren onder mythologie, Bijbels-historisch gezien was het echter een reële strijd van de HERE God van de Bijbel tegen de goden van Egypte. De Bijbel is hier duidelijk over:

    Exodus 12:12 Want Ik zal in deze nacht het land Egypte doortrekken en alle eerstgeborenen, zowel van mens als dier, in het land Egypte slaan en aan alle goden van Egypte zal Ik gerichten oefenen, Ik, de HERE.

     

    Er bestaat een geestelijke bovennatuurlijke wereld met interactiemogelijkheid naar de natuurlijke wereld. De Bijbel is ook hier heel duidelijk over:

    Paulus aan 1 Korintiërs 8:5 Want al zijn er zogenaamde goden, hetzij in de hemel, hetzij op de aarde – en werkelijk zijn er goden in menigte en heren in menigte – 6 voor ons nochtans is er maar één God, de Vader, uit wie alle dingen zijn en tot wie wij zijn, en één Here, Jezus Christus, door wie alle dingen zijn , en wij door Hem.

     

    Paulus aan Efeze 3: 8 Mij, verreweg de geringste van alle heiligen, is deze genade te beurt gevallen, aan de heidenen de onnaspeurlijke rijkdom van Christus te verkondigen, 9 en in het licht te stellen (wat) de bediening van het geheimenis (inhoudt), dat van eeuwen her verborgen is gebleven in God, de Schepper van alle dingen, 10 opdat thans door middel van de gemeente aan de overheden en de machten in de hemelse gewesten de veelkleurige wijsheid Gods bekend zou worden, 11 naar het eeuwige voornemen, dat Hij in Christus Jezus, onze Here, heeft uitgevoerd, 12 in wie wij de vrijmoedigheid en de toegang met vertrouwen hebben door het geloof in Hem. (NBG Vertaling 1951)

     

    De profeet Daniël vermeldt in hoofdstuk 11:13 en 20, van het gelijknamige Bijbelboek, bovennatuurlijke geestelijke vorsten die in zijn tijd, over Perzië en Griekenland stonden.

    In Nederland hadden we de theoloog en filosoof Dr. F. De Graaff, (1918/1993), die met zijn publicaties dit fenomeen uitgediept heeft. Zie de volgende link: https://nl.wikipedia.org/wiki/Frank_de_Graaff

     

    Maar nu verder met de farao van de Exodus.

    Exodus 14:21 Toen strekte Mozes zijn hand uit over de zee en de HERE deed de zee de gehele nacht door een sterke oostenwind wegvloeien, maakte haar droog, en de wateren werden gespleten. 22 Zo gingen de Israëlieten in het midden der zee op het droge; terwijl rechts en links de wateren voor hen waren als een muur. 23 En de Egyptenaren vervolgden hen en kwamen achter hen aan – alle paarden van Farao, zijn wagens en zijn ruiters – midden in de zee. 24 Toen dan, in de morgenwake, schouwde de HERE in vuurkolom en wolk naar het leger der Egyptenaren en bracht het leger der Egyptenaren in verwarring. 25 Hij deed de wielen van hun wagens wegglijden en met moeite voortrijden, zodat de Egyptenaren zeiden: Laten wij vluchten voor de Israëlieten, want de HERE strijdt voor hen tegen Egypte. 26 Toen zeide de HERE tot Mozes: Strek uw hand uit over de zee, opdat de wateren terugvloeien over de Egyptenaren, over hun wagens en ruiters. 27 En Mozes strekte zijn hand uit over de zee en tegen het aanbreken van de morgen vloeide de zee terug in haar bedding, terwijl de Egyptenaren haar tegemoet vluchtten; zo dreef de HERE de Egyptenaren midden in de zee. 28 De wateren vloeiden terug en bedekten de wagens en de ruiters van de gehele legermacht van Farao, die hen in de zee achterna getrokken waren; er bleef van hen niet één over.  (NBG Vertaling 1951)

     

     

    Wanneer we de kracht van het door de HERE God ontketende natuurgeweld voor de geest halen (zoals bijvoorbeeld de kunstenaar John Martin het ‘gezien’ heeft), mogen we zelfs twijfelen of de stoffelijke resten van farao later gevonden konden worden? Niet één van hen bleef over, staat er in het hiervoor geciteerde Bijbelgedeelte.

     

    Zoals de gevestigde Egyptologie de koningslijsten van Egypte op de tijdsbalk foutief gerangschikt heeft is men gedwongen om een kandidaat-farao voor de exodus in de achttiende en/of de negentiende dynastie te zoeken. Meerdere kandidaten zoals o.a. Thothmosis III, Amonhotep II, Ramses II, Merneptah e.a. zijn al voorgesteld. In de verschillende Hollywoodproducties sinds de Tien Geboden van Cecil B. De mille en meesterlijk vertolkt door Charlton Heston als Mozes, meent men farao Seti I en diens zoon Ramses II als de farao van de verdrukking en de farao van de exodus te kunnen identificeren. Bij de vernietiging van het leger van farao in de Schelfzee laat men dan wel farao aan de oever halt houden en getuige zijn van de vernietiging van zijn leger. Deze in beeld brenging is logisch, aangezien de stoffelijke resten van alle kandidaat-farao’s intact gevonden zijn. De foutieve conclusie, wanneer men de conventionele egyptologie volgt, is dat het beschreven geweld in de Bijbel, waarmee farao en zijn leger in de Schelfzee getroffen werden, dan ook wel niet zo erg was als beschreven,.

     

    Het revisionisme van de geschiedenis van de oudheid heeft aangetoond dat de exodus gepaard gaande met de tien plagen en de vernietiging van farao en zijn leger in de Schelfzee, het einde betekende van zowel het Egyptische Oude- als het Midden-Rijk, rijken die naar het einde toe contemporain waren. De exodus loopt op de tijdsbalk dan ook als een breuklijn door de verschillende Egyptische Rijken. Eerst het oude en midden-rijk, die aan hun einde kwamen bij de Exodus, gevolgd door de Hyksos-periode, gevolgd door het nieuwe rijk, enz.

     

    Dr. I. Velikovsky (Eeuwen in Chaos, 1952, hoofdstuk I) identificeerde de farao van de Exodus als Thom of Thoem, naar een inscriptie op een schrijn gevonden te El Arisj, een stad op de oude grens tussen Egypte en Kanaän. Het is een zwarte monoliet beschreven met hiëroglyfen waarop koningen, residenties, geografische plaatsen en de invasie van Egypte door vreemdelingen worden beschreven. De inscriptie beschrijft een periode van volslagen duisternis over Egypte voor een periode van negen dagen, wat een bevestiging is van het relaas in het Bijbelboek Exodus 10:22-23 waar een van de plagen beschreven staat met dikke duisternis gedurende drie dagen. Dit was trouwens het eerste dat bij Velikovsky de aandacht trok, toen hij de inscriptie in het licht van de Bijbel bestudeerde. Daarnaast verwijst de inscriptie naar Pi-Charoti waar farao aan zijn einde komt. Dit Pi-Charoti uit Egyptische bron was voor Velikovsky overduidelijk te identificeren met het Bijbelse Pi-ha-Chiroth aan de Schelfzee. De inscriptie op het schrijn verhaalt verder dat een zoon van farao, ‘zijne majesteit Geb’ op onderzoek uitgaat en naar de plaats Pi-Charoti trekt en daar bij de lokale bevolking navraag doet naar de ramp die farao Thoem en zijn leger getroffen heeft. Velikovsky merkt op dat de naam Thoem of Thom in de plaatsnaam Pi-Thom zit, een voorraadplaats die de Israëlieten in slavernij moesten bouwen. En de naam Thom, stelt Velikovsky, is ook identiek met het Griekse Timaios of Toetimaeus zoals Manetho via Flavius Josephus, hem heeft doorgegeven. Farao Timaios/Timaus is bij Manetho de farao die de invasie van de Hyksos of Amalekieten onderging. Zie ook het artikel op dit blog van 01-06-2015: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1433109600&stopdatum=1433714400

     

    Velikovsky (1895/1979) zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1419202800&stopdatum=1419807600) was een seculiere Jood die in zijn studies de Bijbel als historisch betrouwbaar behandelde, wat overigens positief is. De wonderen van de Bijbel wees hij echter af en hij probeerde alle beschreven tekenen gepaard gaande bij de exodus, wetenschappelijk te verklaren, wat hem overigens ook aardig lukte. Zijn enige probleem was de vermelding in de Bijbel van de specifieke dood van al het eerstgeborene in Egypte door de verderfengel, in de Pesachnacht. Daar had hij moeite mee en had de Bijbel voor hem geen gezag (zie Eeuwen in Chaos, blz. 56-59). De oorzaak van de vele sterfgevallen in de Pesachnacht verklaarde hij vanuit een bijzondere aardbeving die Egypte die nacht trof. Dat hierbij specifiek alleen de eerstgeborenen getroffen werden was voor hem ongeloofwaardig.

     

    Dat de HERE God als een verderfengel in de Pesachnacht door het land trok en de huizen van de Israëlieten met het bloed van het geslachte lam aan de deurposten passeerde, maar in alle andere huizen de eerstgeborene doodde, was voor Velikovsky (en vele anderen) een brug te ver en werd weggeredeneerd. De beschreven gebeurtenissen van de Pesachnacht zijn dan ook een toetssteen voor velen: heeft de Bijbel gezag of alleen de rede. Ook de bekende revisionist van de geschiedenis van de oudheid David Rohl sluit zich bij Velikovsky aan, voor wat het afwijzen van het uitselecteren van de eerstgeborene, betreft (A Test of Time, 1995, Chapter 13, blz.283: I too have difficulty with this).

     

    Hierna de betreffende Bijbelgedeelten die de dood van de eerstgeborenen in Egypte beschrijven:

    Exodus 11:4 En Mozes zeide: Zó zegt de HERE: te middernacht ga Ik door het midden van Egypte. 5 Dan zal iedere eerstgeborene in het land Egypte sterven, van de eerstgeborene van Farao, die op zijn troon zou zitten, tot de eerstgeborene van de slavin achter de handmolen, ook alle eerstgeborenen van het vee. 6 En er zal een luid gejammer zijn in het gehele land Egypte, zoals er nooit is geweest en zoals er nooit meer zal zijn.

     

    Exodus 12:12 Want Ik zal in deze nacht het land Egypte doortrekken en alle eerstgeborenen, zowel van mens als dier, in het land Egypte slaan en aan alle goden van Egypte zal Ik gerichten oefenen, Ik, de HERE. 13 En het bloed zal u dienen als een teken aan de huizen, waar gij zijt, en wanneer Ik het bloed zie, dan ga Ik u voorbij. Aldus zal er geen verdervende plaag onder u zijn, wanneer Ik het land Egypte sla. 14 En deze dag zal u een gedenkdag zijn, gij zult hem vieren als een feest voor de HERE; in uw geslachten zult gij hem als een altoosdurende inzetting vieren…..

     

    ….29 En te middernacht sloeg de HERE iedere eerstgeborene in het land Egypte, van de eerstgeborene van Farao, die op zijn troon zou zitten, tot de eerstgeborene van de gevangene, die in de kerker was, benevens alle eerstgeborenen van het vee. 30 En Farao stond des nachts op, hij en al zijn dienaren en alle Egyptenaren; en er was een luid gejammer in Egypte; want er was geen huis, waarin geen dode was. 31 Toen ontbood hij des nachts Mozes en Aäron en zeide: Maakt u gereed, gaat weg uit het midden van mijn volk, zowel gij als de Israëlieten; gaat, dient de HERE, zoals gij gezegd hebt. 32 Neemt ook uw kleinvee en uw runderen mee, zoals gij gezegd hebt; maar gaat! En wilt ook mij zegenen. 33 De Egyptenaren drongen eveneens sterk bij het volk aan, om het snel uit het land te laten gaan, want, zeiden zij, wij sterven allen.

     

    Psalm 78:51 Hij doodde in Egypte elke oudste zoon, de eerstgeboren mannen in de tenten van Cham.

     

    Wanneer we deze Bijbelgedeelten doorgenomen hebben blijkt dat Mozes in zijn tweede Bijbelboek Exodus, wel heel erg nauwkeurig de dood van specifiek alle eerstgeborenen beschrijft. Men aanvaardt deze geschiedschrijving of men aanvaardt (gelooft) dit niet. Alleen, en uitsluitend door het geloof, dat een gave van God is, aanvaardt men alle details van het Bijbelverhaal. Bij on-geloof, bij-geloof, en/of anders-gelovig zijnde, aanvaardt men dit niet en is het dwaasheid zoals Paulus overigens leert:

    1 Korintiërs 2: 14 Doch een on-geestelijk mens aanvaardt niet hetgeen van de Geest Gods is, want het is hem dwaasheid en hij kan het niet verstaan, omdat het slechts geestelijk te beoordelen is.

     

    De beschreven gebeurtenissen van de Pesachnacht van donderdag op vrijdag de vijftiende nisan, van het jaar 1483 v. Chr. waren al een beeld van het Pesach van 30 AD in ‘de volheid der tijden’, wanneer Jezus Christus, het Lam van God, Zichzelf offerde voor de zonde van de wereld.

     

    Johannes 1:29 De volgende dag zag hij (Johannes de Doper) Jezus tot zich komen en zeide: Zie, het lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt. 30 Deze is het, van wie ik zeide: Na mij komt een man, die vóór mij geweest is, want Hij was eer dan ik. 31 En zelf wist ik niet van Hem, maar opdat Hij aan Israël zou geopenbaard worden, daarom kwam ik dopen met water. (NBG Vertaling)

     

    En ook hier is het in het Nieuwe Testament, net zoals in de eerste Pesachnacht in Egypte, een persoonlijke zaak, een persoonlijke keuze; men kiest voor ‘het leven’ en gehoorzaamd (spreekwoordelijk) in het aanbrengen van het Bloed van het Lam aan de deurposten van je woning, zodat de verderfengel de komende nacht, voorbijgaat.

     

    Johannes 3:16 Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder, die in Hem gelooft, niet verloren ga, maar eeuwig leven hebbe. 17 Want God heeft zijn Zoon niet in de wereld gezonden, opdat Hij de wereld veroordele, maar opdat de wereld door Hem behouden worde. 18 Wie in Hem gelooft, wordt niet veroordeeld; wie niet gelooft, is reeds veroordeeld, omdat hij niet heeft geloofd in de naam van de eniggeboren Zoon van God. (NBG Vertaling)

     

    Nu blijf ik iedere onderzoeker zoals Velikovsky, Rohl e.a. erkentelijk in het uitpluizen van de geschiedenis van de oudheid door hen, met de Bijbel als gids. Er vallen trouwens in hun studies heel wat goudklompjes te rapen. En Paulus, de apostel voor de niet-Joden, schrijft het volgende dienaangaande:

    1 Thessalonicenzen 5: 19 Dooft de Geest niet uit, 20 veracht de profetieën  niet, 21 maar toetst alles en behoudt het goede.

     

     

    Een onderzoeker/revisionist van de geschiedenis van de oudheid voor wie de historische boeken van de Bijbel gezag hadden, was Dr. Donovan A. Courville (1901/1996). Zijn opus magnum: ‘The Exodus Problem and its Ramifications, 1971’, brengt een volledige herziening van alle Egyptische dynastieën op de tijdsbalk. In Volume I, Chapter IX, Who was the Pharaoh of the Exodus?, levert ook hij zijn bijdrage tot het identificeren van de farao van de exodus.

    Courville hechtte veel belang aan de Egyptische koningslijst bekend onder de naam; Sothis-lijst. Deze lijst geeft (o.a.) vijfentwintig faraonamen (in de Griekse taal) vanaf de eerste farao Menes tot aan Salatis. Deze laatste naam is de eerste Hyksos-farao. En aan de Hyksos-invasie van Egypte ging de Exodus vooraf. De vierentwintigste naam is die van Koncharis, wat volgens Courville een Griekse versie is van het Egyptische ‘Ka-ankh-ra’ van de Karnak-koningslijst, een naam die dan weer volgens Courville overeenkomt met Sobekhotep VI van de Turijn-koningslijst. En volgens de Turijn-koningslijst regeerde Sobekhotep VI voor een periode van twee jaar, twee maanden en negen dagen. Farao Koncharis/Ka-ankh-ra/Sobekhotep VI is volgens Courville de farao die de Hyksos-invasie onderging.

     

     

    In het model van Courville waren het Oude Rijk en het Midden-Rijk voor een belangrijke periode contemporain. De farao van de verdrukking is in Courville ’s model Senwosret III van de twaalfde dynastie. De dertiende dynastie was gedurende een periode contemporain met de twaalfde dynastie en won na de dood van de farao van de verdrukking, aan macht. De tachtigjarige Mozes stond aldus bij zijn terugkeer in Egypte voor (een) Sobekhotep van de dertiende dynastie.

     

     

    Courville wijst in zijn studie op nog een bijzonderheid van de Sothis-koningslijst. De voorgangers van naam nummer 24.Koncharis hadden namelijk allen tot aan nummer 18. de naam Ramesse in hun faraonamen verweven. Hierna het betreffende gedeelte van de koningslijst:

    Faraonaam:                           regeerduur:        regeerperiode:

    18.     Rameses                       29                       1673/1644 v. Chr.

    19.     Ramesomenes              15                        1644/1629

    20.    Usimare                        31                        1629/1598

    21.     Ramessesseos              23                       1598/1575

    22.    Ramessameno              19                        1575/1556

    23     Ramesse Iubassz          39                       1556/1517

    23.    Ramesse Uaphru         29                       1517/1488

    24.    Koncharis                       5                        1488/1483

    25.    Salatis                         190 jaar

     

    Het is naar deze naam dat het Bijbelse Pi-Ramesse of Raämses, een voorraadstad die de Israëlieten onder dwang moesten bouwen, genoemd werd. In mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, hoofdstuk Pitom en Raämses, blz. 89-98, diep ik dit verder uit. Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

    In het aangehaalde hoofdstuk; Pitom en Raämses, leg ik de link tussen het Bijbelse Raämses en de tot nu toe niet gevonden tweede hoofdstad van het Egyptische Midden-rijk; It-taoey. De dertiende dynastie’ farao’s hadden hier ook hun residenties. Van de eerste farao’s van de dertiende dynastie; Hor, Sobekhotep II en Chendjer werden te Dahsjoer hun laatste rustplaatsen teruggevonden. Vanaf Sobekhotep III en diens opvolgers ontbreekt tot nu toe elk spoor naar een laatste rustplaats, of mummie.

     

     

    In het variant dat de Egyptoloog David Rohl brengt (A Test of Time, 1995, Chapters 12 en 13) is de vermoedelijke farao van de exodus; Sobekhotep IV. Rohl haalt de christelijke oudheidhistoricus Eusebius aan die verwijst naar een nog oudere bron, de Joodse historicus Artapanus, en deze laatste vermeldt dat de farao ten tijde van Mozes, de naam ‘Khe-neph-res’ had. Vanuit deze naam distilleerde Rohl de naam ‘Kha-nefer-re’ van de Egyptische koningslijsten. En de naam ‘Kha-nefer-re’ stemt overeen met de Koninklijke naam die alleen farao Sobekhotep IV Kha-nefer-re, van de dertiende dynastie droeg. Het is boeiend studiewerk van David Rohl, iets dat zijn boek als een detectiveverhaal laat lezen.

     

    Ter conclusie kunnen we opmerken dat de farao waar Mozes in het jaar 1483 v. Chr. tegenover stond, farao Sobekhotep IV van de dertiende dynastie was. Het is deze farao die meende de Israëlieten te kunnen achterhalen in de wildernis, en als een gevolg zijn einde vond in de Schelfzee. Het is deze farao wiens troonopvolger in de Pesachnacht door de HERE God gedood werd.

     

     

    Het is farao Sobekhotep VI die de opvolger werd van Sobekhotep IV, de farao die niet terugkeerde van de Schelfzee en bovendien het Egyptische leger naar de ondergang gevoerd had. Als resultaat lag het Egypte van Sobekhotep VI wagenwijd open voor de kort daarop binnentrekkende Hyksos of Amalekieten. Over de het Hyksos-tijdperk voor Egypte schreef ik in juli op dit blog een artikel. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1437343200&stopdatum=1437948000

     

    Wordt vervolgd…

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

    07-09-2015 om 00:00 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (3 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    01-09-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Libiërs in Egypte: dynastie XXII


    De tweeëntwintigste dynastie van Manetho was van Libische oorsprong en hun hoofdstad was Boebastis in de Nijldelta. De orthodoxie identificeert de eerste farao van deze dynastie Sjosjenq I, met de Bijbelse koning van Egypte; Sisak. (TIJD en TIJDEN, 2015, hoofdstuk: de Bijbelse farao met de naam SISAK, blz. 220. Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

     

    De Bijbelse farao SISAK rukte in het vijfde regeringsjaar van koning Rehabeam, de zoon en troonopvolger van Salomo, Juda binnen en plunderde de Tempel te Jeruzalem. De conventionele Egyptologie heeft aldus Sjosjenq I met de periode van Salomo en Rehabeam verankerd en laat de regeerperiode van de eerste farao Sjosjenq I in het jaar 945 v. Chr. aanvangen.

    Als een gevolg van de (foutieve) identificatie van Sjosjenq I met Sisak door de Egyptologie werd de gehele dynastie op de tijdsbalk in de tiende en negende eeuw voor Christus, geplaatst en niet in de achtste eeuw v. Chr. waar ze feitelijk thuishoort. Een betere studie honderd jaar geleden, van de historische gegevens die we hebben over farao Sjosjenq I en zijn beschreven veldtocht in zijn twintigste regeringsjaar naar Klein-Azië op een tempelmuurreliëf te Karnak, had duidelijk gemaakt dat de opgegeven veroverde steden, haast allen binnen het gebied van het tienstammenrijk te traceren zijn, en het allerbelangrijkst: dat Jeruzalem (het hoofddoel van Sisak) op deze lijst niet voor komt.

    De manier van werken door de gevestigde Egyptologie verraad een zekere nonchalance in hun studie en een snel tevreden zijn met povere ankerpunten op de tijdsbalk.

     

     

    In een studie van tweeëntwintig jaar geleden (1993, Kroniek van het oude Israël, hoofdstuk 9, ISBN 9073739071) toonde ik al aan dat het twintigste regeringsjaar van farao Sjosjenq I en zijn veldtocht naar Klein-Azië te verankeren is met het jaar dat koning Zacharia van Israël in 764 v. Chr. de troon besteeg, en dat het Sjosjenq I was die Zacharia op de troon installeerde. In het tienstammenrijk hadden we toen al sinds het jaar 776 v. Chr., het jaar van de meganatuurcatastrofe gevolgd met de dood van Jerobeam II, een periode van anarchie, zonder koning op de troon. (zie TIJD en TIJDEN, 2015, hoofdstuk: kroniek van koning UZZIA van Juda, blz. 279)

    De interventie van Sjosjenq I in Israël betekende ook het begin van een alliantie tussen de Libiërs en het tienstammenrijk.

    Het is interessant om de marsroute van het leger van Sjosjenq I te bestuderen. Te Karnak in Egypte is een muurreliëf met een lijst van veroverde steden door Sjosjenq I bewaard gebleven. Door de rangschikking van deze steden is het mogelijk om de campagne van Sjosjenq I in kaart te brengen. Eén en ander blijft onduidelijk vanwege beschadigingen aan het tempelreliëf en het moeilijk identificeren van bepaalde Egyptische plaatsnamen. Het reliëf bevat honderdvijfenvijftig namen van steden. Enkel zeventien hiervan kunnen met zekerheid op de kaart geplaatst worden. Veertien hiervan in het gebied van het tienstammenrijk.

     

     

    Zoals vermeldt ben ik er van overtuigd dat het Sjosjenq I’ bedoeling was om orde op zaken te stellen in het tienstammenrijk. Sinds de dood van Jerobeam II in 775 v. Chr. had het land geen koning en was het in anarchie ondergedompeld. Vermoedelijk zaten in steden zoals Shechem, Tirza en Penuel in het over-Jordaanse gebied, usurpators (Hosea 8:4) op de troon. Deze drie steden vinden we op de lijst van Sjosjenq I ook terug en zijn alle drie ooit hoofdsteden van het noordelijke rijk geweest. Eén van deze plaatsen zou mogelijk met het Beth-Arvel van de profeet Hosea (10:14) kunnen geïdentificeerd worden.

     

    De Egyptische oudheidhistoricus Manetho geeft voor zijn tweeëntwintigste dynastie via de kroniekschrijver Africanus, negen farao’s op, met een regeerperiode van in totaal honderdtwintig jaar. De eerste farao was Sjosjenq I die eenentwintig jaren regeringstijd meekrijgt, gevolgd door farao Osorkon met vijftien jaar. Daarna volgt volgens de gegevens op de monumenten, Takelot met vijfentwintig jaar. Diens opvolger was Osorkon II met blijkbaar een coregentschap van drie jaar. In het derde regeringsjaar (C. Verburg, Farao nagerekend, 34a) van Osorkon II overstroomde het tempelcomplex in Karnak. Het Nijlwater stond zestig centimeter hoog boven de tempelvloer en het omringende land was een moeras. Deze ongewone waterstand van de Nijl viel in de maand december, terwijl de hoogste waterstand normaal al in augustus bereikt werd. De oorzaak zal dan ook geen grote of late regenval geweest zijn, verder zuidwaarts, maar moeten we veeleer denken aan een stremming van de afvoer in de Nijldelta. In de achtste eeuw voor Christus past dit natuurfenomeen volkomen in de cyclus van de meganatuurcatastrofes die toen de oude wereld getroffen hebben.

    Ten tijde van de regering van Sjosjenq I is men overigens begonnen met het noteren van het wassen van de Nijl (Bob de Gryse, KARNAK, 1984). En dit zou vanuit de Velikovskyaanse meganatuurcatastrofes van de achtste eeuw voor Christus verklaard kunnen worden.

    De genoteerde ongewone overstroming van de Nijl in het derde regeringsjaar van Osorkon II wordt in de revisie, een ankerpunt op de tijdsbalk. Het is de meganatuurcatastrofe van 722 v. Chr. die verantwoordelijk voor de overstroming was. (zie TIJD en TJDEN, 2015, hoofdstuk: de noodzakelijke kalenderhervorming van de achtste eeuw voor Christus, blz. 331) Wanneer we nu het derde regeringsjaar van Osorkon II met het jaar aug722/jul721 v. Chr. verankeren krijgen we het volgend resultaat voor Osorkon II op de tijdsbalk: 724/696 v. Chr.

    En het twintigste regeringsjaar (aug764/jul763 v. Chr.) van Sjosjenq I met zijn veldtocht naar het tienstammenrijk verankeren we met het eerste regeringsjaar van Zacharia: 764 v. Chr. Het resultaat voor Sheshonk I op de tijdsbalk is: 783/762 v. Chr.

    Met deze twee ankerpunten vullen we de regeerperiode van de opvolgers van Sjosjenq I; Osorkon I en Takelot I in.

    Hierna eerst de opgave van de Libische koningslijsten volgens Africanus en Eusebius die Manetho kopieerden:

    Africanus:                                                 Eusebius :

    1.       Sesonchis            21                        Sesonchis 21 (Sheshonk)

    2.      Osorthon            15                         Osorthon 15

    3/5.  drie andere                   25

    6.      Takelothis           13                        Takelothis 13

    7/9. drie andere                   42

    Totaal: 9 koningen in 120 (?)jaar           drie koningen in 49 jaar

     

    Naast deze gegevens hebben we ook de informatie van op de monumenten in Egypte, waarvan we de verschillende namen van de Libische vorsten en hun regeerperioden kunnen aflezen en vergelijken met die van Manetho. Het resultaat is het volgende:

    Monumenten:              regeringsjaren:

    1.      Sjosjenq I            21

    2.    Osorkon I           36

    3.    Takelot I             7 of 23?

    4.    Osorkon II          29

    5.     Takelot II            25

    6.    Sjosjenq III         39

    7.     Pamay                 6

    8 .Sjosjenq IV        37

     

    De regeerperiode van eenentwintig jaar voor Sjosjenq I wordt bevestigd door de twee kopieerders van Manetho én door de Egyptische monumenten. Voor de opvolger van Sjosjenq I: Osorkon I, is er een afwijking tussen Manetho en de gegevens van de monumenten van zesendertig tot vijftien jaar. De link die we met de historische gegevens via de Bijbel gemaakt hebben, maakt evenwel duidelijk dat een periode van vijftien jaar het correcte getal is. De regeerperiode van Osorkon I loopt aldus van 762 tot 747 v. Chr. De regeerperiode van Takelot I loopt van 747 tot 724 v. Chr. het jaar waarin Osorkon II zoals we al gezien hebben, de scepter overneemt: of een totaal van drieëntwintig jaar zoals de monumenten leren.

    Een overzicht geeft het volgende weer:

    Sjosjenq I            21      783/762 v. Chr.

    Osorkon I            15      762/747 v. Chr.

    Takelot I             23     747/724 v. Chr.

    Osorkon II                    28     724/696 v. Chr.

     

    Daarna vullen we de opvolgers volgens de informatie van de monumenten zo goed mogelijk in:

    Takelot II            25     ca. 701/676 (co-regent met Osorkon II)

    Sjosjenq III         39     ca. 676/637

    Pamay                   6     ca. 637/631

    Sjosjenq IV                  37     ca. 631/594

     

    De regeerperioden van de acht koningen samen geven hier een totaal van ruim honderdtachtig jaar, daar waar Manetho via de kopieerder Africanus, de volledige dynastie honderdtwintig jaar geeft. De verwarring is troef wanneer we de zogenaamde Oude Kroniek er ook bijnemen en vaststellen dat deze bron een totaal van achtenveertig jaar en slechts drie koningen voor dynastie XXII, opgeeft. Het vermelden van ‘circa ‘s’ is aldus op zijn plaats wat de laatste opgegeven farao ’s van de tweeëntwintigste dynastie betreft. U merkt dat het ook bij deze dynastie een puzzel is, die in elkaar gezet moet worden. Het is via het Bijbelse plaatje dat de eerste vier farao ’s redelijk goed op de tijdsbalk geplaatst kunnen worden. Daarna blijven vraagtekens bestaan.

    Zoals eerder vermeld heeft de gevestigde Egyptologie de Libische dynastie foutief met de Bijbelse Sisak en het vijfde regeringsjaar van koning Rehabeam van Juda, verankerd. Dit is het overigens het enige ankerpunt op de tijdsbalk dat zij hebben en de opvolgers van Sjosjenq I worden zo goed als mogelijk aan de hand van de verschillende (en met elkaar afwijkende) regeerperioden achter elkaar op de tijdsbalk gerangschikt. Ten tijde van de Assyriër Salmaneser III en de slag bij Karkar plaatst de conventionele Egyptologie de Libiër Takelot II met een klein contigent van duizend soldaten aan de zijde van Achab van het tienstammenrijk, tegen de Assyriërs. Dat dit louter gissen is geeft de Egyptologie dan ook zelf toe (J.H.Breasted, Geschichte Ägyptens, 1954, Buch 7, hoofdstuk 24). Wie dan werkelijk aan de slag bij Karkar tegen de Assyriërs deelnam, heb ik in TIJD en TIJDEN, 2015, hoofdstuk; Wie zijn de ‘Kur mus us ra a a’ op de Karkar-stele van Salmaneser III?, blz. 247, geïdentificeerd.

     

    Over een andere Libische farao Osorkon I schreef ik ook een hoofdstuk in TIJD en TIJDEN, 2015, hoofdstuk; een anomalie, blz. 354, in verband met een bijzonder borstbeeld van deze farao dat te Byblos dat in de vorige eeuw ontdekt werd en vandaag in het Louvre bewaard.

    Het moet duidelijk zijn dat de Libische tweeëntwintigste dynastie op de tijdsbalk in de achtste en zevende eeuw voor Christus, op haar historische plaats zit.

    Er is nog een merkwaardigheid die men vindt wanneer men orthodoxe Egyptologen bestudeerd. De orthodoxie noemt Sjosjenq I bijvoorbeeld als de opperbevelhebber van alle Egyptische legers! In de Thebaanse verslagen heet hij ‘Grote leider van de Mesjwesj’, die oorspronkelijk uit Libische stammen als een interne politiemacht, gerekruteerd waren. (Kroniek van de farao ‘s, Peter A. Clayton, de derde tussentijd). En dit past eveneens in mijn revisie van de geschiedenis van de oudheid. De Nijldelta was een lapdeken toen van naast elkaar regerende dynastieën zoals de vierentwintigste en de drieëntwintigste. In Boven-Egypte te Thebe zat de achttiende dynastie met Amonhotep III, en opgevolgd door Amonhotep IV. In mijn studie ‘Genesis versus Egyptologie’ zijn de Libiërs een soort aanvalshonden of een politiemacht onder Amonhotep III, net zoals de Egyptoloog Peter A. Clayton ze beschreef. Een puzzelstukje dat past in het nieuwe plaatje.

     

    Wordt vervolgd…

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

    01-09-2015 om 00:00 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    24-08-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.23 augustus: een alternatieve Kerstdatum?

    De Kerstdatum had al eerder op dit blog onze aandacht. Het is duidelijk dat door middel van de priesterbeurtrol in de tempel te Jeruzalem, men aan de hand van de beurtrol van Zacharias, de vader van Johannes de Doper, de verwekking van Jezus kan berekenen. De geboorte van de Heiland negen maanden later, situeert zich aldus in de vijfde maand Ab van de Hebreeuwse kalender of juli/augustus van de westerse maandtelling. Zeven dagen later op de achtste dag werd baby Jezus volgens de Wet besneden en drieëndertig dagen daaropvolgend werd Hij door zijn ouders in Jeruzalem in de Tempel opgedragen. Deze beschreven verordening vindt men in het Bijbelboek Leviticus 12:1-4.

    Leviticus 12:1 De HERE sprak tot Mozes: 2 Spreek tot de Israëlieten: Wanneer een vrouw moeder wordt en een kind van het mannelijk geslacht baart, dan zal zij zeven dagen onrein zijn; als in de tijd van haar maandelijkse afzondering zal zij onrein zijn. 3 En op de achtste dag zal het vlees van zijn voorhuid besneden worden. 4 Drieëndertig dagen zal zij blijven in het reinigingsbloed; niets heiligs zal zij aanraken, naar het heiligdom zal zij niet komen, totdat de dagen van haar reiniging vervuld zijn.

     

    De evangelist Lucas heeft deze geschiedenis uitvoerig in zijn evangelie gebracht. Hierna het Bijbelgedeelte:

    Lucas 2:21 En toen acht dagen vervuld waren, zodat zij Hem moesten besnijden, ontving Hij ook de naam Jezus, die door de engel genoemd was, eer Hij in de moederschoot was ontvangen. 22 En toen de dagen hunner reiniging naar de wet van Mozes vervuld waren, brachten zij Hem naar Jeruzalem om Hem de Here voor te stellen, 23 gelijk geschreven staat in de wet des Heren: Al het eerstgeborene van het mannelijke geslacht zal heilig heten voor de Here, 24 en om een offer te brengen overeenkomstig hetgeen in de wet des Heren gezegd is, een paar tortelduiven of twee jonge duiven.

    25 En zie, er was een man te Jeruzalem, wiens naam was Simeon, en deze man was rechtvaardig en vroom, en hij verwachtte de vertroosting van Israël, en de heilige Geest was op hem. 26 En hem was door de heilige Geest een godsspraak gegeven, dat hij de dood niet zou zien, eer hij de Christus des Heren gezien had. 27 En hij kwam door de Geest in de tempel. En toen de ouders het kind Jezus binnenbrachten om met Hem te doen overeenkomstig de gewoonte der wet, 28 nam ook hij het in zijn armen en hij loofde God en zeide:

    29 Nu laat Gij, Here, uw dienstknecht gaan in vrede, naar uw woord, 30 want mijn ogen hebben uw heil gezien, 31 dat Gij bereid hebt voor het aangezicht van alle volken: 32 licht tot openbaring voor de heidenen en heerlijkheid voor uw volk Israël. 33 En zijn vader en zijn moeder stonden verwonderd over hetgeen van Hem gezegd werd. 34 En Simeon zegende hen en zeide tot Maria, zijn moeder: Zie, deze is gesteld tot een val en opstanding van velen in Israël en tot een teken, dat weersproken wordt 35 – en door uw eigen ziel zal een zwaard gaan –, opdat de overleggingen uit vele harten openbaar worden.

     

     

    36 Ook was daar Hanna, een profetes, een dochter van Fanuël, uit de stam Aser. Zij was op hoge leeftijd gekomen, nadat zij met haar man na haar huwelijksdag zeven jaren had geleefd, 37 en nu was zij weduwe, ongeveer vierentachtig jaar oud, en zij diende God onafgebroken in de tempel, met vasten en bidden, nacht en dag. 38 En zij kwam op datzelfde ogenblik daarbij staan, en zij loofde mede God en sprak over Hem tot allen, die voor Jeruzalem verlossing verwachtten39 En toen zij alles volbracht hadden, wat volgens de wet des Heren te doen was, keerden zij terug naar Galilea, naar hun stad Nazareth. (NBG Vertaling 1951)

     

    Wanneer we vanaf de vijfde maand Ab veertig dagen op de kalender rekenen, arriveren we ongeveer naar het einde toe van de zesde Hebreeuwse maand Eloel of aan het begin van de zevende maand Tisjri, naar gelang het vertrekpunt van ons rekenen. Met de woorden van Simeon in gedachten stel ik me echter voor dat baby Jezus met Rosj Hasjanah, in de Tempel te Jeruzalem aan God opgedragen werd.

     

     

    Rosj Hasjanah betekent: ‘Hoofd van het Jaar’ en is van oudsher het Joodse Nieuwjaar dat ingaat op 1 en 2 Tisjri. In de Joodse overlevering is het een tijd van oordeel. Gedurende dertig dagen tijdens de voorafgaande Hebreeuwse maand bereidden de Joden zich voor op deze heilige dagen. Het was/is een tijd om in gebed na te denken over al het kwaad dat men zijn vrienden of kennissen mogelijk had aangedaan. Het was een tijd om vergeving te vragen en te krijgen. Iedere morgen tijdens deze periode werd op de Sjofar of ramshoorn geblazen ter voorbereiding van Rosj Hasjanah met tien dagen later de Grote Verzoendag of Jom Kippoer. Het is aldus niet onlogisch om het opdragen van de Christus des HEREN, de Heiland, verondersteld met Rosj Hasjanah in de Tempel te laten plaatsvinden.

     

    Wanneer we vanaf deze datum: 1 Tisjri, veertig dagen op de kalender terugrekenen arriveren we op de twintigste dag van de maand Ab als de geboortedag van de Heiland Jezus Christus. Via het internet vindt men site ’s die de astronomische omrekening naar de Romeinse kalender terug de tijd in naar o.a. het jaar vijf voor Christus, maken. Zie link: http://www.cgsf.org/dbeattie/calendar/?roman=5

    Op deze manier berekenen we de geboortedag van Jezus Christus voor 23 augustus van het jaar vijf voor Christus. Dit alles klopt uiteraard pas, indien de Christus inderdaad met Rosj Hasjanah opgedragen werd. Dat de Christus in het jaar vijf v. Chr. geboren werd heb ik in mijn boek TIJD en TIJDEN, 2005, behandelt in de hoofdstukken: Herodes de Grote, blz. 437 en 27/28 AD, een navigatiepunt in de tijd, blz. 443. Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

     

    Wordt vervolgd…

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

    24-08-2015 om 00:00 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (5 Stemmen)
    >> Reageer (1)


    Archief per week
  • 02/11-08/11 2020
  • 22/06-28/06 2020
  • 08/06-14/06 2020
  • 01/06-07/06 2020
  • 18/05-24/05 2020
  • 04/05-10/05 2020
  • 27/04-03/05 2020
  • 13/04-19/04 2020
  • 06/04-12/04 2020
  • 27/01-02/02 2020
  • 20/01-26/01 2020
  • 31/12-06/01 2019
  • 23/12-29/12 2019
  • 16/12-22/12 2019
  • 09/12-15/12 2019
  • 02/12-08/12 2019
  • 25/11-01/12 2019
  • 18/11-24/11 2019
  • 11/11-17/11 2019
  • 04/11-10/11 2019
  • 28/10-03/11 2019
  • 21/10-27/10 2019
  • 14/10-20/10 2019
  • 07/10-13/10 2019
  • 30/09-06/10 2019
  • 23/09-29/09 2019
  • 16/09-22/09 2019
  • 09/09-15/09 2019
  • 02/09-08/09 2019
  • 26/08-01/09 2019
  • 19/08-25/08 2019
  • 12/08-18/08 2019
  • 05/08-11/08 2019
  • 29/07-04/08 2019
  • 22/07-28/07 2019
  • 15/07-21/07 2019
  • 08/07-14/07 2019
  • 01/07-07/07 2019
  • 24/06-30/06 2019
  • 17/06-23/06 2019
  • 10/06-16/06 2019
  • 03/06-09/06 2019
  • 27/05-02/06 2019
  • 20/05-26/05 2019
  • 13/05-19/05 2019
  • 06/05-12/05 2019
  • 29/04-05/05 2019
  • 22/04-28/04 2019
  • 15/04-21/04 2019
  • 08/04-14/04 2019
  • 01/04-07/04 2019
  • 25/03-31/03 2019
  • 18/03-24/03 2019
  • 11/03-17/03 2019
  • 04/03-10/03 2019
  • 25/02-03/03 2019
  • 18/02-24/02 2019
  • 11/02-17/02 2019
  • 04/02-10/02 2019
  • 28/01-03/02 2019
  • 21/01-27/01 2019
  • 14/01-20/01 2019
  • 07/01-13/01 2019
  • 01/01-07/01 2018
  • 24/12-30/12 2018
  • 17/12-23/12 2018
  • 10/12-16/12 2018
  • 03/12-09/12 2018
  • 26/11-02/12 2018
  • 19/11-25/11 2018
  • 12/11-18/11 2018
  • 05/11-11/11 2018
  • 29/10-04/11 2018
  • 22/10-28/10 2018
  • 15/10-21/10 2018
  • 08/10-14/10 2018
  • 01/10-07/10 2018
  • 24/09-30/09 2018
  • 17/09-23/09 2018
  • 10/09-16/09 2018
  • 03/09-09/09 2018
  • 27/08-02/09 2018
  • 20/08-26/08 2018
  • 13/08-19/08 2018
  • 06/08-12/08 2018
  • 30/07-05/08 2018
  • 23/07-29/07 2018
  • 16/07-22/07 2018
  • 09/07-15/07 2018
  • 02/07-08/07 2018
  • 25/06-01/07 2018
  • 11/06-17/06 2018
  • 04/06-10/06 2018
  • 28/05-03/06 2018
  • 21/05-27/05 2018
  • 14/05-20/05 2018
  • 07/05-13/05 2018
  • 30/04-06/05 2018
  • 23/04-29/04 2018
  • 16/04-22/04 2018
  • 09/04-15/04 2018
  • 02/04-08/04 2018
  • 26/03-01/04 2018
  • 19/03-25/03 2018
  • 12/03-18/03 2018
  • 05/03-11/03 2018
  • 26/02-04/03 2018
  • 19/02-25/02 2018
  • 12/02-18/02 2018
  • 05/02-11/02 2018
  • 29/01-04/02 2018
  • 22/01-28/01 2018
  • 15/01-21/01 2018
  • 08/01-14/01 2018
  • 01/01-07/01 2018
  • 25/12-31/12 2017
  • 18/12-24/12 2017
  • 11/12-17/12 2017
  • 04/12-10/12 2017
  • 27/11-03/12 2017
  • 20/11-26/11 2017
  • 13/11-19/11 2017
  • 06/11-12/11 2017
  • 30/10-05/11 2017
  • 23/10-29/10 2017
  • 16/10-22/10 2017
  • 09/10-15/10 2017
  • 02/10-08/10 2017
  • 25/09-01/10 2017
  • 18/09-24/09 2017
  • 11/09-17/09 2017
  • 04/09-10/09 2017
  • 28/08-03/09 2017
  • 21/08-27/08 2017
  • 14/08-20/08 2017
  • 07/08-13/08 2017
  • 31/07-06/08 2017
  • 24/07-30/07 2017
  • 17/07-23/07 2017
  • 10/07-16/07 2017
  • 03/07-09/07 2017
  • 26/06-02/07 2017
  • 19/06-25/06 2017
  • 12/06-18/06 2017
  • 05/06-11/06 2017
  • 29/05-04/06 2017
  • 22/05-28/05 2017
  • 15/05-21/05 2017
  • 08/05-14/05 2017
  • 01/05-07/05 2017
  • 24/04-30/04 2017
  • 17/04-23/04 2017
  • 10/04-16/04 2017
  • 03/04-09/04 2017
  • 27/03-02/04 2017
  • 20/03-26/03 2017
  • 13/03-19/03 2017
  • 06/03-12/03 2017
  • 27/02-05/03 2017
  • 20/02-26/02 2017
  • 13/02-19/02 2017
  • 06/02-12/02 2017
  • 30/01-05/02 2017
  • 23/01-29/01 2017
  • 16/01-22/01 2017
  • 09/01-15/01 2017
  • 02/01-08/01 2017
  • 26/12-01/01 2017
  • 19/12-25/12 2016
  • 12/12-18/12 2016
  • 05/12-11/12 2016
  • 28/11-04/12 2016
  • 21/11-27/11 2016
  • 14/11-20/11 2016
  • 07/11-13/11 2016
  • 31/10-06/11 2016
  • 24/10-30/10 2016
  • 17/10-23/10 2016
  • 10/10-16/10 2016
  • 03/10-09/10 2016
  • 26/09-02/10 2016
  • 19/09-25/09 2016
  • 12/09-18/09 2016
  • 29/08-04/09 2016
  • 22/08-28/08 2016
  • 15/08-21/08 2016
  • 08/08-14/08 2016
  • 01/08-07/08 2016
  • 25/07-31/07 2016
  • 18/07-24/07 2016
  • 11/07-17/07 2016
  • 04/07-10/07 2016
  • 27/06-03/07 2016
  • 20/06-26/06 2016
  • 13/06-19/06 2016
  • 06/06-12/06 2016
  • 30/05-05/06 2016
  • 23/05-29/05 2016
  • 16/05-22/05 2016
  • 09/05-15/05 2016
  • 02/05-08/05 2016
  • 25/04-01/05 2016
  • 18/04-24/04 2016
  • 11/04-17/04 2016
  • 04/04-10/04 2016
  • 28/03-03/04 2016
  • 21/03-27/03 2016
  • 14/03-20/03 2016
  • 07/03-13/03 2016
  • 29/02-06/03 2016
  • 22/02-28/02 2016
  • 15/02-21/02 2016
  • 08/02-14/02 2016
  • 01/02-07/02 2016
  • 25/01-31/01 2016
  • 18/01-24/01 2016
  • 11/01-17/01 2016
  • 04/01-10/01 2016
  • 28/12-03/01 2016
  • 21/12-27/12 2015
  • 14/12-20/12 2015
  • 07/12-13/12 2015
  • 30/11-06/12 2015
  • 23/11-29/11 2015
  • 16/11-22/11 2015
  • 09/11-15/11 2015
  • 02/11-08/11 2015
  • 26/10-01/11 2015
  • 19/10-25/10 2015
  • 12/10-18/10 2015
  • 05/10-11/10 2015
  • 28/09-04/10 2015
  • 21/09-27/09 2015
  • 14/09-20/09 2015
  • 07/09-13/09 2015
  • 31/08-06/09 2015
  • 24/08-30/08 2015
  • 17/08-23/08 2015
  • 10/08-16/08 2015
  • 03/08-09/08 2015
  • 27/07-02/08 2015
  • 20/07-26/07 2015
  • 13/07-19/07 2015
  • 06/07-12/07 2015
  • 29/06-05/07 2015
  • 22/06-28/06 2015
  • 15/06-21/06 2015
  • 08/06-14/06 2015
  • 01/06-07/06 2015
  • 25/05-31/05 2015
  • 18/05-24/05 2015
  • 11/05-17/05 2015
  • 04/05-10/05 2015
  • 27/04-03/05 2015
  • 20/04-26/04 2015
  • 13/04-19/04 2015
  • 06/04-12/04 2015
  • 30/03-05/04 2015
  • 23/03-29/03 2015
  • 09/03-15/03 2015
  • 02/03-08/03 2015
  • 23/02-01/03 2015
  • 16/02-22/02 2015
  • 02/02-08/02 2015
  • 26/01-01/02 2015
  • 12/01-18/01 2015
  • 05/01-11/01 2015
  • 30/12-05/01 2014
  • 22/12-28/12 2014
  • 15/12-21/12 2014
  • 01/12-07/12 2014
  • 24/11-30/11 2014
  • 17/11-23/11 2014
  • 10/11-16/11 2014
  • 03/11-09/11 2014
  • 27/10-02/11 2014
  • 20/10-26/10 2014
  • 06/10-12/10 2014
  • 29/09-05/10 2014
  • 22/09-28/09 2014
  • 28/07-03/08 2014
  • 14/07-20/07 2014
  • 30/06-06/07 2014
  • 23/06-29/06 2014
  • 16/06-22/06 2014
  • 09/06-15/06 2014
  • 02/06-08/06 2014
  • 19/05-25/05 2014
  • 05/05-11/05 2014
  • 21/04-27/04 2014
  • 14/04-20/04 2014
  • 07/04-13/04 2014
  • 24/03-30/03 2014
  • 10/03-16/03 2014
  • 03/03-09/03 2014
  • 24/02-02/03 2014
  • 17/02-23/02 2014
  • 10/02-16/02 2014
  • 03/02-09/02 2014
  • 27/01-02/02 2014
  • 20/01-26/01 2014
  • 06/01-12/01 2014

    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !

    Blog als favoriet !


    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs