Zebulon: een van de twaalf zonen van Jacob-Israël in verleden, heden en toekomst
De
oorsprong van de twaalf stammen van Israël gaat terug tot de aartsvader Jacob, in
de achttiende eeuw voor Christus. Het begin was een grote familie van zeventig-plus
mensen, die in een clanverband rond de aartsvader Jacob/Israël, in Kanaän leefden.
Als
twaalf stammen zijnde trokken zij als een gevolg van een wereldwijde
hongersnood in het jaar 1699 v. Chr., naar Egypte. Dat land had onder de
leiding van Jozef als onderkoning van Egypte, (een van de twaalf zonen van
Israël), tijdens de geprofeteerde zeven jaar van overvloed de nodige voorzorgen
genomen, en Egypte werd zodoende een broodschuur tijdens de zeven jaar van
honger die op de zevenjarige periode van overvloed, volgde. De geschiedenis van
de door zijn broers naar Egypte verkochte Jozef is wereldbekend. Het is in Egypte
dat de twaalf stammen van Jacob-Israël, tot een natie zou uitgroeien
Bij de
dood van Jacob-Israël in het jaar 1679 v. Chr. sprak deze op zijn doodsbed voor
ieder van zijn twaalf zonen een profetische zegen uit:
Genesis
49: 1
Daarna riep Jakob zijn zonen, en hij zeide:
Verzamelt u, en ik zal u verkondigen, hetgeen u in de navolgende dagen
wedervaren zal. 2 Komt samen en hoort, gij, zonen van Jakob! en hoort naar Israël, uw vader.
3 Ruben! gij zijt
mijn eerstgeborene, mijn kracht, en het begin mijner macht; de
voortreffelijkste in hoogheid, en de voortreffelijkste in sterkte! 4 Snelle
afloop als der wateren, gij zult de voortreffelijkste niet zijn! want gij hebt
uws vaders leger beklommen; toen hebt gij het geschonden; hij heeft mijn bed
beklommen!
5 Simeon en Levi zijn
gebroeders! hun handelingen zijn werktuigen van geweld! 6 Mijn ziel kome niet
in hun verborgen raad; mijn eer worde niet verenigd met hun vergadering! want
in hun toorn hebben zij de mannen doodgeslagen, en in hun moedwil hebben zij de
ossen weggerukt. 7 Vervloekt zij hun toorn, want hij is heftig; en hun
verbolgenheid, want zij is hard! ik zal hen verdelen onder Jakob, en zal hen
verstrooien onder Israël.
8 Juda! gij zijt het,
u zullen uw broeders loven; uw hand zal zijn op den nek uwer vijanden; voor u
zullen zich uws vaders zonen nederbuigen. 9 Juda is een leeuwenwelp! gij zijt
van den roof opgeklommen, mijn zoon! Hij kromt zich, hij legt zich neder als
een leeuw, en als een oude leeuw; wie zal hem doen opstaan? 10 De schepter zal van Juda niet wijken,
noch de wetgever van tussen zijn voeten, totdat
Silo komt, en Denzelven zullen de volken gehoorzaam zijn. 11 Hij bindt zijn
jongen ezel aan den wijnstok, en het veulen zijner ezelin aan den edelsten
wijnstok; hij wast zijn kleed in den wijn, en zijn mantel in wijndruivenbloed.
12 Hij is roodachtig van ogen door den wijn, en wit van tanden door de melk.
13 Zebulon zal aan de haven der zeeën
wonen, en hij zal aan de haven der schepen wezen; en zijn zijde zal zijn naar
Sidon.
14 Issaschar is een
sterk gebeende ezel, nederliggende tussen twee pakken. 15 Toen hij de rust zag,
dat zij goed was, en het land, dat het lustig was, zo boog hij zijn schouder om
te dragen, en was dienende onder cijns.
16 Dan zal zijn volk
richten, als een der stammen Israëls. 17 Dan zal een slang zijn aan den weg,
een adderslang nevens het pad, bijtende des paards verzenen, dat zijn rijder
achterover valle. 18 Op uw zaligheid wacht ik, HEERE!
19 Aangaande Gad, een
bende zal hem aanvallen; maar hij zal haar aanvallen in het einde.
20 Van Aser, zijn
brood zal vet zijn; en hij zal koninklijke lekkernijen leveren.
21 Nafthali is een
losgelaten hinde; hij geeft schone woorden.
22 Jozef is een
vruchtbare tak, een vruchtbare tak aan een fontein; elk der takken loopt over
den muur. 23 De schutters hebben hem wel bitterheid aangedaan, en beschoten, en
hem gehaat; 24 Maar zijn boog is in stijvigheid gebleven, en de armen zijner
handen zijn gesterkt geworden, door de handen van den Machtige Jakobs; daarvan
is hij een herder, een steen Israëls; 25 Van uws vaders God, Die u zal helpen,
en van den Almachtige, Die u zal zegenen, met zegeningen des hemels van boven,
met zegeningen des afgronds, die daaronder ligt, met zegeningen der borsten en
der baarmoeder! 26 De zegeningen uws vaders gaan te boven de zegeningen mijner
voorvaderen, tot aan het einde van de eeuwige heuvelen; die zullen zijn op het
hoofd van Jozef, en op den hoofdschedel des afgezonderden zijner broederen!
27 Benjamin zal als
een wolf verscheuren; des morgens zal hij roof eten, en des avonds zal hij buit
uitdelen.
28 Al deze stammen van
Israël zijn twaalf; en dit is het, wat hun vader tot hen sprak, als hij hen
zegende; hij zegende hen, een
iegelijk naar zijn bijzonderen zegen.
29 Daarna gebood hij hun, en zeide tot hen: Ik word verzameld
tot mijn volk: begraaft mij bij mijn vaders, in de spelonk, die is in den akker
van Efron, den Hethiet; 30 In de spelonk, welke is op den akker van Machpela,
die tegenover Mamre is, in het land Kanaän, die Abraham met dien akker gekocht
heeft van Efron, den Hethiet, tot een erfbegrafenis. 31 Aldaar hebben zij
Abraham begraven, en Sara, zijn huisvrouw; daar hebben zij Izak begraven, en
Rebekka, zijn huisvrouw; en daar heb ik Lea begraven. 32 De akker, en de
spelonk, die daarin is, is gekocht van de zonen Heths. (Statenvertaling)
Een
aantal van de profetieën die de aartsvader Jacob over zijn twaalf zonen
uitsprak kunnen historisch geduid worden, andere wachten nog op hun vervulling.
Heilshistorisch gezien is de profetie (vers 10) aangaande Juda de
belangrijkste, aangezien in deze lijn de beloofde Verlosser uit het Bijbelboek
Genesis zou voortkomen: de Heer Jezus Christus. De eerste komst van de Messias
ging vooraf aan de komst van SILO, een Romeinse bevelhebber in het leger van de
Romein Titus, die in 70 AD de Tempel en Jeruzalem vernietigde. Ik gaf al
summier commentaar over de betekenis van de uitgesproken zegen over Juda. De
scepter zou van Juda niet wijken vooraleer Silo zou komen. Dit betekent dat
deze profetie voor het jaar 70 AD te plaatsen is, het jaar dat Jeruzalem en de
Tempel door de Romeinen vernietigd werd en de Joden een tweede maal in
ballingschap weggevoerd. De Scepter was van Juda geweken. Een profetie was
uitgekomen.
Na het
uitspreken van zijn profetieën over zijn twaalf zonen stierf Jacob:
Genesis
49:33 Als Jakob voleind had aan zijn zonen bevelen
te geven, zo leide hij zijn voeten samen op het bed, en hij gaf den geest, en
hij werd verzameld tot zijn volken. 50:1 Toen viel Jozef op zijns vaders
aangezicht, en hij weende over hem, en kuste hem. 2 En Jozef gebood zijn
knechten, den medicijnmeesters, dat zij zijn vader balsemen zouden; en de
medicijnmeesters balsemden Israël. 3 En veertig dagen werden aan hem vervuld;
want alzo werden vervuld de dagen dergenen, die gebalsemd werden; en de
Egyptenaars beweenden hem zeventig dagen.
Over de
mummificering van de aartsvader Jakob in Egypte en zijn begrafenis in Kanaän
schreef ik eerder op 13-07-2015 een
artikel: De dood en de mummificering van de aartsvaders Jakob en Jozef in
Egypte
Een
afbeelding van het bivak van de twaalf stammen van Israël in de wildernis, op
weg naar het Beloofde Land Kanaän
De stam
die ik met dit artikel behandel is de stam Zebulon en de bijzondere zegen over
hem uitgesproken: Zebulon zal aan de haven der zeeën wonen, en hij zal aan de
haven der schepen wezen; en zijn zijde zal zijn naar Sidon.
Toen
het Beloofde Land in het zevende jaar na de intocht in 1437 v. Chr. onder de
twaalf stammen verdeeld werd, kreeg de stam Zebulon een gebied toegewezen in
het noorden van Kanaän, aan het meer van Galilea. Wanneer we dit op de
bijgevoegde kaart nagaan blijkt de zegenprofetie van Jakob toen niet vervuld.
Aan het meer van Galilea kan men namelijk moeilijk de beschreven haven der
zeeën (meervoud) plaatsen.
Dit
gebied is de verblijfplaats van Zebulon geweest tot aan de wegvoering in
Assyrische ballingschap in het jaar 717 v. Chr., het jaar van de val van
Samaria.
De stam
Zebulon behoorde tot de tien afgescheurde stammen van Juda en Benjamin. Na de dood van Salomo in 967 v. Chr., aan het begin
van de regering van diens zoon en troonopvolger Rehabeam, had Zebulon zich
achter Jerobeam, de eerste koning van het tienstammenrijk, geschaard. Alle
opvolgers van Jerobeam kozen voor de afgodendienst in afwijzing van de God van
Israël. Uiteindelijk werden zij na vele waarschuwingen van Godswege in het jaar
717 v. Chr. door de Assyriërs in ballingschap naar het noorden en het oosten
van het Assyrische Rijk weggevoerd.
2 Koningen 17:5 De
koning van Assur trok door het gehele land, rukte op naar Samaria en belegerde het drie jaar. 6 In
het negende jaar van Hosea nam de koning van Assur Samaria in; hij voerde Israël in ballingschapnaar Assur en deed hen wonen in Chalach,
aan de Chabor, de rivier van Gozan en in de steden der Meden. (NBG 1951 Vertaling)
Ten tijde van het tot stand komen van de Boeken van het
Nieuwe Testament, zo een acht eeuwen later, was hun woonplaats nog bekend want
Petrus, de apostel voor de Joden, in tegenstelling tot Paulus die de heidenen of
niet-Joden met het evangelie bekend ging maken, schrijft Petrus vanuit de stad
Babylon zijn brieven aan hen. Ook de apostel Jacobus schreef zijn brief aan de
twaalf stammen in de verstrooiing.
In het tweede hoofdstuk van het boek Handelingen vernemen
we de landen van hun oorsprong, van de Israëlieten aanwezig te Jeruzalem met
het Pinksterfeest van 30 AD. De lijst begint heel opmerkelijk in het Oosten met
de vermelding van de Parten en Meden:
Handelingen 2:8 En hoe horen wij
hen dan een ieder in onze eigen taal, waarin wij geboren zijn? 9 Parten, Meden, Elamieten,
inwoners van Mesopotamië, Judea en Kapadocië, Pontus en Asia, 10 Frygië en
Pamfylië, Egypte en de streken van Libië bij Cyrene, en hier verblijvende
Romeinen, zowel Joden als Jodengenoten, 11 Kretenzen en Arabieren, wij
horen hen in onze eigen taal van de grote daden Gods spreken.(NBG 1951 Vertaling)
We moeten ook bedenken dat een overblijfsel van de
tien stammen in het Judea van de eerste eeuw van de christelijke jaartelling,
aanwezig was. Enkele Bijbelgedeelten maken dit duidelijk. Zo leert de
evangelist Lucas dat bij het opdragen van de baby Jezus in de Tempel te
Jeruzalem, één van de twee getuigen: Hanna de dochter van Fanuël, uit de stam Aser was, één van de tien
stammen dus.
Lucas 2:36 Ook was daar Hanna, een profetes, een dochter van
Fanuël, uit de stam Aser. Zij was op
hoge leeftijd gekomen, nadat zij met haar man na haar huwelijksdag zeven jaren
had geleefd, 37 en nu was zij weduwe, ongeveer vierentachtig jaar oud, en zij
diende God onafgebroken in de tempel, met vasten en bidden, nacht en dag. 38 En
zij kwam op datzelfde ogenblik daarbij staan, en zij loofde mede God en sprak
over Hem tot allen, die voor Jeruzalem verlossing verwachtten.
Dat o.a. de stam Aser in Jeruzalem ten tijde van Jezus
Christus in Judea vertegenwoordigd was, is een gevolg van de handelingen van
koning Hizkia van Juda (723/694 v. Chr.). Zie het hierna volgende
Bijbelgedeelte:
2 Kronieken 30:1 Toen zond Jehizkia een boodschap tot geheel Israël en Juda, ja, zelfs
schreef hij brieven aan Efraïm en Manasse, dat zij zouden komen naar het huis
des HEREN te Jeruzalem, om voor de HERE, de God van Israël, het Pascha te
vieren.
6 De ijlboden nu gingen met de brieven van de koning
en zijn oversten door geheel Israël en
Juda, en zeiden overeenkomstig het gebod des konings: Israëlieten, keert weder tot de HERE, de God van Abraham, Isaak en
Israël, dan zal Hij wederkeren tot de ontkomenen, die u overgebleven zijn uit
de macht van de koningen van Assur. 7 Weest dan niet als uw vaderen en als
uw broeders, die ontrouw geweest zijn jegens de HERE, de God hunner vaderen,
zodat Hij hen maakte tot een voorwerp van ontzetting, zoals gij ziet. 8 Weest
thans niet hardnekkig zoals uw vaderen, geeft de HERE uw hand en komt tot zijn
heiligdom, dat Hij voor altijd geheiligd heeft, en dient de HERE, uw God, opdat
zijn brandende toorn zich van u afkere. 9 Want, wanneer gij wederkeert tot de
HERE, dan zullen uw broeders en zonen erbarming vinden bij degenen die hen als
gevangenen hebben weggevoerd, en dan zullen zij naar dit land wederkeren. Want
genadig en barmhartig is de HERE, uw God: Hij zal het aangezicht niet van u
afwenden, indien gij tot Hem wederkeert. 10 Toen de ijlboden van stad tot stad
door het land van Efraïm en Manasse trokken en tot Zebulon toe, lachte men hen
uit en bespotte men hen. 11 Maar enige
mannen uit Aser, Manasse en Zebulon
verootmoedigden zich en kwamen naar Jeruzalem.
Een volgende keer dat dit gebeurde was als een gevolg
van de godsdiensthervorming ten tijde van koning Josia van Juda (640/609 v.
Chr.). Toen kwamen ook enkelingen uit de tien stammen naar Jeruzalem over. Zie
het hierna vermelde Bijbelgedeelten:
2 Kronieken 34: 33 Josia verwijderde al de gruwelen uit al de
landstreken die aan de Israëlieten toebehoorden, en bracht allen die zich in Israël bevonden, tot de dienst van de HERE, hun
God. Gedurende heel zijn leven weken zij niet af van de HERE, de God hunner
vaderen.
2 Kronieken 35: 18 Zulk een Pascha was in Israël niet gevierd sinds de
dagen van de profeet Samuël; geen der koningen van Israël heeft het Pascha
gevierd zoals Josia het vierde met de priesters, de Levieten en geheel Juda en Israël dat zich daar bevond, en met
de inwoners van Jeruzalem. 19 In het achttiende jaar van de regering van Josia
werd dit Pascha gevierd.
Deze mensen, een rest van de tien stammen zijn ook
later met de twee stammen Juda en Benjamin plus de Levieten door de Babyloniërs
van 605 v. Chr. tot 586 v. Chr., in ballingschap weggevoerd. Een rest van hen
is blijkbaar dan ook onder Ezra en Nehemia teruggekeerd,
getuige de profetes Hanna van de stam
Aser die bij het opdragen van de jonge boreling Jezus te Jeruzalem aanwezig
was.
Bij de tweede ballingschap, na de tweede vernietiging
van de Tempel te Jeruzalem in 70 AD door de Romeinen, werd ook de rest - het
overblijfsel - van de tien stammen op dat ogenblik aanwezig in Judea, door de
Romeinen weggevoerd.
Conclusie: de mensen die wij vandaag als Joden
aanduiden kunnen aldus uit alle stammen van het oude Israël stammen. Alleen de
Levi s en de Cohen s weten vandaag met zekerheid via hun bewaarde namen, dat
zij van de stam Levi afstammen. Wat trouwens heel opmerkelijk is.
De profeten van de Bijbel spreken over een derde
herstel van Israël in het oude land der vaderen. Een herstel dat momenteel nog
in de toekomst ligt. Wanneer men deze profetische gedeelten van de Bijbel
doorneemt is het opmerkelijk dat er expliciet over een herstel van zowel de
twee stammen als van de tien stammen gesproken wordt. De profeet Ezechiël
voorspelt het herstel van de twaalf stammen (Ez. 37:21) in het oude land der
vaderen (Ez. 37:25), en de bouw van een woning voor de HERE God in het land
(Ez. 37:27). In het achtendertigste en negenendertigste hoofdstuk van de
profeet Ezechiël zien we een grote volkerenoorlog tegen het teruggekeerde
Israël beschreven worden. Het is na het verslaan van de opgerukte
volkerenlegers dat het nationaal herstelde Israël zich geestelijk naar de HERE
God zal keren, van die dag en voortaan. Vanaf het veertigste hoofdstuk van de
profeet Ezechiël zien we de beschrijving van het geestelijke en materiele
herstel van Israël, de twaalf stammen, in het zogenaamde Messiaanse Vrederijk. In
het tweede gedeelte van deze profetie wordt Zebulon vermeld.
Ezechiël
48:23 Wat nu de overige stammen betreft, van de oostzijde tot de westzijde: Benjamin één deel; 24 naast het gebied
van Benjamin, van de oostzijde tot de westzijde: Simeon één deel; 25 naast het gebied van Simeon, van de oostzijde
tot de westzijde: Issakar één deel; 26
naast het gebied van Issakar, van de oostzijde tot de westzijde: Zebulon één deel; 27 naast het gebied
van Zebulon, van de oostzijde tot de westzijde: Gad één deel; 28 en naast het gebied van Gad aan de zuidzijde, naar
het zuiden toe, loopt de grens van Tamar over het water van Meribat-Kades,
langs de beek tot de grote zee. 29 Dit is het land, dat gij ten erfdeel moet
verloten onder de stammen Israëls, en dit zijn hun delen, luidt het woord van
de Here HERE.
30 En
dit zijn de uitgangen der stad: aan de noordzijde, die vierduizend vijfhonderd
(el) lang is, 31 de poorten der stad dragen de namen der stammen Israëls
drie poorten op het noorden: een Rubenpoort, een Judapoort en een Levipoort; 32
aan de oostzijde, die vierduizend vijfhonderd (el) lang is, ook drie poorten:
een Jozefpoort, een Benjaminpoort en een Danpoort; 33 aan de zuidzijde, die
vierduizend vijfhonderd (el) lang is, ook drie poorten: een Simeonpoort, een
Issakarpoort en een Zebulonpoort; 34
en aan de westzijde, die vierduizend vijfhonderd (el) lang is, eveneens drie
poorten: een Gadpoort, een Aserpoort en een Naftalipoort. 35 De omtrek is
achttienduizend (el) en de naam der stad zal voortaan zijn: de HERE is aldaar.
(NBG Vertaling 1951)
De stam
Zebulon wordt in vers 26 genoemd met zijn beschreven gebied in het zuiden van
het land. Het is een gebied dat vandaag nog woestijn is maar in het alsnog
toekomstige Vrederijk zal uitbloeien tot een paradijs (Jesaja 35:1). Het is
leerrijk om de bijgevoegde kaart van wijlen B. Reinders Sr (1893/1979), Israël
en het Messiaanse Vrederijk. Stad, Tempel- en Offerdiensten naar Ezechiël
40-48.), te bestuderen.
De stam
Zebulon grenst in het westen aan de beek van Egypte en in het oosten aan een
oostelijke zee. Vandaag is dit de Wadi Araba, een 166 km lange slenk tussen de
Dode Zee en de Golf van Akaba, en is het de grens tussen Israël en Jordanië.
Net als de Dode Zee ligt een groot deel van de Wadi Araba beneden het
zeeniveau.
Bij de
aanvang van het Messiaanse Vrederijk zal er een bron in de nieuwe Tempel ten noorden
van Jeruzalem, ontspringen en een nieuwe rivier vormen die naar het westen en
het oosten zal vlieden. In het oosten zal dit bronwater zorgen dat de Dode Zee
gezond wordt en vis voortbrengt.
De
nieuwe oostelijke zee zal als een gevolg van het levende water uit de nieuwe
tempel ook veel groter dan de huidige Dode Zee zijn. De profeet Joël beschrijft
hoe het dal van Sittim, zuidelijk van de huidige Dode Zee vol met water zal
lopen.
Joël 3:18
En het zal te dien dage geschieden
dat de bergen van zoeten wijn zullen druipen, en de heuvelen van melk vlieten,
en alle stromen van Juda vol van water gaan; en er zal een fontein uit het huis
des HEEREN uitgaan, en zal het dal van
Sittim bewateren.
Ik heb
op de bijgevoegde kaart deze oostelijke zee met vermoedelijke uitbreiding een
blauwe kleur gegeven. Het is hier dat ik meen, dat de oude profetie van de
aartsvader Jakob aan Zebulon haar vervulling zal krijgen.
Genesis
49:13 Zebulon zal wonen aan het strand der wijde zee, ja, hij zal wonen aan het
strand bij de schepen, en zijn zijde zal naar Sidon gekeerd zijn.
De
vermelding dat de zijde van Zebulon naar Sidon aan de Middellandse Zee gekeerd
zal zijn, krijgt echt zin bij het ontstaan van een oostelijke zee in het toekomstige
Messiaanse Vrederijk. De Middellandse Zee of Westelijke Zee zal dan vermoedelijk
aan belang inboeten.
Ik stel
me ook de vraag of het ontstaan van de oostelijke zee in het Vrederijk ook niet
het herstel van de rivieren betekent die ooit lang geleden uit het paradijs
ontsprongen (Genesis 2:10-14)?
Voor het
gevestigde-traditionele christendom is dit alles dispensable sensationalism.
Zij gaan er vanuit dat de kerk in de plaats van het oude Israël geplaatst is,
en de Joden als heilsorgaan afgedaan. Er komt geen letterlijk Messiaanse
Vrederijk meer zoals de profeten van het Oude Testament het leerden. Het
profetische Bijbelboek Joël zag volgens het christendom zijn volledige
vervulling met Pinksteren bij het begin van de kerk in 30 AD.
Het
traditionele christendom meent sinds Constantijn de Grote dat zij zelf dit
Godsrijk kunnen of moeten waarmaken. Toen de Romeinse keizer Constantijn zich
in de vierde eeuw na Christus tot het christendom bekeerde en de kerk van Rome
tot staatsgodsdienst verhief, leerde en verwachte men dat het Godsrijk door
mensenhanden gebouwd kon worden. De profetische gedeelten van de Bijbel werden
als een allegorie uitgelegd en ontdaan van hun letterlijke boodschap. Alle
heilsbeloften in de Bijbel die betrekking op het volk Israël hadden werden op
de kerk van nu van toepassing. De duizend jaar dat satan gebonden zou worden
volgens het boek Openbaring, werd niet meer letterlijk genomen maar gezien als
een zinnebeeld van de nieuwe tijd die sinds Constantijn baan brak.
De Assyrische koning Salmaneser V was de zoon en
troonopvolger van Tiglath Pileser III. Salmaneser V is de koning die volgens de
Bijbel Samaria, de hoofdstad van het tienstammenrijk, innam en de bevolking in
ballingschap wegvoerde.
2 Koningen 18:9 Het
geschiedde nu in het vierde jaar van den koning Hizkia (hetwelk was het zevende
jaar van Hosea, den zoon van Ela, den koning van Israël) dat Salmaneser, de koning van Assyrië,
opkwam tegen Samaria, en haar belegerde. 10 En zij namen haar in ten einde van
drie jaren, in het zesde jaar van
Hizkia; het was het negende jaar van Hosea, den koning van Israël,als
Samaria ingenomen werd. 11 En de koning van Assyrië voerde Israël weg naar
Assyrië, en deed hen leiden in Halah, en in Habor, bij de rivier Gozan, en in
de steden der Meden. 12 Daarom dat zij de stem des HEEREN, huns Gods, niet
waren gehoorzaam geweest, maar Zijn verbond overtreden hadden; en al wat Mozes,
de knecht des HEEREN, geboden had, dat hadden zij niet gehoord, noch gedaan.
13 Maar in het
veertiende jaar van den koning Hizkia kwam Sanherib, de koning van Assyrië, op
tegen alle vaste steden van Juda, en nam ze in. (Statenvertaling)
In het artikel op dit blog van 14-04-2016: De Assyrische koningen Pul en Tiglath Pileser III beschreef
ik de knieval van de geleerde Edwin R. Thiele (The Mysterious Numbers of the
Hebrew Kings, 1951) naar de Assyrologie toe met zijn statement dat het
hierboven vermelde Bijbelcitaat kunstmatig aan de Bijbel was toegevoegd. Het Bijbelcitaat
is een historisch-chronologisch gedeelte dat niet compatibel met de vak-wetenschap
der Assyriologie is. . Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?ID=2873199
De inname van Samaria en de wegvoering van de tien stammen
van Israël in ballingschap wordt daarenboven door de Assyriologie aan Sargon II
toegeschreven:
7. I besieged and occupied the town of Samaria, and took 27,280 of
its inhabitants captive. I took from them 50 chariots, but left them the rest
of their belongings. I placed my Lieutenants over them; I renewed the
obligation imposed upon them by one of
the Kings who preceded me.
(The Annals of Sargon, [Excerpted from
"Great Inscription in the Palace of Khorsabad," Julius Oppert, tr.,
in Records of the Past, vol. 9 (London: Samuel Bagster and Sons, 1877), pp.
3-20])
Dat Sargon II in het licht van 2 Koningen 18:9 een
leugenaar en een geschiedenisvervalser was, wordt door de Assyriologie niet in
vraag gebracht. In zijn annalen schrijft Sargon II dat hij Samaria belegerde en
het innam. Verder schrijft hij dat hij een luitenant, een ambtenaar, over
Samaria gesteld heeft, net zoals zijn voorganger-koning deed, van wie hij
echter de naam niet doorgeeft. Het moet duidelijk zijn dat hij Salmaneser V
bedoelde. Voorwaar, geen betrouwbare geschiedenisbron.
Hoogstwaarschijnlijk is Sargon II verantwoordelijk voor een
damnatio Memoriae in Assyrië, naar Salmaneser V toe. Over Salmaneser V heeft
de Assyriologie slechts acht eponiem-jaren ter beschikking om een en ander op
de tijdsbalk in te vullen.
Een van de weinige schriftelijke verwijzingen (buiten de
eponiemlijsten) naar Salmaneser V vanuit de Assyrische bronnen, is een fragment
van een cilinder dat heden in het British Museum (K.38345) bewaard wordt. Het
is een memoriaal tekstcilinder die te Borsippa in de tempel van Nabu geplaatst
werd. De inscriptie zelf is beschadigd en niet volledig. De eindtekst maakt
echter duidelijk dat we een schriftelijk document van Salmaneser V in ons bezit
hebben. Hierna de tekst, zoals gepubliceerd door Daniel David Luckenbill,
Chicago, 1926:
829. who did not bow in submission at his feet the
mention of his name his word (?) bringing hastely before him those not
obedient to my (?) command that he caused to be surrounded, surrounding the
town the god in whom he trusted with his help not draw my (?) yoke who
carried off and was turning (them, it) to himself (his known use) his word
and the mention of his name they did not fear, and did not dread his rule
overflowed his land (?) and laid it low like a deluge his own fell upon him
and his life was no more I (?) carried off and brought to Assyria. 830. I am
Salmaneser the mighty king, king of the universe, king of
Assyria, king of the four regions of the
world, viceroy of Babylon, king of Sumer
and Akkad, son of , king of Assyria; most precious scion of Assyria, seed of
Royalty, of the eternal days of Borsippa, whose site (?) had been damaged by
the violence of the mighty floods its damage I repaired and strengthened its
structure. May Nabu look upon the temple with
delight.
Over de regeerperiode van Salmaneser V is er aldus buiten de Bijbel en de
werken van Flavius Josephus niet veel informatie beschikbaar.
Wat de Bijbel betreft, wil de orthodoxe Assyriologie wel aannemen dat
Salmaneser V, Samaria belegerd heeft, maar maakt daarmee echter een foute
identificatie vanuit de eponiemlijst, met Samaria. Men gaat er namelijk van uit
dat het vermelde Shamarain in de Eponiemlijst, Samaria zou zijn.
Tijdens de eponiemjaren van Mahde, Assur-ishmeani en Salmaneser wordt er gewag
gemaakt van een campagne tegen Shamarain. Hoewel deze plaatsnaam afwijkt van
het Assyrische Samerina voor Samaria,
heeft men toch voor de identificatie van Shamarian voor Samaria gekozen. Tegen
deze identificatie spraken al eerder historici met grote naam zoals o.a.
Albright (geciteerd door Merrill F. Unger, Israel and the Aramaeans of
Damascus, Chapter X, voetnoot 33).
Shamarain of beter geschreven
Shabarain is te identificeren met Sibraim terwijl Samaria; Samarina
blijft. De belegering en inname van Samaria door Salmaneser V, besloeg drie
jaar, een tijdsperiode die in de Eponiemlijsten ontbreekt.
De conclusie zou moeten
zijn dat er hiaten in de Eponiemlijsten voorkomen, maar dit is voor de
Assyriologie ondenkbaar. Dit gegeven zou heel hun constructie naar beneden
halen.
De val van Samaria vond volgens de
Bijbelse chronologie plaats in 717 v. Chr. (Zie TIJD
en TIJDEN, 2015,
hoofdstuk: voorjaar 717 v. Chr., de wegvoering van de tien stammen, blz.
312-320), zie de link hierna, voor wie het boek wil aanschaffen: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579)
Drie jaar eerder, in het voorjaar
van 720 v. Chr., begon de belegering van Samaria door het Assyrische leger van
Salmaneser V.
Na de inname van Samaria, begon
Salmaneser V hetzelfde jaar een campagne tegen Syrië en Fenicië, dat leert de
Joodse historicus Flavius Josephus. Een historisch gegeven dat haaks staat op
wat de orthodoxe Assyriologie leert.
1.
WHEN Shalmaneser, the king of Assyria,
had it told him, that [Hoshea] the king of Israel had sent privately to So, the
king of Egypt, desiring his assistance against him, he was very angry, and made
an expedition against Samaria, in
the seventh year of the reign of Hoshea; but when he was not admitted [into the
city] by the king, (24) he besieged
Samaria three years, and took it by force in the ninth year of the reign of
Hoshea, and in the seventh year of Hezekiah, king of Jerusalem, and quite
demolished the government of the Israelites, and transplanted all the people
into Media and Persia among whom he took king Hoshea alive; and when he had
removed these people out of this their land he transplanted other nations out
of Cuthah, a place so called, (for there is [still] a river of that name in
Persia,) into Samaria, and into the country of the Israelites.
2.
And nowthe king of Assyria invaded all Syria and Phoenicia in a hostile manner. The name of this king is also set
down in the archives of Tyre, for he
made an expedition against Tyre in the reign of Eluleus; and Menander attests to it, who, when he wrote his
Chronology, and translated the archives of Tyre into the Greek language, gives
us the following history: One whose name was Eluleus reigned thirty-six years; this king, upon the revolt of the
Citteans, sailed to them, and reduced them again to a submission. Against these
did the king of Assyria send an army, and in a hostile manner overrun all
Phoenicia, but soon made peace with them all, and returned back; but Sidon, and
Ace, and Palsetyrus revolted; and many other cities there were which delivered themselves
up to the king of Assyria. Accordingly, when the Tyrians would not submit to
him, the king returned, and fell
upon them again, while the Phoenicians had furnished him with threescore ships,
and eight hundred men to row them; and when the Tyrians had come upon them in
twelve ships, and the enemy's ships were dispersed, they took five hundred men
prisoners, and the reputation of all the citizens of Tyre was thereby
increased; but the king of Assyria returned, and placed guards at their rivers
and aqueducts, who should hinder the Tyrians from drawing water. This continued for five years; and
still the Tyrians bore the siege, and drank of the water they had out of the
wells they dug." And this is what is written in the Tyrian archives
concerning Shalmaneser, the king of
Assyria.
- Joodse
Oudheden Boek IX, xiv. 1,2 (volgens de vertaling van het Grieks naar het Engels
door William Whiston)
Flavius
Josephus verhaalt dat Salmaneser V
na de val van Samaria, een beleg van Tyrus begon dat vijf jaar zou duren. Samen
met de belegering van Samaria gedurende drie jaren zijn dit in totaal acht
jaren die in de Eponiemlijsten van de regeerperiode van Salmaneser V, ontbreken.
De belegering van Samaria door Salmaneser V liep vanaf 720 v. Chr. tot
717 v. Chr., waarna hij in hetzelfde jaar een belegering van Tyrus voor een
periode van vijf jaar tot 712 v. Chr., ondernam.
De werkelijke
regeerperiode van Salmaneser V besloeg aldus een veel langere periode dan de
Eponiemlijsten laten verstaan.
Hierna
breng ik een reconstructie van de regeerperiode van Salmaneser V op basis van
de Bijbelse gegevens en van de Joodse oudheid-historicus: Flavius Josephus.
Samen met de fragmentarische Eponiemgegevens is het mogelijk een en ander
logisch op de tijdsbalk aan te brengen.
Zoals uiteengezet in DE
ASSYRIOLOGIE HERZIEN, 2012, was Salmaneser V al in 735 v. Chr. door Tiglath
Pileser III als co-regent aangesteld. Voor wie het boek wil aanschaffen, zie
link: https://www.bol.com/nl/p/de-assyriologie/9200000049946824/)
731/730 Tijdens het eponiem van
Bêl-Harran-bêla-usur, de gouverneur van Guzana, veldtocht tegen [...].almaneser [V] beklom de troon.
730/729 Tijdens het eponiem van Marduk-bêla-usur,
de gouverneur van Amedi, de koning bleef in het land.
Commentaar: een
eufemisme voor nietsdoen
729/728 Tijdens het eponiem van Mahde,
de gouverneur van Nineveh, veldtocht tegen [Shamarain].
728/727 Tijdens het eponiem van Aur-imanni,
de gouverneur van Kalizi, veldtocht tegen [Shamarain].
727/726 Tijdens het eponiem van
almaneser, de koning van Assyrië, veldtocht tegen [Shamarain].
726/725 Tijdens het eponiem van
Inurta-ilaya, de opperbevelhebber.
725/724 Tijdens het eponiem van
Nabû-taris, de gouverneur van [...]ti.
724/723 Tijdens het eponiem van
Aur-nirka-da'in, de gouverneur van [...]ru.
HIAAT
IN DE EPONIEMLIJSTEN TOT OP SARGON II -
De ontbrekende jaren kunnen we vanuit
de Bijbel en vanuit de werken van Flavius Josephus invullen:
720/717 Belegering van Samaria door het leger van Salmaneser V.
717 Val van Samaria
717/712 Hetzelfde jaar van de inname van Samaria rukt Salmaneser V met zijn
leger naar Tyrus op en begint een belegering van vijf jaar. Sargon II is
tijdens deze periode, sinds het voorjaar van 719 v. Chr. mede-koning van Assur.
Ik neem aan dat
Salmaneser V in het vijfde jaar van de belegering van Tyrus in 712 v. Chr., aan
zijn einde gekomen is. Hoogstwaarschijnlijk werden hij en zijn troepen die rond
de stad Tyrus gelegerd waren, door de invasie van de Zeevolken in de Levant,
weggevaagd. Voor de orthodoxie is het einde van Salmaneser V in raadselsgehuld.
Voor de invallen van de
zeevolken gereviseerd naar de achtste eeuw v. Chr., zie: De zonaanbidder, 2016, appendix 1, blz. 149-158. Voor wie het boek
wil aanschaffen, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/87999
De orthodoxie meent Salmaneser
V ook te kunnen identificeren met de Babylonische koning Uloulaios van de
Ptolemeüs-canon. Hierna volgt het relevante gedeelte van de canon:
Nabonassar
(Nabonassáros): 27.02.74722.02.733
Nabu-nadin-zeri
(Nadíos): 23.02.73321.02.731
Nabu-mukin-zeri en Pulu 22.02.73120.02.726
Ululai (Iloulaíos):21.02.72619.02.721
Marduk-apla-iddina
II 20.02.72116.02.709
Arkeanós (Sargon II) 17.02.70914.02.704
Maar op basis van wat we
uit de Bijbel en de werken van Flavius Josephus historisch gereconstrueerd
hebben, is er geen reden meer om de moeilijke identificatie met Uloulaios te
zoeken. We kunnen gerust Uloulaios als een Babyloniër op de troon van Babylon laten.
Hoogstwaarschijnlijk volgde Salmaneser V de politiek van zijn voorganger
Tiglath Pileser III die met een schatplichtig Babylon vrede nam. Op het eerder
verwezen cilinder in het British Museum noemt hij zich een viceroy van
Babylon.
De Assyrische veldtochten naar het gebied van Israël in de achtste eeuw v. Chr.
Met
onze aflevering van 14-04-2016
behandelden we de plaatsing van de regeerperiode van Tiglath Pileser III op de
tijdsbalk, op basis van Bijbelse ankerpunten. De chronologische schikking van
TPIII door de orthodoxe Assyriologie werd losgelaten. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?ID=2873199
Het
jaartal 709 v. Chr. als veertiende regeringsjaar van Hizkia werd bekomen door
het linken van de regeerperiode van Hizkia van Juda aan het vijftiende
jubeljaar. De constructie van Edwin R. Thiele waarbij deze onderzoeker de
chronologische gegevens van de Bijbel met de Assyrische koningslijst verbond,
werd afgewezen. De Assyriologie dwingt voor het kiezen van 701 v. Chr. voor de
belegering van Jeruzalem door Sanherib in het veertiende regeringsjaar van
Hizkia, een verschil van acht jaar op de tijdsbalk.
De
Seder Olam leert dat de Assyriërs met regelmaat het gebied van Israël en Juda
zijn binnengevallen. Ook in de Legends of the Jews, Louis Ginzberg, (Hoofdstuk
IX, The Two Kingdoms Chastised), lezen we dat de Assyrische invasies over
verschillende jaren verspreid liepen.
Pekah,
however, was not permitted to enjoy the fruits of his victory, for the king of Assyria invaded his empire,
captured the golden calf at Dan, and led the tribes on the east side of Jordan
away into exile. The dismemberment of
the Israelitish kingdom went on apace for some years. Then the Assyrians,
in the reign of Hoshea, carried off the second golden calf together with the
tribes of Asher, Issachar, Zebulon, and Naphtali, leaving but one-eighth of the
Israelites in their own land. The larger portion of the exiles was taken to
Damascus. After that Israel's doom overtook it with giant strides, and the last
ruler of Israel actually hastened the end of his kingdom by a pious deed. After
the golden calves were removed by the Assyrians, Hoshea, the king of the north,
abolished the institution of stationing the guards on the frontier between
Judah and Israel to prevent pilgrimages to Jerusalem. But the people made no
use of the liberty granted them. They persisted in their idolatrous cult, and
this quickened their punishment. So long as their kings had put obstacles in
their path, they could excuse themselves before God for not worshipping Him in
the true way. The action taken by their king Hoshea left them no defense. When the Assyrians made their third
incursion into Israel, the kingdom of the north was destroyed forever, and
the people, one and all, were carried away into exile .
De
eerste Assyrische invasie hebben we in 763 v. Chr. op de tijdsbalk geplaatst.
Het was het jaar van de gezamenlijke campagne van Pul en Tiglath Pileser III, zoals
beschreven in 1 Kronieken 5:25-26.
In mijn
studie De Assyriologie herzien, 2012 (Voor wie het boek wil aanschaffen, zie
link: https://www.bol.com/nl/p/de-assyriologie/9200000049946824/), laat ik de (alleen)regeerperiode van Tiglath
Pileser III in het mega-natuurcatastrofejaar van 761 v. Chr. aanvangen, en voeg
de Eponiemgegevens voor de volgende dertien jaar op de tijdsbalk in. Ik
vermeldde al eerder een breuk van 22
jaar in de Eponiemlijsten tussen het eponiem van Nergal-nasir, de gouverneur
van Nisibis, opstand in Kalhu, - en het eponiem van Nabû-bela-usur, de
gouverneur van Arrapha.
Hierna volgen
de eponiemgegevens met betrekking op
Tiglath Pileser III. De jaartallen tussen rechte haken zijn van de orthodoxie,
de jaartallen tussen kromme haken zijn de gereviseerde jaartallen:
1 [745/744] (761/760) Tijdens het eponiem van
Nabû-bela-usur, de gouverneur van Arrapha, in Ajaru,
de dertiende,. In Tarîtu,
hij naar Mesopotamia.
Commentaar:
Tijdens zijn eerste regeringsjaar leidde Tiglath Pileser III een veldtocht
tegen Babylon en voerde campagne in het noorden en zuiden van Babylonië.
2 [744/743] (760/759) Tijdens het eponiem van
Bêl-dan, de goeverneur van Kalhu, veldtocht naar Namri.
Commentaar:
Tijdens zijn tweede regeringsjaar leidde Tiglath
Pileser III een veldtocht tegen Medië en nam Namri in.
3 [743/742] (759/758) Tijdens het eponiem van
Tiglath-pileser, de koning van Assyrië, daar gebeurde een bloedbad onder de
Urarturieten in Arpad.
Commentaar: Tijdens zijn derde regeringsjaar leidde Tiglath Pileser
III een veldtocht tegen Urartu.
Van
deze veldtocht zijn de annalen van zijn paleismuren te Kalhu/Kalah
(gedeeltelijk-fragmentarisch) bewaard gebleven. In het verloop van zijn
campagne tegen Urartu beweerd Tiglath Pileser III schatting of tribuut
ontvangen te hebben van een aantal koningen van de kust (Middellandse Zee),
waaronder hij koning Azaria van Juda als de leider van een Assyrisch-vijandelijke
Klein-Aziatische coalitie van koningen vermeld.
Verder
vermeldde hij o.a. Rezin van Damascus, Menahem van Samaria, Sibitti-bili van
Goebla en vele meer. Zo is er ook bijvoorbeeld de vermelding van een Arabische
koningin Zabibe, wat toch verwondering opwekt. Een vrouw op de troon in het
Arabië van de achtste eeuw v. Chr.!
4 [742/741] (758/757) Tijdens het eponiem van
Nabû-da'inannil, de opperbevelhebber, veldtocht tegen Arpad.
Commentaar: De plaats Arpad lag westelijk van Assyrië en de val
van deze stad bezegelde het lot van Urartu en zijn Anatolische geallieerden.
5 [741/740] (757 /756) Tijdens het eponiem van
Bêl-Harran-bêla-usur, de paleis maarschalk, veldtocht naar hetzelfde; de stad
werd genomen na drie jaar.
6 [740/739] (756/755) Tijdens het eponiem van
Nabû-etiranni, de opperdienaar, veldtocht tegen Arpad.
7 [739/738] (755/754) Tijdens het eponiem van
Sin-taklak, de maarschalk, veldtocht tegen Ulluba; Birtu werd ingenomen
Commentaar: Ulluba lag
ten noorden van Assyrië.
8 [738/737] (754/753) Tijdens het eponiem van
Adad-bêla-ka'in, de gouverneur van Aur, Kullania werd ingenomen.
Commentaar:
De stad Kullania was dezelfde plaats als het Bijbelse Kalno waarnaar de profeet
Jesaja ten tijde van koning Achaz van Juda, verwijst.
Jesaja
10:5 Wee den Assyriër, die de roede
Mijns toorns is, en Mijn grimmigheid is een stok in hun hand! 6 Ik zal hem
zenden tegen een huichelachtig volk, en Ik zal hem bevel geven tegen het volk
Mijner verbolgenheid; opdat hij den roof rove, en plundere de plundering, en
stelle het ter vertreding, gelijk het slijk der straten. 7 Hoewel hij het zo
niet meent, en zijn hart alzo niet denkt, maar
hij zal in zijn hart hebben te verdelgen, en uit te roeien niet weinige volken.
8 Want hij zegt: Zijn niet mijn vorsten al te zamen koningen? 9 Is niet Kalno gelijk Karchemis? Is Hamath niet
gelijk Arfad? Is niet Samaria gelijk Damaskus?
Van het
achtste regeringsjaar van Tiglath Pileser III bleven ook de oorspronkelijke annalen
van zijn paleismuren te Kalah/Kalhu, bewaard. Hieruit leren we dat hij tijdens
de campagne naar Kullania/Kalno opnieuw tribuut ontving van Menahem van
Samaria. Op mijn bijgevoegd chronologisch schema merken we dat dit het laatste regeringsjaar
van Menahem was. Een historisch puzzelstukje dat past in het gereviseerde
plaatje.
9 [737/736] (753/752) Tijdens het eponiem van
Bêl-emuranni, de gouverneur van Rasappa, veldtocht tegen Medië
Commentaar:
Het negende regeringsjaar van Tiglath Pileser bracht hem opnieuw naar Medië,
waar grote gebieden van geannexeerd werden.
Van
deze veldtocht is de bekende Iran-stele bewaard gebleven. De stele (waarvan
de tekst zwaar beschadigd is) verwijst nogmaals naar Menahem van Samaria als
schatplichtig aan Tiglath Pileser III. Ook is er een verwijzing naar Sibitti-bili
van Goebla.
10 [736/735] (752/751) Tijdens het eponiem van
Inurta-ilaya, de gouverneur van Nisibis, veldtocht tegen de voet van de berg
Nal.
Commentaar: De berg Nal
lag noordelijk van Assyrië.
11 [735/734] (751/750) Tijdens het eponiem van
Aur-allimanni, de gouverneur van Arrapha, veldtocht tegen Urartu
12 [734/733] (750/749) Tijdens het eponiem van
Bêl-dan, de gouverneur van Kalhu (Kalah-Nimrud), veldtocht tegen Filistea
Commentaar:
Voor het twaalfde regeringsjaar van Tiglath Pileser hebben we alleen de
summiere vermelding van de eponiemlijst: veldtocht tegen Filistea, aangezien de
betreffende annalen van zijn paleismuren te Kalhu verloren gingen. Ik vermeldde
in het vorige artikel dat Essarhaddon, een latere Assyrische heerser, de tegels
voor eigen gebruik in zijn paleis recycleerde. Voor een historicus is dit een
spijtige zaak. We kunnen ons voorstellen dat de muren van Tiglath Pileser III s
paleis te Kalhu/Calah aan het eind van zijn leven voltooid waren, en een
chronologisch verhaal van al zijn veroveringen brachten. Wat gereconstrueerd
kon worden uit de rotzooi die Essarhaddon ervan maakte is vandaag een
fragmentarische puzzel waarvan het plaatje ontbreekt. De orthodoxe Assyriologie
heeft alle puzzelstukjes binnen het kader van de eponiemlijsten trachten in te
vullen.
De Assyrische veldtocht
naar Filistea van 750 v. Chr. past in de Bijbelse gegevens betreffende de
beschreven invasie van Israël in de dagen van Pekach:
2
koningen 15:29 In de dagen Pekah,
den koning van Israël, kwam Tiglath-pilezer,
de koning van Assyrië, en nam Ijon in, en Abel-beth-maacha, en Janoah, en
Kedes, en Hazor, en Gilead, en Galilea, het ganse land van Nafthali; en hij
voerde hen weg naar Assyrië.
De
tweede Assyrische invasie sinds de veldtocht van Pul én Tiglath Pileser III
naar 1 Kronieken 5:25-26 is zodoende chronologisch verankerd in het jaar 750 v.
Chr., achttien jaar na de eerste invasie in 768 v. Chr.
Een
jaar later in 749 v. Chr. tijdens het eponiem van Aur-da'inanni, trok Tiglath
Pileser III tegen Damascus op.
13
[733/732] 749/748 Tijdens het
eponiem van Aur-da'inanni, de gouverneur van Mazamua, veldtocht tegen Damascus.
Het
jaar 748 v. Chr. was een mega-natuurcatastrofejaar en verantwoordelijk voor opnieuw
een breuk in de Eponiemlijsten. Het volgende eponiem van Nabû-bêla-usur met de
beschreven veldtocht tegen Damascus zit in de revisie van de geschiedenis van
het oudheid-Assyrië verankerd met Achaz van Juda in 737 v. Chr.
De
meest waarschijnlijke oorzaak voor de vastgestelde breuk in de Eponiemlijsten
is het mega-natuurcatastrofejaar van 748 v. Chr., wat een periode van chaos en
anarchie inluidde. Een jaar na de catastrofe van 748 v. Chr. begon in Babylon
de Nabonassar-era met een kalenderhervorming.
Het
jaar 748 v. Chr. was ook het moment dat het leger van Uzzia/Azaria in het jaar
van de zevende olympiade, uit Egypte werd teruggetrokken (De zonaanbidder, 2016, blz. 33-44, voor wie het boek wil
aanschaffen, http://www.bravenewbooks.nl/books/87999)
De
derde Assyrische invasie heb ik in het vorige artikel gedateerd in 736 v. Chr.
in het tweede regeringsjaar van koning Achaz van Juda.
De
aanleiding voor het opnieuw oprukken van Tiglath Pileser III tegen Damascus,
was een schrijven aan de koningen van Assur van een in het nauw gedreven
koning Achaz van Juda, die door de
geallieerde legers van Samaria en Damascus aangevallen werd.
Jesaja
7:1 Het geschiedde nu in de dagen van Achaz, de zoon van Jotham, de zoon van
Uzzia, de koning van Juda, dat Rezin,
de koning van Aram, met Pekah, de
zoon van Remalia, de koning van Israël, tegen Jeruzalem ten strijde trok; maar
hij kon in de strijd daartegen de overhand niet behalen.
2
Kronieken 28:16 In die tijd zond koning Achaz het
verzoek tot de koningen van Assur hem te helpen.
De
beschreven invasie van Pekah geallieerd met Rezin, in Juda kan chronologisch nauwkeurig
gedateerd worden in het jaar 736 v. Chr.
Zie De Zonaanbidder, 2016, blz. 102.
Op
basis van dit aangereikt Bijbels tijd-navigatiepunt verankeren we het eponiem
van Nabû-bêla-usur met de veldtocht van Tiglath Pileser III tegen Damascus, met
het jaar 736 v. Chr.
25 [732/731] 736/735 Tijdens het eponiem van
Nabû-bêla-usur, de gouverneur van Si'imme, veldtocht
tegen Damascus.
26 [731/730] 735/734 Tijdens het eponiem van
Nergal-uballit, de gouverneur van Ahizu-hina, veldtocht tegen apiya.
Commentaar: De veldtocht tegen Sapia voerde Tiglath Pileser III naar
het zuidelijke gebied van Babylon, en deze veldtocht is ook fragmentarisch bewaard
gebleven via de gereconstrueerde annalen van zijn paleismuren te Kalhu/Kalah.
27 [730/729] 734/733 Tijdens het eponiem van
Bêl-lu-dari, de gouverneur van Tille, de
koning bleef in het land.
Commentaar:
de uitdrukking: de koning bleef in het land is een eufemisme dat op niets
doen slaat. We zijn alleen in het bezit van de eponiem-vermelding. Van de annalen
op de paleismuren te Kalah bleef als informatie over dit jaar, niets bewaard.
28 [729/728] 733/732 Tijdens het eponiem van
Liphur-ilu, de gouverneur van Habruri, de koning nam de hand van Bêl [].
Commentaar:
de uitdrukking de koning nam de hand van Bel, wijst op het koningschap over
de stad Babylon. Volgens de orthodoxe Assyriologie was Tiglath Pileser III
onder zijn Babylonische naam Pul, koning over Babylon. Een identificatie die we
eerder afwezen. De Bijbelse Pul zit op de tijdsbalk ten tijde van koning
Menahem van Israël en is chronologisch gezien te onderscheiden van de
Babylonische Pul van de Ptolemeüs-canon.
De Babylonische koningen
die contemporain met Tiglath Pileser III waren, zijn Nabu-shuma-ishkun (761-748 v. Chr.) en Nubu-nasir of
Nabonassar (748/734 v. Chr.).
Tiglath
Pileser III heeft verschillende veldtochten naar het gebied van Babylon
ondernomen en grote delen ervan geannexeerd. Of hij daadwerkelijk ook de
hoofdstad Babylon ooit binnengemarcheerd is blijft een vraagteken. De
Babylonische koningslijsten vermelden hem niet.
29 [728/727] 732/731Tijdens het eponiem van
Dur-Aur, de gouverneur van Tuhan, de koning nam de hand van Bêl; de stad van
Hi[...] werd ingenomen.
Commentaar:
idem dito als voor het eponiem van Liphur-ilu.
[727/726] 731/730 Tijdens het eponiem van
Bêl-Harran-bêla-usur, de gouverneur van Guzana, veldtocht tegen [...].almaneser [V] beklom de troon.
Conclusie: De
Assyriologie is overtuigd dat de Eponiemlijsten een ongebroken historische lijn
van eponiemen, koningen en gebeurtenissen voorsteltvan
het jaar 892 v. Chr. tot het jaar 648 v. Chr.. Alle daarnaast gevonden annalen
van Assyrische koningen worden binnen het raamwerk van de Eponiemlijsten
ingevuld. In het licht van de Bijbel is dit nochtans onhoudbaar. Er ontbreken
zondermeer namen van koningen in de Eponiemenlijst. Een voorbeeld zijn Pul én
Tiglath Pileser III als twee afzonderlijke koningen, verder is er de koning van
Assyrië ten tijde van de profeet Jona en de regeerperiode Jerobeam II van
Israël, die zich tot de God van Israël keerde ter uitredding van een
aangekondigde meganatuurcatastrofe. Een koning en een actie waar in geen een van
de bewaarde Assyrische annalen naar verwezen wordt. Dan is er nog een koning
Jareb van Assyrië waar de profeet Hosea naar verwijst. Dit zijn voorbeelden uit
de Bijbel, die in de achtste eeuw v. Chr. te plaatsen zijn. Een eeuw die
getuige was van een cyclus van meganatuurcatastrofes met iedere keer perioden
van chaos en anarchie.
In de reconstructie van
de regeerperiode van Tiglath Pileser III zijn er meerdere breuken in de
Eponiemlijst vastgesteld. Vooreerst was er een periode van co-regentschap met
Pul vanaf 768 v. Chr., het jaar van hun gezamenlijke veldtocht naar Israël
volgens 1 Kronieken 5:25-26. Vanaf het jaar 761 v. Chr. hebben we dertien
eponiemen tot 748 v. Chr. ingevuld. Daarna stelden we een breuk in de
Eponiemlijst vast tot 736 v. Chr., waarna de vijf laatste eponiemen historisch
geplaatst konden worden.
Men kan
bij deze revisie van de geschiedenis van de oudheid de schouders ophalen en
stellen dat de vak-wetenschappers het bij het rechte eind hebben. Voor hen kan
er over de rangschikking van de Assyrische koningen op de tijdsbalk niet
gediscuteerd worden. De Bijbel is voor hen een louter godsdienstig boek en
historisch niet betrouwbaar. Indien aldus de Bijbels-chronologische gegevens
niet passen in de Assyrische constructie, dan zijn het de Bijbelse gegevens die
aangepast moeten. Dat is wat de bekende geleerde Edwin R. Thiele (1895/1986) in
zijn studie The Mysterious Numbers of the Hebrew Kings, 1977, gedaan heeft.
Thiele verkorte de
regeringsduur van bepaalde koningen van Juda en Israël om deze te laten passen
in het Assyrische tijdskader. Met het inkorten van sommige regeerperioden van
Israëlitische koningen verdedigde hij de zogenaamde dual dating en paste het
enkele malen toe, ook daar waar de Bijbel niet expliciet duidelijk over is. Om
de val van Samaria, in het negende regeringsjaarjaar van Hosea, (in de Bijbel
contemporain met het zesde jaar van Hizkia van Juda), te laten passen met de
Assyrische gegevens betreffende Sargon II, verkondigde hij dat de Bijbelse
gegevens van 2 Koningen hoofdstukken 17 en 18 foutief waren, als laat en
kunstmatig aan de Bijbel toegevoegd.
2 Koningen 18:9 In het
vierde jaar van koning Hizkia dat is het zevende jaar van Hosea, de zoon van
Ela, de koning van Israël trok Salmanassar, de koning van Assur, op tegen
Samaria en sloeg het beleg ervoor. 10 Men nam het in na verloop van drie jaren;
in het zesde jaar van Hizkia dat is het negende jaar van Hosea, de koning van
Israël werd Samaria ingenomen.
2 Koningen 18:9-10 is
een Bijbelgedeelte dat absoluut niet compatibel met de Assyrische koningslijst
is, en vooral dan met de regeerperiode van Salmaneser V, Sargon II en Sanherib.
Toen het voor Thiele niet lukte door middel van dual dating en het hanteren
van ascension-years de Bijbelse chronologie in lijn te brengen met de
Assyrische gegevens, deed hij zijn knieval en verkondigde hij dat dit
Bijbelgedeelte fout was. Thiele had dus niet als vertrekbasis dat de Bijbel
door God geïnspireerd is en historisch correct. Een trieste vaststelling die
nochtans door meerdere theologen aanvaard wordt, aangezien de gefabriceerde jaartallen
van Thiele in heel wat naslagwerken gehanteerd worden.
Over de
tetrade van bloed-manen die tijdens de jaren 2014 en 2015 vier maal gelijk
vielen met de Joodse feestdagen van Pesach en Sukkot, is er in de jaren die daar
aan vooraf gingen, heel wat geschreven en gepubliceerd. Men verwees o.a. naar
de eerdere tetrade van de jaren 1949/1950 en van 1967/1968 in relatie tot de
nieuwe staat Israël. De indruk werd gewekt dat er in en rond Israël in 2014/2015
heel wat te gebeuren stond. Sommigen zagen de geprofeteerde Apocalyps in de Bijbel
een aanvang nemen. De profetie van Joël 2:31 stond te gebeuren.
Joël 2:28 Daarna zal het geschieden, dat Ik mijn Geest zal
uitstorten op al wat leeft, en uw zonen en uw dochters zullen profeteren; uw
ouden zullen dromen dromen; uw jongelingen zullen gezichten zien. 29 Ook op de
dienstknechten en op de dienstmaagden zal Ik in die dagen mijn Geest
uitstorten. 30 Ik zal wonderen geven in de hemel en op de aarde, bloed en vuur
en rookzuilen. 31 De zon zal veranderd
worden in duisternis en de maan in bloed, voordat de grote en geduchte dag des
HEREN komt. 32 En het zal geschieden, dat ieder die de naam des HEREN
aanroept, behouden zal worden, want op de berg Sion en te Jeruzalem zal
ontkoming zijn, zoals de HERE gezegd heeft; en tot de ontkomenen zullen zij
behoren, die de HERE zal roepen. (NBG 1951 vertaling)
Het
citaat van de profeet Joël leert nochtans geen tetrade van
maansverduisteringen. Er staat geschreven: De zon zal veranderd worden in
duisternis en de maan in bloed, voordat de grote en geduchte dag des HEREN komt.
Een natuurlijke zonsverduistering valt per definitie samen met de nieuwe maan,
als de maan tussen de zon en de aarde staat. Een maansverduistering valt samen
met een volle maan, als de aarde tussen de zon en de maan staat.
De
profeet Joël spreekt echter over iets buitengewoons, iets dat niet 'natuurlijk'
is, iets 'bovennatuurlijks', een ingrijpen van God.
De
tetrade van 2014/2015 stond los van de eindtijdprofetie van de Joël. Op God s
tijd en op een dag die astronomisch niet te berekenen valt, zal deze profetie
pas uitkomen. Aan die Dag gaan trouwens heel wat dagen, tijden en tekenen
vooraf. Lees hierna een volgend relevant hoofdstuk van de profeet Joël:
Joël 3:1
Want zie, in die dagen en te dien tijde, wanneer Ik een keer zal brengen in het lot van Juda en
van Jeruzalem, 2 zal Ik alle
volken verzamelen en afvoeren naar het dal van Josafat, en Ik zal aldaar
met hen in het gericht treden ter oorzake van mijn volk en van mijn erfdeel
Israël, dat zij onder de volken verstrooid hebben, terwijl zij mijn land
verdeelden, 3 en over mijn volk het lot wierpen, en een jongen gaven voor een
hoer en een meisje verkochten voor wijn, opdat zij konden drinken. (NBG 1951
vertaling)
De
profeet Joël verwijst in geen een van de drie hoofdstukken van zijn Bijbelboek naar
een toen regerende koning in Israël of Juda, waarmee het optreden van de
profeet gedateerd zou kunnen worden. Heel opmerkelijk: de profeet Joël verwijst
ook nergens naar de grote mijlpalen in de Joodse geschiedenis: namelijk de
Babylonische ballingschap van 605 tot 535 v. Chr., noch naar de wereldwijde
ballingschap die volgde na het jaar 70 AD toen de Romeinen de stad Jeruzalem en
Tempel vernietigden, en de Joden in krijgsgevangenschap wegvoerden.
Het
onderwerp van het Bijbelboek Joël is uitsluitend: de dag des HEREN, of de
oordeelsdag. Het Boek is gericht aan het Juda van de eindtijd.
Joël 1:15
Wee die dag, want nabij is de dag des
HEREN; als een verwoesting komt hij van de Almachtige.
Joël
3:1 Want zie, in die dagen en te dien tijde, wanneer Ik een keer zal brengen in het lot van Juda en van Jeruzalem,
Het
hiervoor vermelde citaat uit Joël 3:1 werd niet vervuld in 1948 toen de
Joden in mei van dat jaar hun staat Israël uitriepen. Noch in juni 1967 toen
Oost-Jeruzalem met de Tempelberg op het Jordaanse leger veroverd werd. Maar zal
pas vervuld worden in de tweede helft van een toekomstige zevenjarige eindtijdperiode, de zeventigste
jaarweek van de profeet Daniël.
In
november 1947 sprak de VN zich uit voor de deling van het Britse mandaatgebied
Palestina in een Joodse en een Arabische staat, en in het jaar daaropvolgend in
mei 1948 werd de staat Israël afgekondigd. De historische tetrade van
1949/1950 kwam hier te laat. Tenzij men bedenkt dat tussen de Joodse
feesten van Pesach en Sukkot in 1949 de VN-vredesconferentie te Lausanne
plaatsvond. De jonge staat Israël weigerde daar alle 700.000+ Arabische
vluchtelingen (vrouwen, kinderen, grijsaards) als gevolg van de
onafhankelijkheidsoorlog opnieuw binnen te laten. Het begin van veel miserie sindsdien
en een overtreding van de Thora (Exodus 22:21). Ik begrijp wel de
omstandigheden waar de jonge staat Israël zich in bevond, na het afslaan van de
binnenvallende Arabische legers tijdens de onafhankelijkheidsoorlog van
1948/49. Het was een strijd op leven of dood geweest.
De
tetrade van 1967/1968 viel gedeeltelijk gelijk volgens profetische lijnen. In juni
1967 overwon Israël in zes dagen tijd een overweldigende Arabische coalitie en nam
alle Bijbelse gebieden in bezit met als hoofdprijs Oost-Jeruzalem en de
Tempelberg. De toenmalige regering van Israël had na de drie Arabische nee s
van Khartoem: geen erkenning geen onderhandelingen en - nooit vrede -, het verkregen gebied moeten
annexeren en de Arabische bevolking aldaar burgerrechten geven. De jonge staat
Israël koos een andere weg. Zes jaar later in 1973 volgde de Jom Kippoeroorlog.
Op hun heiligste feestdag, de grote verzoendag, een dag waarop ze veilig van
enige agressie hadden moeten zijn, werden ze door een gevaarlijke Egyptisch/Syrische
coalitie overvallen. Een offensief dat zij met veel moeite konden afslaan.
Men kan
stellen dat het vanaf 1967 definitief fout is gegaan en er sindsdien andere
wetmatigheden spelen die uiteindelijk zullen uitmonden in Jacob s benauwdheid,
de grote verdrukking, de zeventigste jaarweek van de profeet Daniël.
Aan het
einde van de zevenjarige eindtijdperiode, de dag des Heren, gaat het vervolg
van Joël 3:1 pas in vervulling:
Joël
3:1 Want zie, in die dagen en te dien tijde, wanneer Ik een keer zal brengen in
het lot van Juda en van Jeruzalem,
2 zal
Ik alle volken verzamelen en
afvoeren naar het dal van Josafat, en Ik
zal aldaar met hen in het gericht treden ter oorzake van mijn volk en van
mijn erfdeel Israël, dat zij onder de volken verstrooid hebben, terwijl zij
mijn land verdeelden, 3 en over mijn volk het lot wierpen, en een jongen gaven
voor een hoer en een meisje verkochten voor wijn, opdat zij konden drinken.
Dit
vers sluit aan bij het laatste Bijbelboek Openbaring of Apocalyps dat een
Nieuwtestamentisch profetisch Boek is, en het sluitstuk van alle
Oudtestamentische profetieën wat het herstel van de Joden betreft, nationaal en
geestelijk in het oude land der vaderen: Israël. Het dal van Josafat bij de
profeet Joël is in het Boek Openbaring, het gebied van Harmageddon. En de
vermelding alle volken; dat zijn in deze tijd de Verenigde Naties die aldus
eens in de toekomst naar het land Israël getrokken zullen worden.
In mijn
studie TIJD en TIJDEN, 2015 ga ik uitvoerig
in op de chronologie vanaf Genesis tot de komst van Jezus Christus. Voor wie
het boek wil aanschaffen, zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579
Wanneer
we de Masoretische tekst van de Bijbel volgen kan men berekenen dat het vanaf
Genesis tot de inhuldiging van de Tempel van Salomo in het jaar 996 v. Chr.,
drieduizend jaar waren. Het is aldus eenvoudig te berekenen dat wanneer Salomo
rond het jaar duizend voor Christus leefde, het in totaal ongeveer zesduizend
(plus) jaar zijn vanaf de Schepping tot op heden. Een dwaasheid voor velen, maar
niettemin een chronologie die vanuit de Bijbel (Masoretische tekst) aangetoond
kan worden. In mijn boek TIJD en TIJDEN,
2015, appendix 5, verbind ik de Anno Mundi jaartelling met de westerse
kalender.
Daarnaast
hebben we de Griekse Septuagintvertaling van het Oude Testament daterend van de
derde eeuw voor Christus, die echter hogere jaartallen hanteert. Zo heeft de
Septuagint-LXX een totaal van 2242 jaar vanaf Adam tot de Grote Vloed in plaats
van de 1656 jaar van de Masoretische tekst. En vanaf de zondvloed of grote
vloed tot de geboorte van Abram heeft de Septuagint een totaal van 1172 jaar in
plaats van 352 jaar volgens de jaartallen van de Masoretische tekst. Er bestaan
aldus vraagtekens.
Mijn werk
TIJD en TIJDEN heb ik
chronologisch opgebouwd rond het fundament van de sabbat- en jubeljaartelling zoals
William Whiston, een vriend en tijdgenoot van Isaac Newton, het al in de achttiende
eeuw van onze jaartelling uitbracht. William Whiston heeft verder vooral
bekendheid gekregen door zijn voortreffelijke vertaling naar de Engelse taal
van de werken van Flavius Josephus.
Het
bijzondere aan zijn sabbat- en jubeljaartelling was zijn vaststelling dat in
het oude Israël de sabbatjaarcyclus vanaf haar instelling in 1443 v. Chr. met
de inbezitneming van Kanaän door de Israëlieten, altijd in één cyclus ononderbroken
voortging. Het Jubeljaar, het vijftigste jaar in deze cyclus, betekende geen
onderbreking maar begon in de maand Tishri (september/oktober) van het negenenveertigste
jaar van de sabbatjaarcyclus, en liep verder tot september/oktober van het
nieuwe jaar, waarin intussen al een nieuw sabbatjaar cyclus van zeven maal
zeven jaar begonnen was.
William
Whiston geeft in zijn werk tien verwijzingen naar historische sabbat- en
jubeljaren die vanuit de Bijbel, de Makkabeeënboeken en de werken van Flavius
Josephus geduid kunnen worden. Tegelijkertijd bevestigen deze historische
verankeringen de juistheid van Whiston s bevinding. In mijn werk Genesis
versus Egyptologie, 2009 voegde ik nog een elfde chronologische verankering
toe, die ik ontdekt had bij het uittekenen van mijn chronologische constructie
op millimeter papier. Het jubeljaar namelijk van 562/561 v. Chr., het jaar wanneer
de Babylonische koning Evil Merodach in zijn eerste regeringsjaar, na de dood
van zijn vader Nebukadnezar, koning Jojachin van Juda in diens zevenendertigste
jaar van zijn gevangenneming en ballingschap, uit zijn gevangenis bevrijdde. Dit
kon geen toeval zijn.
Naar
mijn weten maken weinig of geen chronologen vandaag gebruik van de wijze van
tellen van de sabbat- en jubeljaren volgens William Whiston en komen als een
gevolg hiervan tot geheel andere jaartallen wat betreft bijvoorbeeld het jaar
van de Exodus, de splitsing van het Rijk van Salomo, de val van Samaria, de
belegering van Jeruzalem door de Assyriër Sanherib, enz.
En wat
zelfs nog extra verwarring geeft, is wanneer sommigen met de foutieve verkregen
jaartallen uit het verleden het begin van het zevende millennium Anno Mundi
trachten te berekenen.
Dat de
datering van de Bijbelse geschiedenis zo moeilijk lijkt komt vooral voort door
de druk die er bestaat van de zijde van de orthodoxe Egyptologie en
Assyriologie; twee wetenschappen die in hun tijdsconstructies geen rekening met
de Bijbels-historische chronologie houden. Met mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, heb ik de gefabriceerde jaartallen van de
koningen van Assyrië en Egypte aan de Bijbelse chronologische gegevens
aangepast.
Wat betreft de link nu naar de huidige tijd zijn het
de jubeljaren van William Whiston die de brug vormen. Het dertigste jubeljaar
sinds de instelling ervan viel in het jaar 27/28 AD. De gebeurtenissen zoals
beschreven in het Lucas evangelie hoofdstuk 4 met de Heer Jezus die in de
synagoge de profetie van Jesaja 61 citeerde en het aangename jaar des HEEREN
uitriep, dienen hier op de tijdsbalk geplaatst. De verdere geschiedenis is
algemeen bekend. De Joden van toen hebben Jezus van Nazareth als Messias
afgewezen. Veertig jaar later in 70 AD gingen zij voor een tweede maal in
ballingschap en werd de tempel te Jeruzalem voor een tweede maal vernietigd.
Een onveranderde toestand sindsdien van bijna tweeduizend jaar. Sinds 1948
kennen we het nationale herstel van de staat Israël en is er sindsdien de
verwachting bij velen zowel in het christendom als in het Jodendom dat het door
de HERE God beloofde herstel van alle dingen nabijgekomen is. Aan dit beloofde
herstel zijn echter voorwaarden verbonden.
En zo
komen we tot de invulling van de link tussen de Bijbelse geschiedenis, die
afgesloten werd in de periode 30/70 AD, tot de huidige tijd. Het is weer de
jubeljaartelling volgens Whiston, die ons de weg wijst. Het zeventigste
jubeljaar viel, wanneer we de wijze van tellen van William Whiston naar de
toekomst toe hanteren, in 1987-okt./1988-sept.
Het daaropvolgende 71ste jubeljaar staat genoteerd voor het jaar oct2036/sept2037 AD.
De Heer
Jezus Christus verkondigde met het Jubeljaar van 27/28 AD aan de Joden in de
synagoge te Nazareth dat de profetie van Jesaja hoofdstuk 61 nu voor hun oren
vervuld was. Het antwoord van de Joden ter plaatse kunnen we lezen in Lucas 4:29
Zij stonden op en wierpen Hem de stad uit en voerden Hem tot aan de rand van
de berg, waarop hun stad gebouwd was, om Hem van de steilte te storten. 30 Maar
Hij ging midden tussen hen door en vertrok.
De Heer
Jezus werd afgewezen, of zoals het in het Johannesevangelie beschreven staat:
hij kwam tot het zijne, en de zijnen hebben Hem niet aangenomen.
Het is
interessant om in dit beknopte artikel de profetie van Jesaja hoofdstuk 61 volledig
te citeren aangezien de inhoud van de woorden van Jesaja aansluiten bij het
Jubeljaar zoals het beschreven staat in het Bijbelboek Leviticus.
Jesaja
61:1 De Geest des Heren HEREN is op mij, omdat de HERE mij gezalfd heeft; Hij
heeft mij gezonden om een blijde boodschap te brengen aan ootmoedigen, om te
verbinden gebrokenen van hart, om voor gevangenen vrijlating uit te roepen en
voor gebondenen opening der gevangenis; 2 om uit te roepen een jaar van het welbehagen des HEREN
(hier stopte de Heer Jezus
met voorlezen en sloot de boekrol een tijdskloof inmiddels van bijna 2000
jaar)
en een dag der wrake van onze God; om alle treurenden te troosten, 3 om
over de treurenden van Sion te beschikken, dat men hun geve hoofdsieraad in plaats van as, vreugdeolie in plaats van rouw, een lofgewaad in plaats van een kwijnende geest. En
men zal hen noemen: Terebinten der gerechtigheid, een planting des HEREN, tot
zijn verheerlijking. 4 Zij zullen de overoude puinhopen herbouwen, het
verwoeste uit vroeger tijd doen herrijzen en de steden vernieuwen, die in puin
liggen, die verwoest hebben gelegen van geslacht op geslacht. 5 Vreemden zullen
gereed staan om voor u de kudden te weiden, vreemdelingen zullen uw akkerlieden
en uw wijngaardeniers zijn; 6 maar gij zult priesters des HEREN heten, dienaars
van onze God genoemd worden; gij zult het vermogen der volken genieten en u op
hun heerlijkheid beroemen. 7 In plaats van uw schande gewordt u dubbele
vergoeding en in plaats van smaad zullen zij jubelen over hun deel; zo zullen
zij dan in hun land dubbele vergoeding verkrijgen, blijvende vreugde zal hun
geworden. 8 Want Ik, de HERE, heb het
recht lief. Ik haat onrechtmatige roof, Ik zal hun stipt hun loon geven en een eeuwig verbond met hen sluiten. 9
En hun nageslacht zal onder de volken vermaard zijn en hun nakomelingschap te
midden der natiën; allen die hen zien, zullen erkennen, dat zij het nageslacht
zijn, dat de HERE gezegend heeft. 10 Ik verblijd mij zeer in de HERE, mijn ziel
juicht in mijn God, want Hij heeft mij bekleed met de klederen des heils, met
de mantel der gerechtigheid heeft Hij mij omhuld, gelijk een bruidegom, die
zich als een priester het hoofdsieraad ombindt, en gelijk een bruid, die zich
met haar versierselen tooit. 11 Want zoals de aarde haar gewas voortbrengt en
een hof zijn zaaisel doet uitspruiten, zo zal de Here HERE gerechtigheid en lof
doen uitspruiten voor het oog van alle volken. (NBG Vertaling 1951)
Het
beloofde herstel van Israël (en via hen de hele schepping) zoals beschreven in
Jesaja hoofdstuk 61 vanaf vers 2 laat nog op zich wachten maar is een
wetmatigheid die ooit vervuld zal worden. De sleutel is Israël. We stellen
echter vast dat na het uitroepen van de staat Israël in mei 1948 de beloofde
zegeningen verbonden aan de sabbat en jubeljaren uitbleven. De vroege en late
regen, die maakten dat het land Israël van de oudheid zo vruchtbaar was, kwam in
1948 en daarna niet terug. Integendeel, water en vooral het tekort aan water is
een blijvend probleem in de nieuwe staat Israël. De Israëli s zijn uiterst
vindingrijk en hebben een ingenieus irrigatiesysteem ontworpen waarbij water
helemaal van in het noorden uit het meer van Galilea tot in het zuiden in de
Negev-woestijn en elders geleid wordt en druppelsgewijs gebruikt. Prachtig en
om bewonderend naar te kijken, maar het blijft echter mensenwerk.
Zoeken
naar bijzondere gebeurtenissen in jubeljaren volgend op het jubeljaar van 27/28
AD leveren geen resultaat op. Het is het tijds-dal waarin dat de HERE God Zijn
EKKLESIA, Zijn Gemeente, uitroept en Israël voor het grootste gedeelte van deze
tussentijd in de diaspora leeft.
Toch
zijn er raakpunten in de tijd te vinden. Zulk een scharnierjaar naar mijn mening, was het jaar 1517 AD. In oktober van dat jaar ging in
Europa namelijk de reformatie van start met een moedige hervormer Maarten
Luther die zijn 95 stellingen tegen de aflatenleer van de Roomse Kerk, tegen de
deur van de kerk te Wittenberg nagelde. Iets heel opmerkelijk nu, en minder
bekend in het Westen, in datzelfde jaar 1517 veroverden de Turken namelijk Jeruzalem
op de Arabieren, en begon de Turkse periode van heersen over het van Joden
ontvolkte gebied van Israël. Toeval? Ik meen van niet. Vanaf de exodus uit
Egypte in 1483 v. Chr. waren er in
1517 AD 2999/3000 jaar verlopen. Wat
een opmerkelijk profetisch jaartal is. De Ottomanen of Turken zouden tot het
jaar 1917 over Jeruzalem heersen en
het gebied in een soort profetische winterslaap houden. In december 1917 zouden
de Britten tijdens de eerste wereldoorlog de stad en het gebied op de Turken
veroveren. Dit is exact een tijdsperiode van 400 jaar dat overeenkomt met sommige getallenperiodes die in de
Bijbel gehanteerd worden. Maar er is meer aan de hand dat lijkt op sturing van
Gods wege. In november 1947 stemde
de VN bij meerderheid tot splitsing van het Britse mandaatgebied Palestina in
een Joodse staat en een Arabische. De Arabieren stemden tegen maar de Joden
accepteerden de deling en proclameerden enkele maanden later hun staat. Tussen
1517 en 1947 zitten er 430 jaar wat weer
een bijzondere Bijbelse tijdsperiode is, die er ten tijde van het Oude
Testament zat tussen het geven van de belofte aan Abraham van een land en een
volk en het geven van de wet aan Mozes. Er is dus meer onder de zon dan menig
iemand zou vermoeden (of willen zien). Nog een opmerkelijke Bijbelse
tijdsperiode van 50 jaar ditmaal,
zit er tussen het eerste Zionistische congres van 1897, alwaar gepleit werd voor de oprichting van een Joods
thuisland, en het jaar 1947. Van het
jaar 1947 met de deling van Palestina door de VN, tot 1987, het begin van het zeventigste jubeljaar, waren het veertig
jaar, wat weer een herkenbare Bijbelse tijdsperiode is. Denk aan de periode van
veertig jaar dat de Israëlieten na de exodus en het geven van de Wet, in de
woestijn doorbrachten, als een gevolg van hun weigering het Beloofde land
binnen te trekken.
Het
aangename jaar des HEEREN brak echter in 1987
niet door. Geen een van de beloften verbonden aan het Jubeljaar ging op 3 oktober 1987 met de Grote Verzoendag
of Jom Kippoer, in vervulling.
Integendeel, diezelfde maand vond op zwarte maandag 19 oktober in New York een
beurscrash plaats dat het begin van een wereldwijde financiële crisis inluidde
die tot op vandaag nazindert. En twee maanden later begon er een Arabische
volksopstand in Gaza, Judea en Samaria tegen het Israëlische militaire bestuur,
een opstand die manu militari door Israël de kop werd ingedrukt.
Men is
al eens in de verleiding om op basis van de eerder beschreven scharniermomenten
in de tijd berekeningen naar de toekomst toe te maken. Dit is een oefening die
menigeen al eens gemaakt heeft en in de media gelanceerd. De periode van de tetrade van bloed-manen van 2014/2015 ligt nu achter
ons en is een goed voorbeeld van zulke pogingen tot berekenen van het begin
van de Apocalyps.
Een
volgend opmerkelijk toekomstig jaartal is het jaar 2017. Op basis van de
telling van de sabbat- en jubeljaren volgens William Whiston is het jaar van de
exodus te berekenen in 1483 v. Chr. We zagen eerder al dat het 3000 jaar waren
tot het jaar 1517 met de heerserswissel over Jeruzalem. In datzelfde jaar begon
in het christelijke Europa de Reformatie.
In 2017
zal het 500 jaar geleden zijn dat de Reformatie begon en is het 3500 geleden dat de Exodus plaatsvond.
Wat de berekening/optelling van de voor Christus-jaartallen betreft, moeten we
rekening houden dat het jaar nul niet bestaat, en we bij de optelling van 1483
plus 1517 één jaar moeten aftrekken. Het zal dus met Pesach anno 2018 pas zijn
dat het 3500 jaar terug tot de exodus is. In 2018 zal het nationaal herstelde
Israël ook zijn zeventigjarig bestaan vieren. Zal dit jaar iets bijzonders te
zien geven? Ik weet het niet. Wat de wederkomst van Christus in de tussen-tijd wederhoudt, zijn
wetmatigheden zoals de vrije wil van de mens in het aannemen of afwijzen van de
HERE God, het ingaan van de volheid der heidenen, en de maat der zonde.
Wat dit laatste betreft is er een
voorbeeld in het Oude Testament over een
uitstel van oordeel. In het tweede jaar na de exodus trokken de Israëlieten
onder leiding van Mozes, van de berg Gods op naar het Beloofde Land. Twaalf
verspieders werden daarna aan de grens uitgezonden. Dit is
een geschiedenis die algemeen bekend is. De twaalf verspieders verkennen
gedurende veertig dagen het land, komen terug met druiventrossen die ze amper
kunnen dragen, bevestigen dat het een land van melk en honing is, kortom een
vruchtbaar land van overvloed. Maar tien van de twaalf verspieders overtuigen
het volk dat het land onneembaar is vanwege de sterkte van de inwoners. Met
zekerheid zouden zij ten onder gaan moesten ze trachten het land in te nemen.
Het zijn alleen Jozua en Kaleb die geloof hebben en het land willen
binnentrekken. Het volk echter laat zich overtuigen door de tien ongehoorzame
verspieders en weigert binnen te trekken. Het resultaat is dat alle volwassenen
van twintig jaar en daarboven gedoemd worden in de woestijn aan de rand van het
Beloofde Land te verblijven, tot zij daar allen gestorven zijn (Numeri
14:28-35). De nieuwe generatie zou samen met Jozua en Kaleb, achtendertig jaar
later in 1443 v. Chr., het Beloofde Land binnentrekken.
Tegelijkertijd betekende de ongehoorzaamheid van de
Israëlieten een uitstel van oordeel over
de Amorieten en de andere bewoners van het land Kanaän. De maat van hun zonde
was nochtans vol.
Genesis 15:13 Toen zeide Hij tot Abram: Weet
voorzeker, dat uw zaad vreemd zal zijn in een land, dat het hunne niet is, en
zij zullen hen dienen, en zij zullen hen verdrukken vierhonderd jaren. 14 Doch
Ik zal het volk ook rechten, hetwelk zij zullen dienen; en daarna zullen zij
uittrekken met grote have. 15 En gij zult tot uw vaderen gaan met vrede; gij
zult in goeden ouderdom begraven worden. 16 En het vierde geslacht zal herwaarts
wederkeren; want de ongerechtigheid der Amorieten is tot nog toe niet
volkomen. 17 En het geschiedde, dat de zon onderging en het duister werd,
en ziet, daar was een rokende oven en vurige fakkel, die tussen die stukken
doorging. 18 Ten zelfden dage maakte de HEERE een verbond met Abram, zeggende:
Aan uw zaad heb Ik dit land gegeven, van de rivier van Egypte af, tot aan die
grote rivier, de rivier Frath: 19 Den Keniet, en den Keniziet, en den
Kadmoniet, 20 En den Hethiet, en den Fereziet, en de Refaieten, 21 En den
Amoriet, en den Kanaäniet, en den Girgaziet, en den Jebusiet.
De tijd was in 1482 v. Chr. rijp voor hun verwijdering
uit het land, maar als een gevolg van Israëls ongeloof kregen zij achtendertig jaar respijt, uitstel van
executie. Mozes behoorde tot het vierde geslacht. Hij ging terug tot op Levi,
een van de twaalf zonen van Jakob/Israël.
Misschien kunnen we in het licht van deze geschiedenis
de lijn doortrekken naar het moderne Israël en de Arabische buurlanden. Wel moet
ik opmerken dat de Arabieren vandaag, geen Amorieten of Amalekieten zijn, maar
ook Semieten die in de lijn van de aartsvader Sem hun oorsprong terugvinden. Op
hen rusten uiteindelijk ook beloften van herstel in het komende Messiaanse
Vrederijk. Zie o.a. het artikel van 18-06-2015
op dit blog i.v.m. Egypte, zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?ID=2731643
Zij zijn wel sinds de dagen van Ismaël tegenstanders
van Israël en betwisten het recht op het Beloofde Land. Zie TIJD en TIJDEN, 2015, hoofdstuk: De
Assyriërs en Abraham, blz. 47-58.
Bij het
prille begin van de Ekklesia in het jaar 30 AD vroegen de discipelen naar de
tijd van het herstel van alle dingen en het antwoord van de Heiland was het
volgende:
Handelingen 1: 6 Zij dan, die daar bijeengekomen waren, vroegen Hem en zeiden: Here, herstelt Gij in deze tijd (30 AD)
het koningschap voor Israël? 7 Hij
zeide tot hen: Het is niet uw zaak de tijden of gelegenheden te weten,
waarover de Vader de beschikking aan Zich gehouden heeft, 8 maar gij zult
kracht ontvangen, wanneer de heilige Geest over u komt, en gij zult mijn
getuigen zijn te Jeruzalem en in geheel Judea en Samaria en tot het uiterste
der aarde.
Het was
niet de zaak van de EKKLESIA om de tijden of gelegenheden te berekenen
wanneer God zijn oud-verbondsvolk Israël geestelijk en nationaal in het oude
land der vaderen zal herstellen.
En
later zal de apostel Paulus in zijn twee Thessalonicenzenbrieven in dezelfde
zin waarschuwen:
2 Thessalonicenzen 2:1 Maar wij verzoeken u, broeders, met
betrekking tot de komst van [onze] Here
Jezus Christus en onze vereniging met Hem, 2 dat gij niet spoedig uw bezinning
verliest of in onrust verkeert, hetzij door een geestesuiting, hetzij door een
prediking, hetzij door een brief, die van ons afkomstig zou zijn, alsof de dag
des Heren (reeds) aanbrak. (NBG Vertaling)
Aan de
wederkomst van de Heer Jezus Christus gaan zoals bij de geboorte van een kind
weeën vooraf (Matteüs 24:8). De tijd voor de geboorte van een kind kan men
vanaf de bevruchting schatten op ongeveer negen maanden. Gaat men voorbij negen
maanden spreekt men in mensentaal van een ezels-dracht. Zo zal het naar mijn
mening ook zijn met de periode die vooraf gaat aan de tweede komst van
Christus. De weeën zijn alleen een indicator, dat het nabij tot zeer nabij is.
En sommige hevige weeën die er op lijken te wijzen dat het nu snel te gebeuren
staat, kunnen daarna ook weer een uitstel kennen.
Het
zevende millennium sinds de Schepping zijn we binnengegaan in oktober 2005 AD
en dit wanneer we aannemen dat de Masoretische tekst van onze Bijbel met haar
jaartallen, de correcte is en we de jubeljaartelling volgens William Whiston
volgen. Een wijze van sabbat- en jubeljaartelling die via elf historische
verankeringen van de eerste tot de zesde eeuw voor Christus op de tijdsbalk
verankerd is en aldus bewezen. Het antwoord op de vraag waarom het vrederijk
met de komst van de Messias niet is doorgebroken in 1987 ligt bij de
wetmatigheden die de Bijbelse toekomstprofetieën inhouden. Het aanbod, de
uitkomst, werd Israël in de periode 1947/1967 aangeboden en het was aan hen om
hier naar te handelen. Na 1967 is het definitief fout gelopen en als een gevolg
van diezelfde wetmatigheden die we in het profetische woord vinden wordt nu een
andere piste die naar het herstel aller dingen (zie Handelingen 3:12-21),
gevolgd. Daarom meen ik dat we opnieuw in een bijzondere profetische tijdskloof
terecht gekomen zijn, en het rekenen met bepaalde tijdsperioden geen concrete
data opleveren.
Hierna
een citaat van de profeet Hosea dat in een notendop God s weg met hen
schildert, hoe Hij met zijn oude Verbondsvolk uiteindelijk tot Zijn doel zal
komen.
Hosea 5: 14 Want Ik ben als een leeuw voor Efraïm, en als een jonge leeuw
voor het huis van Juda. Ik, Ik zal verscheuren en heengaan; 15 Ik zal wegnemen,
zonder dat iemand redden kan. Ik zal heengaan (30 AD
Hemelvaart Messias), Ik wil wederkeren naar mijn
plaats, totdat zij zich schuldig gevoelen en mijn aangezicht zoeken; wanneer
het hun bang te moede is, zullen zij verlangend naar Mij uitzien. 6:1 Komt,
laat ons wederkeren tot de HERE! Want Hij heeft verscheurd, en zal ons helen;
Hij heeft geslagen, en zal ons verbinden. 2 Hij zal ons na twee dagen doen herleven (20??
AD), ten derden dage (het Messiaanse
Vrederijk) zal Hij ons oprichten, en wij zullen leven
voor zijn aangezicht. 3 Ja, wij willen de HERE kennen, ernaar jagen Hem te
kennen. Zo zeker als de dagenraad is zijn opgang. Dan komt Hij tot ons als de
regen, als de late regen, die het land besproeit.
Wanneer
we één dag als een periode van duizend jaar willen herkennen dan leert dit
Schriftgedeelte dat na een periode
van tweeduizend jaar van verdrukking, Israël opnieuw hersteld zal worden. De
derde dag is dan de periode van duizend jaar die we in het boek Openbaring
vinden wanneer we dit boek in zijn geheel als profetie willen herkennen. Het is
de periode van het Messiaanse Vrederijk waar de profeten uit het Oude Testament
over gesproken hebben. Daarna pas volgt het volledige herstel van alle dingen en
begint de eeuwigheid.
Het
voorgaande moet duidelijk maken dat men geen berekeningen kan maken naar het
uur, dag, maand en/of jaar van de wederkomt van Christus. Dat is uitsluitend in
God s hand. Hij is soeverein. Ieder kind van God mag wel van één ding
overtuigd zijn: God heeft alles onder controle.
Ik hoop
dat ik met mijn bijdrage niet toevoeg aan de verwarring die er over dit thema
bestaat, maar dat het een aanvulling mag zijn. Ik studeer en schrijf alleen
maar naar de mate van de genade die mij gegeven is (Efeze 4:7).
Met deze
aflevering breng ik twee Bijbelse koningen van Assyrië onder de aandacht: Pul en Tiglath Pileser III. Met het vermelden van Pul als een te
onderscheiden Assyrische koning van Tiglath Pileser III, botsen we onmiddellijk
met de gevestigde Assyriologie. De Bijbelse naam Pul komt namelijk niet in de Assyrische
koningslijst voor. Er bestaat wel een koning Pulu of Poros die volgens de
Ptolemeüs-canon, op de troon van Babylon zat van 22.02.731 tot 20.02.726 v.
Chr. De orthodoxie gaat er van uit dat deze Babylonische Pulu of Poros te
identificeren is met Tiglath Pileser III die onder een Babylonische troonnaam over
Babylon heerste. De Bijbelse Pul zou identiek zijn met de Babylonische naam van
Tiglath Pileser III?
Zuiver
chronologisch gezien kan dit echter niet, aangezien er ongeveer een periode van
dertig jaar tussen de Bijbelse koning van Assyrië Pul, en de Babylonische Pulu
of Poros, zit. Volgens de grondtekst van de Bijbel zijn Pul én Tiglath Pileser wel
degelijk twee van elkaar te onderscheiden koningen.
1
Kronieken 5:25 Maar zij hebben tegen den God hunner
vaderen overtreden, en de goden der volken des lands nagehoereerd, welke God
voor hun aangezichten had verdelgd. 26 Zo verwekte de God Israels den geest van
Pul, den koning van Assyrie, enden geest van Tiglath-Pilneser, den
koning van Assyrie, die voerde hen gevankelijk weg, te weten de Rubenieten,
en de Gadieten, en den halven stam van Manasse; en hij bracht hen te Halah, en
Habor, en Hara, en aan de rivier Gozan, tot op dezen dag.
(Statenvertaling)
Het
Bijbelboek 1 Kronieken 5:26 heeft het duidelijk over twee koningen. Ook de
Joodse historicus Flavius Josephus zag Pul en Tiglath Pileser III als twee afzonderlijke
Assyrische koningen:
Joodse
Oudheden, Boek IX, xi.1. And
after this manner it was that this Menahem
continued to reign with cruelty and barbarity for ten years. But when Pul, king of Assyria, had made an
expedition against him, he did not think meet to fight or engage in battle with
the Assyrians, but he persuaded him to accept of a thousand talents of silver,
and to go away, and so put an end to the war. This sum the multitude collected
for Menahem, by exacting fifty drachme as poll-money for every head; after
which he died, and was buried in Samaria, and left his son Pekahiah his
successor in the kingdom, who followed the barbarity of his father, and so
ruled but two years only, after which he was slain with his friends at a feast,
by the treachery of one Pekah, the general of his horse, and the son of
Remaliah, who laid snares for him. Now this Pekah held the government twenty
years, and proved a wicked man and a transgressor. But the king of Assyria, whose
name wasTiglath-Pileser, when
he had made an expedition against the Israelites, and had overrun all the land
of Gilead, and the region beyond Jordan, and the adjoining country, which is
called Galilee, and Kadesh, and Hazor, he made the inhabitants prisoners, and
transplanted them into his own kingdom. And so much shall suffice to have
related here concerning the king of Assyria.
De
voortreffelijke Statenvertaling van de Bijbel werd door meer recente vertalingen
niet gevolgd, wat betreft het vertalen van het woordje en in de grondtekst. De
NBG 1951 en de NBV 2004 volgden het gezag dat de wetenschap der Assyriologie
intussen verworven had, en negeerden de grondtekst van de Bijbel, zoals de
Statenvertaling het correct vertaalde:
1 Kronieken 5:26 Zo verwekte de God Israels den geest van Pul, den
koning van Assyrie, enden geest van Tiglath-Pilneser, den koning van
Assyrie,
Zowel
NBG als NBV voegen woorden aan de tekst toe zodat Pul en Tiglath Pileser III in
lijn met de Assyriologie, als één en dezelfde koning neergezet kunnen worden:
1
Kronieken 5:26 wekte de God van Israël de geest op van Pul, de koning van
Assur, namelijk de geest van
Tillegatpilneser, de koning van Assur, en deze voerde hen weg: de Rubenieten,
de Gadieten en de helft van de stam Manasse. En hij bracht hen naar Chalach,
Chabor, Hara en de rivier van Gozan, waar zij zijn tot op de huidige dag. (NBG Vertaling 1951)
1
Kronieken 5:26 ..Daarom zette de God van Israël koning Pul van Assyrië, ook bekend als Tiglatpileser, ertoe aan
om hen als ballingen weg te voeren. Hij bracht hen naar Chalach, Chabor, Hara
en de rivier van Gozan, en daar wonen ze tot op de dag van vandaag. (De Nieuwe
Bijbelvertaling NBV 2004)
Godzijdank
dat we de Statenvertaling in ons bezit hebben. Het oud-Nederlandsch neem ik er vandaag
graag op de koop toe bij. Met wat inspanning is het nog altijd best verstaanbaar.
Maar nu
verder met onze reconstructie van de geschiedenis van de oudheid. Koning
Menahem van het tienstammenrijk regeerde van 763 v. Chr. tot het voorjaar van
753 v. Chr. Deze regeringsjaren zijn het resultaat van het verankeren van het
veertiende regeringsjaar van koning Hizkia met het vijftiende sabbat- en jubeljaar van 709/708 v. Chr., en vanaf
dit ankerjaar op de tijdsbalk naar de regeerperiode van koning Uzzia van Juda
te navigeren. De regeerperiode van Menahem is namelijk gelinkt aan die van koning
Uzzia van Juda. Zie TIJD en TIJDEN,
2015, hoofdstuk: Kroniek van koning Uzzia, blz. 279-284. (Voor wie het boek wil
aanschaffen, zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579)
De
regeerperiode van de Bijbelse koning van Assyrië: Pul, zit aldus op de
tijdsbalk verankerd ten tijde van de regeerperiode van Menahem van Israël van het
jaar 763 tot het jaar 753 v. Chr. De Babylonische Pulu of
Poros van de Ptolemeüs canon is duidelijk te onderscheiden van de Bijbelse Pul
als koning van Assyrië, en blijft als koning van Babylon behouden met de
regeerperiode 731/726 v. Chr. Zie ook TIJD
en TIJDEN, 2015, appendix 6: De Ptolemeüs-canon.
Hierna
het Bijbelcitaat dat de Assyriër Pul met Menahem verbindt.
2
Koningen 15:17 In het negenendertigste jaar van Azarja (Uzzia), de koning van
Juda, werd Menahem, de zoon van
Gadi, koning over Israël; hij regeerde
tien jaar te Samaria. 18 Hij deed wat kwaad is in de ogen des HEREN; hij
week al zijn dagen niet af van de zonden die Jerobeam, de zoon van Nebat,
Israël had doen bedrijven, 19 Pul, de
koning van Assur, trok tegen het land op; Menahem gaf Pul duizend talenten zilver, opdat deze hem zou bijstaan om het
koningschap in zijn hand te bevestigen. 20 En Menahem hief dit geld van Israël,
van alle vermogende lieden, om het de
koning van Assur te geven: vijftig sikkels zilver per hoofd. Toen keerde de koning van Assur terug en bleef daar
niet in het land. (NBG Vertaling 1951)
In mijn
studie De Assyriologie herzien, 2012, Appendix I: Mitanni, identificeerde ik
de Bijbelse Pul als de vader van Tiglath Pileser III en dit op basis van de identificatie
van Pul s alter ego in het Mythische Mitanni: Suttarna II. (Voor wie het boek
wil aanschaffen, zie link: https://www.bol.com/nl/p/de-assyriologie/9200000049946824/)
De
regeerperiode van Pul laat ik aanvangen in het jaar van de meganatuurcatastrofe
776 v. Chr., na de dood van de legendarische Sardanapallos alias Artatama. Bij
de dood van Pul werd deze opgevolgd door zijn zoon Tiglath Pileser III. Deze
koning regeerde voor een hele tijd als co-regent met zijn vader, want ook
Tiglath Pileser III is met de regeerperiode van Menahem van het tienstammenrijk
verbonden. In de bewaarde annalen van Tiglath Pïleser III verwijst hij naar
Menahem van Samaria. Het is overigens een document dat de orthodoxie niet exact
kon dateren:
Annals
of Tiglat Pileser III, ANET 3 283: I received tribute from Kutapi of
Commagene, Rezon of Damascus,
Menahem of Samaria, Hiram of Tyre, Sibitti-bi'li of Byblos, Urikki
of Qu'e, Pisiris of Karchemi, I'nil of Hamath, Panammu of Sam'al, Tarhulara of
Gurgum, Sulumal of Melitene, Dadili of Kaska, Uassarme of Tabal, Uhitti of
Tuhana, Tuhamma of Itunda, Urimme of Hubina, and Zabibe, the queen of Arabi -
gold, silver, tin, iron, elephant-hides, ivory, linen garments with
multi-coloured trimmings, blue-dyed wool, purple-dyed wool, ebony-wood,
boxwood-wood, whatever was precious enough for a royal treasure; also lambs
whose stretched hides were dyed purple, wild birds whose spread-out wings were
dyed blue, furthermore horses, mules, large and small cattle, male dromedaries,
female dromedaries with their foals.
De
gevestigde Assyriologie heeft op basis van haar Eponiemlijsten voor Tiglath
Pileser III een regeertijd van het jaar 745 tot het jaar 727 v. Chr., wat echter
niet past met de Bijbels-chronologische gegevens over koning Menahem van Israël
met de jaren 763 tot 753 v. Chr.
Bovendien
hebben we in de bewaarde annalen van Tiglath Pileser III een vermelding over
koning Azaria/Uzzia van Juda:
In the course of my campaign, I received the
tribute of the kings of the seacoast Azariah
of Judah, like Azariah, the land of
Judah without number, reaching high to heaven and exceedingly great on
earth with eyes, as from heaven by attack of charging infantry, by mines
they heard of the onset of Assurs dense masses of troops and their hearts
became afraid I destroyed, I devastated, with fire I burned which had gone
over to Azariah and had strengthened
him like stumps exceedingly difficult was barred and was high were
situated his egress I had them bring I surrounded his garrisoned towns and
against I caused them to carry and his great like pots I smashed rider Azariah my royal palace in tribute
like that of the Assyrians I laid upon them and the city of Kullani at his
invitation the cities of Usnu, Siannu, Simirra and buna, which are on the
seacoast, together with the cities up to Mount Saue, a mountain which abuts on
Mount Lebanon, Mount Bali-sapuna, as far as Mount Amanus, the boxwood
mountain, Mount Sau, in its entirety, the provinces of Kar-Adad, the city of
Hatarikka, the province of Nukudina, Mount Hasu as well as the cities which lie
about it, the city of Ara, the cities on both sides of them, together with the
cities of Ashani and Iadabi, Mount Iaraku, in its entirety, the cities of ri,
Ellitarbi, Zitanu, up to the city Atinni, the city of Bumane, - 19 districts
of Hamath, together with the cities of their environs, which lie on the shore
of the sea of the setting sun, which had gone over to Azariah, in revolt and contempt of Assyria, I brought within
the border of Assyria. My officials I set over them as governors. 30.300 people
I carried off from their cities and placed them in the province of the city of
Ku-. 1.223 people I settled in the province of the land of Ulluba.
Koning
Azaria van Juda wordt hier beschreven als de leider van een coalitie van
Klein-Aziatische koningen tegen het oprukkende en alsmaar uitbreidende Assyrië.
Koning
Uzzia/Azaria van Juda heeft Bijbels-chronologisch een regeertijd van het jaar 803
tot 750 v. Chr. In het jaar 776 v. Chr. werd Uzzia/Azaria echter met
melaatsheid geslagen en in quarantaine geplaatst. Zijn zoon Jotham werd toen
tot aan zijn dood, als co-regent aangesteld. We moeten aannemen dat de
verwijzing naar Azaria van Juda als de leider van een Klein-Aziatische coalitie
door TPIII, in de periode van 803 tot 776 v. Chr. op de tijdsbalk te plaatsen
is, tijdens zijn gezonde periode. Het is dezelfde periode dat Uzzia/Azaria ook
Egypte onder zijn controle had (De Zonaanbidder, 2016, blz. 36-39. Voor wie het
boek wil aanschaffen, zie link: https://www.bol.com/nl/p/de-zonaanbidder/9200000056953652/)
Het
moet duidelijk zijn dat de chronologische constructie van de Assyriologie voor
deze tijdsperiode, onverzoenbaar met de Bijbels-chronologische gegevens is. Het kan niet anders zijn dan dat er hiaten zitten
in de Eponiemlijsten? Zelfs de constructie van Edwin E. Thiele in het verkorten
van de regeertijd van de koningen van Israël en Juda voor deze tijdsperiode,
mist hier haar doel, wanneer we de eerste helft van de regeerperiode van Azaria
met Tiglath Pileser III verbinden.
De
afkomst van Tiglath Pileser III is in de Assyriologie overigens omstreden. Er
bestaat twijfel over zijn afstamming. De Assyriologie had hem aanvankelijk als
de zoon van Assur Nirari neergezet, maar een latere archeologische vondst
weerlegde dit. Op een steen-inscriptie stond Tiglath Pileser III vermeldt als
de zoon van Adad Nirari? (KAH,I, Nos. 21-23. Ancient records of Assyria and
Babylonia by Daniel David Luckenbill, Chicago, 1926). De tegenstrijdigheid betreffende het zoon-schap van
Tiglath Pileser III is binnen de Assyriologie tot op heden niet opgelost.
Bovendien heeft een latere opvolger op de troon van Assur: Essarhaddon, een
zoon van Sanherib, veel van de annalen van Tiglath Pileser III in zijn tijd al vernielt.
De muren van het paleis van Tiglath Pileser III te Kalhu waren versierd met een
reeks annalen, in drie verschillende revisies op tegels, respectievelijk
bestaande uit zeven, twaalf of zestien lijnen. Essarhaddon recycleerde later de
tegels voor zijn eigen paleis.
Het
motief van de Assyrische kroniekschrijvers was duidelijk niet het accuraat
weergeven van historische gegevens, maar integendeel het verheerlijken van de
dan regerende koning.
Het is boeiend
om het commentaar van de Assyrioloog Luckenbill aangaande de annalen van
Tiglath Pileser III te lezen:
The
annals of Tiglath Pileser were engraved upon the slabs of the rebuilt central
palace at Calah. These slabs were later removed by Essarhaddon to be used in
his southwest palace of the same city. As a result of the removal and
retrimming of the stone, the annals have
come down to us in a fragmentary state. Without the aid of the Eponym lists
with notes it would have been impossible to arrange the fragments in their
chronological order, and, even so, future
discoveries are likely to show that the arrangement now generally accepted is
wrong.
Luckenbill
waarschuwt dat de oorspronkelijke annalen van Tiglath Pileser die zijn
paleismuren versierden, later door Essarhaddon in zijn paleis gerecycleerd
werden. Als een gevolg van de verwijdering en het her-trimmen van het steen,
zijn de gereconstrueerde annalen van Tiglath Pileser III tegenwoordig in een
fragmentarische toestand. Daarenboven stelt Luckenbill dat alhoewel men een en
ander chronologisch heeft kunnen rangschikken op basis van de Eponiemlijsten,
men toch kan verwachten dat de chronologische schikking fout kan zijn. Dit
statement staat ons toe alle informatie die we aangaande Tiglath Pileser III
tot nu toe hebben, opnieuw chronologisch te herschikken en ditmaal met de
Bijbel als leidraad.
De orthodoxe
Assyriologie geeft Tiglath Pileser III zoals we al gezien hebben, een
regeringsperiode van 745 tot 727 v. Chr. en dit op basis van hun interpretatie
van de Eponiemlijsten. De regeerperiode van Tiglath Pileser III werd door de
Assyriologie via hun ankerjaar 763 v. Chr., met een genoteerde
zonsverduistering boven Nineveh, op 15 juni van het tiende regeringsjaar van
Assur Dan, ten tijde van het eponiem van Bur Sagale, verkregen. Bij het
chronologisch hanteren van de Eponiemlijsten gaat de Assyriologie er echter van
uit dat de Assyrische koningslijst volledig is en er geen namen ontbreken,
zowel van koningen als van eponiemen, wat ambtenaar zou betekenen?
De
Bijbel leert dat in de beschreven periode meerdere koningen van Assyrië de
troon met elkaar deelden, wat vraagtekens bij het interpreteren van de
Eponiemlijsten plaatst. Hierna een voorbeeld:
2
Kronieken 28:16 In die tijd zond koning Achaz het verzoek tot de koningen
van Assur hem te helpen.
De
daarop volgende Assyrische invasie van het gebied van Israël geschiedde in de
dagen van Pekah, koning van Israël. Deze invasie kan chronologisch nauwkeurig
gedateerd worden.
2
Koningen 16:9 En de koning van Assur gaf hem
gehoor; de koning van Assur trok op tegen Damascus, nam het in en voerde de
bevolking in ballingschap weg naar Kir; en Rezin bracht hij ter dood. Daarop ging
Achaz Tiglath Pileser, de koning van
Assur, tegemoet naar Damascus
De
aanleiding was een schrijven aan de koningen van Assur van een in het nauw
gedreven koning Achaz van Juda, die door de geallieerde legers van Samaria en
Damascus aangevallen werd.
Jesaja
7:1 Het geschiedde nu in de dagen van Achaz, de zoon van Jotham, de zoon van
Uzzia, de koning van Juda, dat Rezin,
de koning van Aram, met Pekah, de
zoon van Remalia, de koning van Israël, tegen Jeruzalem ten strijde trok; maar
hij kon in de strijd daartegen de overhand niet behalen.
2
Kronieken 28:16 In die tijd zond koning Achaz het
verzoek tot de koningen van Assur hem te helpen.
De
beschreven invasie van Pekah geallieerd met Rezin, in Juda kan nauwkeurig
chronologisch gedateerd worden in het
jaar 737 v. Chr. Zie De zonaanbidder, 2016, blz. 102.
In het eerder
geciteerde Bijbelgedeelte van 2 Kronieken 28:16 worden de koningen, (in
het meervoud), van Assyrië door de in het nauw gedreven Achaz, aangeschreven. Maar
het is Tiglath Pileser, als koning van Assur in het enkelvoud, die tegen
Damascus oprukt. Het is duidelijk dat Assyrië tijdens deze periode meer dan één
leger ter beschikking had en de verschillende koningen jaarlijks meerdere veldtochten
uitvoerden. Een reden om de betreffende eponiemlijsten en hun chronologie, met argwaan
te behandelen.
De
volgende invasie van Assyrië in Israël dateren we in het jaar 735 v. Chr. Het
jaar dat Hosea in Israël een samenzwering smeedde tegen koning Pekah en hem
vermoorde.
2 Koningen
15: 29 In de dagen van Pekach, de koning van Israël, kwam Tiglatpileser, de koning van Assur, en
veroverde Ijjon, Abel-Bet-Maäka, Janoach, Kedes en Hasor, Gilead en Galila, het
gehele land van Naftali; en hij voerde de bevolking in ballingschap naar Assur.
30 En Hosea, de zoon van Ela,
smeedde een samenzwering tegen Pekach, de zoon van Remaljahu; hij sloeg hem
dood en werd koning in zijn plaats in het twintigste jaar van Jotam, de zoon
van Uzzia. 31 Het overige van de geschiedenis van Pekach en al wat hij gedaan
heeft, zie, dat is beschreven in het boek van de kronieken der koningen van
Israël.
In een
bewaard gebleven inscriptie van Tiglath Pileser is er een vermelding naar het verwijderen
van Pekah door de hand van de Israëlieten zelf, en het installeren van Hosea
als vazal van Assur door Tiglath Pileser:
816. Bit
Humria (het huis van Omri) het geheel
der inwoners (samen met hun bezittingen) bracht ik naar Assyrië. Pekah hun koning verwijderden zij en Hosea
zette ik (als koning) over hun. Ik ontving van hun als (schatting?) 10
talenten goud en (x) talenten zilver en bracht (het naar Assyrië) ."
Nimrud
Tablet (in Rost, 78-81, lijnen 1-19)
Dit is
een inscriptie van Tiglath Pileser III die we aan de hand van de Bijbel exact kunnen
dateren in het jaar 735 v. Chr. Het jaar dat Pekah in het tienstammenrijk
vermoord werd en Hosea de macht greep. En het laatste fragment dat we van
Tiglath Pileser III annalen hebben dateert uit dezelfde periode. Op de hierna
vermelde lijst komen we ook Achaz van Juda tegen:
"Ik
stelde Idibi'il tot poortwachter aan over het land Musri . In elk land waar
De schatting van Kushtashpi van het land Kummuh, Urik uit het land Qu'e,
Sibitti Bi'il uit , Eni il van Hamath, Panammu van Sam'al, Tarhulara uit
Gurgum, Su (lumal van Melidda ), Uassurme van Tabal, Ushhitti van Tuna,
Urballa van Tuhana, Tuham (me van Ushtunda ) (M)atani-bi'il van Armad, Sanipu
uit Beth Ammon, Sallamanu uit Moab, (M)itinti van Ashkelon, Ia u ha zi van ia-u-da-a-a ,
Quash-malaka van Edom, Mus(ri ), Hanunu van Gaza; goud, zilver, tin, ijzer,
antimony, geweven linnen gewaden, purperen wollen gewaden uit zijn land
allerlei kostbaar, de producten van zee en land, de begeerlijke dingen van hun
landen, koninklijke schatten, paarden, muilezels, gebroken tot het juk als
mijn verantwoordelijke stelde ik rab-shaqu over de stad Tyrus (om schatting te
ontvangen) van Metenna van Tyrus, 150 talenten goud ( ).
Wanneer
we al de vermelde Assyrische invasies op de tijdsbalk aanbrengen merken we dat
Tiglath Pileser III veel langer geregeerd heeft dan dat de orthodoxie leert.
De
eerste vermelding over Tiglath Pileser III als koning over Assyrië gaat terug
tot 768 v. Chr., het jaar van de beschreven invasie in 2 Kronieken 5:25-26. In
het jaar 768 v. Chr. was hij duidelijk een co-regent met zijn vader Pul. Zijn
laatste regeringsjaar was 735 v. Chr., het jaar van zijn veldtocht naar
Damascus en het aanstellen van Hosea als Assyrisch vazal over Israël. Een regeerperiode
van in totaal minstens 33 jaar voor Tiglath Pileser III. Of een verschil van
vijftien jaar met de eponiemlijsten.
Er
zitten aldus hiaten in de eponiemlijsten die geen aaneensluitende chronologie
meer voorstellen. De reden hiervoor zou kunnen liggen in de cyclus van
meganatuurcatastrofes die planeet aarde met regelmaat in de oudheid troffen.
Iedere keer zorgde dit voor chaos en anarchie. Een andere reden was de
rivaliteit tussen de samen-regerende koningen van Assyrië onderling, en de
dikwijls voorkomende breuken in hun dynastieën als gevolge van moordaanslagen.
Tiglath
Pileser III was de zoon van de Bijbelse Pul alias Adad Nirari IV die een
usurpator was. Pul was volgens mijn revisie van de geschiedenis van de oudheid
degene die de legendarische Sardanapallos versloeg en zich de kroon
toe-eigende.
Volgens
mijn reconstructie stellen we in de Eponiemlijsten een breuk vast vanaf het
eponiem van Nergal-nasir, [746/745] 783/782,
de gouverneur van Nisibis, opstand in Kalhu, tot aan het eponiem van
Nabû-bela-usur, [745/744] 761/760, de gouverneur van Arrapha, in
Ajaru, de dertiende, Tiglath-pileser [III] beklom de troon. In Tarîtu, hij
naar Mesopotamia. Een breuk met een tijdsperiode van 22 jaar waarbinnen de legendarische
Sardanapallos en de Bijbelse Pul inpast.
Pul en
Tiglath Pileser III deelden later de troon en nog later kwam de zoon en
troonopvolger van Tiglath Pileser III; Salmaneser V daarbij. Een waar
triumviraat, aan wie o.a. de belaagde koning Achaz zijn brief schreef.
De datering van de leeftijdsspan van Job op de tijdsbalk
Job 1:1
Er was een man in het land Uz, zijn
naam was Job; en dezelve man was
oprecht, en vroom, en godvrezende, en wijkende van het kwaad. 2 En hem werden
zeven zonen en drie dochteren geboren. 3 Daartoe was zijn vee zeven duizend
schapen, en drie duizend kemelen, en vijfhonderd juk ossen, en vijfhonderd
ezelinnen; ook was zijn dienstvolk zeer veel; zodat deze man groter was dan al die van het oosten. (Statenvertaling)
Met de
aflevering van deze week op dit blog wil ik de bekende geschiedenis van Job
dateren, en op de tijdsbalk onderbrengen. Het auteurschap van het Bijbelboek
Job en andere aspecten, laat ik aan deskundigen over. Dat Job een historisch
persoon was leren de overige Bijbelboeken Ezechiël (14:14, 20) en Jakobus
(5:1).
Jakobus
5:11 Ziet, wij houden hen gelukzalig, die verdragen; gij hebt de
verdraagzaamheid van Job gehoord, en
gij hebt het einde des Heeren gezien, dat de Heere zeer barmhartig is en een
Ontfermer.
Zijn
woonplaats was in het land Uz (Job 1:1), een land dat oostelijk van de Jordaan
(Job 1:3) gesitueerd wordt. Volgens de Joodse overlevering was hij een koning
van Edom.
Job, the most pious Gentile that ever lived, one of
the few to bear the title of honor "the servant of God," was of
double kin to Jacob. He was a grandson
of Jacob's brother Esau, and at
the same time the son-in-law of Jacob himself, for he had married Dinah as his
second wife. He was entirely worthy of being a member of the Patriarch's
family, for he was perfectly upright, one that feared God, and eschewed evil.
Job, or, as he is sometimes called, Jobab, was,
indeed, king of Edom, the land
wherein wicked plans are concocted against God, wherefore it is called also Uz,
"counsel."
(Legends of the Jews, by Louis Ginzberg, Chapter III,
Job and the Patriarchs)
De
Joodse overlevering leert hier niet alleen de afstamming van Job maar geeft ook
een indicatie waar Job op de tijdsbalk thuishoort. Job was namelijk een
tijdgenoot van de aartsvader Jakob en aldus is hij op de tijdsbalk te plaatsen in
de achttiende en/of zeventiende eeuw v. Chr. Job zou een leeftijd van 140 jaar
bereiken, wat niet ongewoon was in de tijdsperiode van de patriarchen.
Job
42:16 En Job leefde na dezen honderd en
veertig jaren, dat hij zag zijn kinderen, en de kinderen zijner kinderen,
tot in vier geslachten. 17 En Job stierf, oud en der dagen zat.
De Seder Olam geeft aan dat de leeftijd
van Job zelfs op 210 jaar te berekenen valt?
It was said to our forefather Abraham at the Covenant
Between the Pieces (Gen. 15:13): You shall certainly know that your seed will
be strangers in a foreign land for 400 years. Who is the seed? That is Isaac,
of whom it is said (Gen. 21:12): Because Isaac will be called seed for you. About
Isaac it says (Gen.25:26): Isaac was 60
years of age when they were born. Our forefather Jacob said to Pharao (Gen.
47:9): The days of the years of my wandering are 130 years. This makes together 190 years, this leaves 210
years, a sign for the lifetime of Job who was born at that time as it is said
(Job 42:16): Job lived thereafter 140 years and it is said (Job 42:10): The
Eternal added double to all that Job had. It turns out that Job was born
when Israel descended into Egypt and he died when they left.
(Seder Olam, The Rabbinic View of Biblical Chronology,
translated and with commentary by Heinrich W. Guggenheimer,1998)
Bij het
onderzoek van de Joodse overleveringen hanteer ik de gouden regel van Paulus,
de apostel der heidenen:
1
Thessalonicenzen 5:20 Veracht de profetieën niet. 21 Beproeft alle dingen; behoudt het goede.
De
Seder Olam leert dat Job geboren werd in het jaar dat Jacob-Israël naar Egypte
trokken en via dit jaartal wil ik een en ander historisch reconstrueren. Op de
tijdsbalk zitten we hier in het voorjaar van 1699 v. Chr. Het was het tweede
jaar van de wereldwijde hongersnood en het moment voor Jacob en zijn gezin,
zeventig mensen in totaal, naar Egypte te trekken.
Het jaartal
1699 v. Chr. werd bekomen op basis van de sabbatjaar en jubeljaarcyclus volgens
de telling van William Whiston. Dit heb ik uitgewerkt in mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, blz.61-71. Voor
wie het boek wil aanschaffen, zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579
Het
Bijbelboek Job kreeg ook aandacht in het werk van Dr. Immanuël Velikovsky
(1895/1979), Werelden in botsing,
1950. De vermelding in het boek Job dat het
vuur Gods uit de hemel viel (Job 1:16) bracht hij in verband met zijn
theorie van een cyclus van kosmische meganatuurcatastrofes die planeet aarde in
de oudheid, plaagden. Hierna een samenvatting van het werk van Velikovsky door
Wikipedia:
In
zijn boeken Werelden in botsing en Aarde in beroering schetst Velikovsky
catastrofistische theorieën, die erop neerkomen dat bepaalde tijdperken in de
geschiedenis van de aarde abrupt worden afgesloten door rampen van kosmische
aard, zoals het langs de aarde scheren van een komeet, die zich vervolgens in
een permanente baan om de zon heeft gevestigd en nu bekend is als de planeet
Venus. Deze rampen zouden in het collectieve geheugen van de mensheid zijn
gegrift en de bron vormen van diverse mythen over de hele wereld.
Verder
deed hij beweringen over eigenschappen van Venus en Jupiter. Zo was hij van
mening dat de planeet Jupiter radiosignalen uit zou moeten zenden. Dit werd
1954 toevallig bevestigd door Bernard Burke en Kenneth Franklin van het
Carnegie Instituut in Washington D.C., afdeling radio astronomie en aards
magnetisme. Op 6 april 1955, tijdens een bijeenkomst van de American
Astronomical Society, meldden ze hun bevindingen.
Ook
beweerde hij dat de oppervlaktetemperatuur van Venus zeer hoog zou liggen, in
de honderden graden Celsius boven nul. Dit stond haaks op de algemeen
geaccepteerde inzichten over Venus. In 1962 passeerde de ruimtesonde Mariner 2
de planeet Venus en stelde vast dat de oppervlaktetemperatuur ongeveer 400
graden Celsius is. Tevens nam de sonde waar dat Venus een retrograde,
tegengestelde, draairichting heeft ten opzichte van de andere planeten, behalve
Uranus, in ons zonnestelsel. Einde citaat.
De
kosmische catastrofetheorie heeft al langer mijn aandacht. Hoewel ik de theorie
vanuit mijn opleiding niet naar waarheid kan toetsen, past de theorie wel in
een resem van meganatuurcatastrofes die in de Bijbel beschreven worden, en ook
gedateerd kunnen worden. Wat dan ook het mechanisme geweest is, dat deze
meganatuurcatastrofes veroorzaakte?
Naast
Velikovsky kwam in de jaren negentig het werk van Donald W. Patten, Ronald R.
Hatch and Loren C. Steinhauer, The Long Day of Joshua and Six Other
Catastrophes, onder mijn aandacht. Deze geleerden gaan nog gedetailleerder te
werk en leveren een schema met een cyclus van catastrofes van 2484 v. Chr. tot
701 v. Chr. Het jaar 701 v. Chr. is hun ankerpunt op de tijdsbalk, vanaf waar
zij in de tijd terugrekenen. Dit jaartal zou het jaar zijn dat het Assyrische
leger van Sanherib nabij Jeruzalem door de Engel des HEREN, in het veertiende
regeringsjaar van koning Hizkia, vernietigend verslagen werd. Het jaar 701 v.
Chr. werd door de geleerde E. Thiele bekomen. Thiele dokterde op basis van de
Assyrische koningslijst het jaartal 701 v. Chr., voor het veertiende
regeringsjaar van Hizkia, uit. Hij deed dit via het aanpassen van de Bijbelse
chronologische gegevens aan de Assyrische Khorsabad-koningslijst. Thiele
verkorte uiteindelijk de algemene regeringstijd van de koningen van Israël en
Juda met ongeveer veertig jaar, om in lijn met de Assyrische chronologische
gegevens te komen. Het veertiende regeringsjaar van Hizkia wijkt op die manier met
acht jaar van de Bijbelse chronologische gegevens af. De Exodusdatum van 1447
v. Chr. wijkt zelfs zesendertig jaar af van de Bijbels-chronologische gegevens
volgens de Sabbatjaar- en jubeljaarcyclus.
In vele
zogenaamde christelijke naslagwerken en Bijbelatlassen worden de jaartallen van
E. Thiele gehanteerd. In mijn boek De Assyriologie herzien ga ik hier dieper
op in. Voor wie het boek wil aanschaffen, zie link: http://www.bol.com/nl/p/de-assyriologie/9200000049946824/
Zie ook TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 327, hoofdstuk: de kroniek van koning
Hizkia.
Als een gevolg van het hanteren van de chronologie van
Thiele voor de regeerperioden van de koningen van Israël en Juda, zit Donald W.
Patten als beginpunt, er acht jaar naast en op deze manier gaan sommige
verbanden verloren en werkt men dikwijls met circa s wat de datering van de
meganatuurcatastrofes betreft.
Wanneer men echter het
cyclusmodel van Donald W. Patten, Ronald R. Hatch en Loren C. Steinhauer,
binnen de nieuwe chronologie hanteert, zijn de resultaten nochtans verbluffend.
De catastrofe-cyclus is volgens Patten nauwkeurig te berekenen tot 54 jaar
en zes maanden met iedere keer een planetaire interactie in de maand maart,
het Romeinse Tubilustrium en de daaropvolgende catastrofe 54 jaar en 6 maanden
later in oktober, het Romeinse Armilustrium.
De onderzoekers Donald W. Patten, Ronald R. Hatch en
Loren C. Steinhauer geven voor de meganatuurcatastrofe die de aarde trof ten tijde van Job, twee vermoedelijke
jaartallen op: oktober 1728 v. Chr. en/of oktober 1620 v. Chr.
Hierna
een opgave van de belangrijkste verwijzingen naar kosmische fenomenen in het
Bijbelboek Job.
Job 1:16
Als deze nog sprak, zo kwam een ander, en zeide: Het vuur Gods viel uit den hemel, en ontstak onder de schapen en
onder de jongeren, en verteerde ze; en ik ben maar alleen ontkomen, om het u
aan te zeggen.
Job 9:1
Maar Job antwoordde en zeide: 2 Waarlijk, ik weet, dat het zo is; want hoe zou
de mens rechtvaardig zijn bij God? 3 Zo Hij lust heeft, om met hem te twisten,
niet een uit duizend zal hij Hem beantwoorden. 4 Hij is wijs van hart, en sterk
van kracht; wie heeft zich tegen Hem verhard, en vrede gehad? 5 Die de bergen
verzet, dat zij het niet gewaar worden, Die ze omkeert in Zijn toorn; 6 Die de aarde beweegt uit haar plaats,
dat haar pilaren schudden; 7 Die de zon
gebiedt, en zij gaat niet op; en verzegelt de sterren; 8 Die alleen de
hemelen uitbreidt, en treedt op de hoogten der zee; 9 Die den Wagen maakt, den Orion, en het Zevengesternte, en de
binnenkameren van het Zuiden; 10 Die grote dingen doet, die men niet
doorzoeken kan; en wonderen, die men niet tellen kan.
Job 26:7
Hij breidt het noorden uit over het woeste; Hij hangt de aarde aan een niet. 8 Hij bindt de wateren in Zijn
wolken; nochtans scheurt de wolk daaronder niet. 9 Hij houdt het vlakke Zijns
troons vast; Hij spreidt Zijn wolk daarover. 10 Hij heeft een gezet perk over
het vlakke der wateren rondom afgetekend, tot aan de voleinding toe des lichts
met de duisternis. 11 De pilaren des
hemels sidderen, en ontzetten zich voor Zijn schelden. 12 Door Zijn kracht klieft Hij de zee, en
door Zijn verstand verslaat Hij haar verheffing. 13 Door Zijn Geest heeft Hij
de hemelen versierd; Zijn hand heeft de langwemelende slang geschapen. 14 Ziet,
dit zijn maar uiterste einden Zijner wegen; en wat een klein stukje der zaak
hebben wij van Hem gehoord? Wie zou dan den donder Zijner mogendheden verstaan?
Een
Joodse overlevering leert dat het onheil over Job met nieuwjaarsdag een aanvang
nam.
This day of Job's accusation was the New Year's Day,
whereon the good and the evil deeds of man are brought before God.
(Legends of the Jews, by Louis Ginzberg, Chapter III,
Job and the Patriarchs)
Het
beschreven vuur uit de hemel uit Job 1:16 geschiedde aldus in de maand oktober
van een nog aan te duiden jaar en dit sluit aan met de beschreven cyclus van
meganatuurcatastrofes.
Volgens het onderzoek van Donald W. Patten is het niet
mogelijk vanuit de Bijbel of de Talmoed de catastrofe ten tijde van Job te
dateren? Zij geven in hun studie zoals we al gezien hebben, twee mogelijke
jaartallen op: oktober 1728 v. Chr. en/of 1620 v. Chr..
De Seder Olam die ik eerder citeerde, geeft nochtans
aanwijzingen. Laat ons zien wat de mogelijkheden zijn. De geboorte van Job plaatsten we in het jaar van de trek van Jacobs
familie naar Egypte in het jaar 1699 v.
Chr. De leeftijdsspan van Job was 140 jaar wat hem een plaats op de
tijdsbalk geeft van 1699 tot 1559 v. Chr.
Wanneer we nu van het ankerjaar 1443 v. Chr., het jaar
van de slag bij Gibeon toen de Israëlieten onder leiding van Jozua Kanaän
binnentrokken, en het beschreven fenomeen van het stilstaan van de zon, (zie TIJD en TIJDEN, 2015, hoofdstuk: Jozua
en de inbezitneming van Kanaän, blz. 121-141) in de tijd met schijven van 54
jaar en zes maanden terugrekenen, arriveren we in de maand oktober van het jaar
1661 v. Chr. voor een
meganatuurcatastrofe. Job was dan in zijn 38ste levensjaar.
Zoals
vermeld bij de aanvang van dit artikel behandel ik uitsluitend de
chronologische aspecten van het Bijbelboek Job, en laat alle andere aspecten met
rust.
Job 42:16
En Job leefde na dezen honderd en
veertig jaren, dat hij zag zijn kinderen, en de kinderen zijner kinderen,
tot in vier geslachten.
2 Koningen 13:12 Het overige nu der geschiedenissen van Joas, en
al wat hij gedaan heeft, en zijn macht, waarmede hij gestreden heeft tegen
Amazia, den koning van Juda, zijn die niet geschreven in het boek der kronieken der koningen van Israël? 13 En Joas ontsliep
met zijn vaderen, en Jerobeam zat op
zijn troon. En Joas werd begraven te Samaria, bij de koningen van Israël.
We
sloten toen af met het hiervoor geciteerde Bijbelgedeelte uit 2 Koningen 13:13
En Joas ontsliep met zijn vaderen, en Jerobeam zat op zijn troon.
Toen
Joas in het jaar 816 v. Chr. stierf zat zijn zoon Jerobeam namelijk al als
co-regent op de troon.
Dit
chronologisch gegeven putten we uit het Bijbelboek 2 Koningen 15:1 waar
geschreven staat dat Azaria koning over Juda werd in het zevenentwintigste
regeringsjaar van Jerobeam:
2
Koningen 15:1 In het zeven en twintigste jaar van Jerobeam, den koning van Israël, werd
koning Azaria, de zoon van Amazia, den koning van Juda. 2 Hij was zestien jaren
oud, toen hij koning werd, en hij regeerde twee en vijftig jaren te Jeruzalem;
en de naam zijner moeder was Jecholia van Jeruzalem. 3 En hij deed dat recht
was in de ogen des HEEREN, naar al wat zijn vader Amazia gedaan had. (Statenvertaling)
Dit is
schijnbaar in tegenspraak met 2 Koningen 14:23 waar de regeerperiode van
Jerobeam II verbonden wordt met het vijftiende regeringsjaar van Amazia, de
vader van Azaria van Juda. De Bijbelkritiek meent de Bijbel hier op een fout te
betrappen. Wanneer we echter de chronologische gegevens eenvoudig op de
tijdsbalk aanbrengen, blijkt dat het niet om een fout gaat maar integendeel, dat
het zich zelfs logisch op de tijdsbalk laat invullen. Jerobeam II was namelijk voor
een periode van dertien jaar co-regent met zijn vader Joas. Op de tijdsbalk
rekenen we vanaf het eerste regeringsjaar van Azaria in oct803/sep802 v. Chr.
zevenentwintig jaar terug de tijd in, tot apr829/mrt828 v. Chr., het jaar dat
Jerobeam II als co-regent geïnstalleerd werd. In het artikel over de Kroniek
van Joas heb ik aangetoond dat men op deze wijze de eerste veldtocht van Joas
van Israël tegen Aram kan dateren. Het is logisch te veronderstellen dat dan
een jonge Jerobeam II te Samaria de staatszaken waarnam terwijl zijn vader op
campagne was.
2
Koningen 14:23 In het vijftiende jaar van Amazia,
den zoon van Joas, den koning van Juda, werd te Samaria koning, Jerobeam, de zoon van Joas, koning van
Israël, en regeerde een en veertig jaren. 24 En hij deed dat kwaad was in de
ogen des HEEREN; hij week niet van alle zonden van Jerobeam, den zoon van
Nebat, die Israël zondigen deed. 25 Hij bracht ook weder de landpale van Israël van den ingang van Hamath, tot aan de zee
van het vlakke veld; naar het woord des HEEREN, des Gods van Israël, dat Hij
gesproken had door den dienst van Zijn knecht Jona, den zoon van Amitthai, den
profeet, die van Gath-hefer was. 26 Want de HEERE zag, dat de ellende van
Israël zeer bitter was, en dat er geen opgeslotenen noch verlatenen waren, en
dat Israël geen helper had. 27 En de HEERE had niet gesproken, dat Hij den naam
van Israël van onder den hemel verdelgen zou; maar Hij verloste hen door de
hand van Jerobeam, den zoon van Joas.
28 Het overige nu der geschiedenissen van Jerobeam, en al wat hij gedaan heeft,
en zijn macht, hoe hij gekrijgd heeft, en hoe hij Damaskus en Hamath, tot Juda
behorende, aan Israël wedergebracht heeft, zijn die niet geschreven in het boek der kronieken der koningen van
Israël? 29 En Jerobeam ontsliep met zijn vaderen, met de koningen van
Israël; en zijn zoon Zacharia werd koning in zijn plaats.
Het is
spijtig dat het boek der kronieken van
de koningen van Israël waar naar in vers 28 verwezen wordt, verloren ging.
We zouden vandaag veel meer historische gegevens over de lange
eenenveertigjarige regeerperiode van Jerobeam II kunnen invullen. Nu moeten we
tevreden zijn met enkele verzen die vanaf vers 25 tot 28 de geschiedenis brengt
van de uitbreiding van het gebied van Israël ten koste van Aram.
Dat
Jerobeam in staat was zijn macht te vestigen en zelfs het gebied van Damascus
tot aan Hamath onder Israëlitische heerschappij kon brengen, valt op de
tijdsbalk gelijk met de periode van een zwak Assyrië. Tijdens de regeerperiode
van de Assyrische koningen Assur Dan III en Assur Nerari V begon de macht van
Assur te tanen. De betreffende Eponiemlijsten vermelden regelmatig jaren van
pestilentiën, revoluties, en meerdere malen de laconieke opgave: de koning
bleef in het land, wat in feite op niets doen wijst. Dit betekende een groot
verschil met de eerdere koningen van Assur die jaarlijks militaire veldtochten
hielden.
In mijn
chronologische revisie van de Assyrische koningen heb ik de regeerperiode van
Salmaneser III verbonden met het meganatuurcatastrofe-jaar 860 v. Chr., en met
de Bijbelse ankerpunten van koning Achab en Jehu van Israël op de tijdsbalk.
Vanaf 860 v. Chr. heb ik op de tijdsbalk teruggewerkt en de Assyrische
opvolgers van Salmaneser III tot koning Assur Nerari V, gerangschikt. In mijn
boek De Assyriologie herzien, 2012,
verklaar ik een en ander. Voor wie het boek wil aanschaffen, zie link: http://www.bol.com/nl/p/de-assyriologie/9200000049946824/.
Als een
gevolg van het linken van Salmaneser III aan de Bijbelse chronologische
gegevens ontstaat er in de achtste eeuw v. Chr., ruimte op de tijdsbalk voor
het inbrengen van enkele ontbrekende namen van koningen, die niet in de
Assyrische koningslijst vermeld werden.
In het
jaar 782 v. Chr. laat ik bij de dood van Assur Nerari V in Assyrië een
damnatio memoriae aanvangen. Het laatste eponiem van zijn regeerperiode heeft
als commentaar: opstand in Kalhu. Ik neem aan dat deze opstand zich over heel
het Assyrische gebied uitgebreid heeft en plaats maakte voor koningen zoals
Sardanapallos vanuit de Griekse overlevering en voor de Bijbelse koningen Jareb
en Pul.
Te
Megiddo werd in 1904 tijdens een van de eerste opgravingen aldaar door
archeologen een zegel van Jerobeam gevonden. Het is een bronzen zegel dat
behoorde aan een koninklijke minister van Jerobeam. Het is een vakmanstuk van
een gegraveerde leeuw met een inscriptie erop: Sjema, dienaar van Jerobeam.
Het
einde van de regeerperiode van Jerobeam II viel in het jaar van de bijzondere
constellatie van planeten in 776 v. Chr. Een constellatie/interactie die in het
verleden meerdere malen meganatuurcatastrofes op aarde veroorzaakte. Het is het
jaar van de grote aardbeving ten tijde van de regeerperiode van Azaria/Uzzia in
Juda. Voor het tienstammenrijk betekende het begin van een periode van anarchie
volgend op de dood van Jerobeam II. Het eerder geciteerde Bijbelgedeelte van 2
Koningen 14:29 leert dat wanneer Jerobeam ontsliep, zijn zoon Zacharia koning
in zijn plaats werd.
2
Koningen 15:8 In
het acht en dertigste jaar van Azaria,
den koning van Juda, regeerde Zacharia, de zoon van Jerobeam, over Israël te
Samaria, zes maanden.
Dit
Bijbelgedeelte leert dat Zacharia koning werd in het 38ste
regeringsjaar van koning Azaria van Juda, wat op de tijdsbalk het jaar
oct765/sep764 v. Chr. is. Of een periode van twaalf jaar anarchie in het
tienstammenrijk zonder koning op de troon. Dit is een toestand die de profeet
Hosea, die optrad in de dagen van
Jerobeam (1:1), geprofeteerd had:
Hosea
3:4 Want de kinderen Israëls zullen vele dagen blijven zitten, zonder koning, en zonder vorst, en
zonder offer, en zonder opgericht beeld, en zonder efod en terafim.
De Aton-hymne is een kopie van Psalm 104 en niet andersom
In mijn
boek Zonaanbidder, Achnaton de strenge en hardvochtige farao van de profeet
Jesaja, heb ik op pagina 5 de Aton-hymne vermeld.
Hierna
de tekst:
Jij
verschijnt prachtvol aan de horizon van de hemel oh, levende Aton. Hij was de
eerste die leefde. Wanneer jij opkwam aan de Oostelijke Horizon heb jij alle
landen met uw pracht vervuld. Jij zijt mooi, groots, verblindend hoog boven elk
land bedekken uw stralen de aarde.
Al het
vee verheugt zich over hun weiden, bomen en planten worden groen. Vogels
vliegen uit hun nesten, vleugels gespreid. Kudden springen op hun poten. Alles
wat vliegt en neerdaalt leeft wanneer jij opstijgt.
Hoe
veelvoudig is dat wat jij gemaakt hebt. Gij enige god. Er is geen ander zoals
jij. Jij hebt de aarde geschapen volgens jouw wil, geheel alleen, alles op
aarde wat loopt en hoog vliegt. Jouw stralen voeden de velden wanneer jij
opkomt. Zij leven en groeien voor jou. Jij maakt de seizoenen om te laten
groeien. Alles wat jij gemaakt hebt. De winter om af te koelen. De hitte zodat
men jou kan proeven. Niemand anders kent jou. Red je zoon, Achnaton. Want jij
hebt hem wijs gemaakt in jouw plannen en jouw macht. Jij hebt hem grootgebracht
als je zoon wie uit jou voortkomt."
Toen de
Egyptische Aton-hymne van de ketterfarao Achnaton voor het eerst vertaald werd
stonden vele onderzoekers perplex over de gelijkenis die de hymne van Achnaton
aan zijn god Aton met de Bijbelse psalm 104, had. Met weliswaar dit grote
verschil dat Psalm 104 aan de HERE God van Israël gewijd is, en de hymne van
Achnaton aan zijn idool: Aton.
Zoals
de orthodoxe Egyptologie de faraos van Egypte op de tijdsbalk gerangschikt
heeft, kwamen de Aton-ketters in de veertiende eeuw v. Chr. terecht. Als een
gevolg van de foutieve plaatsing van Achnaton op de tijdsbalk beweerde de
Bijbelkritiek zonder blozen dat Mozes nu zijn monotheïstische visie uit Egypte
vandaan had, en dat Psalm 104 een kopie van de Aton-hymne zou zijn. Boude
uitspraken van toen, die door het revisionisme van de geschiedenis van de
oudheid onderuit gehaald zijn.
De
Aton-ketters met farao Achnaton op kop dienen in de achtste eeuw v. Chr. op de
tijdsbalk geplaatst te worden. In mijn laatste uitgave De zonaanbidder
rangschik ik de faraos van de zon chronologisch op de tijdsbalk, met de Bijbelse
chronologie, en met de historische gegevens van de oudheid-historicus Herodotos,
als ankerpunten. Voor wie het boek wil aanschaffen, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/87999
In het
boek identificeer ik Achnaton met farao Anysis van de vader der historie:
Herodotos, en geef opnieuw aandacht aan het werk van Dr. Immanuel Velikovsky:
Oedipus en Achnaton. Het lijkt er namelijk sterk op dat de Griekse legende haar
oorsprong in het Egyptische Thebe heeft. Velikovsky stelt dat de laios uit de
legende, Amonhotep III, de vader van Achnaton, is. De koninginmoeder: Iokaste,
uit de legende is Teje. Toen Laios/Amonhotep III via een orakel vernam dat zijn
zoon Oedipus/Amonhotep IV hem later zou doden, gaf hij het bevel het kind te
vondeling op een berg te leggen, nadat hij het kind aan de voeten
verminkt had. De betekenis van Oedipus is: gezwollen voeten. Het kind wordt
gevonden door een herder die het naar koning Polybus brengt die het kind
opvoedt als het zijne. Volwassen geworden trekt Oedipus/Amonhotep IV via Delphi
naar Thebe waar hij toevallig zijn biologische vader ontmoet en deze in een
ruzie doodt. In Thebe gearriveerd lost hij een raadsel van de wrede sfinx op
waarna deze zich van een rots stort. Daarna wordt Oedipus/Achnaton, koning van
Thebe en huwt de weduwe Iokaste/Teje, onwetend dat dit zijn moeder is. Toen
Oedipus later ontdekte dat hij zijn moeder getrouwd had, stak hij zijn beide
ogen uit, en zijn moeder verhing zich. In het jaar 722 v. Chr., het jaar van de
meganatuurcatastrofe, werd Thebe geteisterd door de pest en een nieuw orakel
van de priesters van Amon zorgde er voor dat Achnaton vanwege de bloedschande
met zijn moeder, de schuld kreeg.
In mijn
boek wijk ik chronologisch af van de constructie van wijlen Dr. Velikovsky en
plaats de Aton-ketters in de achtste eeuw voor Christus. Koning Polybus uit de
legende, die Velikovsky in noordwest-Iran plaatst, identificeer ik met koning
Uzzia van Juda. Het is aan het hof van Uzzia dat de jonge Amonhotep alias Achnaton
volgens mijn reconstructie van de geschiedenis, zijn ballingschap van 761 v.
Chr. tot 739 v. Chr., doorbrengt. Het is in Jeruzalem dat Achnaton met Psalm
104 in contact kwam en er een slechte kopie van maakte.
Over
koning Uzzia schrijft de Bijbel dat zijn roem en macht tot in Egypte reikte:
2
Kronieken 26:6 Hij trok uit en streed tegen de
Filistijnen, slechtte de muren van Gat, Jabne en Asdod en bouwde versterkingen
bij Asdod en in het gebied der Filistijnen. 7 God hielp hem tegen de
Filistijnen, tegen de Arabieren die in Gur-Baäl woonden, en tegen de Meünieten.
8 De Ammonieten brachten Uzzia schatting. En tot in Egypte verbreidde zich zijn
roem, want hij klom tot een toppunt van macht.
In mijn
werk TIJD en TIJDEN, 2015,
hoofdstuk: de archeologische site in Egypte: TELL EL DABA, Avaris, verwees ik
al eerder naar koning Uzzia/Azaria van Juda en zijn rol in Egypte in die tijd.
Hij blijkt de Aziatische veldheer te zijn die in het Egyptische Harris-papyrus
met de naam Irsu of Arsu, beschreven wordt. Arsu overheerste Egypte en was
volgens Ramses III, de oorzaak, voor een periode van anarchie in het land. Het
Harris-papyrus bevindt zich tegenwoordig in het British Museum. Arsu was
volgens het zogenaamde Harris-papyrus een Klein-Aziatische veldheer die met een
leger van ongeveer tweehonderdduizend man, Egypte overheerste. De soldaten
werden herders van Jeruzalem genoemd die de tempels van Egypte verwoestten en
hun steden verbrandden. Het was tijdens deze overheersing verboden om te
offeren aan de goden van Egypte. De seculiere revisionist van de geschiedenis
van de oudheid, Gunnar Heinsohn (Die Sumerer gab es nicht, 1988 blz.
175-182), stelt zondermeer dat Arsu met de Bijbelse Azarja, koning van Juda te
identificeren is.
Een
overmoedige Uzzia/Azarja zou in het jaar 776 v. Chr. menen niet alleen als
koning maar ook als hogepriester te kunnen optreden. Met Jom Kippoer ging hij
in de Tempel te Jeruzalem het Heilige der heiligen binnen, en werd daar met
melaatsheid geslagen. Het gevolg was quarantaine voor hem voor de rest van zijn
leven. Zijn zoon Jotham trad van toen af als co-regent op.
Indien
mijn reconstructie van de geschiedenis correct is, was een jonge
Oedipus/Amonhotep IV/Achnaton van dit alles getuige. In het jaar 739 v. Chr.
zou hij met al zijn verzamelde bagage van Juda uit terug naar Egypte trekken.
De
Aton-ketters zijn al een hele tijd opnieuw in de belangstelling als een gevolg
van het ontdekken van het bestaan van eerst één en nu recent van twee extra
kamers, in de tombe van Toetanchamon. Door sommigen wordt er gespeculeerd dat
de stoffelijke resten van Nefertiti, de echtgenote van Achnaton, zich daar zouden bevinden. Andere onderzoekers
beweren dat de stoffelijke resten van Nefertiti al gevonden werden en dat de
stoffelijke resten van Achnaton verloren gingen. Over de eerdere vondsten in
graf KV nr. 55 zijn de meningen onder deskundigen tot op heden verdeeld. De
gevonden stoffelijke resten in graf KV nr. 55 waren zeer beschadigd en alle
cartouches van de grafkist weggehakt. Sindsdien bestaat er een discussie
betreffende de identiteit van de beschadigde stoffelijke resten. Er bestaat
zelfs discussie over de sekse van het gevonden lichaam in KV nr. 55. Heel wat
redenen om met spanning uit te kijken naar wat de tombe van Toetanchamon nog
zal opleveren.
In mijn
boek De zonaanbidder wijs ik naar een andere piste wat betreft de mogelijke identiteit
van de nog te vinden stoffelijke resten, in de alsnog verborgen kamers in de
tombe van Toetanchamon.
Indien
Velikovsky gelijk heeft met zijn identificatie van Achnaton met de
Oedipus van de Griekse legende, is Achnaton naar het einde van zijn leven toe,
met zijn dochter Beketaton (alias Ismene van de legende), naar Eje alias Creon,
te Thebe getrokken. Daar is hij door Creon/Eje omgebracht en een laatste
rustplaats gegeven.
Zijn de Habiroe van de Amarna-correspondentie de Hebreeërs van Jozua?
Op de wijze zoals de
orthodoxe Egyptologie begin twintigste eeuw, de Egyptische dynastieën
foutief op de tijdsbalk geplaatst heeft, belandde de Amarna-tijd in de periode van de verovering van Kanaän door de
Israëlieten. De Amarna-periode in Egypte is de tijd van de ketterfaraos
Amonhotep III en Achnaton. De vazallen en gouverneurs van
farao in Kanaän onderhielden met farao een correspondentie in de vorm van
kleitabletten die te Amarna, nabij het Achetaton van de oudheid, de vorige
eeuw bij toeval gevonden werden. Volgens de kleitabletten is er meermaals een
verwijzing naar de Habiroe die de vazallen van farao in Kanaän het leven zuur
maakten. Deze Habiroe werden door de orthodoxie met de Hebreeërs
geïdentificeerd? Een identificatie die in het licht van het revisionisme van de
geschiedenis van de oudheid geen steek houdt. De Amarna-tijd hoort namelijk
thuis in de achtste eeuw voor Christus, een periode waar alle puzzelstukjes hun
plaats vinden.
Wat de Bijbel betreft bevinden we ons chronologisch gezien
op de tijdsbalk in de vijftiende eeuw voor Christus. De Israëlieten arriveerden
aan de Jordaan aan de oostelijke grens van Jericho, in de lente van het jaar
1443 v. Chr., na een verblijf van veertig jaar in de wildernis, na de exodus
uit Egypte. In mijn werk TIJD en TIJDEN,
2015, veranker ik het jaartal van de Exodus op de tijdsbalk met het jaar 1483
v. Chr. Dit jaartal is het resultaat van het chronologisch hanteren van de
Jubeljaren volgens de opgave door William Whiston. In totaal waren er dertig
jubeljaren van oct27/sep28 AD, het jaar dat Jezus het aangename jaar des
HEREN of Jubeljaar uitriep en zich als Messias bekendmaakte, tot het jubeljaar
van oct1395sep1394 v. Chr. Vanaf het eerste Jubeljaar van het jaar 1395/1394
v. Chr. zijn het zeven maal zeven jaar (=49) terug de tijd in gerekend tot de start
van de inname van het Beloofde Land in de lente van 1443 v. Chr.
Jozua 4:19 Het volk nu is uit de
Jordaan opgeklommen op de tiende der
eerste maand en zij legerden zich te Gilgal, aan de oostelijke grens van
Jericho.
Jozua 5:10 Terwijl de
Israëlieten te Gilgal gelegerd waren, vierden zij het Pascha op de veertiende dag van die maand, des avonds, in de
vlakten van Jericho; 11 en zij aten, daags na het Pascha, van de opbrengst van
het land, ongezuurde broden en geroost koren, op dezelfde dag. 12 En het manna
hield op, daags nadat zij van de opbrengst van het land hadden gegeten. Dus
hadden de Israëlieten geen manna meer, maar
zij aten dat jaar van wat het land Kanaän opleverde.
Deze twee Bijbelcitaten plaatsen we chronologisch op de
tijdsbalk in de maand Nisan of maart/april, van het jaar 1443 v. Chr. En vanuit
Jozua 5:12 maken we op dat toen in dat jaar 1443 v. Chr. met de maand nisan, de
sabbatjaarcyclus van start ging met zes jaar later het eerste sabbatjaar in het
jaar apr1437/mrt1436 v. Chr.
Wat diezelfde maand Nisan van 1443 v. Chr. na het
Pesachfeest chronologisch volgde, was de inname van Jericho, zoals beschreven
in het Bijbelboek Jozua hoofdstukken 5 en 6. Daarna plaatsen we het debacle bij
Ai (Jozua 7:1-26) op de tijdsbalk, gevolgd met de overwinning over Ai (Jozua
8;1-29), nog altijd in het voorjaar van 1443 v. Chr.
Vervolgens gaat het Bijbelboek Jozua (8:30-35) na de
verovering van Ai, verder met een bericht dat Jozua op de berg Ebal een altaar
voor de HERE God van Israël bouwt en daar de Wet van Mozes aan het volk
voorleest. Ook in de Legends of the Jews merken we dezelfde chronologische volgorde,
waarbij men onmiddellijk na het oversteken van de Jordaan naar de berg Ebal
optrekt. De mobilisatie van de overige koningen van Kanaän volgt na het bouwen
van het altaar op de berg Ebal. Dit feit plaats ik op de tijdsbalk in de herfst van 1443 v.,
Chr.
Jozua 9:1 Zodra al de koningen aan de westzijde van de Jordaan,
op het Gebergte, in de Laagte en langs de ganse kust der Grote Zee tot
tegenover de Libanon, de Hethieten, de Amorieten, de Kanaänieten, de
Perizzieten, de Chiwwieten en de Jebusieten dit hoorden, 2 sloten zij zich aaneen om eendrachtig Jozua en
Israël te bestrijden.
De inwoners van de stad Gibeon hadden intussen met een list
een bondgenootschap met Jozua en de Israëlieten gesloten en werden vervolgens
het doelwit van de overige koningen van Kanaän. Deze geschiedenis staat in
Jozua hoofdstuk 9 beschreven. Chronologisch zitten we nu in de herfst van 1443
v. Chr. Wat daarna volgt is de in Jozua hoofdstuk 10, beschreven oorlog:
Jozua 10:1 Zodra Adonisedek, de koning van Jeruzalem,
hoorde, dat Jozua Ai veroverd en met de ban geslagen had evenals hij met Jericho en zijn koning gedaan had, zo
had hij ook met Ai en zijn koning
gedaan en dat de inwoners van Gibeon
met Israël vriendschap gesloten hadden en in hun midden waren, 2 toen werd men
zeer bevreesd, want Gibeon was een grote stad, als een der koninklijke steden,
ja, het was groter dan Ai, en al haar mannen waren helden. 3 Daarom zond Adonisedek, de koning vanJeruzalem, aan Hoham, de koning van Hebron,
aan Piram, de koning van Jarmut, aan Jafia, de koning van Lakis,
en aan Debir, de koning van Eglon, deze boodschap: 4 Trekt op tot
mij en helpt mij, opdat wij Gibeon
slaan, omdat het vriendschap gesloten heeft met Jozua en de Israëlieten. 5
Hierop verenigden zich de vijf koningen
der Amorieten en trokken op: de koning van Jeruzalem, de koning van Hebron, de
koning van Jarmut, de koning van Lakis en de koning van Eglon, zij met al hun
legers; zij belegerden Gibeon en
streden ertegen. 6 Toen zonden de mannen van Gibeon tot Jozua, naar de
legerplaats te Gilgal, deze boodschap: Trek uw hand niet van uw knechten af,
ruk haastig tot ons op, verlos ons en help ons, want alle koningen der
Amorieten, die op het gebergte wonen, hebben zich tegen ons verzameld. 7 Toen trok Jozua uit Gilgal op, hij en
al het krijgsvolk met hem, allen dappere helden. 8 En de HERE zeide tot Jozua:
Vrees niet voor hen, want Ik geef hen in uw macht, niemand van hen zal voor u
standhouden. 9 En Jozua overviel hen plotseling de ganse nacht was hij, van
Gilgal uit, opgetrokken 10 en de HERE
bracht hen voor het aangezicht van Israël in verwarring, zodat hij hun een
grote nederlaag toebracht bij Gibeon, hen vervolgde in de richting van de
bergpas van Bet-Choron en hen versloeg tot bij Azeka en Makkeda. 11 Terwijl zij
nu voor Israël vluchtten en zij juist op de helling van Bet-Choron waren, wierp
de HERE uit de hemel grote stenen op hen,
tot Azeka toe, zodat zij stierven; die door de hagelstenen stierven, waren
talrijker dan die, welke de Israëlieten met het zwaard doodden. 12 Toen sprak
Jozua tot de HERE ten dage, waarop de HERE de Amorieten aan de Israëlieten
overleverde, en hij zeide in tegenwoordigheid van Israël: Zon, sta stil te Gibeon en gij, maan, in het dal van Ajjalon! 13 En de
zon stond stil en de maan bleef staan, totdat het volk zich op zijn vijand
gewroken had. Is dit niet geschreven in het Boek des Oprechten? De zon nu
bleef staan midden aan de hemel en haastte zich niet onder te gaan omstreeks
een volle dag. 14 Een dag als deze is er noch vroeger, noch later ooit geweest,
waarop de HERE zó iemands stem verhoorde, want de HERE streed voor Israël. 15
Hierop keerde Jozua en geheel Israël met hem terug naar de legerplaats te
Gilgal. (NBG Vertaling 1951)
Het hiervoor beschreven treffen tussen het leger van de
Israëlieten onder leiding van Jozua en de
Kanaänietische coalitie van de vijf koningen plaats ik op de tijdsbalk in
de maand oktober van het jaar 1443 v. Chr., nog in hetzelfde jaar dat Jericho
en Ai ingenomen werden. De meganatuurcatastrofe van kosmische oorsprong die het
Bijbelboek Jozua beschrijft, is hiermee door de plaatsing van de sabbat-
en jubeljaren op de tijdsbalk, verankerd en gedateerd.
Het stilstaan van de zon, op het woord van Jozua, is een
aller ongelooflijkst verhaal, schreef Dr. I. Velikovsky in zijn werk Werelden
in botsing, 1950, hfst.1. De verdienste van de erudiete Velikovsky is dat hij
het gebeuren met de zon over het slagveld bij Gibeon, wetenschappelijk
aanvaardbaar vanuit andere oudheid-bronnen, kosmologisch verklaard heeft. De
wereld van de oudheid werd al vanaf het jaar 2341/2340 v. Chr. tot en met het
jaar 709 v. Chr. door een cyclus van meganatuurcatastrofes van kosmische
oorsprong, geplaagd.
In de Amarna-briefwisseling vinden we geen verwijzing naar
de in de Bijbel beschreven meganatuurcatastrofe. Geen een van de vazallen van
farao rapporteert over een buitengewoon natuurfenomeen, dat toch over heel het
gebied van Kanaän moet waargenomen zijn. De meest logische verklaring hiervoor is dat de
Amarna-tijd niet in de vijftiende en veertiende eeuw v. Chr., thuishoort.
Maar nu verder met de beschrijving van de politieke toestand
van het land Kanaän ten tijde van de inbezitneming door de Israëlieten. Op de
kaart heb ik de vijf zuidelijke koningen der Amorieten en hun steden in Kanaän,
met een rood kader gemerkt. De koningen van Jericho en Ai waren op dat ogenblik
al door Jozua verwijderd en hun plaatsen in bezitgenomen. Voor de goede orde
herhaal ik hierna de vijf koningen der Amorieten:
Adonisedek, de koning van Jeruzalem
Hoham, de koning van Hebron
Piram, de koning van Jarmut
Jafia, de koning van Lakis
Debir, de koning van Eglon
Indien de Amarna-tijd
contemporain was met de tijd van de inname van Kanaän door de Israëlieten,
dienen alle puzzelstukjes exact in elkaar te passen, wat echter niet het geval is.
Wanneer we bijvoorbeeld de vijf zuidelijke koningen der Amorieten die het
Bijbelboek Jozua hoofdstuk 10 vermeldt, op een landkaart van de Amarna-tijd
plaatsen wringt het schoentje aan alle zijden. De landkaart van de Amarna-periode,
toont in het zuiden van Kanaän zes stadstaten waarvan echter vier steden door
Jozua niet vermeldt worden.
Alleen Jeruzalem en Lakis passen in het Amarna-plaatje, de
resterende opgegeven steden (stadstaten) in het Bijbelboek Jozua: Eglon, Hebron
en Jarmut, ontbreken. De Bijbel is duidelijk in de opgave en plaatsing van de
vijf zuidelijke koningen ten tijde van Jozua. De plaatsen Hebron, Jarmuth en Eglon worden in de Bijbel beschreven als
stadstaten met koningen. De leider van de vijf vermelde koningen in het zuiden
van Kanaän was koning Adonisedek van
Jeruzalem. Volgens de fabricatie van de orthodoxe Egyptologie zou koning
Adonisek, wat zijn Hebreeuwse naam was, gelijk moeten zijn aan de
Amarna-briefschrijver vanuit Jeruzalem: Abdi
Hiba, wat een Akkadische naam is. De Akkadische taal werd in de
Amarna-briefwisseling gebruikt zoals vandaag de Engelse taal het
communicatiemiddel is.
In totaal zijn er vijf brieven (kleitabletten) van Abdi Hiba
uit Jeruzalem te Amarna, het Achetaton uit de oudheid, gevonden. Deze brieven
werden door de wetenschappers gecatalogeerd onder de nummers: EA 285 tot 290 en
zijn inmiddels alle online op het internet-vertaald naar het Engels, te lezen.
Nergens blijkt uit de vijf brieven dat Abdi Hiba de leider
van een federatie van vijf koningen zou geweest zijn, geallieerd voor het
afslaan van de Habiroe, zoals het Bijbelboek Jozua 10:1-15 leert. Integendeel,
vanuit de brieven zien we een koning beschreven worden, die geïsoleerd in
Jeruzalem iedere keer opnieuw aan farao om militaire hulp tegen de Habiroe smeekt.
De Habiroe worden door de orthodoxie met de Hebreeërs van de
vijftiende/veertiende eeuw v. Chr. geïdentificeerd. Er zijn echter onderzoekers
die de identificatie van de Habiroe als etnische groep van de hand wijzen. De
Habiroe worden in alle Amarna-brieven namelijk als soldaten of knechten gezien.
Ook kan men ze vanuit de brieven herkennen als een onafhankelijke bende
huurlingen. Hun leider was Labaja naar wie ook in andere brieven van vazallen
van farao, verwezen wordt. In mijn variant is Labaja de usurpator en koning van
het tienstammenrijk: Pekah. De Amarna-briefschrijver uit Jeruzalem was koning
Achaz.
In mijn boek De
Zonaanbidder, 2016, blz. 89-104, toon ik een en ander aan. Zie link, voor
wie het boek wil aanschaffen: http://www.bravenewbooks.nl/books/87999
De leider van de Habiroe volgens de Amarna-briefwisseling
had de naam: Labaja. Wanneer we volgens de fabricatie van de orthodoxe
Egyptologie logisch doorredeneren, moet de Akkadische naam Labaja identiek zijn
met het Hebreeuwse Jozua, de leider van de Israëlieten na de dood van Mozes. Van
Labaja zijn er drie kleitabletten van zijn correspondentie met farao gevonden. Dit
naast de andere brieven van de vazallen die naar Labaja verwijzen in hun
correspondentie met farao. In mijn eerder geciteerde werk De Zonaanbidder heb ik de correspondentie van en over Labaja
beschreven in het hoofdstuk: de Amarna-briefwisseling van Labaja met farao
Amonhotep III, blz. 105-124. De aard van de correspondentie past niet in het
Bijbelse plaatje en staat er haaks op.
Iets wat trouwens moet opvallen wanneer we het Bijbelboek
Jozua gevolgd door het Bijbelboek Richteren doornemen, is het ontbreken van
enige verwijzing naar Egypte als een machtsfactor over het gebied van Kanaän.
De reden hiervoor is dat Egypte veertig jaar eerder door Amalek onder de voet
gelopen was.
Deze invasie, voorafgegaan door de tien plagen en de
vernietiging van het Egyptische leger in de Rode Zee, betekende het einde van
het Egyptische Oude- en Midden-Rijk. De troonopvolger, de eerstgeborene van
farao was in de Pesachnacht door de verderfengel omgebracht. Dit alles was een
debacle zonder weerga voor Egypte.
Het was tegen dit Egypte in chaos, dat Amalek oprukte en het
overrompelde. Het is Dr. Immanuël Velikovsky (1895/1979) die in zijn revisie
van de geschiedenis van de oudheid, de Bijbelse Amalekieten met de Hyksos en/of
Amoe uit Egyptische bron identificeerde (Eeuwen in Chaos, 1952, hoofdstuk II).
Op het bijgevoegde schema ziet men de reconstructie die Velikovsky van de
Egyptische geschiedenis via Bijbelse ankerpunten, maakte. Het Oude Rijk en het
Midden-rijk kwamen gezamenlijk als een gevolg van de exodus in de vijftiende
eeuw v. Chr., aan hun einde. Daarna volgt de Hyksos-periode voor Egypte, die
vijf eeuwen over Egypte heersen. Daarna volgt het Nieuwe Rijk wiens eerste
faraos tijdgenoten van Saul en David waren.
toon ik aan dat de Sothis-kalender van de Egyptologie foute
ankerpunten op de tijdsbalk levert. De Sothis-kalender is door het revisionisme
van de geschiedenis onderuit gehaald en wordt er sindsdien gewerkt aan een
opnieuw invullen van de Egyptische dynastieën op de tijdsbalk. Waar de meeste
onderzoekers het over eens zijn is dat de Bijbelse Amalekieten identiek zijn
met de Hyksos uit Egyptische bron, en verantwoordelijk voor de (gereviseerde)
eerste tussenperiode in de geschiedenis van het oude Egypte.
De conclusie moet zijn dat de Amarna-tijd niet in de vijftiende
eeuw v. Chr. ten tijde van de intocht van de Israëlieten in Kanaän, thuishoort.
Er zijn geen historische aanknopingspunten beschikbaar.
De enige schijnbare verbinding die er in de veertiende eeuw
v. Chr. met de Amarna-tijd bestaat, is de briefwisseling van een Assyrische
heerser met de naam Assur Uballit.
Maar ook deze schakel
is verbroken. De Amarna-briefschrijver Assur Uballit noemt zich namelijk de zoon van Assur-Nadin-Ahe. Dit is in
tegenspraak met de Assyrische Eponiemlijsten, waar de Assur Uballit van de
veertiende eeuw v. Chr. vermeldt staat als de
zoon van Eriba-Adad. Klaarblijkelijk zijn er meerdere Assyrische koningen
met de naam Assur Uballit geweest. De laatste koning van Assur droeg overigens
ook de naam Assur Uballit. De Assur Uballit van de achtste eeuw v. Chr. was een
van de vele koningen van Assyrië die toen in triumviraat de troon met elkaar
deelden.
De Zonaanbidder, Achnaton de strenge en hardvochtige farao van de profeet Jesaja
Beste
vrienden en bekenden,
Mijn boek 'De zonaanbidder' is gepubliceerd! Ik heb mijn boek uitgegeven via
Brave New Books en daar is het onder andere ook te koop.
Hieronder
staat een korte omschrijving van mijn boek:
Het
boek de zonaanbidder neemt u mee naar het Egypte van de achtste eeuw voor
Christus. Het was voor de oude wereld een eeuw van grote omwentelingen zowel in
de natuur als in de godsdiensten, en de machtsverhoudingen in het algemeen. De
auteur is een revisionist van de geschiedenis van de oudheid. De Aton-ketters
met farao Achnaton op kop worden door de auteur op de tijdsbalk naar hun
correcte plaats geloodst, en tijdgenoten gemaakt met de Bijbelse koningen van
Israël en Juda: Pekah, Hosea en Achaz alias Labaja, Rib Addi en Abdi Hiba van
de Amarna-correspondentie.
De
Egyptologie is geen exacte wetenschap en aan herziening toe. De auteur
rangschikt de farao s van de achttiende dynastie op de tijdsbalk via nieuwe
verifieerbare ankerpunten. De nieuwe navigatiepunten van de auteur in zijn
reconstructie van de geschiedenis van het oude Egypte, zijn in de eerste plaats
de Bijbel, de werken van Flavius Josephus en de oudheidhistoricus Herodotos.
De
Aton-ketters zijn al een hele tijd opnieuw in de belangstelling als een gevolg
van het ontdekken van het bestaan van een extra kamer in de tombe van
Toetanchamon. Door sommigen wordt er gespeculeerd dat de stoffelijke resten van
Nefertiti zich daar zouden bevinden. Nefertiti was de echtgenote van farao
Achnaton, die vooral bekendheid verwierf via de ontdekking van haar buste te
Tell-el-Amarna in 1912 door de Duitse archeoloog Ludwig Borchardt. De buste
wordt bewaard in Berlijn in het Egyptisch Museum.
De
auteur wijst in zijn boek De zonaanbidder naar een andere piste wat betreft
de mogelijke identiteit van de eventueel te vinden stoffelijke resten, in de
alsnog verborgen kamer in de tombe van Toetanchamon.
Formaat
A5 (148mm x 210mm)
Kleur z
/ w
Papier
Crème papier (Romandruk)
Binding
Paperback
Aantal
pagina's 173
Boekdikte
15mm
Boekgewicht
260gr
Eerdere
publicaties van de auteur zijn: De Nieuwe Orde in opkomst (1985), Van Noach tot
Christus (1987), Kroniek van het Oude Israël (1993), Kronos (2000), De Tweede Wereldoorlog
door de ogen van een neutrale Belg (2007),
Genesis versus Egyptologie (2009), Apocalyps (2009), De Assyriologie
herzien (2012), TIJD en TIJDEN (2015).
De onderwerpen die in deze boeken behandeld worden zijn de geschiedenis van het
Israël van de oudheid, Egyptologie & Assyriologie, en Eschatologie.
De aanvang van de bediening van de profeet Jesaja gedateerd
Jesaja
1:1 Het gezicht van Jesaja, den zoon van
Amoz, hetwelk hij zag over Juda en Jeruzalem, in de dagen van Uzzia, Jotham, Achaz en Hizkia, de koningen van
Juda. 2 Hoort, gij hemelen! en neem ter ore, gij aarde! want de HEERE spreekt:
Ik heb kinderen groot gemaakt en verhoogd; maar zij hebben tegen Mij
overtreden. 3 Een os kent zijn bezitter, en een ezel de krib zijns heren; maar
Israël heeft geen kennis, Mijn volk verstaat niet. 4 Wee het zondige volk, het
volk van zware ongerechtigheid, het zaad der boosdoeners, de verdervende
kinderen! Zij hebben den HEERE verlaten, zij hebben den Heilige Israëls
gelasterd, zij hebben zich vervreemd, wijkende achterwaarts. 5 Waartoe zoudt
gij meer geslagen worden? Gij zoudt des afvals des te meer maken; het ganse
hoofd is krank, en het ganse hart is mat. 6 Van de voetzool af tot het hoofd
toe is er niets geheels aan hetzelve; maar wonden, en striemen, en etterbuilen,
die niet uitgedrukt noch verbonden zijn, en geen derzelve is met olie verzacht.
7 Uw aardrijk is een verwoesting, uw
steden zijn met het vuur verbrand; uw land verteren de vreemden in uw
tegenwoordigheid, en een verwoesting is
er, als een omkering door de
vreemden. 8 En de dochter van Sion is overgebleven als een hutje in den
wijngaard, als een nachthutje in den komkommerhof, als een belegerde stad. 9 Zo
niet de HEERE der heirscharen ons nog een
weinig overblijfsel had gelaten, als
Sodom zouden wij geworden zijn; wij zouden Gomorra gelijk zijn geworden. (Statenvertaling)
De
profeet Jesaja begon zijn bediening tijdens de regeerperiode van koning Uzzia
van Juda en profeteerde vervolgens tijdens de regeerperioden van de koningen Jotham,
Achaz en Hizkia. Mijn bedoeling is de bediening van de profeet Jesaja te
dateren en historische details chronologisch op de tijdsbalk te rangschikken.
Wanneer we het eerste hoofdstuk doornemen, blijkt dat de bediening van Jesaja
een aanvang nam na een meganatuurcatastrofe die het land Juda toen getroffen
had. De toestand van het land wordt beschreven als gelijk aan Sodom en Gomorra
nadat vuur deze steden in 1889 v. Chr. vernietigd had.
Naar dezelfde
meganatuurcatastrofe ten tijde van de profeet Jesaja verwijst ook de profeet Zacharia
wanneer deze de alsnog toekomstige dag des HEEREN op de Olijfberg te Jeruzalem
beschrijft:
Zacharia
14:1 Ziet, de dag komt den HEERE,
dat uw roof zal uitgedeeld worden in het midden van u, o Jeruzalem! 2 Want Ik
zal alle heidenen tegen Jeruzalem ten strijde verzamelen; en de stad zal
ingenomen, en de huizen zullen geplunderd, en de vrouwen zullen geschonden
worden; en de helft der stad zal uitgaan in de gevangenis; maar het overige des
volks zal uit de stad niet uitgeroeid worden. 3 En de HEERE zal uittrekken, en
Hij zal strijden tegen die heidenen, gelijk ten dage als Hij gestreden heeft,
ten dage des strijds. 4 En Zijn voeten
zullen te dien dage staan op den Olijfberg, die voor Jeruzalem ligt, tegen
het oosten; en de Olijfberg zal in tweeën gespleten worden naar het oosten, en
naar het westen, zodat er een zeer grote vallei zal zijn; en de ene helft des
bergs zal wijken naar het noorden, en de helft deszelven naar het zuiden. 5 Dan
zult gijlieden vlieden door de vallei Mijner bergen (want deze vallei der
bergen zal reiken tot Azal), en gij zult vlieden, gelijk als gij vloodt voor de
aardbeving in de dagen van Uzzia, den koning van Juda; dan zal de HEERE,
mijn God, komen, en al de heiligen met U, o HEERE! 6 En het zal te dien dage geschieden, dat er niet
zal zijn het kostelijk licht, en de dikke duisternis. 7 Maar het zal een enige
dag zijn, die den HEERE bekend zal zijn; het zal noch dag, noch nacht zijn; en
het zal geschieden, ten tijde des avonds, dat het licht zal wezen. (Statenvertaling)
De
profeet Zacharia beschrijft de alsnog toekomstige Apocalyps met al zijn
geprofeteerde rampen, en maakt in vers vijf de vergelijking met de historische
aardbeving ten tijde van Uzzia.
De
regeerperiode van koning Uzzia heb ik in mijn werk TIJD en TIJDEN, 2015,
hoofdstuk: De kroniek van koning Uzzia van Juda: blz. 279, uitgewerkt, en op de
tijdsbalk verankerd met de jaren: 803/750 v. Chr. Voor wie het boek wil
aanschaffen: zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579,
De
gangbare regeerperiode van Uzzia volgens de chronologische constructie van
Edwin R. Thiele, is: 792/740 v. Chr., wat een verschil uitmaakt van elf tot
tien jaar met de regeerperiode 803/750 v. Chr. de regeerperiode van Thiele is
het resultaat van het linken van de Bijbelse koningen van Israël aan de
Assyrische koningslijst. De regeerperiode van Hizkia, de achterkleinzoon van Uzzia,
werd foutief verbonden met de veronderstelde regeerperiode van de Assyrische
koning Sanherib die in het veertiende regeringsjaar van Hizkia Jeruzalem
belegerde. Het verkregen jaartal werd 701 v. Chr. De val van Samaria werd
hiermee door Thiele met het jaar 722 v. Chr. verankert, en het Bijbelgedeelte 2
Koningen hoofdstuk 18:9-12 als foutief, als laat en kunstmatig aan de Bijbel
toegevoegd, verklaard. (zie De Assyriologie, Zie link: http://www.bol.com/nl/p/de-assyriologie/9200000049946824/)
Wanneer
men echter het veertiende regeringsjaar (okt710/sep709 v. Chr.) van Hizkia aan
het vijftiende Jubeljaar (okt709/sep708 v. Chr.) laat voorafgaan bezitten we een
belangrijk ankerpunt ter plaatsing van de regeerperiode van Hizkia op de
tijdsbalk. Terugrekenend valt de inname van Samaria en de wegvoering van de
tien stammen in Assyrische ballingschap in het jaar 717 v. Chr. Dit sluit
passend aan bij de chronologische gegevens die Flavius Josephus in zijn werk:
Joodse Oudheden, Boek X, ix. 7, doorgeeft: namelijk dat er exact 130 jaar, zes
maanden en tien dagen zitten tussen de deportatie van de twee stammen in
juli/augustus 586 v. Chr. door de Babyloniërs en de deportatie van de tien
stammen in 717 v. Chr. door de Assyriërs (zie TIJD en TIJDEN, 2015, blz.
312-320).
Het exact dateren van de beschreven meganatuurcatastrofe door
de profeet Jesaja, doen we met de hulp van de andere Bijbelboeken en de Joodse
historicus uit de eerste eeuw van onze tijdrekening: Flavius Josephus. De
chronologische sleutel is het begin van het co-regentschap van Jotham, de zoon
van Uzzia, die vanaf de in quarantaineplaatsing van zijn vader de staatszaken waarnam. De beschreven
meganatuurcatastrofe wordt namelijk verbonden aan de ziekte van Uzzia, ergens
tussen de jaren 803 en 750 v. Chr., de regeerperiode van Uzzia.
Het
begin van de regeerperiode van Uzzia in 803 v. Chr. betekende voor het land
Juda aanvankelijk een tijd van voorspoed.
2 Kronieken 26:6 Want hij
(Uzzia) toog uit, en krijgde tegen de Filistijnen, en brak den muur van Gath,
en den muur van Jabne, en den muur van Asdod; daartoe bouwde hij steden in
Asdod, en onder de Filistijnen. 7 En God hielp hem tegen de Filistijnen, en
tegen de Arabieren, die te Gur-baal woonden, en tegen de Meunieten. 8 En de
Ammonieten gaven Uzzia geschenken; en zijn naam ging tot den ingang van
Egypte, want hij sterkte zich ten hoogste.
In mijn studie TIJD en
TIJDEN, 2015, De archeologische site in Egypte te Tell el Daba, blz. 285,
beschrijf ik hoe Uzzia hoogstwaarschijnlijk geïdentificeerd kan worden met de
Aziatische veldheer Arsu die volgens het Egyptische Harris-papyrus voor een
tijd Egypte overheerst heeft.
Maar aan dit alles kwam
in oktober van het jaar 776 v. Chr. een einde wanneer een hoogmoedige koning
Uzzia, vermoedelijk met Jom Kippoer, meende niet alleen als koning maar ook als
hogepriester te kunnen optreden. Het resultaat was dat hij met melaatsheid geslagen
werd en de volgende vijfentwintig jaar tot aan zijn dood, in quarantaine
geplaatst.
2 Kronieken 26:16 Maar
als hij (Uzzia) sterk geworden was, verhief zich zijn hart tot
verdervens toe, en hij overtrad tegen den HEERE, zijn God; want hij ging in den
tempel des HEEREN, om te roken op het reukaltaar. 17 Doch Azaria, de priester,
ging hem na, en met hem des HEEREN priesters, tachtig kloeke mannen. 18 En zij
wederstonden den koning Uzzia, en zeiden tot hem: Het komt u niet toe, Uzzia,
den HEERE te roken, maar den priesteren, Aärons zonen, die geheiligd zijn, om
te roken; ga uit het heiligdom, want gij hebt overtreden, en het zal u niet tot
eer zijn van den HEERE God. 19 Toen werd Uzzia toornig, en het reukwerk was in
zijn hand, om te roken; als hij nu toornig werd tegen de priesteren, rees de
melaatsheid op aan zijn voorhoofd, voor het aangezicht der priesteren in het
huis des HEEREN, van boven het reukaltaar. 20 Alstoen zag de hoofdpriester
Azaria op hem, en al de priesteren en ziet, hij was melaats aan zijn voorhoofd,
en zij stieten hem met der haast van daar, ja hij zelf werd ook gedreven uit te
gaan, omdat de HEERE hem geplaagd had. 21 Alzo was de koning Uzzia melaats tot
aan den dag zijns doods; en melaats zijnde, woonde hij in een afgezonderd huis,
want hij was van het huis des HEEREN afgesneden; Jotham nu, zijn zoon, was
over het huis des konings, richtende het volk des lands.
Het laatste vers van het
hiervoor geciteerde hoofdstuk maakt duidelijk dat koning Uzzia toen in
quarantaine geplaatst werd en dat zijn zoon van dan af het paleis beheerde en
het land bestuurde. Een jaartal geeft de Kroniekschrijver niet op. Maar zowel
THE LEGENDS OF THE JEWS gecompileerd door Louis Ginzberg als de SEDER OLAM
vermelden een periode van vijfentwintig jaar dat de zoon van Uzzia:
Jotham, als co-regent optrad.
Het laatste regeringsjaar
en sterfjaar van Uzzia op de tijdsbalk is het jaar okt751/sep750 v. Chr.
Wanneer we vanaf dit jaartal vijfentwintig jaar terugrekenen arriveren we in de
maand oktober van het jaar 776 v. Chr.
Zodoende hebben we ook
het jaartal voor het begin van de bediening van de profeet Jesaja berekend.
Toevallig is dit ook het
jaartal van de instelling van de Olympische Spelen door de Grieken, als dank
naar hun goden toe voor een toen afgewende meganatuurcatastrofe. We kunnen er
echter van uitgaan dat planeet aarde er niet overal zonder kleerscheuren dat jaar
van af kwam. In Juda vond op het moment dat koning Uzzia de rol van
hogepriester wilde vervullen een aardbeving plaats, zoals ook de historicus
Flavius Josephus rapporteert:
In the meantime a great
earthquake shook the ground and a rent was made in the temple, and the bright
rays of the sun shone through it, and fell upon the king's face, insomuch that
the leprosy seized upon him immediately. And before the city, at a place called
Eroge, half the mountain broke off from the rest on the west, and rolled
itself four furlongs, and stood still at the east mountain, till the roads, as
well as the king's gardens, were spoiled by the obstruction. Now, as soon
as the priests saw that the king's face was infected with the leprosy, they
told him of the calamity he was under, and commanded that he should go out of
the city as a polluted person. Hereupon he was so confounded at the sad
distemper, and sensible that he was not at liberty to contradict, that he did
as he was commanded, and underwent this miserable and terrible punishment for
an intention beyond what befitted a man to have, and for that impiety against
God which was implied therein. So he abode out of the city for some time, and
lived a private life, while his son Jotham took the government; after
which he died with grief and anxiety at what had happened to him, when he had
lived sixty- eight years, and reigned of them fifty-two; and was buried by
himself in his own gardens.
(Flavius Josephus, Joodse
Oudheden, Boek IX,x.4)
Het
jaar 776 v. Chr. markeerde een cyclus van meganatuurcatastrofes van kosmische
oorsprong die al eerder op aarde toegeslagen had. In mijn boek TIJD
en TIJDEN, 2015, blz. 331-337, geef ik aandacht aan het werk van Donald W. Patten,
Ronald R. Hatch and Loren C. Steinhauer met The Long Day of Joshua and Six other Catastrophes, 1973. Zij bouwen
verder aan het pionierswerk van Dr.
Immanuel Velikovsky en leveren een raamwerk van vermoede
mega-natuurcatastrofes van kosmische oorsprong.
In mijn
studie hanteer ik hun cyclusjaren van 54 jaar en zes maanden, maar met
ankerjaren op de tijdsbalk, gebaseerd op de sabbat- en jubeljaren. Een
belangrijk ankerjaar is bijvoorbeeld het sterfjaar van koning Achaz van Juda in
722 v. Chr. Vanaf dit jaar verkrijgt men 54 jaar en zes maanden eerder het bijzondere historische jaar 776 v. Chr.,
met in het najaar de genoteerde aardbeving van Uzzia. Er zijn overigens
meerdere Bijbelse ankerpunten op de tijdsbalk waar we de cyclus van
meganatuurcatastrofes mee kunnen aan tonen. Wanneer men van de ankerjaren 722
en 776 v. Chr. terug de tijd inrekent, arriveert men o.a. in oktober 1103 v. Chr. voor het kosmisch
fenomeen over het slagveld bij Eben-Haëzer ten tijde van de Richter Samuël. Zie
mijn studie TIJD en
TIJDEN, 2015, hoofdstuk: de opgerichte steen van Samuël te Eben
Haëzer, blz. 169-175.
Alhoewel
de Grieken er in het jaar 776 v. Chr. zonder kleerscheuren vanaf kwamen, mogen
we toch op basis van de studie van Donald W. Patten, Ronald R. Hatch and Loren
C. Steinhauer, veronderstellen dat er tekenen aan de hemel hebben
plaatsgevonden.
De moderne wetenschap der
kosmologie wijst de cyclus van kosmische catastrofes in een jong verleden af.
Zij gaan uit van de uniformiteittheorie. 'The Present is the Key to the Past'
is hun motto. Alle vermeldingen naar kalenderwijzigingen in de achtste eeuw
voor Christus worden door hen als een slecht lezen van de hemellichamen door de
oudheidastronomen verklaard. Dat de wereld in een recent verleden haast ten
onder ging wordt door de moderne mens verdrongen en afgewezen. Het laatste boek
dat de controversiële onderzoeker Dr. Immanuël Velikovsky (1895/1979)
schreef was gewijd aan dit fenomeen dat hij noemde een collectief
geheugenverlies van de moderne mensheid. Velikovsky omschreef het als het
volgt: De herinnering aan catastrofes werd uitgewist, niet door gebrek aan
geschreven overleveringen, maar door een kenmerkend proces, dat later gehele
naties, samen met hun geletterden, in deze overleveringen allegorieën of
vergelijkingen deed zien, terwijl in werkelijkheid kosmische natuurverstoringen
daarin heel duidelijk stonden beschreven.
Matteüs 2:19 Toen Herodes gestorven was, zie, een engel des
Heren verschijnt in de droom aan Jozef in Egypte, 20 en zegt: Sta op, neem het
kind en zijn moeder en reis naar het
land Israël , want zij, die het kind naar het leven stonden, zijn
gestorven. (NBG Vertaling 1951)
Het
geciteerde Bijbelgedeelte gaat over de boodschap van een engel des Heren die
bij de dood van Herodes de Grote in de maand maart van het jaar vier voor Christus,
aan Jozef in Egypte in een droom verschijnt met de mededeling dat het nu veilig
is om met zijn gezin vanuit Egypte naar Israël
terug te keren.
De
Romeinen verwezen daarentegen naar Palestina als benaming voor het land dat
zij sinds 63 v. Chr. veroverd hadden. Daarom is het verrassend te lezen dat men
vanuit die andere dimensie naar het land Israël blijft verwijzen.
De naam
Israël betekent strijder God en gaat terug tot de naamsverandering van de
aartsvader Jacob naar Israël, na
zijn gevecht met de Engel des HEREN, zoals beschreven in het eerste Bijbelboek
Genesis 32:27-32
Genesis
32:27 Daarop zeide hij tot hem: Hoe is uw naam? En hij zeide: Jakob. 28 Toen zeide hij: Uw naam zal
niet meer Jakob luiden, maar Israël,
want gij
hebt gestreden met God en mensen,
en gij hebt overmocht. 29 Daarop vroeg Jakob: Zeg mij toch uw naam. Maar hij
antwoordde: Waarom vraagt gij toch naar mijn naam? En hij zegende hem daar. 30
En Jakob noemde de plaats Pniël, want (zeide hij) ik heb God gezien van aangezicht tot aangezicht en mijn leven is
behouden gebleven. 31 En de zon ging over hem op, toen hij door Penuël
getrokken was; en hij ging mank aan zijn heup. 32 Daarom eten de Israëlieten
tot op heden de heupspier niet, die op het heupgewricht ligt, omdat Hij Jakob op het heupgewricht, aan de
heupspier, geslagen had. (NBG Vertaling 1951)
Sinds het
jaar 63 v. Chr. maakte het gebied van Israël na de verovering door Pompejus,
deel uit van het Romeinse Rijk. In het jaar 37 v. Chr. hadden zij Herodes, een
Idumeeër, als vazalkoning over het land gezet, met als hoofdplaats Jeruzalem.
Aan de kust bouwde Herodes, Caesarea (Maritima) uit tot een moderne havenstad
waar later de Romeinse Pontius zou zetelen, toen het land een Romeinse provincie
werd. De naam Israël als benaming voor het gebied van de plaats Dan in het
noorden tot Berseba in het zuiden, en van de Jordaan tot de Zee, was verdwenen.
De
landkaart hierna geeft de grenzen weer van het gebied onder Herodes en zijn
opvolgers in de periode van -4 v. Chr. tot 37 AD. Na de dood van Herodes werd
het gebied van het oude Israël verder opgedeeld onder zijn zonen. De evangelist
Lucas geeft in zijn evangelie de politieke toestand bij het optreden van
Johannes de Doper, weer.
Lucas 3:1 In het vijftiende jaar van de regering van keizer
Tiberius, toen Pontius Pilatus stadhouder over Judea was, en Herodes viervorst over Galilea, en zijn broeder Filippus viervorst over Iturea en het land Trachonitis, en Lysanias viervorst over Abilene, 2 onder de hogepriesters Annas en Kajafas, kwam het woord
Gods tot Johannes, de zoon van Zacharias, in de woestijn. 3 En hij kwam in de
gehele Jordaanstreek en predikte de doop der bekering tot vergeving van zonden,
4 gelijk geschreven staat in het boek der woorden van de profeet Jesaja: De
stem van een, die roept in de woestijn: Bereidt
de weg des Heren, maakt recht zijn paden. 5 Alle kloof zal gevuld worden en
alle berg en heuvel zal geslecht worden, en de krommingen zullen recht en de
oneffen wegen vlak worden, 6 en alle vlees zal het heil Gods zien. (NBG
Vertaling 1951)
De
regeerperiode van Herodes de Grote en de verankering ervan op de tijdsbalk heb
ik in mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 437-441. Voor wie het boek wil
aanschaffen, zie de hierna volgende link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579
Bij de
aanvang van het dertigste Jubeljaar in oktober 27 AD maakte Jezus van
Nazareth zich als de beloofde Messias aan Israël bekend (Lucas 4:16-31). De
Bergrede, de grondwet voor het aangeboden Koninkrijk, volgde diezelfde maand en
tot het einde van het Jubeljaar in september 28 AD zou Israël uitgenodigd
worden de Messias en Zijn Koninkrijk te aanvaarden. Hij werd echter afgewezen
en met de Pesachweek van 30 AD volgde Zijn kruisdood, Opstanding en Hemelvaart.
Met Pinksteren van het jaar 30 AD begon een nieuwe bedeling Gods: de EKKLESIA.
Veertig jaar later in 70 AD werd Jeruzalem en de Tempel door de Romeinen met de
grond gelijkgemaakt en de Joden voor een tweede maal in ballingschap
weggevoerd.
Het
leek voorgoed met Israël gedaan. Bij de deling van het Romeinse Rijk in
twee delen ging het van Joden ontvolkte gebied van Israël naar het
Oost-Romeinse Rijk. In 638 AD werd het gebied van Israël door de Islamietische
Arabieren ingenomen. Tijdens de Middeleeuwen waren er vanuit het christelijke
Europa de kruistochten, met enkele maken een korte verovering van Jeruzalem op
de Arabieren. In 1517 AD veroverden de Islamitische Turken (of Ottomanen) het
gebied op de Arabieren. Een periode van Turkse overheersing die 400 jaar zou
duren tot 1917. In dat laatste jaar veroverden de Britten tijdens de eerste
wereldoorlog Palestina op de Turken en zij zouden het land tot 1947 als een
mandaatgebied van de Volkenbond besturen. In november van het jaar 1947
besliste de Verenigde Naties, die als organisatie na de Tweede Wereldoorlog de
eerdere Volkenbond vervangen had, tot deling van het mandaatgebied Palestina in
een Joodse en een Arabische staat. In mei 1948 na het vertrek van de Britten
proclameerden de Joodse inwoners van West-Palestina hun nieuwe staat aan de
wereld.
Opmerkelijk
was dat naamkeuze door de Joden voor het door de Verenigde Naties verkregen
gedeelde land Palestina, Israël was. De naam Israël stond opnieuw op de
wereldkaart.
Zo
leeft er vandaag opnieuw de verwachting bij een deel van het christendom dat de
tijden van verademing en de tijden van de wederoprichting aller dingen
(Handelingen 3:19-21) nabij gekomen is, en dat de tijden der heidenen hun
einde naderen. Over de Tijden der Heidenen schreef ik eerder op dit blog een
artikel. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1435528800&stopdatum=1436133600
Ik
schrijf opzettelijk over een deel van het christendom aangezien de gevestigde
kerken de vervangingstheologie aanhangen, een theorie die leert dat de kerk of
het christendom door God in de plaats van Israël is gesteld en dat alle
profetieën in de Bijbel die een derde herstel van Israël beloven (nationaal en
geestelijk), sinds 30/70 AD op de kerk van toepassing zijn.
De
Bijbel is nochtans duidelijk met de belofte van een derde herstel voor Israël.
Amos 9:11
Te dien dage zal Ik de vervallen hut van
David weder oprichten, Ik zal haar scheuren dichten en wat daarvan is
ingestort, overeind zetten; Ik zal haar herbouwen als in de dagen van ouds, 12
opdat zij beërven de rest van Edom
en van al de volken over wie mijn naam is uitgeroepen, luidt het woord van de
HERE, die dit doet. 13 Zie, de dagen
komen, luidt het woord des HEREN, dat de ploeger zich aansluit bij de
maaier en de druiventreder bij hem die het zaad strooit; dan zullen de bergen
druipen van jonge wijn en al de heuvelen daarvan overvloeien. 14 Ik zal een keer brengen in het lot van mijn
volk Israël: verwoeste steden zullen zij herbouwen en bewonen; wijngaarden
zullen zij planten en de wijn ervan drinken; boomgaarden zullen zij aanleggen
en de vrucht daarvan eten. 15 Dan zal Ik hen planten in hun grond, en zij zullen niet meer worden uitgerukt
uit de grond die Ik hun gegeven heb, zegt de HERE, uw God. (NBG Vertaling
1951)
De
profetie van Amos heeft betrekking op de periode na 70 AD met de
vernietiging van Jeruzalem en de Tempel, gevolgd door de wegvoering van de Joden
in een tweede ballingschap, door de Romeinen. Er volgt aldus een derde herstel
van Israël in het oude land der vaderen, geestelijk en nationaal.
2 Koningen 13:9 En Joahaz ontsliep met zijn vaderen, en zij
begroeven hem te Samaria; en Joas, zijn
zoon, regeerde in zijn plaats.
10 In het zeven en
dertigste jaar van Joas, den koning van Juda, werd Joas, de zoon van
Joahaz, koning over Israël, te Samaria, en
regeerde zestien jaren.(Statenvertaling)
2 Koningen 13:11 En hij deed dat kwaad was in de ogen des
HEEREN; hij week niet af van al de zonden van Jerobeam, den zoon van Nebat, die
Israël zondigen deed, maar hij wandelde daarin.
12 Het overige nu der geschiedenissen van Joas, en al wat hij
gedaan heeft, en zijn macht, waarmede hij gestreden heeft tegen Amazia, den
koning van Juda, zijn die niet geschreven in het boek der kronieken der koningen van Israël?
13 En Joas ontsliep met zijn vaderen, en Jerobeam zat op zijn
troon. En Joas werd begraven te Samaria, bij de koningen van Israël.
2 Koningen 13:14 Elisa nu was krank geweest van zijn krankheid,
van dewelke hij stierf; en Joas, de
koning van Israël, was tot hem afgekomen, en had geweend over zijn
aangezicht, en gezegd: Mijn vader, mijn vader, wagen Israëls en zijn ruiteren! 15
En Elisa zeide tot hem: Neem een boog en pijlen. En hij nam tot zich een boog
en pijlen. 16 En hij zeide tot den koning van Israël: Leg uw hand aan den boog,
en hij leide zijn hand daaraan; en Elisa leide zijn handen op des konings
handen. 17 En hij zeide: Doe het venster open tegen het oosten. En hij deed het open. Toen zeide Elisa: Schiet.
En hij schoot. En hij zeide: Het is een
pijl der verlossing des HEEREN, en een pijl der verlossing tegen de
Syriërs; want gij zult de Syriërs slaan
in Afek, tot verdoens toe. 18 Daarna zeide hij: Neem de pijlen. En hij nam
ze. Toen zeide hij tot den koning van Israël: Sla tegen de aarde. En hij sloeg
driemaal; daarna stond hij stil. 19 Toen werd de man Gods zeer toornig op hem,
en zeide: Gij zoudt vijf maal of
zesmaal geslagen hebben; dan zoudt gij de Syriërs tot verdoens toe geslagen
hebben; doch nu zult gij de Syriërs driemaal slaan.
20 Daarna stierf Elisa,
en zij begroeven hem. De benden nu der Moabieten kwamen in het land met het
ingaan des jaars. 21 En het geschiedde, als zij een man begroeven, dat zij,
ziet, een bende zagen; zo wierpen zij den man in het graf van Elisa; en toen de
man daarin kwam, en het gebeente van Elisa aanroerde, werd hij levend, en rees
op zijn voeten.
22 Hazaël nu, de koning
van Syrië, verdrukte Israël, al de dagen van Joahaz.
23 Doch de HEERE was hun genadig, en ontfermde Zich
hunner, en wendde Zich tot hen, om Zijns verbonds wil met Abraham, Izak en
Jakob; en Hij wilde hen niet verderven, en heeft hen niet verworpen van
Zijn aangezicht, tot nu toe. 24 En Hazaël, de koning van Syrië, stierf, en zijn
zoon Benhadad werd koning in zijn plaats.
25 Joas nu, de zoon van
Joahaz, nam de steden weder in, uit de hand van Benhadad, den zoon van
Hazaël, die hij uit de hand van Joahaz, zijn vader, met krijg genomen had; Joas
sloeg hem driemaal, en bracht de steden aan Israël weder. (Statenvertaling)
Joas,
de zoon van Joahaz begon zijn regering in het zevenendertigste regeringsjaar
van zijn naamgenoot Joas van Juda, zijnde het jaar oct834/sep833 v. Chr.
Op de
tijdsbalk uitgetekend, blijkt nu dat Joas van Israël voor een periode van drie
jaar co-regent met zijn vader Joahaz, was. Dit was niet ongewoon in de
geschiedenis van de koningen van Israël en Juda. Meermaals waren ziekten,
militaire conflicten en meganatuurcatastrofes de reden voor het instellen van
een co-regentschap voor de troonopvolger.
We
hebben in de aflevering over de Kroniek van Joahaz gezien dat het
tienstammenrijk toen onder de slagen van Aram in grondgebied gereduceerd was,
en het leger herleidt tot slechts tien strijdwagens. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?ID=2846513
Onder
de regering van Joas van Israël zouden al deze verliezen ongedaan gemaakt
worden.
Het
eerder geciteerde Bijbelgedeelte van 2 Koningen 13:14-19 gaat over het
stervensjaar van de profeet Elisa en het bezoek van koning Joas van Israël aan
zijn ziekbed. Met een belofte van de HERE God begint Joas daarna aan een serie
van drie veldtochten tegen de Syriërs of Arameeërs, en wint al het verloren
gebied op de Arameeërs terug.
De
Bijbel zwijgt over het exacte sterfjaar van de profeet Elisa maar toch kunnen
we een en ander op de tijdsbalk reconstrueren. Het Bijbelboek 2 Koningen
13:24-25 lijkt te leren dat de eerste van de drie veldtochten al vroeg aan het
begin van de regeerperiode van Joas begonnen. Ik meen dat de eerste veldtocht
tegen Aram te dateren is in het jaar dat Jerobeam II, de zoon van Joas van
Israël, als co-regent in 829 v. Chr. aangesteld werd.
De
regeerperiode van Jerobeam II is namelijk verankerd met de regeerperiode van de
koningen van Juda: Amazia en Uzzia. Het hierna volgende Bijbelgedeelte leert
dat koning Uzzia/Azaria van Juda koning werd in het 27ste
regeringsjaar van Jerobeam II van Israël. De Bijbelkritiek leert dat dit
Bijbelgedeelte een kopieerfout bevat aangezien het (schijnbaar) niet in
overeenstemming is met de chronologische gegevens die de Bijbel geeft over
koning Amazia van Juda in 2 Koningen 14:23 in relatie tot de regeerperiode van
Jerobeam II.
In heb
in mijn studie TIJD en TIJDEN, 2015,
blz. 273-274 dit chronologisch op de tijdsbalk uitgewerkt. De Bijbel spreekt
zich niet tegen.
2 Koningen 15:1 In het
zeven en twintigste jaar van Jerobeam, den koning van Israël, werd koning Azaria, de zoon van Amazia,
den koning van Juda. 2 Hij was
zestien jaren oud, toen hij koning werd, en hij regeerde twee en vijftig jaren
te Jeruzalem; en de naam zijner moeder was Jecholia van Jeruzalem.
Het
antwoord ligt in het uittekenen op een tijdsbalk. Men brengt eenvoudig de
chronologische gegevens van 2 Koningen 15:1 op de tijdsbalk aan, en rekent
vanaf het eerste regeringsjaar van koning Azaria/Uzzia van Juda in
okt803/sep802 v. Chr., zevenentwintig jaar terug de tijd in. Men arriveert dan
in apr829/mrt828 v. Chr. voor Jerobeam s eerste regeringsjaar, in
co-regentschap met zijn vader Joas. De meest voor de hand liggende reden, voor
het begin van het co-regentschap, is dan de start van de eerste veldtocht van
koning Joas van Israël tegen Aram. Het is logisch te veronderstellen dat dan
een jonge Jerobeam II te Samaria de staatszaken waarnam terwijl zijn vader op
campagne was. Koning Joas van Israël streed overigens niet alleen tegen de
Arameeërs maar diende ook Juda aan te pakken. Deze geschiedenis staat
beschreven in het Bijbelboek 2 Koningen 14:1-14.
2 Koningen 14: 1 In het tweede jaar van
Joas, den zoon van Joahaz, den koning van Israël, werd Amazia koning, de zoon van Joas, den koning van Juda. 2 Vijf en twintig jaren was
hij oud, toen hij koning werd, en regeerde negen en twintig jaren te Jeruzalem;
en de naam zijner moeder was Joaddan van Jeruzalem. 3 En hij deed dat recht was
in de ogen des HEEREN, nochtans niet als zijn vader David; hij deed naar alles,
wat zijn vader Joas gedaan had. 4 Alleenlijk werden de hoogten niet weggenomen;
het volk offerde en rookte nog op de hoogten.
Het
tweede regeringsjaar van Joas van Israël liep van april 831 v. Chr. tot maart
830 v. Chr. Het eerste regeringsjaar van Amazia liep van oktober 831 v. Chr.
tot september 830 v. Chr. In Juda werden de jaren vanaf de maand Tisjri
(september/oktober) gerekend, en in Israël werd vanaf de maand Nisan
(maart/april) geteld. Het is de verdienste van Edwin R. Thiele (The Mysterious
Numbers of the Hebrew Kings, 1951) dit opgemerkt te hebben.
2 Koningen 14:5 Het geschiedde nu, als het koninkrijk in zijn hand versterkt was, dat hij zijn
knechten sloeg, die den koning, zijn vader, geslagen hadden, 6 Doch de kinderen
der doodslagers doodde hij niet; gelijk geschreven is in het wetboek van Mozes,
waar de HEERE geboden heeft, zeggende: De vaders zullen voor de kinderen niet
gedood worden, en de kinderen zullen voor de vaders niet gedood worden; maar
een ieder zal om zijn zonde gedood worden.
De
eerste regeringsjaren werden volgens vers vijf gebruikt om het koninkrijk te
versterken. Daarna keerde Amazia zich tegen de samenzweerders die zijn vader
gedood hadden. Daarna trok Amazia ten strijde tegen Edom.
2 Koningen 14:7 Hij sloeg de Edomieten in het Zoutdal tien duizend, en nam Sela in met krijg, en
noemde haar naam Jokteel, tot op dezen dag. 8 Toen zond Amazia boden tot Joas, den zoon van Joahaz, den zoon van
Jehu, den koning van Israël, zeggende: Kom, laat ons elkanders aangezicht zien.
9 Maar Joas, de koning van Israël,
zond tot Amazia, den koning van Juda, zeggende: De distel, die op den Libanon
is, zond tot den ceder, die op den Libanon is, zeggende: Geef uw dochter mijn
zoon ter vrouw; maar het gedierte des velds, dat op den Libanon is, ging
voorbij, en vertrad den distel. 10 Gij hebt de Edomieten dapper geslagen,
daarom heeft uw hart u verheven; heb de eer, en blijf in uw huis; want waarom
zoudt gij u in het kwade mengen, dat gij vallen zoudt, gij en Juda met u? 11 Doch Amazia hoorde niet; daarom toog Joas, de koning van Israël, op, zodat
hij en Amazia, de koning van Juda, elkanders aangezicht zagen te Beth-semes,
dat in Juda is.
2 Koningen 14:12 En Juda werd geslagen voor het aangezicht van
Israël, en zij vloden, een iegelijk in zijn tenten.
13 En Joas, de koning van
Israël, greep Amazia, den koning van Juda, den zoon van Joas, den zoon van
Ahazia, te Beth-semes, en kwam te
Jeruzalem; en hij brak aan den muur van Jeruzalem, van de poort van Efraïm tot
aan de Hoekpoort, vierhonderd ellen. 14 En hij nam al het goud, en het zilver,
en al de vaten, die gevonden werden in het huis des HEEREN, en in de schatten
van des konings huis, mitsgaders gijzelaars; en hij keerde weder naar Samaria.
De
Bijbel zwijgt over het jaartal van de invasie van Edom door Juda gevolgd door
de slag bij Beth-Semes van Joas tegen Amazia. De Seder Olam plaatst de strijd
tegen Edom in het twaalfde regeringsjaar van Amazia. Op onze tijdsbalk is dit
okt820/sep819 v. Chr. Na de overwinning op Edom keert een overmoedige Amazia
zich tegen Joas van Israël dat faliekant voor Amazia afloopt. De Seder Olam
leert dat Amazia na het overkomen op Joas, nog vijftien jaar leefde. Dit
chronologisch gegeven plaatst de strijd te Beth-Semes in het jaar okt818/sep817
v. Chr.
Tot
slot kunnen we opmerken dat Koning Joas van Israël drie veldtochten tegen Aram
leidde waarbij hij al het eerder verloren gebied aan Israël terugbracht,
gevolgd door het conflict met Amazia van Juda, resulterend in een invasie van
Juda door Joas van Israël.
2 Koningen 14:15 Het overige nu der geschiedenissen van Joas, wat hij gedaan heeft, en zijn
macht, en hoe hij gestreden heeft tegen Amazia, den koning van Juda, zijn die
niet geschreven in het boek der kronieken der koningen van Israël?
16 En Joas ontsliep met zijn vaderen, en werd te Samaria
begraven bij de koningen van Israël; en zijn zoon Jerobeam werd koning in zijn
plaats.
Op het
chronologische schema met de periode 835/822 v. Chr. merken we een verticale
rode lijn in het voorjaar van 830 v. Chr. Deze lijn stelt een
meganatuurcatastrofe voor die in een cyclus van 54 jaar en zes maanden de oude
wereld getroffen heeft.
In mijn werk TIJD
en TIJDEN, 2015, blz. 331-337, geef ik aandacht aan het werk van Donald W. Patten,
Ronald R. Hatch and Loren C. Steinhauer met The Long Day of Joshua and Six other Catastrophes, 1973. Zij bouwen
verder aan het pionierswerk van Dr. Immanuel Velikovsky en leveren een raamwerk
van vermoede mega-natuurcatastrofes van kosmische oorsprong.
In mijn
studie hanteer ik hun cyclusjaren van 54 jaar en zes maanden, maar met
ankerjaren op de tijdsbalk gebaseerd op de sabbat- en jubeljaren. Een
belangrijk ankerjaar is bijvoorbeeld het sterfjaar van koning Achaz van Juda in
722 v. Chr. Vanaf dit jaar verkrijgt men 54 jaar en zes maanden eerder het
bijzondere historische jaar 776 v. Chr., met in het najaar de genoteerde
aardbeving van Uzzia. Nog eens 54 jaar en zes maanden terug in de tijd gerekend,
arriveren we in het voorjaar van 830 v. Chr.
De
Bijbel zwijgt over een eventuele ramp die dat jaar de aarde getroffen zou
hebben. Op basis van de studie van Donald W. Patten, Ronald R. Hatch and Loren
C. Steinhauer, mogen we wel veronderstellen dat er tekenen aan de hemel hebben
plaatsgevonden. Het is opmerkelijk dat de verticale lijn op ons schema een
regeringswissel laat zien zowel in Israël als in Juda, en in Aram. Toeval? Ik
meen van niet.
Er zijn
overigens meerdere Bijbelse ankerpunten op de tijdsbalk waar we de cyclus van
meganatuurcatastrofes mee kunnen aan tonen. Wanneer men van de ankerjaren 722
en 776 v. Chr. verder voorbij 830 v. Chr. de tijd inrekent arriveert men in oktober
1103 v. Chr. voor het kosmisch fenomeen over het slagveld bij Eben-Haëzer
ten tijde van de Richter Samuël. Zie mijn studie TIJD en TIJDEN, 2015,
hoofdstuk: de opgerichte steen van
Samuël te Eben Haëzer, blz. 169-175. Voor wie het boek wil aanschaffen, zie
link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579
De moderne wetenschap der
kosmologie wijst de cyclus van kosmische catastrofes in een jong verleden af.
Zij gaan uit van de uniformiteittheorie. 'The present is the key to the past'
is hun motto. Alle vermeldingen naar kalenderwijzigingen in de achtste eeuw
voor Christus worden door hen, als een slecht lezen van de hemellichamen door
de oudheidastronomen verklaard. Dat de wereld in een recent verleden haast ten
onder ging wordt door de moderne mens verdrongen en afgewezen. Het laatste boek
dat de controversiële onderzoeker Dr. Immanuël Velikovsky (1895/1979)
schreef was gewijd aan dit fenomeen dat hij noemde een collectief
geheugenverlies van de moderne mensheid. Velikovsky omschreef het als het volgt:
De herinnering aan catastrofes werd uitgewist, niet door gebrek aan geschreven
overleveringen, maar door een kenmerkend proces, dat later gehele naties,
tezamen met hun geletterden, in deze overleveringen allegorieën of
vergelijkingen deed zien, terwijl in werkelijkheid kosmische natuurverstoringen
daarin heel duidelijk stonden beschreven.
P.S. de
profeet Elisa had al eerder onze aandacht op dit blog. Zie link:
Oegarit, het spijkerschriftalfabet, en de Amarna-tijd in de achtste eeuw voor Christus
Oegarit
of het huidige Ras Shamrain Syrië niet ver van de Middellandse zeekust,
is een archeologische site. Boringen hebben aangetoond dat de plaats al bewoond
was in het derde millennium vóór Christus in het Neolithicum-tijdperk. In de
vroege Bronstijd en de Late Bronstijd was Oegarit een Kanaänitische stad met
een zeehaven, die de verbinding met Cyprus, Egypte en de Griekse wereld verzekerde.
Er werd vooral kopererts en cederhout verhandeld. Via de haven werd koper uit
Cyprus ingevoerd. Ingevoerd tin werd samen met dit koper tot brons verwerkt.
Oegarit had een eigen metaalverwerkende industrie. Ook werd handel gedreven met
het hinterland Mesopotamië. Oegarit had, op het gebied van landbouw, een zeer
vruchtbaar achterland en kon zijn landbouwproducten exporteren. Graan, wijn en
olijfolie werden verhandeld. Een andere belangrijke industriële activiteit was
het winnen van purperen kleurstof uit de purperslak.
Volgens
de conventionele tijdrekening beleefde Oegarit zijn belangrijkste bloeiperiode tijdens
het Laat Brons tijdperk dat orthodox gezien, geplaatst wordt van de zestiende tot
de dertiende eeuw v. Chr.
Oegarit
was in deze periode een stadstaat met een koning aan het hoofd. Een
koningslijst werd door onderzoekers samengesteld. De stad werd volgens de
orthodoxe tijdrekening na haar vernietiging door vuur rond 1190 v. Chr. verlaten
en werd bij toeval in 1928 herontdekt. Een landbouwer opende bij het ploegen
van het veld een graf wat leidde tot de ontdekking van de necropolis van Oegarit
en vervolgens werd de oude stad en haven door archeologen blootgelegd.
Reconstructietekening
van het paleis van Oegarit, het huidige Ras Shamra in Syrië. Rechtsonder: een
afbeelding van het spijkerschrift-alfabet
De
belangrijkste vondst was de intacte bibliotheek van Oegarit vol met archieven
van schrijftabletten met teksten in spijkerschrift. Oegarit was een maritieme
handelsstad met een bevolking die uit diverse etnische groepen en talen
bestond. Oegarit had een school voor schrijvers. Op deze school werden de
schrijvers geleerd ten minste vier talen te lezen en te schrijven. Twee
van die talen waren gemakkelijk te herkennen: het Soemerisch en het Akkadisch,
de laatste was de diplomatieke taal van die era. Verbaasd waren de eerste
onderzoekers over het gebruikte alfabet van dertig tekens. Naast het Soemerisch
en het Akkadisch werd tot ieders verbazing (en in feite voor de orthodoxie een
anomalie): ook het oud-Hebreeuws als gebruikstaal geschreven in
spijkerschrift herkend. De vierde taal die gevonden werd was het Char,
wat de plaatselijke taal van een groot deel van de bevolking en van de regering
was. Dr. I. Velikovsky identificeert deze laatst vermelde taal als de taal van
de Cariërs en maakt overtuigend de link naar de Griekse wereld.
Dat
het oud-Hebreeuws als gebruikstaal in Oegarit gevonden werd was voor de eerste
onderzoekers een anomalie omdat zij zo vroeg in de geschiedenis van het Nabije
Oosten geen Hebreeuwse taal verwacht hadden. In de periode 1928/1958, de jaren
van de belangrijke ontdekkingen te Oegarit, ging men er nog van uit dat de
Bijbelkritiek van de tweede helft van de negentiende eeuw (in het kielzog van
Darwin s evolutietheorie) gelijk had in haar stelling dat Mozes niet kon lezen
noch schrijven en dat de Bijbel die wij vandaag kennen tot stand was gekomen
tijdens de Babylonische Ballingschap van de Joden in de zesde eeuw voor
Christus.
Het
revisionisme van de geschiedenis van de Oudheid heeft intussen dit alles
weerlegd. De tijdsdatering van het Laat-Brons in Oegarit werd bepaald vanuit de
foutieve Egyptische Chronologie zoals gefabriceerd door de Egyptoloog Eduard
Meyer aan het begin van de twintigste eeuw van onze tijdrekening.
Er
was overigens heel wat contact tussen Egypte en Oegarit. Farao Thothmosis III en
zijn opvolgers van de achttiende dynastie overheersten heel het gebied, Oegarit
incluis. Tijdens de zogenaamde Amarnaperiode wordt in de correspondentie met
farao en zijn Klein-Aziatische vorsten naar Oegarit verwezen en naar het
gewelddadige einde van de stad. Er werden ook heel wat Egyptische artefacten in
Oegarit opgegraven en de herkomst van deze vondsten bepaald tot de Egyptische achttiende
dynastie.
volg
ik de identificatie van de Bijbelse farao Sisak van Dr. I. Velikovsky met farao
Thothmosis III van de achttiende dynastie als tijdgenoot van Salomo en Rehabeam
en verhuist Thothmosis III op de tijdsbalk van de vijftiende eeuw naar de tiende
eeuw v. Chr. De Amarnatijd en de invallen van de Zeevolken plaatst ik in
afwijking van Velikovsky s revisie, in de achtste eeuw v. Chr. Zodoende is het
gebruik van het Hebreeuws in Oegarit geen anomalie meer maar de logica zelf
wanneer we het tijdperk van Salomo naar het Laat-Brons verplaatsen.
Het
catastrofale einde van Oegarit gebeurde volgens mijn revisie in 709 v. Chr.,
het jaar van de meganatuurcatastrofe, dat ook het leger van de Assyriër
Sanherib bij Jeruzalem trof. In de Amarnabrief
EA151 beschrijft de koning van Tyrus, Abimilki het catastrofale einde van
Oegarit aan de koning van Egypte: En vuur heeft Oegarit, de stad van de koning, verteerd; de helft ervan is
verteerd, en de andere helft niet; en het volk van het leger van Hatti is niet
daar.
Dr. I. Velikovsky
(Eeuwen in Chaos hoofdstuk 5) plaatste de vernietiging van Oegarit in de
negende eeuw voor Christus ten tijde van het koningschap van de Assyriër
Salmaneser III.
Het was
volgens mijn revisie van de geschiedenis van de oudheid, echter de meganatuurcatastrofe
van het jaar 709 v. Chr. dat de oorzaak van de vernietiging van Oegarit was. Ik
kies voor het jaar 709 v. Chr. in de cyclus van meganatuurcatastrofes, omdat er
een vermelding bestaat van een onbekende koning over het verdrijven van
zeevolken na de ramp:
Een of
andere binnenvallende koning decreteerde dat de Jaman (Ioniërs), het volk van
Didyme (Danuna), de Char (Cariërs), de Cyprioten, alle vreemdelingen, tezamen
met koning Nikmed uit Oegarit verbannen moesten worden, al degenen die u
beroven, al degenen die u onderdrukken, al degenen die u te gronde richten.
De invasie van de
zeevolken in de Levant heb ik gereviseerd naar het jaar 712 v. Chr. De
ondergang van Oegarit met het meganatuurcatastrofe-jaar van 709 v. Chr., laat
zich aldus logisch in passen.
Binnen zeer korte tijd zal
mijn nieuw boek De Zonaanbidder op het internet ter beschikking komen. De
Amarna-periode met de Aton-ketter farao Achnaton op kop, wordt op de tijdsbalk
naar de correcte plaats geloodst, en tijdgenoot gemaakt met de Bijbelse
koningen van Israël en Juda: Pekah, Hosea en Achaz alias Labaja, Rib Addi en
Abdi Hiba van de Amarna-correspondentie. Verder identificeer ik Achnaton met
farao Anysis van de vader der historie: Herodotos, en geef opnieuw aandacht aan
het werk van Dr. Immanuel Velikovsky: Oedipus en Achnaton. De Griekse legende
heeft haar oorsprong in het Egyptische Thebe. Het zijn allemaal puzzelstukjes
die in het plaatje van de achtste en begin zevende eeuw v. Chr., volkomen
passen.
Zodra het boek ter
beschikking komt geef ik de gepaste link door.
2 Koningen 10:35 En Jehu
ontsliep met zijn vaderen, en zij begroeven hem te Samaria, en zijn zoonJoahaz werd koning in zijn plaats. 36 En de dagen, die Jehu over
Israël geregeerd heeft in Samaria, zijn acht en twintig jaren. (Statenvertaling)
Het
jaartal dat Joahaz zijn vader Jehu opvolgde was 847 v. Chr. Dit jaar was het
drieëntwintigste regeringsjaar (okt848/sep847 v. Chr.) van koning Joas van
Juda.
2 Koningen 13:1 In het drie en twintigste jaar van Joas, den
zoon van Ahazia, den koning van Juda, werd
Joahaz, de zoon van Jehu, koning over Israël, te Samaria, en regeerde zeventien jaren.
Zo merken
we dat de koningen van Israël op de tijdsbalk met de koningen van Juda
verankerd zijn. De regeerperiode van Joas van Juda en de verankering op de
tijdsbalk heb ik uitvoerig in mijn studie TIJD
en TIJDEN, 2015, behandelt. Voor wie het boek wil aanschaffen, zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579
2 Koningen 13:2 En hij (Joahaz) deed dat kwaad was in de ogen
des HEEREN; want hij wandelde na de zonden van Jerobeam, den zoon van Nebat,
die Israël zondigen deed; hij week daarvan niet af. 3 Daarom ontstak des HEEREN
toorn tegen Israël; en Hij gaf hen in de hand van Hazaël, den koning van Syrië, en in de hand van Benhadad, den zoon
van Hazaël, al die dagen. 4 Doch
Joahaz bad des HEEREN aangezicht ernstelijk aan; en de HEERE verhoorde hem;
want Hij zag de verdrukking van Israël, dat de koning van Syrië hen verdrukte. 5
Zo gaf de HEERE Israël een verlosser,
dat zij van onder de hand der Syriërs uitkwamen; en de kinderen Israëls woonden
in hun tenten, als te voren.
De
zeventien regeringsjaren van Joahaz werden gekenmerkt door de strijd van Aram
tegen Israël. Het was koning Hazaël van Syrië (of Aram) die de verdrukker van
Godswege was. Na een lange periode van verdrukking zocht Joahaz naar het einde
van zijn regeerperiode toe, oprecht voor uitkomst bij de HERE God. Het
resultaat was het zenden van een verlosser die de Israëlieten van het Aramese
juk bevrijdde. Op het hierna volgende bijgevoegde schema merken we dat de
Assyriër Adad Nerari III hoogstwaarschijnlijk de vermelde verlosser was. In het
jaar 833 v. Chr. rukte de Assyriër tegen Damascus op en bracht zo Israël uit de
verdrukking van Aram. Over Adad Nerari III als de beschreven verlosser van
Israël schreef ik eerder op dit blog een artikel op 18-01-2016. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?ID=2836510
2 Koningen 13:6 Nochtans weken zij niet af van de zonden van het
huis van Jerobeam, die Israël zondigen deed; maar hij wandelde daarin; en het bos
bleef ook staan te Samaria. 7 Want hij had Joahaz geen volk laten overblijven
dan vijftig ruiteren en tien wagenen, en tien duizend voetvolks; want de koning
van Syrië had hen omgebracht, en had hen dorsende gemaakt als stof.
8 Het overige nu der geschiedenissen van Joahaz, en al wat hij
gedaan heeft, en zijn macht, zijn die niet geschreven in het boek der kronieken der koningen van Israël?
9 En Joahaz ontsliep met zijn vaderen, en zij begroeven hem te
Samaria; en Joas, zijn zoon, regeerde in zijn plaats.
De lange
strijd van Aram tegen Israël had het leger van de Israëlieten gereduceerd tot uiteindelijk
slechts tien strijdwagens, vijftig ruiters en tienduizend soldaten. Het
geweldige Israëlitische leger van Achab, zoals beschreven door de Assyriër
Salmaneser III ten tijde van de slag bij Karkar in 889 v. Chr., vijftig
jaar eerder, was niet meer.
Joahaz
stierf in het voorjaar van 830 v. Chr. en werd opgevolgd door zijn zoon Joas,
een naamgenoot van koning Joas van Juda.
2
Koningen 2:19 De mannen van de stad (Jericho) zeiden tot Elisa:
Zie toch, de ligging van de stad is goed, zoals mijn heer ziet; maar het water
is slecht, en de landstreek veroorzaakt misgeboorte. 20 Toen zeide hij: Haalt mij een
nieuwe schotel en doet er zout in. Zij haalden hem er een. 21 Daarop ging hij naar de waterwel, wierp het zout
daarin en zeide: Zo zegt de HERE: Ik maak dit water gezond; daaruit zal geen
dood of misgeboorte meer voortkomen. 22 En het water werd gezond, tot op
deze dag, volgens het woord, dat Elisa gesproken had.
23 Vandaar (Jericho) ging hij naar Betel. En toen hij de weg opklom,
kwamen er kleine knapen uit de stad,
die de spot met hem dreven en hem toeriepen: Kom (Ga) op, kaalkop! Kom (Ga) op,
kaalkop! 24 Toen wendde hij zich om, zag hen en vervloekte hen in de naam des
HEREN. Toen kwamen er twee berinnen uit het woud en verscheurden tweeënveertig van die kinderen. 25 En hij ging vandaar naar de berg Karmel, en vandaar keerde hij
terug naar Samaria. (NBG Vertaling 1951)
Met mijn blog
KRONOS houd ik mij in de eerste plaats bezig met chronologie, archeologie en oudheid.
Met deze aflevering wil ik echter ook een antwoord geven op de Bijbelvertaling van
2 Koningen 2:23 die het verhaal brengt van de vervloeking van een groep kleine
knapen of kinderen, die door twee berinnen op een woord van de profeet Elisa,
verscheurd worden.
met een
vurige wagen en met vurige paarden, ging zijn dienaar de profeet Elisa, terug
naar de westelijke Jordaanoever, naar Jericho. Na zijn ontmoeting met de mannen
van die stad vervolgde hij zijn tocht en ging richting Bethel. En het is met
vers 23 en vers 24 van het tweede hoofdstuk van het Bijbelboek 2 Koningen, dat
we het schokkende bericht over de zogenaamde kleine knapen leren. Mijn eerste
gedachte was dat dit niet waar kon zijn. Vervolgens ging ik andere vertrouwde
Bijbelvertalingen na, maar allen hadden knapen of kinderen staan. Hierna de
relevante Bijbelvertalingen:
2 Koningen
2:23 Van Jericho ging
Elisa naar Betel. Toen hij naar de stad omhoog liep, rende een troep kinderenop hem af die hem uitlachten en
schreeuwden: Kaalkop, kaalkop! Zet m op, zet m op! 24 Elisa keek om, en
toen hij de kinderen zag, vervloekte hij ze in de naam van de HEER. Meteen
kwamen er twee berinnen uit het bos, die tweeënveertig van de kinderen verscheurden. (NBV 2004/2007)
2 Koningen
2:23 En hij ging van
daar op naar Beth-El. Als hij nu den weg opging, zo kwamen kleine jongens uit de stad; die bespotten hem, en zeiden tot hem:
Kaalkop, ga op, kaalkop, ga op!
24 En hij
keerde zich achterom, en hij zag ze, en vloekte hen, in den Naam des HEEREN.
Toen kwamen twee beren uit het woud, en verscheurden van dezelve twee en
veertig kinderen. (STATENVERTALING
1637
En zelfs de
gezaghebbende King James Bijbel heeft het over little children alsook de
Engelse vertaling van de Griekse SEPTUAGINT-Bijbel:
2 Kings 2:23 And he went up from thence unto Bethel:
and as he was going up by the way, there came forth little children out of the city, and mocked him, and said unto him,
Go up, thou bald head; go up, thou bald head. 24 And he turned back, and looked
on them, and cursed them in the name of the LORD. And there came forth two she
bears out of the wood, and tare forty and two children of them. (KING JAMES 1611)
LXX 4 KINGS 2:23 And he went up thence to Baethel: and as he was going
up by the way there came up also little
children from the city, and mocked him, and said to him, Go up, bald-head,
go up. 24 And he turned after them, and saw them, and cursed them in the name
of the Lord. And, behold, there came out two bears out of the wood, and they
tore forty and two children of them.
(SEPTUAGINT)
Men zou er de moed bij verliezen. Maar ik gaf niet op en zette mijn
onderzoek verder, vooral omdat ik bleef weigeren aan te nemen dat de HERE God
van zowel het Oude als het Nieuwe Verbond kleine kinderen op zulk een wijze zou
treffen. In mijn studie van de Schriften hanteer ik consequent de NBG 1951
vertaling en dit niet omdat deze vertaling voortreffelijker zou zijn, maar
omdat ik al bijna veertig jaar met deze vertaling vertrouwd ben, en geen zin
heb om nu in de herfst van mijn leven gearriveerd te zijn, nog aan een andere
vertaling in zogenaamd beter hedendaags Nederlands te beginnen. Wat ik wel doe
is telkens bij een vermoede onduidelijkheid andere Bijbelvertalingen zoals de
Statenbijbel, de Duitse Lutherse vertaling en de Engelstalige King James Bijbel
te raadplegen. Het is mijn ervaring in mijn studie van de Bijbel, dat deze oude
vertalingen het dichtst bij de bron zijn gebleven. Behalve uiteraard bij 2
Koningen hoofdstuk 2 met het vertalen van de kleine knapen of little
children uit het Hebreeuws. Ik wil aannemen dat het de gezaghebbende King
James Bijbel geweest is die andere vertalingen van dit Bijbelgedeelte beïnvloed
heeft. Want het is wel degelijk een slechte vertaling geweest die vermoedelijk
heel wat mensen geestelijk op een verkeerd spoor gezet heeft.
Om een verhaal kort te houden; uiteindelijk heb ik mijn
godsdienstleraars van de negentiende eeuw erbij gehaald: namelijk E. W. Büllinger
en C. I. Scofield die wel een juiste vertaling leverden.
E.W.Büllinger (zie link: http://www.companionbiblecondensed.com/) gaf in de voetnoten van 2 Kings 2:23
onmiddellijk te kennen dat de little children van de King James vertaling in
feite te lezen is als jonge knapen en niet als kleine kinderen. Het
Hebreeuwse woord naar in 2 koningen
2:23 wordt elders in de Bijbel gebruikt voor Isaac, Jozef en Rehabeam ofwel een
leeftijd van 28, 17 en/of 16 jaar oud. En dit geeft onmiddellijk een ander
beeld van wat de profeet Elisa overkwam wanneer een schreeuwende en scheldende bende
jonge mannen op hem afkwam. Maar er komt nog meer aan het licht wanneer we
degelijke Bijbelstudie verrichten. Zo staat er in de grondtekst helemaal niet
dat deze bende jonge knapen door twee berinnen verscheurd werden maar eerder slechts
verwond. Wat ook weer een ander licht op de zogenaamde straf van God werpt. Het
is de Bijbelleraar C.I. SCOFIELD die dat in zijn studiebijbel duidelijk maakt.
Hierna het commentaar van Scofield:
Das Wort naar(übersetzt
kleine Knaben, v. 23) besagt kein bestimmtes Alter. Es wird gebraucht von
Joseph mit siebzehn Jahren (Genesis 37:2), ebenso von Benjamin (Genesis 43:8)
und Absolom (2 Sam. 18:5). Also kann das hebraïsche Wort hier übersetzt werden
Jugendliche oder junge Männer.
Das Wort ba(übersetzt zerrissen
besagt das Beibringen von schweren Wunden, aber es bedeutet nicht töten oder verderben. Die
schwere der Beleidigung ist aus folgenden Tatsachen zu ersehen: (1) die jungen
Männer spotteten über das Aussehen Elisas, des Mannes Gottes; (2) mit den
Worten Kahlkopf, komm herauf spotteten sie über die Auffahrt des Elia (v.11);
die Beleidigung zeigt, dass die Beleidiger über das Alter der Kindheit
hinaus waren; und (3) als sie den Mann Gottes lächerlich machten, wurden
sie der Lästerung des Gottes schuldig, den er vertrat.
Het Hebreeuwse woord ba dat foutief vertaald werd met
verscheuren betekent in werkelijkheid het aanbrengen van zware verwondingen
maar niet doden. Deze verklaring sluit beter aan bij het gedrag van beren
zoals wij het vandaag kunnen waarnemen. Het is ondenkbaar dat twee berinnen in
een oogwenk tweeënveertig kinderen zouden kunnen verscheuren/doden. Verder
maakt Scofield duidelijk dat de bende jonge mannen de profeet beledigden, niet
alleen op basis van zijn uitzicht maar ook naar de eerdere wegvoering van Elia
verwezen, wat maakt dat zij voorbij de leeftijd van het kind zijn waren. En ten
laatste merkt Scofield op dat de jonge Israëlitische mannen zich wel degelijk
schuldig aan lastering van God maakten.
Conclusie: het blijft een feit dat dit historische Bijbelgedeelte zich
in een andere bedeling Gods afspeelde en in de huidige genadebedeling een mens voor
de borst stoot. De profeet Elisa was echter een kind van de tijd onder de wet
en handelde daarnaar.
Bij de vermelding van kinderen in de Bijbel denk ik in de huidige bedeling
van de genade altijd eerst aan de Heer Jezus Christus, de zoon van God, die
zei: Laat de kinderen geworden en verhindert ze niet tot Mij te komen, want
voor zodanigen is het Koninkrijk der hemelen. (Matteüs 19:14)
En
Psalm 8:2 O HERE, onze Here, hoe heerlijk is uw naam op de ganse aarde, Gij,
die uw majesteit toont aan de hemel. 3 Uit
de mond van kinderen en zuigelingen hebt Gij sterkte gegrondvest, uw
tegenstanders ten spijt, om vijand en wraakgierige te doen verstommen.
ging in vervulling wanneer kinderen in het jaar 30 AD in de tempel te
Jeruzalem Jezus toeriepen met: Hosanna
de Zoon van David (Matteüs 21:15-16)
We
vervolgen met dit artikel onze kronieken van de koningen van Israël op dit blog.
Met onze aflevering op dit blog van 04-01-2016
brachten we de Kroniek van Joram, de zoon van Achab. Hij werd in het jaar 875 v. Chr. door Jehu omgebracht. Zie
link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?ID=2831104
Jehu, de
zoon van Josafat, de zoon van Nimsi, was een generaal van het leger van Israël
toen hij door de profeet van de HERE God te Ramot in Gilead tot koning over het
tienstammenrijk gezalfd werd, met de opdracht de koning van Israël, Joram te
doden, en vervolgens heel de dynastie van Achab om te brengen. De functie van overste
van het Israëlitische leger had Jehu al sedert de dagen van Achab (2 Koningen
9: 25-26).
Te
Ramot in het over-Jordaanse Gilead was het leger van Israël gelegerd nadat zij tegen
het leger van Aram strijd hadden geleverd. Het was daar in het legerkamp dat de
profeet Jehu opzocht.
De
gangbare jaartallen voor de regeerperiode van Jehu zijn volgens de fabricatie van
de geleerde Edwin R. Thiele (The Mysterious Numbers of the Hebrew Kings,1951): 841/814 v. Chr.
Dit
betekent een verschil van 34 jaar op de tijdsbalk. Hoe is dit mogelijk? De
constructie die Thiele uitdokterde was gebaseerd op een verankering van de Bijbels-chronologische gegevens
van de koningen van Israël en Juda met die van Assyrië. In mijn boek TIJD en TIJDEN, appendix 4 heb ik
Thiele s wijze van (mis)rekenen uitgelegd. Zie ook de aflevering op dit blog
over Omri, de vader van Achab. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?ID=2809256
De regeerperiode voor Jehu van het jaar 875 tot 847 v. Chr. is het resultaat
van het werken met de Bijbelse sabbat- en jubeljaren volgens de wijze van
rekenen van William Whiston. De Assyrische chronologische gegevens werden
verankerd met de chronologische ankerpunten van de Bijbel, en niet andersom
zoals Thiele deed. Zie het artikel op dit blog van 06-02-2014. Zie link:
The tribute of
Jehu (Ia-ú-a mar Hu-um-ri-i.), house of Omri: I received from him silver, gold,
a golden bowl, a golden vase with pointed bottom, golden tumblers, golden
buckets, tin, a staff for a king [and] spears."
Met de bekende zwarte Obelisk (British Museum) van de
Assyriër Salmaneser III hebben we een buiten-Bijbelse bron van Jehu. In het
achttiende regeringsjaar (877/876 v. Chr.) van Salmaneser III is er een
vermelding van het ontvangen van schatting van Jehu van het huis van Omri.
Volgens mijn rangschikking van de koningen van Assyrië op de tijdsbalk was Jehu
op dat moment nog een generaal van het leger van Joram, de zoon van Achab, en
is er geen probleem met de Assyrische vermelding dat Jehu van het huis van Omri
was. Een dynastie namelijk, die Jehu twee jaar later zou uitroeien.
Binnen de tijdsfabricatie van Thiele was Jehu in het
achttiende regeringsjaar van Salmaneser III al koning, en zouden de Assyrische
kroniekschrijvers zich vergist hebben, wat zeer onwaarschijnlijk is. Zie De
Assyriologie herzien link: http://www.bol.com/nl/p/de-assyriologie/9200000049946824/
Hierna
het Bijbelse relaas over het begin van de regeerperiode van Jehu.
2
Koningen 9:1 De profeet Elisa riep een van de
profeten en zeide tot hem: Gord uw lendenen, neem deze oliekruik met u en ga
naar Ramot in Gilead. 2 Wanneer gij daar gekomen zijt, zie dan uit naar Jehu, de zoon van Josafat, de zoon van
Nimsi. Ga bij hem binnen, doe hem opstaan uit het midden van zijn
wapenbroeders en breng hem in de binnenste kamer. 3 Neem dan de kruik met
olie, giet ze uit over zijn hoofd en zeg: Zo
spreekt de HERE: Ik zalf u tot koning over Israël. Open daarna de deur en
vlucht zonder dralen weg. 4 Toen ging die jonge man, de jonge profeet,
naar Ramot in Gilead. 5 Toen hij daar kwam, zaten de legeroversten juist
bijeen. En hij zeide: Ik heb een boodschap voor u, overste. Jehu zeide: Voor wie van ons allen? En hij antwoordde:
Voor u, overste. 6 Toen stond hij op en ging het huis binnen. En hij goot
de olie over zijn hoofd en zeide tot hem: Zo spreekt de HERE, de God van
Israël: Ik zalf u tot koning over het volk des HEREN, over Israël. 7 Gij
zult het huis van uw heer Achab slaan, opdat Ik het bloed van mijn knechten, de
profeten, ja, het bloed van alle knechten des HEREN aan Izebel wreke. 8 En
het gehele huis van Achab zal omkomen; Ik zal van Achab al wat mannelijk is
uitroeien, allen in Israël van hoog tot laag; 9 dan zal Ik met het huis
van Achab evenzo handelen als met dat van Jerobeam, de zoon van Nebat, en dat
van Basa, de zoon van Achia; 10 en Izebel zullen de honden verslinden op
de akker te Jizreël, en niemand zal haar begraven. Toen opende hij de deur en
vluchtte weg. 11 Daarna kwam Jehu naar buiten bij de dienaren van zijn
heer en een hunner zeide tot hem: Is alles wel? Waarom is deze waanzinnige tot
u gekomen? En hij antwoordde hun: Gij kent immers de man en zijn gepraat.
12 En zij riepen: Leugens! Deel het ons toch mee. Toen zeide hij: Zo en zo
heeft hij tot mij gesproken: aldus spreekt de HERE: Ik zalf u tot koning over
Israël. 13 Daarop nam ieder haastig zijn kleed en spreidde het voor zijn
voeten op de treden van de trap; zij bliezen op de hoorn en riepen: Jehu is koning!
14 Aldus
smeedde Jehu, de zoon van Josafat, de zoon van Nimsi, een samenzwering tegen
Joram. Joram nu had Ramot in Gilead bezet, hij en geheel Israël, tegen Hazaël, de koning van Aram; 15 en
koning Joram was teruggekeerd om te Jizreël genezing te zoeken voor de wonden,
die de Arameeërs hem hadden toegebracht, toen hij streed met Hazaël, de koning
van Aram. En Jehu zeide: Indien gij er zo over denkt, laat dan niemand uit de
stad ontkomen om dat in Jizreël te gaan berichten.
16 Toen besteeg
Jehu zijn wagen en ging naar Jizreël, want Joram lag daar (ziek). En Achazja,
de koning van Juda, was gekomen om Joram te bezoeken. 17 De wachter nu
stond op de toren te Jizreël; hij zag de troep van Jehu aankomen en zeide: Ik
zie een troep. Toen zeide Joram: Neem een ruiter en zend hun die tegemoet om te
vragen: Is het vrede? 18 De ruiter ging hem tegemoet, en zeide: Zo zegt de
koning: Is het vrede? Maar Jehu zeide: Wat hebt gij met vrede te maken? Keer
om, volg mij! En de wachter berichtte: De bode is bij hen gekomen, maar keert
niet terug. 19 Toen zond hij een tweede ruiter. Ook deze kwam bij hen en
zeide: Zo zegt de koning: Is het vrede? Maar Jehu zeide: Wat hebt gij met vrede
te maken? Keer om, volg mij! 20 En de wachter berichtte: Hij is bij hen
aangekomen, maar keert niet terug. En zoals zij voortjagen, zo jaagt alleen
Jehu, de zoon van Nimsi, want hij jaagt als een razende. 21 Toen zeide
Joram: Span in. En men spande zijn wagen in. En Joram, de koning van Israël, trok uit met Achazja, de koning van Juda,
ieder op zijn wagen zij trokken uit, Jehu tegemoet en troffen hem aan op de
akker van de Jizreëliet Nabot. 22 Zodra Joram Jehu zag, vroeg hij: Is
het vrede, Jehu? Maar deze antwoordde: Wat vrede, zolang de hoererijen van uw
moeder Izebel en haar vele toverijen
voortduren? 23 Daarop wendde Joram de teugel, vluchtte en riep Achazja
toe: Verraad, Achazja! 24 Maar Jehu omklemde de boog en trof Joram tussen
zijn schouders, zodat de pijl hem het hart doorboorde; en hij zakte in zijn
wagen ineen. 25 Toen zeide Jehu tot zijn hoofdman Bidkar: Neem hem op en
werp hem op de akker van de Jizreëliet Nabot. Want herinner u, dat de HERE, toen gij en ik zij aan zij reden achter
zijn vader Achab, deze Godsspraak over hem gaf: 26 Voorzeker, Ik heb
gisterenavond het bloed van Nabot en van zijn zonen gezien, luidt het woord des
HEREN. Ik zal het aan u vergelden op deze akker, luidt het woord des HEREN. Nu
dan, neem hem op en werp hem op de akker, volgens het woord des HEREN. 27 Toen
Achazja, de koning van Juda, dat zag, vluchtte hij in de richting van
Bet-Haggan. Maar Jehu achtervolgde hem en beval: Hem ook! Schiet hem neer op
zijn wagen! (En zij raakten hem) op de helling naar Gur bij Jibleam; hij
vluchtte naar Megiddo en stierf daar. 28 Zijn dienaren vervoerden hem op
een wagen naar Jeruzalem en begroeven hem in zijn graf bij zijn vaderen, in de
stad Davids. 29 Achazja nu was
koning geworden over Juda in het elfde jaar van Joram, de zoon van Achab.
Het Bijbelboek
vervolgt verder vanaf vers 30 met de geschiedenis van het smadelijke einde van
Izebel, de dochter van Ethbaal en vrouw van Joram van (2 Koningen 9:30-37).
Daarna vervolgt het verhaal in het tiende hoofdstuk van het Bijbelboek 2
Koningen met de bloedige geschiedenis van de uitroeiing van de zeventig zonen
van Achab te Samaria (2 Koningen 10:1-17). Vervolgens zien we de
terechtstelling van de priesters van de Baäl met een list van Jehu (2 Koningen
10:18-27).
Op de tijdsbalk
plaatsen we al deze gebeurtenissen chronologisch in het eerste regeringsjaar
van Jehu in apr875/mrt874 v. Chr.
2 Koningen 10:28 Alzo
verdelgde Jehu Baäl uit Israël. 29 Maar
van de zonden van Jerobeam, den zoon van Nebat, die Israël zondigen deed, na te
volgen, week Jehu niet af, te weten, van de gouden kalveren, die te Beth-el en
die te Dan waren. 30 De HEERE dan zeide tot Jehu: Daarom dat gij welgedaan
hebt, doende wat recht is in Mijn ogen, en hebt aan het huis van Achab gedaan,
naar alles, wat in Mijn hart was, zullen
u zonen tot het vierde gelid op den troon van Israël zitten. 31 Maar Jehu nam niet waar te wandelen in
de wet des HEEREN, des Gods van Israël, met zijn ganse hart; hij week niet van de zonden van Jerobeam,
die Israël zondigen deed.
32 In die dagen begon de HEERE Israël af
te korten, want Hazaël sloeg ze in alle landpalen van Israël: 33 Van de Jordaan
af, tegen den opgang der zon, het ganse land van Gilead, der Gadieten, en der
Rubenieten, en der Manassieten; van Aroer, dat aan de beek van Arnon is, en
Gilead, en Basan.
34 Het overige nu der geschiedenissen van
Jehu, en al wat hij gedaan heeft, en al
zijn macht, zijn die niet geschreven in het boek der kronieken der koningen
van Israël? 35 En Jehu ontsliep met zijn vaderen, en zij begroeven hem te
Samaria, en zijn zoon Joahaz werd
koning in zijn plaats. 36 En de dagen,
die Jehu over Israël geregeerd heeft in Samaria, zijn acht en twintig jaren.
(Statenvertaling)
Het slot van het
Bijbelboek 2 koningen hoofdstuk tien verhaalt dat Jehu een machtig koning was
en dat hij gedurende een lange periode van achtentwintig jaar over het
tienstammenrijk geheerst heeft. Zijn zoon werd bij zijn dood als koning over
Israël geïnstalleerd. Jehu kreeg de belofte dat zijn dynastie tot in het vierde
geslacht over Israël koning zou zijn. Negatief staat er over hem geschreven dat
hij in de zonden van Jerobeam volhardde.
Als een gevolg van het doden van koning Ahazia van Juda
door Jehu in 875 v. Chr., greep in Juda de koninginmoeder Athalia (2 Koningen
8:26), de dochter van koning Omri van Israël, de macht en deed een poging het
geslacht van David uit te roeien (2 Koningen 11: 1). De zoon en troonopvolger
van Ahazia werd echter door zijn tante, een zuster van Ahazia, verborgen
gehouden en zijn leven gered. (Zie TIJD
en TIJDEN, 2015, blz. 251-256) zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579
2
Koningen 11: 1 Toen nu Athalia, de moeder van Ahazia, zag, dat haar zoon
dood was, zo maakte zij zich op, en bracht al het koninklijke zaad om. 2 Maar Joseba, de dochter van den koning
Joram, de zuster van Ahazia, nam Joas,
den zoon van Ahazia, en stal hem uit het midden van des konings zonen, die
gedood werden, zettende hem en zijn voedster in een slaapkamer; en zij verborgen hem voor Athalia, dat
hij niet gedood werd. 3 En hij was met haar verstoken in het huis des HEEREN zes jaren; en Athalia regeerde over het
land.
In het
zevende jaar (2 Koningen 11:4) werd de koninginmoeder afgezet en de jonge Joas
tot koning gekroond. Dat was het zevende regeringsjaar (869 v. Chr.) van Jehu
in Israël.
2
Koningen 12: 1 In het zevende jaar
van Jehu werd Joas koning, en regeerde veertig jaren te Jeruzalem; en de
naam zijner moeder was Zibja van Ber-seba. 2 En Joas deed dat recht was in de
ogen des HEEREN, al zijn dagen, in dewelke de priester Jojada hem onderwees.
Het hierboven
bijgevoegde chronologische schema toont in het jaar 860 v. Chr. een verticale
rode markeringslijn voorstellende de meganatuurcatastrofe die toen de oude
wereld trof. De Bijbel zwijgt over dit feit. Het was het jaar van de stichting
van Carthago. Het jaartal 860 v. Chr. heb ik bekomen door het werken met de
jaartallen die Flavius Josephus voor de Fenicische koningen opgeeft, en de link
met Salomo en de bouw van de Tempel te Jeruzalem. In mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, hoofdstuk: 860 v.
Chr. het jaartal van de stichting van Carthago, blz. 257-263, heb ik dit
uitgewerkt. Er zaten volgen Josephus 143 jaar en acht maanden tussen het begin
van de bouw van de Tempel en de stichting van Carthago. De regeerperiode van
Salomo was 1007/967 v. Chr., en dit op basis van de sabbat- en jubeljaarrekening
volgens William Whiston. Het resultaat op de tijdsbalk is 860 v. Chr.
Verder
maak ik in mijn boek TIJD en TIJDEN, de verbinding met het werk van Donald W.
Patten, Ronald R. Hatch and Loren C. Steinhauer:
(The
Long Day of Joshua and Six Other Catastrophes, 1973, by, Chapter VI), en
identificeer de mega-natuurcatastrofe van 860 v. Chr. als zijnde van kosmische
oorsprong
De drie
aangehaalde bronnen leiden alle naar het jaartal 860 v. Chr. ter datering van
de meganatuurcatastrofe die de oude wereld toen getroffen heeft.
De datering van Paulusâ ontmoeting met de opgestane Christus
Mijn scheurkalender
heeft vandaag (25 januari) de vermelding: Sint-Paulus bekering. Dit naast de
vermelding van andere Roomse heiligen.
De
bekering van Paulus in de maand januari, negen maanden na de Pesachweek klopt echter
Bijbels-chronologisch gezien, niet.
In mijn
werk TIJD en TIJDEN, 2015,
hoofdstuk: 44 AD een navigatiepunt in de tijd, blz. 447-453, heb ik de
chronologie van Paulus bekering en zendingsreizen op basis van de gegevens van
het Bijbelboek Handelingen en de brief van Paulus aan de Galaten, uitgewerkt.
(Voor wie het boek nog niet aangeschaft heeft en interesse heeft, zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579)
De
bekering van Paulus wordt beschreven in het eerste hoofdstuk van het Bijbelboek
Handelingen. Op weg naar Damascus had Paulus zijn ontmoeting met de opgestane
Heer en Heiland Jezus Christus. Een verhaal dat in de christenwereld algemeen
bekend is. De datering van Paulus ontmoeting met Jezus Christus naar het einde
toe van de maand januari, is echter gissen. Het Bijbelboek Handelingen geeft in
de eerste hoofdstukken namelijk heel weinig of geen informatie waarmee we een
en ander van de beschreven gebeurtenissen op de tijdsbalk zouden kunnen
vastpinnen.
De
Pesachweek van 30 AD viel begin april. Het Pinksterfeest volgde aldus zeven
maal zeven weken later eind mei 30 AD. De EKKLESIA ging toen, met de
uitstorting van de Geest Gods over ongeveer 120 mensen, zowel mannen als
vrouwen, van start.
Ik ben
van mening dat de gebeurtenissen zoals beschreven in de hoofdstukken drie tot
en met negen alle in het jaar 30 AD plaatsvonden en dat de ontmoeting van Paulus
met Christus in het najaar van 30 AD plaatsvond. Paulus verblijf van drie jaar
te Damascus dateren we nu van de winter van 30/31 AD tot de winter van 32/33
AD. In het boek Handelingen wordt de periode van drie jaar beschreven als: En
toen er verscheidene dagen verlopen waren.., wat chronologisch geen probleem
oplevert. Een westerling zou vandaag via zijn lineair historisch denken (dat
wij van de Grieken hebben) deze geschiedenis anders neerpennen. Lucas, de
schrijver van het boek Handelingen, gaf de zaken weer op een wijze die toen voor
iedereen van die cultuur begrijpelijk was. Van ons vraagt het heden alleen maar
goede wil om een en ander te zien zoals de Bijbelschrijvers en de Geest die
hen inspireerde het toen neerpenden. Want wie op zoek is in de Bijbel om de
Bijbelse historische gegevens lineair op een tijdsbalk te plaatsen komt nooit
bedrogen uit, want het zit er wel degelijk in. De Bijbel is een boek voor alle
culturen van alle tijden.
In het
voorjaar van 33 AD vond Paulus ontmoeting met Petrus en Jakobus te Jeruzalem
plaats. Dit was dan een private ontmoeting en geen officiële gemeentelijke samenkomst
. Na een verblijf van vijftien dagen volgens de Galatenbrief, werd Paulus wegens
gevaar voor zijn leven naar de havenstad Caesarea gebracht en vertrok hij
volgens Handelingen 9:26-30, vandaar naar Tarsus in Cilicië. Paulus zou volgens
de Galatenbrief daarop geruime tijd in Syrië en Cilicië werkzaam zijn. In het
boek Handelingen, in de volgende hoofdstukken, handelen de beschreven
gebeurtenissen buiten het zendingsbereik van Paulus. Het is pas in hoofdstuk
11:25 dat Barnabas er op uit gestuurd wordt om Paulus te zoeken ter
ondersteuning van het werk in Antiochië. Het is pas in het elfde hoofdstuk van
het boek Handelingen dat we de eerste maal een clou vinden waar we ergens op de
tijdsbalk van de wereldgeschiedenis beland zijn. Hierna het citaat:
Handelingen
11:25 En hij vertrok naar Tarsus om Saulus te
zoeken; en toen hij hem gevonden had, bracht hij hem naar Antiochië. 26 En het
geschiedde, dat zij een vol jaar (43/44
AD) in de gemeente gastvrij ontvangen werden en een brede schare leerden en
dat de discipelen het eerst te Antiochië Christenen genoemd werden. 27 En in
die dagen kwamen profeten van Jeruzalem te Antiochië; 28 en één uit hen,
genaamd Agabus, stond op en gaf door de Geest te kennen, dat een grote
hongersnood zou komen over het gehele rijk, (voor het jaar 46/48 AD uitgesproken!) die dan ook gekomen is onder
Claudius (46/48 AD). 29 En de
discipelen besloten, dat elk van hen naar draagkracht iets zenden zou tot
ondersteuning van de broeders, die in Judea woonden; 30 dit deden zij ook en
zij zonden het aan de oudsten door de hand van Barnabas en Saulus. (NBG
Vertaling 1951)
Einde
citaat
De
geprofeteerde hongersnood ten tijde van keizer Claudius kan historisch
nauwkeurig gedateerd worden voor een periode van drie jaar van het jaar 46 tot
48 AD. De profetie van Agabus werd aldus voor het jaar 46 AD uitgesproken. Een
volgende belangrijke tijdsaanduiding in het Boek Handelingen hoofdstuk 12:21 is
de beschreven dood van Koning Agrippa I die op de tijdsbalk der
wereldgeschiedenis in het jaar 44 AD gedateerd werd. Dit sterven geschiedde
volgens Handelingen 12:1-5 na het Paasfeest van 44 AD, een periode ook van
beschreven vervolging van de jonge gemeente te Jeruzalem door Agrippa.
Het is
in het jaar 44 AD dat Paulus volgens de Galatenbrief een tweede maal naar
Jeruzalem gaat wat aansluit bij Handelingen 12:24 t/m 13:1-3. De periode van
veertien jaar die Paulus in zijn
Galatenbrief vermeld zijn dus te rekenen vanaf het jaar van zijn bekering in 30 AD. Het tweede bezoek aan
Jeruzalem zag geen bijzondere samenkomst maar het enige doel was het brengen
van hun liefdedienst aan de gemeente te Jeruzalem. Daarna keerde Paulus terug
naar Antiochië om onmiddellijk aan zijn zendingsreis te beginnen. Een reis die
hem naar de steden van Galatië zou leiden. Vanuit Antiochië ging het via Cyprus
naar Perge in Pamfylië en vandaar naar steden in Galatië waar zij onder hevige
tegenstand van sommige Joden het evangelie aan Joden en Grieken brachten. Te
Lystra was de tegenstand zo erg dat Paulus door een menigte gestenigd werd en
voor dood achtergelaten (Handelingen 14:19). En het is via deze gebeurtenis dat
we weer een ankerpunt op de tijdsbalk hebben. Paulus verhaalt namelijk vele
jaren later deze gebeurtenis van het stenigen en zijn schijndood aan de
Korintiërs in zijn tweede brief hoofdstuk 12 en vermeld erbij dat dit voorval veertien
jaar eerder geschied was. De tweede brief aan de Korintiërs wordt algemeen
aangenomen dat deze in 58 AD door Paulus geschreven werd. Wanneer we veertien
jaar van dit jaartal aftrekken zitten we in het jaar 44 AD voor de zendingsreis
naar Galatië.
De
conclusie is dat Paulus bij zijn terugkomst in Antiochië in het voorjaar van 45
AD zijn brief aan de Galaten schreef en historisch getrouw correct gewag maakt
van slechts twee reizen naar Jeruzalem. De brief van de Galaten gaat namelijk
vooraf aan zijn derde reis naar Jeruzalem die in Handelingen hoofdstuk 15
beschreven wordt. Een bijzondere bijeenkomst te Jerusalem die in het jaar 45 AD
gedateerd wordt.
De
bekering van Paulus zit op de tijdsbalk verankerd in het najaar van 30 AD, het
jaar van de kruisdood, opstanding en hemelvaart van Jezus Christus. De jaren 44
AD en 30 AD zitten als navigatiepunten in de tijd met elkaar op de tijdsbalk
verankerd.
En de HERE gaf aan Israël een verlosser, zodat zij onder de overheersing van Aram uit kwamenâ¦
Met dit
artikel wil ik de beloofde verlosser uit het Bijbelboek 2 Koningen 13:5 met de
Assyrische koning Adad Nirari III identificeren, en verder de chronologische
gegevens van de Assyrische annalen betreffende Adad Nirari III aan de
chronologische gegevens van de Bijbel aanpassen, en op de tijdsbalk
verankeren.
De
Assyriër Adad Nerari III was een tijdgenoot van de Bijbelse koningen Joahaz en
Joas in Israël en van de koningen Joas en Amazia in Juda.
De minderjarige
Assyrische koning Adad Nirari III volgde onder voogdijschap van zijn moeder
koningin Sammurat, zijn vader Shamsi Adad V op. Zijn regeringsjaren zijn
volgens de orthodoxe berekening: 812/783
v. Chr. Volgens mijn revisie regeerde hij van 847 tot 820 v. Chr. Een verschil van 35 jaar.
Het
verschil tussen het orthodoxe jaartal 812 v. Chr. en het gereviseerde jaartal
847 v. Chr. (aan de hand van de Bijbel) voor het eerste regeringsjaar van Adad
Nerari III, is groot. Men zou de schouders kunnen ophalen menende dat mijn
revisie van de geschiedenis van de oudheid, wat de Assyriologie betreft, een
brug te ver is.
De
Assyriologie bezit via de zogenaamde eponiemlijsten een koningslijst van de
Assyrische koningen die vanaf de val van Nineveh, tot de negende eeuw v. Chr.
teruggaat. Daarenboven heeft men de koningslijst verbonden met een
astronomische berekende zonsverduistering over Nineveh in 763 v. Chr. Het
eponiem namelijk van Bur Sagale in het tiende regeringsjaar van koning Assur
Dan, vermeldt een verduistering van de zon over Nineveh. De regeerperiode van
Adad Nerari III werd berekend op basis van de verankering van het tiende
regeringsjaar van Assur Dan in het jaar 763 v. Chr. Zie link: http://www.bol.com/nl/p/de-assyriologie/9200000049946824/
Het
lijkt allemaal exacte wetenschap, maar in wezen is het dat niet. Men gaat er
namelijk vanuit dat de Assyrische koningslijst volledig is en er geen namen zouden
ontbreken. En hier wringt het schoentje aangezien er vanuit de Bijbel, de
werken van Flavius Josephus, en andere bronnen, er duidelijke aanwijzingen zijn
dat wel degelijk namen van Assyrische koningen uit de lijst verwijderd werden.
Een Bijbels voorbeeld is de Assyrische koning die ten tijde van de Hebreeuwse
profeet Jona zich tot de God van Israël keerde voor uitredding van de aangekondigde
ramp.
Een
ander voorbeeld is de Griekse legende over een Assyrische koning met de naam
Sardanapallos die de orthodoxe Assyriologie, zo hij al bestaan heeft, met
Assurbanipal identificeert. Van Assurbanipal weten we dat deze Assyrische koning
een zogenaamde cultuurmens was, bibliotheken oprichtte en in zijn tijd al aan
archeologie deed. De Sardanapallos van het Griekse verhaal is hier echter met zijn
brasserijen en schokkend levenseinde, een waar tegenbeeld van.
Toen de
voormalige IMF-baas Dominique Strauss-Kahn verleden jaar in het nieuws kwam wegens
een rechtszaak in verband met zijn vermeende brasserijen, werd hij in de pers
met Sardanapallos vergeleken. Op een dag werd ik toen door de BRT-radio
opgebeld met de vraag voor meer uitleg over wie de historische Sardanapallos
met zijn orgieën geweest was. Ik was hen graag van dienst en gaf aan de
telefoon de nodige uitleg. Ik zou s avonds nogmaals vanuit de studio gebeld
worden ter uitzending. Toen ik s avonds op het juiste radiokanaal afstemde
bleek dat men voor commentaar van een orthodoxe Assyrioloog gekozen had. De
opgebelde deskundige had het echter uitsluitend over de weldaden van
Assurbanipal, met een teleurgestelde BRT-omroeper die een paar keer onderbrak
en in feite alleen informatie over de seksorgieën van Sardanapallos wilde
weten, maar daarover van de deskundige geen antwoord kreeg. Ik was na de
uitzending zo vrank en vrij om de studio te bellen en te zeggen dat ik het
beter gekund had. Men had intussen al begrepen dat Sardanapallos van de legende
geen enkele overeenkomst met de historische Assurbanipal had.
Sardanapallos
(Griekse naam van een Assyrische koning) en Assurbanipal zijn namelijk twee te
onderscheiden koningen.
Maar nu
verder met de geschiedenis van Assur Nerari III. Van de koninginmoeder en
regentes Sammurat van Adad Nerari III is een stele bewaard gebleven (gevonden
te Kalat Sherkat in Assyrië) waarin het co-regentschap met de minderjarige Adad
Nirari III vermeld wordt. Een andere vermelding (Sabaa stele) geeft voor de
duur van het co-regentschap een periode van vijf jaar op.
De
orthodoxie identificeert koningin Sammurat met de legendarische Semiramis, de
vrouw van de Bijbelse Nimrod, de eerste machthebber op aarde na de Grote Vloed.
De Bijbelse gegevens betreffende Nimrod worden door hen als mythe beschouwd.
Dit is echter niet mijn uitgangspunt. Het Bijbelboek Genesis is
geschiedschrijving. De Sammurat van de negende eeuw voor Christus is te
onderscheiden van de Semiramis van het derde millennium voor Christus.
De
eerder vermelde Sabaa-stele verhaalt eveneens een militaire campagne van Adad
Nirari III naar Damascus in zijn vijfde regeringsjaar.
Against Aram I marched. Mari', king of Aram, in
Damascus his royal city, I shut up. The terrifying splendour of Assur
overwhelmed him and he laid hold of my feet, he became my vassal. 2300 talents
of silver, 20 talents of gold, 3000 talents of copper, 5000 talents of iron,
coloured woollen and linen garments, an ivory bed, an ivory couch...his
property and his goods, in immeasurable quantity, in Damascus, his royal city, in his palace, I received.
Dit
jaar is volgens de revisie op onze tijdsbalk, het jaartal 843 v. Chr. Dit
gegeven past echter niet met de Bijbelse gegevens betreffende Damascus/Aram als
belager van het tienstammenrijk. Het Bijbelboek 2 Koningen geeft Aram tijdens
deze periode weer, als een vijand van koning Joahaz van Israël. Joahaz regeerde
zeventien jaar van 847 tot 830 v. Chr. Een Assyrische belegering van Damascus
met een verzwakking van Aram tot gevolg, past niet in dit tijdsschema. Hierna
het betreffende Bijbelgedeelte:
2
Koningen 13:1 In het drieëntwintigste jaar van Joas, de zoon van Achazja, de
koning van Juda, werd Joachaz, de zoon van Jehu, koning over Israël te Samaria;
hij regeerde zeventien jaar. 2 Hij deed wat kwaad is in de ogen des HEREN en
volgde de zonden na, die Jerobeam, de zoon van Nebat, Israël had doen
bedrijven; daarvan week hij niet af. 3 Daarom ontbrandde de toorn des HEREN
tegen Israël, en Hij gaf hen in de macht
van Hazaël, de koning van Aram, en in de macht van Benhadad, de zoon van
Hazaël, al die tijd. 4 Maar Joachaz
zocht de gunst van de HERE, en de HERE hoorde naar hem, want Hij had gezien hoe
zwaar de koning van Aram Israël verdrukte. 5 En de HERE gaf aan Israël een verlosser, zodat zij onder de
overheersing van Aram uit kwamen en de Israëlieten in hun tenten konden wonen
zoals tevoren. 6 Toch weken zij niet af van de zonden van het huis van Jerobeam,
die hij Israël had doen bedrijven; daarmee gingen zij voort. Ook bleef te
Samaria de gewijde paal staan. 7 Waarlijk, hij had aan Joachaz geen krijgsvolk
overgelaten dan vijftig ruiters, tien strijdwagens en tienduizend man voetvolk;
want de koning van Aram had hen te
gronde gericht en hen gemaakt als stof bij het dorsen. (NBG Vertaling 1951)
De
conclusie moet zijn dat de vermelding op de Sabaa stele betreffende de
belegering van Damascus in het vijfde
regeringsjaar van Adad Nirari III fout is. Hoogstwaarschijnlijk hebben we
met een schrijffout te maken en is het
vijftiende regeringsjaar van Adad Nirari III bedoeld. De Assyrische
gegevens spreken elkaar onderling ook tegen, wat maakt dat ik van een foutieve
Assyrische kroniek kan uitgaan.
De
bekende eponiemlijsten geven in
afwijking met de Sabaa stele, voor het vijfde regeringsjaar van Adad Nirari
III geen campagne naar Damascus weer, maar een veldtocht naar Arpad in
Noord-Syrië. Wat vreemd is aangezien Arpad slechts een provinciestad was en
Damascus echter de hoofdstad van het toen machtige Aram. Hierna de Eponiemlijst
van alle regeringsjaren van Adad Nirari III ter illustratie. De jaren tussen
haakjes zijn de jaartallen van de orthodoxe met rechts mijn gereviseerde
jaartallen:
[809/808] 847/846
During the eponymy of Adad-Nirari [III],
the king of Assyria, campaign against Media
[808/807] 846/845
During the eponymy of Nergal-ilaya, the commander in chief, campaign against
Guzana.
[807/806] 845/844
During the eponymy of Bêl-dân, the palace herald, campaign against Mannea.
[806/805] 844/843
During the eponymy of Sil-Bêli, the chief butler, campaign against Mannea.
[805/804] 843/842During the eponymy of Aur-taklak, the chamberlain, campaign
against Arpad.
[804/803] 842/841
During the eponymy of Ilu-issiya, governor of Aur, campaign against Hazazu.
[803/802] 841/840
During the eponymy of Nergal-ere, governor of Rasappa, campaign against
Ba'alu.
[802/801] 840/839
During the eponymy of Aur-balti-ekurri, governor of Arrapha, campaign against
the Sealand; plague.
[801/800] 839/838
During the eponymy of Inurta-ilaya, governor of Ahizuhina, campaign against
Hubukia.
[800/799] 838/837 During the eponymy of ep-Itar,
governor of Nisibis, campaign against Media.
[800/799] 837/836
During the eponymy of ep-Itar, governor of Nisibis, campaign against Media
[799/798] 836/835
During the eponymy of Marduk-imanni, governor of Amedi, campaign against
Media.
[798/797] 835/834
During the eponymy of Mutakkil-Marduk, the chief eunuch, campaign against
Luia.
[797/796] 834/833
During the eponymy of Bêl-tarsi-iluma, governor of Kalhu, campaign against
Namri.
[796/795] 833/832During the eponymy of Aur-bêla-usur, governor of Habruri, campaign
against Manduate.
[795/794] 832/831
During the eponymy of Marduk-aduni, governor of Raqmat, campaign against Der.
[794/793] 831/830
During the eponymy of Kinu-abua, governor of Tuhan, campaign against Der.
[793/792] 830/829
During the eponymy of Mannu-ki-Aur, governor of Guzana, campaign against
Media.
[792/791] 829/828
During the eponymy of Muallim-Inurta, governor of Tille, campaign against
Media.
[791/790] 828/827
During the eponymy of Bêl-iqianni, governor of ibhini, campaign against
Hubukia.
[790/789] 827/826
During the eponymy of ep-ama, governor of Isana, campaign against Itu'a.
[789/788] 826/825
During the eponymy of Inurta-mukin-ahi, governor of Nineveh, campaign against
Media.
[788/787] 825/824
During the eponymy of Adad-muammer, governor of Kalizi, campaign against
Media; foundations of the temple of Nabû in Nineveh laid.
[787/786] 824/823
During the eponymy of Sil-Itar, governor of Arbela, campaign against Media;
Nabû entered his new temple.
[786/785] 823/822
During the eponymy of Nabû-arra-usur, governor of Talmusu, campaign against
Kisku.
[785/784] 822/821
During the eponymy of Adad-uballit, governor of Tamnuna, campaign against
Hubukia; [the god] Anu the Great went to Der.
[784/783] 821/820
During the eponymy of Marduk-arra-usur, governor of Arbela, campaign against
Hubukia.
[783/782] 820/819
During the eponymy of Inurta-nasir, governor of Mazamua, campaign against
Itu'a.
[782/781] 819/818
During the eponymy of Iluma-le'i, governor of Nisibis, campaign against Itu'a.
De
conclusie moet zijn dat naar het einde toe van de regeringsperiode van Joahaz
van Israel, en los van de tegensprekelijke eponiemlijst, een Assyrische invasie
in Aram heeft plaatsgevonden. Hoogstwaarschijnlijk in het vijftiende regeringsjaar
van Adad Nirari III.
De
Assyriër Adad Nirari III werd zodoende een verlosser voor Israël:
2
Koningen 13:5 En de HERE gaf aan Israël een verlosser, zodat zij onder de
overheersing van Aram uit kwamen en de Israëlieten in hun tenten konden wonen
zoals tevoren.
De
Bijbel noemt de naam niet, noch de nationaliteit van deze verlosser die hen van
de overheersing door Aram verloste. Maar ook in het Assyrische verslag wordt
bijvoorbeeld de naam van de koning van Aram niet genoemd. Er is slechts een
verwijzing naar een Mari, koning van Aram. Mari is hier geen eigennaam maar
betekent alleen HEER. De Assyrische berichtgeving voor deze tijdsperiode is
onduidelijk en levert vraagteken op vraagteken. Met de hulp van de historische
boeken van de Bijbel en de fragmentarische Assyrische gegevens is het mogelijk
een en ander te reconstrueren.
De
Eponiemlijst vermeldt in het vijftiende regeringsjaar van Adad Nirari III een
campagne naar Manduate. Dit gebied wordt algemeen als de Bekavallei in de
Libanon geïdentificeerd. Het ligt voor de hand aangezien het van de Bekavallei
slechts een steenworp naar Damascus is, en in dat zelfde jaar Damascus belegerd
werd.
Er is
ook een stele van Adad Nirari III gevonden waar deze claimt schatting van
koning Joas van Juda, ontvangen te hebben. Dit gegeven past ook in het jaar
833 v. Chr. met de campagne van Adad Nerari III tegen Damascus. Dat jaar was
het eerste regeringsjaar van Joas van Juda in co-regentschap met zijn vader
Joahaz.
De
afbeelding hierna is van een granieten leeuwenbeeld uit de derde eeuw v. Chr.
(c. 275/260 v. Chr.) met de namen erop van zowel de Nubische koning Amanislo
als de naam van Toetanchamon uit de (volgens de orthodoxie) veertiende eeuw v.
Chr. (c. 1332/1323 v. Chr.). Tussen beide koningen zit er in het conventionele
model zo maar even een verschil van meer dan duizend jaar.
Het
beeld stond oorspronkelijk in de tempel van Soleb in Nubië (het huidige
Soedan). Tegenwoordig verblijft het in het British Museum.
De twee
namen met een tijdskloof van duizend jaar is voor de orthodoxe egyptologie moeilijk
verklaarbaar. Een logische verklaring bestaat er in het orthodoxe model dan ook
niet en het blijft een vraagteken waarom een Nubische heerser zijn naam zou
toevoegen, aan een beeld van Toetanchamon?
Farao
Toetanchamon is op de tijdsbalk in de veertiende eeuw voor Christus beland, als
een gevolg van het rangschikken van de Egyptische dynastieën op de tijdsbalk door
de Egyptoloog Eduard Meyer, op basis van een door hem gehanteerde vermeende
Sothis-kalender. Het revisionisme van de geschiedenis van de oudheid heeft echter
de zogenaamde Sothis-kalender als een latere uitvinding van Grieken en Romeinen
ontmaskerd (zie TIJD en TIJDEN,
2015, hoofdstuk: de geschiedenis van de geschiedenis, blz. 27-46). Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579
Volgens
mijn herziening van de geschiedenis van het oude Egypte heeft farao
Toetanchamon nu de jaren 684/675 v. Chr.
op de tijdsbalk, wat slechts een verschil geeft van enkele eeuwen met Amanislo,
in plaats van de meer dan duizend jaar in het orthodoxe model. Zie TIJD en TIJDEN, 2015, hoofdstuk:
Mykerinos-Toetanchamon, blz. 345-353.
Ik wijk
met ongeveer honderd jaar op de tijdsbalk af, van Dr. I. Velikovsky s reconstructie van de geschiedenis van de
oudheid. In mijn reconstructie pas ik wel dezelfde werkmethode van Velikovsky
toe. Hierna een citaat uit Eeuwen in Chaos, 1952, blz.255:
in de zaal van de historie, waar mensenmenigten uit vele
eeuwen elkaar verdringen, wijs ik rechtstreeks bepaalde figuren aan, die geheel
andere namen dragen dan de door ons
gezochte personen, men zegt zelfs, dat ze thuishoren in een eeuw, die wel zes
eeuwen gescheiden is van de tijd van de personen die wij zoeken. Zelfs nog eer
ik onderzoek doe naar de op deze wijze schijnbaar zonder recht van spreken
uitgekozen personen, verklaar ik de identificatie als juist. Het kompas in mijn
hand is het kompas van de tijdmeting; ik bekort met zes eeuwen de tijd van
Thebe en el-Amarna en tref koning Josafat te Jeruzalem, Achab te Samaria en
Benhadad te Damascus aan. Indien mijn kompas van de tijdmeting me niet
bedriegt, zijn zij de koningen, die in de el-Amarna periode regeerden in
Jeruzalem, Samaria en Damaskus.
In mijn
boek TIJD en TIJDEN, pas ik dezelfde methode toe en schuif meer dan zeven
eeuwen op de tijdsbalk met als resultaat Achaz in Jeruzalem en Pekah in
Samaria. Toetanchamon sluit de rij van Aton-ketters af in het jaar 675 v. Chr.
De
gevestigde Egyptologie leert dat haar ordening op de tijdsbalk van de dertig
Egyptische dynastieën van Manetho, op basis van het gebruik van een
veronderstelde dubbele kalender in het oude Egypte, de zogenaamde
Sothis-kalender, correct is. Het revisionisme van de geschiedenis van het oude
Egypte heeft deze fabricatie onderuit gehaald, en aangetoond dat de
Sothis-kalender met tijdsperioden van telkens 1460 jaar een fantasie, een
verzinsel van de oude Grieken en Romeinen was.
De
gevestigde Egyptologie laat de eerste veronderstelde Sothis-schijf van 1460
jaar in het jaar 139 AD terug de tijd in, aanvangen. Dit aan de hand van het boek
van de Romeinse grammaticus Censorinus DE DIE NATALI uit 239 AD. In dat jaar
vermeldde de Romeinse grammaticus Censorinus dat in 139 AD de eerste dag van de
maand Thoth (juli/augustus) met het begin van het Egyptische kalenderjaar,
samenviel met de heliakische verschijning van de ster Sirius of Sothis wat
het einde van een Sothis-cyclus van 1460 jaar veronderstelde. Zijn boek was geschreven
ter ere van de verjaardag van Censorinus broodheer: Quintus Caerellius. In het
boek schreef Censorinus dat in het jaar 139 AD de Hondsster verschenen was op
de eerste dag van de maand Thoth, en dat die dag gelijk viel met 19 juli van de
Romeinse kalender. Die dag zou dus een nieuw Sothis-tijdperk hebben zien
aanvangen.
Wat
minder aandacht krijgt is dat er een tegenstrijdig manuscript bestaat dat een
veronderstelde Sothis-periode laat eindigen in het jaar 26 v. Chr. De astronoom
Theon van Alexandrië uit de vierde eeuw na Chr. stelt namelijk dat er een
heliakisch opgaan van Sirius/Sothis geschiedde in het vijfde regeringsjaar van
Augustus, zijnde het jaar 26 v. Chr.
Het
verschil van 164 jaar tussen beide jaartallen wordt door de orthodoxie niet
verklaard en stilzwijgend genegeerd.
Dat men
de ketterfarao s van de zonaanbidding in de veertiende eeuw v. Chr.
ondergebracht heeft is een onderdeel van een lange tijdsketting met zwakke
schakels.
De
enige schijnbare verbinding die er in de veertiende eeuw v. Chr. met Achnaton en
zijn opvolgers op de tijdsbalk bestaat, is de Amarna-briefwisseling van een
Assyrische heerser met de naam Assur Uballit. Maar ook deze schakel is verbroken. De briefschrijver Assur Uballit
noemt zich namelijk de zoon van Assur-Nadin-Ahe. Dit is in tegenspraak met de
Assyrische Eponiemlijsten, waar de Assur Uballit van de veertiende eeuw v. Chr.
vermeldt staat als de zoon van Eriba-Adad. Klaarblijkelijk zijn er meerdere
Assyrische koningen met de naam Assur Uballit geweest. De laatste
koning van Assur droeg overigens ook de naam Assur Uballit. De Assur Uballit
van de achtste eeuw v. Chr. was een van de vele koningen van Assyrië die toen
in triumviraat de troon met elkaar deelden.
De
Egyptologie is, wat de chronologie van de farao s betreft, geen exacte
wetenschap en aan herziening toe. Dat er nog geen eenvormigheid onder de
verschillende revisionisten van de geschiedenis van de oudheid bestaat, is geen
reden om nog langer de datering van de gevestigde Egyptologie, op basis van een
veronderstelde dubbele kalender te blijven volgen.
Een
chronologie op een tijdsbalk uitwerken is zoals kompaslopen bij de padvinders,
men heeft een stafkaart (het correcte historische plaatje) en kompas nodig en
daarnaast op het terrein meerdere navigatiepunten ter bepaling waar men is en
waar men naar toe gaat. De nieuwe navigatiepunten in mijn reconstructie van de
geschiedenis van het oude Egypte zijn in de eerste plaats de Bijbel, de werken
van Flavius Josephus en de oudheidhistoricus Herodotos.
De
wetenschap zou een geallieerde kunnen zijn in het leveren van een kruispeiling
ter extra bevestiging van ons chronologisch navigeren met de Aton-ketters, op
de tijdsbalk.
Van
rietmatten uit het graf van Toetanchamon
bijvoorbeeld die aan een C-14 ouderdomstest onderworpen werden, heeft het
British Museum nooit de resultaten bekendgemaakt. Er zou sprake zijn van een
resultaat van vele eeuwen verschil, in afwijking van de (gefabriceerde) jaartallen
van de orthodoxe egyptologie voor Toetanchamon. Het gebruikte materiaal zou
volgens de onderzoekers gecontamineerd zijn (Schepping en Wetenschap, drs. J.A.
van Delden, 1977, hoofdstuk 13), en daarom voor hen foute jaartallen opgeven.
Zolang bij
het establishment de wil niet aanwezig is om de dwingende noodzaak van een
revisie van de chronologie der oudheid ernstig te nemen, zal men verder de
diverse Musea-oudheid-artefacten verkeerd dateren en interessante verbanden
missen.
Binnenkort
breng ik een nieuw boek uit: de zonaanbidder, Achnaton, de strenge hardvochtige
farao van de profeet Jesaja. Met deze studie neem ik de lezer mee naar het
Egypte van de achtste eeuw voor Christus. Het was voor de oude wereld een eeuw
van grote omwentelingen zowel in de natuur als in de godsdiensten, en de machtsverhoudingen
in het algemeen. De Aton-ketters met farao Achnaton op kop worden op de
tijdsbalk naar hun correcte plaats geloodst, en tijdgenoten gemaakt met de
Bijbelse koningen van Israël en Juda: Pekah, Hosea en Achaz alias Labaja, Rib
Addi en Abdi Hiba van de Amarna-correspondentie. Verder identificeer ik Achnaton
met farao Anysis van de vader der historie: Herodotos, en geef opnieuw aandacht
aan het werk van Dr. Immanuel Velikovsky: Oedipus en Achnaton. De Griekse
legende heeft haar oorsprong in het Egyptische Thebe. Het zijn allemaal
puzzelstukjes die in het plaatje van de achtste en begin zevende eeuw v. Chr., tezamen
komen.