Inhoud blog
  • Overlijden Robert De Telder
  • Corona
  • Chronologische schema's - afbeeldingen - vanaf de Grote Vloed tot de Spraakverwarring
  • Joeja
  • De eerste drieduizend jaar, hoofdstuk 1
    Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    KRONOS
    chronologie - archeologie - oudheid
    18-05-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Sargon II de geschiedenisvervalser

    Met de Assyrische koning Sargon II, de opvolger van de Assyrische koning Salmaneser V, vervolgen we onze aflevering van 05-05-2016. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?ID=2881043

     

    Sargon II staat eenmaal bij naam in de Bijbel vermeld.

    Jesaja 20:1 In het jaar, toen Tartan naar Asdod kwam, als hem Sargon, de koning van Assyrië gezonden had, toen hij krijg voerde tegen Asdod, en het innam; 2 Ter zelfder tijd sprak de HEERE, door den dienst van Jesaja, den zoon van Amoz, zeggende: Ga heen, en ontbind den zak van uw lendenen, en doe uw schoenen van uw voeten. En hij deed alzo, gaande naakt en barrevoets. 3 Toen zeide de HEERE: Gelijk als Mijn knecht Jesaja naakt en barrevoets wandelt, drie jaren, tot een teken en wonder over Egypte en over Morenland; 4 Alzo zal de koning van Assyrië voortdrijven de gevangenen der Egyptenaren, en de Moren, die weggevoerd zullen worden, jongen en ouden, naakt en barrevoets, en met blote billen, den Egyptenaren tot schaamte. 5 En zij zullen verschrikken en beschaamd zijn van de Moren, op dewelke zij zagen, en van de Egyptenaars, hun roem. 6 En de inwoners van dit eiland zullen te dien dage zeggen: Ziet, alzo is het gegaan dien, op welken wij zagen, werwaarts wij henenvloden om hulp, om gered te worden van het aangezicht des konings van Assyrië; hoe zullen wij dan ontkomen? (Statenvertaling)

     

     

    In de andere relevante Bijbelboeken Koningen en Kronieken wordt Sargon niet bij naam vermeldt, maar vinden we wel enkele malen 'koningen van Assur' in het meervoud, vermeldt, waarbij het chronologisch gezien duidelijk is, dat Sargon een co-regent of co-koning, was . De Bijbel leert dat gedurende deze periode, de troon van Assur door meer dan één koning werd gedeeld.

    Aan Salmaneser V was Sargon II volgens gegevens die we uit de Bijbel afleiden, aanvankelijk ondergeschikt. Dit is een gegeven dat echter niet uit Sargon ’s annalen, blijkt. Integendeel, Sargon claimt bijvoorbeeld de verovering van Samaria en de wegvoering in ballingschap van het tienstammenrijk voor zichzelf.

    “7. I besieged and occupied the town of Samaria, and took 27,280 of its inhabitants captive. I took from them 50 chariots, but left them the rest of their belongings. I placed my Lieutenants over them; I renewed the obligation imposed upon them by one of the Kings who preceded me.”

    (Excerpted from "Great Inscription in the Palace of Khorsabad," Julius Oppert, tr., in Records of the Past, vol. 9 (London: Samuel Bagster and Sons, 1877), pp. 3-20)

     

    De Bijbel leert in 2 Koningen 18:9-10 dat Salmaneser V verantwoordelijk was voor de inname van Samaria, en ontmaskert Sargon als een geschiedenisvervalser:

    De belegering van Samaria nam drie jaar in beslag van 720 tot 717 v. Chr. De wegvoering van de tien stammen volgde in 717 v. Chr. Dit is Bijbelse chronologie die aan de hand van de sabbat- en jubeljaren, op de tijdsbalk vast verankerd zit. Zie TIJD en TIJDEN, 2015, hoofdstuk: voorjaar 717 v. Chr.: de wegvoering van de tien stammen, blz. 312-320. Voor wie het boek wil aanschaffen, zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

     

    Het wapenfeit van de veldmaarschalk of Tartan van Sargon dat de profeet Jesaja doorgaf met de belegering van Asdod, plaatsen we in het jaar 719 v. Chr.

    De historische gegevens die we bezitten betreffende de regeerperiode van Salmaneser V en Sargon worden in dit artikel aan de historische gegevens van de Bijbel gekoppeld, en aan de Babylonische koningslijst.

     

    De Bijbel leert dat nadat de profeet Jesaja drie jaar lang barrevoets als een zinnebeeld door het land had gelopen, het leger van Sargon tegen Asdod oprukte. De bijzondere bediening van Jesaja begon in het sterfjaar van koning Achaz van Juda in 722 v. Chr., het jaar dat er een meganatuurcatastrofe genoteerd werd. Drie volledige jaren later brengt ons in het voorjaar van 719 v. Chr., voor het oprukken van de Tartan van Sargon en de vermelding in de Bijbel dat Sargon II dan koning van Assur was.

    Dit sluit aan met de gegevens van de Babylonische koningslijst. Sargon wordt namelijk in zijn elfde regeringsjaar als koning van Babylon vermeld. Het is het eponiem van Mannu-ki-Aššur-le'i, de gouverneur van Tille, dat melding maakt dat Sargon in dat jaar de hand van Bêl nam, wat staat voor het koningschap over Babylon. Aan de hand van de Ptolemeüs-canon plaatsen we dat eponiem in feb709/mrt708 v. Chr.

    11 [709/708] Tijdens het eponiem van Mannu-ki-Aššur-le'i, de gouverneur van Tille, Sargon nam de hand van Bêl

    In mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, Appendix 6, blz. 482-494, toon ik aan dat de jaartallen van de Ptolemeüs-canon correct zijn en verankerd in de Bijbelse tijdlijn.

    Ik hecht veel waarde aan de Babylonische koningslijst omdat de Bijbel , na de val van Samaria en de wegvoering van de tien stammen door de Assyriërs, de vernietiging van de Tempel van Salomo ten tijde van Zedekia, de koning van Juda, namelijk aan de regeerperiode van de koning van Babylon: Nebukadnezar linkt.

    2 Koningen 25:8 Daarna in de vijfde maand, op den zevenden der maand (dit was het negentiende jaar van Nebukadnezar, den koning van Babel) kwam Nebuzaradan, de overste der trawanten, de knecht des konings van Babel, te Jeruzalem. 9 En hij verbrandde het huis des HEEREN, en het huis des konings, mitsgaders alle huizen van Jeruzalem; en alle huizen der groten verbrandde hij met vuur. (Statenvertaling)

     

    Nebukadnezar werd bij zijn dood in 562 v. Chr. opgevolgd door zijn zoon Evilmerodach wiens eerste jaar gelijk viel met het zevenendertigste jaar van de wegvoering van koning Jojachin in Babylonische ballingschap:

    2 Koningen 25:27 Het geschiedde daarna in het zeven en dertigste jaar der wegvoering van Jojachin, den koning van Juda, in de twaalfde maand, op den zeven en twintigsten der maand, dat Evilmerodach, de koning van Babel, in het jaar, als hij koning werd, het hoofd van Jojachin, den koning van Juda, uit het gevangenhuis, verhief. (Statenvertaling)

     

    De koningslijst van Babylon is aldus verankerd met de regeer- en ballings-periode van de koningen van Juda. Bovendien valt de vrijlating van Jojachin van Juda aan het begin van het achttiende jubeljaar van okt562/sep561 v. Chr.

    Ik stel tegelijkertijd ook vast dat er nergens in de Bijbel op zulk een wijze naar een nauwkeurige verankering met een bepaalde regeertijdstip van een Assyrische koning verwezen wordt.

     

    Maar nu verder met de regeerperiode van Sargon II en de verankering met de Bijbelse gegevens en de Babylonische koningslijst.

    Vanaf het elfde eponiemjaar van Sargon II rekenen we op de tijdsbalk terug tot zijn eerste jaar als koning. Let op! De verkregen Bijbelse link met de profeet Jesaja’s bediening en het eerste regeringsjaar van Sargon II past alleen in de tijdsconstructie met Hizkia ’s regeerperiode verbonden met het vijftiende jubeljaar van okt709/sep708 v. Chr.

    Zoals Edwin R. Thiele de regeerperiode van Hizkia verbonden heeft met de Assyriërs Sanherib en Sargon II met het jaartal 701 v. Chr. als het veertiende regeringsjaar van Hizkia, gaat de Bijbels-chronologische verbinding met de bediening van Jesaja verloren.

    Sargon II deelde de troon van Assyrië vanaf 719 v. Chr. tot 712 v. Chr. met Salmaneser V Het is dan ook logisch dat bijvoorbeeld koning Achaz van Juda in zijn brieven aan Assur, verwees naar de koningen in het meervoud.

     

    Hierna volgt de betreffende eponiemlijst vanaf jaar 1, een jaar dat we gekoppeld aan Sargon ’s elfde regeringsjaar, aldus dateren in mrt719/apr718 v. Chr.

    1 [719/718] Tijdens het eponiem van Sargon [II], de koning van Assyrië ging binnen [...].

    Commentaar: de eponiemlijst is gefragmenteerd, maar vanuit de bewaarde annalen van Sargon II weten we dat hij in zijn eerste regeringsjaar een veldtocht naar Elam leidde.

    “6. This is what I did from the beginning of my reign to my fifteenth year of reign : I defeated KHUMBANIGAS, King of Elam, in the plains of Kalu.”

    Terwijl Sargon II zijn leger aanvoert in Elam, is zijn veldmaarschalk met een ander leger tegen Filistea opgetrokken. Op zijn paleismuren vinden we dit terug alsof hij alomtegenwoordig was. Het is in dit gedeelte dat Sargon claimt Samaria veroverd te hebben.

    “7. I besieged and occupied the town of Samaria, and took 27,280 of its inhabitants captive. I took from them 50 chariots, but left them the rest of their belongings. I placed my Lieutenants over them; I renewed the obligation imposed upon them by one of the Kings who preceded me.

     

    8. HANUN, King of Gaza, arid SEBECH, Sultan of Egypt, allied themselves at Rapih to oppose me, and fight against me; they came before me, I put them to flight. SEBECH yielded before my cohorts, he fled, and no one has ever seen any trace of him since. I took with my own hand HANUN, King of Gaza.

     

    9. I imposed a tribute on PHARAOH, King of Egypt, SAMSIE, Queen of Arabia, IT-AMAR, the Sabean, of gold, sweet smelling herbs of the land, horses, and camels.”

     

     

    De veldmaarschalk van Sargon II liet in werkelijkheid Samaria links liggen, en trok met zijn leger naar de kust, naar Asdod en Gaza. Te Raphia werd slag geleverd met het Egyptisch leger onder leiding van Sebech. Een veldslag die door de Assyriërs gewonnen werd.

    De Egyptische Sultan met de naam SEBECH is dan het Assyrische variant op de Bijbelse farao ‘So’ op wie de koning van Israël: Hosea, vertrouwde voor uitredding tegen het oprukkende Assur. Voor de identificatie van So, zie hoofdstuk: wie was SO, farao van Egypte ten tijde van de val van Samaria? blz. 307-311, TIJD en TIJDEN, 2015.

    De profetie van Jesaja zou in al haar delen in vervulling gaan. Net zoals de profeet drie jaar lang barrevoets als een zinnebeeld door het land getrokken was, zouden de krijgsgevangen genomen Egyptenaren samen met hun Ethiopische bondgenoten barrevoets en met blote billen door de Assyriërs weggevoerd worden:

    Jesaja 20: 3 Toen zeide de HEERE: Gelijk als Mijn knecht Jesaja naakt en barrevoets wandelt, drie jaren, tot een teken en wonder over Egypte en over Morenland; 4 Alzo zal de koning van Assyrië voortdrijven de gevangenen der Egyptenaren, en de Moren, die weggevoerd zullen worden, jongen en ouden, naakt en barrevoets, en met blote billen, den Egyptenaren tot schaamte. 5 En zij zullen verschrikken en beschaamd zijn van de Moren, op dewelke zij zagen, en van de Egyptenaars, hun roem. 6 En de inwoners van dit eiland zullen te dien dage zeggen: Ziet, alzo is het gegaan dien, op welken wij zagen, werwaarts wij henenvloden om hulp, om gered te worden van het aangezicht des konings van Assyrië; hoe zullen wij dan ontkomen?

     

    Het door Salmaneser V belegerde Samaria was na het afslaan van het Egyptische offensief over de beek van Egypte te Raphia, door het Assyrische leger van Sargon, nu gedoemd om onder te gaan.

     

    Het volgende eponiem over Sargon II vermeldt een veldtocht tegen Tabal.

    2 [718/717] Tijdens het eponiem van Zeru-ibni, de gouverneur van Rasappa, veldtocht tegen Tabal.

    Commentaar: Terwijl Salmaneser V met zijn leger Samaria belegerd en de veldmaarschalk van Sargon Filistea onder Assyrische controle brengt, leidt Sargon II een veldtocht tegen Tabal. Dit is een plaats ten noordwesten van het hart-land van Assyrië. Op de bewaarde annalen van zijn paleismuren gaat Sargon uitvoeriger op deze veldtocht in:

    “11. Amris of Tabal, had been placed upon the throne of KHULLI his father; I gave to him a daughter and I gave him Cilicia which had never submitted to his ancestors. But he did not keep the treaty and sent his ambassador to URZAHA, king of Armenia, and to MITA, King of the Moschians, who had seized my provinces. I transported Amris to Assyria, with his belongings, the members of his ancestors' families, and the magnates of the country, as well as 100 chariots; I established some Assyrians, devoted to my government, in their places. I appointed my Lieutenant Governor over them, and commanded tributes to be levied upon them.”

     

     

    3 [717/716] Tijdens het eponiem van Tab-šar-Aššur, de maarschalk, Dur-Šarruken [] werd gegrondvest.

    Commentaar: het jaar dat aan de belegering van Samaria door Salmaneser V een einde komt, begint Sargon aan de bouw van een nieuwe hoofdstad voor hem. Dur-Sharrukin of Sargonsburg nabij het moderne Khorsabad in Irak, lag ten noorden van Nineveh, de hoofdstad vanouds van Assyrië.

    In het westen rukte het leger van Sargon II op tegen Hamath. Het lot van de overwonnen koning van Hamath: Jaubid, treft alle verbeelding: Sargon liet hem villen.

    “12. JAUBID of Hamath, a smith, was not the legitimate master of the throne, he was an infidel and an impious man, and he had coveted the royalty of Hamath. He incited the towns of Arpad, Simyra, Damascus, and Samaria to rise against me, took his precautions with each of them, and prepared for battle. I counted all the troops of the god Assur; in the town of Karkar, which had declared itself for the rebel, I besieged him and his warriors, I occupied Karkar and reduced it to ashes. I took him, himself, and had him flayed, and I killed the chief of the rioters in each town, and reduced them to a heap of ruins. I recruited my forces with 200 chariots and 600 horsemen from among the inhabitants of the country of Hamath and added them to my empire.

     

    4 [716/715] Tijdens het eponiem van Tab-sil-Ešarra, de gouverneur van Libbi-ali, veldtocht tegen Mannea.

    Commentaar: terwijl Salmaneser V na de val van Samaria in 717 v. Chr. met zijn leger een belegering van Tyrus begint voert Sargon II zijn leger tegen Mannea aan. Mannea lag op de kaart gezien, noordoostelijk van Assyrië. De Assyrische koningen Salmaneser V en Sargon II deelden tijdens deze periode de troon met elkaar en commandeerden ieder een afzonderlijk leger voor het voeren van veldtochten. Een reden om de Eponiemlijsten als jaarlijkse berichtgeving, met voorzichtigheid te gebruiken.

     

    5 [715/714] Tijdens het eponiem van Taklak-ana-bêli, de gouverneur van Nisibis, gouverneurs werden aangesteld.

    Commentaar: terwijl Salmaneser V met zijn leger rond Tyrus ligt vermeldt het eponiem voor het vijfde regeringsjaar van Sargon het aanstellen van gouverneurs. In zijn annalen claimt Sargon II Karkemis ingenomen te hebben. Een actie die men zou verwacht hebben in de eponiemlijst vermeld te zien?

     

    6 [714/713] Tijdens het eponiem van Ištar-duri, de gouverneur van Arrapha, veldtocht tegen Urartu en Musasi; [] Haldi werd weggevoerd.

    Commentaar: terwijl rond Tyrus het leger van Salmaneser V een belegering uitvoert, leidt Sargon II een veldtocht tegen Urartu in het noorden.

     

    7 [713/712] Tijdens het eponiem van Aššur-bani, de gouverneur van Kalhu, de edelen vochten te Ellipi; de god [...] ging zijn nieuwe tempel binnen, naar Musasir.

    Commentaar: Rond Tyrus gaat Salmaneser zijn vierde jaar van belegering in, terwijl Sargon II nog altijd zijn veldtocht tegen Urartu voert. Musasir was een belangrijke berg-stad in het gebied van Urartu.

     

    8 [712/711] Tijdens het eponiem van šarru-emuranni, de gouverneur van Mazamua, de koning bleef in het land.

    Commentaar: De vermelding in het eponiem: ‘de koning bleef in het land’ is een eufemisme voor nietsdoen. Opmerkelijk is dat door het linken van de regeerperiode van Sargon II met de jaartallen van de Babylonische koningslijst en de bediening van de profeet Jesaja, Sargon ’s achtste jaar in 712 v. Chr. valt, met de eponiem-vermelding: de koning bleef in het land. Het jaar 712 v. Chr. is in de revisie van de geschiedenis van de oudheid, het jaar van de invasie van de zeevolken in de Levant en Egypte. De zeevolken lieten bij het oprukken in Klein-Azië, Assyrië links liggen en richten zich op de Levant en op Egypte. Een invasie die de profeet Jesaja in detail beschreven heeft. 712 v. Chr. was het vijfde jaar van de belegering van Tyrus door het leger van Salmaneser V en vermoedelijk betekende de zeevolken-invasie het einde van Salmaneser V nabij Tyrus.

    Voor de invallen van de zeevolken gereviseerd naar de achtste eeuw v. Chr., zie: De zonaanbidder, 2016, appendix 1, blz. 149-158. Voor wie het boek wil aanschaffen, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/87999

     

     

    9 [711/710] Tijdens het eponiem van Inurta-alik-pani, de gouverneur van Si'immel, veldtocht tegen Mar'aš.

    Commentaar: De invasie van de zeevolken in de Levant werd binnen een jaar in de kiem gesmoord. Niet door Assyrië, maar door het Egyptische leger, aangevoerd door de prins Ramses III. Door het terugslaan van de zeevolken door Egypte in Klein-Azië, was Assyrië in staat om vanuit zijn hartland, het jaar daarop in 711 v. Chr. een veldtocht tegen Mar’as te ondernemen.

    Langs de kust van de Levant hadden zich Zeevolken genesteld, een gebied dat voorheen onder Assyrische controle stond. In Asdod bijvoorbeeld zat een Griekse (Ioniër) heerser op de troon. Ook elders langs de kust hadden zich zeevolken gevestigd. Zie het artikel op dit blog van 27-07-2015: Wenamon en de zeevolken. Zie link:

    http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1437948000&stopdatum=1438552800

     

    Hierna volgt het relaas van Sargon II zoals hij het in zijn annalen heeft nagelaten:

    32. AZURI, King of Ashdod, determined within himself to render no more tributes; he sent hostile messages against Assyria to the neighboring Kings. I meditated vengeance for this, and I withdrew from him the government over his country. I put his brother AKHIMIT on his throne. But the people of Syria, eager for revolt, got tired of AKHIMIT's rule, and installed IAMAN, who like the former, was not the legitimate master of the throne. In the anger of my heart, I did not assemble the bulk of my army nor divide my baggage, but I marched against Ashdod with my warriors, who did not leave the trace of my feet.

    33. IAMAN learnt from afar of the approach of my expedition; he fled beyond Egypt towards Libya (Meluhhi), and no one ever saw any further trace of him. I besieged and took Ashdod and the town of Gimtu-Asdudim; I carried away captive IAMAN'S gods, his wife, his sons, his daughters, his money and the contents of his palace, together with the inhabitants of his country. I built these towns anew and placed in them the men that my arm had conquered.

    34. I placed my Lieutenant as Governor over them, and I treated them as Assyrians. They never again became guilty of impiety.

     

    10 [710/709] Tijdens het eponiem van Šamaš-bêla-usur, de gouverneur van Ahizuhina, veldtocht tegen Bit-zeri []; de koning bleef in Kiš.

     

    11 [709/708] Tijdens het eponiem van Mannu-ki-Aššur-le'i, de gouverneur van Tille, Sargon nam de hand van Bêl [en werd koning van Babylon].

    Commentaar: In het jaar 709 v. Chr. was Sargon II eindelijk in staat om Merodach Baladan, de koning van Babylon te verslaan en zelf het begeerde koningschap over Babylon op zich te nemen. De overwinning op Merodach Baladan stond ook uitvoerig op de muur van zijn paleis te Khorsabad in spijkerschrift afgebeeld:

    38. MERODACH-BALADAN, son of IAKIN, King of Chaldaea, the fallacious, the persistent in enmity, did not respect the memory of the gods, he trusted in the sea, and in the retreat of the marshes; he eluded the precepts of the great gods, and refused to send his tributes. He had supported as an ally KHUMBANIGAS, King of EIam. He had excited all the nomadic tribes of the desert against me. He prepared himself for battle, and advanced. During twelve years,[ From 721 to 709 BC] against the will of the gods of Babylon, the town of BEL, which judges the gods, he had excited the country of the Sumers and Accads, and had sent ambassadors to them. In honor of the god Assur, the father of the gods, and of the great and august Lord MERODACH, I roused my courage I prepared my ranks for battle. I decreed an expedition against the Chaldeans, an impious and riotous people. MERODACH-BALADAN heard of the approach of my expedition, dreading the terror of his own warriors, he fled before it, and flew in the nighttime like an owl, falling back from Babylon, to the town of Ikbibel. …

     

    Koning Merodach Baladan van Babylon wordt ook in de Bijbel vermeld:

    2 Koningen 20:12 Te dien tijde zond Berodak-Baladan, de zoon van Baladan, de koning van Babel, gezanten met een brief, en een geschenk aan Hizkia, want hij had gehoord, dat deze ziek geweest was. 13 En Hizkia hoorde naar hen en hij liet hun zijn gehele schathuis zien: het zilver en het goud, de specerijen en de kostbare olie, zijn gehele tuighuis en alles wat zich onder zijn schatten bevond. Er was niets in zijn paleis en in zijn gehele rijk, dat Hizkia hun niet liet zien. (NBG Vertaling 1951)

     

    Chronologisch plaatsen we deze beschreven gebeurtenis op de tijdsbalk, na de belegering van Jeruzalem door de Assyriër Sanherib in het veertiende regeringsjaar van Hizkia in 709 v. Chr. Het is daarna dat Hizkia doodziek werd en er daarop door de HERE God, vijftien jaar aan zijn leven werden toegevoegd.

    Het bezoek van de gezanten van de koning van Babel Merodach Baladan geschiedde aldus in het jaar okt709/sep708 v. Chr. en valt aldus binnen de opgegeven regeerperiode volgens de Ptolemeüs-canon.

    In de fabricatie van Edwin R. Thiele bezoekt het Babylonische gezantschap Hizkia in het jaar 701/700 v. Chr. wat volledig buiten de regeerperiode van Merodach Baladan valt. Een anomalie voor de orthodoxie waar in ordening van de koningen van Israël en Juda door Thiele op de tijdsbalk geen logische verklaring voor is.

     

    Terwijl Sargon II in 709 v. Chr. zijn veldtocht tegen Babylon voert rukt zijn zoon als co-regent/koning tegen Jeruzalem op.

    2 Koningen 18:13 In het veertiende jaar van koning Hizkia trok Sanherib, de koning van Assur, op tegen alle versterkte steden van Juda en bezette ze.

     

    De Bijbel verwijst tijdens deze periode naar de koningen van Assur in het meervoud:

    2 Kronieken 32:1-4 Na deze gebeurtenissen, waarin Jehizkia 's trouw bleek, rukte Sanherib, de koning van Assur, op. Hij trok Juda binnen …… … en zeide: Waarom zouden de koningen van Assur bij hun komst zoveel water vinden…

     

    In het bovenvermelde citaat staat er 'koningen' in het meervoud geschreven, maar was het Sanherib, de zoon van Sargon, die de belegering van Jeruzalem doorvoerde terwijl zijn vader Sargon dat jaar Babylon innam.

    De Assyrische koning Sanherib geeft in zijn annalen zijn veldtochten een nummer in plaats van zijn regeringsjaren te vermelden. De verklaring hiervoor ligt in zijn co-regentschap met Sargon II. Zijn veldtocht naar Jeruzalem in het veertiende regeringsjaar van Hizkia staat genoteerd als zijn derde veldtocht.

     

    Het jaar 709 v. Chr. als het veertiende regeringsjaar van koning Hizkia is het resultaat van het verankeren van de regeerperiode van Hizkia met het vijftiende jubeljaar. Het jaar apr709/mrt708 v. Chr. was het zevende sabbatjaar in de cyclus van zeven maal zeven jaarweken. In oktober 709 v. Chr. begon het vijftiende jubeljaar.

     

    12 [708/707] Tijdens het eponiem van Šamaš-upahhir, de gouverneur van Habruri, Kummuhu werd veroverd, een gouverneur werd aangesteld.

     

    13 [707/706] Tijdens het eponiem van Ša-Aššur-dubbu, de gouverneur van Tušhan, de koning keerde weer van Babylon; de onderkoning, de edelen, de buit voor Dur-Yakin werd weggedragen; [...] Dur-Yakin werd vernietigd; in Tašrîtu, de tweeëntwintigste, de goden van Dur-Šarruken gingen in hun tempels.

    Commentaar: In het jaar 707 v. Chr. werd het gebied van Babylon volledig onderworpen en de gebruikelijke buit binnengehaald.

     

    14 [706/705] Tijdens het eponiem van Mutakkil-Aššur, de gouverneur van Guzana, de koning bleef in het land; de edelen waren in Karalla; in Ajaru, de zesde, Dur-Šarruken werd afgewerkt; [...] ontvangen.

     

    [705/704] Tijdens het eponiem van Nashru-Bêl, de gouverneur van Amedi, de koning marcheerde tegen Tabal; tegen Gurdi, de Kulummaean, [...] de koning werd gedood; het kamp van de koning van Assyrië [...] In Abu, de twaalfde, Sanherib, de koning [?].

    Commentaar: het eponiem van Nashru-bel in het jaar 705 v. Chr. vermeldt een veldtocht tegen Tabal en tegen Gurdi de Kulummaean, waarna de mededeling staat: de koning werd gedood… gevolgd door de mededeling: In Abu, de twaalfde, Sanherib, de koning.. afgebroken.

    Leert dit eponiem nu dat Sargon II in 705 v. Chr. sneuvelde? Zeker kunnen we niet zijn? Het is trouwens heel ongewoon dat een Assyrische koning in de strijd zou sneuvelen. Een koning die kon sneuvelen riep teveel vragen op, vragen die vermeden moesten worden. De verschillende beschikbare bronnen spreken elkaar dan ook tegen. Volgens de ene theorie werd Sargon in zijn paleis vermoord en volgens een andere stierf hij een obscure dood op een slagveld in noordwestelijk Iran, tegen een weinig bekende volkstam.

    Het is overigens ook mogelijk dat Sargon vijfendertig jaar de troon deelde; eerst met Salmaneser V en daarna met zijn zoon Sanherib. Het grootste gedeelte van de laatste jaren verbleef hij dan vermoedelijk in zijn nieuwe hoofdstad Sargonsburg of Dur Sharrukin.

     

     

    De conclusie moet zijn dat de berichtgeving over Sargon II onbetrouwbaar is. De eponiemlijsten geven de indruk een historisch overzicht van de belangrijkste gebeurtenissen van jaar tot jaar door te geven, maar de historische realiteit is anders. Al de gegevens van de annalen van Sargon II van zijn paleis-inscripties te Khorsabad in de eponiemlijsten trachten te invullen, is een moeilijke zo niet onmogelijke opdracht.

    Voor de Bijbelse gegevens over Salmaneser V, Sargon II en Sanherib tijdens de hier behandelde periode is er overigens in de eponiemlijsten geen ruimte. De twee verzoenen is ook niet mogelijk; men moet een keuze maken.

    Voor de orthodoxie gaat het verband met de vermelding van Griekse heersers in de kuststeden van de Levant na 712 v. Chr., verloren. Zij laten de Zeevolken in de twaalfde eeuw voor Christus het gebied binnenrukken en dit op basis van de foutieve plaatsing van de regeerperiode van Ramses III op de tijdsbalk. Dit als een gevolg van het hanteren van een veronderstelde dubbele kalender in Egypte; de Sothis-kalender.

     

    Wordt vervolgd….

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

    18-05-2016 om 06:10 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 2/5 - (3 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    10-05-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Zebulon: een van de twaalf zonen van Jacob-Israël in verleden, heden en toekomst

    De oorsprong van de twaalf stammen van Israël gaat terug tot de aartsvader Jacob, in de achttiende eeuw voor Christus. Het begin was een grote familie van zeventig-plus mensen, die in een clanverband rond de aartsvader Jacob/Israël, in Kanaän leefden.

    Als twaalf stammen zijnde trokken zij als een gevolg van een wereldwijde hongersnood in het jaar 1699 v. Chr., naar Egypte. Dat land had onder de leiding van Jozef als onderkoning van Egypte, (een van de twaalf zonen van Israël), tijdens de geprofeteerde zeven jaar van overvloed de nodige voorzorgen genomen, en Egypte werd zodoende een broodschuur tijdens de zeven jaar van honger die op de zevenjarige periode van overvloed, volgde. De geschiedenis van de door zijn broers naar Egypte verkochte Jozef is wereldbekend. Het is in Egypte dat de twaalf stammen van Jacob-Israël, tot een natie zou uitgroeien

     

    Bij de dood van Jacob-Israël in het jaar 1679 v. Chr. sprak deze op zijn doodsbed voor ieder van zijn twaalf zonen een profetische zegen uit:

    Genesis 49: 1 Daarna riep Jakob zijn zonen, en hij zeide: Verzamelt u, en ik zal u verkondigen, hetgeen u in de navolgende dagen wedervaren zal. 2 Komt samen en hoort, gij, zonen van Jakob! en hoort naar Israël, uw vader.

    3 Ruben! gij zijt mijn eerstgeborene, mijn kracht, en het begin mijner macht; de voortreffelijkste in hoogheid, en de voortreffelijkste in sterkte! 4 Snelle afloop als der wateren, gij zult de voortreffelijkste niet zijn! want gij hebt uws vaders leger beklommen; toen hebt gij het geschonden; hij heeft mijn bed beklommen!

    5 Simeon en Levi zijn gebroeders! hun handelingen zijn werktuigen van geweld! 6 Mijn ziel kome niet in hun verborgen raad; mijn eer worde niet verenigd met hun vergadering! want in hun toorn hebben zij de mannen doodgeslagen, en in hun moedwil hebben zij de ossen weggerukt. 7 Vervloekt zij hun toorn, want hij is heftig; en hun verbolgenheid, want zij is hard! ik zal hen verdelen onder Jakob, en zal hen verstrooien onder Israël.

    8 Juda! gij zijt het, u zullen uw broeders loven; uw hand zal zijn op den nek uwer vijanden; voor u zullen zich uws vaders zonen nederbuigen. 9 Juda is een leeuwenwelp! gij zijt van den roof opgeklommen, mijn zoon! Hij kromt zich, hij legt zich neder als een leeuw, en als een oude leeuw; wie zal hem doen opstaan? 10 De schepter zal van Juda niet wijken, noch de wetgever van tussen zijn voeten, totdat Silo komt, en Denzelven zullen de volken gehoorzaam zijn. 11 Hij bindt zijn jongen ezel aan den wijnstok, en het veulen zijner ezelin aan den edelsten wijnstok; hij wast zijn kleed in den wijn, en zijn mantel in wijndruivenbloed. 12 Hij is roodachtig van ogen door den wijn, en wit van tanden door de melk.

    13 Zebulon zal aan de haven der zeeën wonen, en hij zal aan de haven der schepen wezen; en zijn zijde zal zijn naar Sidon.

    14 Issaschar is een sterk gebeende ezel, nederliggende tussen twee pakken. 15 Toen hij de rust zag, dat zij goed was, en het land, dat het lustig was, zo boog hij zijn schouder om te dragen, en was dienende onder cijns.

    16 Dan zal zijn volk richten, als een der stammen Israëls. 17 Dan zal een slang zijn aan den weg, een adderslang nevens het pad, bijtende des paards verzenen, dat zijn rijder achterover valle. 18 Op uw zaligheid wacht ik, HEERE!

    19 Aangaande Gad, een bende zal hem aanvallen; maar hij zal haar aanvallen in het einde.

    20 Van Aser, zijn brood zal vet zijn; en hij zal koninklijke lekkernijen leveren.

    21 Nafthali is een losgelaten hinde; hij geeft schone woorden.

    22 Jozef is een vruchtbare tak, een vruchtbare tak aan een fontein; elk der takken loopt over den muur. 23 De schutters hebben hem wel bitterheid aangedaan, en beschoten, en hem gehaat; 24 Maar zijn boog is in stijvigheid gebleven, en de armen zijner handen zijn gesterkt geworden, door de handen van den Machtige Jakobs; daarvan is hij een herder, een steen Israëls; 25 Van uws vaders God, Die u zal helpen, en van den Almachtige, Die u zal zegenen, met zegeningen des hemels van boven, met zegeningen des afgronds, die daaronder ligt, met zegeningen der borsten en der baarmoeder! 26 De zegeningen uws vaders gaan te boven de zegeningen mijner voorvaderen, tot aan het einde van de eeuwige heuvelen; die zullen zijn op het hoofd van Jozef, en op den hoofdschedel des afgezonderden zijner broederen!

    27 Benjamin zal als een wolf verscheuren; des morgens zal hij roof eten, en des avonds zal hij buit uitdelen.

    28 Al deze stammen van Israël zijn twaalf; en dit is het, wat hun vader tot hen sprak, als hij hen zegende; hij zegende hen, een iegelijk naar zijn bijzonderen zegen.

    29 Daarna gebood hij hun, en zeide tot hen: Ik word verzameld tot mijn volk: begraaft mij bij mijn vaders, in de spelonk, die is in den akker van Efron, den Hethiet; 30 In de spelonk, welke is op den akker van Machpela, die tegenover Mamre is, in het land Kanaän, die Abraham met dien akker gekocht heeft van Efron, den Hethiet, tot een erfbegrafenis. 31 Aldaar hebben zij Abraham begraven, en Sara, zijn huisvrouw; daar hebben zij Izak begraven, en Rebekka, zijn huisvrouw; en daar heb ik Lea begraven. 32 De akker, en de spelonk, die daarin is, is gekocht van de zonen Heths. (Statenvertaling)

     

    Een aantal van de profetieën die de aartsvader Jacob over zijn twaalf zonen uitsprak kunnen historisch geduid worden, andere wachten nog op hun vervulling. Heilshistorisch gezien is de profetie (vers 10) aangaande Juda de belangrijkste, aangezien in deze lijn de beloofde Verlosser uit het Bijbelboek Genesis zou voortkomen: de Heer Jezus Christus. De eerste komst van de Messias ging vooraf aan de komst van SILO, een Romeinse bevelhebber in het leger van de Romein Titus, die in 70 AD de Tempel en Jeruzalem vernietigde. Ik gaf al summier commentaar over de betekenis van de uitgesproken zegen over Juda. De scepter zou van Juda niet wijken vooraleer Silo zou komen. Dit betekent dat deze profetie voor het jaar 70 AD te plaatsen is, het jaar dat Jeruzalem en de Tempel door de Romeinen vernietigd werd en de Joden een tweede maal in ballingschap weggevoerd. De Scepter was van Juda geweken. Een profetie was uitgekomen.

     

    Na het uitspreken van zijn profetieën over zijn twaalf zonen stierf Jacob:

    Genesis 49:33 Als Jakob voleind had aan zijn zonen bevelen te geven, zo leide hij zijn voeten samen op het bed, en hij gaf den geest, en hij werd verzameld tot zijn volken. 50:1 Toen viel Jozef op zijns vaders aangezicht, en hij weende over hem, en kuste hem. 2 En Jozef gebood zijn knechten, den medicijnmeesters, dat zij zijn vader balsemen zouden; en de medicijnmeesters balsemden Israël. 3 En veertig dagen werden aan hem vervuld; want alzo werden vervuld de dagen dergenen, die gebalsemd werden; en de Egyptenaars beweenden hem zeventig dagen.

     

    Over de mummificering van de aartsvader Jakob in Egypte en zijn begrafenis in Kanaän schreef ik eerder op 13-07-2015 een artikel: De dood en de mummificering van de aartsvaders Jakob en Jozef in Egypte

    Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1436738400&stopdatum=1437343200

     

     

    Een afbeelding van het bivak van de twaalf stammen van Israël in de wildernis, op weg naar het Beloofde Land Kanaän

     

    De stam die ik met dit artikel behandel is de stam Zebulon en de bijzondere zegen over hem uitgesproken: “Zebulon zal aan de haven der zeeën wonen, en hij zal aan de haven der schepen wezen; en zijn zijde zal zijn naar Sidon”.

     

    Toen het Beloofde Land in het zevende jaar na de intocht in 1437 v. Chr. onder de twaalf stammen verdeeld werd, kreeg de stam Zebulon een gebied toegewezen in het noorden van Kanaän, aan het meer van Galilea. Wanneer we dit op de bijgevoegde kaart nagaan blijkt de zegenprofetie van Jakob toen niet vervuld. Aan het meer van Galilea kan men namelijk moeilijk ‘de beschreven haven der zeeën (meervoud) plaatsen.

     

     

    Dit gebied is de verblijfplaats van Zebulon geweest tot aan de wegvoering in Assyrische ballingschap in het jaar 717 v. Chr., het jaar van de val van Samaria.

    De stam Zebulon behoorde tot de tien afgescheurde stammen van Juda en Benjamin. Na de dood van Salomo in 967 v. Chr., aan het begin van de regering van diens zoon en troonopvolger Rehabeam, had Zebulon zich achter Jerobeam, de eerste koning van het tienstammenrijk, geschaard. Alle opvolgers van Jerobeam kozen voor de afgodendienst in afwijzing van de God van Israël. Uiteindelijk werden zij na vele waarschuwingen van Godswege in het jaar 717 v. Chr. door de Assyriërs in ballingschap naar het noorden en het oosten van het Assyrische Rijk weggevoerd.

    2 Koningen 17:5 De koning van Assur trok door het gehele land, rukte op naar Samaria en belegerde het drie jaar. 6 In het negende jaar van Hosea nam de koning van Assur Samaria in; hij voerde Israël in ballingschap naar Assur en deed hen wonen in Chalach, aan de Chabor, de rivier van Gozan en in de steden der Meden. (NBG 1951 Vertaling)

     

    Ten tijde van het tot stand komen van de Boeken van het Nieuwe Testament, zo een acht eeuwen later, was hun woonplaats nog bekend want Petrus, de apostel voor de Joden, in tegenstelling tot Paulus die de heidenen of niet-Joden met het evangelie bekend ging maken, schrijft Petrus vanuit de stad Babylon zijn brieven aan hen. Ook de apostel Jacobus schreef zijn brief aan de twaalf stammen in de verstrooiing.

    In het tweede hoofdstuk van het boek Handelingen vernemen we de landen van hun oorsprong, van de Israëlieten aanwezig te Jeruzalem met het Pinksterfeest van 30 AD. De lijst begint heel opmerkelijk in het Oosten met de vermelding van de Parten en Meden:

    Handelingen 2:En hoe horen wij hen dan een ieder in onze eigen taal, waarin wij geboren zijn? 9 Parten, Meden, Elamieten, inwoners van Mesopotamië, Judea en Kapadocië, Pontus en Asia, 10 Frygië en Pamfylië, Egypte en de streken van Libië bij Cyrene, en hier verblijvende Romeinen, zowel Joden als Jodengenoten, 11 Kretenzen en Arabieren, wij horen hen in onze eigen taal van de grote daden Gods spreken. (NBG 1951 Vertaling)

     

    We moeten ook bedenken dat een overblijfsel van de tien stammen in het Judea van de eerste eeuw van de christelijke jaartelling, aanwezig was. Enkele Bijbelgedeelten maken dit duidelijk. Zo leert de evangelist Lucas dat bij het opdragen van de baby Jezus in de Tempel te Jeruzalem, één van de twee getuigen: Hanna de dochter van Fanuël, uit de stam Aser was, één van de tien stammen dus.

    Lucas 2:36 Ook was daar Hanna, een profetes, een dochter van Fanuël, uit de stam Aser. Zij was op hoge leeftijd gekomen, nadat zij met haar man na haar huwelijksdag zeven jaren had geleefd, 37 en nu was zij weduwe, ongeveer vierentachtig jaar oud, en zij diende God onafgebroken in de tempel, met vasten en bidden, nacht en dag. 38 En zij kwam op datzelfde ogenblik daarbij staan, en zij loofde mede God en sprak over Hem tot allen, die voor Jeruzalem verlossing verwachtten.

     

    Dat o.a. de stam Aser in Jeruzalem ten tijde van Jezus Christus in Judea vertegenwoordigd was, is een gevolg van de handelingen van koning Hizkia van Juda (723/694 v. Chr.). Zie het hierna volgende Bijbelgedeelte:

    2 Kronieken 30:1 Toen zond Jehizkia een boodschap tot geheel Israël en Juda, ja, zelfs schreef hij brieven aan Efraïm en Manasse, dat zij zouden komen naar het huis des HEREN te Jeruzalem, om voor de HERE, de God van Israël, het Pascha te vieren. ……

    ……6 De ijlboden nu gingen met de brieven van de koning en zijn oversten door geheel Israël en Juda, en zeiden overeenkomstig het gebod des konings: Israëlieten, keert weder tot de HERE, de God van Abraham, Isaak en Israël, dan zal Hij wederkeren tot de ontkomenen, die u overgebleven zijn uit de macht van de koningen van Assur. 7 Weest dan niet als uw vaderen en als uw broeders, die ontrouw geweest zijn jegens de HERE, de God hunner vaderen, zodat Hij hen maakte tot een voorwerp van ontzetting, zoals gij ziet. 8 Weest thans niet hardnekkig zoals uw vaderen, geeft de HERE uw hand en komt tot zijn heiligdom, dat Hij voor altijd geheiligd heeft, en dient de HERE, uw God, opdat zijn brandende toorn zich van u afkere. 9 Want, wanneer gij wederkeert tot de HERE, dan zullen uw broeders en zonen erbarming vinden bij degenen die hen als gevangenen hebben weggevoerd, en dan zullen zij naar dit land wederkeren. Want genadig en barmhartig is de HERE, uw God: Hij zal het aangezicht niet van u afwenden, indien gij tot Hem wederkeert. 10 Toen de ijlboden van stad tot stad door het land van Efraïm en Manasse trokken en tot Zebulon toe, lachte men hen uit en bespotte men hen. 11 Maar enige mannen uit Aser, Manasse en Zebulon verootmoedigden zich en kwamen naar Jeruzalem.

     

    Een volgende keer dat dit gebeurde was als een gevolg van de godsdiensthervorming ten tijde van koning Josia van Juda (640/609 v. Chr.). Toen kwamen ook enkelingen uit de tien stammen naar Jeruzalem over. Zie het hierna vermelde Bijbelgedeelten:

    2 Kronieken 34: 33 Josia verwijderde al de gruwelen uit al de landstreken die aan de Israëlieten toebehoorden, en bracht allen die zich in Israël bevonden, tot de dienst van de HERE, hun God. Gedurende heel zijn leven weken zij niet af van de HERE, de God hunner vaderen.

     

    2 Kronieken 35: 18 Zulk een Pascha was in Israël niet gevierd sinds de dagen van de profeet Samuël; geen der koningen van Israël heeft het Pascha gevierd zoals Josia het vierde met de priesters, de Levieten en geheel Juda en Israël dat zich daar bevond, en met de inwoners van Jeruzalem. 19 In het achttiende jaar van de regering van Josia werd dit Pascha gevierd.

     

    Deze mensen, een rest van de tien stammen zijn ook later met de twee stammen Juda en Benjamin plus de Levieten door de Babyloniërs van 605 v. Chr. tot 586 v. Chr., in ballingschap weggevoerd. Een rest van hen is blijkbaar dan ook onder Ezra en Nehemia teruggekeerd, getuige de profetes Hanna van de stam Aser die bij het opdragen van de jonge boreling Jezus te Jeruzalem aanwezig was.

    Bij de tweede ballingschap, na de tweede vernietiging van de Tempel te Jeruzalem in 70 AD door de Romeinen, werd ook de rest - het overblijfsel - van de tien stammen op dat ogenblik aanwezig in Judea, door de Romeinen weggevoerd.

    Conclusie: de mensen die wij vandaag als Joden aanduiden kunnen aldus uit alle stammen van het oude Israël stammen. Alleen de Levi ’s en de Cohen ’s weten vandaag met zekerheid via hun bewaarde namen, dat zij van de stam Levi afstammen. Wat trouwens heel opmerkelijk is.

     

    De profeten van de Bijbel spreken over een derde herstel van Israël in het oude land der vaderen. Een herstel dat momenteel nog in de toekomst ligt. Wanneer men deze profetische gedeelten van de Bijbel doorneemt is het opmerkelijk dat er expliciet over een herstel van zowel de twee stammen als van de tien stammen gesproken wordt. De profeet Ezechiël voorspelt het herstel van de twaalf stammen (Ez. 37:21) in het oude land der vaderen (Ez. 37:25), en de bouw van een ‘woning’ voor de HERE God in het land (Ez. 37:27). In het achtendertigste en negenendertigste hoofdstuk van de profeet Ezechiël zien we een grote volkerenoorlog tegen het teruggekeerde Israël beschreven worden. Het is na het verslaan van de opgerukte volkerenlegers dat het nationaal herstelde Israël zich geestelijk naar de HERE God zal keren, van die dag en voortaan. Vanaf het veertigste hoofdstuk van de profeet Ezechiël zien we de beschrijving van het geestelijke en materiele herstel van Israël, de twaalf stammen, in het zogenaamde Messiaanse Vrederijk. In het tweede gedeelte van deze profetie wordt Zebulon vermeld.

     

    Ezechiël 48:23 Wat nu de overige stammen betreft, van de oostzijde tot de westzijde: Benjamin één deel; 24 naast het gebied van Benjamin, van de oostzijde tot de westzijde: Simeon één deel; 25 naast het gebied van Simeon, van de oostzijde tot de westzijde: Issakar één deel; 26 naast het gebied van Issakar, van de oostzijde tot de westzijde: Zebulon één deel; 27 naast het gebied van Zebulon, van de oostzijde tot de westzijde: Gad één deel; 28 en naast het gebied van Gad aan de zuidzijde, naar het zuiden toe, loopt de grens van Tamar over het water van Meribat-Kades, langs de beek tot de grote zee. 29 Dit is het land, dat gij ten erfdeel moet verloten onder de stammen Israëls, en dit zijn hun delen, luidt het woord van de Here HERE.

    30 En dit zijn de uitgangen der stad: aan de noordzijde, die vierduizend vijfhonderd (el) lang is, – 31 de poorten der stad dragen de namen der stammen Israëls – drie poorten op het noorden: een Rubenpoort, een Judapoort en een Levipoort; 32 aan de oostzijde, die vierduizend vijfhonderd (el) lang is, ook drie poorten: een Jozefpoort, een Benjaminpoort en een Danpoort; 33 aan de zuidzijde, die vierduizend vijfhonderd (el) lang is, ook drie poorten: een Simeonpoort, een Issakarpoort en een Zebulonpoort; 34 en aan de westzijde, die vierduizend vijfhonderd (el) lang is, eveneens drie poorten: een Gadpoort, een Aserpoort en een Naftalipoort. 35 De omtrek is achttienduizend (el) en de naam der stad zal voortaan zijn: de HERE is aldaar. (NBG Vertaling 1951)

     

     

    De stam Zebulon wordt in vers 26 genoemd met zijn beschreven gebied in het zuiden van het land. Het is een gebied dat vandaag nog woestijn is maar in het alsnog toekomstige Vrederijk zal uitbloeien tot een paradijs (Jesaja 35:1). Het is leerrijk om de bijgevoegde kaart van wijlen B. Reinders Sr (1893/1979), Israël en het Messiaanse Vrederijk. Stad, Tempel- en Offerdiensten naar Ezechiël 40-48.), te bestuderen.

    De stam Zebulon grenst in het westen aan de beek van Egypte en in het oosten aan een oostelijke zee. Vandaag is dit de Wadi Araba, een 166 km lange slenk tussen de Dode Zee en de Golf van Akaba, en is het de grens tussen Israël en Jordanië. Net als de Dode Zee ligt een groot deel van de Wadi Araba beneden het zeeniveau.

    Bij de aanvang van het Messiaanse Vrederijk zal er een bron in de nieuwe Tempel ten noorden van Jeruzalem, ontspringen en een nieuwe rivier vormen die naar het westen en het oosten zal vlieden. In het oosten zal dit bronwater zorgen dat de Dode Zee gezond wordt en vis voortbrengt.

    De nieuwe oostelijke zee zal als een gevolg van het levende water uit de nieuwe tempel ook veel groter dan de huidige Dode Zee zijn. De profeet Joël beschrijft hoe het dal van Sittim, zuidelijk van de huidige Dode Zee vol met water zal lopen.

    Joël 3:18 En het zal te dien dage geschieden dat de bergen van zoeten wijn zullen druipen, en de heuvelen van melk vlieten, en alle stromen van Juda vol van water gaan; en er zal een fontein uit het huis des HEEREN uitgaan, en zal het dal van Sittim bewateren.

     

    Ik heb op de bijgevoegde kaart deze oostelijke zee met vermoedelijke uitbreiding een blauwe kleur gegeven. Het is hier dat ik meen, dat de oude profetie van de aartsvader Jakob aan Zebulon haar vervulling zal krijgen.

    Genesis 49:13 Zebulon zal wonen aan het strand der wijde zee, ja, hij zal wonen aan het strand bij de schepen, en zijn zijde zal naar Sidon gekeerd zijn.

     

    De vermelding dat de zijde van Zebulon naar Sidon aan de Middellandse Zee gekeerd zal zijn, krijgt echt zin bij het ontstaan van een oostelijke zee in het toekomstige Messiaanse Vrederijk. De Middellandse Zee of Westelijke Zee zal dan vermoedelijk aan belang inboeten.

    Ik stel me ook de vraag of het ontstaan van de oostelijke zee in het Vrederijk ook niet het herstel van de rivieren betekent die ooit lang geleden uit het paradijs ontsprongen (Genesis 2:10-14)?

     

     

    Voor het gevestigde-traditionele christendom is dit alles ‘dispensable sensationalism’. Zij gaan er vanuit dat de kerk in de plaats van het oude Israël geplaatst is, en de Joden als heilsorgaan afgedaan. Er komt geen letterlijk Messiaanse Vrederijk meer zoals de profeten van het Oude Testament het leerden. Het profetische Bijbelboek Joël zag volgens het christendom zijn volledige vervulling met Pinksteren bij het begin van de kerk in 30 AD.

    Het traditionele christendom meent sinds Constantijn de Grote dat zij zelf dit Godsrijk kunnen of moeten waarmaken. Toen de Romeinse keizer Constantijn zich in de vierde eeuw na Christus tot het christendom bekeerde en de kerk van Rome tot staatsgodsdienst verhief, leerde en verwachte men dat het Godsrijk door mensenhanden gebouwd kon worden. De profetische gedeelten van de Bijbel werden als een allegorie uitgelegd en ontdaan van hun letterlijke boodschap. Alle heilsbeloften in de Bijbel die betrekking op het volk Israël hadden werden op de kerk van nu van toepassing. De duizend jaar dat satan gebonden zou worden volgens het boek Openbaring, werd niet meer letterlijk genomen maar gezien als een zinnebeeld van de nieuwe tijd die sinds Constantijn baan brak.

     

    Wordt vervolgd…

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

    10-05-2016 om 08:11 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 3/5 - (3 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    04-05-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Salmaneser V de veroveraar van Samaria

    De Assyrische koning Salmaneser V was de zoon en troonopvolger van Tiglath Pileser III. Salmaneser V is de koning die volgens de Bijbel Samaria, de hoofdstad van het tienstammenrijk, innam en de bevolking in ballingschap wegvoerde.

     

     

    2 Koningen 18:9 Het geschiedde nu in het vierde jaar van den koning Hizkia (hetwelk was het zevende jaar van Hosea, den zoon van Ela, den koning van Israël) dat Salmaneser, de koning van Assyrië, opkwam tegen Samaria, en haar belegerde. 10 En zij namen haar in ten einde van drie jaren, in het zesde jaar van Hizkia; het was het negende jaar van Hosea, den koning van Israël, als Samaria ingenomen werd. 11 En de koning van Assyrië voerde Israël weg naar Assyrië, en deed hen leiden in Halah, en in Habor, bij de rivier Gozan, en in de steden der Meden. 12 Daarom dat zij de stem des HEEREN, huns Gods, niet waren gehoorzaam geweest, maar Zijn verbond overtreden hadden; en al wat Mozes, de knecht des HEEREN, geboden had, dat hadden zij niet gehoord, noch gedaan.

    13 Maar in het veertiende jaar van den koning Hizkia kwam Sanherib, de koning van Assyrië, op tegen alle vaste steden van Juda, en nam ze in. (Statenvertaling)

     

    In het artikel op dit blog van 14-04-2016: De Assyrische koningen Pul en Tiglath Pileser III beschreef ik de knieval van de geleerde Edwin R. Thiele (The Mysterious Numbers of the Hebrew Kings, 1951) naar de Assyrologie toe met zijn statement dat het hierboven vermelde Bijbelcitaat kunstmatig aan de Bijbel was toegevoegd. Het Bijbelcitaat is een historisch-chronologisch gedeelte dat niet compatibel met de vak-wetenschap der Assyriologie is. . Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?ID=2873199

     

    De inname van Samaria en de wegvoering van de tien stammen van Israël in ballingschap wordt daarenboven door de Assyriologie aan Sargon II toegeschreven:

    “7. I besieged and occupied the town of Samaria, and took 27,280 of its inhabitants captive. I took from them 50 chariots, but left them the rest of their belongings. I placed my Lieutenants over them; I renewed the obligation imposed upon them by one of the Kings who preceded me

    (The Annals of Sargon, [Excerpted from "Great Inscription in the Palace of Khorsabad," Julius Oppert, tr., in Records of the Past, vol. 9 (London: Samuel Bagster and Sons, 1877), pp. 3-20])

     

    Dat Sargon II in het licht van 2 Koningen 18:9 een leugenaar en een geschiedenisvervalser was, wordt door de Assyriologie niet in vraag gebracht. In zijn annalen schrijft Sargon II dat hij Samaria belegerde en het innam. Verder schrijft hij dat hij een luitenant, een ambtenaar, over Samaria gesteld heeft, net zoals zijn voorganger-koning deed, van wie hij echter de naam niet doorgeeft. Het moet duidelijk zijn dat hij Salmaneser V bedoelde. Voorwaar, geen betrouwbare geschiedenisbron.

    Hoogstwaarschijnlijk is Sargon II verantwoordelijk voor een ‘damnatio Memoriae’ in Assyrië, naar Salmaneser V toe. Over Salmaneser V heeft de Assyriologie slechts acht eponiem-jaren ter beschikking om een en ander op de tijdsbalk in te vullen.

    Een van de weinige schriftelijke verwijzingen (buiten de eponiemlijsten) naar Salmaneser V vanuit de Assyrische bronnen, is een fragment van een cilinder dat heden in het British Museum (K.38345) bewaard wordt. Het is een memoriaal tekstcilinder die te Borsippa in de tempel van Nabu geplaatst werd. De inscriptie zelf is beschadigd en niet volledig. De eindtekst maakt echter duidelijk dat we een schriftelijk document van Salmaneser V in ons bezit hebben. Hierna de tekst, zoals gepubliceerd door Daniel David Luckenbill, Chicago, 1926:

    829. … who did not bow in submission at his feet… the mention of his name… his word (?) …bringing… hastely before him… those not obedient to my (?) command … that … he caused to be surrounded, surrounding the town… the god in whom he trusted… with his help not draw my (?) yoke … who carried off … and was turning (them, it) to himself (his known use) … his word and the mention of his name they did not fear, and did not dread his rule … overflowed his land (?) and laid it low like a deluge … his own … fell upon him and his life was no more … I (?) carried off and brought to Assyria. 830. I am Salmaneser the mighty king, king of the universe, king of Assyria, king of the four regions of the world, viceroy of Babylon, king of Sumer and Akkad, son of …, king of Assyria; most precious scion of Assyria, seed of Royalty, of the eternal days… of Borsippa, whose site (?) had been damaged by the violence of the mighty floods… its damage I repaired and strengthened its structure.… May Nabu look upon the temple with delight.

     

    Over de regeerperiode van Salmaneser V is er aldus buiten de Bijbel en de werken van Flavius Josephus niet veel informatie beschikbaar.

    Wat de Bijbel betreft, wil de orthodoxe Assyriologie wel aannemen dat Salmaneser V, Samaria belegerd heeft, maar maakt daarmee echter een foute identificatie vanuit de eponiemlijst, met Samaria. Men gaat er namelijk van uit dat het vermelde Shamarain in de Eponiemlijst, Samaria zou zijn. Tijdens de eponiemjaren van Mahde, Assur-ishmeani en Salmaneser wordt er gewag gemaakt van een campagne tegen Shamarain. Hoewel deze plaatsnaam afwijkt van het Assyrische Samerina voor Samaria, heeft men toch voor de identificatie van Shamarian voor Samaria gekozen. Tegen deze identificatie spraken al eerder historici met grote naam zoals o.a. Albright (geciteerd door Merrill F. Unger, Israel and the Aramaeans of Damascus, Chapter X, voetnoot 33).

     

    Shamarain of beter geschreven Shabarain is te identificeren met Sibraim terwijl Samaria; Samarina blijft. De belegering en inname van Samaria door Salmaneser V, besloeg drie jaar, een tijdsperiode die in de Eponiemlijsten ontbreekt.

    De conclusie zou moeten zijn dat er hiaten in de Eponiemlijsten voorkomen, maar dit is voor de Assyriologie ondenkbaar. Dit gegeven zou heel hun constructie naar beneden halen.

    De val van Samaria vond volgens de Bijbelse chronologie plaats in 717 v. Chr. (Zie TIJD en TIJDEN, 2015, hoofdstuk: voorjaar 717 v. Chr., de wegvoering van de tien stammen, blz. 312-320), zie de link hierna, voor wie het boek wil aanschaffen: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579)

     

     

    Drie jaar eerder, in het voorjaar van 720 v. Chr., begon de belegering van Samaria door het Assyrische leger van Salmaneser V.

    Na de inname van Samaria, begon Salmaneser V hetzelfde jaar een campagne tegen Syrië en Fenicië, dat leert de Joodse historicus Flavius Josephus. Een historisch gegeven dat haaks staat op wat de orthodoxe Assyriologie leert.

     

    1. WHEN Shalmaneser, the king of Assyria, had it told him, that [Hoshea] the king of Israel had sent privately to So, the king of Egypt, desiring his assistance against him, he was very angry, and made an expedition against Samaria, in the seventh year of the reign of Hoshea; but when he was not admitted [into the city] by the king, (24) he besieged Samaria three years, and took it by force in the ninth year of the reign of Hoshea, and in the seventh year of Hezekiah, king of Jerusalem, and quite demolished the government of the Israelites, and transplanted all the people into Media and Persia among whom he took king Hoshea alive; and when he had removed these people out of this their land he transplanted other nations out of Cuthah, a place so called, (for there is [still] a river of that name in Persia,) into Samaria, and into the country of the Israelites. … …

     

     

    2. And now the king of Assyria invaded all Syria and Phoenicia in a hostile manner. The name of this king is also set down in the archives of Tyre, for he made an expedition against Tyre in the reign of Eluleus; and Menander attests to it, who, when he wrote his Chronology, and translated the archives of Tyre into the Greek language, gives us the following history: “One whose name was Eluleus reigned thirty-six years; this king, upon the revolt of the Citteans, sailed to them, and reduced them again to a submission. Against these did the king of Assyria send an army, and in a hostile manner overrun all Phoenicia, but soon made peace with them all, and returned back; but Sidon, and Ace, and Palsetyrus revolted; and many other cities there were which delivered themselves up to the king of Assyria. Accordingly, when the Tyrians would not submit to him, the king returned, and fell upon them again, while the Phoenicians had furnished him with threescore ships, and eight hundred men to row them; and when the Tyrians had come upon them in twelve ships, and the enemy's ships were dispersed, they took five hundred men prisoners, and the reputation of all the citizens of Tyre was thereby increased; but the king of Assyria returned, and placed guards at their rivers and aqueducts, who should hinder the Tyrians from drawing water. This continued for five years; and still the Tyrians bore the siege, and drank of the water they had out of the wells they dug." And this is what is written in the Tyrian archives concerning Shalmaneser, the king of Assyria.

    - Joodse Oudheden Boek IX, xiv. 1,2 (volgens de vertaling van het Grieks naar het Engels door William Whiston)

     

    Flavius Josephus verhaalt dat Salmaneser V na de val van Samaria, een beleg van Tyrus begon dat vijf jaar zou duren. Samen met de belegering van Samaria gedurende drie jaren zijn dit in totaal acht jaren die in de Eponiemlijsten van de regeerperiode van Salmaneser V, ontbreken.

    De belegering van Samaria door Salmaneser V liep vanaf 720 v. Chr. tot 717 v. Chr., waarna hij in hetzelfde jaar een belegering van Tyrus voor een periode van vijf jaar tot 712 v. Chr., ondernam.

    De werkelijke regeerperiode van Salmaneser V besloeg aldus een veel langere periode dan de Eponiemlijsten laten verstaan.

    Hierna breng ik een reconstructie van de regeerperiode van Salmaneser V op basis van de Bijbelse gegevens en van de Joodse oudheid-historicus: Flavius Josephus. Samen met de fragmentarische Eponiemgegevens is het mogelijk een en ander logisch op de tijdsbalk aan te brengen.

    Zoals uiteengezet in ‘DE ASSYRIOLOGIE HERZIEN’, 2012, was Salmaneser V al in 735 v. Chr. door Tiglath Pileser III als co-regent aangesteld. Voor wie het boek wil aanschaffen, zie link: https://www.bol.com/nl/p/de-assyriologie/9200000049946824/)

     

     

    731/730 Tijdens het eponiem van Bêl-Harran-bêla-usur, de gouverneur van Guzana, veldtocht tegen [...].Šalmaneser [V] beklom de troon.

     

    730/729 Tijdens het eponiem van Marduk-bêla-usur, de gouverneur van Amedi, de koning bleef in het land.

    Commentaar: een eufemisme voor ‘nietsdoen’

     

    729/728 Tijdens het eponiem van Mahde, de gouverneur van Nineveh, veldtocht tegen [Shamarain].

     

    728/727 Tijdens het eponiem van Aššur-išmanni, de gouverneur van Kalizi, veldtocht tegen [Shamarain].

     

    727/726 Tijdens het eponiem van Šalmaneser, de koning van Assyrië, veldtocht tegen [Shamarain].

     

    726/725 Tijdens het eponiem van Inurta-ilaya, de opperbevelhebber.

     

    725/724 Tijdens het eponiem van Nabû-taris, de gouverneur van [...]ti.

     

    724/723 Tijdens het eponiem van Aššur-nirka-da'in, de gouverneur van [...]ru.

    HIAAT IN DE EPONIEMLIJSTEN TOT OP SARGON II -

     

    De ontbrekende jaren kunnen we vanuit de Bijbel en vanuit de werken van Flavius Josephus invullen:

    720/717 Belegering van Samaria door het leger van Salmaneser V.

    717 Val van Samaria

    717/712 Hetzelfde jaar van de inname van Samaria rukt Salmaneser V met zijn leger naar Tyrus op en begint een belegering van vijf jaar. Sargon II is tijdens deze periode, sinds het voorjaar van 719 v. Chr. mede-koning van Assur.

     

     

    Ik neem aan dat Salmaneser V in het vijfde jaar van de belegering van Tyrus in 712 v. Chr., aan zijn einde gekomen is. Hoogstwaarschijnlijk werden hij en zijn troepen die rond de stad Tyrus gelegerd waren, door de invasie van de Zeevolken in de Levant, weggevaagd. Voor de orthodoxie is het einde van Salmaneser V in raadsels gehuld.

    Voor de invallen van de zeevolken gereviseerd naar de achtste eeuw v. Chr., zie: De zonaanbidder, 2016, appendix 1, blz. 149-158. Voor wie het boek wil aanschaffen, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/87999

     

     

    De orthodoxie meent Salmaneser V ook te kunnen identificeren met de Babylonische koning Uloulaios van de Ptolemeüs-canon. Hierna volgt het relevante gedeelte van de canon:

    Nabonassar (Nabonassáros):         27.02.747–22.02.733

    Nabu-nadin-zeri (Nadíos):            23.02.733–21.02.731

    Nabu-mukin-zeri en Pulu             22.02.731–20.02.726

    Ululai (Iloulaíos):                     21.02.726–19.02.721

    Marduk-apla-iddina II                    20.02.721–16.02.709

    Arkeanós (Sargon II)                     17.02.709–14.02.704

     

    Maar op basis van wat we uit de Bijbel en de werken van Flavius Josephus historisch gereconstrueerd hebben, is er geen reden meer om de moeilijke identificatie met Uloulaios te zoeken. We kunnen gerust Uloulaios als een Babyloniër op de troon van Babylon laten. Hoogstwaarschijnlijk volgde Salmaneser V de politiek van zijn voorganger Tiglath Pileser III die met een schatplichtig Babylon vrede nam. Op het eerder verwezen cilinder in het British Museum noemt hij zich een ‘vice’roy van Babylon.

     

    Wordt vervolgd…

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

    04-05-2016 om 09:04 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 2/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    27-04-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Assyrische veldtochten naar het gebied van Israël in de achtste eeuw v. Chr.

    Met onze aflevering van 14-04-2016 behandelden we de plaatsing van de regeerperiode van Tiglath Pileser III op de tijdsbalk, op basis van Bijbelse ankerpunten. De chronologische schikking van TPIII door de orthodoxe Assyriologie werd losgelaten. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?ID=2873199

     


     

    Het jaartal 709 v. Chr. als veertiende regeringsjaar van Hizkia werd bekomen door het linken van de regeerperiode van Hizkia van Juda aan het vijftiende jubeljaar. De constructie van Edwin R. Thiele waarbij deze onderzoeker de chronologische gegevens van de Bijbel met de Assyrische koningslijst verbond, werd afgewezen. De Assyriologie dwingt voor het kiezen van 701 v. Chr. voor de belegering van Jeruzalem door Sanherib in het veertiende regeringsjaar van Hizkia, een verschil van acht jaar op de tijdsbalk.

     

    De Seder Olam leert dat de Assyriërs met regelmaat het gebied van Israël en Juda zijn binnengevallen. Ook in de ‘Legends of the Jews, Louis Ginzberg, (Hoofdstuk IX, The Two Kingdoms Chastised), lezen we dat de Assyrische invasies over verschillende jaren verspreid liepen.

    “Pekah, however, was not permitted to enjoy the fruits of his victory, for the king of Assyria invaded his empire, captured the golden calf at Dan, and led the tribes on the east side of Jordan away into exile. The dismemberment of the Israelitish kingdom went on apace for some years. Then the Assyrians, in the reign of Hoshea, carried off the second golden calf together with the tribes of Asher, Issachar, Zebulon, and Naphtali, leaving but one-eighth of the Israelites in their own land. The larger portion of the exiles was taken to Damascus. After that Israel's doom overtook it with giant strides, and the last ruler of Israel actually hastened the end of his kingdom by a pious deed. After the golden calves were removed by the Assyrians, Hoshea, the king of the north, abolished the institution of stationing the guards on the frontier between Judah and Israel to prevent pilgrimages to Jerusalem. But the people made no use of the liberty granted them. They persisted in their idolatrous cult, and this quickened their punishment. So long as their kings had put obstacles in their path, they could excuse themselves before God for not worshipping Him in the true way. The action taken by their king Hoshea left them no defense. When the Assyrians made their third incursion into Israel, the kingdom of the north was destroyed forever, and the people, one and all, were carried away into exile….”

     

    De eerste Assyrische invasie hebben we in 763 v. Chr. op de tijdsbalk geplaatst. Het was het jaar van de gezamenlijke campagne van Pul en Tiglath Pileser III, zoals beschreven in 1 Kronieken 5:25-26.

     

     

    In mijn studie ‘De Assyriologie herzien’, 2012 (Voor wie het boek wil aanschaffen, zie link: https://www.bol.com/nl/p/de-assyriologie/9200000049946824/), laat ik de (alleen)regeerperiode van Tiglath Pileser III in het mega-natuurcatastrofejaar van 761 v. Chr. aanvangen, en voeg de Eponiemgegevens voor de volgende dertien jaar op de tijdsbalk in. Ik vermeldde al eerder een breuk van 22 jaar in de Eponiemlijsten tussen het eponiem van Nergal-nasir, de gouverneur van Nisibis, opstand in Kalhu, - en het eponiem van Nabû-bela-usur, de gouverneur van Arrapha.

    Hierna volgen de eponiemgegevens  met betrekking op Tiglath Pileser III. De jaartallen tussen rechte haken zijn van de orthodoxie, de jaartallen tussen kromme haken zijn de gereviseerde jaartallen:

    1 [745/744] (761/760) Tijdens het eponiem van Nabû-bela-usur, de gouverneur van Arrapha, in Ajaru, de dertiende,. In Tašrîtu, hij naar Mesopotamia.

    Commentaar: Tijdens zijn eerste regeringsjaar leidde Tiglath Pileser III een veldtocht tegen Babylon en voerde campagne in het noorden en zuiden van Babylonië.

     

    2 [744/743] (760/759) Tijdens het eponiem van Bêl-dan, de goeverneur van Kalhu, veldtocht naar Namri.

    Commentaar: Tijdens zijn tweede regeringsjaar leidde Tiglath Pileser III een veldtocht tegen Medië en nam Namri in.

     

    3 [743/742] (759/758) Tijdens het eponiem van Tiglath-pileser, de koning van Assyrië, daar gebeurde een bloedbad onder de Urarturieten in Arpad.

    Commentaar: Tijdens zijn derde regeringsjaar leidde Tiglath Pileser III een veldtocht tegen Urartu.

    Van deze veldtocht zijn de annalen van zijn paleismuren te Kalhu/Kalah (gedeeltelijk-fragmentarisch) bewaard gebleven. In het verloop van zijn campagne tegen Urartu beweerd Tiglath Pileser III schatting of tribuut ontvangen te hebben van een aantal koningen van de kust (Middellandse Zee), waaronder hij koning Azaria van Juda als de leider van een Assyrisch-vijandelijke Klein-Aziatische coalitie van koningen vermeld.

    Verder vermeldde hij o.a. Rezin van Damascus, Menahem van Samaria, Sibitti-bi’li van Goebla en vele meer. Zo is er ook bijvoorbeeld de vermelding van een Arabische koningin Zabibe, wat toch verwondering opwekt. Een vrouw op de troon in het Arabië van de achtste eeuw v. Chr.!

     

    4 [742/741] (758/757) Tijdens het eponiem van Nabû-da'inannil, de opperbevelhebber, veldtocht tegen Arpad.

    Commentaar: De plaats Arpad lag westelijk van Assyrië en de val van deze stad bezegelde het lot van Urartu en zijn Anatolische geallieerden.

     

    5 [741/740] (757 /756) Tijdens het eponiem van Bêl-Harran-bêla-usur, de paleis maarschalk, veldtocht naar hetzelfde; de stad werd genomen na drie jaar.

     

    6 [740/739] (756/755) Tijdens het eponiem van Nabû-etiranni, de opperdienaar, veldtocht tegen Arpad.

     

    7 [739/738] (755/754) Tijdens het eponiem van Sin-taklak, de maarschalk, veldtocht tegen Ulluba; Birtu werd ingenomen

    Commentaar: Ulluba lag ten noorden van Assyrië.

     

    8 [738/737] (754/753) Tijdens het eponiem van Adad-bêla-ka'in, de gouverneur van Aššur, Kullania werd ingenomen.

    Commentaar: De stad Kullania was dezelfde plaats als het Bijbelse Kalno waarnaar de profeet Jesaja ten tijde van koning Achaz van Juda, verwijst.

    Jesaja 10:5 Wee den Assyriër, die de roede Mijns toorns is, en Mijn grimmigheid is een stok in hun hand! 6 Ik zal hem zenden tegen een huichelachtig volk, en Ik zal hem bevel geven tegen het volk Mijner verbolgenheid; opdat hij den roof rove, en plundere de plundering, en stelle het ter vertreding, gelijk het slijk der straten. 7 Hoewel hij het zo niet meent, en zijn hart alzo niet denkt, maar hij zal in zijn hart hebben te verdelgen, en uit te roeien niet weinige volken. 8 Want hij zegt: Zijn niet mijn vorsten al te zamen koningen? 9 Is niet Kalno gelijk Karchemis? Is Hamath niet gelijk Arfad? Is niet Samaria gelijk Damaskus?

     

    Van het achtste regeringsjaar van Tiglath Pileser III bleven ook de oorspronkelijke annalen van zijn paleismuren te Kalah/Kalhu, bewaard. Hieruit leren we dat hij tijdens de campagne naar Kullania/Kalno opnieuw tribuut ontving van Menahem van Samaria. Op mijn bijgevoegd chronologisch schema merken we dat dit het laatste regeringsjaar van Menahem was. Een historisch puzzelstukje dat past in het gereviseerde plaatje.

     

    9 [737/736] (753/752) Tijdens het eponiem van Bêl-emuranni, de gouverneur van Rasappa, veldtocht tegen Medië

    Commentaar: Het negende regeringsjaar van Tiglath Pileser bracht hem opnieuw naar Medië, waar grote gebieden van geannexeerd werden.

    Van deze veldtocht is de bekende ‘Iran-stele’ bewaard gebleven. De stele (waarvan de tekst zwaar beschadigd is) verwijst nogmaals naar Menahem van Samaria als schatplichtig aan Tiglath Pileser III. Ook is er een verwijzing naar Sibitti-bi’li van Goebla.

     

    10 [736/735] (752/751) Tijdens het eponiem van Inurta-ilaya, de gouverneur van Nisibis, veldtocht tegen de voet van de berg Nal.

    Commentaar: De berg Nal lag noordelijk van Assyrië.

     

    11 [735/734] (751/750) Tijdens het eponiem van Aššur-šallimanni, de gouverneur van Arrapha, veldtocht tegen Urartu

     

     

    12 [734/733] (750/749) Tijdens het eponiem van Bêl-dan, de gouverneur van Kalhu (Kalah-Nimrud), veldtocht tegen Filistea

    Commentaar: Voor het twaalfde regeringsjaar van Tiglath Pileser hebben we alleen de summiere vermelding van de eponiemlijst: veldtocht tegen Filistea, aangezien de betreffende annalen van zijn paleismuren te Kalhu verloren gingen. Ik vermeldde in het vorige artikel dat Essarhaddon, een latere Assyrische heerser, de tegels voor eigen gebruik in zijn paleis recycleerde. Voor een historicus is dit een spijtige zaak. We kunnen ons voorstellen dat de muren van Tiglath Pileser III ’s paleis te Kalhu/Calah aan het eind van zijn leven voltooid waren, en een chronologisch verhaal van al zijn veroveringen brachten. Wat gereconstrueerd kon worden uit de rotzooi die Essarhaddon ervan maakte is vandaag een fragmentarische puzzel waarvan het plaatje ontbreekt. De orthodoxe Assyriologie heeft alle puzzelstukjes binnen het kader van de eponiemlijsten trachten in te vullen.

     

    De Assyrische veldtocht naar Filistea van 750 v. Chr. past in de Bijbelse gegevens betreffende de beschreven invasie van Israël in de dagen van Pekach:

    2 koningen 15:29 In de dagen Pekah, den koning van Israël, kwam Tiglath-pilezer, de koning van Assyrië, en nam Ijon in, en Abel-beth-maacha, en Janoah, en Kedes, en Hazor, en Gilead, en Galilea, het ganse land van Nafthali; en hij voerde hen weg naar Assyrië.

     

     

    De tweede Assyrische invasie sinds de veldtocht van Pul én Tiglath Pileser III naar 1 Kronieken 5:25-26 is zodoende chronologisch verankerd in het jaar 750 v. Chr., achttien jaar na de eerste invasie in 768 v. Chr.

     

    Een jaar later in 749 v. Chr. tijdens het eponiem van Aššur-da'inanni, trok Tiglath Pileser III tegen Damascus op.

    13 [733/732] 749/748 Tijdens het eponiem van Aššur-da'inanni, de gouverneur van Mazamua, veldtocht tegen Damascus.

     

    Het jaar 748 v. Chr. was een mega-natuurcatastrofejaar en verantwoordelijk voor opnieuw een breuk in de Eponiemlijsten. Het volgende eponiem van Nabû-bêla-usur met de beschreven veldtocht tegen Damascus zit in de revisie van de geschiedenis van het oudheid-Assyrië verankerd met Achaz van Juda in 737 v. Chr.

    De meest waarschijnlijke oorzaak voor de vastgestelde breuk in de Eponiemlijsten is het mega-natuurcatastrofejaar van 748 v. Chr., wat een periode van chaos en anarchie inluidde. Een jaar na de catastrofe van 748 v. Chr. begon in Babylon de Nabonassar-era met een kalenderhervorming.

    Het jaar 748 v. Chr. was ook het moment dat het leger van Uzzia/Azaria in het jaar van de zevende olympiade, uit Egypte werd teruggetrokken (De zonaanbidder, 2016, blz. 33-44, voor wie het boek wil aanschaffen, http://www.bravenewbooks.nl/books/87999)

     

     

    De derde Assyrische invasie heb ik in het vorige artikel gedateerd in 736 v. Chr. in het tweede regeringsjaar van koning Achaz van Juda.

    De aanleiding voor het opnieuw oprukken van Tiglath Pileser III tegen Damascus, was een schrijven aan de koningen van Assur van een in het nauw gedreven koning Achaz van Juda, die door de geallieerde legers van Samaria en Damascus aangevallen werd.

    Jesaja 7:1 Het geschiedde nu in de dagen van Achaz, de zoon van Jotham, de zoon van Uzzia, de koning van Juda, dat Rezin, de koning van Aram, met Pekah, de zoon van Remalia, de koning van Israël, tegen Jeruzalem ten strijde trok; maar hij kon in de strijd daartegen de overhand niet behalen.     

     

    2 Kronieken 28:16 In die tijd zond koning Achaz het verzoek tot de koningen van Assur hem te helpen.   

     

    De beschreven invasie van Pekah geallieerd met Rezin, in Juda kan chronologisch nauwkeurig gedateerd worden in het jaar 736 v. Chr. Zie De Zonaanbidder, 2016, blz. 102.

     

     

    Op basis van dit aangereikt Bijbels tijd-navigatiepunt verankeren we het eponiem van Nabû-bêla-usur met de veldtocht van Tiglath Pileser III tegen Damascus, met het jaar 736 v. Chr.

     

    25 [732/731] 736/735 Tijdens het eponiem van Nabû-bêla-usur, de gouverneur van Si'imme, veldtocht tegen Damascus.

     

    26 [731/730] 735/734 Tijdens het eponiem van Nergal-uballit, de gouverneur van Ahizu-hina, veldtocht tegen Šapiya.

    Commentaar: De veldtocht tegen Sapia voerde Tiglath Pileser III naar het zuidelijke gebied van Babylon, en deze veldtocht is ook fragmentarisch bewaard gebleven via de gereconstrueerde annalen van zijn paleismuren te Kalhu/Kalah.

     

    27 [730/729] 734/733 Tijdens het eponiem van Bêl-lu-dari, de gouverneur van Tille, de koning bleef in het land.

    Commentaar: de uitdrukking: ‘de koning bleef in het land’ is een eufemisme dat op niets doen slaat. We zijn alleen in het bezit van de eponiem-vermelding. Van de annalen op de paleismuren te Kalah bleef als informatie over dit jaar, niets bewaard.

     

    28 [729/728] 733/732 Tijdens het eponiem van Liphur-ilu, de gouverneur van Habruri, de koning nam de hand van Bêl [].

    Commentaar: de uitdrukking ‘de koning nam de hand van Bel’, wijst op het koningschap over de stad Babylon. Volgens de orthodoxe Assyriologie was Tiglath Pileser III onder zijn Babylonische naam Pul, koning over Babylon. Een identificatie die we eerder afwezen. De Bijbelse Pul zit op de tijdsbalk ten tijde van koning Menahem van Israël en is chronologisch gezien te onderscheiden van de Babylonische Pul van de Ptolemeüs-canon.

    De Babylonische koningen die contemporain met Tiglath Pileser III waren, zijn Nabu-shuma-ishkun (761-748 v. Chr.) en Nubu-nasir of Nabonassar (748/734 v. Chr.).

    Tiglath Pileser III heeft verschillende veldtochten naar het gebied van Babylon ondernomen en grote delen ervan geannexeerd. Of hij daadwerkelijk ook de hoofdstad Babylon ooit binnengemarcheerd is blijft een vraagteken. De Babylonische koningslijsten vermelden hem niet.

     

    29 [728/727] 732/731Tijdens het eponiem van Dur-Aššur, de gouverneur van Tušhan, de koning nam de hand van Bêl; de stad van Hi[...] werd ingenomen.

    Commentaar: idem dito als voor het eponiem van Liphur-ilu.

     

    [727/726] 731/730 Tijdens het eponiem van Bêl-Harran-bêla-usur, de gouverneur van Guzana, veldtocht tegen [...].Šalmaneser [V] beklom de troon.

     

    Conclusie: De Assyriologie is overtuigd dat de Eponiemlijsten een ongebroken historische lijn van eponiemen, koningen en gebeurtenissen voorstelt van het jaar 892 v. Chr. tot het jaar 648 v. Chr.. Alle daarnaast gevonden annalen van Assyrische koningen worden binnen het raamwerk van de Eponiemlijsten ingevuld. In het licht van de Bijbel is dit nochtans onhoudbaar. Er ontbreken zondermeer namen van koningen in de Eponiemenlijst. Een voorbeeld zijn Pul én Tiglath Pileser III als twee afzonderlijke koningen, verder is er de koning van Assyrië ten tijde van de profeet Jona en de regeerperiode Jerobeam II van Israël, die zich tot de God van Israël keerde ter uitredding van een aangekondigde meganatuurcatastrofe. Een koning en een actie waar in geen een van de bewaarde Assyrische annalen naar verwezen wordt. Dan is er nog een koning Jareb van Assyrië waar de profeet Hosea naar verwijst. Dit zijn voorbeelden uit de Bijbel, die in de achtste eeuw v. Chr. te plaatsen zijn. Een eeuw die getuige was van een cyclus van meganatuurcatastrofes met iedere keer perioden van chaos en anarchie.

     

    In de reconstructie van de regeerperiode van Tiglath Pileser III zijn er meerdere breuken in de Eponiemlijst vastgesteld. Vooreerst was er een periode van co-regentschap met Pul vanaf 768 v. Chr., het jaar van hun gezamenlijke veldtocht naar Israël volgens 1 Kronieken 5:25-26. Vanaf het jaar 761 v. Chr. hebben we dertien eponiemen tot 748 v. Chr. ingevuld. Daarna stelden we een breuk in de Eponiemlijst vast tot 736 v. Chr., waarna de vijf laatste eponiemen historisch geplaatst konden worden.

     

    Men kan bij deze revisie van de geschiedenis van de oudheid de schouders ophalen en stellen dat de vak-wetenschappers het bij het rechte eind hebben. Voor hen kan er over de rangschikking van de Assyrische koningen op de tijdsbalk niet gediscuteerd worden. De Bijbel is voor hen een louter godsdienstig boek en historisch niet betrouwbaar. Indien aldus de Bijbels-chronologische gegevens niet passen in de Assyrische constructie, dan zijn het de Bijbelse gegevens die aangepast moeten. Dat is wat de bekende geleerde Edwin R. Thiele (1895/1986) in zijn studie “The Mysterious Numbers of the Hebrew Kings, 1977”, gedaan heeft.

    Thiele verkorte de regeringsduur van bepaalde koningen van Juda en Israël om deze te laten passen in het Assyrische tijdskader. Met het inkorten van sommige regeerperioden van Israëlitische koningen verdedigde hij de zogenaamde ‘dual dating’ en paste het enkele malen toe, ook daar waar de Bijbel niet expliciet duidelijk over is. Om de val van Samaria, in het negende regeringsjaarjaar van Hosea, (in de Bijbel contemporain met het zesde jaar van Hizkia van Juda), te laten passen met de Assyrische gegevens betreffende Sargon II, verkondigde hij dat de Bijbelse gegevens van 2 Koningen hoofdstukken 17 en 18 foutief waren, als laat en kunstmatig aan de Bijbel toegevoegd.

     

    2 Koningen 18:9 In het vierde jaar van koning Hizkia – dat is het zevende jaar van Hosea, de zoon van Ela, de koning van Israël – trok Salmanassar, de koning van Assur, op tegen Samaria en sloeg het beleg ervoor. 10 Men nam het in na verloop van drie jaren; in het zesde jaar van Hizkia – dat is het negende jaar van Hosea, de koning van Israël – werd Samaria ingenomen.

     

    2 Koningen 18:9-10 is een Bijbelgedeelte dat absoluut niet compatibel met de Assyrische koningslijst is, en vooral dan met de regeerperiode van Salmaneser V, Sargon II en Sanherib. Toen het voor Thiele niet lukte door middel van ‘dual dating’ en het hanteren van ‘ascension-years’ de Bijbelse chronologie in lijn te brengen met de Assyrische gegevens, deed hij zijn knieval en verkondigde hij dat dit Bijbelgedeelte fout was. Thiele had dus niet als vertrekbasis dat de Bijbel door God geïnspireerd is en historisch correct. Een trieste vaststelling die nochtans door meerdere theologen aanvaard wordt, aangezien de gefabriceerde jaartallen van Thiele in heel wat naslagwerken gehanteerd worden.

     

    Wordt vervolgd…

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

    27-04-2016 om 00:00 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (4 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    20-04-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Na de tetrade van bloed-manen

    Over de tetrade van bloed-manen die tijdens de jaren 2014 en 2015 vier maal gelijk vielen met de Joodse feestdagen van Pesach en Sukkot, is er in de jaren die daar aan vooraf gingen, heel wat geschreven en gepubliceerd. Men verwees o.a. naar de eerdere tetrade van de jaren 1949/1950 en van 1967/1968 in relatie tot de nieuwe staat Israël. De indruk werd gewekt dat er in en rond Israël in 2014/2015 heel wat te gebeuren stond. Sommigen zagen de geprofeteerde Apocalyps in de Bijbel een aanvang nemen. De profetie van Joël 2:31 stond te gebeuren.

    Joël 2:28 Daarna zal het geschieden, dat Ik mijn Geest zal uitstorten op al wat leeft, en uw zonen en uw dochters zullen profeteren; uw ouden zullen dromen dromen; uw jongelingen zullen gezichten zien. 29 Ook op de dienstknechten en op de dienstmaagden zal Ik in die dagen mijn Geest uitstorten. 30 Ik zal wonderen geven in de hemel en op de aarde, bloed en vuur en rookzuilen. 31 De zon zal veranderd worden in duisternis en de maan in bloed, voordat de grote en geduchte dag des HEREN komt. 32 En het zal geschieden, dat ieder die de naam des HEREN aanroept, behouden zal worden, want op de berg Sion en te Jeruzalem zal ontkoming zijn, zoals de HERE gezegd heeft; en tot de ontkomenen zullen zij behoren, die de HERE zal roepen. (NBG 1951 vertaling)

     

     

    Het citaat van de profeet Joël leert nochtans geen tetrade van maansverduisteringen. Er staat geschreven: “De zon zal veranderd worden in duisternis en de maan in bloed, voordat de grote en geduchte dag des HEREN komt”. Een natuurlijke zonsverduistering valt per definitie samen met de nieuwe maan, als de maan tussen de zon en de aarde staat. Een maansverduistering valt samen met een volle maan, als de aarde tussen de zon en de maan staat.

    De profeet Joël spreekt echter over iets buitengewoons, iets dat niet 'natuurlijk' is, iets 'bovennatuurlijks', een ingrijpen van God.”

     

    De tetrade van 2014/2015 stond los van de eindtijdprofetie van de Joël. Op God ‘s tijd en op ‘een dag’ die astronomisch niet te berekenen valt, zal deze profetie pas uitkomen. Aan ‘die Dag’ gaan trouwens heel wat dagen, tijden en tekenen vooraf. Lees hierna een volgend relevant hoofdstuk van de profeet Joël:

    Joël 3:1 Want zie, in die dagen en te dien tijde, wanneer Ik een keer zal brengen in het lot van Juda en van Jeruzalem, 2 zal Ik alle volken verzamelen en afvoeren naar het dal van Josafat, en Ik zal aldaar met hen in het gericht treden ter oorzake van mijn volk en van mijn erfdeel Israël, dat zij onder de volken verstrooid hebben, terwijl zij mijn land verdeelden, 3 en over mijn volk het lot wierpen, en een jongen gaven voor een hoer en een meisje verkochten voor wijn, opdat zij konden drinken. (NBG 1951 vertaling)

     

    De profeet Joël verwijst in geen een van de drie hoofdstukken van zijn Bijbelboek naar een toen regerende koning in Israël of Juda, waarmee het optreden van de profeet gedateerd zou kunnen worden. Heel opmerkelijk: de profeet Joël verwijst ook nergens naar de grote mijlpalen in de Joodse geschiedenis: namelijk de Babylonische ballingschap van 605 tot 535 v. Chr., noch naar de wereldwijde ballingschap die volgde na het jaar 70 AD toen de Romeinen de stad Jeruzalem en Tempel vernietigden, en de Joden in krijgsgevangenschap wegvoerden.

    Het onderwerp van het Bijbelboek Joël is uitsluitend: ‘de dag des HEREN’, of de oordeelsdag. Het Boek is gericht aan het Juda van de eindtijd.

    Joël 1:15 Wee die dag, want nabij is de dag des HEREN; als een verwoesting komt hij van de Almachtige.

     

    Joël 3:1 Want zie, in die dagen en te dien tijde, wanneer Ik een keer zal brengen in het lot van Juda en van Jeruzalem, …

     

    Het hiervoor vermelde citaat uit Joël 3:1 werd niet vervuld in 1948 toen de Joden in mei van dat jaar hun staat Israël uitriepen. Noch in juni 1967 toen Oost-Jeruzalem met de Tempelberg op het Jordaanse leger veroverd werd. Maar zal pas vervuld worden in de tweede helft van een toekomstige  zevenjarige eindtijdperiode, de zeventigste jaarweek van de profeet Daniël.

     

    In november 1947 sprak de VN zich uit voor de deling van het Britse mandaatgebied Palestina in een Joodse en een Arabische staat, en in het jaar daaropvolgend in mei 1948 werd de staat Israël afgekondigd. De historische tetrade van 1949/1950 kwam hier te laat. Tenzij men bedenkt dat tussen de Joodse feesten van Pesach en Sukkot in 1949 de VN-vredesconferentie te Lausanne plaatsvond. De jonge staat Israël weigerde daar alle 700.000+ Arabische vluchtelingen (vrouwen, kinderen, grijsaards) als gevolg van de onafhankelijkheidsoorlog opnieuw binnen te laten. Het begin van veel miserie sindsdien en een overtreding van de Thora (Exodus 22:21). Ik begrijp wel de omstandigheden waar de jonge staat Israël zich in bevond, na het afslaan van de binnenvallende Arabische legers tijdens de onafhankelijkheidsoorlog van 1948/49. Het was een strijd op leven of dood geweest.

     

     

    De tetrade van 1967/1968 viel gedeeltelijk gelijk volgens profetische lijnen. In juni 1967 overwon Israël in zes dagen tijd een overweldigende Arabische coalitie en nam alle Bijbelse gebieden in bezit met als hoofdprijs Oost-Jeruzalem en de Tempelberg. De toenmalige regering van Israël had na de drie Arabische nee ’s van Khartoem: – geen erkenning – geen onderhandelingen en  - nooit vrede -, het verkregen gebied moeten annexeren en de Arabische bevolking aldaar burgerrechten geven. De jonge staat Israël koos een andere weg. Zes jaar later in 1973 volgde de Jom Kippoeroorlog. Op hun heiligste feestdag, de grote verzoendag, een dag waarop ze veilig van enige agressie hadden moeten zijn, werden ze door een gevaarlijke Egyptisch/Syrische coalitie overvallen. Een offensief dat zij met veel moeite konden afslaan.

    Men kan stellen dat het vanaf 1967 definitief fout is gegaan en er sindsdien andere wetmatigheden spelen die uiteindelijk zullen uitmonden in Jacob ’s benauwdheid, de grote verdrukking, de zeventigste jaarweek van de profeet Daniël.

    Aan het einde van de zevenjarige eindtijdperiode, de dag des Heren, gaat het vervolg van Joël 3:1 pas in vervulling:

    Joël 3:1 Want zie, in die dagen en te dien tijde, wanneer Ik een keer zal brengen in het lot van Juda en van Jeruzalem, …

    … 2 zal Ik alle volken verzamelen en afvoeren naar het dal van Josafat, en Ik zal aldaar met hen in het gericht treden ter oorzake van mijn volk en van mijn erfdeel Israël, dat zij onder de volken verstrooid hebben, terwijl zij mijn land verdeelden, 3 en over mijn volk het lot wierpen, en een jongen gaven voor een hoer en een meisje verkochten voor wijn, opdat zij konden drinken.

     

    Dit vers sluit aan bij het laatste Bijbelboek Openbaring of Apocalyps dat een Nieuwtestamentisch profetisch Boek is, en het sluitstuk van alle Oudtestamentische profetieën wat het herstel van de Joden betreft, nationaal en geestelijk in het oude land der vaderen: Israël. Het dal van Josafat bij de profeet Joël is in het Boek Openbaring, het gebied van Harmageddon. En de vermelding ‘alle volken’; dat zijn in deze tijd ‘de Verenigde Naties’ die aldus eens in de toekomst naar het land Israël getrokken zullen worden.

     

    In mijn studie ‘TIJD en TIJDEN, 2015’ ga ik uitvoerig in op de chronologie vanaf Genesis tot de komst van Jezus Christus. Voor wie het boek wil aanschaffen, zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

     

    Wanneer we de Masoretische tekst van de Bijbel volgen kan men berekenen dat het vanaf Genesis tot de inhuldiging van de Tempel van Salomo in het jaar 996 v. Chr., drieduizend jaar waren. Het is aldus eenvoudig te berekenen dat wanneer Salomo rond het jaar duizend voor Christus leefde, het in totaal ongeveer zesduizend (plus) jaar zijn vanaf de Schepping tot op heden. Een dwaasheid voor velen, maar niettemin een chronologie die vanuit de Bijbel (Masoretische tekst) aangetoond kan worden. In mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, appendix 5, verbind ik de Anno Mundi jaartelling met de westerse kalender.

    Daarnaast hebben we de Griekse Septuagintvertaling van het Oude Testament daterend van de derde eeuw voor Christus, die echter hogere jaartallen hanteert. Zo heeft de Septuagint-LXX een totaal van 2242 jaar vanaf Adam tot de Grote Vloed in plaats van de 1656 jaar van de Masoretische tekst. En vanaf de zondvloed of grote vloed tot de geboorte van Abram heeft de Septuagint een totaal van 1172 jaar in plaats van 352 jaar volgens de jaartallen van de Masoretische tekst. Er bestaan aldus vraagtekens.

     

     

    Mijn werk ‘TIJD en TIJDEN’ heb ik chronologisch opgebouwd rond het fundament van de sabbat- en jubeljaartelling zoals William Whiston, een vriend en tijdgenoot van Isaac Newton, het al in de achttiende eeuw van onze jaartelling uitbracht. William Whiston heeft verder vooral bekendheid gekregen door zijn voortreffelijke vertaling naar de Engelse taal van de werken van Flavius Josephus.

    Het bijzondere aan zijn sabbat- en jubeljaartelling was zijn vaststelling dat in het oude Israël de sabbatjaarcyclus vanaf haar instelling in 1443 v. Chr. met de inbezitneming van Kanaän door de Israëlieten, altijd in één cyclus ononderbroken voortging. Het Jubeljaar, het vijftigste jaar in deze cyclus, betekende geen onderbreking maar begon in de maand Tishri (september/oktober) van het negenenveertigste jaar van de sabbatjaarcyclus, en liep verder tot september/oktober van het nieuwe jaar, waarin intussen al een nieuw sabbatjaar cyclus van zeven maal zeven jaar begonnen was.

    William Whiston geeft in zijn werk tien verwijzingen naar historische sabbat- en jubeljaren die vanuit de Bijbel, de Makkabeeënboeken en de werken van Flavius Josephus geduid kunnen worden. Tegelijkertijd bevestigen deze historische verankeringen de juistheid van Whiston ’s bevinding. In mijn werk ‘Genesis versus Egyptologie, 2009’ voegde ik nog een elfde chronologische verankering toe, die ik ontdekt had bij het uittekenen van mijn chronologische constructie op millimeter papier. Het jubeljaar namelijk van 562/561 v. Chr., het jaar wanneer de Babylonische koning Evil Merodach in zijn eerste regeringsjaar, na de dood van zijn vader Nebukadnezar, koning Jojachin van Juda in diens zevenendertigste jaar van zijn gevangenneming en ballingschap, uit zijn gevangenis bevrijdde. Dit kon geen toeval zijn.

     

    Naar mijn weten maken weinig of geen chronologen vandaag gebruik van de wijze van tellen van de sabbat- en jubeljaren volgens William Whiston en komen als een gevolg hiervan tot geheel andere jaartallen wat betreft bijvoorbeeld het jaar van de Exodus, de splitsing van het Rijk van Salomo, de val van Samaria, de belegering van Jeruzalem door de Assyriër Sanherib, enz.

    En wat zelfs nog extra verwarring geeft, is wanneer sommigen met de foutieve verkregen jaartallen uit het verleden het begin van het zevende millennium Anno Mundi trachten te berekenen.

    Dat de datering van de Bijbelse geschiedenis zo moeilijk lijkt komt vooral voort door de druk die er bestaat van de zijde van de orthodoxe Egyptologie en Assyriologie; twee wetenschappen die in hun tijdsconstructies geen rekening met de Bijbels-historische chronologie houden. Met mijn boek ‘TIJD en TIJDEN, 2015’, heb ik de gefabriceerde jaartallen van de koningen van Assyrië en Egypte aan de Bijbelse chronologische gegevens aangepast.

     

     

    Wat betreft de link nu naar de huidige tijd zijn het de jubeljaren van William Whiston die de brug vormen. Het dertigste jubeljaar sinds de instelling ervan viel in het jaar 27/28 AD. De gebeurtenissen zoals beschreven in het Lucas evangelie hoofdstuk 4 met de Heer Jezus die in de synagoge de profetie van Jesaja 61 citeerde en het aangename jaar des HEEREN uitriep, dienen hier op de tijdsbalk geplaatst. De verdere geschiedenis is algemeen bekend. De Joden van toen hebben Jezus van Nazareth als Messias afgewezen. Veertig jaar later in 70 AD gingen zij voor een tweede maal in ballingschap en werd de tempel te Jeruzalem voor een tweede maal vernietigd. Een onveranderde toestand sindsdien van bijna tweeduizend jaar. Sinds 1948 kennen we het nationale herstel van de staat Israël en is er sindsdien de verwachting bij velen zowel in het christendom als in het Jodendom dat het door de HERE God beloofde herstel van alle dingen nabijgekomen is. Aan dit beloofde herstel zijn echter voorwaarden verbonden.

     

    En zo komen we tot de invulling van de link tussen de Bijbelse geschiedenis, die afgesloten werd in de periode 30/70 AD, tot de huidige tijd. Het is weer de jubeljaartelling volgens Whiston, die ons de weg wijst. Het zeventigste jubeljaar viel, wanneer we de wijze van tellen van William Whiston naar de toekomst toe hanteren, in 1987-okt./1988-sept. Het daaropvolgende 71ste jubeljaar staat genoteerd voor het jaar oct2036/sept2037 AD.

    De Heer Jezus Christus verkondigde met het Jubeljaar van 27/28 AD aan de Joden in de synagoge te Nazareth dat de profetie van Jesaja hoofdstuk 61 nu voor hun oren vervuld was. Het antwoord van de Joden ter plaatse kunnen we lezen in Lucas 4:29 “Zij stonden op en wierpen Hem de stad uit en voerden Hem tot aan de rand van de berg, waarop hun stad gebouwd was, om Hem van de steilte te storten. 30 Maar Hij ging midden tussen hen door en vertrok.”

    De Heer Jezus werd afgewezen, of zoals het in het Johannesevangelie beschreven staat: “hij kwam tot het zijne, en de zijnen hebben Hem niet aangenomen”.

     

     

    Het is interessant om in dit beknopte artikel de profetie van Jesaja hoofdstuk 61 volledig te citeren aangezien de inhoud van de woorden van Jesaja aansluiten bij het Jubeljaar zoals het beschreven staat in het Bijbelboek Leviticus.

    Jesaja 61:1 De Geest des Heren HEREN is op mij, omdat de HERE mij gezalfd heeft; Hij heeft mij gezonden om een blijde boodschap te brengen aan ootmoedigen, om te verbinden gebrokenen van hart, om voor gevangenen vrijlating uit te roepen en voor gebondenen opening der gevangenis; 2 om uit te roepen een jaar van het welbehagen des HEREN …

    (hier stopte de Heer Jezus met voorlezen en sloot de boekrol – een tijdskloof inmiddels van bijna 2000 jaar)

    … en een dag der wrake van onze God; om alle treurenden te troosten, 3 om over de treurenden van Sion te beschikken, dat men hun geve hoofdsieraad in plaats van as, vreugdeolie in plaats van rouw, een lofgewaad in plaats van een kwijnende geest. En men zal hen noemen: Terebinten der gerechtigheid, een planting des HEREN, tot zijn verheerlijking. 4 Zij zullen de overoude puinhopen herbouwen, het verwoeste uit vroeger tijd doen herrijzen en de steden vernieuwen, die in puin liggen, die verwoest hebben gelegen van geslacht op geslacht. 5 Vreemden zullen gereed staan om voor u de kudden te weiden, vreemdelingen zullen uw akkerlieden en uw wijngaardeniers zijn; 6 maar gij zult priesters des HEREN heten, dienaars van onze God genoemd worden; gij zult het vermogen der volken genieten en u op hun heerlijkheid beroemen. 7 In plaats van uw schande gewordt u dubbele vergoeding en in plaats van smaad zullen zij jubelen over hun deel; zo zullen zij dan in hun land dubbele vergoeding verkrijgen, blijvende vreugde zal hun geworden. 8 Want Ik, de HERE, heb het recht lief. Ik haat onrechtmatige roof, Ik zal hun stipt hun loon geven en een eeuwig verbond met hen sluiten. 9 En hun nageslacht zal onder de volken vermaard zijn en hun nakomelingschap te midden der natiën; allen die hen zien, zullen erkennen, dat zij het nageslacht zijn, dat de HERE gezegend heeft. 10 Ik verblijd mij zeer in de HERE, mijn ziel juicht in mijn God, want Hij heeft mij bekleed met de klederen des heils, met de mantel der gerechtigheid heeft Hij mij omhuld, gelijk een bruidegom, die zich als een priester het hoofdsieraad ombindt, en gelijk een bruid, die zich met haar versierselen tooit. 11 Want zoals de aarde haar gewas voortbrengt en een hof zijn zaaisel doet uitspruiten, zo zal de Here HERE gerechtigheid en lof doen uitspruiten voor het oog van alle volken. (NBG Vertaling 1951)

     

    Het beloofde herstel van Israël (en via hen de hele schepping) zoals beschreven in Jesaja hoofdstuk 61 vanaf vers 2 laat nog op zich wachten maar is een wetmatigheid die ooit vervuld zal worden. De sleutel is Israël. We stellen echter vast dat na het uitroepen van de staat Israël in mei 1948 de beloofde zegeningen verbonden aan de sabbat – en jubeljaren uitbleven. De vroege en late regen, die maakten dat het land Israël van de oudheid zo vruchtbaar was, kwam in 1948 en daarna niet terug. Integendeel, water en vooral het tekort aan water is een blijvend probleem in de nieuwe staat Israël. De Israëli ’s zijn uiterst vindingrijk en hebben een ingenieus irrigatiesysteem ontworpen waarbij water helemaal van in het noorden uit het meer van Galilea tot in het zuiden in de Negev-woestijn en elders geleid wordt en druppelsgewijs gebruikt. Prachtig en om bewonderend naar te kijken, maar het blijft echter mensenwerk.

     

    Zoeken naar bijzondere gebeurtenissen in jubeljaren volgend op het jubeljaar van 27/28 AD leveren geen resultaat op. Het is het ‘tijds-dal’ waarin dat de HERE God Zijn EKKLESIA, Zijn Gemeente, uitroept en Israël voor het grootste gedeelte van deze tussentijd in de diaspora leeft.

    Toch zijn er raakpunten in de tijd te vinden. Zulk een scharnierjaar naar mijn mening, was het jaar 1517 AD. In oktober van dat jaar ging in Europa namelijk de reformatie van start met een moedige hervormer Maarten Luther die zijn 95 stellingen tegen de aflatenleer van de Roomse Kerk, tegen de deur van de kerk te Wittenberg nagelde. Iets heel opmerkelijk nu, en minder bekend in het Westen, in datzelfde jaar 1517 veroverden de Turken namelijk Jeruzalem op de Arabieren, en begon de Turkse periode van heersen over het van Joden ontvolkte gebied van Israël. Toeval? Ik meen van niet. Vanaf de exodus uit Egypte in 1483 v. Chr. waren er in 1517 AD 2999/3000 jaar verlopen. Wat een opmerkelijk profetisch jaartal is. De Ottomanen of Turken zouden tot het jaar 1917 over Jeruzalem heersen en het gebied in een soort profetische winterslaap houden. In december 1917 zouden de Britten tijdens de eerste wereldoorlog de stad en het gebied op de Turken veroveren. Dit is exact een tijdsperiode van 400 jaar dat overeenkomt met sommige getallenperiodes die in de Bijbel gehanteerd worden. Maar er is meer aan de hand dat lijkt op sturing van Gods wege. In november 1947 stemde de VN bij meerderheid tot splitsing van het Britse mandaatgebied Palestina in een Joodse staat en een Arabische. De Arabieren stemden tegen maar de Joden accepteerden de deling en proclameerden enkele maanden later hun staat. Tussen 1517 en 1947 zitten er 430 jaar wat weer een bijzondere Bijbelse tijdsperiode is, die er ten tijde van het Oude Testament zat tussen het geven van de belofte aan Abraham van een land en een volk en het geven van de wet aan Mozes. Er is dus meer onder de zon dan menig iemand zou vermoeden (of willen zien). Nog een opmerkelijke Bijbelse tijdsperiode van 50 jaar ditmaal, zit er tussen het eerste Zionistische congres van 1897, alwaar gepleit werd voor de oprichting van een Joods thuisland, en het jaar 1947. Van het jaar 1947 met de deling van Palestina door de VN, tot 1987, het begin van het zeventigste jubeljaar, waren het veertig jaar, wat weer een herkenbare Bijbelse tijdsperiode is. Denk aan de periode van veertig jaar dat de Israëlieten na de exodus en het geven van de Wet, in de woestijn doorbrachten, als een gevolg van hun weigering het Beloofde land binnen te trekken.

    Het ‘aangename jaar des HEEREN’ brak echter in 1987 niet door. Geen een van de beloften verbonden aan het Jubeljaar ging op 3 oktober 1987 met de Grote Verzoendag of Jom Kippoer, in vervulling. Integendeel, diezelfde maand vond op zwarte maandag 19 oktober in New York een beurscrash plaats dat het begin van een wereldwijde financiële crisis inluidde die tot op vandaag nazindert. En twee maanden later begon er een Arabische volksopstand in Gaza, Judea en Samaria tegen het Israëlische militaire bestuur, een opstand die manu militari door Israël de kop werd ingedrukt.

     

    Men is al eens in de verleiding om op basis van de eerder beschreven scharniermomenten in de tijd berekeningen naar de toekomst toe te maken. Dit is een oefening die menigeen al eens gemaakt heeft en in de media gelanceerd. De periode van de tetrade van bloed-manen van 2014/2015 ligt nu achter ons en is een goed voorbeeld van zulke pogingen tot berekenen van het begin van de Apocalyps.

    Een volgend opmerkelijk toekomstig jaartal is het jaar 2017. Op basis van de telling van de sabbat- en jubeljaren volgens William Whiston is het jaar van de exodus te berekenen in 1483 v. Chr. We zagen eerder al dat het 3000 jaar waren tot het jaar 1517 met de heerserswissel over Jeruzalem. In datzelfde jaar begon in het christelijke Europa de Reformatie.

     

     

    In 2017 zal het 500 jaar geleden zijn dat de Reformatie begon en is het 3500 geleden dat de Exodus plaatsvond. Wat de berekening/optelling van de voor Christus-jaartallen betreft, moeten we rekening houden dat het jaar nul niet bestaat, en we bij de optelling van 1483 plus 1517 één jaar moeten aftrekken. Het zal dus met Pesach anno 2018 pas zijn dat het 3500 jaar terug tot de exodus is. In 2018 zal het nationaal herstelde Israël ook zijn zeventigjarig bestaan vieren. Zal dit jaar iets bijzonders te zien geven? Ik weet het niet. Wat de wederkomst van Christus in de ‘tussen-tijd’ wederhoudt, zijn wetmatigheden zoals de vrije wil van de mens in het aannemen of afwijzen van de HERE God, het ingaan van de volheid der heidenen, en de maat der zonde.

     

    Wat dit laatste betreft is er een voorbeeld in het Oude Testament over een uitstel van oordeel. In het tweede jaar na de exodus trokken de Israëlieten onder leiding van Mozes, van de berg Gods op naar het Beloofde Land. Twaalf verspieders werden daarna aan de grens uitgezonden. Dit is een geschiedenis die algemeen bekend is. De twaalf verspieders verkennen gedurende veertig dagen het land, komen terug met druiventrossen die ze amper kunnen dragen, bevestigen dat het een land van melk en honing is, kortom een vruchtbaar land van overvloed. Maar tien van de twaalf verspieders overtuigen het volk dat het land onneembaar is vanwege de sterkte van de inwoners. Met zekerheid zouden zij ten onder gaan moesten ze trachten het land in te nemen. Het zijn alleen Jozua en Kaleb die geloof hebben en het land willen binnentrekken. Het volk echter laat zich overtuigen door de tien ongehoorzame verspieders en weigert binnen te trekken. Het resultaat is dat alle volwassenen van twintig jaar en daarboven gedoemd worden in de woestijn aan de rand van het Beloofde Land te verblijven, tot zij daar allen gestorven zijn (Numeri 14:28-35). De nieuwe generatie zou samen met Jozua en Kaleb, achtendertig jaar later in 1443 v. Chr., het Beloofde Land binnentrekken.

     

    Tegelijkertijd betekende de ongehoorzaamheid van de Israëlieten een uitstel van oordeel over de Amorieten en de andere bewoners van het land Kanaän. De maat van hun zonde was nochtans vol.

    Genesis 15:13 Toen zeide Hij tot Abram: Weet voorzeker, dat uw zaad vreemd zal zijn in een land, dat het hunne niet is, en zij zullen hen dienen, en zij zullen hen verdrukken vierhonderd jaren. 14 Doch Ik zal het volk ook rechten, hetwelk zij zullen dienen; en daarna zullen zij uittrekken met grote have. 15 En gij zult tot uw vaderen gaan met vrede; gij zult in goeden ouderdom begraven worden. 16 En het vierde geslacht zal herwaarts wederkeren; want de ongerechtigheid der Amorieten is tot nog toe niet volkomen. 17 En het geschiedde, dat de zon onderging en het duister werd, en ziet, daar was een rokende oven en vurige fakkel, die tussen die stukken doorging. 18 Ten zelfden dage maakte de HEERE een verbond met Abram, zeggende: Aan uw zaad heb Ik dit land gegeven, van de rivier van Egypte af, tot aan die grote rivier, de rivier Frath: 19 Den Keniet, en den Keniziet, en den Kadmoniet, 20 En den Hethiet, en den Fereziet, en de Refaieten, 21 En den Amoriet, en den Kanaäniet, en den Girgaziet, en den Jebusiet.

     

    De tijd was in 1482 v. Chr. rijp voor hun verwijdering uit het land, maar als een gevolg van Israëls ongeloof kregen zij achtendertig jaar respijt, uitstel van executie. Mozes behoorde tot het vierde geslacht. Hij ging terug tot op Levi, een van de twaalf zonen van Jakob/Israël.

    Misschien kunnen we in het licht van deze geschiedenis de lijn doortrekken naar het moderne Israël en de Arabische buurlanden. Wel moet ik opmerken dat de Arabieren vandaag, geen Amorieten of Amalekieten zijn, maar ook Semieten die in de lijn van de aartsvader Sem hun oorsprong terugvinden. Op hen rusten uiteindelijk ook beloften van herstel in het komende Messiaanse Vrederijk. Zie o.a. het artikel van 18-06-2015 op dit blog i.v.m. Egypte, zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?ID=2731643

    Zij zijn wel sinds de dagen van Ismaël tegenstanders van Israël en betwisten het recht op het Beloofde Land. Zie TIJD en TIJDEN, 2015, hoofdstuk: De Assyriërs en Abraham, blz. 47-58.

     

    Bij het prille begin van de Ekklesia in het jaar 30 AD vroegen de discipelen naar de tijd van het herstel van alle dingen en het antwoord van de Heiland was het volgende:

    Handelingen 1: 6 Zij dan, die daar bijeengekomen waren, vroegen Hem en zeiden: Here, herstelt Gij in deze tijd (30 AD) het koningschap voor Israël? 7 Hij zeide tot hen: Het is niet uw zaak de tijden of gelegenheden te weten, waarover de Vader de beschikking aan Zich gehouden heeft, 8 maar gij zult kracht ontvangen, wanneer de heilige Geest over u komt, en gij zult mijn getuigen zijn te Jeruzalem en in geheel Judea en Samaria en tot het uiterste der aarde.

     

    Het was niet de zaak van de EKKLESIA om ‘de tijden of gelegenheden’ te berekenen wanneer God zijn oud-verbondsvolk Israël geestelijk en nationaal in het oude land der vaderen zal herstellen.

    En later zal de apostel Paulus in zijn twee Thessalonicenzenbrieven in dezelfde zin waarschuwen:

    2 Thessalonicenzen 2:1 Maar wij verzoeken u, broeders, met betrekking tot de komst  van [onze] Here Jezus Christus en onze vereniging met Hem, 2 dat gij niet spoedig uw bezinning verliest of in onrust verkeert, hetzij door een geestesuiting, hetzij door een prediking, hetzij door een brief, die van ons afkomstig zou zijn, alsof de dag des Heren (reeds) aanbrak. (NBG Vertaling)

     

    Aan de wederkomst van de Heer Jezus Christus gaan zoals bij de geboorte van een kind weeën vooraf (Matteüs 24:8). De tijd voor de geboorte van een kind kan men vanaf de bevruchting schatten op ongeveer negen maanden. Gaat men voorbij negen maanden spreekt men in mensentaal van een ezels-dracht. Zo zal het naar mijn mening ook zijn met de periode die vooraf gaat aan de tweede komst van Christus. De weeën zijn alleen een indicator, dat het nabij tot zeer nabij is. En sommige hevige weeën die er op lijken te wijzen dat het nu snel te gebeuren staat, kunnen daarna ook weer een uitstel kennen.

     

    Het zevende millennium sinds de Schepping zijn we binnengegaan in oktober 2005 AD en dit wanneer we aannemen dat de Masoretische tekst van onze Bijbel met haar jaartallen, de correcte is en we de jubeljaartelling volgens William Whiston volgen. Een wijze van sabbat- en jubeljaartelling die via elf historische verankeringen van de eerste tot de zesde eeuw voor Christus op de tijdsbalk verankerd is en aldus bewezen. Het antwoord op de vraag waarom het vrederijk met de komst van de Messias niet is doorgebroken in 1987 ligt bij de wetmatigheden die de Bijbelse toekomstprofetieën inhouden. Het aanbod, de uitkomst, werd Israël in de periode 1947/1967 aangeboden en het was aan hen om hier naar te handelen. Na 1967 is het definitief fout gelopen en als een gevolg van diezelfde wetmatigheden die we in het profetische woord vinden wordt nu een andere piste die naar het herstel aller dingen (zie Handelingen 3:12-21), gevolgd. Daarom meen ik dat we opnieuw in een bijzondere profetische tijdskloof terecht gekomen zijn, en het rekenen met bepaalde tijdsperioden geen concrete data opleveren.

     

    Hierna een citaat van de profeet Hosea dat in een notendop God ’s weg met hen schildert, hoe Hij met zijn oude Verbondsvolk uiteindelijk tot Zijn doel zal komen.

    Hosea 5: 14 Want Ik ben als een leeuw voor Efraïm, en als een jonge leeuw voor het huis van Juda. Ik, Ik zal verscheuren en heengaan; 15 Ik zal wegnemen, zonder dat iemand redden kan. Ik zal heengaan (30 AD Hemelvaart Messias), Ik wil wederkeren naar mijn plaats, totdat zij zich schuldig gevoelen en mijn aangezicht zoeken; wanneer het hun bang te moede is, zullen zij verlangend naar Mij uitzien. 6:1 Komt, laat ons wederkeren tot de HERE! Want Hij heeft verscheurd, en zal ons helen; Hij heeft geslagen, en zal ons verbinden. 2 Hij zal ons na twee dagen doen herleven (20?? AD), ten derden dage (het Messiaanse Vrederijk) zal Hij ons oprichten, en wij zullen leven voor zijn aangezicht. 3 Ja, wij willen de HERE kennen, ernaar jagen Hem te kennen. Zo zeker als de dagenraad is zijn opgang. Dan komt Hij tot ons als de regen, als de late regen, die het land besproeit.

     

    Wanneer we één dag als een periode van duizend jaar willen herkennen dan leert dit Schriftgedeelte dat na een periode van tweeduizend jaar van verdrukking, Israël opnieuw hersteld zal worden. De derde dag is dan de periode van duizend jaar die we in het boek Openbaring vinden wanneer we dit boek in zijn geheel als profetie willen herkennen. Het is de periode van het Messiaanse Vrederijk waar de profeten uit het Oude Testament over gesproken hebben. Daarna pas volgt het volledige herstel van alle dingen en begint de eeuwigheid.

    Het voorgaande moet duidelijk maken dat men geen berekeningen kan maken naar het uur, dag, maand en/of jaar van de wederkomt van Christus. Dat is uitsluitend in God ’s hand. Hij is soeverein. Ieder kind van God mag wel van één ding overtuigd zijn: God heeft alles onder controle.

     

    Ik hoop dat ik met mijn bijdrage niet toevoeg aan de verwarring die er over dit thema bestaat, maar dat het een aanvulling mag zijn. Ik studeer en schrijf alleen maar naar ‘de mate van de genade’ die mij gegeven is (Efeze 4:7).

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

    20-04-2016 om 09:19 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (3 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    14-04-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Assyrische koningen Pul en Tiglath Pileser III

    Met deze aflevering breng ik twee Bijbelse koningen van Assyrië onder de aandacht: Pul en Tiglath Pileser III. Met het vermelden van Pul als een te onderscheiden Assyrische koning van Tiglath Pileser III, botsen we onmiddellijk met de gevestigde Assyriologie. De Bijbelse naam Pul komt namelijk niet in de Assyrische koningslijst voor. Er bestaat wel een koning Pulu of Poros die volgens de Ptolemeüs-canon, op de troon van Babylon zat van 22.02.731 tot 20.02.726 v. Chr. De orthodoxie gaat er van uit dat deze Babylonische Pulu of Poros te identificeren is met Tiglath Pileser III die onder een Babylonische troonnaam over Babylon heerste. De Bijbelse Pul zou identiek zijn met de Babylonische naam van Tiglath Pileser III?

    Zuiver chronologisch gezien kan dit echter niet, aangezien er ongeveer een periode van dertig jaar tussen de Bijbelse koning van Assyrië Pul, en de Babylonische Pulu of Poros, zit. Volgens de grondtekst van de Bijbel zijn Pul én Tiglath Pileser wel degelijk twee van elkaar te onderscheiden koningen.

    1 Kronieken 5:25 Maar zij hebben tegen den God hunner vaderen overtreden, en de goden der volken des lands nagehoereerd, welke God voor hun aangezichten had verdelgd. 26 Zo verwekte de God Israels den geest van Pul, den koning van Assyrie, en den geest van Tiglath-Pilneser, den koning van Assyrie, die voerde hen gevankelijk weg, te weten de Rubenieten, en de Gadieten, en den halven stam van Manasse; en hij bracht hen te Halah, en Habor, en Hara, en aan de rivier Gozan, tot op dezen dag. (Statenvertaling)

     

     

    Het Bijbelboek 1 Kronieken 5:26 heeft het duidelijk over twee koningen. Ook de Joodse historicus Flavius Josephus zag Pul en Tiglath Pileser III als twee afzonderlijke Assyrische koningen:

    Joodse Oudheden, Boek IX, xi.1. …And after this manner it was that this Menahem continued to reign with cruelty and barbarity for ten years. But when Pul, king of Assyria, had made an expedition against him, he did not think meet to fight or engage in battle with the Assyrians, but he persuaded him to accept of a thousand talents of silver, and to go away, and so put an end to the war. This sum the multitude collected for Menahem, by exacting fifty drachme as poll-money for every head; after which he died, and was buried in Samaria, and left his son Pekahiah his successor in the kingdom, who followed the barbarity of his father, and so ruled but two years only, after which he was slain with his friends at a feast, by the treachery of one Pekah, the general of his horse, and the son of Remaliah, who laid snares for him. Now this Pekah held the government twenty years, and proved a wicked man and a transgressor. But the king of Assyria, whose name was Tiglath-Pileser, when he had made an expedition against the Israelites, and had overrun all the land of Gilead, and the region beyond Jordan, and the adjoining country, which is called Galilee, and Kadesh, and Hazor, he made the inhabitants prisoners, and transplanted them into his own kingdom. And so much shall suffice to have related here concerning the king of Assyria.

     

     

    De voortreffelijke Statenvertaling van de Bijbel werd door meer recente vertalingen niet gevolgd, wat betreft het vertalen van het woordje ‘en’ in de grondtekst. De NBG 1951 en de NBV 2004 volgden het gezag dat de wetenschap der Assyriologie intussen verworven had, en negeerden de grondtekst van de Bijbel, zoals de Statenvertaling het correct vertaalde:

    1 Kronieken 5:26 Zo verwekte de God Israels den geest van Pul, den koning van Assyrie, en den geest van Tiglath-Pilneser, den koning van Assyrie,…

     

    Zowel NBG als NBV voegen woorden aan de tekst toe zodat Pul en Tiglath Pileser III in lijn met de Assyriologie, als één en dezelfde koning neergezet kunnen worden:

    1 Kronieken 5:26 wekte de God van Israël de geest op van Pul, de koning van Assur, namelijk de geest van Tillegatpilneser, de koning van Assur, en deze voerde hen weg: de Rubenieten, de Gadieten en de helft van de stam Manasse. En hij bracht hen naar Chalach, Chabor, Hara en de rivier van Gozan, waar zij zijn tot op de huidige dag. (NBG Vertaling 1951)

     

    1 Kronieken 5:26 ..Daarom zette de God van Israël koning Pul van Assyrië, ook bekend als Tiglatpileser, ertoe aan om hen als ballingen weg te voeren. Hij bracht hen naar Chalach, Chabor, Hara en de rivier van Gozan, en daar wonen ze tot op de dag van vandaag. (De Nieuwe Bijbelvertaling NBV 2004)

     

    Godzijdank dat we de Statenvertaling in ons bezit hebben. Het oud-Nederlandsch neem ik er vandaag graag op de koop toe bij. Met wat inspanning is het nog altijd best verstaanbaar.

     

    Maar nu verder met onze reconstructie van de geschiedenis van de oudheid. Koning Menahem van het tienstammenrijk regeerde van 763 v. Chr. tot het voorjaar van 753 v. Chr. Deze regeringsjaren zijn het resultaat van het verankeren van het veertiende regeringsjaar van koning Hizkia met het vijftiende sabbat- en jubeljaar van 709/708 v. Chr., en vanaf dit ankerjaar op de tijdsbalk naar de regeerperiode van koning Uzzia van Juda te navigeren. De regeerperiode van Menahem is namelijk gelinkt aan die van koning Uzzia van Juda. Zie TIJD en TIJDEN, 2015, hoofdstuk: Kroniek van koning Uzzia, blz. 279-284. (Voor wie het boek wil aanschaffen, zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579)

     

    De regeerperiode van de Bijbelse koning van Assyrië: Pul, zit aldus op de tijdsbalk verankerd ten tijde van de regeerperiode van Menahem van Israël van het jaar 763 tot het jaar 753 v. Chr. De Babylonische Pulu of Poros van de Ptolemeüs canon is duidelijk te onderscheiden van de Bijbelse Pul als koning van Assyrië, en blijft als koning van Babylon behouden met de regeerperiode 731/726 v. Chr. Zie ook TIJD en TIJDEN, 2015, appendix 6: De Ptolemeüs-canon.

     

    Hierna het Bijbelcitaat dat de Assyriër Pul met Menahem verbindt.

    2 Koningen 15:17 In het negenendertigste jaar van Azarja (Uzzia), de koning van Juda, werd Menahem, de zoon van Gadi, koning over Israël; hij regeerde tien jaar te Samaria. 18 Hij deed wat kwaad is in de ogen des HEREN; hij week al zijn dagen niet af van de zonden die Jerobeam, de zoon van Nebat, Israël had doen bedrijven, 19 Pul, de koning van Assur, trok tegen het land op; Menahem gaf Pul duizend talenten zilver, opdat deze hem zou bijstaan om het koningschap in zijn hand te bevestigen. 20 En Menahem hief dit geld van Israël, van alle vermogende lieden, om het de koning van Assur te geven: vijftig sikkels zilver per hoofd. Toen keerde de koning van Assur terug en bleef daar niet in het land. (NBG Vertaling 1951)

     

    In mijn studie ‘De Assyriologie herzien, 2012, Appendix I: Mitanni, identificeerde ik de Bijbelse Pul als de vader van Tiglath Pileser III en dit op basis van de identificatie van Pul’ s alter ego in het Mythische Mitanni: Suttarna II. (Voor wie het boek wil aanschaffen, zie link: https://www.bol.com/nl/p/de-assyriologie/9200000049946824/)

     

    De regeerperiode van Pul laat ik aanvangen in het jaar van de meganatuurcatastrofe 776 v. Chr., na de dood van de legendarische Sardanapallos alias Artatama. Bij de dood van Pul werd deze opgevolgd door zijn zoon Tiglath Pileser III. Deze koning regeerde voor een hele tijd als co-regent met zijn vader, want ook Tiglath Pileser III is met de regeerperiode van Menahem van het tienstammenrijk verbonden. In de bewaarde annalen van Tiglath Pïleser III verwijst hij naar Menahem van Samaria. Het is overigens een document dat de orthodoxie niet exact kon dateren:

    Annals of Tiglat Pileser III, ANET 3 283: I received tribute from Kuštašpi of Commagene, Rezon of Damascus, Menahem of Samaria, Hiram of Tyre, Sibitti-bi'li of Byblos, Urikki of Qu'e, Pisiris of Karchemiš, I'nil of Hamath, Panammu of Sam'al, Tarhulara of Gurgum, Sulumal of Melitene, Dadili of Kaska, Uassarme of Tabal, Ušhitti of Tuhana, Tuhamma of Ištunda, Urimme of Hubišna, and Zabibe, the queen of Arabi - gold, silver, tin, iron, elephant-hides, ivory, linen garments with multi-coloured trimmings, blue-dyed wool, purple-dyed wool, ebony-wood, boxwood-wood, whatever was precious enough for a royal treasure; also lambs whose stretched hides were dyed purple, wild birds whose spread-out wings were dyed blue, furthermore horses, mules, large and small cattle, male dromedaries, female dromedaries with their foals.

     

    De gevestigde Assyriologie heeft op basis van haar Eponiemlijsten voor Tiglath Pileser III een regeertijd van het jaar 745 tot het jaar 727 v. Chr., wat echter niet past met de Bijbels-chronologische gegevens over koning Menahem van Israël met de jaren 763 tot 753 v. Chr.

    Bovendien hebben we in de bewaarde annalen van Tiglath Pileser III een vermelding over koning Azaria/Uzzia van Juda:

    “In the course of my campaign, I received the tribute of the kings of the seacoast… Azariah of Judah, like… Azariah, the land of Judah… without number, reaching high to heaven and exceedingly great on earth… with eyes, as from heaven… by attack of charging infantry, by mines… they heard of the onset of Assur’s dense masses of troops and their hearts became afraid… I destroyed, I devastated, with fire I burned… which had gone over to Azariah and had strengthened him… like stumps… exceedingly difficult… was barred and was high… were situated… his egress… I had them bring… I surrounded his garrisoned towns and against… I caused them to carry and… his great… like pots I smashed… rider… Azariah… my royal palace… in…tribute like that of the Assyrians I laid upon them… and the city of Kullani… at his invitation… the cities of Usnu, Siannu, Simirra and …buna, which are on the seacoast, together with the cities up to Mount Saue, a mountain which abuts on Mount Lebanon, Mount Ba’li-sapuna, as far as Mount Amanus, the boxwood mountain, Mount Sau, in its entirety, the provinces of Kar-Adad, the city of Hatarikka, the province of Nukudina, Mount Hasu as well as the cities which lie about it, the city of Ara, the cities on both sides of them, together with the cities of Ashani and Iadabi, Mount Iaraku, in its entirety, the cities of… ri, Ellitarbi, Zitanu, up to the city Atinni, … the city of Bumane, - 19 districts of Hamath, together with the cities of their environs, which lie on the shore of the sea of the setting sun, which had gone over to Azariah, in revolt and contempt of Assyria, I brought within the border of Assyria. My officials I set over them as governors. 30.300 people I carried off from their cities and placed them in the province of the city of Ku-. 1.223 people I settled in the province of the land of Ulluba.”

     

    Koning Azaria van Juda wordt hier beschreven als de leider van een coalitie van Klein-Aziatische koningen tegen het oprukkende en alsmaar uitbreidende Assyrië.

    Koning Uzzia/Azaria van Juda heeft Bijbels-chronologisch een regeertijd van het jaar 803 tot 750 v. Chr. In het jaar 776 v. Chr. werd Uzzia/Azaria echter met melaatsheid geslagen en in quarantaine geplaatst. Zijn zoon Jotham werd toen tot aan zijn dood, als co-regent aangesteld. We moeten aannemen dat de verwijzing naar Azaria van Juda als de leider van een Klein-Aziatische coalitie door TPIII, in de periode van 803 tot 776 v. Chr. op de tijdsbalk te plaatsen is, tijdens zijn gezonde periode. Het is dezelfde periode dat Uzzia/Azaria ook Egypte onder zijn controle had (De Zonaanbidder, 2016, blz. 36-39. Voor wie het boek wil aanschaffen, zie link: https://www.bol.com/nl/p/de-zonaanbidder/9200000056953652/)

     

    Het moet duidelijk zijn dat de chronologische constructie van de Assyriologie voor deze tijdsperiode, onverzoenbaar met de Bijbels-chronologische gegevens is. Het kan niet anders zijn dan dat er hiaten zitten in de Eponiemlijsten? Zelfs de constructie van Edwin E. Thiele in het verkorten van de regeertijd van de koningen van Israël en Juda voor deze tijdsperiode, mist hier haar doel, wanneer we de eerste helft van de regeerperiode van Azaria met Tiglath Pileser III verbinden.

     

     

    De afkomst van Tiglath Pileser III is in de Assyriologie overigens omstreden. Er bestaat twijfel over zijn afstamming. De Assyriologie had hem aanvankelijk als de zoon van Assur Nirari neergezet, maar een latere archeologische vondst weerlegde dit. Op een steen-inscriptie stond Tiglath Pileser III vermeldt als de zoon van Adad Nirari? (KAH,I, Nos. 21-23. Ancient records of Assyria and Babylonia by Daniel David Luckenbill, Chicago, 1926). De tegenstrijdigheid betreffende het zoon-schap van Tiglath Pileser III is binnen de Assyriologie tot op heden niet opgelost. Bovendien heeft een latere opvolger op de troon van Assur: Essarhaddon, een zoon van Sanherib, veel van de annalen van Tiglath Pileser III in zijn tijd al vernielt. De muren van het paleis van Tiglath Pileser III te Kalhu waren versierd met een reeks annalen, in drie verschillende revisies op tegels, respectievelijk bestaande uit zeven, twaalf of zestien lijnen. Essarhaddon recycleerde later de tegels voor zijn eigen paleis.

    Het motief van de Assyrische kroniekschrijvers was duidelijk niet het accuraat weergeven van historische gegevens, maar integendeel het verheerlijken van de dan regerende koning.

    Het is boeiend om het commentaar van de Assyrioloog Luckenbill aangaande de annalen van Tiglath Pileser III te lezen:

    “The annals of Tiglath Pileser were engraved upon the slabs of the rebuilt central palace at Calah. These slabs were later removed by Essarhaddon to be used in his southwest palace of the same city. As a result of the removal and retrimming of the stone, the annals have come down to us in a fragmentary state. Without the aid of the Eponym lists with notes it would have been impossible to arrange the fragments in their chronological order, and, even so, future discoveries are likely to show that the arrangement now generally accepted is wrong

    Luckenbill waarschuwt dat de oorspronkelijke annalen van Tiglath Pileser die zijn paleismuren versierden, later door Essarhaddon in zijn paleis gerecycleerd werden. Als een gevolg van de verwijdering en het her-trimmen van het steen, zijn de gereconstrueerde annalen van Tiglath Pileser III tegenwoordig in een fragmentarische toestand. Daarenboven stelt Luckenbill dat alhoewel men een en ander chronologisch heeft kunnen rangschikken op basis van de Eponiemlijsten, men toch kan verwachten dat de chronologische schikking fout kan zijn. Dit statement staat ons toe alle informatie die we aangaande Tiglath Pileser III tot nu toe hebben, opnieuw chronologisch te herschikken en ditmaal met de Bijbel als leidraad.

     

    De orthodoxe Assyriologie geeft Tiglath Pileser III zoals we al gezien hebben, een regeringsperiode van 745 tot 727 v. Chr. en dit op basis van hun interpretatie van de Eponiemlijsten. De regeerperiode van Tiglath Pileser III werd door de Assyriologie via hun ankerjaar 763 v. Chr., met een genoteerde zonsverduistering boven Nineveh, op 15 juni van het tiende regeringsjaar van Assur Dan, ten tijde van het eponiem van Bur Sagale, verkregen. Bij het chronologisch hanteren van de Eponiemlijsten gaat de Assyriologie er echter van uit dat de Assyrische koningslijst volledig is en er geen namen ontbreken, zowel van koningen als van eponiemen, wat ambtenaar zou betekenen?

    De Bijbel leert dat in de beschreven periode meerdere koningen van Assyrië de troon met elkaar deelden, wat vraagtekens bij het interpreteren van de Eponiemlijsten plaatst. Hierna een voorbeeld:

    2 Kronieken 28:16 In die tijd zond koning Achaz het verzoek tot de koningen van Assur hem te helpen.   

     

     



    De daarop volgende Assyrische invasie van het gebied van Israël geschiedde in de dagen van Pekah, koning van Israël. Deze invasie kan chronologisch nauwkeurig gedateerd worden.

    2 Koningen 16:9 En de koning van Assur gaf hem gehoor; de koning van Assur trok op tegen Damascus, nam het in en voerde de bevolking in ballingschap weg naar Kir; en Rezin bracht hij ter dood. Daarop ging Achaz Tiglath Pileser, de koning van Assur, tegemoet naar Damascus…

     

    De aanleiding was een schrijven aan de koningen van Assur van een in het nauw gedreven koning Achaz van Juda, die door de geallieerde legers van Samaria en Damascus aangevallen werd.

    Jesaja 7:1 Het geschiedde nu in de dagen van Achaz, de zoon van Jotham, de zoon van Uzzia, de koning van Juda, dat Rezin, de koning van Aram, met Pekah, de zoon van Remalia, de koning van Israël, tegen Jeruzalem ten strijde trok; maar hij kon in de strijd daartegen de overhand niet behalen.     

     

    2 Kronieken 28:16 In die tijd zond koning Achaz het verzoek tot de koningen van Assur hem te helpen.   

     

    De beschreven invasie van Pekah geallieerd met Rezin, in Juda kan nauwkeurig chronologisch gedateerd worden in het jaar 737 v. Chr. Zie De zonaanbidder,  2016, blz. 102.

     

    In het eerder geciteerde Bijbelgedeelte van 2 Kronieken 28:16 worden de koningen, (in het meervoud), van Assyrië door de in het nauw gedreven Achaz, aangeschreven. Maar het is Tiglath Pileser, als koning van Assur in het enkelvoud, die tegen Damascus oprukt. Het is duidelijk dat Assyrië tijdens deze periode meer dan één leger ter beschikking had en de verschillende koningen jaarlijks meerdere veldtochten uitvoerden. Een reden om de betreffende eponiemlijsten en hun chronologie, met argwaan te behandelen.

     

     

    De volgende invasie van Assyrië in Israël dateren we in het jaar 735 v. Chr. Het jaar dat Hosea in Israël een samenzwering smeedde tegen koning Pekah en hem vermoorde.

    2 Koningen 15: 29 In de dagen van Pekach, de koning van Israël, kwam Tiglatpileser, de koning van Assur, en veroverde Ijjon, Abel-Bet-Maäka, Janoach, Kedes en Hasor, Gilead en Galila, het gehele land van Naftali; en hij voerde de bevolking in ballingschap naar Assur. 30 En Hosea, de zoon van Ela, smeedde een samenzwering tegen Pekach, de zoon van Remaljahu; hij sloeg hem dood en werd koning in zijn plaats in het twintigste jaar van Jotam, de zoon van Uzzia. 31 Het overige van de geschiedenis van Pekach en al wat hij gedaan heeft, zie, dat is beschreven in het boek van de kronieken der koningen van Israël.

     

    In een bewaard gebleven inscriptie van Tiglath Pileser is er een vermelding naar het verwijderen van Pekah door de hand van de Israëlieten zelf, en het installeren van Hosea als vazal van Assur door Tiglath Pileser:

     

    816. Bit Humria (het huis van Omri)  … het geheel der inwoners (samen met hun bezittingen) bracht ik naar Assyrië. Pekah hun koning verwijderden zij en Hosea zette ik (als koning) over hun. Ik ontving van hun als (schatting?) 10 talenten goud en (x) talenten zilver en bracht (het naar Assyrië)…."

    Nimrud Tablet (in Rost, 78-81, lijnen 1-19)

     

    Dit is een inscriptie van Tiglath Pileser III die we aan de hand van de Bijbel exact kunnen dateren in het jaar 735 v. Chr. Het jaar dat Pekah in het tienstammenrijk vermoord werd en Hosea de macht greep. En het laatste fragment dat we van Tiglath Pileser III’ annalen hebben dateert uit dezelfde periode. Op de hierna vermelde lijst komen we ook Achaz van Juda tegen:

     

    "Ik stelde Idibi'il tot poortwachter aan over het land Musri . In elk land waar … De schatting van Kushtashpi van het land Kummuh, Urik uit het land Qu'e, Sibitti Bi'il uit … , Eni il van Hamath, Panammu van Sam'al, Tarhulara uit Gurgum, Su (lumal van Melidda …), Uassurme van Tabal, Ushhitti van Tuna, Urballa van Tuhana, Tuham (me van Ushtunda …) (M)atani-bi'il van Armad, Sanipu uit Beth Ammon, Sallamanu uit Moab, … (M)itinti van Ashkelon, Ia u ha zi van ia-u-da-a-a , Quash-malaka van Edom, Mus(ri … ), Hanunu van Gaza; goud, zilver, tin, ijzer, antimony, geweven linnen gewaden, purperen wollen gewaden uit zijn land … allerlei kostbaar, de producten van zee en land, de begeerlijke dingen van hun landen, koninklijke schatten, paarden, muilezels, gebroken tot het juk … als mijn verantwoordelijke stelde ik rab-shaqu over de stad Tyrus (om schatting te ontvangen) van Metenna van Tyrus, 150 talenten goud ( … ).

    Nimrud, Zuid oostelijk paleis, Slab inscriptie ( 6-16)

     

    Wanneer we al de vermelde Assyrische invasies op de tijdsbalk aanbrengen merken we dat Tiglath Pileser III veel langer geregeerd heeft dan dat de orthodoxie leert.

    De eerste vermelding over Tiglath Pileser III als koning over Assyrië gaat terug tot 768 v. Chr., het jaar van de beschreven invasie in 2 Kronieken 5:25-26. In het jaar 768 v. Chr. was hij duidelijk een co-regent met zijn vader Pul. Zijn laatste regeringsjaar was 735 v. Chr., het jaar van zijn veldtocht naar Damascus en het aanstellen van Hosea als Assyrisch vazal over Israël. Een regeerperiode van in totaal minstens 33 jaar voor Tiglath Pileser III. Of een verschil van vijftien jaar met de eponiemlijsten.

    Er zitten aldus hiaten in de eponiemlijsten die geen aaneensluitende chronologie meer voorstellen. De reden hiervoor zou kunnen liggen in de cyclus van meganatuurcatastrofes die planeet aarde met regelmaat in de oudheid troffen. Iedere keer zorgde dit voor chaos en anarchie. Een andere reden was de rivaliteit tussen de samen-regerende koningen van Assyrië onderling, en de dikwijls voorkomende breuken in hun dynastieën als gevolge van moordaanslagen.

    Tiglath Pileser III was de zoon van de Bijbelse Pul alias Adad Nirari IV die een usurpator was. Pul was volgens mijn revisie van de geschiedenis van de oudheid degene die de legendarische Sardanapallos versloeg en zich de kroon toe-eigende.

     

    Volgens mijn reconstructie stellen we in de Eponiemlijsten een breuk vast vanaf het eponiem van Nergal-nasir, [746/745] 783/782, de gouverneur van Nisibis, opstand in Kalhu, tot aan het eponiem van Nabû-bela-usur, [745/744] 761/760, de gouverneur van Arrapha, in Ajaru, de dertiende, Tiglath-pileser [III] beklom de troon. In Tašrîtu, hij naar Mesopotamia. Een breuk met een tijdsperiode van 22 jaar waarbinnen de legendarische Sardanapallos en de Bijbelse Pul inpast.

     

    Pul en Tiglath Pileser III deelden later de troon en nog later kwam de zoon en troonopvolger van Tiglath Pileser III; Salmaneser V daarbij. Een waar triumviraat, aan wie o.a. de belaagde koning Achaz zijn brief schreef.

     

    Wordt vervolgd…

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

    14-04-2016 om 00:00 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 3/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    07-04-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De datering van de leeftijdsspan van Job op de tijdsbalk

    Job 1:1 Er was een man in het land Uz, zijn naam was Job; en dezelve man was oprecht, en vroom, en godvrezende, en wijkende van het kwaad. 2 En hem werden zeven zonen en drie dochteren geboren. 3 Daartoe was zijn vee zeven duizend schapen, en drie duizend kemelen, en vijfhonderd juk ossen, en vijfhonderd ezelinnen; ook was zijn dienstvolk zeer veel; zodat deze man groter was dan al die van het oosten. (Statenvertaling)

     

    Met de aflevering van deze week op dit blog wil ik de bekende geschiedenis van Job dateren, en op de tijdsbalk onderbrengen. Het auteurschap van het Bijbelboek Job en andere aspecten, laat ik aan deskundigen over. Dat Job een historisch persoon was leren de overige Bijbelboeken Ezechiël (14:14, 20) en Jakobus (5:1).

    Jakobus 5:11 Ziet, wij houden hen gelukzalig, die verdragen; gij hebt de verdraagzaamheid van Job gehoord, en gij hebt het einde des Heeren gezien, dat de Heere zeer barmhartig is en een Ontfermer.

     

    Zijn woonplaats was in het land Uz (Job 1:1), een land dat oostelijk van de Jordaan (Job 1:3) gesitueerd wordt. Volgens de Joodse overlevering was hij een koning van Edom.

    “Job, the most pious Gentile that ever lived, one of the few to bear the title of honor "the servant of God," was of double kin to Jacob. He was a grandson of Jacob's brother Esau, and at the same time the son-in-law of Jacob himself, for he had married Dinah as his second wife. He was entirely worthy of being a member of the Patriarch's family, for he was perfectly upright, one that feared God, and eschewed evil.”

     

     

    “Job, or, as he is sometimes called, Jobab, was, indeed, king of Edom, the land wherein wicked plans are concocted against God, wherefore it is called also Uz, "counsel."

    (Legends of the Jews, by Louis Ginzberg, Chapter III, Job and the Patriarchs)

     

    De Joodse overlevering leert hier niet alleen de afstamming van Job maar geeft ook een indicatie waar Job op de tijdsbalk thuishoort. Job was namelijk een tijdgenoot van de aartsvader Jakob en aldus is hij op de tijdsbalk te plaatsen in de achttiende en/of zeventiende eeuw v. Chr. Job zou een leeftijd van 140 jaar bereiken, wat niet ongewoon was in de tijdsperiode van de patriarchen.

    Job 42:16 En Job leefde na dezen honderd en veertig jaren, dat hij zag zijn kinderen, en de kinderen zijner kinderen, tot in vier geslachten. 17 En Job stierf, oud en der dagen zat.

     

    De Seder Olam geeft aan dat de leeftijd van Job zelfs op 210 jaar te berekenen valt?

    “It was said to our forefather Abraham at the Covenant Between the Pieces (Gen. 15:13): “You shall certainly know that your seed will be strangers in a foreign land for 400 years.” Who is the seed? That is Isaac, of whom it is said (Gen. 21:12): “Because Isaac will be called seed for you.” About Isaac it says (Gen.25:26): “Isaac was 60 years of age when they were born.” Our forefather Jacob said to Pharao (Gen. 47:9): “The days of the years of my wandering are 130 years.” This makes together 190 years, this leaves 210 years, a sign for the lifetime of Job who was born at that time as it is said (Job 42:16): “Job lived thereafter 140 years” and it is said (Job 42:10): “The Eternal added double to all that Job had.” It turns out that Job was born when Israel descended into Egypt and he died when they left.

    (Seder Olam, The Rabbinic View of Biblical Chronology, translated and with commentary by Heinrich W. Guggenheimer,1998)

     

    Bij het onderzoek van de Joodse overleveringen hanteer ik de gouden regel van Paulus, de apostel der heidenen:

    1 Thessalonicenzen 5:20 Veracht de profetieën niet. 21 Beproeft alle dingen; behoudt het goede.

     

     

    De Seder Olam leert dat Job geboren werd in het jaar dat Jacob-Israël naar Egypte trokken en via dit jaartal wil ik een en ander historisch reconstrueren. Op de tijdsbalk zitten we hier in het voorjaar van 1699 v. Chr. Het was het tweede jaar van de wereldwijde hongersnood en het moment voor Jacob en zijn gezin, zeventig mensen in totaal, naar Egypte te trekken.

    Het jaartal 1699 v. Chr. werd bekomen op basis van de sabbatjaar en jubeljaarcyclus volgens de telling van William Whiston. Dit heb ik uitgewerkt in mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, blz.61-71. Voor wie het boek wil aanschaffen, zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

     

    Het Bijbelboek Job kreeg ook aandacht in het werk van Dr. Immanuël Velikovsky (1895/1979), Werelden in botsing, 1950. De vermelding in het boek Job dat het vuur Gods uit de hemel viel (Job 1:16) bracht hij in verband met zijn theorie van een cyclus van kosmische meganatuurcatastrofes die planeet aarde in de oudheid, plaagden. Hierna een samenvatting van het werk van Velikovsky door Wikipedia:

    “In zijn boeken “Werelden in botsing” en “Aarde in beroering” schetst Velikovsky catastrofistische theorieën, die erop neerkomen dat bepaalde tijdperken in de geschiedenis van de aarde abrupt worden afgesloten door rampen van kosmische aard, zoals het langs de aarde scheren van een komeet, die zich vervolgens in een permanente baan om de zon heeft gevestigd en nu bekend is als de planeet Venus. Deze rampen zouden in het collectieve geheugen van de mensheid zijn gegrift en de bron vormen van diverse mythen over de hele wereld.

    Verder deed hij beweringen over eigenschappen van Venus en Jupiter. Zo was hij van mening dat de planeet Jupiter radiosignalen uit zou moeten zenden. Dit werd 1954 toevallig bevestigd door Bernard Burke en Kenneth Franklin van het Carnegie Instituut in Washington D.C., afdeling radio astronomie en aards magnetisme. Op 6 april 1955, tijdens een bijeenkomst van de American Astronomical Society, meldden ze hun bevindingen.

    Ook beweerde hij dat de oppervlaktetemperatuur van Venus zeer hoog zou liggen, in de honderden graden Celsius boven nul. Dit stond haaks op de algemeen geaccepteerde inzichten over Venus. In 1962 passeerde de ruimtesonde Mariner 2 de planeet Venus en stelde vast dat de oppervlaktetemperatuur ongeveer 400 graden Celsius is. Tevens nam de sonde waar dat Venus een retrograde, tegengestelde, draairichting heeft ten opzichte van de andere planeten, behalve Uranus, in ons zonnestelsel.” Einde citaat.

     

    De kosmische catastrofetheorie heeft al langer mijn aandacht. Hoewel ik de theorie vanuit mijn opleiding niet naar waarheid kan toetsen, past de theorie wel in een resem van meganatuurcatastrofes die in de Bijbel beschreven worden, en ook gedateerd kunnen worden. Wat dan ook het mechanisme geweest is, dat deze meganatuurcatastrofes veroorzaakte?

     

    Naast Velikovsky kwam in de jaren negentig het werk van Donald W. Patten, Ronald R. Hatch and Loren C. Steinhauer, ‘The Long Day of Joshua and Six Other Catastrophes’, onder mijn aandacht. Deze geleerden gaan nog gedetailleerder te werk en leveren een schema met een cyclus van catastrofes van 2484 v. Chr. tot 701 v. Chr. Het jaar 701 v. Chr. is hun ankerpunt op de tijdsbalk, vanaf waar zij in de tijd terugrekenen. Dit jaartal zou het jaar zijn dat het Assyrische leger van Sanherib nabij Jeruzalem door de Engel des HEREN, in het veertiende regeringsjaar van koning Hizkia, vernietigend verslagen werd. Het jaar 701 v. Chr. werd door de geleerde E. Thiele bekomen. Thiele dokterde op basis van de Assyrische koningslijst het jaartal 701 v. Chr., voor het veertiende regeringsjaar van Hizkia, uit. Hij deed dit via het aanpassen van de Bijbelse chronologische gegevens aan de Assyrische Khorsabad-koningslijst. Thiele verkorte uiteindelijk de algemene regeringstijd van de koningen van Israël en Juda met ongeveer veertig jaar, om in lijn met de Assyrische chronologische gegevens te komen. Het veertiende regeringsjaar van Hizkia wijkt op die manier met acht jaar van de Bijbelse chronologische gegevens af. De Exodusdatum van 1447 v. Chr. wijkt zelfs zesendertig jaar af van de Bijbels-chronologische gegevens volgens de Sabbatjaar- en jubeljaarcyclus.

    In vele zogenaamde christelijke naslagwerken en Bijbelatlassen worden de jaartallen van E. Thiele gehanteerd. In mijn boek ‘De Assyriologie herzien’ ga ik hier dieper op in. Voor wie het boek wil aanschaffen, zie link: http://www.bol.com/nl/p/de-assyriologie/9200000049946824/

    Zie ook TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 327, hoofdstuk: de kroniek van koning Hizkia.

     

    Als een gevolg van het hanteren van de chronologie van Thiele voor de regeerperioden van de koningen van Israël en Juda, zit Donald W. Patten als beginpunt, er acht jaar naast en op deze manier gaan sommige verbanden verloren en werkt men dikwijls met ‘circa ’s’ wat de datering van de meganatuurcatastrofes betreft.

    Wanneer men echter het cyclusmodel van Donald W. Patten, Ronald R. Hatch en Loren C. Steinhauer, binnen de nieuwe chronologie hanteert, zijn de resultaten nochtans verbluffend. De catastrofe-cyclus is volgens Patten nauwkeurig te berekenen tot 54 jaar en zes maanden met iedere keer een planetaire interactie in de maand maart, het Romeinse Tubilustrium en de daaropvolgende catastrofe 54 jaar en 6 maanden later in oktober, het Romeinse Armilustrium.

     

    De onderzoekers Donald W. Patten, Ronald R. Hatch en Loren C. Steinhauer geven voor de meganatuurcatastrofe die de aarde trof ten tijde van Job, twee vermoedelijke jaartallen op: oktober 1728 v. Chr. en/of oktober 1620 v. Chr.

     

    Hierna een opgave van de belangrijkste verwijzingen naar kosmische fenomenen in het Bijbelboek Job.

    Job 1:16 Als deze nog sprak, zo kwam een ander, en zeide: Het vuur Gods viel uit den hemel, en ontstak onder de schapen en onder de jongeren, en verteerde ze; en ik ben maar alleen ontkomen, om het u aan te zeggen.

     

    Job 9:1 Maar Job antwoordde en zeide: 2 Waarlijk, ik weet, dat het zo is; want hoe zou de mens rechtvaardig zijn bij God? 3 Zo Hij lust heeft, om met hem te twisten, niet een uit duizend zal hij Hem beantwoorden. 4 Hij is wijs van hart, en sterk van kracht; wie heeft zich tegen Hem verhard, en vrede gehad? 5 Die de bergen verzet, dat zij het niet gewaar worden, Die ze omkeert in Zijn toorn; 6 Die de aarde beweegt uit haar plaats, dat haar pilaren schudden; 7 Die de zon gebiedt, en zij gaat niet op; en verzegelt de sterren; 8 Die alleen de hemelen uitbreidt, en treedt op de hoogten der zee; 9 Die den Wagen maakt, den Orion, en het Zevengesternte, en de binnenkameren van het Zuiden; 10 Die grote dingen doet, die men niet doorzoeken kan; en wonderen, die men niet tellen kan.

     

    Job 26:7 Hij breidt het noorden uit over het woeste; Hij hangt de aarde aan een niet. 8 Hij bindt de wateren in Zijn wolken; nochtans scheurt de wolk daaronder niet. 9 Hij houdt het vlakke Zijns troons vast; Hij spreidt Zijn wolk daarover. 10 Hij heeft een gezet perk over het vlakke der wateren rondom afgetekend, tot aan de voleinding toe des lichts met de duisternis. 11 De pilaren des hemels sidderen, en ontzetten zich voor Zijn schelden. 12 Door Zijn kracht klieft Hij de zee, en door Zijn verstand verslaat Hij haar verheffing. 13 Door Zijn Geest heeft Hij de hemelen versierd; Zijn hand heeft de langwemelende slang geschapen. 14 Ziet, dit zijn maar uiterste einden Zijner wegen; en wat een klein stukje der zaak hebben wij van Hem gehoord? Wie zou dan den donder Zijner mogendheden verstaan?

     

    Een Joodse overlevering leert dat het onheil over Job met nieuwjaarsdag een aanvang nam.

    “This day of Job's accusation was the New Year's Day, whereon the good and the evil deeds of man are brought before God.”

    (Legends of the Jews, by Louis Ginzberg, Chapter III, Job and the Patriarchs)

    Het beschreven vuur uit de hemel uit Job 1:16 geschiedde aldus in de maand oktober van een nog aan te duiden jaar en dit sluit aan met de beschreven cyclus van meganatuurcatastrofes.

     

    Volgens het onderzoek van Donald W. Patten is het niet mogelijk vanuit de Bijbel of de Talmoed de catastrofe ten tijde van Job te dateren? Zij geven in hun studie zoals we al gezien hebben, twee mogelijke jaartallen op: oktober 1728 v. Chr. en/of 1620 v. Chr..

     

    De Seder Olam die ik eerder citeerde, geeft nochtans aanwijzingen. Laat ons zien wat de mogelijkheden zijn. De geboorte van Job plaatsten we in het jaar van de trek van Jacobs familie naar Egypte in het jaar 1699 v. Chr. De leeftijdsspan van Job was 140 jaar wat hem een plaats op de tijdsbalk geeft van 1699 tot 1559 v. Chr.

    Wanneer we nu van het ankerjaar 1443 v. Chr., het jaar van de slag bij Gibeon toen de Israëlieten onder leiding van Jozua Kanaän binnentrokken, en het beschreven fenomeen van het stilstaan van de zon, (zie TIJD en TIJDEN, 2015, hoofdstuk: Jozua en de inbezitneming van Kanaän, blz. 121-141) in de tijd met schijven van 54 jaar en zes maanden terugrekenen, arriveren we in de maand oktober van het jaar 1661 v. Chr. voor een meganatuurcatastrofe. Job was dan in zijn 38ste levensjaar.

     

     

    Zoals vermeld bij de aanvang van dit artikel behandel ik uitsluitend de chronologische aspecten van het Bijbelboek Job, en laat alle andere aspecten met rust.

     

    Job 42:16 En Job leefde na dezen honderd en veertig jaren, dat hij zag zijn kinderen, en de kinderen zijner kinderen, tot in vier geslachten.

    17 En Job stierf, oud en der dagen zat.

     

    Wordt vervolgd…

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

    07-04-2016 om 09:05 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (4 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    01-04-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Kroniek van Jerobeam II

    2 Koningen 13:12 Het overige nu der geschiedenissen van Joas, en al wat hij gedaan heeft, en zijn macht, waarmede hij gestreden heeft tegen Amazia, den koning van Juda, zijn die niet geschreven in het boek der kronieken der koningen van Israël? 13 En Joas ontsliep met zijn vaderen, en Jerobeam zat op zijn troon. En Joas werd begraven te Samaria, bij de koningen van Israël.

     

    Met het artikel van 22.02.2015 met de Kroniek van Joas, behandelden we de chronologische aspecten van de regeerperiode van koning Joas van Israël. (zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?ID=2851931)

    We sloten toen af met het hiervoor geciteerde Bijbelgedeelte uit 2 Koningen 13:13 “En Joas ontsliep met zijn vaderen, en Jerobeam zat op zijn troon”.

    Toen Joas in het jaar 816 v. Chr. stierf zat zijn zoon Jerobeam namelijk al als co-regent op de troon.

     

     

    Dit chronologisch gegeven putten we uit het Bijbelboek 2 Koningen 15:1 waar geschreven staat dat Azaria koning over Juda werd in het zevenentwintigste regeringsjaar van Jerobeam:

    2 Koningen 15:1 In het zeven en twintigste jaar van Jerobeam, den koning van Israël, werd koning Azaria, de zoon van Amazia, den koning van Juda. 2 Hij was zestien jaren oud, toen hij koning werd, en hij regeerde twee en vijftig jaren te Jeruzalem; en de naam zijner moeder was Jecholia van Jeruzalem. 3 En hij deed dat recht was in de ogen des HEEREN, naar al wat zijn vader Amazia gedaan had. (Statenvertaling)

     

    Dit is schijnbaar in tegenspraak met 2 Koningen 14:23 waar de regeerperiode van Jerobeam II verbonden wordt met het vijftiende regeringsjaar van Amazia, de vader van Azaria van Juda. De Bijbelkritiek meent de Bijbel hier op een fout te betrappen. Wanneer we echter de chronologische gegevens eenvoudig op de tijdsbalk aanbrengen, blijkt dat het niet om een fout gaat maar integendeel, dat het zich zelfs logisch op de tijdsbalk laat invullen. Jerobeam II was namelijk voor een periode van dertien jaar co-regent met zijn vader Joas. Op de tijdsbalk rekenen we vanaf het eerste regeringsjaar van Azaria in oct803/sep802 v. Chr. zevenentwintig jaar terug de tijd in, tot apr829/mrt828 v. Chr., het jaar dat Jerobeam II als co-regent geïnstalleerd werd. In het artikel over de Kroniek van Joas heb ik aangetoond dat men op deze wijze de eerste veldtocht van Joas van Israël tegen Aram kan dateren. Het is logisch te veronderstellen dat dan een jonge Jerobeam II te Samaria de staatszaken waarnam terwijl zijn vader op campagne was.

     

     

    2 Koningen 14:23 In het vijftiende jaar van Amazia, den zoon van Joas, den koning van Juda, werd te Samaria koning, Jerobeam, de zoon van Joas, koning van Israël, en regeerde een en veertig jaren. 24 En hij deed dat kwaad was in de ogen des HEEREN; hij week niet van alle zonden van Jerobeam, den zoon van Nebat, die Israël zondigen deed. 25 Hij bracht ook weder de landpale van Israël van den ingang van Hamath, tot aan de zee van het vlakke veld; naar het woord des HEEREN, des Gods van Israël, dat Hij gesproken had door den dienst van Zijn knecht Jona, den zoon van Amitthai, den profeet, die van Gath-hefer was. 26 Want de HEERE zag, dat de ellende van Israël zeer bitter was, en dat er geen opgeslotenen noch verlatenen waren, en dat Israël geen helper had. 27 En de HEERE had niet gesproken, dat Hij den naam van Israël van onder den hemel verdelgen zou; maar Hij verloste hen door de hand van Jerobeam, den zoon van Joas. 28 Het overige nu der geschiedenissen van Jerobeam, en al wat hij gedaan heeft, en zijn macht, hoe hij gekrijgd heeft, en hoe hij Damaskus en Hamath, tot Juda behorende, aan Israël wedergebracht heeft, zijn die niet geschreven in het boek der kronieken der koningen van Israël? 29 En Jerobeam ontsliep met zijn vaderen, met de koningen van Israël; en zijn zoon Zacharia werd koning in zijn plaats.

     

     

    Het is spijtig dat het boek der kronieken van de koningen van Israël waar naar in vers 28 verwezen wordt, verloren ging. We zouden vandaag veel meer historische gegevens over de lange eenenveertigjarige regeerperiode van Jerobeam II kunnen invullen. Nu moeten we tevreden zijn met enkele verzen die vanaf vers 25 tot 28 de geschiedenis brengt van de uitbreiding van het gebied van Israël ten koste van Aram.

     

    Dat Jerobeam in staat was zijn macht te vestigen en zelfs het gebied van Damascus tot aan Hamath onder Israëlitische heerschappij kon brengen, valt op de tijdsbalk gelijk met de periode van een zwak Assyrië. Tijdens de regeerperiode van de Assyrische koningen Assur Dan III en Assur Nerari V begon de macht van Assur te tanen. De betreffende Eponiemlijsten vermelden regelmatig jaren van pestilentiën, revoluties, en meerdere malen de laconieke opgave: ‘de koning bleef in het land’, wat in feite op niets doen wijst. Dit betekende een groot verschil met de eerdere koningen van Assur die jaarlijks militaire veldtochten hielden.

    In mijn chronologische revisie van de Assyrische koningen heb ik de regeerperiode van Salmaneser III verbonden met het meganatuurcatastrofe-jaar 860 v. Chr., en met de Bijbelse ankerpunten van koning Achab en Jehu van Israël op de tijdsbalk. Vanaf 860 v. Chr. heb ik op de tijdsbalk teruggewerkt en de Assyrische opvolgers van Salmaneser III tot koning Assur Nerari V, gerangschikt. In mijn boek ‘De Assyriologie herzien, 2012, verklaar ik een en ander. Voor wie het boek wil aanschaffen, zie link: http://www.bol.com/nl/p/de-assyriologie/9200000049946824/.

     

    Als een gevolg van het linken van Salmaneser III aan de Bijbelse chronologische gegevens ontstaat er in de achtste eeuw v. Chr., ruimte op de tijdsbalk voor het inbrengen van enkele ontbrekende namen van koningen, die niet in de Assyrische koningslijst vermeld werden.

    In het jaar 782 v. Chr. laat ik bij de dood van Assur Nerari V in Assyrië een ‘damnatio memoriae’ aanvangen. Het laatste eponiem van zijn regeerperiode heeft als commentaar: ‘opstand in Kalhu’. Ik neem aan dat deze opstand zich over heel het Assyrische gebied uitgebreid heeft en plaats maakte voor koningen zoals Sardanapallos vanuit de Griekse overlevering en voor de Bijbelse koningen Jareb en Pul.

     

     

    Te Megiddo werd in 1904 tijdens een van de eerste opgravingen aldaar door archeologen een zegel van Jerobeam gevonden. Het is een bronzen zegel dat behoorde aan een koninklijke minister van Jerobeam. Het is een vakmanstuk van een gegraveerde leeuw met een inscriptie erop: Sjema, dienaar van Jerobeam.

     

     

    Het einde van de regeerperiode van Jerobeam II viel in het jaar van de bijzondere constellatie van planeten in 776 v. Chr. Een constellatie/interactie die in het verleden meerdere malen meganatuurcatastrofes op aarde veroorzaakte. Het is het jaar van de grote aardbeving ten tijde van de regeerperiode van Azaria/Uzzia in Juda. Voor het tienstammenrijk betekende het begin van een periode van anarchie volgend op de dood van Jerobeam II. Het eerder geciteerde Bijbelgedeelte van 2 Koningen 14:29 leert dat wanneer Jerobeam ontsliep, zijn zoon Zacharia koning in zijn plaats werd.

     

    2 Koningen 15:8 In het acht en dertigste jaar van Azaria, den koning van Juda, regeerde Zacharia, de zoon van Jerobeam, over Israël te Samaria, zes maanden.

     

    Dit Bijbelgedeelte leert dat Zacharia koning werd in het 38ste regeringsjaar van koning Azaria van Juda, wat op de tijdsbalk het jaar oct765/sep764 v. Chr. is. Of een periode van twaalf jaar anarchie in het tienstammenrijk zonder koning op de troon. Dit is een toestand die de profeet Hosea, die optrad in de dagen  van Jerobeam (1:1), geprofeteerd had:

    Hosea 3:4 Want de kinderen Israëls zullen vele dagen blijven zitten, zonder koning, en zonder vorst, en zonder offer, en zonder opgericht beeld, en zonder efod en terafim.

     

    Wordt vervolgd…

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

    01-04-2016 om 09:32 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 3/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    25-03-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Aton-hymne is een kopie van Psalm 104 en niet andersom

    In mijn boek ‘Zonaanbidder, Achnaton de strenge en hardvochtige farao van de profeet Jesaja’, heb ik op pagina 5 de Aton-hymne vermeld.

     

     

    Hierna de tekst:

    “Jij verschijnt prachtvol aan de horizon van de hemel oh, levende Aton. Hij was de eerste die leefde. Wanneer jij opkwam aan de Oostelijke Horizon heb jij alle landen met uw pracht vervuld. Jij zijt mooi, groots, verblindend hoog boven elk land bedekken uw stralen de aarde.

    Al het vee verheugt zich over hun weiden, bomen en planten worden groen. Vogels vliegen uit hun nesten, vleugels gespreid. Kudden springen op hun poten. Alles wat vliegt en neerdaalt leeft wanneer jij opstijgt.

    Hoe veelvoudig is dat wat jij gemaakt hebt. Gij enige god. Er is geen ander zoals jij. Jij hebt de aarde geschapen volgens jouw wil, geheel alleen, alles op aarde wat loopt en hoog vliegt. Jouw stralen voeden de velden wanneer jij opkomt. Zij leven en groeien voor jou. Jij maakt de seizoenen om te laten groeien. Alles wat jij gemaakt hebt. De winter om af te koelen. De hitte zodat men jou kan proeven. Niemand anders kent jou. Red je zoon, Achnaton. Want jij hebt hem wijs gemaakt in jouw plannen en jouw macht. Jij hebt hem grootgebracht als je zoon wie uit jou voortkomt."

     

    Toen de Egyptische Aton-hymne van de ketterfarao Achnaton voor het eerst vertaald werd stonden vele onderzoekers perplex over de gelijkenis die de hymne van Achnaton aan zijn god Aton met de Bijbelse psalm 104, had. Met weliswaar dit grote verschil dat Psalm 104 aan de HERE God van Israël gewijd is, en de hymne van Achnaton aan zijn idool: Aton.

     

    Zoals de orthodoxe Egyptologie de farao’s van Egypte op de tijdsbalk gerangschikt heeft, kwamen de Aton-ketters in de veertiende eeuw v. Chr. terecht. Als een gevolg van de foutieve plaatsing van Achnaton op de tijdsbalk beweerde de Bijbelkritiek zonder blozen dat Mozes nu zijn monotheïstische visie uit Egypte vandaan had, en dat Psalm 104 een kopie van de Aton-hymne zou zijn. Boude uitspraken van toen, die door het revisionisme van de geschiedenis van de oudheid onderuit gehaald zijn.

     

     

    De Aton-ketters met farao Achnaton op kop dienen in de achtste eeuw v. Chr. op de tijdsbalk geplaatst te worden. In mijn laatste uitgave ‘De zonaanbidder’ rangschik ik de farao’s van de zon chronologisch op de tijdsbalk, met de Bijbelse chronologie, en met de historische gegevens van de oudheid-historicus Herodotos, als ankerpunten. Voor wie het boek wil aanschaffen, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/87999

     

    In het boek identificeer ik Achnaton met farao Anysis van de vader der historie: Herodotos, en geef opnieuw aandacht aan het werk van Dr. Immanuel Velikovsky: Oedipus en Achnaton. Het lijkt er namelijk sterk op dat de Griekse legende haar oorsprong in het Egyptische Thebe heeft. Velikovsky stelt dat de ‘laios’ uit de legende, Amonhotep III, de vader van Achnaton, is. De koninginmoeder: Iokaste, uit de legende is Teje. Toen Laios/Amonhotep III via een orakel vernam dat zijn zoon Oedipus/Amonhotep IV hem later zou doden, gaf hij het bevel het kind te vondeling op een berg te leggen, nadat hij het kind aan de voeten verminkt had. De betekenis van Oedipus is: gezwollen voeten. Het kind wordt gevonden door een herder die het naar koning Polybus brengt die het kind opvoedt als het zijne. Volwassen geworden trekt Oedipus/Amonhotep IV via Delphi naar Thebe waar hij toevallig zijn biologische vader ontmoet en deze in een ruzie doodt. In Thebe gearriveerd lost hij een raadsel van de wrede sfinx op waarna deze zich van een rots stort. Daarna wordt Oedipus/Achnaton, koning van Thebe en huwt de weduwe Iokaste/Teje, onwetend dat dit zijn moeder is. Toen Oedipus later ontdekte dat hij zijn moeder getrouwd had, stak hij zijn beide ogen uit, en zijn moeder verhing zich. In het jaar 722 v. Chr., het jaar van de meganatuurcatastrofe, werd Thebe geteisterd door de pest en een nieuw orakel van de priesters van Amon zorgde er voor dat Achnaton vanwege de bloedschande met zijn moeder, de schuld kreeg.

     

     

    In mijn boek wijk ik chronologisch af van de constructie van wijlen Dr. Velikovsky en plaats de Aton-ketters in de achtste eeuw voor Christus. Koning Polybus uit de legende, die Velikovsky in noordwest-Iran plaatst, identificeer ik met koning Uzzia van Juda. Het is aan het hof van Uzzia dat de jonge Amonhotep alias Achnaton volgens mijn reconstructie van de geschiedenis, zijn ballingschap van 761 v. Chr. tot 739 v. Chr., doorbrengt. Het is in Jeruzalem dat Achnaton met Psalm 104 in contact kwam en er een slechte kopie van maakte.

    Over koning Uzzia schrijft de Bijbel dat zijn roem en macht tot in Egypte reikte:

    2 Kronieken 26:6 …Hij trok uit en streed tegen de Filistijnen, slechtte de muren van Gat, Jabne en Asdod en bouwde versterkingen bij Asdod en in het gebied der Filistijnen. 7 God hielp hem tegen de Filistijnen, tegen de Arabieren die in Gur-Baäl woonden, en tegen de Meünieten. 8 De Ammonieten brachten Uzzia schatting. En tot in Egypte verbreidde zich zijn roem, want hij klom tot een toppunt van macht.

    In mijn werk ‘TIJD en TIJDEN, 2015, hoofdstuk: de archeologische site in Egypte: TELL EL DABA, Avaris’, verwees ik al eerder naar koning Uzzia/Azaria van Juda en zijn rol in Egypte in die tijd. Hij blijkt de Aziatische veldheer te zijn die in het Egyptische Harris-papyrus met de naam Irsu of Arsu, beschreven wordt. Arsu overheerste Egypte en was volgens Ramses III, de oorzaak, voor een periode van anarchie in het land. Het Harris-papyrus bevindt zich tegenwoordig in het British Museum. Arsu was volgens het zogenaamde Harris-papyrus een Klein-Aziatische veldheer die met een leger van ongeveer tweehonderdduizend man, Egypte overheerste. De soldaten werden ‘herders van Jeruzalem’ genoemd die de tempels van Egypte verwoestten en hun steden verbrandden. Het was tijdens deze overheersing verboden om te offeren aan de goden van Egypte. De seculiere revisionist van de geschiedenis van de oudheid, Gunnar Heinsohn (Die Sumerer gab es nicht, 1988 – blz. 175-182), stelt zondermeer dat Arsu met de Bijbelse Azarja, koning van Juda te identificeren is.

     

    Een overmoedige Uzzia/Azarja zou in het jaar 776 v. Chr. menen niet alleen als koning maar ook als hogepriester te kunnen optreden. Met Jom Kippoer ging hij in de Tempel te Jeruzalem het Heilige der heiligen binnen, en werd daar met melaatsheid geslagen. Het gevolg was quarantaine voor hem voor de rest van zijn leven. Zijn zoon Jotham trad van toen af als co-regent op.

    Indien mijn reconstructie van de geschiedenis correct is, was een jonge Oedipus/Amonhotep IV/Achnaton van dit alles getuige. In het jaar 739 v. Chr. zou hij met al zijn verzamelde bagage van Juda uit terug naar Egypte trekken.

     

    De Aton-ketters zijn al een hele tijd opnieuw in de belangstelling als een gevolg van het ontdekken van het bestaan van eerst één en nu recent van twee extra kamers, in de tombe van Toetanchamon. Door sommigen wordt er gespeculeerd dat de stoffelijke resten van Nefertiti, de echtgenote van Achnaton,  zich daar zouden bevinden. Andere onderzoekers beweren dat de stoffelijke resten van Nefertiti al gevonden werden en dat de stoffelijke resten van Achnaton verloren gingen. Over de eerdere vondsten in graf KV nr. 55 zijn de meningen onder deskundigen tot op heden verdeeld. De gevonden stoffelijke resten in graf KV nr. 55 waren zeer beschadigd en alle cartouches van de grafkist weggehakt. Sindsdien bestaat er een discussie betreffende de identiteit van de beschadigde stoffelijke resten. Er bestaat zelfs discussie over de sekse van het gevonden lichaam in KV nr. 55. Heel wat redenen om met spanning uit te kijken naar wat de tombe van Toetanchamon nog zal opleveren.

     

    In mijn boek ‘De zonaanbidder’ wijs ik naar een andere piste wat betreft de mogelijke identiteit van de nog te vinden stoffelijke resten, in de alsnog verborgen kamers in de tombe van Toetanchamon.

    Indien Velikovsky gelijk heeft met zijn identificatie van Achnaton met de Oedipus van de Griekse legende, is Achnaton naar het einde van zijn leven toe, met zijn dochter Beketaton (alias Ismene van de legende), naar Eje alias Creon, te Thebe getrokken. Daar is hij door Creon/Eje omgebracht en een laatste rustplaats gegeven.

     

    Wordt vervolgd…

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

    25-03-2016 om 11:18 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (3 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    18-03-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Zijn de Habiroe van de Amarna-correspondentie de Hebreeërs van Jozua?

    Op de wijze zoals de orthodoxe Egyptologie begin twintigste eeuw, de Egyptische dynastieën foutief op de tijdsbalk geplaatst heeft, belandde de Amarna-tijd in de periode van de verovering van Kanaän door de Israëlieten. De Amarna-periode in Egypte is de tijd van de ketterfarao’s Amonhotep III en Achnaton. De vazallen en gouverneurs van farao in Kanaän onderhielden met farao een correspondentie in de vorm van kleitabletten die te Amarna, nabij het Achetaton van de oudheid, de vorige eeuw bij toeval gevonden werden. Volgens de kleitabletten is er meermaals een verwijzing naar de Habiroe die de vazallen van farao in Kanaän het leven zuur maakten. Deze Habiroe werden door de orthodoxie met de Hebreeërs geïdentificeerd? Een identificatie die in het licht van het revisionisme van de geschiedenis van de oudheid geen steek houdt. De Amarna-tijd hoort namelijk thuis in de achtste eeuw voor Christus, een periode waar alle puzzelstukjes hun plaats vinden.

     

    Wat de Bijbel betreft bevinden we ons chronologisch gezien op de tijdsbalk in de vijftiende eeuw voor Christus. De Israëlieten arriveerden aan de Jordaan aan de oostelijke grens van Jericho, in de lente van het jaar 1443 v. Chr., na een verblijf van veertig jaar in de wildernis, na de exodus uit Egypte. In mijn werk ‘TIJD en TIJDEN’, 2015, veranker ik het jaartal van de Exodus op de tijdsbalk met het jaar 1483 v. Chr. Dit jaartal is het resultaat van het chronologisch hanteren van de Jubeljaren volgens de opgave door William Whiston. In totaal waren er dertig jubeljaren van oct27/sep28 AD, het jaar dat Jezus het ‘aangename jaar des HEREN’ of Jubeljaar uitriep en zich als Messias bekendmaakte, tot het jubeljaar van oct1395sep1394 v. Chr. Vanaf het eerste Jubeljaar van het jaar 1395/1394 v. Chr. zijn het zeven maal zeven jaar (=49) terug de tijd in gerekend tot de start van de inname van het Beloofde Land in de lente van 1443 v. Chr.

     

    Jozua 4:19 Het volk nu is uit de Jordaan opgeklommen op de tiende der eerste maand en zij legerden zich te Gilgal, aan de oostelijke grens van Jericho.

     

    Jozua 5:10 Terwijl de Israëlieten te Gilgal gelegerd waren, vierden zij het Pascha op de veertiende dag van die maand, des avonds, in de vlakten van Jericho; 11 en zij aten, daags na het Pascha, van de opbrengst van het land, ongezuurde broden en geroost koren, op dezelfde dag. 12 En het manna hield op, daags nadat zij van de opbrengst van het land hadden gegeten. Dus hadden de Israëlieten geen manna meer, maar zij aten dat jaar van wat het land Kanaän opleverde.

     

    Deze twee Bijbelcitaten plaatsen we chronologisch op de tijdsbalk in de maand Nisan of maart/april, van het jaar 1443 v. Chr. En vanuit Jozua 5:12 maken we op dat toen in dat jaar 1443 v. Chr. met de maand nisan, de sabbatjaarcyclus van start ging met zes jaar later het eerste sabbatjaar in het jaar apr1437/mrt1436 v. Chr.

     

     

    Wat diezelfde maand Nisan van 1443 v. Chr. na het Pesachfeest chronologisch volgde, was de inname van Jericho, zoals beschreven in het Bijbelboek Jozua hoofdstukken 5 en 6. Daarna plaatsen we het debacle bij Ai (Jozua 7:1-26) op de tijdsbalk, gevolgd met de overwinning over Ai (Jozua 8;1-29), nog altijd in het voorjaar van 1443 v. Chr.

     

    Vervolgens gaat het Bijbelboek Jozua (8:30-35) na de verovering van Ai, verder met een bericht dat Jozua op de berg Ebal een altaar voor de HERE God van Israël bouwt en daar de Wet van Mozes aan het volk voorleest. Ook in de ‘Legends of the Jews’ merken we dezelfde chronologische volgorde, waarbij men onmiddellijk na het oversteken van de Jordaan naar de berg Ebal optrekt. De mobilisatie van de overige koningen van Kanaän volgt na het bouwen van het altaar op de berg Ebal. Dit feit plaats ik op de tijdsbalk in de herfst van 1443 v., Chr.

     

     

    Jozua 9:1 Zodra al de koningen aan de westzijde van de Jordaan, op het Gebergte, in de Laagte en langs de ganse kust der Grote Zee tot tegenover de Libanon, de Hethieten, de Amorieten, de Kanaänieten, de Perizzieten, de Chiwwieten en de Jebusieten dit hoorden, 2 sloten zij zich aaneen om eendrachtig Jozua en Israël te bestrijden.

     

    De inwoners van de stad Gibeon hadden intussen met een list een bondgenootschap met Jozua en de Israëlieten gesloten en werden vervolgens het doelwit van de overige koningen van Kanaän. Deze geschiedenis staat in Jozua hoofdstuk 9 beschreven. Chronologisch zitten we nu in de herfst van 1443 v. Chr. Wat daarna volgt is de in Jozua hoofdstuk 10, beschreven oorlog:

     

    Jozua 10:1 Zodra Adonisedek, de koning van Jeruzalem, hoorde, dat Jozua Ai veroverd en met de ban geslagen had – evenals hij met Jericho en zijn koning gedaan had, zo had hij ook met Ai en zijn koning gedaan – en dat de inwoners van Gibeon met Israël vriendschap gesloten hadden en in hun midden waren, 2 toen werd men zeer bevreesd, want Gibeon was een grote stad, als een der koninklijke steden, ja, het was groter dan Ai, en al haar mannen waren helden. 3 Daarom zond Adonisedek, de koning van Jeruzalem, aan Hoham, de koning van Hebron, aan Piram, de koning van Jarmut, aan Jafia, de koning van Lakis, en aan Debir, de koning van Eglon, deze boodschap: 4 Trekt op tot mij en helpt mij, opdat wij Gibeon slaan, omdat het vriendschap gesloten heeft met Jozua en de Israëlieten. 5 Hierop verenigden zich de vijf koningen der Amorieten en trokken op: de koning van Jeruzalem, de koning van Hebron, de koning van Jarmut, de koning van Lakis en de koning van Eglon, zij met al hun legers; zij belegerden Gibeon en streden ertegen. 6 Toen zonden de mannen van Gibeon tot Jozua, naar de legerplaats te Gilgal, deze boodschap: Trek uw hand niet van uw knechten af, ruk haastig tot ons op, verlos ons en help ons, want alle koningen der Amorieten, die op het gebergte wonen, hebben zich tegen ons verzameld. 7 Toen trok Jozua uit Gilgal op, hij en al het krijgsvolk met hem, allen dappere helden. 8 En de HERE zeide tot Jozua: Vrees niet voor hen, want Ik geef hen in uw macht, niemand van hen zal voor u standhouden. 9 En Jozua overviel hen plotseling – de ganse nacht was hij, van Gilgal uit, opgetrokken – 10 en de HERE bracht hen voor het aangezicht van Israël in verwarring, zodat hij hun een grote nederlaag toebracht bij Gibeon, hen vervolgde in de richting van de bergpas van Bet-Choron en hen versloeg tot bij Azeka en Makkeda. 11 Terwijl zij nu voor Israël vluchtten en zij juist op de helling van Bet-Choron waren, wierp de HERE uit de hemel grote stenen op hen, tot Azeka toe, zodat zij stierven; die door de hagelstenen stierven, waren talrijker dan die, welke de Israëlieten met het zwaard doodden. 12 Toen sprak Jozua tot de HERE ten dage, waarop de HERE de Amorieten aan de Israëlieten overleverde, en hij zeide in tegenwoordigheid van Israël: Zon, sta stil te Gibeon en gij, maan, in het dal van Ajjalon! 13 En de zon stond stil en de maan bleef staan, totdat het volk zich op zijn vijand gewroken had. Is dit niet geschreven in het Boek des Oprechten? De zon nu bleef staan midden aan de hemel en haastte zich niet onder te gaan omstreeks een volle dag. 14 Een dag als deze is er noch vroeger, noch later ooit geweest, waarop de HERE zó iemands stem verhoorde, want de HERE streed voor Israël. 15 Hierop keerde Jozua en geheel Israël met hem terug naar de legerplaats te Gilgal. (NBG Vertaling 1951)

     

    Het hiervoor beschreven treffen tussen het leger van de Israëlieten onder leiding van Jozua en de Kanaänietische coalitie van de vijf koningen plaats ik op de tijdsbalk in de maand oktober van het jaar 1443 v. Chr., nog in hetzelfde jaar dat Jericho en Ai ingenomen werden. De meganatuurcatastrofe van kosmische oorsprong die het Bijbelboek Jozua beschrijft, is hiermee door de plaatsing van de sabbat- en jubeljaren op de tijdsbalk, verankerd en gedateerd.

     

    Het stilstaan van de zon, op het woord van Jozua, is een aller ongelooflijkst verhaal, schreef Dr. I. Velikovsky in zijn werk ‘Werelden in botsing, 1950, hfst.1. De verdienste van de erudiete Velikovsky is dat hij het gebeuren met de zon over het slagveld bij Gibeon, wetenschappelijk aanvaardbaar vanuit andere oudheid-bronnen, kosmologisch verklaard heeft. De wereld van de oudheid werd al vanaf het jaar 2341/2340 v. Chr. tot en met het jaar 709 v. Chr. door een cyclus van meganatuurcatastrofes van kosmische oorsprong, geplaagd.

    In de Amarna-briefwisseling vinden we geen verwijzing naar de in de Bijbel beschreven meganatuurcatastrofe. Geen een van de vazallen van farao rapporteert over een buitengewoon natuurfenomeen, dat toch over heel het gebied van Kanaän moet waargenomen zijn. De meest logische verklaring hiervoor is dat de Amarna-tijd niet in de vijftiende en veertiende eeuw v. Chr., thuishoort.

     

    Maar nu verder met de beschrijving van de politieke toestand van het land Kanaän ten tijde van de inbezitneming door de Israëlieten. Op de kaart heb ik de vijf zuidelijke koningen der Amorieten en hun steden in Kanaän, met een rood kader gemerkt. De koningen van Jericho en Ai waren op dat ogenblik al door Jozua verwijderd en hun plaatsen in bezitgenomen. Voor de goede orde herhaal ik hierna de vijf koningen der Amorieten:

    Adonisedek, de koning van Jeruzalem

    Hoham, de koning van Hebron

    Piram, de koning van Jarmut

    Jafia, de koning van Lakis

    Debir, de koning van Eglon

     

     

    Indien de Amarna-tijd contemporain was met de tijd van de inname van Kanaän door de Israëlieten, dienen alle puzzelstukjes exact in elkaar te passen, wat echter niet het geval is. Wanneer we bijvoorbeeld de vijf zuidelijke koningen der Amorieten die het Bijbelboek Jozua hoofdstuk 10 vermeldt, op een landkaart van de Amarna-tijd plaatsen wringt het schoentje aan alle zijden. De landkaart van de Amarna-periode, toont in het zuiden van Kanaän zes stadstaten waarvan echter vier steden door Jozua niet vermeldt worden.

    Alleen Jeruzalem en Lakis passen in het Amarna-plaatje, de resterende opgegeven steden (stadstaten) in het Bijbelboek Jozua: Eglon, Hebron en Jarmut, ontbreken. De Bijbel is duidelijk in de opgave en plaatsing van de vijf zuidelijke koningen ten tijde van Jozua. De plaatsen Hebron, Jarmuth en Eglon worden in de Bijbel beschreven als stadstaten met koningen. De leider van de vijf vermelde koningen in het zuiden van Kanaän was koning Adonisedek van Jeruzalem. Volgens de fabricatie van de orthodoxe Egyptologie zou koning Adonisek, wat zijn Hebreeuwse naam was, gelijk moeten zijn aan de Amarna-briefschrijver vanuit Jeruzalem: Abdi Hiba, wat een Akkadische naam is. De Akkadische taal werd in de Amarna-briefwisseling gebruikt zoals vandaag de Engelse taal het communicatiemiddel is.

    In totaal zijn er vijf brieven (kleitabletten) van Abdi Hiba uit Jeruzalem te Amarna, het Achetaton uit de oudheid, gevonden. Deze brieven werden door de wetenschappers gecatalogeerd onder de nummers: EA 285 tot 290 en zijn inmiddels alle online op het internet-vertaald naar het Engels, te lezen.

    Nergens blijkt uit de vijf brieven dat Abdi Hiba de leider van een federatie van vijf koningen zou geweest zijn, geallieerd voor het afslaan van de Habiroe, zoals het Bijbelboek Jozua 10:1-15 leert. Integendeel, vanuit de brieven zien we een koning beschreven worden, die geïsoleerd in Jeruzalem iedere keer opnieuw aan farao om militaire hulp tegen de Habiroe smeekt.

    De Habiroe worden door de orthodoxie met de Hebreeërs van de vijftiende/veertiende eeuw v. Chr. geïdentificeerd. Er zijn echter onderzoekers die de identificatie van de Habiroe als etnische groep van de hand wijzen. De Habiroe worden in alle Amarna-brieven namelijk als soldaten of knechten gezien. Ook kan men ze vanuit de brieven herkennen als een onafhankelijke bende huurlingen. Hun leider was Labaja naar wie ook in andere brieven van vazallen van farao, verwezen wordt. In mijn variant is Labaja de usurpator en koning van het tienstammenrijk: Pekah. De Amarna-briefschrijver uit Jeruzalem was koning Achaz.

    In mijn boek ‘De Zonaanbidder, 2016, blz. 89-104, toon ik een en ander aan. Zie link, voor wie het boek wil aanschaffen: http://www.bravenewbooks.nl/books/87999

     

     

    De leider van de Habiroe volgens de Amarna-briefwisseling had de naam: Labaja. Wanneer we volgens de fabricatie van de orthodoxe Egyptologie logisch doorredeneren, moet de Akkadische naam Labaja identiek zijn met het Hebreeuwse Jozua, de leider van de Israëlieten na de dood van Mozes. Van Labaja zijn er drie kleitabletten van zijn correspondentie met farao gevonden. Dit naast de andere brieven van de vazallen die naar Labaja verwijzen in hun correspondentie met farao. In mijn eerder geciteerde werk ‘De Zonaanbidder’ heb ik de correspondentie van en over Labaja beschreven in het hoofdstuk: de Amarna-briefwisseling van Labaja met farao Amonhotep III, blz. 105-124. De aard van de correspondentie past niet in het Bijbelse plaatje en staat er haaks op.

    Iets wat trouwens moet opvallen wanneer we het Bijbelboek Jozua gevolgd door het Bijbelboek Richteren doornemen, is het ontbreken van enige verwijzing naar Egypte als een machtsfactor over het gebied van Kanaän. De reden hiervoor is dat Egypte veertig jaar eerder door Amalek onder de voet gelopen was.

    Deze invasie, voorafgegaan door de tien plagen en de vernietiging van het Egyptische leger in de Rode Zee, betekende het einde van het Egyptische Oude- en Midden-Rijk. De troonopvolger, de eerstgeborene van farao was in de Pesachnacht door de verderfengel omgebracht. Dit alles was een debacle zonder weerga voor Egypte.

    Het was tegen dit Egypte in chaos, dat Amalek oprukte en het overrompelde. Het is Dr. Immanuël Velikovsky (1895/1979) die in zijn revisie van de geschiedenis van de oudheid, de Bijbelse Amalekieten met de Hyksos en/of Amoe uit Egyptische bron identificeerde (Eeuwen in Chaos, 1952, hoofdstuk II). Op het bijgevoegde schema ziet men de reconstructie die Velikovsky van de Egyptische geschiedenis via Bijbelse ankerpunten, maakte. Het Oude Rijk en het Midden-rijk kwamen gezamenlijk als een gevolg van de exodus in de vijftiende eeuw v. Chr., aan hun einde. Daarna volgt de Hyksos-periode voor Egypte, die vijf eeuwen over Egypte heersen. Daarna volgt het Nieuwe Rijk wiens eerste farao’s tijdgenoten van Saul en David waren.

     

     

    In mijn uitgave TIJD en TIJDEN, 2015, hoofdstuk: de geschiedenis van de geschiedenis, blz. 27, ( zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579)

    toon ik aan dat de Sothis-kalender van de Egyptologie foute ankerpunten op de tijdsbalk levert. De Sothis-kalender is door het revisionisme van de geschiedenis onderuit gehaald en wordt er sindsdien gewerkt aan een opnieuw invullen van de Egyptische dynastieën op de tijdsbalk. Waar de meeste onderzoekers het over eens zijn is dat de Bijbelse Amalekieten identiek zijn met de Hyksos uit Egyptische bron, en verantwoordelijk voor de (gereviseerde) eerste tussenperiode in de geschiedenis van het oude Egypte.

     

    De conclusie moet zijn dat de Amarna-tijd niet in de vijftiende eeuw v. Chr. ten tijde van de intocht van de Israëlieten in Kanaän, thuishoort. Er zijn geen historische aanknopingspunten beschikbaar.

    De enige schijnbare verbinding die er in de veertiende eeuw v. Chr. met de Amarna-tijd bestaat, is de briefwisseling van een Assyrische heerser met de naam Assur Uballit.

    Maar ook deze schakel is verbroken. De Amarna-briefschrijver Assur Uballit noemt zich namelijk de zoon van Assur-Nadin-Ahe. Dit is in tegenspraak met de Assyrische Eponiemlijsten, waar de Assur Uballit van de veertiende eeuw v. Chr. vermeldt staat als de zoon van Eriba-Adad. Klaarblijkelijk zijn er meerdere Assyrische koningen met de naam Assur Uballit geweest. De laatste koning van Assur droeg overigens ook de naam Assur Uballit. De Assur Uballit van de achtste eeuw v. Chr. was een van de vele koningen van Assyrië die toen in triumviraat de troon met elkaar deelden.

     

    Wordt vervolgd…

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

    18-03-2016 om 10:27 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (4 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    14-03-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Zonaanbidder, Achnaton de strenge en hardvochtige farao van de profeet Jesaja
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Beste vrienden en bekenden,

     

    Mijn boek 'De zonaanbidder' is gepubliceerd! Ik heb mijn boek uitgegeven via Brave New Books en daar is het onder andere ook te koop.

     

    Hieronder staat een korte omschrijving van mijn boek:

    Het boek ‘de zonaanbidder’ neemt u mee naar het Egypte van de achtste eeuw voor Christus. Het was voor de oude wereld een eeuw van grote omwentelingen zowel in de natuur als in de godsdiensten, en de machtsverhoudingen in het algemeen. De auteur is een revisionist van de geschiedenis van de oudheid. De Aton-ketters met farao Achnaton op kop worden door de auteur op de tijdsbalk naar hun correcte plaats geloodst, en tijdgenoten gemaakt met de Bijbelse koningen van Israël en Juda: Pekah, Hosea en Achaz alias Labaja, Rib Addi en Abdi Hiba van de Amarna-correspondentie.

    De Egyptologie is geen exacte wetenschap en aan herziening toe. De auteur rangschikt de farao ’s van de achttiende dynastie op de tijdsbalk via nieuwe verifieerbare ankerpunten. De nieuwe navigatiepunten van de auteur in zijn reconstructie van de geschiedenis van het oude Egypte, zijn in de eerste plaats de Bijbel, de werken van Flavius Josephus en de oudheidhistoricus Herodotos.

    De Aton-ketters zijn al een hele tijd opnieuw in de belangstelling als een gevolg van het ontdekken van het bestaan van een extra kamer in de tombe van Toetanchamon. Door sommigen wordt er gespeculeerd dat de stoffelijke resten van Nefertiti zich daar zouden bevinden. Nefertiti was de echtgenote van farao Achnaton, die vooral bekendheid verwierf via de ontdekking van haar buste te Tell-el-Amarna in 1912 door de Duitse archeoloog Ludwig Borchardt. De buste wordt bewaard in Berlijn in het Egyptisch Museum.

    De auteur wijst in zijn boek ‘De zonaanbidder’ naar een andere piste wat betreft de mogelijke identiteit van de eventueel te vinden stoffelijke resten, in de alsnog verborgen kamer in de tombe van Toetanchamon.

     

    Formaat A5 (148mm x 210mm)

    Kleur z / w

    Papier Crème papier (Romandruk)

    Binding Paperback

    Aantal pagina's 173

    Boekdikte 15mm

    Boekgewicht 260gr

     

    Eerdere publicaties van de auteur zijn: De Nieuwe Orde in opkomst (1985), Van Noach tot Christus (1987), Kroniek van het Oude Israël (1993), Kronos (2000), De Tweede Wereldoorlog door de ogen van een neutrale Belg (2007),  Genesis versus Egyptologie (2009), Apocalyps (2009), De Assyriologie herzien (2012),  TIJD en TIJDEN (2015). De onderwerpen die in deze boeken behandeld worden zijn de geschiedenis van het Israël van de oudheid, Egyptologie & Assyriologie, en Eschatologie.

     

    Hopelijk heb ik hiermee jullie interesse kunnen wekken voor mijn boek. Het is uitsluitend te koop op http://www.bravenewbooks.nl/books/87999

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

    14-03-2016 om 00:00 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    07-03-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De aanvang van de bediening van de profeet Jesaja gedateerd

    Jesaja 1:1 Het gezicht van Jesaja, den zoon van Amoz, hetwelk hij zag over Juda en Jeruzalem, in de dagen van Uzzia, Jotham, Achaz en Hizkia, de koningen van Juda. 2 Hoort, gij hemelen! en neem ter ore, gij aarde! want de HEERE spreekt: Ik heb kinderen groot gemaakt en verhoogd; maar zij hebben tegen Mij overtreden. 3 Een os kent zijn bezitter, en een ezel de krib zijns heren; maar Israël heeft geen kennis, Mijn volk verstaat niet. 4 Wee het zondige volk, het volk van zware ongerechtigheid, het zaad der boosdoeners, de verdervende kinderen! Zij hebben den HEERE verlaten, zij hebben den Heilige Israëls gelasterd, zij hebben zich vervreemd, wijkende achterwaarts. 5 Waartoe zoudt gij meer geslagen worden? Gij zoudt des afvals des te meer maken; het ganse hoofd is krank, en het ganse hart is mat. 6 Van de voetzool af tot het hoofd toe is er niets geheels aan hetzelve; maar wonden, en striemen, en etterbuilen, die niet uitgedrukt noch verbonden zijn, en geen derzelve is met olie verzacht. 7 Uw aardrijk is een verwoesting, uw steden zijn met het vuur verbrand; uw land verteren de vreemden in uw tegenwoordigheid, en een verwoesting is er, als een omkering door de vreemden. 8 En de dochter van Sion is overgebleven als een hutje in den wijngaard, als een nachthutje in den komkommerhof, als een belegerde stad. 9 Zo niet de HEERE der heirscharen ons nog een weinig overblijfsel had gelaten, als Sodom zouden wij geworden zijn; wij zouden Gomorra gelijk zijn geworden. (Statenvertaling)

     

     

    De profeet Jesaja begon zijn bediening tijdens de regeerperiode van koning Uzzia van Juda en profeteerde vervolgens tijdens de regeerperioden van de koningen Jotham, Achaz en Hizkia. Mijn bedoeling is de bediening van de profeet Jesaja te dateren en historische details chronologisch op de tijdsbalk te rangschikken. Wanneer we het eerste hoofdstuk doornemen, blijkt dat de bediening van Jesaja een aanvang nam na een meganatuurcatastrofe die het land Juda toen getroffen had. De toestand van het land wordt beschreven als gelijk aan Sodom en Gomorra nadat vuur deze steden in 1889 v. Chr. vernietigd had.

    Naar dezelfde meganatuurcatastrofe ten tijde van de profeet Jesaja verwijst ook de profeet Zacharia wanneer deze de alsnog toekomstige dag des HEEREN op de Olijfberg te Jeruzalem beschrijft:

    Zacharia 14:1 Ziet, de dag komt den HEERE, dat uw roof zal uitgedeeld worden in het midden van u, o Jeruzalem! 2 Want Ik zal alle heidenen tegen Jeruzalem ten strijde verzamelen; en de stad zal ingenomen, en de huizen zullen geplunderd, en de vrouwen zullen geschonden worden; en de helft der stad zal uitgaan in de gevangenis; maar het overige des volks zal uit de stad niet uitgeroeid worden. 3 En de HEERE zal uittrekken, en Hij zal strijden tegen die heidenen, gelijk ten dage als Hij gestreden heeft, ten dage des strijds. 4 En Zijn voeten zullen te dien dage staan op den Olijfberg, die voor Jeruzalem ligt, tegen het oosten; en de Olijfberg zal in tweeën gespleten worden naar het oosten, en naar het westen, zodat er een zeer grote vallei zal zijn; en de ene helft des bergs zal wijken naar het noorden, en de helft deszelven naar het zuiden. 5 Dan zult gijlieden vlieden door de vallei Mijner bergen (want deze vallei der bergen zal reiken tot Azal), en gij zult vlieden, gelijk als gij vloodt voor de aardbeving in de dagen van Uzzia, den koning van Juda; dan zal de HEERE, mijn God, komen, en al de heiligen met U, o HEERE! 6 En het zal te dien dage geschieden, dat er niet zal zijn het kostelijk licht, en de dikke duisternis. 7 Maar het zal een enige dag zijn, die den HEERE bekend zal zijn; het zal noch dag, noch nacht zijn; en het zal geschieden, ten tijde des avonds, dat het licht zal wezen. (Statenvertaling)

     

     

    De profeet Zacharia beschrijft de alsnog toekomstige Apocalyps met al zijn geprofeteerde rampen, en maakt in vers vijf de vergelijking met de historische aardbeving ten tijde van Uzzia.

     

    De regeerperiode van koning Uzzia heb ik in mijn werk TIJD en TIJDEN, 2015, hoofdstuk: De kroniek van koning Uzzia van Juda: blz. 279, uitgewerkt, en op de tijdsbalk verankerd met de jaren: 803/750 v. Chr. Voor wie het boek wil aanschaffen: zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579,

     

    De gangbare regeerperiode van Uzzia volgens de chronologische constructie van Edwin R. Thiele, is: 792/740 v. Chr., wat een verschil uitmaakt van elf tot tien jaar met de regeerperiode 803/750 v. Chr. de regeerperiode van Thiele is het resultaat van het linken van de Bijbelse koningen van Israël aan de Assyrische koningslijst. De regeerperiode van Hizkia, de achterkleinzoon van Uzzia, werd foutief verbonden met de veronderstelde regeerperiode van de Assyrische koning Sanherib die in het veertiende regeringsjaar van Hizkia Jeruzalem belegerde. Het verkregen jaartal werd 701 v. Chr. De val van Samaria werd hiermee door Thiele met het jaar 722 v. Chr. verankert, en het Bijbelgedeelte 2 Koningen hoofdstuk 18:9-12 als foutief, als laat en kunstmatig aan de Bijbel toegevoegd, verklaard. (zie De Assyriologie, Zie link: http://www.bol.com/nl/p/de-assyriologie/9200000049946824/)

    Wanneer men echter het veertiende regeringsjaar (okt710/sep709 v. Chr.) van Hizkia aan het vijftiende Jubeljaar (okt709/sep708 v. Chr.) laat voorafgaan bezitten we een belangrijk ankerpunt ter plaatsing van de regeerperiode van Hizkia op de tijdsbalk. Terugrekenend valt de inname van Samaria en de wegvoering van de tien stammen in Assyrische ballingschap in het jaar 717 v. Chr. Dit sluit passend aan bij de chronologische gegevens die Flavius Josephus in zijn werk: Joodse Oudheden, Boek X, ix. 7, doorgeeft: namelijk dat er exact 130 jaar, zes maanden en tien dagen zitten tussen de deportatie van de twee stammen in juli/augustus 586 v. Chr. door de Babyloniërs en de deportatie van de tien stammen in 717 v. Chr. door de Assyriërs (zie TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 312-320).

     

     

    Het exact dateren van de beschreven meganatuurcatastrofe door de profeet Jesaja, doen we met de hulp van de andere Bijbelboeken en de Joodse historicus uit de eerste eeuw van onze tijdrekening: Flavius Josephus. De chronologische sleutel is het begin van het co-regentschap van Jotham, de zoon van Uzzia, die vanaf de in quarantaineplaatsing van zijn vader  de staatszaken waarnam. De beschreven meganatuurcatastrofe wordt namelijk verbonden aan de ziekte van Uzzia, ergens tussen de jaren 803 en 750 v. Chr., de regeerperiode van Uzzia.

     

    Het begin van de regeerperiode van Uzzia in 803 v. Chr. betekende voor het land Juda aanvankelijk een tijd van voorspoed.

    2 Kronieken 26:6 Want hij (Uzzia) toog uit, en krijgde tegen de Filistijnen, en brak den muur van Gath, en den muur van Jabne, en den muur van Asdod; daartoe bouwde hij steden in Asdod, en onder de Filistijnen. 7 En God hielp hem tegen de Filistijnen, en tegen de Arabieren, die te Gur-baal woonden, en tegen de Meunieten. 8 En de Ammonieten gaven Uzzia geschenken; en zijn naam ging tot den ingang van Egypte, want hij sterkte zich ten hoogste.

     

    In mijn studie TIJD en TIJDEN, 2015, De archeologische site in Egypte te Tell el Daba, blz. 285, beschrijf ik hoe Uzzia hoogstwaarschijnlijk geïdentificeerd kan worden met de Aziatische veldheer Arsu die volgens het Egyptische Harris-papyrus voor een tijd Egypte overheerst heeft.

     

    Maar aan dit alles kwam in oktober van het jaar 776 v. Chr. een einde wanneer een hoogmoedige koning Uzzia, vermoedelijk met Jom Kippoer, meende niet alleen als koning maar ook als hogepriester te kunnen optreden. Het resultaat was dat hij met melaatsheid geslagen werd en de volgende vijfentwintig jaar tot aan zijn dood, in quarantaine geplaatst.

     

    2 Kronieken 26:16 Maar als hij (Uzzia) sterk geworden was, verhief zich zijn hart tot verdervens toe, en hij overtrad tegen den HEERE, zijn God; want hij ging in den tempel des HEEREN, om te roken op het reukaltaar. 17 Doch Azaria, de priester, ging hem na, en met hem des HEEREN priesters, tachtig kloeke mannen. 18 En zij wederstonden den koning Uzzia, en zeiden tot hem: Het komt u niet toe, Uzzia, den HEERE te roken, maar den priesteren, Aärons zonen, die geheiligd zijn, om te roken; ga uit het heiligdom, want gij hebt overtreden, en het zal u niet tot eer zijn van den HEERE God. 19 Toen werd Uzzia toornig, en het reukwerk was in zijn hand, om te roken; als hij nu toornig werd tegen de priesteren, rees de melaatsheid op aan zijn voorhoofd, voor het aangezicht der priesteren in het huis des HEEREN, van boven het reukaltaar. 20 Alstoen zag de hoofdpriester Azaria op hem, en al de priesteren en ziet, hij was melaats aan zijn voorhoofd, en zij stieten hem met der haast van daar, ja hij zelf werd ook gedreven uit te gaan, omdat de HEERE hem geplaagd had. 21 Alzo was de koning Uzzia melaats tot aan den dag zijns doods; en melaats zijnde, woonde hij in een afgezonderd huis, want hij was van het huis des HEEREN afgesneden; Jotham nu, zijn zoon, was over het huis des konings, richtende het volk des lands.

     

    Het laatste vers van het hiervoor geciteerde hoofdstuk maakt duidelijk dat koning Uzzia toen in quarantaine geplaatst werd en dat zijn zoon van dan af het paleis beheerde en het land bestuurde. Een jaartal geeft de Kroniekschrijver niet op. Maar zowel THE LEGENDS OF THE JEWS gecompileerd door Louis Ginzberg als de SEDER OLAM vermelden een periode van vijfentwintig jaar dat de zoon van Uzzia: Jotham, als co-regent optrad.

     

    Het laatste regeringsjaar en sterfjaar van Uzzia op de tijdsbalk is het jaar okt751/sep750 v. Chr. Wanneer we vanaf dit jaartal vijfentwintig jaar terugrekenen arriveren we in de maand oktober van het jaar 776 v. Chr.

    Zodoende hebben we ook het jaartal voor het begin van de bediening van de profeet Jesaja berekend.

     

    Toevallig is dit ook het jaartal van de instelling van de Olympische Spelen door de Grieken, als dank naar hun goden toe voor een toen afgewende meganatuurcatastrofe. We kunnen er echter van uitgaan dat planeet aarde er niet overal zonder kleerscheuren dat jaar van af kwam. In Juda vond op het moment dat koning Uzzia de rol van hogepriester wilde vervullen een aardbeving plaats, zoals ook de historicus Flavius Josephus rapporteert:

     

    In the meantime a great earthquake shook the ground and a rent was made in the temple, and the bright rays of the sun shone through it, and fell upon the king's face, insomuch that the leprosy seized upon him immediately. And before the city, at a place called Eroge, half the mountain broke off from the rest on the west, and rolled itself four furlongs, and stood still at the east mountain, till the roads, as well as the king's gardens, were spoiled by the obstruction. Now, as soon as the priests saw that the king's face was infected with the leprosy, they told him of the calamity he was under, and commanded that he should go out of the city as a polluted person. Hereupon he was so confounded at the sad distemper, and sensible that he was not at liberty to contradict, that he did as he was commanded, and underwent this miserable and terrible punishment for an intention beyond what befitted a man to have, and for that impiety against God which was implied therein. So he abode out of the city for some time, and lived a private life, while his son Jotham took the government; after which he died with grief and anxiety at what had happened to him, when he had lived sixty- eight years, and reigned of them fifty-two; and was buried by himself in his own gardens.

    (Flavius Josephus, Joodse Oudheden, Boek IX,x.4)

     

     

    Het jaar 776 v. Chr. markeerde een cyclus van meganatuurcatastrofes van kosmische oorsprong die al eerder op aarde toegeslagen had. In mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 331-337, geef ik aandacht aan het werk van Donald W. Patten, Ronald R. Hatch and Loren C. Steinhauer met ‘The Long Day of Joshua and Six other Catastrophes, 1973. Zij bouwen verder aan het pionierswerk van Dr. Immanuel Velikovsky en leveren een raamwerk van vermoede mega-natuurcatastrofes van kosmische oorsprong.

    In mijn studie hanteer ik hun cyclusjaren van 54 jaar en zes maanden, maar met ankerjaren op de tijdsbalk, gebaseerd op de sabbat- en jubeljaren. Een belangrijk ankerjaar is bijvoorbeeld het sterfjaar van koning Achaz van Juda in 722 v. Chr. Vanaf dit jaar verkrijgt men 54 jaar en zes maanden eerder het bijzondere historische jaar 776 v. Chr., met in het najaar de genoteerde aardbeving van Uzzia. Er zijn overigens meerdere Bijbelse ankerpunten op de tijdsbalk waar we de cyclus van meganatuurcatastrofes mee kunnen aan tonen. Wanneer men van de ankerjaren 722 en 776 v. Chr. terug de tijd inrekent, arriveert men o.a. in oktober 1103 v. Chr. voor het kosmisch fenomeen over het slagveld bij Eben-Haëzer ten tijde van de Richter Samuël. Zie mijn studie TIJD en TIJDEN, 2015, hoofdstuk: de opgerichte steen van Samuël te Eben Haëzer, blz. 169-175.

     

    Alhoewel de Grieken er in het jaar 776 v. Chr. zonder kleerscheuren vanaf kwamen, mogen we toch op basis van de studie van Donald W. Patten, Ronald R. Hatch and Loren C. Steinhauer, veronderstellen dat er tekenen aan de hemel hebben plaatsgevonden.

     

    De moderne wetenschap der kosmologie wijst de cyclus van kosmische catastrofes in een jong verleden af. Zij gaan uit van de uniformiteittheorie. 'The Present is the Key to the Past' is hun motto. Alle vermeldingen naar kalenderwijzigingen in de achtste eeuw voor Christus worden door hen als een slecht lezen van de hemellichamen door de oudheidastronomen verklaard. Dat de wereld in een recent verleden haast ten onder ging wordt door de moderne mens verdrongen en afgewezen. Het laatste boek dat de controversiële onderzoeker Dr. Immanuël Velikovsky (1895/1979) schreef was gewijd aan dit fenomeen dat hij noemde een ‘collectief geheugenverlies’ van de moderne mensheid. Velikovsky omschreef het als het volgt: De herinnering aan catastrofes werd uitgewist, niet door gebrek aan geschreven overleveringen, maar door een kenmerkend proces, dat later gehele naties, samen met hun geletterden, in deze overleveringen allegorieën of vergelijkingen deed zien, terwijl in werkelijkheid kosmische natuurverstoringen daarin heel duidelijk stonden beschreven.

     

    Wordt vervolgd…

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

    07-03-2016 om 08:28 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (4 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    29-02-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het land en het volk van Israël

    Matteüs 2:19 Toen Herodes gestorven was, zie, een engel des Heren verschijnt in de droom aan Jozef in Egypte, 20 en zegt: Sta op, neem het kind en zijn moeder en reis naar het land Israël , want zij, die het kind naar het leven stonden, zijn gestorven. (NBG Vertaling 1951)

     

     

    Het geciteerde Bijbelgedeelte gaat over de boodschap van een engel des Heren die bij de dood van Herodes de Grote in de maand maart van het jaar vier voor Christus, aan Jozef in Egypte in een droom verschijnt met de mededeling dat het nu veilig is om met zijn gezin vanuit Egypte naar Israël terug te keren.

    De Romeinen verwezen daarentegen naar ‘Palestina’ als benaming voor het land dat zij sinds 63 v. Chr. veroverd hadden. Daarom is het verrassend te lezen dat men vanuit die andere dimensie naar het land ‘Israël’ blijft verwijzen.

     

    Over de advent-periode en de volgorde der schreef ik op dit blog eerder aan artikel op 29.12.2015: de ster van Bethlehem. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?ID=2828736

     

    De naam Israël betekent ‘strijder God’ en gaat terug tot de naamsverandering van de aartsvader Jacob naar Israël, na zijn gevecht met de Engel des HEREN, zoals beschreven in het eerste Bijbelboek Genesis 32:27-32

    Genesis 32:27 Daarop zeide hij tot hem: Hoe is uw naam? En hij zeide: Jakob. 28 Toen zeide hij: Uw naam zal niet meer Jakob luiden, maar Israël, want gij hebt gestreden met God en mensen, en gij hebt overmocht. 29 Daarop vroeg Jakob: Zeg mij toch uw naam. Maar hij antwoordde: Waarom vraagt gij toch naar mijn naam? En hij zegende hem daar. 30 En Jakob noemde de plaats Pniël, want (zeide hij) ik heb God gezien van aangezicht tot aangezicht en mijn leven is behouden gebleven. 31 En de zon ging over hem op, toen hij door Penuël getrokken was; en hij ging mank aan zijn heup. 32 Daarom eten de Israëlieten tot op heden de heupspier niet, die op het heupgewricht ligt, omdat Hij Jakob op het heupgewricht, aan de heupspier, geslagen had. (NBG Vertaling 1951)

     

     

    Sinds het jaar 63 v. Chr. maakte het gebied van Israël na de verovering door Pompejus, deel uit van het Romeinse Rijk. In het jaar 37 v. Chr. hadden zij Herodes, een Idumeeër, als vazalkoning over het land gezet, met als hoofdplaats Jeruzalem. Aan de kust bouwde Herodes, Caesarea (Maritima) uit tot een moderne havenstad waar later de Romeinse Pontius zou zetelen, toen het land een Romeinse provincie werd. De naam Israël als benaming voor het gebied van de plaats Dan in het noorden tot Berseba in het zuiden, en van de Jordaan tot de Zee, was verdwenen.

     

    De landkaart hierna geeft de grenzen weer van het gebied onder Herodes en zijn opvolgers in de periode van -4 v. Chr. tot 37 AD. Na de dood van Herodes werd het gebied van het oude Israël verder opgedeeld onder zijn zonen. De evangelist Lucas geeft in zijn evangelie de politieke toestand bij het optreden van Johannes de Doper, weer.

     

    Lucas 3:1 In het vijftiende jaar van de regering van keizer Tiberius, toen Pontius Pilatus stadhouder over Judea was, en Herodes viervorst over Galilea, en zijn broeder Filippus viervorst over Iturea en het land Trachonitis, en Lysanias viervorst over Abilene, 2 onder de hogepriesters Annas en Kajafas, kwam het woord Gods tot Johannes, de zoon van Zacharias, in de woestijn. 3 En hij kwam in de gehele Jordaanstreek en predikte de doop der bekering tot vergeving van zonden, 4 gelijk geschreven staat in het boek der woorden van de profeet Jesaja: De stem van een, die roept in de woestijn: Bereidt de weg des Heren, maakt recht zijn paden. 5 Alle kloof zal gevuld worden en alle berg en heuvel zal geslecht worden, en de krommingen zullen recht en de oneffen wegen vlak worden, 6 en alle vlees zal het heil Gods zien. (NBG Vertaling 1951)

     

     

    De regeerperiode van Herodes de Grote en de verankering ervan op de tijdsbalk heb ik in mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 437-441. Voor wie het boek wil aanschaffen, zie de hierna volgende link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

    Bij de aanvang van het dertigste Jubeljaar in oktober 27 AD maakte Jezus van Nazareth zich als de beloofde Messias aan Israël bekend (Lucas 4:16-31). De Bergrede, de grondwet voor het aangeboden Koninkrijk, volgde diezelfde maand en tot het einde van het Jubeljaar in september 28 AD zou Israël uitgenodigd worden de Messias en Zijn Koninkrijk te aanvaarden. Hij werd echter afgewezen en met de Pesachweek van 30 AD volgde Zijn kruisdood, Opstanding en Hemelvaart. Met Pinksteren van het jaar 30 AD begon een nieuwe bedeling Gods: de EKKLESIA. Veertig jaar later in 70 AD werd Jeruzalem en de Tempel door de Romeinen met de grond gelijkgemaakt en de Joden voor een tweede maal in ballingschap weggevoerd.

     

     

    Het leek voorgoed met Israël gedaan. Bij de deling van het Romeinse Rijk in twee delen ging het van Joden ontvolkte gebied van Israël naar het Oost-Romeinse Rijk. In 638 AD werd het gebied van Israël door de Islamietische Arabieren ingenomen. Tijdens de Middeleeuwen waren er vanuit het christelijke Europa de kruistochten, met enkele maken een korte verovering van Jeruzalem op de Arabieren. In 1517 AD veroverden de Islamitische Turken (of Ottomanen) het gebied op de Arabieren. Een periode van Turkse overheersing die 400 jaar zou duren tot 1917. In dat laatste jaar veroverden de Britten tijdens de eerste wereldoorlog Palestina op de Turken en zij zouden het land tot 1947 als een mandaatgebied van de Volkenbond besturen. In november van het jaar 1947 besliste de Verenigde Naties, die als organisatie na de Tweede Wereldoorlog de eerdere Volkenbond vervangen had, tot deling van het mandaatgebied Palestina in een Joodse en een Arabische staat. In mei 1948 na het vertrek van de Britten proclameerden de Joodse inwoners van West-Palestina hun nieuwe staat aan de wereld.

     

     

    Opmerkelijk was dat naamkeuze door de Joden voor het door de Verenigde Naties verkregen gedeelde land Palestina, Israël was. De naam Israël stond opnieuw op de wereldkaart.

    Zo leeft er vandaag opnieuw de verwachting bij een deel van het christendom dat de ‘tijden van verademing’ en de ‘tijden van de wederoprichting aller dingen’ (Handelingen 3:19-21) nabij gekomen is, en dat de ‘tijden der heidenen’ hun einde naderen. Over de Tijden der Heidenen schreef ik eerder op dit blog een artikel. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1435528800&stopdatum=1436133600

    Ik schrijf opzettelijk over een deel van het christendom aangezien de gevestigde kerken de vervangingstheologie aanhangen, een theorie die leert dat de kerk of het christendom door God in de plaats van Israël is gesteld en dat alle profetieën in de Bijbel die een derde herstel van Israël beloven (nationaal en geestelijk), sinds 30/70 AD op de kerk van toepassing zijn.

    De Bijbel is nochtans duidelijk met de belofte van een derde herstel voor Israël.

     

    Amos 9:11 Te dien dage zal Ik de vervallen hut van David weder oprichten, Ik zal haar scheuren dichten en wat daarvan is ingestort, overeind zetten; Ik zal haar herbouwen als in de dagen van ouds, 12 opdat zij beërven de rest van Edom en van al de volken over wie mijn naam is uitgeroepen, luidt het woord van de HERE, die dit doet. 13 Zie, de dagen komen, luidt het woord des HEREN, dat de ploeger zich aansluit bij de maaier en de druiventreder bij hem die het zaad strooit; dan zullen de bergen druipen van jonge wijn en al de heuvelen daarvan overvloeien. 14 Ik zal een keer brengen in het lot van mijn volk Israël: verwoeste steden zullen zij herbouwen en bewonen; wijngaarden zullen zij planten en de wijn ervan drinken; boomgaarden zullen zij aanleggen en de vrucht daarvan eten. 15 Dan zal Ik hen planten in hun grond, en zij zullen niet meer worden uitgerukt uit de grond die Ik hun gegeven heb, zegt de HERE, uw God. (NBG Vertaling 1951)

     

    De profetie van Amos heeft betrekking op de periode na 70 AD met de vernietiging van Jeruzalem en de Tempel, gevolgd door de wegvoering van de Joden in een tweede ballingschap, door de Romeinen. Er volgt aldus een derde herstel van Israël in het oude land der vaderen, geestelijk en nationaal.

     

    Wordt vervolgd…

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

    29-02-2016 om 00:00 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (4 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    22-02-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Kroniek van koning Joas van Israël

    2 Koningen 13:9 En Joahaz ontsliep met zijn vaderen, en zij begroeven hem te Samaria; en Joas, zijn zoon, regeerde in zijn plaats.

    10 In het zeven en dertigste jaar van Joas, den koning van Juda, werd Joas, de zoon van Joahaz, koning over Israël, te Samaria, en regeerde zestien jaren. (Statenvertaling)

     

     

    2 Koningen 13:11 En hij deed dat kwaad was in de ogen des HEEREN; hij week niet af van al de zonden van Jerobeam, den zoon van Nebat, die Israël zondigen deed, maar hij wandelde daarin.

    12 Het overige nu der geschiedenissen van Joas, en al wat hij gedaan heeft, en zijn macht, waarmede hij gestreden heeft tegen Amazia, den koning van Juda, zijn die niet geschreven in het boek der kronieken der koningen van Israël?

    13 En Joas ontsliep met zijn vaderen, en Jerobeam zat op zijn troon. En Joas werd begraven te Samaria, bij de koningen van Israël.

     

     

    2 Koningen 13:14 Elisa nu was krank geweest van zijn krankheid, van dewelke hij stierf; en Joas, de koning van Israël, was tot hem afgekomen, en had geweend over zijn aangezicht, en gezegd: Mijn vader, mijn vader, wagen Israëls en zijn ruiteren! 15 En Elisa zeide tot hem: Neem een boog en pijlen. En hij nam tot zich een boog en pijlen. 16 En hij zeide tot den koning van Israël: Leg uw hand aan den boog, en hij leide zijn hand daaraan; en Elisa leide zijn handen op des konings handen. 17 En hij zeide: Doe het venster open tegen het oosten. En hij deed het open. Toen zeide Elisa: Schiet. En hij schoot. En hij zeide: Het is een pijl der verlossing des HEEREN, en een pijl der verlossing tegen de Syriërs; want gij zult de Syriërs slaan in Afek, tot verdoens toe. 18 Daarna zeide hij: Neem de pijlen. En hij nam ze. Toen zeide hij tot den koning van Israël: Sla tegen de aarde. En hij sloeg driemaal; daarna stond hij stil. 19 Toen werd de man Gods zeer toornig op hem, en zeide: Gij zoudt vijf maal of zesmaal geslagen hebben; dan zoudt gij de Syriërs tot verdoens toe geslagen hebben; doch nu zult gij de Syriërs driemaal slaan.

    20 Daarna stierf Elisa, en zij begroeven hem. De benden nu der Moabieten kwamen in het land met het ingaan des jaars. 21 En het geschiedde, als zij een man begroeven, dat zij, ziet, een bende zagen; zo wierpen zij den man in het graf van Elisa; en toen de man daarin kwam, en het gebeente van Elisa aanroerde, werd hij levend, en rees op zijn voeten.

    22 Hazaël nu, de koning van Syrië, verdrukte Israël, al de dagen van Joahaz.

    23 Doch de HEERE was hun genadig, en ontfermde Zich hunner, en wendde Zich tot hen, om Zijns verbonds wil met Abraham, Izak en Jakob; en Hij wilde hen niet verderven, en heeft hen niet verworpen van Zijn aangezicht, tot nu toe. 24 En Hazaël, de koning van Syrië, stierf, en zijn zoon Benhadad werd koning in zijn plaats.

    25 Joas nu, de zoon van Joahaz, nam de steden weder in, uit de hand van Benhadad, den zoon van Hazaël, die hij uit de hand van Joahaz, zijn vader, met krijg genomen had; Joas sloeg hem driemaal, en bracht de steden aan Israël weder. (Statenvertaling)

     

    Joas, de zoon van Joahaz begon zijn regering in het zevenendertigste regeringsjaar van zijn naamgenoot Joas van Juda, zijnde het jaar oct834/sep833 v. Chr.

    Op de tijdsbalk uitgetekend, blijkt nu dat Joas van Israël voor een periode van drie jaar co-regent met zijn vader Joahaz, was. Dit was niet ongewoon in de geschiedenis van de koningen van Israël en Juda. Meermaals waren ziekten, militaire conflicten en meganatuurcatastrofes de reden voor het instellen van een co-regentschap voor de troonopvolger.

    We hebben in de aflevering over de Kroniek van Joahaz gezien dat het tienstammenrijk toen onder de slagen van Aram in grondgebied gereduceerd was, en het leger herleidt tot slechts tien strijdwagens. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?ID=2846513

     

    Onder de regering van Joas van Israël zouden al deze verliezen ongedaan gemaakt worden.

    Het eerder geciteerde Bijbelgedeelte van 2 Koningen 13:14-19 gaat over het stervensjaar van de profeet Elisa en het bezoek van koning Joas van Israël aan zijn ziekbed. Met een belofte van de HERE God begint Joas daarna aan een serie van drie veldtochten tegen de Syriërs of Arameeërs, en wint al het verloren gebied op de Arameeërs terug.

    De Bijbel zwijgt over het exacte sterfjaar van de profeet Elisa maar toch kunnen we een en ander op de tijdsbalk reconstrueren. Het Bijbelboek 2 Koningen 13:24-25 lijkt te leren dat de eerste van de drie veldtochten al vroeg aan het begin van de regeerperiode van Joas begonnen. Ik meen dat de eerste veldtocht tegen Aram te dateren is in het jaar dat Jerobeam II, de zoon van Joas van Israël, als co-regent in 829 v. Chr. aangesteld werd.

     

    De regeerperiode van Jerobeam II is namelijk verankerd met de regeerperiode van de koningen van Juda: Amazia en Uzzia. Het hierna volgende Bijbelgedeelte leert dat koning Uzzia/Azaria van Juda koning werd in het 27ste regeringsjaar van Jerobeam II van Israël. De Bijbelkritiek leert dat dit Bijbelgedeelte een kopieerfout bevat aangezien het (schijnbaar) niet in overeenstemming is met de chronologische gegevens die de Bijbel geeft over koning Amazia van Juda in 2 Koningen 14:23 in relatie tot de regeerperiode van Jerobeam II.

    In heb in mijn studie TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 273-274 dit chronologisch op de tijdsbalk uitgewerkt. De Bijbel spreekt zich niet tegen.

    2 Koningen 15:1 In het zeven en twintigste jaar van Jerobeam, den koning van Israël, werd koning Azaria, de zoon van Amazia, den koning van Juda. 2 Hij was zestien jaren oud, toen hij koning werd, en hij regeerde twee en vijftig jaren te Jeruzalem; en de naam zijner moeder was Jecholia van Jeruzalem.

     

    Het antwoord ligt in het uittekenen op een tijdsbalk. Men brengt eenvoudig de chronologische gegevens van 2 Koningen 15:1 op de tijdsbalk aan, en rekent vanaf het eerste regeringsjaar van koning Azaria/Uzzia van Juda in okt803/sep802 v. Chr., zevenentwintig jaar terug de tijd in. Men arriveert dan in apr829/mrt828 v. Chr. voor Jerobeam ’s eerste regeringsjaar, in co-regentschap met zijn vader Joas. De meest voor de hand liggende reden, voor het begin van het co-regentschap, is dan de start van de eerste veldtocht van koning Joas van Israël tegen Aram. Het is logisch te veronderstellen dat dan een jonge Jerobeam II te Samaria de staatszaken waarnam terwijl zijn vader op campagne was. Koning Joas van Israël streed overigens niet alleen tegen de Arameeërs maar diende ook Juda aan te pakken. Deze geschiedenis staat beschreven in het Bijbelboek 2 Koningen 14:1-14.

     

    2 Koningen 14: 1 In het tweede jaar van Joas, den zoon van Joahaz, den koning van Israël, werd Amazia koning, de zoon van Joas, den koning van Juda. 2 Vijf en twintig jaren was hij oud, toen hij koning werd, en regeerde negen en twintig jaren te Jeruzalem; en de naam zijner moeder was Joaddan van Jeruzalem. 3 En hij deed dat recht was in de ogen des HEEREN, nochtans niet als zijn vader David; hij deed naar alles, wat zijn vader Joas gedaan had. 4 Alleenlijk werden de hoogten niet weggenomen; het volk offerde en rookte nog op de hoogten.

     

    Het tweede regeringsjaar van Joas van Israël liep van april 831 v. Chr. tot maart 830 v. Chr. Het eerste regeringsjaar van Amazia liep van oktober 831 v. Chr. tot september 830 v. Chr. In Juda werden de jaren vanaf de maand Tisjri (september/oktober) gerekend, en in Israël werd vanaf de maand Nisan (maart/april) geteld. Het is de verdienste van Edwin R. Thiele (The Mysterious Numbers of the Hebrew Kings, 1951) dit opgemerkt te hebben.

     

    2 Koningen 14:5 Het geschiedde nu, als het koninkrijk in zijn hand versterkt was, dat hij zijn knechten sloeg, die den koning, zijn vader, geslagen hadden, 6 Doch de kinderen der doodslagers doodde hij niet; gelijk geschreven is in het wetboek van Mozes, waar de HEERE geboden heeft, zeggende: De vaders zullen voor de kinderen niet gedood worden, en de kinderen zullen voor de vaders niet gedood worden; maar een ieder zal om zijn zonde gedood worden.

     

    De eerste regeringsjaren werden volgens vers vijf gebruikt om het koninkrijk te versterken. Daarna keerde Amazia zich tegen de samenzweerders die zijn vader gedood hadden. Daarna trok Amazia ten strijde tegen Edom.

     

    2 Koningen 14:7 Hij sloeg de Edomieten in het Zoutdal tien duizend, en nam Sela in met krijg, en noemde haar naam Jokteel, tot op dezen dag. 8 Toen zond Amazia boden tot Joas, den zoon van Joahaz, den zoon van Jehu, den koning van Israël, zeggende: Kom, laat ons elkanders aangezicht zien. 9 Maar Joas, de koning van Israël, zond tot Amazia, den koning van Juda, zeggende: De distel, die op den Libanon is, zond tot den ceder, die op den Libanon is, zeggende: Geef uw dochter mijn zoon ter vrouw; maar het gedierte des velds, dat op den Libanon is, ging voorbij, en vertrad den distel. 10 Gij hebt de Edomieten dapper geslagen, daarom heeft uw hart u verheven; heb de eer, en blijf in uw huis; want waarom zoudt gij u in het kwade mengen, dat gij vallen zoudt, gij en Juda met u? 11 Doch Amazia hoorde niet; daarom toog Joas, de koning van Israël, op, zodat hij en Amazia, de koning van Juda, elkanders aangezicht zagen te Beth-semes, dat in Juda is.

     

     

    2 Koningen 14:12 En Juda werd geslagen voor het aangezicht van Israël, en zij vloden, een iegelijk in zijn tenten.

    13 En Joas, de koning van Israël, greep Amazia, den koning van Juda, den zoon van Joas, den zoon van Ahazia, te Beth-semes, en kwam te Jeruzalem; en hij brak aan den muur van Jeruzalem, van de poort van Efraïm tot aan de Hoekpoort, vierhonderd ellen. 14 En hij nam al het goud, en het zilver, en al de vaten, die gevonden werden in het huis des HEEREN, en in de schatten van des konings huis, mitsgaders gijzelaars; en hij keerde weder naar Samaria.

     

     

    De Bijbel zwijgt over het jaartal van de invasie van Edom door Juda gevolgd door de slag bij Beth-Semes van Joas tegen Amazia. De Seder Olam plaatst de strijd tegen Edom in het twaalfde regeringsjaar van Amazia. Op onze tijdsbalk is dit okt820/sep819 v. Chr. Na de overwinning op Edom keert een overmoedige Amazia zich tegen Joas van Israël dat faliekant voor Amazia afloopt. De Seder Olam leert dat Amazia na het overkomen op Joas, nog vijftien jaar leefde. Dit chronologisch gegeven plaatst de strijd te Beth-Semes in het jaar okt818/sep817 v. Chr.

     

    Tot slot kunnen we opmerken dat Koning Joas van Israël drie veldtochten tegen Aram leidde waarbij hij al het eerder verloren gebied aan Israël terugbracht, gevolgd door het conflict met Amazia van Juda, resulterend in een invasie van Juda door Joas van Israël.

     

    2 Koningen 14:15 Het overige nu der geschiedenissen van Joas, wat hij gedaan heeft, en zijn macht, en hoe hij gestreden heeft tegen Amazia, den koning van Juda, zijn die niet geschreven in het boek der kronieken der koningen van Israël?

    16 En Joas ontsliep met zijn vaderen, en werd te Samaria begraven bij de koningen van Israël; en zijn zoon Jerobeam werd koning in zijn plaats.

     

    Op het chronologische schema met de periode 835/822 v. Chr. merken we een verticale rode lijn in het voorjaar van 830 v. Chr. Deze lijn stelt een meganatuurcatastrofe voor die in een cyclus van 54 jaar en zes maanden de oude wereld getroffen heeft.

    In mijn werk TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 331-337, geef ik aandacht aan het werk van Donald W. Patten, Ronald R. Hatch and Loren C. Steinhauer met ‘The Long Day of Joshua and Six other Catastrophes, 1973. Zij bouwen verder aan het pionierswerk van Dr. Immanuel Velikovsky en leveren een raamwerk van vermoede mega-natuurcatastrofes van kosmische oorsprong.

    In mijn studie hanteer ik hun cyclusjaren van 54 jaar en zes maanden, maar met ankerjaren op de tijdsbalk gebaseerd op de sabbat- en jubeljaren. Een belangrijk ankerjaar is bijvoorbeeld het sterfjaar van koning Achaz van Juda in 722 v. Chr. Vanaf dit jaar verkrijgt men 54 jaar en zes maanden eerder het bijzondere historische jaar 776 v. Chr., met in het najaar de genoteerde aardbeving van Uzzia. Nog eens 54 jaar en zes maanden terug in de tijd gerekend, arriveren we in het voorjaar van 830 v. Chr.

    De Bijbel zwijgt over een eventuele ramp die dat jaar de aarde getroffen zou hebben. Op basis van de studie van Donald W. Patten, Ronald R. Hatch and Loren C. Steinhauer, mogen we wel veronderstellen dat er tekenen aan de hemel hebben plaatsgevonden. Het is opmerkelijk dat de verticale lijn op ons schema een regeringswissel laat zien zowel in Israël als in Juda, en in Aram. Toeval? Ik meen van niet.

     

    Er zijn overigens meerdere Bijbelse ankerpunten op de tijdsbalk waar we de cyclus van meganatuurcatastrofes mee kunnen aan tonen. Wanneer men van de ankerjaren 722 en 776 v. Chr. verder voorbij 830 v. Chr. de tijd inrekent arriveert men in oktober 1103 v. Chr. voor het kosmisch fenomeen over het slagveld bij Eben-Haëzer ten tijde van de Richter Samuël. Zie mijn studie TIJD en TIJDEN, 2015, hoofdstuk: de opgerichte steen van Samuël te Eben Haëzer, blz. 169-175. Voor wie het boek wil aanschaffen, zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

     

    De moderne wetenschap der kosmologie wijst de cyclus van kosmische catastrofes in een jong verleden af. Zij gaan uit van de uniformiteittheorie. 'The present is the key to the past' is hun motto. Alle vermeldingen naar kalenderwijzigingen in de achtste eeuw voor Christus worden door hen, als een slecht lezen van de hemellichamen door de oudheidastronomen verklaard. Dat de wereld in een recent verleden haast ten onder ging wordt door de moderne mens verdrongen en afgewezen. Het laatste boek dat de controversiële onderzoeker Dr. Immanuël Velikovsky (1895/1979) schreef was gewijd aan dit fenomeen dat hij noemde een ‘collectief geheugenverlies’ van de moderne mensheid. Velikovsky omschreef het als het volgt: De herinnering aan catastrofes werd uitgewist, niet door gebrek aan geschreven overleveringen, maar door een kenmerkend proces, dat later gehele naties, tezamen met hun geletterden, in deze overleveringen allegorieën of vergelijkingen deed zien, terwijl in werkelijkheid kosmische natuurverstoringen daarin heel duidelijk stonden beschreven.

     

    P.S. de profeet Elisa had al eerder onze aandacht op dit blog. Zie link:

    http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?ID=2845285

     

    Wordt vervolgd…

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

    22-02-2016 om 10:22 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (1)
    15-02-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Oegarit, het spijkerschriftalfabet, en de Amarna-tijd in de achtste eeuw voor Christus

    Oegarit of het huidige Ras Shamra in Syrië niet ver van de Middellandse zeekust, is een archeologische site. Boringen hebben aangetoond dat de plaats al bewoond was in het derde millennium vóór Christus in het Neolithicum-tijdperk. In de vroege Bronstijd en de Late Bronstijd was Oegarit een Kanaänitische stad met een zeehaven, die de verbinding met Cyprus, Egypte en de Griekse wereld verzekerde. Er werd vooral kopererts en cederhout verhandeld. Via de haven werd koper uit Cyprus ingevoerd. Ingevoerd tin werd samen met dit koper tot brons verwerkt. Oegarit had een eigen metaalverwerkende industrie. Ook werd handel gedreven met het hinterland Mesopotamië. Oegarit had, op het gebied van landbouw, een zeer vruchtbaar achterland en kon zijn landbouwproducten exporteren. Graan, wijn en olijfolie werden verhandeld. Een andere belangrijke industriële activiteit was het winnen van purperen kleurstof uit de purperslak.

     

    Volgens de conventionele tijdrekening beleefde Oegarit zijn belangrijkste bloeiperiode tijdens het Laat Brons tijdperk dat orthodox gezien, geplaatst wordt van de zestiende tot de dertiende eeuw v. Chr.

    Oegarit was in deze periode een stadstaat met een koning aan het hoofd. Een koningslijst werd door onderzoekers samengesteld. De stad werd volgens de orthodoxe tijdrekening na haar vernietiging door vuur rond 1190 v. Chr. verlaten en werd bij toeval in 1928 herontdekt. Een landbouwer opende bij het ploegen van het veld een graf wat leidde tot de ontdekking van de necropolis van Oegarit en vervolgens werd de oude stad en haven door archeologen blootgelegd.

     

     

    Reconstructietekening van het paleis van Oegarit, het huidige Ras Shamra in Syrië. Rechtsonder: een afbeelding van het spijkerschrift-alfabet

     

    De belangrijkste vondst was de intacte bibliotheek van Oegarit vol met archieven van schrijftabletten met teksten in spijkerschrift. Oegarit was een maritieme handelsstad met een bevolking die uit diverse etnische groepen en talen bestond. Oegarit had een school voor schrijvers. Op deze school werden de schrijvers geleerd ten minste vier talen te lezen en te schrijven. Twee van die talen waren gemakkelijk te herkennen: het Soemerisch en het Akkadisch, de laatste was de diplomatieke taal van die era. Verbaasd waren de eerste onderzoekers over het gebruikte alfabet van dertig tekens. Naast het Soemerisch en het Akkadisch werd tot ieders verbazing (en in feite voor de orthodoxie een anomalie): ook het oud-Hebreeuws als gebruikstaal geschreven in spijkerschrift herkend. De vierde taal die gevonden werd was het Char, wat de plaatselijke taal van een groot deel van de bevolking en van de regering was. Dr. I. Velikovsky identificeert deze laatst vermelde taal als de taal van de Cariërs en maakt overtuigend de link naar de Griekse wereld.

     

    Dat het oud-Hebreeuws als gebruikstaal in Oegarit gevonden werd was voor de eerste onderzoekers een anomalie omdat zij zo vroeg in de geschiedenis van het Nabije Oosten geen Hebreeuwse taal verwacht hadden. In de periode 1928/1958, de jaren van de belangrijke ontdekkingen te Oegarit, ging men er nog van uit dat de Bijbelkritiek van de tweede helft van de negentiende eeuw (in het kielzog van Darwin ’s evolutietheorie) gelijk had in haar stelling dat Mozes niet kon lezen noch schrijven en dat de Bijbel die wij vandaag kennen tot stand was gekomen tijdens de Babylonische Ballingschap van de Joden in de zesde eeuw voor Christus.

     

    Het revisionisme van de geschiedenis van de Oudheid heeft intussen dit alles weerlegd. De tijdsdatering van het Laat-Brons in Oegarit werd bepaald vanuit de foutieve Egyptische Chronologie zoals gefabriceerd door de Egyptoloog Eduard Meyer aan het begin van de twintigste eeuw van onze tijdrekening.

     

    Er was overigens heel wat contact tussen Egypte en Oegarit. Farao Thothmosis III en zijn opvolgers van de achttiende dynastie overheersten heel het gebied, Oegarit incluis. Tijdens de zogenaamde Amarnaperiode wordt in de correspondentie met farao en zijn Klein-Aziatische vorsten naar Oegarit verwezen en naar het gewelddadige einde van de stad. Er werden ook heel wat Egyptische artefacten in Oegarit opgegraven en de herkomst van deze vondsten bepaald tot de Egyptische achttiende dynastie.

     

     

    In mijn werk ‘TIJD en TIJDEN, 2015, hoofdstuk: de Bijbelse farao met de naam Sisak, blz. 220-224 (zie link: Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579)

    volg ik de identificatie van de Bijbelse farao Sisak van Dr. I. Velikovsky met farao Thothmosis III van de achttiende dynastie als tijdgenoot van Salomo en Rehabeam en verhuist Thothmosis III op de tijdsbalk van de vijftiende eeuw naar de tiende eeuw v. Chr. De Amarnatijd en de invallen van de Zeevolken plaatst ik in afwijking van Velikovsky ’s revisie, in de achtste eeuw v. Chr. Zodoende is het gebruik van het Hebreeuws in Oegarit geen anomalie meer maar de logica zelf wanneer we het tijdperk van Salomo naar het Laat-Brons verplaatsen.

     

    Het catastrofale einde van Oegarit gebeurde volgens mijn revisie in 709 v. Chr., het jaar van de meganatuurcatastrofe, dat ook het leger van de Assyriër Sanherib bij Jeruzalem trof. In de Amarnabrief EA151 beschrijft de koning van Tyrus, Abimilki het catastrofale einde van Oegarit aan de koning van Egypte: “En vuur heeft Oegarit, de stad van de koning, verteerd; de helft ervan is verteerd, en de andere helft niet; en het volk van het leger van Hatti is niet daar.”

     

    Dr. I. Velikovsky (Eeuwen in Chaos – hoofdstuk 5) plaatste de vernietiging van Oegarit in de negende eeuw voor Christus ten tijde van het koningschap van de Assyriër Salmaneser III.

    Het was volgens mijn revisie van de geschiedenis van de oudheid, echter de meganatuurcatastrofe van het jaar 709 v. Chr. dat de oorzaak van de vernietiging van Oegarit was. Ik kies voor het jaar 709 v. Chr. in de cyclus van meganatuurcatastrofes, omdat er een vermelding bestaat van een onbekende koning over het verdrijven van zeevolken na de ramp:

    “Een of andere binnenvallende koning decreteerde dat de Jaman (Ioniërs), het volk van Didyme (Danuna), de Char (Cariërs), de Cyprioten, alle vreemdelingen, tezamen met koning Nikmed uit Oegarit verbannen moesten worden, al degenen die u beroven, al degenen die u onderdrukken, al degenen die u te gronde richten.”

     

    De invasie van de zeevolken in de Levant heb ik gereviseerd naar het jaar 712 v. Chr. De ondergang van Oegarit met het meganatuurcatastrofe-jaar van 709 v. Chr., laat zich aldus logisch in passen.

     

    Binnen zeer korte tijd zal mijn nieuw boek ‘De Zonaanbidder’ op het internet ter beschikking komen. De Amarna-periode met de Aton-ketter farao Achnaton op kop, wordt op de tijdsbalk naar de correcte plaats geloodst, en tijdgenoot gemaakt met de Bijbelse koningen van Israël en Juda: Pekah, Hosea en Achaz alias Labaja, Rib Addi en Abdi Hiba van de Amarna-correspondentie. Verder identificeer ik Achnaton met farao Anysis van de vader der historie: Herodotos, en geef opnieuw aandacht aan het werk van Dr. Immanuel Velikovsky: Oedipus en Achnaton. De Griekse legende heeft haar oorsprong in het Egyptische Thebe. Het zijn allemaal puzzelstukjes die in het plaatje van de achtste en begin zevende eeuw v. Chr., volkomen passen.

    Zodra het boek ter beschikking komt geef ik de gepaste link door.

     

    Wordt vervolgd…

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

    15-02-2016 om 14:06 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (6 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    10-02-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Kroniek van koning Joahaz van Israël

    2 Koningen 10:35 En Jehu ontsliep met zijn vaderen, en zij begroeven hem te Samaria, en zijn zoon Joahaz werd koning in zijn plaats. 36 En de dagen, die Jehu over Israël geregeerd heeft in Samaria, zijn acht en twintig jaren. (Statenvertaling)

     

    Het jaartal dat Joahaz zijn vader Jehu opvolgde was 847 v. Chr. Dit jaar was het drieëntwintigste regeringsjaar (okt848/sep847 v. Chr.) van koning Joas van Juda.

    2 Koningen 13:1 In het drie en twintigste jaar van Joas, den zoon van Ahazia, den koning van Juda, werd Joahaz, de zoon van Jehu, koning over Israël, te Samaria, en regeerde zeventien jaren.

     

    Zo merken we dat de koningen van Israël op de tijdsbalk met de koningen van Juda verankerd zijn. De regeerperiode van Joas van Juda en de verankering op de tijdsbalk heb ik uitvoerig in mijn studie TIJD en TIJDEN, 2015, behandelt. Voor wie het boek wil aanschaffen, zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

     

    2 Koningen 13:2 En hij (Joahaz) deed dat kwaad was in de ogen des HEEREN; want hij wandelde na de zonden van Jerobeam, den zoon van Nebat, die Israël zondigen deed; hij week daarvan niet af. 3 Daarom ontstak des HEEREN toorn tegen Israël; en Hij gaf hen in de hand van Hazaël, den koning van Syrië, en in de hand van Benhadad, den zoon van Hazaël, al die dagen. 4 Doch Joahaz bad des HEEREN aangezicht ernstelijk aan; en de HEERE verhoorde hem; want Hij zag de verdrukking van Israël, dat de koning van Syrië hen verdrukte. 5 Zo gaf de HEERE Israël een verlosser, dat zij van onder de hand der Syriërs uitkwamen; en de kinderen Israëls woonden in hun tenten, als te voren.

     

     

    De zeventien regeringsjaren van Joahaz werden gekenmerkt door de strijd van Aram tegen Israël. Het was koning Hazaël van Syrië (of Aram) die de verdrukker van Godswege was. Na een lange periode van verdrukking zocht Joahaz’ naar het einde van zijn regeerperiode toe, oprecht voor uitkomst bij de HERE God. Het resultaat was het zenden van een ‘verlosser’ die de Israëlieten van het Aramese juk bevrijdde. Op het hierna volgende bijgevoegde schema merken we dat de Assyriër Adad Nerari III hoogstwaarschijnlijk de vermelde verlosser was. In het jaar 833 v. Chr. rukte de Assyriër tegen Damascus op en bracht zo Israël uit de verdrukking van Aram. Over Adad Nerari III als de beschreven verlosser van Israël schreef ik eerder op dit blog een artikel op 18-01-2016. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?ID=2836510

     

     

    2 Koningen 13:6 Nochtans weken zij niet af van de zonden van het huis van Jerobeam, die Israël zondigen deed; maar hij wandelde daarin; en het bos bleef ook staan te Samaria. 7 Want hij had Joahaz geen volk laten overblijven dan vijftig ruiteren en tien wagenen, en tien duizend voetvolks; want de koning van Syrië had hen omgebracht, en had hen dorsende gemaakt als stof.

    8 Het overige nu der geschiedenissen van Joahaz, en al wat hij gedaan heeft, en zijn macht, zijn die niet geschreven in het boek der kronieken der koningen van Israël?

    9 En Joahaz ontsliep met zijn vaderen, en zij begroeven hem te Samaria; en Joas, zijn zoon, regeerde in zijn plaats.

     

    De lange strijd van Aram tegen Israël had het leger van de Israëlieten gereduceerd tot uiteindelijk slechts tien strijdwagens, vijftig ruiters en tienduizend soldaten. Het geweldige Israëlitische leger van Achab, zoals beschreven door de Assyriër Salmaneser III ten tijde van de slag bij Karkar in 889 v. Chr., vijftig jaar eerder, was niet meer.

     

    Joahaz stierf in het voorjaar van 830 v. Chr. en werd opgevolgd door zijn zoon Joas, een naamgenoot van koning Joas van Juda.

     

    Wordt vervolgd…

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

    10-02-2016 om 09:24 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (5 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    07-02-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De profeet Elisa en de spottende 'kinderen'

    2 Koningen 2:19 De mannen van de stad (Jericho) zeiden tot Elisa: Zie toch, de ligging van de stad is goed, zoals mijn heer ziet; maar het water is slecht, en de landstreek veroorzaakt misgeboorte. 20 Toen zeide hij: Haalt mij een nieuwe schotel en doet er zout in. Zij haalden hem er een. 21 Daarop ging hij naar de waterwel, wierp het zout daarin en zeide: Zo zegt de HERE: Ik maak dit water gezond; daaruit zal geen dood of misgeboorte meer voortkomen. 22 En het water werd gezond, tot op deze dag, volgens het woord, dat Elisa gesproken had.

     

     

    23 Vandaar (Jericho) ging hij naar Betel. En toen hij de weg opklom, kwamen er kleine knapen uit de stad, die de spot met hem dreven en hem toeriepen: Kom (Ga) op, kaalkop! Kom (Ga) op, kaalkop! 24 Toen wendde hij zich om, zag hen en vervloekte hen in de naam des HEREN. Toen kwamen er twee berinnen uit het woud en verscheurden tweeënveertig van die kinderen. 25 En hij ging vandaar naar de berg Karmel, en vandaar keerde hij terug naar Samaria. (NBG Vertaling 1951)

     

    Met mijn blog KRONOS houd ik mij in de eerste plaats bezig met chronologie, archeologie en oudheid. Met deze aflevering wil ik echter ook een antwoord geven op de Bijbelvertaling van 2 Koningen 2:23 die het verhaal brengt van de vervloeking van een groep kleine knapen of kinderen, die door twee berinnen op een woord van de profeet Elisa, verscheurd worden.

     

    Chronologisch gezien geschiedde dit in het voorjaar van het jaar 884 v. Chr. Na de wegvoering van de profeet Elia (zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1451862000&stopdatum=1452466800)

    met een vurige wagen en met vurige paarden, ging zijn dienaar de profeet Elisa, terug naar de westelijke Jordaanoever, naar Jericho. Na zijn ontmoeting met de mannen van die stad vervolgde hij zijn tocht en ging richting Bethel. En het is met vers 23 en vers 24 van het tweede hoofdstuk van het Bijbelboek 2 Koningen, dat we het schokkende bericht over de zogenaamde kleine knapen leren. Mijn eerste gedachte was dat dit niet waar kon zijn. Vervolgens ging ik andere vertrouwde Bijbelvertalingen na, maar allen hadden knapen of kinderen staan. Hierna de relevante Bijbelvertalingen:

    2 Koningen 2: 23 Van Jericho ging Elisa naar Betel. Toen hij naar de stad omhoog liep, rende een troep kinderen op hem af die hem uitlachten en schreeuwden: ‘Kaalkop, kaalkop! Zet ’m op, zet ’m op!’ 24 Elisa keek om, en toen hij de kinderen zag, vervloekte hij ze in de naam van de HEER. Meteen kwamen er twee berinnen uit het bos, die tweeënveertig van de kinderen verscheurden. (NBV 2004/2007)

     

    2 Koningen 2: 23 En hij ging van daar op naar Beth-El. Als hij nu den weg opging, zo kwamen kleine jongens uit de stad; die bespotten hem, en zeiden tot hem: Kaalkop, ga op, kaalkop, ga op!

    24 En hij keerde zich achterom, en hij zag ze, en vloekte hen, in den Naam des HEEREN. Toen kwamen twee beren uit het woud, en verscheurden van dezelve twee en veertig kinderen. (STATENVERTALING 1637

     

    En zelfs de gezaghebbende King James Bijbel heeft het over ‘little children’ alsook de Engelse vertaling van de Griekse SEPTUAGINT-Bijbel:

     

     

    2 Kings 2: 23 And he went up from thence unto Bethel: and as he was going up by the way, there came forth little children out of the city, and mocked him, and said unto him, Go up, thou bald head; go up, thou bald head. 24 And he turned back, and looked on them, and cursed them in the name of the LORD. And there came forth two she bears out of the wood, and tare forty and two children of them. (KING JAMES 1611)

     

    LXX 4 KINGS 2:23 And he went up thence to Baethel: and as he was going up by the way there came up also little children from the city, and mocked him, and said to him, Go up, bald-head, go up. 24 And he turned after them, and saw them, and cursed them in the name of the Lord. And, behold, there came out two bears out of the wood, and they tore forty and two children of them. (SEPTUAGINT)

     

    Men zou er de moed bij verliezen. Maar ik gaf niet op en zette mijn onderzoek verder, vooral omdat ik bleef weigeren aan te nemen dat de HERE God van zowel het Oude als het Nieuwe Verbond kleine kinderen op zulk een wijze zou treffen. In mijn studie van de Schriften hanteer ik consequent de ‘NBG 1951 vertaling’ en dit niet omdat deze vertaling voortreffelijker zou zijn, maar omdat ik al bijna veertig jaar met deze vertaling vertrouwd ben, en geen zin heb om nu in de herfst van mijn leven gearriveerd te zijn, nog aan een andere vertaling in zogenaamd beter hedendaags Nederlands te beginnen. Wat ik wel doe is telkens bij een vermoede onduidelijkheid andere Bijbelvertalingen zoals de Statenbijbel, de Duitse Lutherse vertaling en de Engelstalige King James Bijbel te raadplegen. Het is mijn ervaring in mijn studie van de Bijbel, dat deze oude vertalingen het dichtst bij de bron zijn gebleven. Behalve uiteraard bij 2 Koningen hoofdstuk 2 met het vertalen van de ‘kleine knapen’ of ‘little children’ uit het Hebreeuws. Ik wil aannemen dat het de gezaghebbende King James Bijbel geweest is die andere vertalingen van dit Bijbelgedeelte beïnvloed heeft. Want het is wel degelijk een slechte vertaling geweest die vermoedelijk heel wat mensen geestelijk op een verkeerd spoor gezet heeft.

    Om een verhaal kort te houden; uiteindelijk heb ik mijn godsdienstleraars van de negentiende eeuw erbij gehaald: namelijk E. W. Büllinger en C. I. Scofield die wel een juiste vertaling leverden.

     

    E.W.Büllinger (zie link: http://www.companionbiblecondensed.com/) gaf in de voetnoten van 2 Kings 2:23 onmiddellijk te kennen dat de ‘little children’ van de King James vertaling in feite te lezen is als ‘jonge knapen’ en niet als kleine kinderen. Het Hebreeuwse woord na’ar in 2 koningen 2:23 wordt elders in de Bijbel gebruikt voor Isaac, Jozef en Rehabeam ofwel een leeftijd van 28, 17 en/of 16 jaar oud. En dit geeft onmiddellijk een ander beeld van wat de profeet Elisa overkwam wanneer een schreeuwende en scheldende bende jonge mannen op hem afkwam. Maar er komt nog meer aan het licht wanneer we degelijke Bijbelstudie verrichten. Zo staat er in de grondtekst helemaal niet dat deze bende jonge knapen door twee berinnen verscheurd werden maar eerder slechts verwond. Wat ook weer een ander licht op de zogenaamde straf van God werpt. Het is de Bijbelleraar C.I. SCOFIELD die dat in zijn studiebijbel duidelijk maakt. Hierna het commentaar van Scofield:

     

    Das Wort na’ar (übersetzt “kleine Knaben”, v. 23) besagt kein bestimmtes Alter. Es wird gebraucht von Joseph mit siebzehn Jahren (Genesis 37:2), ebenso von Benjamin (Genesis 43:8) und Absolom (2 Sam. 18:5). Also kann das hebraïsche Wort hier übersetzt werden “Jugendliche” oder “junge Männer”.

     

    Das Wort ba’ (übersetzt “zerrissen” besagt das Beibringen von schweren Wunden, aber es bedeutet nicht töten oder verderben. Die schwere der Beleidigung ist aus folgenden Tatsachen zu ersehen: (1) die jungen Männer spotteten über das Aussehen Elisas, des Mannes Gottes; (2) mit den Worten “Kahlkopf, komm herauf” spotteten sie über die Auffahrt des Elia (v.11); die Beleidigung zeigt, dass die Beleidiger über das Alter der Kindheit hinaus waren; und (3) als sie den Mann Gottes lächerlich machten, wurden sie der Lästerung des Gottes schuldig, den er vertrat.

     

    Het Hebreeuwse woord ‘ba’ dat foutief vertaald werd met ‘verscheuren’ betekent in werkelijkheid het ‘aanbrengen van zware verwondingen’ maar niet ‘doden’. Deze verklaring sluit beter aan bij het gedrag van beren zoals wij het vandaag kunnen waarnemen. Het is ondenkbaar dat twee berinnen in een oogwenk tweeënveertig kinderen zouden kunnen verscheuren/doden. Verder maakt Scofield duidelijk dat de bende jonge mannen de profeet beledigden, niet alleen op basis van zijn uitzicht maar ook naar de eerdere wegvoering van Elia verwezen, wat maakt dat zij voorbij de leeftijd van het kind zijn waren. En ten laatste merkt Scofield op dat de jonge Israëlitische mannen zich wel degelijk schuldig aan lastering van God maakten.

    Conclusie: het blijft een feit dat dit historische Bijbelgedeelte zich in een andere bedeling Gods afspeelde en in de huidige genadebedeling een mens voor de borst stoot. De profeet Elisa was echter een kind van de tijd onder de wet en handelde daarnaar.

     

    Bij de vermelding van kinderen in de Bijbel denk ik in de huidige bedeling van de genade altijd eerst aan de Heer Jezus Christus, de zoon van God, die zei: Laat de kinderen geworden en verhindert ze niet tot Mij te komen, want voor zodanigen is het Koninkrijk der hemelen. (Matteüs 19:14)

     

    En…

    Psalm 8:2 O HERE, onze Here, hoe heerlijk is uw naam op de ganse aarde, Gij, die uw majesteit toont aan de hemel. 3 Uit de mond van kinderen en zuigelingen hebt Gij sterkte gegrondvest, uw tegenstanders ten spijt, om vijand en wraakgierige te doen verstommen.

     

    … ging in vervulling wanneer kinderen in het jaar 30 AD in de tempel te Jeruzalem Jezus’ toeriepen met:  Hosanna de Zoon van David (Matteüs 21:15-16)

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

    07-02-2016 om 10:14 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    01-02-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Kroniek van Jehu van het Tienstammenrijk Israël

    We vervolgen met dit artikel onze kronieken van de koningen van Israël op dit blog. Met onze aflevering op dit blog van 04-01-2016 brachten we de Kroniek van Joram, de zoon van Achab. Hij werd in het jaar 875 v. Chr. door Jehu omgebracht. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?ID=2831104

     

    Jehu, de zoon van Josafat, de zoon van Nimsi, was een generaal van het leger van Israël toen hij door de profeet van de HERE God te Ramot in Gilead tot koning over het tienstammenrijk gezalfd werd, met de opdracht de koning van Israël, Joram te doden, en vervolgens heel de dynastie van Achab om te brengen. De functie van overste van het Israëlitische leger had Jehu al sedert de dagen van Achab (2 Koningen 9: 25-26).

     

    Te Ramot in het over-Jordaanse Gilead was het leger van Israël gelegerd nadat zij tegen het leger van Aram strijd hadden geleverd. Het was daar in het legerkamp dat de profeet Jehu opzocht.

     

    De gangbare jaartallen voor de regeerperiode van Jehu zijn volgens de fabricatie van de geleerde Edwin R. Thiele (The Mysterious Numbers of the Hebrew Kings,1951): 841/814 v. Chr.

    Dit betekent een verschil van 34 jaar op de tijdsbalk. Hoe is dit mogelijk? De constructie die Thiele uitdokterde was gebaseerd op een verankering van de Bijbels-chronologische gegevens van de koningen van Israël en Juda met die van Assyrië. In mijn boek TIJD en TIJDEN, appendix 4 heb ik Thiele ’s wijze van (mis)rekenen uitgelegd. Zie ook de aflevering op dit blog over Omri, de vader van Achab. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?ID=2809256

     

    De regeerperiode voor Jehu van het jaar 875 tot 847 v. Chr. is het resultaat van het werken met de Bijbelse sabbat- en jubeljaren volgens de wijze van rekenen van William Whiston. De Assyrische chronologische gegevens werden verankerd met de chronologische ankerpunten van de Bijbel, en niet andersom zoals Thiele deed. Zie het artikel op dit blog van 06-02-2014. Zie link:

    http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1391382000&stopdatum=1391986800

     

     

    “The tribute of Jehu (Ia-ú-a mar Hu-um-ri-i.), house of Omri: I received from him silver, gold, a golden bowl, a golden vase with pointed bottom, golden tumblers, golden buckets, tin, a staff for a king [and] spears."

     

    Met de bekende zwarte Obelisk (British Museum) van de Assyriër Salmaneser III hebben we een buiten-Bijbelse bron van Jehu. In het achttiende regeringsjaar (877/876 v. Chr.) van Salmaneser III is er een vermelding van het ontvangen van schatting van Jehu van het huis van Omri. Volgens mijn rangschikking van de koningen van Assyrië op de tijdsbalk was Jehu op dat moment nog een generaal van het leger van Joram, de zoon van Achab, en is er geen probleem met de Assyrische vermelding dat Jehu van het huis van Omri was. Een dynastie namelijk, die Jehu twee jaar later zou uitroeien.

    Binnen de tijdsfabricatie van Thiele was Jehu in het achttiende regeringsjaar van Salmaneser III al koning, en zouden de Assyrische kroniekschrijvers zich vergist hebben, wat zeer onwaarschijnlijk is. Zie ‘De Assyriologie herzien’ link: http://www.bol.com/nl/p/de-assyriologie/9200000049946824/

     

     

    Hierna het Bijbelse relaas over het begin van de regeerperiode van Jehu.

     

    2 Koningen 9:De profeet Elisa riep een van de profeten en zeide tot hem: Gord uw lendenen, neem deze oliekruik met u en ga naar Ramot in Gilead. 2 Wanneer gij daar gekomen zijt, zie dan uit naar Jehu, de zoon van Josafat, de zoon van Nimsi. Ga bij hem binnen, doe hem opstaan uit het midden van zijn wapenbroeders en breng hem in de binnenste kamer. 3 Neem dan de kruik met olie, giet ze uit over zijn hoofd en zeg: Zo spreekt de HERE: Ik zalf u tot koning over Israël. Open daarna de deur en vlucht zonder dralen weg. 4 Toen ging die jonge man, de jonge profeet, naar Ramot in Gilead. 5 Toen hij daar kwam, zaten de legeroversten juist bijeen. En hij zeide: Ik heb een boodschap voor u, overste. Jehu zeide: Voor wie van ons allen? En hij antwoordde: Voor u, overste. 6 Toen stond hij op en ging het huis binnen. En hij goot de olie over zijn hoofd en zeide tot hem: Zo spreekt de HERE, de God van Israël: Ik zalf u tot koning over het volk des HEREN, over Israël. 7 Gij zult het huis van uw heer Achab slaan, opdat Ik het bloed van mijn knechten, de profeten, ja, het bloed van alle knechten des HEREN aan Izebel wreke. 8 En het gehele huis van Achab zal omkomen; Ik zal van Achab al wat mannelijk is uitroeien, allen in Israël van hoog tot laag; 9 dan zal Ik met het huis van Achab evenzo handelen als met dat van Jerobeam, de zoon van Nebat, en dat van Basa, de zoon van Achia; 10 en Izebel zullen de honden verslinden op de akker te Jizreël, en niemand zal haar begraven. Toen opende hij de deur en vluchtte weg. 11 Daarna kwam Jehu naar buiten bij de dienaren van zijn heer en een hunner zeide tot hem: Is alles wel? Waarom is deze waanzinnige tot u gekomen? En hij antwoordde hun: Gij kent immers de man en zijn gepraat. 12 En zij riepen: Leugens! Deel het ons toch mee. Toen zeide hij: Zo en zo heeft hij tot mij gesproken: aldus spreekt de HERE: Ik zalf u tot koning over Israël. 13 Daarop nam ieder haastig zijn kleed en spreidde het voor zijn voeten op de treden van de trap; zij bliezen op de hoorn en riepen: Jehu is koning!

    14 Aldus smeedde Jehu, de zoon van Josafat, de zoon van Nimsi, een samenzwering tegen Joram. – Joram nu had Ramot in Gilead bezet, hij en geheel Israël, tegen Hazaël, de koning van Aram; 15 en koning Joram was teruggekeerd om te Jizreël genezing te zoeken voor de wonden, die de Arameeërs hem hadden toegebracht, toen hij streed met Hazaël, de koning van Aram. – En Jehu zeide: Indien gij er zo over denkt, laat dan niemand uit de stad ontkomen om dat in Jizreël te gaan berichten.

     

     

    16 Toen besteeg Jehu zijn wagen en ging naar Jizreël, want Joram lag daar (ziek). En Achazja, de koning van Juda, was gekomen om Joram te bezoeken. 17 De wachter nu stond op de toren te Jizreël; hij zag de troep van Jehu aankomen en zeide: Ik zie een troep. Toen zeide Joram: Neem een ruiter en zend hun die tegemoet om te vragen: Is het vrede? 18 De ruiter ging hem tegemoet, en zeide: Zo zegt de koning: Is het vrede? Maar Jehu zeide: Wat hebt gij met vrede te maken? Keer om, volg mij! En de wachter berichtte: De bode is bij hen gekomen, maar keert niet terug. 19 Toen zond hij een tweede ruiter. Ook deze kwam bij hen en zeide: Zo zegt de koning: Is het vrede? Maar Jehu zeide: Wat hebt gij met vrede te maken? Keer om, volg mij! 20 En de wachter berichtte: Hij is bij hen aangekomen, maar keert niet terug. En zoals zij voortjagen, zo jaagt alleen Jehu, de zoon van Nimsi, want hij jaagt als een razende. 21 Toen zeide Joram: Span in. En men spande zijn wagen in. En Joram, de koning van Israël, trok uit met Achazja, de koning van Juda, ieder op zijn wagen – zij trokken uit, Jehu tegemoet en troffen hem aan op de akker van de Jizreëliet Nabot. 22 Zodra Joram Jehu zag, vroeg hij: Is het vrede, Jehu? Maar deze antwoordde: Wat vrede, zolang de hoererijen van uw moeder Izebel en haar vele toverijen voortduren? 23 Daarop wendde Joram de teugel, vluchtte en riep Achazja toe: Verraad, Achazja! 24 Maar Jehu omklemde de boog en trof Joram tussen zijn schouders, zodat de pijl hem het hart doorboorde; en hij zakte in zijn wagen ineen. 25 Toen zeide Jehu tot zijn hoofdman Bidkar: Neem hem op en werp hem op de akker van de Jizreëliet Nabot. Want herinner u, dat de HERE, toen gij en ik zij aan zij reden achter zijn vader Achab, deze Godsspraak over hem gaf: 26 Voorzeker, Ik heb gisterenavond het bloed van Nabot en van zijn zonen gezien, luidt het woord des HEREN. Ik zal het aan u vergelden op deze akker, luidt het woord des HEREN. Nu dan, neem hem op en werp hem op de akker, volgens het woord des HEREN. 27 Toen Achazja, de koning van Juda, dat zag, vluchtte hij in de richting van Bet-Haggan. Maar Jehu achtervolgde hem en beval: Hem ook! Schiet hem neer op zijn wagen! (En zij raakten hem) op de helling naar Gur bij Jibleam; hij vluchtte naar Megiddo en stierf daar. 28 Zijn dienaren vervoerden hem op een wagen naar Jeruzalem en begroeven hem in zijn graf bij zijn vaderen, in de stad Davids. 29 Achazja nu was koning geworden over Juda in het elfde jaar van Joram, de zoon van Achab.

     

    Het Bijbelboek vervolgt verder vanaf vers 30 met de geschiedenis van het smadelijke einde van Izebel, de dochter van Ethbaal en vrouw van Joram van (2 Koningen 9:30-37). Daarna vervolgt het verhaal in het tiende hoofdstuk van het Bijbelboek 2 Koningen met de bloedige geschiedenis van de uitroeiing van de zeventig zonen van Achab te Samaria (2 Koningen 10:1-17). Vervolgens zien we de terechtstelling van de priesters van de Baäl met een list van Jehu (2 Koningen 10:18-27).

     

    Op de tijdsbalk plaatsen we al deze gebeurtenissen chronologisch in het eerste regeringsjaar van Jehu in apr875/mrt874 v. Chr.

     

    2 Koningen 10:28 Alzo verdelgde Jehu Baäl uit Israël. 29 Maar van de zonden van Jerobeam, den zoon van Nebat, die Israël zondigen deed, na te volgen, week Jehu niet af, te weten, van de gouden kalveren, die te Beth-el en die te Dan waren. 30 De HEERE dan zeide tot Jehu: Daarom dat gij welgedaan hebt, doende wat recht is in Mijn ogen, en hebt aan het huis van Achab gedaan, naar alles, wat in Mijn hart was, zullen u zonen tot het vierde gelid op den troon van Israël zitten. 31 Maar Jehu nam niet waar te wandelen in de wet des HEEREN, des Gods van Israël, met zijn ganse hart; hij week niet van de zonden van Jerobeam, die Israël zondigen deed.

    32 In die dagen begon de HEERE Israël af te korten, want Hazaël sloeg ze in alle landpalen van Israël: 33 Van de Jordaan af, tegen den opgang der zon, het ganse land van Gilead, der Gadieten, en der Rubenieten, en der Manassieten; van Aroer, dat aan de beek van Arnon is, en Gilead, en Basan.

    34 Het overige nu der geschiedenissen van Jehu, en al wat hij gedaan heeft, en al zijn macht, zijn die niet geschreven in het boek der kronieken der koningen van Israël? 35 En Jehu ontsliep met zijn vaderen, en zij begroeven hem te Samaria, en zijn zoon Joahaz werd koning in zijn plaats. 36 En de dagen, die Jehu over Israël geregeerd heeft in Samaria, zijn acht en twintig jaren. (Statenvertaling)

     

    Het slot van het Bijbelboek 2 koningen hoofdstuk tien verhaalt dat Jehu een machtig koning was en dat hij gedurende een lange periode van achtentwintig jaar over het tienstammenrijk geheerst heeft. Zijn zoon werd bij zijn dood als koning over Israël geïnstalleerd. Jehu kreeg de belofte dat zijn dynastie tot in het vierde geslacht over Israël koning zou zijn. Negatief staat er over hem geschreven dat hij in de zonden van Jerobeam volhardde.

     

    Als een gevolg van het doden van koning Ahazia van Juda door Jehu in 875 v. Chr., greep in Juda de koninginmoeder Athalia (2 Koningen 8:26), de dochter van koning Omri van Israël, de macht en deed een poging het geslacht van David uit te roeien (2 Koningen 11: 1). De zoon en troonopvolger van Ahazia werd echter door zijn tante, een zuster van Ahazia, verborgen gehouden en zijn leven gered. (Zie TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 251-256) zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

    2 Koningen 11: 1 Toen nu Athalia, de moeder van Ahazia, zag, dat haar zoon dood was, zo maakte zij zich op, en bracht al het koninklijke zaad om. 2 Maar Joseba, de dochter van den koning Joram, de zuster van Ahazia, nam Joas, den zoon van Ahazia, en stal hem uit het midden van des konings zonen, die gedood werden, zettende hem en zijn voedster in een slaapkamer; en zij verborgen hem voor Athalia, dat hij niet gedood werd. 3 En hij was met haar verstoken in het huis des HEEREN zes jaren; en Athalia regeerde over het land.

     

    In het zevende jaar (2 Koningen 11:4) werd de koninginmoeder afgezet en de jonge Joas tot koning gekroond. Dat was het zevende regeringsjaar (869 v. Chr.) van Jehu in Israël.

     

    2 Koningen 12: 1 In het zevende jaar van Jehu werd Joas koning, en regeerde veertig jaren te Jeruzalem; en de naam zijner moeder was Zibja van Ber-seba. 2 En Joas deed dat recht was in de ogen des HEEREN, al zijn dagen, in dewelke de priester Jojada hem onderwees.

     

     

    Het hierboven bijgevoegde chronologische schema toont in het jaar 860 v. Chr. een verticale rode markeringslijn voorstellende de meganatuurcatastrofe die toen de oude wereld trof. De Bijbel zwijgt over dit feit. Het was het jaar van de stichting van Carthago. Het jaartal 860 v. Chr. heb ik bekomen door het werken met de jaartallen die Flavius Josephus voor de Fenicische koningen opgeeft, en de link met Salomo en de bouw van de Tempel te Jeruzalem. In mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, hoofdstuk: 860 v. Chr. het jaartal van de stichting van Carthago, blz. 257-263, heb ik dit uitgewerkt. Er zaten volgen Josephus 143 jaar en acht maanden tussen het begin van de bouw van de Tempel en de stichting van Carthago. De regeerperiode van Salomo was 1007/967 v. Chr., en dit op basis van de sabbat- en jubeljaarrekening volgens William Whiston. Het resultaat op de tijdsbalk is 860 v. Chr.

     

     

    Verder maak ik in mijn boek TIJD en TIJDEN, de verbinding met het werk van Donald W. Patten, Ronald R. Hatch and Loren C. Steinhauer:

    (The Long Day of Joshua and Six Other Catastrophes, 1973, by, Chapter VI), en identificeer de mega-natuurcatastrofe van 860 v. Chr. als zijnde van kosmische oorsprong

     

    De drie aangehaalde bronnen leiden alle naar het jaartal 860 v. Chr. ter datering van de meganatuurcatastrofe die de oude wereld toen getroffen  heeft.

     

    Wordt vervolgd…

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

    01-02-2016 om 07:52 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (4 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    25-01-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De datering van Paulus’ ontmoeting met de opgestane Christus

    Mijn scheurkalender heeft vandaag (25 januari) de vermelding: Sint-Paulus bekering. Dit naast de vermelding van andere Roomse heiligen.

    De bekering van Paulus in de maand januari, negen maanden na de Pesachweek klopt echter Bijbels-chronologisch gezien, niet.

    In mijn werk TIJD en TIJDEN, 2015, hoofdstuk: 44 AD een navigatiepunt in de tijd, blz. 447-453, heb ik de chronologie van Paulus bekering en zendingsreizen op basis van de gegevens van het Bijbelboek Handelingen en de brief van Paulus aan de Galaten, uitgewerkt. (Voor wie het boek nog niet aangeschaft heeft en interesse heeft, zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579)

     

    De bekering van Paulus wordt beschreven in het eerste hoofdstuk van het Bijbelboek Handelingen. Op weg naar Damascus had Paulus zijn ontmoeting met de opgestane Heer en Heiland Jezus Christus. Een verhaal dat in de christenwereld algemeen bekend is. De datering van Paulus’ ontmoeting met Jezus Christus naar het einde toe van de maand januari, is echter gissen. Het Bijbelboek Handelingen geeft in de eerste hoofdstukken namelijk heel weinig of geen informatie waarmee we een en ander van de beschreven gebeurtenissen op de tijdsbalk zouden kunnen vastpinnen.

    De Pesachweek van 30 AD viel begin april. Het Pinksterfeest volgde aldus zeven maal zeven weken later eind mei 30 AD. De EKKLESIA ging toen, met de uitstorting van de Geest Gods over ongeveer 120 mensen, zowel mannen als vrouwen, van start.

    Ik ben van mening dat de gebeurtenissen zoals beschreven in de hoofdstukken drie tot en met negen alle in het jaar 30 AD plaatsvonden en dat de ontmoeting van Paulus met Christus in het najaar van 30 AD plaatsvond. Paulus verblijf van drie jaar te Damascus dateren we nu van de winter van 30/31 AD tot de winter van 32/33 AD. In het boek Handelingen wordt de periode van drie jaar beschreven als: ‘En toen er ‘verscheidene dagen’ verlopen waren..’, wat chronologisch geen probleem oplevert. Een westerling zou vandaag via zijn lineair historisch denken (dat wij van de Grieken hebben) deze geschiedenis anders neerpennen. Lucas, de schrijver van het boek Handelingen, gaf de zaken weer op een wijze die toen voor iedereen van die cultuur begrijpelijk was. Van ons vraagt het heden alleen maar goede wil om een en ander te ‘zien’ zoals de Bijbelschrijvers en de Geest die hen inspireerde het toen neerpenden. Want wie op zoek is in de Bijbel om de Bijbelse historische gegevens lineair op een tijdsbalk te plaatsen komt nooit bedrogen uit, want het zit er wel degelijk in. De Bijbel is een boek voor alle culturen van alle tijden.

     

     

    In het voorjaar van 33 AD vond Paulus’ ontmoeting met Petrus en Jakobus te Jeruzalem plaats. Dit was dan een private ontmoeting en geen officiële gemeentelijke samenkomst . Na een verblijf van vijftien dagen volgens de Galatenbrief, werd Paulus wegens gevaar voor zijn leven naar de havenstad Caesarea gebracht en vertrok hij volgens Handelingen 9:26-30, vandaar naar Tarsus in Cilicië. Paulus zou volgens de Galatenbrief daarop geruime tijd in Syrië en Cilicië werkzaam zijn. In het boek Handelingen, in de volgende hoofdstukken, handelen de beschreven gebeurtenissen buiten het zendingsbereik van Paulus. Het is pas in hoofdstuk 11:25 dat Barnabas er op uit gestuurd wordt om Paulus te zoeken ter ondersteuning van het werk in Antiochië. Het is pas in het elfde hoofdstuk van het boek Handelingen dat we de eerste maal een clou vinden waar we ergens op de tijdsbalk van de wereldgeschiedenis beland zijn. Hierna het citaat:

    Handelingen 11:25 En hij vertrok naar Tarsus om Saulus te zoeken; en toen hij hem gevonden had, bracht hij hem naar Antiochië. 26 En het geschiedde, dat zij een vol jaar (43/44 AD) in de gemeente gastvrij ontvangen werden en een brede schare leerden en dat de discipelen het eerst te Antiochië Christenen genoemd werden. 27 En in die dagen kwamen profeten van Jeruzalem te Antiochië; 28 en één uit hen, genaamd Agabus, stond op en gaf door de Geest te kennen, dat een grote hongersnood zou komen over het gehele rijk, (voor het jaar 46/48 AD uitgesproken!) die dan ook gekomen is onder Claudius (46/48 AD). 29 En de discipelen besloten, dat elk van hen naar draagkracht iets zenden zou tot ondersteuning van de broeders, die in Judea woonden; 30 dit deden zij ook en zij zonden het aan de oudsten door de hand van Barnabas en Saulus. (NBG Vertaling 1951)

    Einde citaat

     

    De geprofeteerde hongersnood ten tijde van keizer Claudius kan historisch nauwkeurig gedateerd worden voor een periode van drie jaar van het jaar 46 tot 48 AD. De profetie van Agabus werd aldus voor het jaar 46 AD uitgesproken. Een volgende belangrijke tijdsaanduiding in het Boek Handelingen hoofdstuk 12:21 is de beschreven dood van Koning Agrippa I die op de tijdsbalk der wereldgeschiedenis in het jaar 44 AD gedateerd werd. Dit sterven geschiedde volgens Handelingen 12:1-5 na het Paasfeest van 44 AD, een periode ook van beschreven vervolging van de jonge gemeente te Jeruzalem door Agrippa.

     

     

    Het is in het jaar 44 AD dat Paulus volgens de Galatenbrief een tweede maal naar Jeruzalem gaat wat aansluit bij Handelingen 12:24 t/m 13:1-3. De periode van veertien jaar die Paulus in zijn Galatenbrief vermeld zijn dus te rekenen vanaf het jaar van zijn bekering in 30 AD. Het tweede bezoek aan Jeruzalem zag geen bijzondere samenkomst maar het enige doel was het brengen van hun liefdedienst aan de gemeente te Jeruzalem. Daarna keerde Paulus terug naar Antiochië om onmiddellijk aan zijn zendingsreis te beginnen. Een reis die hem naar de steden van Galatië zou leiden. Vanuit Antiochië ging het via Cyprus naar Perge in Pamfylië en vandaar naar steden in Galatië waar zij onder hevige tegenstand van sommige Joden het evangelie aan Joden en Grieken brachten. Te Lystra was de tegenstand zo erg dat Paulus door een menigte gestenigd werd en voor dood achtergelaten (Handelingen 14:19). En het is via deze gebeurtenis dat we weer een ankerpunt op de tijdsbalk hebben. Paulus verhaalt namelijk vele jaren later deze gebeurtenis van het stenigen en zijn schijndood aan de Korintiërs in zijn tweede brief hoofdstuk 12 en vermeld erbij dat dit voorval veertien jaar eerder geschied was. De tweede brief aan de Korintiërs wordt algemeen aangenomen dat deze in 58 AD door Paulus geschreven werd. Wanneer we veertien jaar van dit jaartal aftrekken zitten we in het jaar 44 AD voor de zendingsreis naar Galatië.

     

    De conclusie is dat Paulus bij zijn terugkomst in Antiochië in het voorjaar van 45 AD zijn brief aan de Galaten schreef en historisch getrouw correct gewag maakt van slechts twee reizen naar Jeruzalem. De brief van de Galaten gaat namelijk vooraf aan zijn derde reis naar Jeruzalem die in Handelingen hoofdstuk 15 beschreven wordt. Een bijzondere bijeenkomst te Jerusalem die in het jaar 45 AD gedateerd wordt.

     

    De bekering van Paulus zit op de tijdsbalk verankerd in het najaar van 30 AD, het jaar van de kruisdood, opstanding en hemelvaart van Jezus Christus. De jaren 44 AD en 30 AD zitten als navigatiepunten in de tijd met elkaar op de tijdsbalk verankerd.

     

    Wordt vervolgd…

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

    25-01-2016 om 00:00 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (4 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    18-01-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.En de HERE gaf aan Israël een verlosser, zodat zij onder de overheersing van Aram uit kwamen…

    Met dit artikel wil ik de beloofde verlosser uit het Bijbelboek 2 Koningen 13:5 met de Assyrische koning Adad Nirari III identificeren, en verder de chronologische gegevens van de Assyrische annalen betreffende Adad Nirari III aan de chronologische gegevens van de Bijbel aanpassen, en op de tijdsbalk verankeren.

    De Assyriër Adad Nerari III was een tijdgenoot van de Bijbelse koningen Joahaz en Joas in Israël en van de koningen Joas en Amazia in Juda.

     

    De minderjarige Assyrische koning Adad Nirari III volgde onder voogdijschap van zijn moeder koningin Sammurat, zijn vader Shamsi Adad V op. Zijn regeringsjaren zijn volgens de orthodoxe berekening: 812/783 v. Chr. Volgens mijn revisie regeerde hij van 847 tot 820 v. Chr. Een verschil van 35 jaar.

     

     

    Het verschil tussen het orthodoxe jaartal 812 v. Chr. en het gereviseerde jaartal 847 v. Chr. (aan de hand van de Bijbel) voor het eerste regeringsjaar van Adad Nerari III, is groot. Men zou de schouders kunnen ophalen menende dat mijn revisie van de geschiedenis van de oudheid, wat de Assyriologie betreft, een brug te ver is.

    De Assyriologie bezit via de zogenaamde eponiemlijsten een koningslijst van de Assyrische koningen die vanaf de val van Nineveh, tot de negende eeuw v. Chr. teruggaat. Daarenboven heeft men de koningslijst verbonden met een astronomische berekende zonsverduistering over Nineveh in 763 v. Chr. Het eponiem namelijk van Bur Sagale in het tiende regeringsjaar van koning Assur Dan, vermeldt een verduistering van de zon over Nineveh. De regeerperiode van Adad Nerari III werd berekend op basis van de verankering van het tiende regeringsjaar van Assur Dan in het jaar 763 v. Chr. Zie link: http://www.bol.com/nl/p/de-assyriologie/9200000049946824/

     

    Het lijkt allemaal exacte wetenschap, maar in wezen is het dat niet. Men gaat er namelijk vanuit dat de Assyrische koningslijst volledig is en er geen namen zouden ontbreken. En hier wringt het schoentje aangezien er vanuit de Bijbel, de werken van Flavius Josephus, en andere bronnen, er duidelijke aanwijzingen zijn dat wel degelijk namen van Assyrische koningen uit de lijst verwijderd werden. Een Bijbels voorbeeld is de Assyrische koning die ten tijde van de Hebreeuwse profeet Jona zich tot de God van Israël keerde voor uitredding van de aangekondigde ramp.

     

    Een ander voorbeeld is de Griekse legende over een Assyrische koning met de naam Sardanapallos die de orthodoxe Assyriologie, zo hij al bestaan heeft, met Assurbanipal identificeert. Van Assurbanipal weten we dat deze Assyrische koning een zogenaamde cultuurmens was, bibliotheken oprichtte en in zijn tijd al aan archeologie deed. De Sardanapallos van het Griekse verhaal is hier echter met zijn brasserijen en schokkend levenseinde, een waar tegenbeeld van.

     

     

    Toen de voormalige IMF-baas Dominique Strauss-Kahn verleden jaar in het nieuws kwam wegens een rechtszaak in verband met zijn vermeende ‘brasserijen’, werd hij in de pers met Sardanapallos vergeleken. Op een dag werd ik toen door de BRT-radio opgebeld met de vraag voor meer uitleg over wie de ‘historische’ Sardanapallos met zijn orgieën geweest was. Ik was hen graag van dienst en gaf aan de telefoon de nodige uitleg. Ik zou ’s avonds nogmaals vanuit de studio gebeld worden ter uitzending. Toen ik ’s avonds op het juiste radiokanaal afstemde bleek dat men voor commentaar van een orthodoxe Assyrioloog gekozen had. De opgebelde deskundige had het echter uitsluitend over de weldaden van Assurbanipal, met een teleurgestelde BRT-omroeper die een paar keer onderbrak en in feite alleen informatie over de seksorgieën van Sardanapallos wilde weten, maar daarover van de deskundige geen antwoord kreeg. Ik was na de uitzending zo vrank en vrij om de studio te bellen en te zeggen dat ik het beter gekund had. Men had intussen al begrepen dat Sardanapallos van de legende geen enkele overeenkomst met de historische Assurbanipal had.

    Sardanapallos (Griekse naam van een Assyrische koning) en Assurbanipal zijn namelijk twee te onderscheiden koningen.

    Over de ‘historische’ Sardanapallos schreef ik eerder op dit blog een artikel. Sardanapallos, mythe of werkelijkheid? Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1424646000&stopdatum=1425250800

     

    Maar nu verder met de geschiedenis van Assur Nerari III. Van de koninginmoeder en regentes Sammurat van Adad Nerari III is een stele bewaard gebleven (gevonden te Kalat Sherkat in Assyrië) waarin het co-regentschap met de minderjarige Adad Nirari III vermeld wordt. Een andere vermelding (Saba’a stele) geeft voor de duur van het co-regentschap een periode van vijf jaar op.

    De orthodoxie identificeert koningin Sammurat met de legendarische Semiramis, de vrouw van de Bijbelse Nimrod, de eerste machthebber op aarde na de Grote Vloed. De Bijbelse gegevens betreffende Nimrod worden door hen als mythe beschouwd. Dit is echter niet mijn uitgangspunt. Het Bijbelboek Genesis is geschiedschrijving. De Sammurat van de negende eeuw voor Christus is te onderscheiden van de Semiramis van het derde millennium voor Christus.

     

    De eerder vermelde Saba’a-stele verhaalt eveneens een militaire campagne van Adad Nirari III naar Damascus in zijn vijfde regeringsjaar.

    Against Aram I marched. Mari', king of Aram, in Damascus his royal city, I shut up. The terrifying splendour of Assur overwhelmed him and he laid hold of my feet, he became my vassal. 2300 talents of silver, 20 talents of gold, 3000 talents of copper, 5000 talents of iron, coloured woollen and linen garments, an ivory bed, an ivory couch...his property and his goods, in immeasurable quantity, in Damascus, his royal city, in his palace, I received.

     

     

    Dit jaar is volgens de revisie op onze tijdsbalk, het jaartal 843 v. Chr. Dit gegeven past echter niet met de Bijbelse gegevens betreffende Damascus/Aram als belager van het tienstammenrijk. Het Bijbelboek 2 Koningen geeft Aram tijdens deze periode weer, als een vijand van koning Joahaz van Israël. Joahaz regeerde zeventien jaar van 847 tot 830 v. Chr. Een Assyrische belegering van Damascus met een verzwakking van Aram tot gevolg, past niet in dit tijdsschema. Hierna het betreffende Bijbelgedeelte:

     

    2 Koningen 13:1 In het drieëntwintigste jaar van Joas, de zoon van Achazja, de koning van Juda, werd Joachaz, de zoon van Jehu, koning over Israël te Samaria; hij regeerde zeventien jaar. 2 Hij deed wat kwaad is in de ogen des HEREN en volgde de zonden na, die Jerobeam, de zoon van Nebat, Israël had doen bedrijven; daarvan week hij niet af. 3 Daarom ontbrandde de toorn des HEREN tegen Israël, en Hij gaf hen in de macht van Hazaël, de koning van Aram, en in de macht van Benhadad, de zoon van Hazaël, al die tijd. 4 Maar Joachaz zocht de gunst van de HERE, en de HERE hoorde naar hem, want Hij had gezien hoe zwaar de koning van Aram Israël verdrukte. 5 En de HERE gaf aan Israël een verlosser, zodat zij onder de overheersing van Aram uit kwamen en de Israëlieten in hun tenten konden wonen zoals tevoren. 6 Toch weken zij niet af van de zonden van het huis van Jerobeam, die hij Israël had doen bedrijven; daarmee gingen zij voort. Ook bleef te Samaria de gewijde paal staan. 7 Waarlijk, hij had aan Joachaz geen krijgsvolk overgelaten dan vijftig ruiters, tien strijdwagens en tienduizend man voetvolk; want de koning van Aram had hen te gronde gericht en hen gemaakt als stof bij het dorsen. (NBG Vertaling 1951)

     

    De conclusie moet zijn dat de vermelding op de Saba’a stele betreffende de belegering van Damascus in het vijfde regeringsjaar van Adad Nirari III fout is. Hoogstwaarschijnlijk hebben we met een schrijffout te maken en is het vijftiende regeringsjaar van Adad Nirari III bedoeld. De Assyrische gegevens spreken elkaar onderling ook tegen, wat maakt dat ik van een foutieve Assyrische kroniek kan uitgaan.

    De bekende eponiemlijsten geven in afwijking met de Saba’a stele, voor het vijfde regeringsjaar van Adad Nirari III geen campagne naar Damascus weer, maar een veldtocht naar Arpad in Noord-Syrië. Wat vreemd is aangezien Arpad slechts een provinciestad was en Damascus echter de hoofdstad van het toen machtige Aram. Hierna de Eponiemlijst van alle regeringsjaren van Adad Nirari III ter illustratie. De jaren tussen haakjes zijn de jaartallen van de orthodoxe met rechts mijn gereviseerde jaartallen:

     

    [809/808] 847/846 During the eponymy of Adad-Nirari [III], the king of Assyria, campaign against Media

    [808/807] 846/845 During the eponymy of Nergal-ilaya, the commander in chief, campaign against Guzana.

    [807/806] 845/844 During the eponymy of Bêl-dân, the palace herald, campaign against Mannea.

    [806/805] 844/843 During the eponymy of Sil-Bêli, the chief butler, campaign against Mannea.

    [805/804] 843/842 During the eponymy of Aššur-taklak, the chamberlain, campaign against Arpad.

    [804/803] 842/841 During the eponymy of Ilu-issiya, governor of Aššur, campaign against Hazazu.

    [803/802] 841/840 During the eponymy of Nergal-ereš, governor of Rasappa, campaign against Ba'alu.

    [802/801] 840/839 During the eponymy of Aššur-balti-ekurri, governor of Arrapha, campaign against the Sealand; plague.

    [801/800] 839/838 During the eponymy of Inurta-ilaya, governor of Ahizuhina, campaign against Hubuškia.

    [800/799] 838/837 During the eponymy of Šep-Ištar, governor of Nisibis, campaign against Media.

    [800/799] 837/836 During the eponymy of Šep-Ištar, governor of Nisibis, campaign against Media

    [799/798] 836/835 During the eponymy of Marduk-išmanni, governor of Amedi, campaign against Media.

    [798/797] 835/834 During the eponymy of Mutakkil-Marduk, the chief eunuch, campaign against Lušia.

    [797/796] 834/833 During the eponymy of Bêl-tarsi-iluma, governor of Kalhu, campaign against Namri.

    [796/795] 833/832 During the eponymy of Aššur-bêla-usur, governor of Habruri, campaign against Manduate.

    [795/794] 832/831 During the eponymy of Marduk-šaduni, governor of Raqmat, campaign against Der.

    [794/793] 831/830 During the eponymy of Kinu-abua, governor of Tušhan, campaign against Der.

    [793/792] 830/829 During the eponymy of Mannu-ki-Aššur, governor of Guzana, campaign against Media.

    [792/791] 829/828 During the eponymy of Mušallim-Inurta, governor of Tille, campaign against Media.

    [791/790] 828/827 During the eponymy of Bêl-iqišanni, governor of Šibhiniš, campaign against Hubuškia.

    [790/789] 827/826 During the eponymy of Šep-Šamaš, governor of Isana, campaign against Itu'a.

    [789/788] 826/825 During the eponymy of Inurta-mukin-ahi, governor of Nineveh, campaign against Media.

    [788/787] 825/824 During the eponymy of Adad-mušammer, governor of Kalizi, campaign against Media; foundations of the temple of Nabû in Nineveh laid.

    [787/786] 824/823 During the eponymy of Sil-Ištar, governor of Arbela, campaign against Media; Nabû entered his new temple.

    [786/785] 823/822 During the eponymy of Nabû-šarra-usur, governor of Talmusu, campaign against Kisku.

    [785/784] 822/821 During the eponymy of Adad-uballit, governor of Tamnuna, campaign against Hubuškia; [the god] Anu the Great went to Der.

    [784/783] 821/820 During the eponymy of Marduk-šarra-usur, governor of Arbela, campaign against Hubuškia.

    [783/782] 820/819 During the eponymy of Inurta-nasir, governor of Mazamua, campaign against Itu'a.

    [782/781] 819/818 During the eponymy of Iluma-le'i, governor of Nisibis, campaign against Itu'a.

     

    De conclusie moet zijn dat naar het einde toe van de regeringsperiode van Joahaz van Israel, en los van de tegensprekelijke eponiemlijst, een Assyrische invasie in Aram heeft plaatsgevonden. Hoogstwaarschijnlijk in het vijftiende regeringsjaar van Adad Nirari III.

     

    De Assyriër Adad Nirari III werd zodoende ‘een verlosser voor Israël’:

    2 Koningen 13:5 En de HERE gaf aan Israël een verlosser, zodat zij onder de overheersing van Aram uit kwamen en de Israëlieten in hun tenten konden wonen zoals tevoren.

     

    De Bijbel noemt de naam niet, noch de nationaliteit van deze verlosser die hen van de overheersing door Aram verloste. Maar ook in het Assyrische verslag wordt bijvoorbeeld de naam van de koning van Aram niet genoemd. Er is slechts een verwijzing naar een ‘Mari, koning van Aram’. Mari is hier geen eigennaam maar betekent alleen HEER. De Assyrische berichtgeving voor deze tijdsperiode is onduidelijk en levert vraagteken op vraagteken. Met de hulp van de historische boeken van de Bijbel en de fragmentarische Assyrische gegevens is het mogelijk een en ander te reconstrueren.

     

     

    De Eponiemlijst vermeldt in het vijftiende regeringsjaar van Adad Nirari III een campagne naar ‘Manduate’. Dit gebied wordt algemeen als de Bekavallei in de Libanon geïdentificeerd. Het ligt voor de hand aangezien het van de Bekavallei slechts een steenworp naar Damascus is, en in dat zelfde jaar Damascus belegerd werd.

     

    Er is ook een stele van Adad Nirari III gevonden waar deze claimt schatting van koning Joas van Juda, ontvangen te hebben. Dit gegeven past ook in het jaar 833 v. Chr. met de campagne van Adad Nerari III tegen Damascus. Dat jaar was het eerste regeringsjaar van Joas van Juda in co-regentschap met zijn vader Joahaz.

     

    Wordt vervolgd

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

    18-01-2016 om 00:00 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (4 Stemmen)
    >> Reageer (0)


    Archief per week
  • 02/11-08/11 2020
  • 22/06-28/06 2020
  • 08/06-14/06 2020
  • 01/06-07/06 2020
  • 18/05-24/05 2020
  • 04/05-10/05 2020
  • 27/04-03/05 2020
  • 13/04-19/04 2020
  • 06/04-12/04 2020
  • 27/01-02/02 2020
  • 20/01-26/01 2020
  • 31/12-06/01 2019
  • 23/12-29/12 2019
  • 16/12-22/12 2019
  • 09/12-15/12 2019
  • 02/12-08/12 2019
  • 25/11-01/12 2019
  • 18/11-24/11 2019
  • 11/11-17/11 2019
  • 04/11-10/11 2019
  • 28/10-03/11 2019
  • 21/10-27/10 2019
  • 14/10-20/10 2019
  • 07/10-13/10 2019
  • 30/09-06/10 2019
  • 23/09-29/09 2019
  • 16/09-22/09 2019
  • 09/09-15/09 2019
  • 02/09-08/09 2019
  • 26/08-01/09 2019
  • 19/08-25/08 2019
  • 12/08-18/08 2019
  • 05/08-11/08 2019
  • 29/07-04/08 2019
  • 22/07-28/07 2019
  • 15/07-21/07 2019
  • 08/07-14/07 2019
  • 01/07-07/07 2019
  • 24/06-30/06 2019
  • 17/06-23/06 2019
  • 10/06-16/06 2019
  • 03/06-09/06 2019
  • 27/05-02/06 2019
  • 20/05-26/05 2019
  • 13/05-19/05 2019
  • 06/05-12/05 2019
  • 29/04-05/05 2019
  • 22/04-28/04 2019
  • 15/04-21/04 2019
  • 08/04-14/04 2019
  • 01/04-07/04 2019
  • 25/03-31/03 2019
  • 18/03-24/03 2019
  • 11/03-17/03 2019
  • 04/03-10/03 2019
  • 25/02-03/03 2019
  • 18/02-24/02 2019
  • 11/02-17/02 2019
  • 04/02-10/02 2019
  • 28/01-03/02 2019
  • 21/01-27/01 2019
  • 14/01-20/01 2019
  • 07/01-13/01 2019
  • 01/01-07/01 2018
  • 24/12-30/12 2018
  • 17/12-23/12 2018
  • 10/12-16/12 2018
  • 03/12-09/12 2018
  • 26/11-02/12 2018
  • 19/11-25/11 2018
  • 12/11-18/11 2018
  • 05/11-11/11 2018
  • 29/10-04/11 2018
  • 22/10-28/10 2018
  • 15/10-21/10 2018
  • 08/10-14/10 2018
  • 01/10-07/10 2018
  • 24/09-30/09 2018
  • 17/09-23/09 2018
  • 10/09-16/09 2018
  • 03/09-09/09 2018
  • 27/08-02/09 2018
  • 20/08-26/08 2018
  • 13/08-19/08 2018
  • 06/08-12/08 2018
  • 30/07-05/08 2018
  • 23/07-29/07 2018
  • 16/07-22/07 2018
  • 09/07-15/07 2018
  • 02/07-08/07 2018
  • 25/06-01/07 2018
  • 11/06-17/06 2018
  • 04/06-10/06 2018
  • 28/05-03/06 2018
  • 21/05-27/05 2018
  • 14/05-20/05 2018
  • 07/05-13/05 2018
  • 30/04-06/05 2018
  • 23/04-29/04 2018
  • 16/04-22/04 2018
  • 09/04-15/04 2018
  • 02/04-08/04 2018
  • 26/03-01/04 2018
  • 19/03-25/03 2018
  • 12/03-18/03 2018
  • 05/03-11/03 2018
  • 26/02-04/03 2018
  • 19/02-25/02 2018
  • 12/02-18/02 2018
  • 05/02-11/02 2018
  • 29/01-04/02 2018
  • 22/01-28/01 2018
  • 15/01-21/01 2018
  • 08/01-14/01 2018
  • 01/01-07/01 2018
  • 25/12-31/12 2017
  • 18/12-24/12 2017
  • 11/12-17/12 2017
  • 04/12-10/12 2017
  • 27/11-03/12 2017
  • 20/11-26/11 2017
  • 13/11-19/11 2017
  • 06/11-12/11 2017
  • 30/10-05/11 2017
  • 23/10-29/10 2017
  • 16/10-22/10 2017
  • 09/10-15/10 2017
  • 02/10-08/10 2017
  • 25/09-01/10 2017
  • 18/09-24/09 2017
  • 11/09-17/09 2017
  • 04/09-10/09 2017
  • 28/08-03/09 2017
  • 21/08-27/08 2017
  • 14/08-20/08 2017
  • 07/08-13/08 2017
  • 31/07-06/08 2017
  • 24/07-30/07 2017
  • 17/07-23/07 2017
  • 10/07-16/07 2017
  • 03/07-09/07 2017
  • 26/06-02/07 2017
  • 19/06-25/06 2017
  • 12/06-18/06 2017
  • 05/06-11/06 2017
  • 29/05-04/06 2017
  • 22/05-28/05 2017
  • 15/05-21/05 2017
  • 08/05-14/05 2017
  • 01/05-07/05 2017
  • 24/04-30/04 2017
  • 17/04-23/04 2017
  • 10/04-16/04 2017
  • 03/04-09/04 2017
  • 27/03-02/04 2017
  • 20/03-26/03 2017
  • 13/03-19/03 2017
  • 06/03-12/03 2017
  • 27/02-05/03 2017
  • 20/02-26/02 2017
  • 13/02-19/02 2017
  • 06/02-12/02 2017
  • 30/01-05/02 2017
  • 23/01-29/01 2017
  • 16/01-22/01 2017
  • 09/01-15/01 2017
  • 02/01-08/01 2017
  • 26/12-01/01 2017
  • 19/12-25/12 2016
  • 12/12-18/12 2016
  • 05/12-11/12 2016
  • 28/11-04/12 2016
  • 21/11-27/11 2016
  • 14/11-20/11 2016
  • 07/11-13/11 2016
  • 31/10-06/11 2016
  • 24/10-30/10 2016
  • 17/10-23/10 2016
  • 10/10-16/10 2016
  • 03/10-09/10 2016
  • 26/09-02/10 2016
  • 19/09-25/09 2016
  • 12/09-18/09 2016
  • 29/08-04/09 2016
  • 22/08-28/08 2016
  • 15/08-21/08 2016
  • 08/08-14/08 2016
  • 01/08-07/08 2016
  • 25/07-31/07 2016
  • 18/07-24/07 2016
  • 11/07-17/07 2016
  • 04/07-10/07 2016
  • 27/06-03/07 2016
  • 20/06-26/06 2016
  • 13/06-19/06 2016
  • 06/06-12/06 2016
  • 30/05-05/06 2016
  • 23/05-29/05 2016
  • 16/05-22/05 2016
  • 09/05-15/05 2016
  • 02/05-08/05 2016
  • 25/04-01/05 2016
  • 18/04-24/04 2016
  • 11/04-17/04 2016
  • 04/04-10/04 2016
  • 28/03-03/04 2016
  • 21/03-27/03 2016
  • 14/03-20/03 2016
  • 07/03-13/03 2016
  • 29/02-06/03 2016
  • 22/02-28/02 2016
  • 15/02-21/02 2016
  • 08/02-14/02 2016
  • 01/02-07/02 2016
  • 25/01-31/01 2016
  • 18/01-24/01 2016
  • 11/01-17/01 2016
  • 04/01-10/01 2016
  • 28/12-03/01 2016
  • 21/12-27/12 2015
  • 14/12-20/12 2015
  • 07/12-13/12 2015
  • 30/11-06/12 2015
  • 23/11-29/11 2015
  • 16/11-22/11 2015
  • 09/11-15/11 2015
  • 02/11-08/11 2015
  • 26/10-01/11 2015
  • 19/10-25/10 2015
  • 12/10-18/10 2015
  • 05/10-11/10 2015
  • 28/09-04/10 2015
  • 21/09-27/09 2015
  • 14/09-20/09 2015
  • 07/09-13/09 2015
  • 31/08-06/09 2015
  • 24/08-30/08 2015
  • 17/08-23/08 2015
  • 10/08-16/08 2015
  • 03/08-09/08 2015
  • 27/07-02/08 2015
  • 20/07-26/07 2015
  • 13/07-19/07 2015
  • 06/07-12/07 2015
  • 29/06-05/07 2015
  • 22/06-28/06 2015
  • 15/06-21/06 2015
  • 08/06-14/06 2015
  • 01/06-07/06 2015
  • 25/05-31/05 2015
  • 18/05-24/05 2015
  • 11/05-17/05 2015
  • 04/05-10/05 2015
  • 27/04-03/05 2015
  • 20/04-26/04 2015
  • 13/04-19/04 2015
  • 06/04-12/04 2015
  • 30/03-05/04 2015
  • 23/03-29/03 2015
  • 09/03-15/03 2015
  • 02/03-08/03 2015
  • 23/02-01/03 2015
  • 16/02-22/02 2015
  • 02/02-08/02 2015
  • 26/01-01/02 2015
  • 12/01-18/01 2015
  • 05/01-11/01 2015
  • 30/12-05/01 2014
  • 22/12-28/12 2014
  • 15/12-21/12 2014
  • 01/12-07/12 2014
  • 24/11-30/11 2014
  • 17/11-23/11 2014
  • 10/11-16/11 2014
  • 03/11-09/11 2014
  • 27/10-02/11 2014
  • 20/10-26/10 2014
  • 06/10-12/10 2014
  • 29/09-05/10 2014
  • 22/09-28/09 2014
  • 28/07-03/08 2014
  • 14/07-20/07 2014
  • 30/06-06/07 2014
  • 23/06-29/06 2014
  • 16/06-22/06 2014
  • 09/06-15/06 2014
  • 02/06-08/06 2014
  • 19/05-25/05 2014
  • 05/05-11/05 2014
  • 21/04-27/04 2014
  • 14/04-20/04 2014
  • 07/04-13/04 2014
  • 24/03-30/03 2014
  • 10/03-16/03 2014
  • 03/03-09/03 2014
  • 24/02-02/03 2014
  • 17/02-23/02 2014
  • 10/02-16/02 2014
  • 03/02-09/02 2014
  • 27/01-02/02 2014
  • 20/01-26/01 2014
  • 06/01-12/01 2014

    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !

    Blog als favoriet !


    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs