Deze maand gedenken we dat het
vijfenzeventig jaar geleden is dat het Russische leger Auschwitz bevrijde . Hierna
een citaat uit mijn nog altijd actuele boek DE TWEEDE WERELDOORLOG DOOR DE OGEN
VAN EEN NEUTRALE BELG, 2007.
Citaat: Op 26 januari 1945
werd Auschwitz door de Russen bevrijd. De wereld, werd nu getuige van de vernietigingsindustrie
van de nazi's. In de doodsindustrie van
Auschwitz kwamen naar schatting 2.5 miljoen mensen om het leven. Onder
de kundige leiding van de kampcommandant
Rudolf Höss werd de vernietiging van mensenlevens
een ware industrie. Op het laatst hadden de vijf crematoria een dag-capaciteit van 4756 (HORIZON BBC 1994, Producer Isabelle Rosin, Editor Jana
Bennett) personen. Deze cijfers tonen aan hoe bijvoorbeeld in 1944 vijfhonderdduizend Hongaarse Joden op enkele weken
tijd vermoord konden worden. 4756 personen per dag geeft 47.560 mensen op tien
dagen tijd en 142.680 op dertig dagen tijd. Binnen een periode van slechts
drie maanden verdwenen circa 425.000 Hongaarse mensen via de schoorsteen in
Auschwitz.
Pas toen het Rode Leger dit
kamp bevrijde, drong de waarheid in Europa door. En wanneer de Amerikanen
Bergen-Belsen onder ogen kregen (dat niet
eens een vernietigingskamp was maar een 'concentratie'kamp dan eerst
ging het Westen beseffen wat er die jaren
daarvoor gebeurd was. Het was echter
te laat. Zes miljoen Joden waren vermoord! Toen alle hulp nog mogelijk
was, in de jaren dertig toen de pogroms
begonnen, had het Westen verzuimd hieraan te verhelpen. En tijdens de
oorlog werd niets ondernomen het lot van de
Joden te verzachten. Men waste zijn handen in onschuld! Geheel
onschuldig waren Engeland en de VS echter
niet. Zij hadden immers in de jaren dertig hun grenzen en die van het
mandaatgebied Palestina gesloten voor
Joden. De Duitse Joden werden zo veroordeeld in het 'slachthuis’ Nazi-Duitsland
te blijven, en het onvermijdelijke af te
wachten. De bedoelingen van de nazi's waren nochtans altijd zeer duidelijk
geweest. Mijn hoofdstuk over "Endlösung" begon ik met een
toespraak van Hitler, die voor de goede
luisteraar niet dubbelzinnig te
interpreteren viel: "Deutschland erwache-Judaverrecke"
was niet alleen een slogan, maar
bittere werkelijkheid voor de Europese Joden onder Nazi-Duitse
bezetting.
Ik wens de lezers van mijn blog een gelukkig en
voorspoedig nieuw jaar 2020 AD
Numeri 6:22 En de HEERE sprak tot Mozes, zeggende:
23 Spreek tot Aäron en zijn zonen, zeggende: Alzo zult gijlieden de kinderen
Israëls zegenen, zeggende tot hen:
24 De HEERE zegene u, en behoede u! (in 2020), 25 De HEERE doe Zijn
aangezicht over u lichten, en zij u genadig! (in 2020), 26 De HEERE verheffe Zijn aangezicht over u, en geve u
vrede! (in 2020) 27 Alzo zullen zij
Mijn Naam op de kinderen Israëls leggen; en Ik zal hen zegenen.
(Statenvertaling)
In
december 2019 heb ik de kaap van ruim 35.000 hits of pageviews voor mijn blog
overschreden. Met een totaal van 23.638 unieke bezoekers bevind ik mij sinds
2014 nu in de top 100 op een totaal van 195.229 blogs. Volgens de geografische
statistieken zijn de landen van herkomst als het volgt verdeeld: 44.4 % België,
42.1 % Nederland, 5.3 % Verenigde Staten, 1.4 % Israël, 1.0 % Duitsland en 5.8 %
overige. Een resultaat waar ik dankbaar voor ben.
Met
hartelijke groet,
Robert
De Telder
Hierna
een index van de geplaatste artikels op mijn blog in 2019:
Mijn
artikel van deze week is een aanvulling op mijn publicatie van verleden week op
dit blog: de antagonisten in de slag bij Karchemis in 605 v. Chr. Volgens Dr.
Immanuel Velikovsky (1895/1979) was de bekende farao Ramses II van de
negentiende dynastie identiek met farao Necho II van de zesentwintigste
dynastie en was de Babyloniër Nebukadnezar een tijdgenoot en zijn antagonist.
Het Hettietische koninkrijk zou volgens Velikovsky hetzelfde rijk zijn geweest
als het Chaldeeuwse rijk van Nebukadnezar? Met zijn boek Ramses II en zijn tijd lanceerde hij in 1978 zijn herschikking van
de farao s van Manetho s negentiende dynastie op de tijdsbalk. Ik vermeldde
in het artikel dat het boek bij publicatie niet alleen door de orthodoxe
egyptologie werd afgewezen maar ook door verschillende revisionisten van de
geschiedenis van de oudheid. Voor velen was het te drastisch. De orthodoxe
Egyptologie heeft Ramses II op de tijdsbalk geplaatst van het jaar 1279 tot
1212 v. Chr. Meer dan zes eeuwen tijdverschil zitten er tussen beide
constructies.
In een
eerder artikel op dit blog gaf ik aandacht aan twee revisionisten van de
geschiedenis van de oudheid: de Bijbelvorser Donovan A. Courville (The Exodus
Problem and its Ramifications, 1971) en de egyptoloog David Rohl (A Test of
Time, 1995)
Het
hierboven getoonde schema van Courville laat de reconstructie van de Egyptische
dynastieën in relatie tot Israël zien. De onderzoeker Donovan A. Courville laat
in zijn opus magnum: The Exodus Problem and its Ramifications, 1971, de
negentiende dynastie van Manetho de achttiende dynastie opvolgen en plaatst
Ramses II op de tijdsbalk in de periode 805/739 v. Chr. en maakt hem een
tijdgenoot van de koningen Uzzia van Juda en van Jerobeam II van Israël. Deze
koningen van Juda en Israël evenaarden echter de macht van David en beheersten
het gebied vanaf de beek van Egypte tot aan de Eufraat. De expansionistische Ramses
II laat zich tijdens deze epoque niet eenvoudig op de tijdsbalk plaatsen. Waar
Courville s reconstructie met Velikovsky overeenstemt is zijn contemporaine
plaatsing van het Egyptische Oude- en Midden-rijk voor de Exodus van
Israëlieten. Beide rijken kwamen aan hun einde als een gevolg van de tien
plagen en de vernietiging van het Egyptische leger in de Schelfzee ten onder.
Hetzelfde jaar van de exodus vielen de Hyksos Egypte binnen en overrompelden
het in korte tijd. Er was geen tegenstand van Egyptische zijde aangezien het Egyptische
leger in de Exodus-ramp ten onder ging. Velikovsky identificeerde de Hyksos of
Amoe uit Egyptische bron met de Bijbelse Amalekieten en voegde de periode van
de Hyksos als tussenperiode in de Egyptische geschiedenis in van de vijftiende
tot de tiende eeuw v. Chr. Courville volgt hem daar in en plaatst de Hyksos
dynastieën op de tijdsbalk gelijk met de lange richterenperiode in Israël. Het
Egyptische nieuwe rijk vangt aan met de verdrijving van de Hyksos en deze farao
s zijn nu tijdgenoten van de koningen Saul, David en Salomo van Israël. Voor
de onderzoeker Donovan A. Courville (1901/1996) was de Bijbel een historisch
boek dat hij met ontzag voor de Auteur in zijn reconstructie van de Egyptische
geschiedenis van de oudheid hanteerde.
De
bekende Egyptoloog David Rohl heeft
het werk van Velikovsky verworpen en een eigen variant uitgewerkt. In zijn
bestseller A TEST OF TIME beperkt
hij de tijd dat de Hyksos over
Egypte heersten tot een kwart van de gangbaar geaccepteerde Hyksos-tijd. Het
Nieuwe Egyptische Rijk zit volgens zijn reconstructie op de tijdsbalk voor een
groot gedeelte contemporain met de Richteren-periode in Israël, en de eerste
koning van het verenigd koninkrijk van de twaalf stammen: Saul, laat hij in een
vazal-status met farao in Egypte corresponderen. Hierbij zij echter opgemerkt
dat het Bijbelboek Richteren nergens naar Egypte als een macht in de regio
verwijst. Een en ander is aldus indien men met de Bijbel als historische bron
rekening houdt, moeilijk te aanvaarden. Over de historisch verifieerbare
tijdsperiode dat de Hyksos over Egypte heersten schreef ik op 12.09.2016 op dit blog een artikel: hoelang
heersten de Hyksos over Egypte?, zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1473631200&stopdatum=1474236000
Rohl s
navigatiepunt op de tijdsbalk ter plaatsing van het Nieuwe Rijk is een
vermeende zonsverduistering over Oegarit in het jaar 1012 v. Chr. op 9 mei in
de namiddag, precies te 18.09 u. (A Test of Time, Chapter Eleven, Navigating by
the Stars. The Ugarit Solar Eclipse). Een astronoom berekende voor hem met een
computerprogramma de zonsverduistering over Oegarit. Rohl bouwt zijn thesis op
rond de ontdekking van een kleitablet in de ruïnes van Oegarit. Het ontcijferde kleitablet KTU 1.78 bevat de volgende
tekst: The day of the new moon of Hiyaru was put to shame as the sun (goddess)
set, with Rashap (?) as her gate keeper. In de Amarnabrief EA151
beschrijft de koning van Tyrus; Abimilki, het catastrofale einde van Oegarit
aan farao Achnaton: En vuur heeft Oegarit, de stad van de koning, verteerd; de
helft ervan is verteerd, en de andere helft niet; en het volk van het leger van
Hatti is niet daar. Rohl verankerde vanuit zijn bevindingen het twaalfde
regeringsjaar van farao Achnaton met het jaar 1012 v. Chr., en rangschikte de
overige regeerperioden van de farao s van de achttiende dynastie op basis van
dit ankerjaar. Rohl s tijdsconstructie maakt dat zowel Saul als David
tijdgenoten van farao Amonhotep IV van de achttiende dynastie waren en
ondergeschikt aan hem. De knecht-relatie naar farao toe past echter niet in het
tijdskader van het Bijbelboek 2 Kronieken 12:1-9, waar staat dat het
knechtschap naar Egypte toe, pas in het vijfde regeringsjaar van Rehabeam een
aanvang nam. Wanneer men de betreffende Amarna-brieven online op het internet
leest dan valt onmiddellijk op dat de Amarna-correspondenten allen afgodendienaars
waren. De persoon van David staat uitvoerig in de Bijbel beschreven waar vooral
de Bijbelboeken 1 en 2 Samuël, 1 Koningen en 1 Kronieken zijn levensloop
beschrijven. Zo ook zijn er meerdere psalmen in de Bijbel die door David
geschreven zijn. Een man naar mijn hart noemt de HEERE God hem. Wanneer men
al deze informatie tot zich neemt is het onmogelijk koning David
van Israël als een afgodendienaar te herkennen.
De
keuze voor de duur van de Hyksos/Amalek-tijd dient bepaald door wat de Bijbel
over deze epoque te zeggen heeft. De constructie van Velikovsky, Courville en
anderen, die de Hyksos-tijd tussen de Exodus en het optreden van Saul tegen
Amalek plaatsen,
past in het Bijbelse tijdskader. De constructie van Rohl past hierin niet.
De
kosmische catastrofetheorie van Velikovsky en verder uitgewerkt door de
wetenschappers Patten, Hatch, Steinhauer (The Long Day of Joshua and Six Other
Catastrophes, 1973), en anderen, liet Rohl ook varen. Hij volgt de
evolutietheorie, de orthodox-kosmische uniformiteittheorie. Vanuit deze theorie
neemt men aan dat wat men tegenwoordig in de kosmos vaststelt altijd zo geweest
is: The Present is the Key to the Past. De eerder geciteerde wetenschappers
tonen nochtans aan dat planeet aarde meerdere malen in de oudheid in haar baan
om de zon verstoord werd en er tegen de achtste eeuw v. Chr. een
kalenderhervorming nodig was. Zie TIJD en TIJDEN, 2016, hoofdstuk: de
noodzakelijke kalenderhervorming van de achtste eeuw voor Christus, blz.
331-338). De conclusie zou moeten zijn dat men geen exacte zonsverduisteringen
in de tijd kan terugrekenen, die voorbij het veertiende regeringsjaar van
koning Hizkia van Juda gaan. In dat jaar, leert de Bijbel (Jesaja 38:1-8), ging
de schaduw van de zon op de trap van Achaz, tien treden terug. Aan de
meganatuurcatastrofe van kosmische oorsprong van het veertiende regeringsjaar
van Hizkia, gingen nog eerdere meganatuurcatastrofes vooraf. Zie recent het
artikel van 28.10.2019 op dit blog,
link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1572217200&stopdatum=1572822000
Het
einde van de stad Oegarit gepaard gaande met de kosmische tekenen aan de zon,
kan beter aan de hand van de cyclus van meganatuurcatastrofes van de achtste
eeuw v. Chr., gedateerd worden. Een ander hemellichaam was dan verantwoordelijk
voor de zonsverduistering. Zie het artikel van 09.12.2019 op dit blog, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1575846000&stopdatum=1576450800
De
egyptoloog David Rohl (A Test of
Time, 1995) laat de negentiende dynastie de achttiende opvolgen via zijn
navigatiepunt de vermeende zonsverduistering over Oegarit in het jaar 1012 v.
Chr. en het twaalfde regeringsjaar van Achnaton en plaatst Ramses II in de tiende eeuw v. Chr. op de tijdsbalk. Bovendien identificeert
hij Ramses II met de Bijbelse farao Sisak die in het vijfde regeringsjaar van
Rehabeam van Juda, Jeruzalem innam en de Tempelschatten als buit meenam. Waar
de egyptoloog Rohl volledig de mist ingaat is dat hij de jaartallen der
regeerperioden van de koningen van Israël en Juda hanteert die door Thiele in
de tweede helft van de twintigste eeuw gefabriceerd werden om deze te laten
passen met de chronologische gegevens die de Assyriologie voor de koningen van
Assyrië opdringt. Hoewel Rohl in zijn boek A TEST OF TIME een appendix over de
noodzaak van de herziening van de jaartallen door de Assyriologie geleverd
toevoegde gaat hij desalniettemin er van uit de uitgedokterde regeerperiode
voor Saul door de geleerde Edwin R. Thiele (1895/1986): The Mysterious Numbers
of the Hebrew Kings, 1977, correct is?
De regeerperiode van Saul zit
echter Bijbels-historisch op de tijdsbalk verankerd met de jaren 1087/1047 v.
Chr. De gefabriceerde jaartallen van Thiele voor Saul zijn 1051/1011 v. Chr. of een verschil van zesendertig jaar. De noodlottige constructie van Thiele heb ik ook in
EXODUS, 2016, met het hoofdstuk: het jaartal van de Exodus 1483 v. Chr., blz.
59-69, besproken. Thiele verkorte de regeringsduur
van de koningen van Juda en Israël ter inlassing in het Assyrische tijdskader. Het gangbare jaartal 1447 v.
Chr. voor de Exodus is ook het resultaat van het hanteren van Thiele s
constructie.
De conclusie is dat A TEST
OF TIME wat het onderdeel over de Hyksos-periode en de identificatie van Ramses
II met de Bijbelse Sisak betreft de test met de Bijbel niet doorstaan heeft. Ik
wil echter benadrukken dat het een onderdeel van het werk van David Rohl is, en
niet heel zijn studie. Wie mijn blog regelmatig volgt weet de maat van de
waarde die ik aan het algemene onderzoek van de Egyptoloog David Rohl hecht. Ook
Velikovsky volg ik niet blindelings, maar wijk ook hier op onderdelen
regelmatig af. Ook hier val ik de autodidact Velikovsky niet af en/of verklaar
hem als achterhaald, maar geef ik krediet aan wie krediet toekomt. We staan
tenslotte allemaal op de schouders van mensen die ons zijn voorgegaan. Ik vraag
me zelfs af of er vandaag zonder Velikovsky een revisionisme van de
geschiedenis van de oudheid bestaan zou hebben?
Men
moet ook geen Egyptoloog zijn, om bepaalde reconstructies van de geschiedenis
van de oudheid af te wijzen. Gewone Bijbelkennis is voldoende, zoals eertijds
de Griekse christenen te Berea in de tijd van Paulus het toepasten.
Handelingen
17:10 En de broeders zonden terstond des nachts Paulus en Silas weg naar Berea;
welke, daar gekomen zijnde, gingen heen naar de synagoge der Joden; 11 En dezen waren edeler, dan die te
Thessalonica waren, als die het woord ontvingen met alle toegenegenheid, onderzoekende dagelijks de Schriften, of
deze dingen alzo waren. 12 Velen dan uit hen geloofden, en van de Griekse
eerlijke vrouwen en van de mannen niet weinige. (Statenvertaling)
Deze
mensen gingen dagelijks de Schriften (wat wij vandaag het Oude Testament
noemen) na of de zaken die Paulus verkondigde wel klopten.
De antagonisten in de slag bij Karchemis in 605 v. Chr.
Jeremia
46:1 Het woord des HEEREN, dat tot den profeet Jeremia geschied is tegen de
heidenen. 2 Tegen Egypte; tegen het heir
van Farao Necho, koning van Egypte, dat aan de rivier Frath, bij Karchemis was, dat Nebukadrezar, de koning van Babel, sloeg, in het vierde jaar van Jojakim, den zoon van Josia, den koning van
Juda. 3 Rust het schild en de rondas toe, en nadert tot den strijd! 4 Spant de
paarden aan, en klimt op, gij ruiters! en stelt u met helmen; veegt de spiesen,
trekt de pantsiers aan! 5 Waarom zie Ik, dat zij versaagd en achterwaarts
gedreven zijn? Zelfs hun helden zijn verslagen, en nemen de vlucht, en zien
niet om; er is schrik van rondom, spreekt de HEERE. 6 De snelle ontvliede niet,
en de held ontkome niet; tegen het
noorden, aan den oever der rivier
Frath zijn zij gestruikeld en gevallen. 7 Wie is deze, die optrekt als een
stroom, wiens wateren zich bewegen als de rivieren? 8 Egypte trekt op als een
stroom, en zijn wateren bewegen zich als de rivieren; en hij zegt: Ik zal
optrekken, ik zal de aarde bedekken, ik zal de stad, en die daarin wonen,
verderven. 9 Trekt op, gij paarden! en raast, gij wagens! en laat de helden
uittrekken: de Moren, en de Puteërs, die het schild handelen, en de Lydiërs, die den boog handelen en
spannen. 10 Maar deze dag is des HEEREN, des HEEREN der heirscharen, een dag
der wrake, dat Hij zich wreke van Zijn wederpartijders, en het zwaard zal
vreten, en verzadigd, en dronken worden van hun bloed; want de Heere, HEERE der
heirscharen, heeft een slachtoffer in het
land van het noorden, aan de rivier Frath. 11 Ga henen op naar Gilead, en
haal balsem, gij jonkvrouw, dochter van Egypte! Tevergeefs vermenigvuldigt gij
de medicijnen, er is geen heling voor u. 12 De volken hebben uw schande
gehoord, en het land is vol van uw gekrijt; want zij hebben zich gestoten, held
tegen held, zij zijn beiden te zamen gevallen.
Het was
de profeet Jeremia die een woord des HEEREN kreeg gericht tegen Egypte, tegen het
leger van farao Necho. Volgens de eerste verzen van Jeremia hoofdstuk
zesenveertig was het de koning van Babel: Nebukadnezar die Necho II in het
vierde jaar van de regering van koning Jojakim van Juda, te
Karchemis versloeg. Exacte chronologische geschiedschrijving wordt ons in dit
Bijbelgedeelte aangereikt. Diezelfde Necho had vier jaar eerder in 609 v. Chr.
koning Josia, de vader van Jojakim, in de slag bij Megiddo gedood en drie
maanden later Jojakim als koning over Juda aangesteld (2 Kronieken 35:20). Koning
Jojakim van Juda was een vazal van Egypte en vertrouwde op dit land tegen het
oprukkende Babylon onder leiding van Nebukadnezar. De profeet Jeremia riep Juda
in die dagen op om op de HEERE God te vertrouwen en niet op de heidense
wereldmachten. Uiteindelijk zou Juda, het tweestammenrijk, ook net zoals het
tienstammenrijk voorheen in ballingschap weggevoerd worden en de Tempel van
Salomo door de Babyloniërs vernietigd. Dit geschiedde negentien jaar na de slag
bij Karchemis.
Farao
Necho behoorde tot de zesentwintigste dynastie van de Egyptische
oudheidhistoricus Manetho. In TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 375-384, gaf ik
aandacht aan de zesentwintigste dynastie. Het is een rij van farao s die goed
gedocumenteerd door de oudheidhistorici en de Bijbel werd doorgegeven. Zie het
artikel op dit blog van 08.07.2019, Farao
Neko en de faraolijst van de oudheidhistoricus Herodotos, zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1562536800&stopdatum=1563141600
Waar
menigeen niet bij stilstaat is dat van deze dynastie tot nu toe weinig of niets
aan archeologisch materiaal gevonden werd? Geen begraafplaatsen, geen tempels, geen
mummies, niets van dit alles werd tot op heden tevoorschijn gebracht. Nochtans
schrijft de oudheidhistoricus Herodotos (boek 2, 169) dat alle farao s van het
kanton Saïs in één praalgraf, tombe, bijgezet werden, samen met al hun
schatten.
Voor de
bekende revisionist van de geschiedenis van de oudheid Dr. Immanuel Velikovsky
(1895/1979) was het ontbreken van enig archeologisch spoor naar de farao s van
Manetho s zesentwintigste dynastie een reden om deze farao s als alter-egos
van de negentiende dynastie te herkennen. Volgens Velikovsky was de bekende
Ramses II dezelfde farao als Necho II en was de Babyloniër Nebukadnezar een
tijdgenoot en zijn antagonist. Het Hettietische koninkrijk zou volgens
Velikovsky hetzelfde rijk zijn geweest als het Chaldeeuwse rijk van
Nebukadnezar. Met zijn boek Ramses II
en zijn tijd lanceerde hij in 1978 zijn theorie. Een boek dat niet alleen
door de orthodoxe egyptologie werd afgewezen maar ook door verschillende
revisionisten van de geschiedenis van de oudheid. Voor velen was het een brug
te ver. De orthodoxe Egyptologie heeft Ramses II op de tijdsbalk geplaatst van
het jaar 1279 tot 1212 v. Chr. en dit op basis van het gebruik van een
veronderstelde Sothis-kalender in het oude Egypte. Meer dan zes eeuwen tijdverschil
zitten er tussen beide constructies.
Met TIJD en TIJDEN, 2016 volg ik nochtans de
grote lijnen van Velikovsky s reconstructie met hier en daar enkele afwijkingen
waar ik meen een verbetering te kunnen aanbrengen. Een voorbeeld is de bekende
Amarna-tijd in Egypte dat ik op de tijdsbalk in de achtste eeuw v. Chr.
onderbracht met de koningen Pekah en Hosea van het tienstammenrijk als
correspondenten met farao Achnaton. Wat het boek Ramses II en zijn tijd betreft wijk ik alleen van Velikovsky af in
die zin dat ik Ramses II van de negentiende dynastie niet zoals Velikovsky als
een alter ego van farao Necho II van de zesentwintigste dynastie beschouw maar
als contemporain met elkaar. Ramses II is in mijn reconstructie ondergeschikt
aan Necho II. Zo zijn ook Nebukadnezar en Hattoesilis tijdgenoten van elkaar en
niet één en dezelfde persoon. Het was het boek van C. Verburg, Farao nagerekend,
1977, hoofdstuk II, 43-45, dat me op deze denkpiste zette.
Ramses II ook wel Ramses de
Grote genoemd, nam als onderdeel van het leger van Necho met zijn legereenheid
deel aan de slag bij Karchemis in 605 v. Chr. Velikovsky (Ramses II en zijn
tijd, hoofdstuk 1) toonde in zijn werk aan dat de slag tussen Ramses II en de
Hettieten wel degelijk bij Karchemis aan de rivier de Eufraat werd uitgevochten
en niet aan de rivier de Orontes. Zijn bewijslast voor de herkenning van het
Egyptische Kadesj dat heilige betekent, met Karchemis is overtuigend. Karchemis
betekent de stad (Kar) van Kemis of Kemosj. Als naar een god genoemde of
aan een god gewijde stad was het een heilige plaats: Kadesj. Op Assyrische muurreliëfs van
Salmaneser met afbeeldingen van de stad Karchemis herkennen we dezelfde stad
zoals afgebeeld op Egyptische muurreliëfs. Dr. Immanuël Velikovsky haalde
zijn gegevens uit een grondig onderzoek van oudheidteksten en oude
topografische kaarten en plannen van veldslagen en van stratigrafische methoden
van de archeologie.
Het
leger van Necho II bestond tijdens de slag bij Karchemis uit vier divisies.
Ramses II commandeerde slechts één van de divisies van het leger van farao
Necho, namelijk de divisie van Amon die aan de Eufraat in moeilijkheden
geraakte en gered werd door het tijdig op het strijdtoneel verschijnen van de
andere legergroep. Een andere divisie van het leger van Necho was samengesteld
met de Sardan of Lidiërs. Deze soldaten worden ook beschreven door de profeet
Jeremia. De oudheidhistoricus Herodotos (Boek 2:154) leert ons dat ten tijde van de
regering van Psammetichos van Manetho s zesentwintigste dynastie het aan
Griekse huurlingen toegestaan werd zich in noordoostelijk Egypte te vestigen.
De Lidiërs of Loedim in het Hebreeuws, die de profeet Jeremia vermeldt zijn de
Griekssprekende huurlingen die in het leger van Necho dienden en mee aan de
Eufraat in de slag bij Karchemis tegen Nebukadnezar vochten.
Volgens mijn variant meen ik dat farao Necho II
tijdens de slag bij Karchemis in 605 v. Chr. het leven liet en Ramses II
ongedeerd met het leger naar Egypte terugkeerde. Dat Necho sneuvelde in de slag
bij Karchemis kan men afleiden uit Jeremia 46:17 waar farao een rumoermaker
genoemd wordt die zijn tijd liet voorbijgaan. Bij zijn behouden thuiskomst trok
Ramses II alle macht naar zich toe en voerde een damnatio memoriae naar de
persoon van Necho II uit. Het kanaal van de Nijl naar de Rode Zee bijvoorbeeld een werk dat door
Necho begonnen (Herodotos Boek 2:158), kwam aldus op naam van Ramses II. Ook op
vele bouwwerken van Necho werd de naam van Ramses II toegevoegd (Kroniek van de
faraos - Peter A.Clayton - hoofdstuk negentiende dynastie Ramses II - Ramses
de bouwer ). De beelden van Necho II werden het offer van de razernij waarmede
zijn nagedachtenis werd vervolgd. Momenteel werden slechts een klein aantal
steles, enkele reliëfs en twee bronsjes gevonden die voor vernieling bewaard
gebleven zijn.
Het Bijbelboek Jeremia geeft heel
wat informatie over het Egypte van dezevende eeuw voor Christus. Tijdens de periode van de slag bij Kadesj/Karchemis
leert Jeremia dat Egypte meerdere koningen had met ieder een hoofdstad:
Jeremia 46:13 Het woord, dat
de HEERE tot den profeet Jeremia sprak, van de aankomst van Nebukadrezar, den
koning van Babel, om Egypteland te slaan. 14 Verkondigt in Egypte, en doet het horen te Migdol;
doet het ook horen te Nof en Tachpanhes; zegt: Stelt er u naar, en maakt
u gereed, want het zwaard heeft verteerd, wat rondom u is. 15 Waarom zijn uw sterken weggeveegd? Zij stonden
niet, omdat hen de HEERE voortdreef. 16 Hij maakte der struikelenden veel; ja,
de een viel op den ander; zodat zij zeiden: Staat op en laat ons wederkeren tot
ons volk, en tot het land onzer geboorte, vanwege het verdrukkende zwaard. 17
Daar riepen zij: Farao, de koning van
Egypte, is maar een gedruis; hij heeft den gezetten tijd laten voorbijgaan.
(Statenvertaling)
Tachpanhes was volgens de Bijbelde
belangrijkste plaats in Egypte ten tijde van de slag bij Karchemis. Jeremia (hfst.43:9)
situeert aldaar het paleis van de farao. De stad Nof was Memfis, maar van
Tachpanhes en Migdol weten we tot op heden niet waar deze plaatsen zich
bevonden. Migdol betekent wachttoren en lag vermoedelijk aan de grens van
Egypte met Klein-Azië. De orthodoxe Egyptologie heeft de hoofdstad Saïs van de
zesentwintigste dynastie in de noordwestelijke Nijl-Delta op de kaart
geplaatst. Nu blijkt vanuit het werk van Velikovsky dat deze keuze heel
lichtvaardig gemaakt is en in wezen zonder archeologische basis. Tot op heden
werden geen ruïnes van de stad gevonden. De ondergrond van het huidige Sa
al-Hagar (waar men vermoedt dat Saïs begraven ligt) is van water verzadigd en
daarom nooit grondig onderzocht (Peter A. Clayton, Kroniek van de faraos -
26ste dynastie). Wat gevonden werd zijn slechts enkele oesjabtis met de naam
van Psammetichos, de vader van Necho er op vermeld. Velikovsky stelt dat men te
snel tot voorbarige conclusies is gekomen wat de plaatsing van Saïs betreft op
de kaart van Egypte. Velikovsky beweert dat Tanis, (het Bijbelse Zoan), en Saïs
één en dezelfde stad zijn. Hier ook volg ik echter een eigen variant los van Velikovsky. Ik meen namelijk op grond van Jeremia s opgave van Egyptische
steden dat niet Tanis, maar het Bijbelse Tachpanhes het Saïs van de oudheid is. Saïs en het Bijbelse Tachpanhes met het paleis van farao zijn dan één en dezelfde stad. En
er zijn in de Bijbel aanwijzingen waar Tachpanhes te vinden is. De Joodse
vluchtelingen, door Jeremia (43:5-7) beschreven, doen als eerste stad in Egypte
Tachpanhes aan. Dit gegeven plaatst deze stad zondermeer in het noordoosten van
Egypte. Een en ander wordt door de Griekse Septuagint Bijbelvertaling bevestigd;
dat Tachpanhes als Taphnas
weergeeft. En dit zou de belangrijke versterkte stad Daphnai in noordoostelijk Egypte geweest kunnen zijn. Het ontdekken
van het werkelijke Sais zou wel de archeologische vondst bij uitstek van het
derde millennium zijn. Zoals eerder opgemerkt beschrijft Herodotos(Boek 2:169)
het paleis en de begraafplaats van farao Amasis en zijn voorgangers met al hun
schatten. Op basis van wat de Bijbel over farao Necho en zijn hoofdplaats
Tachpanhes leert, had men beter voor het Griekstalige Saïs op zoek gegaan in
de noordoostelijke Nijldelta en heel wat tijd, energie en geld bespaart. Ook de
oudheidhistoricus Herodotos wijst naar de noordoostelijke Nijldelta voor de
plaatsing van Saïs op de kaart, langs de door hem beschreven Saïtische
Nijlmonding stroomafwaarts.
Hierna
een citaat van wijlen Velikovsky:
Niets
is zo vermoeiend als een gedetailleerde chronologie. Maar indien deze wiskunde
van de geschiedenis nageplozen wordt niet ter wille van zichzelf maar om
identiteiten vast te stellen en als het dient om deze identiteiten te kunnen
bewijzen, dan kan er een boeiende studie uit voortvloeien.
Tot slot van dit artikel citeer ik verder hoofdstuk
zesenveertig van de profeet Jeremia en de gevolgen voor Egypte.
Jeremia
46:18 Zo waarachtig als Ik leef, spreekt de Koning, Wiens Naam is HEERE der heirscharen;
hij zal voorzeker, als Thabor onder de bergen, en als Karmel bij de zee,
aankomen! 19 Maak voor u gereedschap der gevankelijke wegvoering, gij
inwoneres, gij dochter van Egypte! want Nof zal ter verwoesting worden, en zal
verbrand worden, dat er niemand in wone. 20 Egypte is een zeer schone vaarze;
de slachter komt, hij komt van het noorden. 21 Zelfs haar gehuurden in haar
midden zijn als gemeste kalveren; maar die hebben zich ook gewend, zij zijn te
zamen gevlucht, zij hebben niet gestaan; want de dag huns verderfs is over hen
gekomen, de tijd hunner bezoeking. 22 Haar stem zal gaan als van een slang;
want zij zullen met krijgsmacht daarhenen trekken, en tot haar met bijlen
komen, gelijk houthouwers. 23 Zij hebben haar woud afgehouwen, spreekt de HEERE,
hoewel het niet is te onderzoeken; want zij zijn meerder dan de sprinkhanen,
zodat men hen niet tellen kan. 24 De dochter van Egypte is beschaamd; zij is gegeven in de hand des volks van het
noorden. 25 De HEERE der heirscharen, de God Israëls, zegt: Ziet, Ik zal
bezoeking doen over de menigte van No, en over Farao, en over Egypte, en over haar goden, en over haar
koningen, ja, over Farao, en over degenen, die op hem vertrouwen. 26 En Ik zal
hen geven in de hand dergenen, die hunlieder ziel zoeken, en in de hand van
Nebukadrezar, den koning van Babel, en in de hand zijner knechten. Maar daarna
zal zij bewoond worden als in de dagen van ouds, spreekt de HEERE.
Het
oordeel over Egypte en haar goden liet nog een korte tijd op zich wachten. Het
is na de vernietiging van de Tempel in 586 v. Chr. in het achttiende jaar van
Nebukadnezar dat Egypte aan de beurt was. In het drieëntwintigste jaar van
Nebukadnezar marcheerde deze Egypte binnen en onderwierp het land. Het is de
Joodse oudheidhistoricus Flavius Josephus die hierover bericht (Joodse Oudheden
Boek X, iv, 7.). Dat de HEERE God de goden van Egypte tot een schouwspel zou
maken staat in de verzen vijftien en vijfentwintig aangegeven. Over de goden
van Egypte plaatste ik eerder op dit blog een artikel op 30.01.2017: de profeet Jeremia (46:15) en de Egyptische Apis-stier,
zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1485730800&stopdatum=1486335600
Jeremia
46:27 Maar gij, Mijn knecht Jakob! vrees niet, en ontzet u niet, o Israël! want
zie, Ik zal u verlossen uit verre landen, en uw zaad uit het land hunner
gevangenis; en Jakob zal wederkomen, en stil en gerust zijn, en niemand zal hem
verschrikken. 28 Gij dan Mijn knecht Jakob! vrees niet, spreekt de HEERE; want
Ik ben met u; want Ik zal een voleinding maken met al de heidenen, waarhenen Ik
u gedreven zal hebben, doch met u zal Ik geen voleinding maken, maar u
kastijden met mate, en u niet gans onschuldig houden. (Statenvertaling)
Het
slot van Jeremia hoofdstuk 46 is verrassend. Israël krijgt de belofte van
herstel zowel geestelijk als nationaal in het oude land der vaderen. Het is een
belofte die niet alleen over de terugkeer uit de zeventigjarige Babylonische
ballingschap handelt maar een tijdschijf van meer dan tweeduizendzeshonderd
jaar tot de huidige tijd overspant.
In TIJD en TIJDEN,
2015, blz. 323-326, gaf ik aandacht aan de archeologische site te Oegarit nabij
het huidige Ras Shamra in Syrië. De plaats bleek al in het derde millennium vóór Christus tijdens het Neolithicum-tijdperk
bewoond te zijn. Ten tijde van de Vroege en de Late Bronstijd was Oegarit een
Kanaänietische zeehaven die de stad met Cyprus, Egypte en de Griekse wereld verbond.
Oegarit was in deze periode een stadstaat met een koning aan het hoofd. De stad
werd volgens de orthodoxe tijdrekening, na haar vernietiging door vuur rond
1190 v. Chr. verlaten en werd bij toeval in 1928 AD herontdekt. Een autochtone landbouwer
opende bij het ploegen van het veld een graf wat leidde tot de ontdekking van
de necropolis van Oegarit en vervolgens werd de oude stad en haven door
archeologen blootgelegd. Haar belangrijkste bloeiperiode was tijdens het Laat
Brons tijdperk. Een periode die volgens de orthodoxie foutief van de zestiende
tot het einde van de dertiende eeuw v. Chr. op de tijdsbalk gedateerd wordt. En
hier wringt het schoentje. Het is de gefabriceerde chronologie van de
Egyptologie die verantwoordelijk is voor de plaatsing van het einde van het
Laat Brons tijdperk in de dertiende/twaalfde eeuw v. Chr. De archeologische
lagen in Kanaän worden aan de Egyptische chronologie gekoppeld en dusdanig gedateerd.
Een chronologie die gebaseerd is op de
veronderstelling van het gebruik van een dubbele kalender in het oude Egypte:
de Sothis-kalender. Een kalender die echter door het revisionisme van de
geschiedenis onderuit gehaald is. Zie o.a. het artikel op dit blog van 27.02.2017: over de chronologie van het
oude Egypte, link: http://bloggen.be/Robertdetelder/archief.php?startdatum=1488150000&stopdatum=1488754800
Volgens de tijdsconstructie van de egyptologie bracht Ramses III in 1177
v. Chr. een halt toe aan de invasie van de Zeevolken in de Levant en Egypte. In
mijn uitgave ‘De zonaanbidder, Achnaton de strenge en hardvochtige farao
volgens de profeet Jesaja, 2016’ plaatst ik de invasie van de Zeevolken in 712
v. Chr. en verhuist de breuk tussen Laat Brons en IJzer van de dertiende eeuw
v. Chr. naar de achtste eeuw v. Chr. Mijn verhaal laat ik aanvangen aan het
begin van de achtste eeuw v. Chr. wanneer een meganatuurcatastrofe de oude
wereld trof en verantwoordelijk was voor het opgang komen van heel wat
volksverhuizingen. De vernietiging van Oegarit past in dit kader. De achtste
eeuw v. Chr. werd gekenmerkt door een cyclus van meganatuurcatastrofes die de
oude wereld van toen teisterde. Keer op keer mislukten als een gevolg oogsten
en volgden er grote volksverhuizingen. Ook zijn er veelvuldig vermeldingen naar
pestplagen. De jaren 800, 790 761, 748, 735, 722 en 709 v. Chr. duid ik aan als
rampjaren wat ook aansluit bij de
klimaatverstoring die de profeet Jesaja voor deze periode voorspelt hadt.
Jesaja 5:5 Nu dan, Ik zal ulieden nu bekend maken, wat Ik Mijn wijngaard
doen zal; Ik zal zijn tuin wegnemen, opdat hij zij tot afweiding; zijn muur zal
Ik verscheuren, opdat hij zij tot vertreding. 6 En Ik zal hem tot woestheid
maken; hij zal niet besnoeid, noch omgehakt worden, maar distelen en doornen
zullen daarin opgaan; en Ik zal den wolken gebieden, dat zij geen regen daarop
regenen. (Statenvertaling)
Reconstructietekening
van het paleis van Oegarit, het huidige Ras Shamra in Syrië. Rechtsonder: een
afbeelding van het spijkerschrift-alfabet
Ramses III hoort in de achtste eeuw v. Chr. op de
tijdsbalk thuis en niet in de twaalfde eeuw v. Chr. Hij is een van de twaalf
koningen die de oudheidhistoricus Herodotos vermeld, die farao Sethos opvolgde,
een tijdgenoot van de Assyriër Sanherib. Zie het artikel op dit blog van 03.06.2019: Farao Sethos volgens de
faraolijst van de oudheidhistoricus Herodotos, link: http://bloggen.be/Robertdetelder/archief.php?startdatum=1559512800&stopdatum=1560117600
Een belangrijke vondst was de bibliotheek van
Oegarit gevuld met archieven van schrijftabletten met teksten in
spijkerschrift. De bevolking van Oegarit bestond uit diverse etnische groepen
en talen. Twee van die talen waren eenvoudig te herkennen: het Soemerisch en
het Akkadisch. Verbaasd waren de eerste onderzoekers over het gebruikte alfabet
van dertig tekens en dat de derde taal het oud-Hebreeuws geschreven in
spijkerschrift was. De vierde taal was het Char, de plaatselijke taal van een
groot deel van de bevolking. Dr. I. Velikovsky (eeuwen in chaos, 1977,
hoofdstuk 5) identificeert het Char als de taal van de Cariërs en maakt
overtuigend de link naar de Griekse wereld. Volgens de orthodoxe foutieve
tijdsdatering is het gebruik van oud-Hebreeuws te Oegarit een anomalie.
Gereviseerd naar de achtste eeuw v. Chr. passen alle puzzelstukjes in het
plaatje. Het catastrofale einde van Oegarit valt volgens mijn revisie van de
geschiedenis van de oudheid in 709 v. Chr., het jaar van de meganatuurcatastrofe.
Het gebruik van het Hebreeuws te Oegarit is nu geen anomalie meer. De
archeologische lagen in de Levant dienen her-dateert op basis van de Bijbels-historische
data. Zie het artikel op dit blog van 12.08.2019: de datering van de archeologische
b reuklijnen in Kanaän, link: http://bloggen.be/Robertdetelder/archief.php?startdatum=1565560800&stopdatum=1566165600
Mijn keuze voor het jaar 709 v. Chr. in de cyclus
van meganatuurcatastrofes in relatie tot Oegarit wordt mee bepaald door de
vondst van een vermelding van een onbekende koning over het verdrijven van
zeevolken na de ramp:
“Een of andere binnenvallende koning decreteerde
dat de Jaman (Ioniërs), het volk van Didyme (Danuna), de Char (Cariërs), de
Cyprioten, alle vreemdelingen, tezamen met koning Nikmed uit Oegarit verbannen
moesten worden, al degenen die u beroven, al degenen die u onderdrukken, al
degenen die u te gronde richten.”
In ‘De zonaanbidder, Achnaton de strenge en hardvochtige farao volgens
de profeet Jesaja, 2016’, heb ik deze epoque in het bijzonder behandeld. De
Amarna-periode met de Aton-ketter farao Achnaton op kop wordt op de tijdsbalk
naar de correcte plaats geloodst, en tijdgenoot gemaakt met de Bijbelse
koningen van Israël en Juda: Pekah, Hosea en Achaz alias Labaja, Rib Addi en
Abdi Hiba van de Amarna-correspondentie. Verder identificeer ik Achnaton met farao Anysis van de vader der historie:
Herodotos, en geef opnieuw aandacht aan het werk van Dr. Immanuel Velikovsky:
Oedipus en Achnaton. De Griekse legende heeft haar oorsprong in het Egyptische
Thebe. Het zijn puzzelstukjes die alle in het plaatje van de achtste en begin
zevende eeuw v. Chr., passen. Over Herodotos’ farao Anysis uit de stad Anysis
plaatste ik dit jaar op 13.05.2019 nog een artikel op mijn blog: Herodotos’
ANYSIS, de blinde farao uit de gelijknamige stad Anysis, zie link: http://bloggen.be/Robertdetelder/archief.php?startdatum=1557698400&stopdatum=1558303200
Het huis van Omri: de grondvesting van SAMARIA in 914 v. Chr.
De
geschiedenis over het hoe, waar en wanneer koning Omri van het tienstammenrijk
zijn hoofdstad Samaria grondveste vinden we in het Bijbelboek 1 Koningen
behandelt. De jaartallen van de regeerperiode van Omri verankeren we op de
tijdsbalk met de gegevens die we in de Bijbel over Asa, de koning van Juda of
het tweestammenrijk bezitten. Het is de koningslijst van Juda met zijn
jaartallen die als een kostbaar snoer de tijd overspant vanaf Salomo tot aan de
Babylonische ballingschap en verankeringspunten op de tijdsbalk geeft voor de chronologie
van de koningen van Israël en in sommige gevallen voor die van de buurvolken. In
TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 225-228: Kroniek van de koningen Abiam en Asa van
Juda, heb ik de regeerperiode van Asa chronologisch van 948 v. Chr. tot 906 v.
Chr. op de tijdsbalk ondergebracht. De verkorte chronologie van Edwin R. Thiele
(1895/1986), A Chronology of the Hebrew Kings, 1977, met in totaal zesendertig
jaar verifieerbare geschiedschrijving verwijderd, werd afgewezen en een nieuwe
chronologie op basis van de sabbat- en jubeljaren volgens de wijze van rekenen
van William Whiston uitgewerkt. Het inkorten van de regeerperioden van de
koningen van Israël en Juda door Thiele was om reden deze te laten passen met
de chronologie van de Assyrische koningen. Thiele achtte de Assyrische koningslijst
op basis van de Eponiem-lijsten gezaghebbender dan die van de Bijbel. Volgens
de nieuwe chronologie valt de dood van Salomo en de splitsing van het Verenigd
Koninkrijk van Israël nu in het jaar 967 v. Chr. en zijn het de koningen van
Assyrië wiens regeerperiode op de tijdsbalk herschikt worden. De herziening van
de Assyrische chronologie krijgt regelmatig aandacht op dit blog. Het recentste
artikel dienaangaande dateert van 28.10.2019,
zie link: http://bloggen.be/Robertdetelder/archief.php?ID=3185368
Hierna
het betreffende Bijbelgedeelte over de regeerperiode van Omri:
1 Koningen 16:15 In het zeven en twintigste jaar van Asa,
den koning van Juda, regeerde Zimri zeven dagen te Thirza; en het volk had
zich gelegerd tegen Gibbethon, dat der Filistijnen is. 16 Het volk nu, dat zich
gelegerd had, hoorde zeggen: Zimri heeft een verbintenis gemaakt, ja, heeft ook
den koning verslagen; daarom maakte het ganse Israël ten zelfden dage Omri, den krijgsoverste, koning over Israël,
in het leger. 17 En Omri toog op, en gans Israël met hem van Gibbethon, en
belegerde Thirza. 18 En het geschiedde, als Zimri zag, dat de stad ingenomen
was, dat hij ging in het paleis van het huis des konings, en verbrandde boven
zich het huis des konings met vuur, en stierf; 19 Om zijn zonden, die hij
gezondigd had, doende wat kwaad was in de ogen des HEEREN, wandelende in den
weg van Jerobeam, en in zijn zonde, die hij gedaan had, doende Israël zondigen.
20 Het overige nu der geschiedenissen van Zimri, en zijn verbintenis, die hij
gemaakt heeft, zijn die niet geschreven in het
boek der kronieken der koningen van Israël?
21 Toen werd het volk
van Israël verdeeld in twee helften; de helft des volks volgde Tibni, den zoon
van Ginath, om hem koning te maken; en de helft volgde Omri. 22 Maar het volk,
dat Omri volgde, was sterker dan het volk, dat Tibni, den zoon van Ginath,
volgde; en Tibni stierf, en Omri regeerde.
23 In het een en dertigste jaar van Asa, den koning van Juda, werd
Omri koning over Israël, en regeerde twaalf jaren; te Thirza regeerde hij zes jaren. 24 En hij kocht den berg Samaria van Semer,
voor twee talenten zilvers, en bebouwde den berg; en noemde den naam der stad,
die hij bouwde, naar den naam van Semer, den heer des bergs, Samaria. 25 En Omri deed wat kwaad was
in de ogen des HEEREN; ja, hij deed erger dan allen, die voor hem geweest
waren. 26 En hij wandelde in alle wegen
van Jerobeam, den zoon van Nebat, en in zijn zonden, waarmede hij Israël
had doen zondigen, verwekkende den HEERE, den God Israëls, tot toorn, door hun
ijdelheden. 27 Het overige nu der geschiedenissen van Omri, wat hij gedaan
heeft, en zijn macht die hij gepleegd
heeft, zijn die niet geschreven in het
boek der kronieken der koningen van Israël? 28 En Omri ontsliep met zijn
vaderen, en werd begraven te Samaria; en zijn zoon Achab regeerde in zijn
plaats.
Het geciteerde
Bijbelcitaat begint met de geschiedenis van Zimri die in het zevenentwintigste
regeringsjaar (oktober 921/september 920 v. Chr.) van koning Asa van Juda, zijn
heer en koning Ela te Thirsa in de toenmalige hoofdstad van het tienstammenrijk
doodsloeg en voor een periode van slechts zeven dagen zich het koningschap over
Israël toe-eigende. Zimri was volgens het Bijbelbericht, de bevelhebber over de
helft van de krijgswagens. De legeroverste van Israël was Omri die op het
moment van de samenzwering, met zijn leger de stad Gibbethon in Filistea
belegerde. Bij het vernemen van de moord van Elah brak Omri de belegering van
Gibbethon af en spoedde zich met zijn krijgsmacht naar de hoofdplaats Thirsa. Zodra
Zimri merkte dat de stad ingenomen was, ging hij in de burcht van het
koninklijk paleis en verbrandde het koninklijk paleis boven zich met vuur. Wat daarna
volgde was een tweestrijd in Israël tussen Omri en een andere rivaal voor het
koningschap: Tibni. De ontstane burgeroorlog zou aanslepen tot het eenendertigste
regeringsjaar van Asa van Juda, of oktober 917/september 916 v. Chr. In dat
jaar leert het Bijbelbericht stierf de rivaal Tibni en werd Omri koning over
Israël. Omri zou twaalf jaar over het tienstammenrijk heersen, waarvan zes jaar
in de oude hoofdstad Thirsa en zes jaar te Samaria, de nieuwe hoofdstad die hij
op een strategisch gelegen heuvel liet bouwen. De grondvestiging van Samaria
dateren we aldus zes jaar gerekend vanaf de dood van Zimri, in het jaar 914 v.
Chr. De naam Samaria is afgeleid van de vorige eigenaar van de berg met de naam
Semer. Samaria (met de klinker a) en Semer (met de klinker e) zijn namen die we
daarna in de loop der geschiedenis bij de buurlanden Egypte en Assyrië
verbasterd aantreffen. Ik vermeld de klinkers A en E tussen haakjes omdat
deze later zijn toegevoegd. Het Hebreeuws en andere oudheidtalen kenden geen
klinkers. Als er dus bijvoorbeeld in de Egyptische Amarna-briefwisseling in de
Akkadische taal verwezen wordt naar Sumur dan is dit dezelfde naam als Semer of
Samaria (zie de zonaanbidder. Achnaton, de strenge en hardvochtige farao
volgens de profeet Jesaja, 2016, blz. 125-130). De Assyriërs verwijzen in hun
bewaard gebleven annalen naar Samaria als Samerinaja. De klinkers zijn hier ook
door de vertalers toegevoegd.
Dat we
Samaria in de historische bronnen van de buurvolkeren terugvinden heeft te maken
met het feit dat Omri van Samaria een grootmacht in de regio gemaakt heeft. Het
Bijbelcitaat van 1 Koningen hoofdstuk zestien, vers zevenentwintig verwijst
naar een overige geschiedenis van Omri en zijn macht die hij gepleegd heeft
dat in het boek der kronieken der koningen van Israël opgeschreven werd. Een
boek dat over de eeuwen heen niet bewaard gebleven is, wat betreurenswaardig
is. Wanneer tweeëndertig jaar na de dood van Omri generaal Jehu van het leger
van Joram, de kleinzoon van Omri, naar het bivak van de Assyrische koning
Salmaneser III met tribuut optrekt, verwijzen de Assyriërs op hun bewaard
gebleven annalen nog naar Jehu van het huis/dynastie van Omri.
De zoon en
troonopvolger van Omri: Achab, vinden we ook in de Assyrische annalen
opgetekend. De Assyrische koning Salmaneser III vermeld Achab als de aanvoerder
van een coalitie van Klein-Aziatische vorsten in de slag bij Karkar tegen hem.
Volgens de Karkar-stele zou Achab een leger gehad hebben van tweeduizend
strijdwagens. De vermelding van tweeduizend strijdwagens toont de
onbetrouwbaarheid va de Assyrische geschiedschrijving aan. Het aantal
tweeduizend is sterk overdreven en vermoedelijk door de Assyriërs aangedikt om
hun overwinning extra in de verf te zetten. Ik meen dat ongeveer honderdvijftig
wagens en driehonderd paarden realistischer is, het aantal namelijk dat in
Megiddo in de door Salomo aangelegde wagenpaardenstallen kon ondergebracht
worden. Over de chronologie van Salmaneser III en diens verankering op de
tijdsbalk met de koningen van Israël schreef ik eerder op 02.07.2018, op dit blog een artikel: de Assyrische koning
Salmaneser III gereviseerd, zie link: http://bloggen.be/Robertdetelder/archief.php?startdatum=1530482400&stopdatum=1531087200
In mijn boek
Kronieken van de koningen van Israël, 2017, bespreek ik uitvoerig de
regeerperioden van Omri en Achab.
Deze week
vervolgen we met de twee laatste brieven van Christus aan de gemeenten te Philadelphia
en te Laodicea. Hierbij vestigen we nogmaals de aandacht op het feit dat het laatste boek van het Nieuwe
Testament: Openbaring, inhoudelijk volledig over het herstel van Israël in de
toekomstgaat.
Openbaring 1:1 De openbaring van Jezus Christus, die
God hem gegeven heeft, om Zijn dienstknechten te tonen de dingen, die haast geschieden moeten; en die Hij door Zijn engel
gezonden, en Zijn dienstknecht Johannes
te kennen gegeven heeft; 2 Dewelke het woord Gods betuigd heeft, en de
getuigenis van Jezus Christus, en al wat hij gezien heeft. (Statenvertaling)
Openbaring
3:7 En schrijf aan den engel der
Gemeente, die in Filadelfia is: Dit zegt de Heilige, de Waarachtige, Die
den sleutel Davids heeft; Die opent, en niemand sluit, en Hij sluit, en niemand
opent: 8 Ik weet uw werken; zie, Ik heb een geopende deur voor u gegeven, en
niemand kan die sluiten; want gij hebt kleine kracht, en gij hebt Mijn woord
bewaard, en hebt Mijn Naam niet
verloochend. 9 Zie, Ik geef u enigen uit de synagoge des satans, dergenen, die zeggen, dat zij Joden zijn,
en zijn het niet, maar liegen; zie, Ik zal maken, dat zij zullen komen, en
aanbidden voor uw voeten, en bekennen, dat
Ik u liefheb. 10 Omdat gij het woord Mijner lijdzaamheid bewaard hebt, zo
zal Ik ook u bewaren uit de ure der verzoeking, die over de
gehele wereld komen zal, om te verzoeken, die op de aarde wonen. 11 Zie, Ik kom
haastelijk; houd dat gij hebt, opdat
niemand uw kroon neme. 12 Die
overwint, Ik zal hem maken tot een pilaar in den tempel Mijns Gods, en hij
zal niet meer daaruit gaan; en Ik zal op hem schrijven den Naam Mijns Gods, en
de naam der stad Mijns Gods, namelijk des
nieuwen Jeruzalems, dat uit den hemel van Mijn God afdaalt, en ook Mijn
nieuwen Naam. 13 Die oren heeft, die
hore wat de Geest tot de Gemeenten zegt. (Statenvertaling)
Met
onze vorige aflevering van 04.11.2019
hebben we gezien dat de brieven van Jezus Christus aan Thyatira en te Sardis de
historische periode van Juda en Israël belichten van de koningen van Israël en
Juda af tot aan de ballingschap. De brieven aan Philadelphia en Laodicea gaan
over de historische periode van de diaspora tot aan de komst van Christus voor
Israël aan het einde van de antichristelijke nacht, de periode van ‘het beest’
van Openbaring. De betekenis van Philadelphia is broederliefde. De naam komt
niet in het Bijbelboek Handelingen voor noch in de brieven van Paulus, de
apostel der niet-Joden. Het is een brief geadresseerd aan een Gemeente waar
niets op aan te merken valt. De brief staat dan ook voor al degenen die trouw
aan God bleven tijdens de verdrukkingen van de laatste tweeduizend jaar. Vers
acht heeft het over het bewaren van Gods Woord en het niet verloochenen van
Zijn Naam. Tijdens de komende eindtijdperiode zullen velen in Israël de
pseudo-Messias volgen en diens naam aannemen.
Openbaring
13:16 En het maakt, dat het aan allen, kleinen en groten, en rijken en armen,
en vrijen en dienstknechten, een merkteken geve aan hun rechterhand of aan hun
voorhoofden; 17 En dat niemand mag kopen of verkopen, dan die dat merkteken
heeft, of den naam van het beest, of
het getal zijns naams. 18 Hier is de wijsheid: die het verstand heeft, rekene
het getal van het beest; want het is een getal eens mensen, en zijn getal is
zeshonderd zes en zestig.
Zie ook
Openbaring 14:9-12.
De
Gemeente van Philadelphia zal met haar kleine kracht (vers 8) een geopende deur
gegeven worden zodat toch enigen uit de synagoge van de satan, die van
Laodicea, gered zullen worden uit de grote verdrukking van de eindtijd. De
overwinnaars van Laodicea zullen samen met de Gemeente van Philadelphia bewaard
worden van de ure de verzoeking en naar de over-Jordaanse woestijn in
veiligheid weggevoerd worden.
Hosea
2: 13
Daarom, ziet, Ik zal haar lokken, en zal haar voeren in de woestijn; en Ik zal naar haar hart spreken. 14 En Ik zal haar
geven haar wijngaarden van daar af, en
het dal Achor, tot een deur der hoop; en aldaar zal zij zingen, als in de
dagen harer jeugd, en als ten dage, toen zij optoog uit Egypteland. 15 En het
zal te dien dage geschieden, spreekt de HEERE, dat gij Mij noemen zult: Mijn
Man; en Mij niet meer noemen zult: Mijn Baäl! 16 En Ik zal de namen der Baäls
van haar mond wegdoen; zij zullen niet meer bij hun namen gedacht worden. 17 En
Ik zal te dien dage een verbond voor hen maken met het wild gedierte des velds,
en met het gevogelte des hemels, en het kruipend gedierte des aardbodems; en Ik
zal den boog, en het zwaard, en den krijg van de aarde verbreken, en zal hen in
zekerheid doen nederliggen. 18 En Ik zal u Mij ondertrouwen in eeuwigheid; ja, Ik zal u Mij ondertrouwen in
gerechtigheid en in gericht, en in goedertierenheid en in barmhartigheden. 19
(En Ik zal u Mij ondertrouwen in geloof; en gij zult den HEERE kennen.
(Statenvertaling)
Jeremia
31: 1
Ter zelfder tijd, spreekt de HEERE, zal Ik allen geslachten Israëls tot een God
zijn; en zij zullen Mij tot een volk zijn. 2 Zo zegt de HEERE: Het volk der overgeblevenen van het zwaard
heeft genade gevonden in de woestijn, namelijk Israël, als Ik henenging om
hem tot rust te brengen. 3 De HEERE is mij verschenen van verre tijden! Ja, Ik
heb u liefgehad met een eeuwige liefde; daarom heb Ik u getrokken met
goedertierenheid. 4 Ik zal u weder bouwen, en gij zult gebouwd worden, o
jonkvrouw Israëls! gij zult weder versierd zijn met uw trommelen, en uitgaan
met den rei der spelenden. 5 Gij zult weder wijngaarden planten op de bergen
van Samaria; de planters zullen planten, en de vrucht genieten. 6 Want er zal
een dag zijn, waarin de hoeders op Efraïms gebergte zullen roepen: Maakt
ulieden op, en laat ons opgaan naar Sion, tot den HEERE, onzen God! (Statenvertaling)
Openbaring
3: vers 11 luidt: ‘Zie, Ik kom haastelijk; houd dat gij hebt, opdat niemand uw kroon neme’. Met dit Bijbelgedeelte
herkennen we weer die andere bedeling van de wet. Onder de bedeling van ‘de
genade’ zijnde weet een kind van God vandaag zich verzekerd te weten van de
liefde van God.
Romeinen
8:38 Want ik ben verzekerd, dat noch dood, noch leven, noch engelen, noch
overheden, noch machten, noch tegenwoordige, noch toekomende dingen, 39 Noch
hoogte, noch diepte, noch enig ander schepsel ons zal kunnen scheiden van de
liefde Gods, welke is in Christus Jezus, onzen Heere.
Openbaring
3:13 Die oren heeft, die hore wat de
Geest tot de Gemeenten zegt.
De
opdracht tot ‘horen’ voor Israël vinden we al terug bij de aanvang van de Tien
Woorden die ze in 1483 v. Chr. vijftig dagen na de exodus bij het geven van de
Thora kregen:
Deuteronomium
6:4 Hoor, Israël! de HEERE, onze
God, is een enig HEERE!
‘Horen’
roept in de Bijbel op tot ‘gehoor’zamen en doen, tot ‘be’kering of ‘om’kering.
Romeinen
10:17 Zo is dan het geloof uit het gehoor, en het gehoor door het Woord Gods,…
De
Gemeente van Philadelphia zijn dan ook overwinnaars met de belofte deel te
zullen uitmaken van het komende Vrederijk. Zij zullen naar de belofte van
Openbaring 13:12 als pilaren zijn in de nieuwe tempel die dan door de Koning
der koningen noordelijk van Jeruzalem opgericht zal worden. Na de vernietiging
van de Tempel van Salomo door de Babyloniërs en de wegvoering in ballingschap
beloofde de HEERE God hun niet los te laten:
Ezechiël
11:16 Daarom zeg: Zo zegt de Heere HEERE: Hoewel Ik hen verre onder de heidenen
weggedaan heb, en hoewel Ik hen in de landen verstrooid heb, nochtans zal Ik
hun een weinig tijds tot een heiligdom
zijn, in de landen, waarin zij gekomen zijn. 17 Daarom zeg: Alzo zegt de
Heere HEERE: Ja, Ik zal ulieden vergaderen uit de volken, en Ik zal u
verzamelen uit de landen, waarin gij verstrooid zijt, en Ik zal u het land
Israëls geven. (Statenvertaling)
De
bekende voortreffelijke King James heeft het als het volgt vertaald:
Ezekiel 11:16 Therefore say, Thus saith the Lord God;
Although I have cast them far off among the heathen, and although I have
scattered them among the countries, yet
will I be to them as a little sanctuary in the countries where they shall come.
(KJV)
Ik neem
aan dat de synagoge met centraal het Woord van God dat wij (niet-Joden) het
Oude Testament noemen als een heiligdom gefungeerd heeft tot het bewaren van
het volk van God in de diaspora. De Gemeente van Philadelphia heeft hier de
proef doorstaan. De laatste gemeente die in het boek Openbaring wordt
aangesproken is die van Laodicea die een tegenpool van Philadelphia blijkt te
zijn.
Openbaring
3:14 En schrijf aan den engel van de Gemeente der Laodicensen: Dit zegt de
Amen, de trouwe, en waarachtige Getuige, het Begin der schepping Gods: 15 Ik
weet uw werken, dat gij noch koud zijt, noch heet; och, of gij koud waart, of
heet! 16 Zo dan, omdat gij lauw zijt,
en noch koud noch heet, Ik zal u uit
Mijn mond spuwen. 17 Want gij zegt: Ik ben rijk, en verrijkt geworden, en
heb geens dings gebrek; en gij weet niet, dat gij zijt ellendig, en jammerlijk,
en arm, en blind, en naakt. 18 Ik raad u
dat gij van Mij koopt goud, beproefd komende uit het vuur, opdat gij rijk
moogt worden; en witte klederen, opdat gij moogt bekleed worden, en de schande
uwer naaktheid niet geopenbaard worde; en zalf uw ogen met ogenzalf, opdat gij
zien moogt. 19 Zo wie Ik liefheb, die bestraf en kastijd Ik; wees dan ijverig,
en bekeer u. 20 Zie, Ik sta aan de deur,
en Ik klop; indien iemand Mijn stem zal horen, en de deur opendoen, Ik zal
tot hem inkomen, en Ik zal met hem avondmaal houden, en hij met Mij. 21 Die overwint, Ik zal hem geven met Mij
te zitten in Mijn troon, gelijk als Ik overwonnen heb, en ben gezeten met Mijn
Vader in Zijn troon. 22 Die oren heeft,
die hore, wat de Geest tot de Gemeenten zegt.
De
betekenis van het woord Laodicea is: volksregering. De plaatsnaam Laodicea
komen we ook tegen in de brief van Paulus aan de Colossenzen met een verwijzing
naar een christengemeente ter plaatse. Men zou verwachten dat de Heer Jezus die
de engel der Gemeente van Laodicea aanschrijft, de koning van de Gemeente is
maar dat is in Laodicea niet het geval. Het is een volksregering en geen
theocratie, met de Heer Jezus die buiten aan de deur staat en klopt (vers 20)
om binnen te mogen. De voltallige Gemeente wordt in vers 20 ook niet meer
aangesproken maar alleen nog individuen die ‘horen’. De term volksregering doet
me denken aan de moderne seculiere staat Israël die een democratische
staatsvorm kent en zich sinds het jaar 1948 in het Midden-Oosten handhaaft. Een
nationaal herstel dat de profeten weliswaar voorspelt hebben en vooraf gaat aan
het beloofde geestelijke herstel. Aan het wonen in het Beloofde Land zijn
echter voorwaarden verbonden, het houden van de Wet namelijk, met een niet mis
te verstane waarschuwing vanuit het verleden:
Leviticus
18:26 Maar gij zult Mijn inzettingen en Mijn rechten onderhouden, en van al die
gruwelen niets doen, inboorling noch vreemdeling, die in het midden van u als
vreemdeling verkeert. 27 Want de lieden dezes lands, die voor u geweest zijn,
hebben al deze gruwelen gedaan; en het land is onrein geworden. 28 Dat u dat land niet uitspuwe, als gij
hetzelve zult verontreinigd hebben; gelijk als het het volk, dat voor u
was, uitgespuwd heeft. 29 Want al wie enige van deze gruwelen doen zal, die
zielen, die ze doen, zullen uit het midden van haar volk uitgeroeid worden. 30
Daarom zult gij Mijn bevel onderhouden, dat gij niet doet van die gruwelijke
inzettingen, die voor u zijn gedaan geweest, en u daarmede niet verontreinigt;
Ik ben de HEERE, uw God! (Statenvertaling)
Dezelfde
waarschuwing krijgt de engel der gemeente te Laodicea in vers 16 te horen: Zo
dan, omdat gij lauw zijt, en noch koud noch heet, Ik zal u uit Mijn mond
spuwen. Dit maakt uiteraard deel uit van de oude bedeling der wet. Een kind van
God vandaag weet zich vandaag verzekerd van Gods aanvaarding, zie o.a. Romeinen
8:14-16.
Efeze
2: 8
Want uit genade zijt gij zalig
geworden door het geloof; en dat niet
uit u, het is Gods gave; 9 Niet uit
de werken, opdat niemand roeme. 10 Want wij zijn Zijn maaksel, geschapen in
Christus Jezus tot goede werken, welke God voorbereid heeft, opdat wij in
dezelve zouden wandelen.
De
huidige bedeling van de genade wordt in de toekomst afgesloten met de komst van
Christus voor Zijn Gemeente, die vandaag in de wereld verborgen is. De doden
die ‘in’ Christus gestorven zijn zullen dan eerst opstaan en vervolgens met die
laatste generatie van gelovigen die zonder de dood te moeten ondergaan, samen met
verheerlijkte lichamen naar de Stad van God: het Hemelse Jeruzalem weggevoerd
worden, hun Heer en Heiland Jezus tegemoet (zie 1 Thessalonicensen 4:13-18)
Wat daarna
volgt is een oordeelsperiode van zeven jaar verdeeld in twee gelijke
tijdschijven. De tweedetijdschijf is de
periode die Jezus beschreef als de nacht wanneer niemand werken kan.
Johannes
9:4 Ik moet werken de werken Desgenen, Die Mij gezonden heeft, zolang het dag
is; de nacht komt, wanneer niemand
werken kan.
Het is
een periode van twee en veertig maanden met een nooit eerder geziene
wereldwijde verdrukking waar het vooral het Bijbelboek Openbaring over handelt:
Openbaring
13:1 En ik zag uit de zee een beest
opkomen, hebbende zeven hoofden en tien hoornen; en op zijn hoornen waren tien
koninklijke hoeden, en op zijn hoofden was een naam van gods lastering. 2 En
het beest dat ik zag, was een pardel gelijk, en zijn voeten als eens beers
voeten, en zijn mond als de mond eens leeuws; en de draak gaf hem zijn kracht,
en zijn troon, en grote macht. 3 En ik zag een van zijn hoofden als tot den
dood gewond, en zijn dodelijke wonde werd genezen; en de gehele aarde
verwonderde zich achter het beest. 4 En zij aanbaden den draak, die het beest
macht gegeven had; en zij aanbaden het beest, zeggende: Wie is dit beest gelijk? wie kan krijg voeren tegen hetzelve? 5 En
hetzelve werd een mond gegeven, om grote dingen en gods lasteringen te spreken;
en hetzelve werd macht gegeven, om zulks te doen, twee en veertig maanden. 6 En het opende zijn mond tot lastering
tegen God, om Zijn Naam te lasteren, en Zijn tabernakel, en die in den hemel
wonen. 7 En hetzelve werd macht gegeven, om den heiligen krijg aan te doen, en om die te overwinnen; en hetzelve werd macht gegeven over alle
geslacht, en taal, en volk. 8 En allen, die op de aarde wonen, zullen hetzelve
aanbidden, welker namen niet zijn geschreven in het boek des levens, des Lams, Dat geslacht is, van de grondlegging
der wereld. 9 Indien iemand oren heeft, die hore.
Vers
vijf en zes beschrijven de duur van de verdrukking en het feit dat de heiligen
(lees Israël) overwonnen zullen worden. Het is alleen in de wildernis van het
over-Jordaanse gebied (zie satellietafbeelding) dat een rest, een overblijfsel
van Israël veilig zal zijn. Het land westelijk van de Jordaan wordt dan door
vreemde legers overspoeld.
Tot
slot wil ik nog opmerken dat volgens de Bijbelvorser C.I. Scofield (1843/1921) de zeven brieven aan de zeven
Gemeenten een viervoudige toepassing hebben:
(1) lokaal, naar de Gemeenten die in 93 AD daadwerkelijk zijn aangesproken; (2)
vermanend, voor alle Gemeenten in alle tijden als beproevingen waarmee ze hun
ware spirituele staat in de ogen van God kunnen onderscheiden; (3) persoonlijk,
in de vermaningen aan hem "die een oor heeft", en in de belofte
"aan hem die overwint"; (4) profetisch, als het onthullen van zeven
fasen van de geschiedenis van de Gemeenten tot het einde. Volgens punt 3 zijn
de brieven voor de christen in de huidige bedeling als vermaning en bemoediging
gegeven zoals trouwens heel de Schrift (Romeinen 15:4 en 1 Korintiërs 10:6).
Dertig historische jubeljaren – de val van Nineveh in 612 v. Chr.
Met de
aflevering van 11.11.2019 gaf ik aandacht aan mijn boek ‘Dertig Jubeljaren’,
2018, en legde de nadruk op de ‘historische’ jubeljaren en de wijze van rekenen
door de geleerde William Whiston
(1667/1752 AD). Whiston is bekend voor zijn vertaling van de werken van de
Joodse oudheidhistoricus Flavius Josephus van het Grieks naar het Engels. In
een toegevoegde ‘Dissertation V’ geeft Whiston in het boek een opgave van de
sabbat- en jubeljaren met jaartallen vanaf 1787/1786 v. Chr. tot 27/28 AD. Dit
laatste jaartal van september 27 AD tot oktober 28 AD was het dertigste
jubeljaar dat door Jezus van Nazareth met Jom Kippoer in de synagoge van
Nazareth werd uitgeroepen.
Een bijzonderheid waar William
Whiston op wees was de wijze van het
correct berekenen van de sabbat- en jubeljaren. De cyclus van sabbatjaren
liep elk jaar van april tot maart (nisan) zonder
onderbreking door. Het jubeljaar volgde op zeven maal zeven sabbatjaarcycli.
Tijdens het negenenveertigste jaar begon met de Grote Verzoendag (Jom Kippoer)
het jubeljaar, dat van oktober tot september van het volgende jaar liep. De
sabbatjaren daarentegen liepen ieder zevende jaar zonder onderbreking van april (nisan) tot maart door. Volgens de
wijze van tellen van Whiston gaat men aldus vanaf 27/28 AD in de tijd terug via
zeventallen en dit zonder onderbreking. William Whiston geeft in zijn werk tien
historische verankeringen op de tijdsbalk op die zijn wijze van tellen
bevestigen.
Ik voeg
met mijn boek ‘dertig jubeljaren’ nog een extra verankering toe, het achttiende
jubeljaar van 562/561 v. Chr. dat exact gelijk viel met het zevenendertigste
jaar van de ballingschap van koning Jojachin van Juda, toen deze uit zijn
gevangenis verlost werd door de nieuwe koning Evil Merodach die dat jaar zijn
vader Nebukadnezar opvolgde.
Maar er
zijn nog meer opmerkelijke aanwijzingen die aansluiten bij William Whiston ’s
wijze van het berekenen van de jubeljaren. Wanneer we bijvoorbeeld van het
achttiende jubeljaar van 562/561 v. Chr. via zeven maal zeventallen de tijd verder
ingaan, arriveren we in het jaar oktober 611/september 610 v. Chr. voor het
zeventiende jubeljaar. Op het bijgevoegde tijdschema is de val van Nineveh in
612 v. Chr. verticaal aangeduid. Het zesde jaar van de zevende sabbatjaarcyclus
heb ik bijzonder gemarkeerd als het jaar van dubbele zegening. Het zesde jaar
van de sabbatjaarcyclus leverde onder de zegen van de HEERE God een dubbele
oogst op aangezien in het sabbatjaar en het jubeljaar het land niet bewerkt
mocht worden.
Leviticus
25:19 En het land zal zijn vrucht geven, en gij zult eten tot verzadiging toe;
en gij zult zeker daarin wonen. 20 En als gij zoudt zeggen: Wat zullen wij eten
in het zevende jaar! Ziet, wij zullen niet zaaien, en onze inkomst niet
inzamelen; 21 Zo zal Ik Mijn zegen
gebieden over u in het zesde jaar, dat het de inkomst voor drie jaren zal voortbrengen.
22 Het achtste jaar nu zult gij zaaien, en zult van de oude inkomst eten, tot
het negende jaar toe; totdat zijn inkomst ingekomen is, zult gij het oude eten..
(Statenvertaling)
Het is
opmerkelijk dat de val van Nineveh, de hoofdstad van het Assyrische Rijk,
plaatsvond in het jaar van de dubbele zegening over het land in 612 v. Chr. De
val van Nineveh betekende namelijk het begin van het einde voor het Assyrische
Rijk dat vooral in de achtste en zevende eeuw v. Chr. een doodsvijand van
Israël en Juda was geweest. Het jaar van de dubbele zegening over het land had
hier duidelijk ook een geestelijke betekenis voor het volk toen. Het was
tijdens de regeerperiode van koning Josia dat het zeventiende jubeljaar
plaatsvond. Een koning die de HEERE God ‘met zijn ganse hart, en met zijn ganse
ziel, en met zijn ganse kracht, naar al de wet van Mozes, bekeerd had; en na
hem stond zijns gelijke niet op’ (2 Koningen 23:24-27). De chronologie van de
regeerperiode van Josia heb ik in mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 361-365,
uitgewerkt.
Het
waren de Meden en de Babyloniërs die geallieerd een einde aan de bloedstad Nineveh
maakten. De nieuwe wereldmachten van de oudheid tekenden zich aan de horizon al
af. De val van Nineveh was door de profeet Nahum (1:1-15) aangekondigd. Aan het
einde van de oordeelsaankondiging van Nahum volgt het belangrijk vers 15 waar
staat: vier uw vierdagen.
Nahum
1:15 Ziet op de bergen de voeten desgenen, die het goede boodschapt, die vrede
doet horen; vier uw vierdagen, o Juda!
betaal uw geloften; want de Belialsman zal voortaan niet meer door u doorgaan,
hij is gans uitgeroeid.
De NBG
1951 vertaling heeft het als het volgt vertaald:
Zie, op
de bergen de voeten van de vreugdebode die heil verkondigt. Vier, o Juda, uw feesten, betaal uw
geloften! Want voortaan zal de snoodaard niet meer door u heentrekken, hij is
geheel en al uitgeroeid.
Toch
mooi! “Vier, o Juda, uw feesten, betaal uw geloften!” Dit zijn al de feesten
waaronder het jubeljaar die in het derde Bijbelboek Leviticus beschreven staan.
Met de
aflevering van deze week wil ik op mijn blog nogmaals de aandacht vestigen op
mijn boek dat sinds 2018 via het internet verkrijgbaar is: Dertig Jubeljaren. Op het
wereldwijde internet is er momenteel heel wat aandacht voor de theorie van een
periode van honderdtwintig jubeljaren die er zouden zitten tussen de Schepping
en de komst van de Messias. Bij de presentatie van de theorie gaat het vooral
om het berekenen van het jaartal van de wederkomst van de Messias. Jaartallen
van 2022 tot 2043 merk ik op, krijgen nu de aandacht.
Met
mijn boek breng ik de dertig historische
jubeljaren die genoteerd werden tussen de periode van de inname van het
Beloofde Land Kanaän en het openbaar worden van Jezus van Nazareth als de
verwachte Messias met Jom Kippoer in 27 AD. Men zou nu verwachten dat de
historische jubeljaren zouden passen in het raamwerk van de 120 jubeljaren maar
dat blijkt niet het geval te zijn, wat maakt dat de 120 jubeljaren sinds
Genesis een theorie blijft.
De
historische jubeljaren heb ik uitgewerkt op basis van de bevindingen van de geleerde
William Whiston (1667/1752 AD). Deze
geleerde is vooral bekend door zijn vertaling van de werken van de Joodse
oudheidhistoricus Flavius Josephus van het Grieks naar het Engels. In een
toegevoegde ‘Dissertation V’ geeft Whiston in het boek een opgave van de
sabbat- en jubeljaren met jaartallen vanaf 1787/1786 v. Chr. tot 27/28 AD. Het
Jubeljaar oktober 27/september 28 AD zag bij de aanvang de Heer Jezus Christus
in de synagoge te Nazareth, met het voorlezen uit de Bijbelrol Jesaja
(hoofdstuk 61) het ‘aangename jaar des HEREN’, uitroepen. Een bijzonderheid waar William Whiston op wees was de wijze van het correct berekenen van de sabbat- en
jubeljaren. De cyclus van sabbatjaren liep elk jaar van april tot maart zonder onderbreking door. Het jubeljaar
volgde op zeven maal zeven sabbatjaren. Tijdens het negenenveertigste jaar
begon met de Grote Verzoendag (Jom Kippoer) het jubeljaar, dat van oktober tot
september van het volgende jaar liep. De sabbatjaren daarentegen liepen ieder
zevende jaar zonder onderbreking van
april (nisan) tot maart door. Over de juiste wijze van het berekenen van de
jubeljaren bestaat er verschil van mening, ook in het Jodendom (SEDER OLAM, the
Rabbinic View of Biblical Chronology, translated and with commentary by
Heinrich W. Guggenheimer, 1998, ISBN 9780765760210, page 143). De observatie
van William Whiston dat de sabbatjaren zonder onderbreking verder liepen en dit
historisch aangetoond kan worden maakt dat de theorie van de honderdtwintig
jubeljaren een theorie blijft met als uitkomst dat vijftig maal honderdtwintig
het getal zesduizend oplevert.
Wat de
studie van William Whiston zo uniek maakt is dat hij in zijn ‘dissertatie V’ tien
verwijzingen naar historische gebeurtenissen geeft die een verankering van de sabbat-
en jubeljaren op een tijdsbalk mogelijk maakt. Deze verwijzingen haalde Whiston
uit de Bijbel, uit de werken van Josephus en uit het apocriefe Makkabeeënboek.
De tien verankeringen van historische sabbat- en jubeljaren zijn als het ware
de schakels van een ketting in de tijd terug. Na dit alles op millimeterpapier
uitgetekend te hebben, merkte ik dat het door Whiston opgegeven achttiende Jubeljaar van 562/561 v.
Chr., gelijk viel met het zevenendertigste jaar der gevangenschap /ballingschap
van koning Jojachin van Juda. Dat jaar zag een regeringswissel in Babylon
wanneer na de dood van Nebukadnezar diens zoon Evil Merodach het koningschap
overnam en tegelijkertijd Koning Jojachin van Juda uit zijn gevangenis
verloste. Zie het artikel op dit blog van 19.12.2017,
getiteld: het Bijbelhistorische boek 2 Koningen en de archeologie, zie link: http://bloggen.be/Robertdetelder/archief.php?startdatum=1513551600&stopdatum=1514156400
Deze vaststelling
was nieuw, een elfde aanwijzing uit primaire bron, en een aanzet om de
aangereikte tijdsketting van William Whiston verder te onderzoeken. Een kruispeiling met de Ptolemeüs-canon
bevestigde het jaar 561 v. Chr. voor de regeringswissel te Babylon. Hierna een
opsomming van alle jubeljaren naar de opgave van Whiston. Begin
sabbatjaartelling: het jaar 1443 v. Chr., bij de intocht van de Israëlieten in
Kanaän: 1. 1395/1394 - Richter Othniël, 2. 1346/1345 - Richter Ehud, Ruth 6:6, 3.
1297/1296 - Richter Ehud, 4. 1248/1247 - verdrukking Jabin, 5. 1199/1198 - Richter
Thola, 6. 1150/1149 - verdrukking Ammon, 7. 1101/1100 - Richter en profeet
Samuël, 8. 1052/1051 – Saul, 9. 1003/1002 – Salomo, 10. 954/953 – Rehabeam, 11.905/904
– Josafat, 12. 856/855 – Joas, 13. 807/806 –Amazia, 14. 758/757 – Uzzia, 15.
709/708 - Het veertiende jaar van Hizkia, 16. 660/659 – Manasse, 17.611/610 -
Josia - Val Nineveh, 18. 562/561 - het 37ste
jaar der ballingschap van Jojachin, 19. 513/512 – Haggaï, 20. 464/463 – Ezra,
21. 415/414 – Nehemia, 22. 366/365 - Perzische periode, 23. 317/316 - Griekse
periode, 24. 268/267 - Griekse periode, 25. 219/218 - Griekse periode, 26. 170/169
- Griekse periode, 27. 121/120 – Makkabeeën, 28. 72/71 – Makkabeeën, 29. 23/22
- Hongersnood Herodes, 30. 27/28 AD - Messias Jezus – Lucas 4:14.
Ik
beschreef het achttiende jubeljaar in het jaar 561 v. Chr. als een kruispeiling via de Ptolemeüs-canon
ter een bevestiging van de regeringswissel te Babylon dat jaar. Het gaat bij
historische chronologie inderdaad als een navigeren op een tijdsbalk terug de
tijd in. Men heeft meerdere ankerpunten nodig ter vaststelling waar men is en
waar men naartoe wil. En hoe meer navigatiepunten ter beschikking met nog een
kruispeiling erbij, hoe beter. We hebben namelijk navigatiepunten nodig die
historische gebeurtenissen met de westerse jaartelling verbinden en waarover
geen discussie mogelijk is. Zulke jaartallen zijn bijvoorbeeld naar mijn mening
het jaar 70 AD wanneer de Romeinen, Jeruzalem en de herbouwde Tempel met de
grond gelijk maakten en de Joden in ballingschap wegvoerden, en/of het jaartal
van de val van Babylon in 539 v. Chr., een jaar dat dan weer verbonden is met
het jaar 586 v. Chr. en de verovering van Jeruzalem door de Babyloniërs. Het
jaar ook dat de Tempel van Salomo door de Babyloniërs met de grond gelijk
gemaakt werd.
Zo
zitten er dertig verifieerbare
historische Jubeljaren op de tijdsbalk tussen de inname van het land Kanaän
in de vijftiende eeuw voor Christus en het openbaar worden van de Messias of de
Christus. Het gebod op het houden van een jubeljaar gaat terug tot het jaar van
de exodus in 1483 v. Chr. wanneer Mozes de Tien Woorden van de HEERE God met Sjavoeot
(Pinksteren) vijftig dagen na de Exodus op een sabbatdag in ontvangst nam. Het
doel van het Jubeljaar was om uiteindelijk alle mogelijk individueel verlies
van land en andere bezittingen aan het einde van een zeven maal zevenjarige sabbatjaarcyclus
en met Jom Kippoer in het negenenveertigste jaar via een Losser te herstellen en aan de
rechtmatige eigenaar terug te geven. Diegene die de onfortuinlijke in het
Jubeljaar in zijn of haar bezit herstelde werd de Goël of Losser genoemd. In
geestelijk opzicht is de wet op het Jubeljaar een allegorie naar de Messias toe
die bij Zijn komst alles herstellen zou. Het is dan ook niet verwonderlijk dat
het openbaar worden van de Messias bij de aanvang van het dertigste Jubeljaar
geschiedde. Bij Zijn tweede komst zal Hij volgens de profeet Jesaja hoofdstuk
61 dan ook een Jubeljaar uitroepen en alles definitief herstellen.
De
sabbatjaar- en jubeljaartelling nam volgens de Bijbel een aanvang bij de inname
van het land Kanaän door de Israëlieten onder leiding van Jozua in 1443 v. Chr.
en niet bij Genesis.
Leviticus
25: 1
Verder sprak de HEERE tot Mozes, aan den berg Sinaï, zeggende: 2 Spreek tot de
kinderen Israëls, en zeg tot hen: Wanneer
gij zult gekomen zijn in dat land, dat Ik u geve, dan zal dat land rusten,
een sabbat den HEERE. (Statenvertaling)
De
sabbatjaar- en jubeljaartelling begon bovendien al met een tijdsonderbreking/vertraging
van 38 jaar. Door hun ongeloof en weigering het Beloofde Land in het tweede
jaar na de Exodus binnen te trekken werden de Israëlieten veroordeeld tot een
extra verblijf van 38 jaar in de wildernis. De tijd was nochtans rijp in 1482
v. Chr. Voor de Kanaänieten was de maat der zonde vol (Genesis 15:16). Als een
gevolg van het ongeloof van de Israëlieten kregen zij echter 38 jaar respijt. Dit
toont aan dat bepaalde wetmatigheden een rol spelen. Het berekenen van de
(weder)komst van de Messias op basis van de verlopen jubeljaren is niet
mogelijk vanwege de wetmatigheid dat er geloof van de zijde van de Israëlieten
(nu Israëli ’s) moet zijn, alvorens het Vrederijk werkelijkheid kan worden. Ook
hier spelen de maat der zonde en ongeloof hun rol. Het is mijn overtuiging dat
bij de komst van de Goël of Verlosser een Jubeljaar zal worden uitgeroepen dat
chronologisch niet past, niet compatibel is met de historische jubeljaren. Het
duiden van jaartallen voor de komst van Christus leidt alleen maar tot
verlegenheid bij zowel de auteurs als bij de mensen die hieraan geloof willen
hechten.
Hierna
de gegevens van ‘Dertig Jubeljaren’:
Paperback,
afmetingen: 24 x 17 x 1,9 cm, aantal pagina's: 329 met illustraties, ISBN:
9789402182422, NUR: 683
De zeven brieven van Christus aan de zeven Gemeenten in Asia: (vervolg) Thyatira en Sardis
De
eerste brief van Jezus aan de engel van de Gemeente te Efeze behandelden we met
het artikel van 27.05.2019 op dit
blog. De tweede en derde brief van Jezus aan de engel van de Gemeente van
Smyrna en aan de engel van de Gemeente van Pergamus behandelden we met onze
aflevering van 26.08.2019, link: http://bloggen.be/Robertdetelder/archief.php?startdatum=1566770400&stopdatum=1567375200
Deze
week vervolgen we met de brieven van Jezus Christus aan de engel van de gemeente
te Thyatira en te Sardis.
Het laatste boek van het Nieuwe
Testament gaat inhoudelijk volledig over het herstel van Israël in de toekomst.
Openbaring 1:1 De openbaring van Jezus Christus, die
God hem gegeven heeft, om Zijn dienstknechten te tonen de dingen, die haast geschieden moeten; en die Hij door Zijn engel
gezonden, en Zijn dienstknecht Johannes
te kennen gegeven heeft; 2 Dewelke het woord Gods betuigd heeft, en de
getuigenis van Jezus Christus, en al wat hij gezien heeft. (Statenvertaling)
Vooraleer het Bijbelboek
Openbaring de toekomstige gebeurtenissen als vooraf geschreven geschiedenis
behandelt wordt de oude geschiedenis van Israël in de zeven brieven
geadresseerd aan zeven gemeenten in Klein-Azië, herkenbaar weergegeven. De
zeven gemeenten bevonden zich in het westelijke gedeelte van de Romeinse
provincie Asia tegenover de Egeïsche zee in de volgende plaatsen: Efeze,
Smyrna, Pergamon, Thyatira, Sardes, Philadelphia en Laodicea. Het karakter van
de zeven plaatselijke Gemeenten was afwijkend van elkaar en is een type van de
geschiedenis van het oude Israël vanaf de Exodus tot de komst van de Messias.
Volgens de Bijbelvorser C.I. Scofield (1843/1921) hebben de zeven brieven aan
de zeven Gemeenten daarenboven een viervoudige
toepassing: (1) lokaal, naar de Gemeenten die in 93 AD daadwerkelijk zijn
aangesproken; (2) vermanend, voor alle Gemeenten in alle tijden als
beproevingen waarmee ze hun ware spirituele staat in de ogen van God kunnen
onderscheiden; (3) persoonlijk, in de vermaningen aan hem "die een oor
heeft", en in de belofte "aan hem die overwint"; (4) profetisch,
als het onthullen van zeven fasen van de geschiedenis van de Gemeenten tot het
einde. Volgens punt 3 zijn de brieven voor de christen in de huidige bedeling
als vermaning en bemoediging gegeven zoals overigens heel de Schrift (Romeinen
15:4 en 1 Korintiërs 10:6).
Het woord Gemeente in onze
Bijbelvertaling is een vertaling van het Griekse woord: EKKLESIA. Een Grieks
woord dat in onze Bijbelvertalingen ook gebruikt wordt voor de aanduiding van
‘kring’ en/of ‘vergadering’ wat de betekenis van het woord EKKLESIA weergeeft.
De geestelijke lessen in iedere brief zijn in tegenstelling tot het historische
niet aan een tijdsperiode gebonden. Alle zeven brieven zijn iedere keer gericht
aan de engel der gemeente: ‘Schrijf aan de engel der Gemeente te …’. Hier kan alleen
maar de Joodse gemeente of synagoge mee bedoelt zijn. Tussen de Ekklesia, het
lichaam van Christus, en de Heer Jezus Christus, het hoofd van de Ekklesia, in
de huidige bedeling staat er geen engel of andere tussenpersoon. “Waar twee of
drie in mijn naam vergaderd zijn, daar ben Ik in uw midden”, zegt Christus tot
iedere kring van christenen, zonder tussenpersoon. De Nieuwtestamentische
gemeente is bovendien verborgen in de wereld en niet te verwarren met het
christendom dat teruggaat op de Romeinse keizer Constantijn de Grote van de
vierde eeuw na Christus.
In de oude bedeling van de Wet en
Israël stonden engelen als tussenpersonen in een bijzondere relatie tot Israël zoals
ook de brief van Paulus aan de Hebreeën vermeld:
1:14 Zijn zij niet allen gedienstige geesten, die tot dienst
uitgezonden worden, om dergenen wil, die de zaligheid beërven zullen?
Zie ook Psalm 82 waar naar
engelenmachten als goden over de volken en Israël verwezen wordt. Dat de
brieven van Christus aan de zeven gemeenten in Asia aan engelen gericht zijn past
in de oude bedeling en in de geschiedenis van de Israëlieten vanaf de Exodus
uit Egypte. Zo hebben we gezien dat de Efeze-brief, de Smyrna-brief en de
Pergamus-brief historisch in de veertigjarige periode tussen de Exodus en de
inname van het Beloofde Land Kanaän geplaatst kunnen worden. De brieven aan
Thyatira en Sardis passen beide in de historische periode van de koningen van
Israël en Juda tot aan de ballingschap.
Openbaring
2:18 En schrijf aan den engel der
Gemeente te Thyatira: Dit zegt de Zoon van God, Die Zijn ogen heeft als een
vlam vuurs, en Zijn voeten zijn blinkend koper gelijk: 19 Ik weet uw werken, en
liefde, en dienst, en geloof, en uw lijdzaamheid, en uw werken, en dat de
laatste meer zijn dan de eerste. 20 Maar Ik heb enige weinige dingen tegen u,
dat gij de vrouw Jezabel, die zich
zelve zegt een profetes te zijn, laat leren, en Mijn dienstknechten verleiden, dat zij hoereren en afgodenoffer
eten. 21 En Ik heb haar tijd gegeven, opdat zij zich zou bekeren van haar
hoererij, en zij heeft zich niet bekeerd. 22 Zie, Ik werp haar te bed, en die
met haar overspel bedrijven, in grote
verdrukking, zo zij zich niet bekeren van hun werken. 23 En haar kinderen
zal Ik door den dood ombrengen; en al de
Gemeenten zullen weten, dat Ik het ben, Die nieren en harten onderzoek. En
Ik zal ulieden geven een iegelijk naar uw werken. 24 Doch Ik zeg ulieden, en
tot de anderen, die te Thyatira zijn, zovelen, als er deze leer niet hebben, en
die de diepten des satans niet
gekend hebben, gelijk zij zeggen: Ik zal u geen anderen last opleggen; 25 Maar hetgeen gij hebt, houdt dat,
totdat Ik zal komen. 26 En die overwint,
en die Mijn werken tot het einde toe bewaart, Ik zal hem macht geven over de
heidenen; 27 En hij zal ze hoeden met een ijzeren staf; zij zullen als
pottenbakkersvaten vermorzeld worden; gelijk ook Ik van Mijn Vader ontvangen
heb. 28 En Ik zal hem de morgenster geven. 29 Die oren heeft, die hore wat de Geest tot de Gemeenten zegt.
(Statenvertaling)
De
betekenis van Thyatira is de wierook offerende en handelt over de historische
periode van de tien stammen van Israël. De plaats Thyatira wordt in het Nieuwe
Testament (Handelingen 16:14) vermeld als de plaats waar Lydia van afkomstig
was. Zij was een purperverkoopster die op de prediking van Paulus te Filippi in
Macedonië tot bekering kwam. Dat er een Joodse Gemeente of synagoge te Thyatira
was is zeker.
De
scheuring van het Verenigd Koninkrijk van Israël was het gevolg van de
afgoderij van Salomo, bericht de Bijbel (1 Koningen 11:4). Het dieptepunt was
de verkiezing door Salomo van de Ammonietische Naäma tot hoofdvrouw, de moeder
van de latere kroonprins Rehabeam in zijn vierentwintigste regeringsjaar in 983
v. Chr. (TIJD en TIJDEN, blz. 211-21). De ongerechtigheid van Israël nam hier
een aanvang, en de scheuring van het Rijk werd door de HEERE God toen al aan
Salomo aangekondigd. Vooral het Bijbelboek 1 Koningen geeft heel wat informatie
over deze periode. Over de tien stammen in verleden, heden en toekomst schreef
ik een boek dat sinds 2017 op het internet verkrijgbaar is: Kronieken van de
koningen van Israël. Zie link: https://www.bol.com/nl/p/kronieken-van-de-koningen-van-israel/9200000086650052/?suggestionType=featured_product&suggestedFor=robert%20de%20t&originalSearchContext=media_all&originalSection=main
Geen
een van de opvolgers van Jerobeam I keerde zich ooit tot de HEERE God voor
uitkomst maar volhardde in het dienen van afgoden. De vrouw Jezabel waar in
Openbaring 2:20 naar verwezen wordt was de Fenicische vrouw van koning Achab
van het tienstammenrijk.
1 Koningen 16:30
Achab, de zoon van Omri, deed wat kwaad is in de ogen des HEREN, meer dan allen
die vóór hem geweest waren. 31 Het minst erge was, dat hij wandelde in de
zonden van Jerobeam, de zoon van Nebat, maar
hij nam tot vrouw Izebel, de dochter van Etbaäl, de koning der Sidoniërs,
en ging de Baäl dienen en zich voor hem neerbuigen.
De
afgodische toestand had toen zulke afmetingen aangenomen dat op een moment er
slechts een overblijfsel van zevenduizend mensen in Israël was die de HEERE God
trouw waren. Overwinnaars worden ze in de brief van Christus aan de engel te
Thyatira genoemd.
1
Koningen 19:18 Ook heb Ik in Israël doen overblijven zeven duizend, alle knieën, die zich niet gebogen hebben voor Baäl,
en allen mond, die hem niet gekust heeft.
Uiteindelijk
werden de tien stammen in 717 v. Chr. in Assyrische ballingschap weggevoerd.
Tussen de rivieren Eufraat en Indus zijn ze terechtgekomen waar ze tot op
huidige dag (onbekend) bewaard worden. Op God ’s tijd zal hun herstel volgen,
geestelijk en nationaal in het oude land der vaderen. In mijn eerder geciteerde
boek: Kronieken van de koningen van Israël, 2017, blz. 147-157, geef ik in het
bijzonder aandacht aan de stam Zebulon wat de toekomst betreft.
De
vijfde brief van Jezus Christus in het Bijbelboek Openbaring is gericht aan de
engel van de Gemeente te Sardis.
Openbaring
3:1 En schrijf aan den engel der Gemeente, die te Sardis is: Dit zegt, Die de zeven geesten Gods heeft, en de zeven
sterren: Ik weet uw werken, dat gij den
naam hebt, dat gij leeft, en gij zijt dood. 2 Zijt wakende, en versterk het
overige, dat sterven zou; want Ik heb uw werken niet vol gevonden voor God. 3
Gedenk dan, hoe gij het ontvangen en gehoord hebt, en bewaar het, en bekeer u.
Indien gij dan niet waakt, zo zal Ik over u komen als een dief, en gij zult niet weten, op wat ure Ik over u komen
zal. 4 Doch gij hebt enige weinige namen ook te Sardis, die hun klederen niet
bevlekt hebben, en zij zullen met Mij wandelen in witte klederen, overmits zij
het waardig zijn. 5 Die overwint,
die zal bekleed worden met witte klederen; en Ik zal zijn naam geenszins
uitdoen uit het boek des levens, en Ik zal zijn naam belijden voor Mijn Vader
en voor Zijn engelen. 6 Die oren heeft,
die hore wat de Geest tot de Gemeenten zegt.
De
betekenis van het woord Sardis is ontvluchten. De inhoud van de brief vinden we
terug in de historische periode van de twee stammen na de scheuring van het
Verenigd Koninkrijk van Salomo in 967 v. Chr. Tien stammen scheurden zich na de
dood van Salomo van Juda en Benjamin af. De twee stammen Juda en Benjamin
bleven samen met de Levieten met Jeruzalem en de Tempeldienst achter. Als een
gevolg hadden zij de naam dat zij geestelijk leefden maar bleken geestelijk
dood te zijn. Ook hier waren er echter overwinnaars en mensen met geestelijke
oren. Niet alle koningen waren afgodendienaars maar soms waren er koningen die
op de HEERE God vertrouwden en de afgoderij een halt toeriepen. Het mocht
echter niet baten en uiteindelijk gingen zij honderddertig jaar, zes maanden en
tien dagen na de wegvoering van de tien stammen in 717 v. Chr. ook in
ballingschap. Zie het artikel van 09.02.2018
op dit blog, link: http://bloggen.be/Robertdetelder/archief.php?startdatum=1517785200&stopdatum=1518390000
In 586
v. Chr. werd de Tempel door de Babyloniërs vernietigd en werden de twee stammen
in ballingschap weggevoerd. Alhoewel er na zeventig jaar Babylonische
ballingschap een tijdelijk herstel volgde. Na de verwerping van de Messias bij
Zijn eerste komst volgde veertig jaar later in 70 AD de vernietiging van
Jeruzalem en de herbouwde Tempel door de Romeinen gevolgd door de wereldwijde
diaspora.
De
aanhef van de brief aan de engel van de gemeente te Sardis maakt onmiddellijk
duidelijk dat men in de oude bedeling van de wet zit. Een kind van God in de
huidige bedeling van de genade is namelijk ten allen tijde door het geloof in
een staat van genade en zeker van het eeuwig leven dat hem geschonken werd. Het
is sola gratia, sola fide en sola scriptura.
1
Johannes 5:11 En dit is de getuigenis, namelijk dat ons God het eeuwige leven
gegeven heeft; en ditzelve leven is in Zijn Zoon. 12 Die den Zoon heeft, die heeft het leven; die den Zoon van God niet
heeft, die heeft het leven niet. 13 Deze dingen heb ik u geschreven, die
gelooft in den Naam des Zoons van God; opdat
gij weet, dat gij het eeuwige leven hebt, en opdat gij gelooft in den Naam
des Zoons van God.
Ook
vers drie valt onder de oude bedeling en is niet van tel voor een kind van God
in de huidige bedeling van de genade. De gelovige vandaag die deel uitmaakt van
het Lichaam van Christus (Efeze 1:22-23) verwacht de komst van zijn of haar
Heiland en ziet niet uit naar een dief die komt in de nacht.
1
Thessalonicenzen 2:1 En wij bidden u, broeders, door de toekomst van onzen
Heere Jezus Christus, en onze
toevergadering tot Hem, 2 Dat gij niet haastelijk bewogen wordt van
verstand, of verschrikt, noch door geest, noch door woord, noch door zendbrief,
als van ons geschreven, alsof de dag van Christus aanstaande ware.
Gedurende
de bijna tweeduizend jaar nu sinds de eerste komst van de Messias wordt het
Lichaam van Christus, voor de wereld verborgen, gevormd. Op God ’s tijd zal na
de bedeling van de genade, de draad met Israël weer opgenomen worden. Het
nationale herstel is sinds 1948 een feit en een teken aan de wand, het
geestelijke herstel laat op zich wachten. Dit gaan we bespreken in een toekomstige
aflevering over de twee laatste brieven: Philadelphia en Laodicea.
In zijn
boek ‘Werelden in botsing’, 1971, Deel II Mars, II, Het jaar -687, meent Dr. I.
Velikovsky (1895/1979) dat er twee belegeringen van Jeruzalem door Sanherib
plaatsvonden: de eerste in 702 of 701 v. Chr. en een tweede belegering in 687
v. Chr. waarbij het leger van Sanherib door de engel des HEEREN nabij Jeruzalem
catastrofaal vernietigd werd. Dit laatste jaartal haalde hij uit oud-Chinese
bronnen waar kosmische fenomenen voor deze periode beschreven worden. Alhoewel
Velikovsky bekend is vanwege zijn grondige revisie van de geschiedenis van de
Egyptische oudheid heeft hij de Assyriologie met haar plaatsing van de
Assyrische koningen op de tijdbalk in relatie tot Israël en Juda met rust
gelaten. Dit blijkt onmiddellijk aan de jaartallen die hij hanteert zoals
bijvoorbeeld voor de val van Samaria
door Sargon II in het jaar 722 v. Chr.
en de belegering van Jeruzalem door Sanherib in 701 v. Chr. Jaartallen die overigens volledig haaks staan op de
Bijbelse chronologie van de koningen van Israël en Juda.
Volgens
Assyrische bronnen zitten er éénentwintig
jaar tussen beide feiten: de val van Samaria in 722 v. Chr. met Sargon II
en de belegering van Jeruzalem door Sanherib in 701 v. Chr. Volgens de Bijbel
(2 Koningen 18:9-13) verliepen er slechts
acht jaar tussen beide feiten. Een van beide bronnen zit er volledig naast.
De jaartallen 722 v. Chr. en 701 v. Chr. zijn het resultaat van het linken van de
Assyrische eponiemlijsten door de Assyriologie aan het jaar 763 v. Chr. met de
vermelding van een zonsverduistering over Nineveh tijdens het eponiem van Bur
Sagale in het tiende regeringsjaar van Assur Dan III. Een eponiem zou een
ambtenaar voorstellen naar wie een bepaald jaar genoemd werd met af en toe in
de Eponiemlijst een belangrijke gebeurtenis vermeld zoals bijvoorbeeld een
zonsverduistering. Eponiemlijsten zijn samengesteld vanaf ongeveer 892 tot 648
v. Chr., een belangrijke periode eveneens in de geschiedenis van de koningen
van Israël en Juda. Het Assyrische ankerpunt voor de gehele lijst werd het jaar
van de zonsverduistering in 763 v. Chr. Al de andere vermelde gebeurtenissen en
regeringsjaren van koningen werden aan de hand van deze datum op de tijdsbalk
verankerd. De Assyriologie gaat er fundamentalistisch van uit dat de
koningslijst volledig is, dat de Assyrische koningen in opeenvolging geregeerd
hebben en vooral: dat er geen namen in de koningslijsten ontbreken. Dit laatste
is echter teveel verlangd. Er ontbreken zondermeer namen in de koningslijst en
meermaals waren er historisch aanwijsbare perioden in de geschiedenis van Assur
met meer dan één koning op de troon van Assyrië. Zie bijvoorbeeld met artikel
van 14.01.2019 op dit blog: De
Assyrische eponiemlijsten en kronieken nagerekend, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1547420400&stopdatum=1548025200
Wanneer
we de verschillende Bijbelteksten die over koning Jehizkia van Juda en de
belegering van Jeruzalemdoor Sanherib met elkaar vergelijken blijkt het echter
overduidelijk dat er slechts één
belegering was, die van het veertiende regeringsjaar van Jehizkia namelijk.
In TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 327-330, heb ik de regeerperiode van Jehizkia
besproken. Het cruciale Bijbelgedeelte is:
2 Koningen 18:9 Het geschiedde nu in het
vierde jaar van den koning Hizkia (hetwelk was het zevende jaar van Hosea, den
zoon van Ela, den koning van Israël) dat Salmaneser,
de koning van Assyrië, opkwam tegen Samaria, en haar belegerde. 10 En zij
namen haar in ten einde van drie jaren, in het zesde jaar van Hizkia; het was het
negende jaar van Hosea, den koning van Israël, als Samaria ingenomen werd. 11 En de koning van Assyrië voerde
Israël weg naar Assyrië, en deed hen leiden in Halah, en in Habor, bij de
rivier Gozan, en in de steden der Meden. 12 Daarom dat zij de stem des HEEREN,
huns Gods, niet waren gehoorzaam geweest, maar Zijn verbond overtreden hadden;
en al wat Mozes, de knecht des HEEREN, geboden had, dat hadden zij niet
gehoord, noch gedaan. 13 Maar in het veertiende jaarvan den koning Hizkia kwam Sanherib, de koning van Assyrië, op
tegen alle vaste steden van Juda, en nam ze in. (Statenvertaling)
Het
veertiende jaar van Jehizkia liep van najaar 710 tot najaar 709 v. Chr. De
Assyrische invasie met de belegering van Jeruzalem geschiedde in het voorjaar
van 709 v. Chr. De regeerperiode van koning Hizkia van Juda laat zich exact op
de tijdsbalk vastpinnen via het vijftiende Jubeljaar van oktober 709/september 708
v. Chr. als ankerjaar. Naar dit jubeljaar verwijst de profeet Jesaja wanneer
deze profeet in het veertiende regeringsjaar van koning Hizkia (Jesaja 36:1) de
koning tijdens de belegering van Jeruzalem door de Assyriër Sanherib, benaderd
met een bemoedigend woord van God:
Jesaja
37:30 En dat zij u een teken, dat men in dit jaar, wat van zelf gewassen is,
eten zal, en in het tweede jaar, wat daarvan weder uitspruit; maar zaait in het
derde jaar, en maait, en plant wijngaarden, en eet hun vruchten.
(Statenvertaling)
Het
jubeljaar waar de profeet Jesaja naar verwijst liep van oktober 709 tot
september 708 v. Chr. Het woord van de profeet: ‘gij zult dit jaar eten wat
vanzelf opkomt’, situeert zich in het zevende sabbatjaar (april 709/ maart 708)
en ‘in het tweede jaar wat daarvan weder uitspruit’, slaat op het jaar april
708 tot maart 707 v. Chr., het houden van het jubeljaar liep tot september 708
v. Chr. Daarna kon er gezaaid en geplant worden: ‘maar zaait in het derde jaar,
en maait, en plant wijngaarden, en eet hun vruchten’ (zie Dertig Jubeljaren,
2018, blz. 97-98).
Het
veertiende regeringsjaar van Hizkia met de belegering van Jeruzalem door
Sanherib viel Bijbels-chronologisch in 709 v. Chr. Het is na de vernietiging
van de tegen Jeruzalem verzamelde Assyrische legermacht waarbij 185.000
soldaten het leven lieten, dat Hizkia ziek werd en er vijftien jaar aan zijn
leeftijd span werden toegevoegd.
Jesaja
38:1 In die dagen werd Hizkia krank
tot stervens toe; en de profeet Jesaja, de zoon van Amoz, kwam tot hem, en
zeide tot hem: Alzo zegt de HEERE: Geef bevel aan uw huis; want gij zult
sterven, en niet leven. 2 Toen keerde Hizkia zijn aangezicht om naar den wand,
en hij bad tot den HEERE. 3 En hij zeide: Och HEERE, gedenk toch, dat ik voor
Uw aangezicht in waarheid en met een volkomen hart gewandeld, en wat goed in Uw
ogen is, gedaan heb. En Hizkia weende gans zeer. 4 Toen geschiedde het woord
des HEEREN tot Jesaja, zeggende: 5 Ga henen, en zeg tot Hizkia: Zo zegt de
HEERE, de God van uw vader David: Ik heb uw gebed gehoord, Ik heb uw tranen
gezien; zie, Ik zal vijftien jaren tot
uw dagen toedoen; 6 En Ik zal u uit de hand des konings van Assyrië
verlossen, mitsgaders deze stad; en Ik zal deze stad beschermen. 7 En dit zal u een teken zijn van den HEERE,
dat de HEERE het woord, dat Hij gesproken heeft, doen zal: 8 Zie, Ik zal de
schaduw der graden, die met de zon in de graden van Achaz' zonnewijzer
nederwaarts gegaan is, tien graden
achterwaarts doen keren. Dies is de zon tien graden teruggekeerd, in de
graden, die zij nederwaarts gegaan was.
Volgens
een Joodse legende (The Legends of the Jews,
Boek IX) geschiedde de vernietiging van het Assyrische leger voor Jeruzalem tijdens
de Pesach-nacht. ‘The Legends of the
Jews’ gecompileerd door Louis Ginzberg, 1909 (This is a massive collation of the Haggada--the traditions which have
grown up surrounding the Biblical narrative. These stories and bits of layered
detail are scattered throughout the Talmud and the Midrash, and other sources,
including oral. In the 19th century Ginzberg undertook the task of arranging
the Haggada into chronological order, and this series of volumes was the result),
lijkt een verstoring van de aarde in haar loop om de zon te leren:
…. A number of miracles besides were connected with the recovery of Hezekiah.
In itself it was remarkable, as being the first case of a recovery on record.
Previously illness had been inevitably followed by death. Before he had fallen
sick, Hezekiah himself had implored God to change this order of nature. He held
that sickness followed by restoration to health would induce men to do penance.
God had replied: "Thou art right, and the new order shall
be begun with thee." Furthermore,
the day of Hezekiah's recovery was marked by the great miracle that the sun
shone ten hours longer than its wonted time. The remotest lands were amazed
thereat, and Baladan, the ruler of Babylon, was prompted by it to send an
embassy to Hezekiah, which was to carry his felicitations to the Jewish king upon
his recovery.
De
belegering van Jeruzalem vinden we door Sanherib beschreven op zijn bewaard
gebleven prisma-stele. Het was de derde veldtocht van zijn co-bewind met Sargon
II. Hierna het betreffende
gedeelte:
“18
As for Hezekiah the Judahite, 19 who
did not submit to my yoke: forty-six of his strong, walled cities, as well as
20 the small towns in their area, 21 which were without number, by levelling
with battering-rams 22 and by bringing up seige-engines, and by attacking and
storming on foot, 23 by mines, tunnels, and breeches, I besieged and took them.
24 200,150 people, great and small, male and female, 25 horses, mules, asses,
camels, 26 cattle and sheep without number, I brought away from them 27 and
counted as spoil. (Hezekiah) himself,
like a caged bird 28 I shut up in
Jerusalem, his royal city. 29 I threw up earthworks against him— 30 the one
coming out of the city-gate, I turned back to his misery. 31 His cities, which
I had despoiled, I cut off from his land, and 32 to Mitinti, king of Ashdod, 33
Padi, king of Ekron, and Silli-bêl, 34 king of Gaza, I gave (them). And thus I
diminished his land. 35 I added to the former tribute, 36 and I lad upon him
the surrender of their land and imposts—gifts for my majesty. 37 As for Hezekiah, 38 the terrifying splendor of my majesty overcame him, and 39 the
Arabs and his mercenary troops which he had brought in to strengthen 40 Jerusalem,
his royal city, 41 deserted him. In addition to the thirty talents of gold and 42 eight hundred talents of silver,
gems, antimony, 43 jewels, large carnelians, ivory-inlaid couches, 44 ivory-inlaid
chairs, elephant hides, elephant tusks, 45 ebony, boxwood, all kinds of
valuable treasures, 46 as well as his daughters, his harem, his male and female
47 musicians, which he had brought after me 48 to Nineveh, my royal city. To
pay tribute 49 and to accept servitude, he dispatched his messengers.”
(Prisma-stele
kolom 2)
Met
waarheidsgetrouwe geschiedschrijving hield Sanherib zich niet bezig. Hij
beweerde propagandistisch dat hij een verslagen Hizkia als een vogel in een
kooi in Jeruzalem had ingesloten. De werkelijkheid was anders (2 Koningen 19:32-35).
Achthonderd talenten zilver beweerde hij bovendien van Hizkia als losgeld
verkregen te hebben. In werkelijkheid liet Hizkia volgens de Bijbel driehonderd
talenten zilver naar het bivak van Sanherib te Lachis afleveren.
2
koningen 18:14 Toen zond Hizkia, de koning van Juda, tot den koning van
Assyrië, naar Lachis, zeggende: Ik heb gezondigd, keer af van mij, wat gij mij
opleggen zult, zal ik dragen. Toen leide de koning van Assyrië Hizkia, den
koning van Juda, driehonderd talenten zilvers, en dertig talenten gouds op.
De zon die op de zonnewijzer van Achaz tien graden was
teruggekeerd betekende volgens de Joodse legende een periode van tien uur die
aan daglicht werd toegevoegd. Het mechanisme verantwoordelijk voor dit fenomeen
was volgens Velikovsky en anderen een kosmisch fenomeen. Bijbels-chronologisch
gezien viel dit in het voorjaar van 709 v. Chr. Het was in dat jaar dat het
leger van Sanherib geslagen moest afdruipen. De conclusie moet zijn dat er slechts één belegering van Jeruzalem plaatsvond.
Dit jaartal is een mijlpaal in de wereldgeschiedenis of zou het moeten zijn. Volgens
de eerder geciteerde ‘Legends of the Jews, nam ‘the new order’ toen een aanvang. De aarde werd toen in haar
omloop om de zon verstoord en als een gevolg daarvan kunnen er geen correcte
zonsverduisteringen voorbij het jaar 709 v. Chr. in de tijd uitgerekend worden
zonder met dit fenomeen rekening te houden. Het jaar 709 v. Chr. was één van
meerdere jaren in de achtste eeuw v. Chr. waarbij planeet aarde iedere keer danig
geschud werd. Tegen het einde van die eeuw aan werd een kalenderhervorming
noodzakelijk die in verschillende oudheid-bronnen terug te vinden is (TIJD en
TIJDEN, 2015, blz. 331-337).
Naar
mijn weten is er maar één onderzoeker geweest die op het feit van de kosmische
catastrofe in het veertiende regeringsjaar van Hizkia wees en het gevolg voor
exacte zonsverduisteringberekeningen voorbij dit jaar, en dat is Christoph Marx.
Zijn opmerking werd gepubliceerd in het Amerikaanse magazine ‘Ancient History
and Catastrophism’ in juni 1980 maar kreeg geen bijval en niemand maakte er
naar mijn weten, daarna gebruik van. De bevinding van de revisionist Christoph
Marx (1931/2016) zet ook het vermeende kosmische sleuteljaar 687 v. Chr. van de
revisionist Dr. Immanuël Velikovsky op de helling. Hierna een citaat van Marx: “Neither in his published
writings nor in the manuscripts I have seen is there an analysis by Velikovsky
questioning the year 687 BC. Nevertheless, this date depends entirely on the
solar eclipse actualistically calculated for 763 BC; it therefore is equally
wrong by at least the same margin of error.”
Het eerder geciteerde Bijbelgedeelte uit 2
Koningen 18:9-13 was voor de godgeleerde
Edwin R. Thiele onmogelijk in zijn chronologische reconstructie in te
voegen en dus verklaarde hij schaamteloos in zijn boek: The Mysterious Numbers of the Hebrew Kings, 1951, dat
deze passage kunstmatig aan de Bijbel toegevoegd werd.
Thiele ’s dramatische knieval naar de Assyriologie toe. Zie het artikel van 02.12.2017 op dit blog, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1511737200&stopdatum=1512342000
Assyriology revised, the years of reign of Sennacherib revised and fixed in a chronological time line with the contemporary Biblical kings
We
continue with the revision of the Assyrian Kings list on the time line of
history. Our instruments are the Bible and the works of the Jewish historian
Flavius Josephus. The last article on this blog dates back to 07.10.2019 when we discussed Sargon II
and his new chronological placement on the time line. See link: http://bloggen.be/Robertdetelder/archief.php?ID=3181139
His
son and successor Sennacherib was for a long time co-regent with his father as
will be shown in this week’s article. Just like with Sargon II his son Sennacherib
is also mentioned by name in the Bible.
2 Kings 18:9 And it came to pass in the fourth year of king Hezekiah, which
was the seventh year of Hoshea son of Elah king of Israel, that Shalmaneser king
of Assyria came up against Samaria, and besieged it. 10 And at the end of three
years they took it: even in the sixth
year of Hezekiah, that is in the ninth year of Hoshea king of Israel,
Samaria was taken. 11 And the king of Assyria did carry away Israel unto
Assyria, and put them in Halah and in Habor by the river of Gozan, and in the
cities of the Medes: 12 Because they obeyed not the voice of the Lord their
God, but transgressed his covenant, and all that Moses the servant of the Lord
commanded, and would not hear them, nor do them. 13 Now in the fourteenth
year of king Hezekiah did Sennacherib
king of Assyria come up against all the fenced cities of Judah, and took
them. (King James Version)
The above mentioned Bible quotation was considered by
the theologian Edwin R. Thiele in
his book ‘The Mysterious Numbers of the Hebrew Kings’, 1951, as artificially
added to the Bible and this statement was made shameless. Thiele considered the
Assyrian kings list and its placement on the time line superior to the Biblical
chronology and its bearing points on the timeline of history. The result was
that he presented in his book a revised chronology for the kings of Israel and
Judah whereby he shortened their reigns totaling up to 40 years. The fact that
he was unable to fit the chronological link mentioned in 2 Kings 18:9-13 between Hezekiah and Sennacherib made him make such
a foolish claim implying that this part of Scripture was not inspired. Thiele
‘s revision of the chronology of the Hebrew kings became nevertheless widely
accepted by scholars and is unfortunately even used by many revisionists of
ancient history. The Bible Book 2 Kings 18:9-13 however is very clear on the
subject and cannot be interpreted otherwise. The fall of Samaria by Shalmaneser V happened in the sixth year of reign of Hezekiah
being 717 BC based on Biblical chronology. And in the fourteenth year of reign of King Hezekiah, eighth years later, did Sennacherib king of Assyria laid siege to
Jerusalem but was defeated. The fall of Samaria is firmly fixed on the timeline
of history in 717 BC based on Josephus and the Bible. In the article of 16.09.2019 on this blog I quoted Flavius
Josephus, Antiquities, Chapter X, ix.7b stating that the exile of the ten
tribes of Israel happened exactly 136
years, six months and ten days prior to the exile of the two tribes in July
586 BCwhich leads us to the year 717 BC for the fall of
Samaria and the exile of the ten tribes. See link: http://bloggen.be/Robertdetelder/archief.php?ID=3177041
A cross bearing that leads us also to 717 BC as an
anchor point on the time line of history are the Jubilee years. The fourteenth
year of reign of Hezekiah was the Sabbath year that preceded the 15th Jubilee year of Oct
709/Sep 708 BC. This is confirmed by the prophet Isaiah who approached
Hezekiah at that time with a Word of the LORD God making clear that we have a
Sabbath year followed by a Jubilee year:
Isaiah 37:30 And this shall be a sign unto thee, Ye shall eat this year
(April 710/March 709 BC) such as groweth of itself; and the second year (April
709/March 708 BC) that which springeth of the same: and in the third year
(October 709/September 708 BC) sow ye, and reap, and plant vineyards, and eat
the fruit thereof. (KJV)
In
my book ‘Thirty Jubilees’ published in Dutch in 2018 I used the Jubilee years
to determine the chronological order of the period of reigns of the kings of
Judah between the 37th year of Babylonian captivity of King Jojachin
(2 Kings 25:27) which was the 18th Jubilee, and the fourteenth year
of reign of Hezekiah. The fourteenth year of Hezekiah and the siege of
Jerusalem by Sennacherib is firmly fixed to 709 BC.
The
siege of Jerusalem is mentioned on a prism stele of Sennacherib as his third
campaign without mentioning a specific year of reign. Clearly the man was a
co-regent of Sargon II at the time. The Bible during this period refers to the
kings of Assyria in plural (2 Kings 18:13 and 2 Chronicles 32:1-4). Hereafter
follows the relevant part as found on the prism stele of Sennacherib:
“18 As for Hezekiah
the Judahite, 19 who did not submit to my yoke: forty-six of his strong,
walled cities, as well as 20 the small towns in their area, 21 which were
without number, by levelling with battering-rams 22 and by bringing up
seige-engines, and by attacking and storming on foot, 23 by mines, tunnels, and
breeches, I besieged and took them. 24 200,150 people, great and small, male
and female, 25 horses, mules, asses, camels, 26 cattle and sheep without
number, I brought away from them 27 and counted as spoil. (Hezekiah) himself, like a caged bird 28 I shut up in Jerusalem, his royal city.
29 I threw up earthworks against him— 30the one coming out of the city-gate, I
turned back to his misery. 31 His cities, which I had despoiled, I cut off from
his land, and 32 to Mitinti, king of Ashdod, 33 Padi, king of Ekron, and
Silli-bêl, 34 king of Gaza, I gave (them). And thus I diminished his land. 35 I
added to the former tribute, 36 and I lad upon him the surrender of their land
and imposts—gifts for my majesty. 37 As for Hezekiah, 38 the terrifying
splendor of my majesty overcame him, and 39 the Arabs and his mercenary
troops which he had brought in to strengthen 40 Jerusalem, his royal city, 41
deserted him. In addition to the thirty talents of gold and 42 eight hundred
talents of silver, gems, antimony, 43 jewels, large carnelians, ivory-inlaid
couches, 44 ivory-inlaid chairs, elephant hides, elephant tusks, 45 ebony,
boxwood, all kinds of valuable treasures, 46 as well as his daughters, his
harem, his male and female 47 musicians, which he had brought after me 48 to
Nineveh, my royal city. To pay tribute 49 and to accept servitude, he
dispatched his messengers.”
(Prism-stele kolom 2)
Should
we have only the prism stele today as a witness in our possession one could
argue that the siege of Jerusalem by Sennacherib was successful. The historical
truth learns different. According to the Bible the army of Sennacherib
besieging Jerusalem was devastated by an angel of the LORD God with 185.000
soldiers killed in one blow.
2 Kings 19:32 Therefore thus saith the Lord concerning the king of
Assyria, He shall not come into this city, nor shoot an arrow there, nor come
before it with shield, nor cast a bank against it. 33 By the way that he came,
by the same shall he return, and shall not come into this city, saith the Lord.
34 For I will defend this city, to save it, for mine own sake, and for my
servant David's sake. 35 And it came to pass that night, that the angel of the Lord went out, and
smote in the camp of the Assyrians an hundred fourscore and five thousand: and
when they arose early in the morning, behold, they were all dead corpses. 36 So
Sennacherib king of Assyria departed,
and went and returned, and dwelt at Nineveh.
The
defeat of Sennacherib at the gates of Jerusalem in 709 BC is also mentioned by
the Jewish historian Flavius Josephus:
"Now
when Sennacherib was returning from his Egyptian war to Jerusalem, he found his
army under Rabshakeh his general in danger [by a plague], for God had sent a pestilential distemper upon his army;
and on the very first night of the
siege, a hundred fourscore and five thousand, with their captains and
generals, were destroyed. So the king was in a great dread and in a terrible
agony at this calamity; and being in great fear for his whole army, he fled
with the rest of his forces to his own kingdom, and to his city Nineveh; and
when he had abode there a little while, he was treacherously assaulted, and
died by the hands of his elder sons, Adrammelech and Seraser, and was slain in
his own temple, which was called Araske. Now these sons of his were driven away
on account of the murder of their father by the citizens, and went into
Armenia, while Assarachoddas took the kingdom of Sennacherib." And this
proved to be the conclusion of this Assyrian expedition against the people of
Jerusalem. (Flavius Josephus, Jewish
Antiquities, Book X, 1. 5.)
The
defeat of Sennacherib is furthermore mentioned in the Jewish Legends compiled
by Louis Ginzberg, Book IX:
“…… With this vast army Sennacherib hastened
onward, in accordance with the
disclosures of the astrologers, who warned him that he would fail in his
object of capturing Jerusalem, if he
arrived there later than the day set by them. His journey having lasted but
one day instead of ten, as he had expected, he rested at Nob. A raised platform
was there erected for Sennacherib, whence he could view Jerusalem. On first
beholding the Judean capital, the Assyrian king exclaimed: "What! Is this
Jerusalem, the city for whose sake I gathered together my whole army, for whose
sake I first conquered all other lands? Is it not smaller and weaker than all
the cities of the nations I subdued with my strong hand?" He stretched
himself and shook his head, and waved his hand contemptuously toward the Temple
mount and the sanctuary crowning it. When his warriors urged him to make his
attack upon Jerusalem, he bade them take their ease for one night, and be
prepared to storm the city the next day. It seemed no great undertaking. Each
warrior would but have to pick up as much mortar from the wall as is needed to
seal a letter and the whole city would disappear. But Sennacherib made the
mistake of not proceeding directly to the attack upon the city. If he had made
the assault at once, it would have been successful, for the sin of Saul against
the priest at Nob had not yet been wholly expiated; on that very day it was
fully atoned for. In the following night, which
was the Passover night, when Hezekiah and the people began to sing the
Hallel Psalms, the giant host was annihilated….
…. A number of miracles besides were connected with the recovery of Hezekiah.
In itself it was remarkable, as being the first case of a recovery on record.
Previously illness had been inevitably followed by death. Before he had fallen
sick, Hezekiah himself had implored God to change this order of nature. He held
that sickness followed by restoration to health would induce men to do penance.
God had replied: "Thou art right, and the new order shall be begun with
thee." Furthermore, the day of
Hezekiah's recovery was marked by the great miracle that the sun shone ten
hours longer than its wonted time. The remotest lands were amazed thereat,
and Baladan, the ruler of Babylon, was prompted by it to send an embassy to
Hezekiah, which was to carry his felicitations to the Jewish king upon his
recovery….
…..In
view of all the wonders God had done for him, it was unpardonable that Hezekiah
did not feel himself prompted at least to sing a song of praise to God. Indeed,
when the prophet Isaiah urged him to it, he refused, saying that the study of
the Torah, to which he devoted himself with assiduous zeal, was a substitute
for direct expressions of gratitude. Besides, he thought God's miracles would
become known to the world without action on his part, in such ways as these: After the destruction of the Assyrian army,
when the Jews searched the abandoned camps, they found Pharaoh the king of Egypt and the Ethiopian king Tirhakah. These
kings had hastened to the aid of Hezekiah, and the Assyrians had taken them
captive and clapped them in irons, in which they were languishing when the Jews
came upon them. Liberated by Hezekiah, the two rulers returned to their
respective realms, spreading the report of the greatness of God everywhere. And
again, all the vassal troops in Sennacherib's army, set free by Hezekiah,
accepted the Jewish faith, and on their way home they proclaimed the kingdom of
God in Egypt and in many other lands.” The Legends of the Jews, Book IX,
The
capturing of the Egyptian Pharaoh is also mentioned on the prism stele of
Sennacherib:
“…. The officials,
nobles, and people of Ekron, who had thrown Padi their king—bound by oath and
curse of Assyria— into fetters of iron and had given him over to Hezekiah, the Judahite—he kept him in
confinement like an enemy— their heart became afraid, and they called upon the Egyptian kings, the bowmen,
chariots and horses of the king of Meluhha [Ethiopia], a countless host, and
these came to their aid. In the neighborhood of Eltekeh, their ranks being drawn up before me, they offered battle.
With the aid of Assur, my lord, I fought with them and brought about their
defeat. The Egyptian charioteers and princes, together with the Ethiopian
king's charioteers, my hands captured alive in the midst of the battle.
Eltekeh and Timnah I besieged, I captured, and I took away their spoil.
…(Prism-stele Sennacherib)
The
above mentioned battle between the Egyptian army and the Assyrians is also
mentioned by Herodotus Book 2:141:
After him there
came to the throne the priest of Hephaistos, whose name was Sethos. This man, they said, neglected
and held in no regard the warrior class of the Egyptians, considering that he
would have no need of them; and besides other slights which he put upon them,
he also took from them the yokes of corn-land which had been given to them as a
special gift in the reigns of the former kings, twelve yokes to each man. After
this, Sanacharib king of the Arabians
and of the Assyrians marched a great host against Egypt. Then the warriors
of the Egyptians refused to come to the rescue, and the priest, being driven
into a strait, entered into the sanctuary of the temple and bewailed to the
image of the god the danger which was impending over him; and as he was thus
lamenting, sleep came upon him, and it seemed to him in his vision that the god
came and stood by him and encouraged him, saying that he should suffer no evil
if he went forth to meet the army of the Arabians; for he himself would send him
helpers. Trusting in these things seen in sleep, he took with him, they said,
those of the Egyptians who were willing to follow him, and encamped in Pelusion, for by this way the invasion came:
and not one of the warrior class followed him, but shop-keepers and artisans
and men of the market. Then after they came, there swarmed by night upon their
enemies mice of the fields, and ate
up their quivers and their bows, and moreover the handles of their shields, so
that on the next day they fled, and being without defense of arms great numbers
fell. And at the present time this king
stands in the temple of Hephaistos in stone, holding upon his hand a mouse, and by letters inscribed he says
these words: "Let him who looks upon me learn to fear the gods."
The
pharaoh to which Herodotus refers with the Greek name Sethos must be the same
as the Biblical So and those two are identical with the Assyrian name Sebech as
king of Egypt during that time.
The
brutal end of Sennacherib‘s live we read in verse 37 of the above mentioned
Bible quotation. His successor was the crown prince and son
Essarhaddon.
2 Kings 19:37 And it came to pass, as he was worshipping in the house of
Nisroch his god, that Adrammelech and Sharezer his sons smote him with the
sword: and they escaped into the land of Armenia. And Esarhaddon his son reigned in his stead. (KJV)
The
year of the assassination was 680 BC. The Ptolemy-canon has Essarhaddon become
king over Babylon in 08.02.680 BC.
The
first year of reign of Sennacherib by the orthodox Assyriology is 705 BC. There
is a way however to calculate the first year of (co)reign of Sennacherib. There
exists a preserved statement of Sennacherib (Assyrian Kings from Adasi to Assur
Dan II - synthesized from Synchronistic Chronicle, Meissmer’s list, and
corrected to the Khorsabad List - as quoted by Courville), that says that there
were 418 years between his period of rule and the one of Tiglath Pileser I. The
revised period of reign of Tiglath Pileser I has him reigning from 1134 till
1096 BC (De Assyriologie herzien, 2012, page 104-113). When we apply the time
period of 418 years from 1134 BC the result is 716 BC for the first year of
co-reign of Sennacherib. It is the same year that Shalmaneser V was besieging
Tyrus and Sargon II was campaigning against Mannea. The Assyrian empire was
ruled by a triumvirate at the time.
Probably
Sennacherib was campaigning against Merodach Baladan in Babylon during the same
year 716 BC. With his comments regarding his third campaign against Jerusalem
in mind we may doubt the correctness of his statement:
“20 In my first
campaign I accomplished the defeat of Merodach-baladan, 21 king of Babylonia,
together with the army of Elam, 22 his ally, on the plain of Kish. 23In the
midst of that battle he deserted his camp, 24 and he escaped alone, so he saved
his own life. 25 The chariots, horses, wagons, mules, 26 which he left behind
at the beginning of the battle 27 my hands seized. Into his palace, which is in
28 Babylon, I entered jubilantly. 29 I opened his treasure-house: gold, silver,
vessels of god and silver, 30 precious stones of every name, goods and property
31without limit, heavy tribute, his harem, 32 courtiers and officials,
singers—male and 33 female—all his artisans, 34 as many as there were, his
palace servants 35 I brought out, and I counted as spoil. In the might of Assur
36 my lord, seventy-five of his strong walled cities 37 of Chaldea, and 420
small cities 38 of their area I surrounded, I conquered, I carried off their
spoil. 39 The Arabs, Arameans, and Chaldeans 40 who were in Erech, Nippur,
Kish, Harsagkalamma, 41 Kutha and Sippar, together with the citizens, 42 the
rebels I brought out and counted as booty…..”
Babylon
was not taken until 709 BC by Sargon II and the comments made by Sennacherib on
his prism stele are nothing else than magniloquence. The second campaign of
Sennacherib that is mentioned on the prism stele is the one to the land of the
Kassites. This campaign is to be dated between the years 715 BC and 710 BC.
“65 In my
second campaign, Assur, my lord, encouraged me, and 66 against the land of
the Kassites and the land of the Yasubigallai, 67 who from of old had not been
submissive to the kings, my ancestors, 68 I marched. In the midst of the high
mountains 69 I rode on horseback where the terrain was difficult, 70 and had my
chariot drawn up with ropes: 71 where it became too steep, I clambered up on
foot like the wild-ox. 72 The cities of Bît-Kilamzah, Hardishpi, 73and
Bît-Kubatti, their strong, walled cities 74 I besieged, I captured. People,
horses, 75 mules, asses, cattle, and sheep 76 I brought out from their midst
and counted as booty. 77 And their small cities, which were beyond numbering,
78 I destroyed, I devastated, and I turned into ruins. The houses of the
steppe, (namely) the tents, 79 in which they lived, I set on fire and 80 turned
them into flames. I turned round, and 81 made that Bît-Kilamzah into a
fortress— 82 I made its walls stronger than they had ever been before—….”
No
other historical source of his second campaign is available. We can only assume
that a campaign took place which was carried out with disproportionate cruelty
in the name of the gods of Assur. The prism stele refers to a total of eight
campaigns and closes with the description of the building Sennacherib’s palace
in Nineveh. Placing all eight campaigns on the time line of history is
difficult and leaves a lot of questions.
The
eponym list that follows has not all the answers to fill the apparent time gap
there exist in list. The reader should notice the damages that occurred in the
text and the many brackets used by Assyriology’s to clarify their viewpoint.
The
Bible in 2 Kings 18:9-13 narrows the time span between the fall of Samaria in
the 6th year of reign of Hezekiah and the siege of Jerusalem in the
14th year of reign of Hezekiah to only eight years. Assyriology in
contradiction has 21 years between the fall of Samaria by Sargon II and the
siege of Jerusalem by Sennacherib. A difference of 13 years. The only way to
solve this anomaly created by Assyriology is to accept that co-regencies took
place between Shalmaneser V, Sargon II and Sennacherib. I repeat the Bible
refers to the kings of Assyria in the plural form during this time
period.
2 Chronicles 32:1 After these things, and the
establishment thereof, Sennacherib king of Assyria came, and entered into
Judah, and encamped against the fenced cities, and thought to win them for
himself. 2 And when Hezekiah saw that Sennacherib was come, and that he was
purposed to fight against Jerusalem, 3 He took counsel with his princes and his
mighty men to stop the waters of the fountains which were without the city: and
they did help him. 4 So there was gathered much people together, who stopped
all the fountains, and the brook that ran through the midst of the land,
saying, Why should the kings of
Assyria come, and find much water? (KJV)
The
next Eponym of 705/704 BC refers according to Assyriology to the first year of
Sennacherib.
[705/704]During
the eponomy of Nashru-B�l, the governor of Amedi,the king marched on Tabal; against Gurdi, the
Kulummaean, [...] the king was killed; the camp of the king of Assyria [...] In
Abu, the twelfth, Sennacherib, the king [started
his reign?].
The
missing part after ‘Sennacherib, the king’ is filled in by orthodox Assyriology
by: started his reign ? with a question mark. It remains indeed by guessing.
[704/703]During
the eponomy of Nab�-deni-epu¹, the governor of Nineveh, to Larak and
Sarrabanu; the palace of Kalizi was restored, in [...] the nobles against the
Kulummaean.
[703/702]
During the eponomy of Nuh¹aya, the governor of Kalizi, campaign against [Babylonia?].
[702/701]
During the eponomy of Nab�-le'i, the governor of Arbela, campaign against [Hirimma and Hararatum?].
[701/700]
During the eponomy of Hananu, the governor of Til-Barsip, [...] from Halzi
[...]
[700/699]
During the eponomy of Metunu, the governor of Isana, A¹¹ur-nadin-¹umi, the son
of Sennacherib, [became king of Babylonia?] of the palace, in the city [...],
great cedar logs, alabaster in Ammananum [...], in Kapri-Dagili [...] for [...]
the king [...].
[699/698]
During the eponymy of B�l-¹arrani, governor of Kurba'il,
Broken off
On
top of all the confusing and contradicting preserved Assyrian sources the
eponym list is broken off after the year 698 BC. The preserved yearly eponym
list are not complete but damaged. Campaigns are referred to with the target missing.
It is impossible this way to fill in the campaigns of Sennacherib after his
third against Jerusalem. They should find there place on the time line of
history somewhere between 708 BC and 680 BC.
Exodus
25:10 Zo zullen zij een ark van
sittimhout maken; twee ellen en een halve zal haar lengte zijn, en
anderhalve el haar breedte, en anderhalve el haar hoogte. 11 En gij zult ze met louter goud overtrekken, van binnen
en van buiten zult gij ze overtrekken; en gij zult op dezelve een gouden krans
maken rondom heen. 12 En giet voor haar vier gouden ringen, en zet die aan haar
vier hoeken, alzo dat twee ringen op de ene zijde derzelve zijn, en twee ringen
op haar andere zijde. 13 En maak handbomen van sittimhout, en overtrek ze met
goud. 14 En steek de handbomen in de ringen, die aan de zijde der ark zijn, dat
men de ark daarmede drage. 15 De draagbomen zullen in de ringen der ark zijn;
zij zullen er niet uitgetogen worden. 16 Daarna zult gij in de ark leggen de getuigenis, die Ik u geven zal. 17
Gij zult ook een verzoendeksel maken
van louter goud; twee ellen en een halve zal deszelfs lengte zijn, en
anderhalve el deszelfs breedte. 18 Gij zult ook twee cherubim van goud maken;
van dicht goud zult gij ze maken, uit de beide einden des verzoendeksels.
19 En
maak u een cherub uit het ene einde aan deze zijde, en den anderen cherub uit
het andere einde aan gene zijde; uit het verzoendeksel zult gijlieden de
cherubim maken, uit de beide einden van hetzelve. 20 En de cherubim zullen hun
beide vleugelen omhoog uitbreiden, bedekkende met hun vleugelen het
verzoendeksel; en hun aangezichten zullen tegenover elkander zijn; de
aangezichten der cherubim zullen naar het verzoendeksel zijn. 21 En gij zult
het verzoendeksel boven op de ark zetten, nadat gij in de ark de getuigenis,
die Ik u geven zal, zult gelegd hebben. 22 En aldaar zal Ik bij u komen, en Ik zal met u spreken van boven het
verzoendeksel af, van tussen de twee cherubim, die op de ark der getuigenis
zijn zullen, alles, wat Ik u gebieden zal aan de kinderen Israëls.
(Statenvertaling)
De
hiervoor beschreven ark van het verbond werd door de Israëlieten op instructie
van de HEERE God in de zomer van 1483 v. Chr. na het overhandigen van de Tien
Woorden aan Mozes, in de wildernis gemaakt. Zij werd gehuisvest in de Tent der
samenkomst waar éénmaal per jaar met de Grote Verzoendag de hogepriester van
dienst verzoening voor het volk uitvoerde (Hebreeën 9:1-10).
De ark
heeft de Israëlieten tot haar vernietiging toe door de hand van de Babylonische
horden in 586 v. Chr., altijd vergezeld. Ten tijde van de veertig jaar
wildernis, daarna bij de inname van Kanaän gevolgd door de Richterenperiode en
de eerste koningen Saul en David verbleef de ark in een tent. Toen de Tempel
van Salomo afgewerkt was kreeg de Ark haar plaats in het Heilige der heiligen
in de Tempel. Het was daar dat de Ark van het verbond samen met de Tempel ten
tijd van koning Zedekia van Juda vernietigd werd.
2 Koningen
25:8 Daarna in de vijfde maand, op den zevenden der maand (dit was het negentiende jaar van Nebukadnezar,
den koning van Babel) kwam Nebuzaradan, de overste der trawanten, de knecht des
konings van Babel, te Jeruzalem. 9 En
hij verbrandde het huis des HEEREN, en het huis des konings, mitsgaders
alle huizen van Jeruzalem; en alle huizen der groten verbrandde hij met vuur. 10
En het ganse heir de Chaldeeën, dat met den overste der trawanten was, brak de
muren van Jeruzalem rondom af. 11 Het overige nu des volks, die in de stad
overgelaten waren, en de afvalligen, die tot den koning van Babel gevallen
waren, en het overige der menigte, voerde Nebuzaradan, de overste der
trawanten, gevankelijk weg. (Statenvertaling)
Ook Psalm
74 leert duidelijk dat alles in het Heilige der heiligen vernield werd: 1 Een
onderwijzing, voor Asaf. O God! waarom verstoot Gij in eeuwigheid? Waarom zou
Uw toorn roken tegen de schapen Uwer weide? 2 Gedenk aan Uw vergadering, die
Gij van ouds verworven hebt; de roede Uwer erfenis, die Gij verlost hebt; den
berg Sion, waarop Gij gewoond hebt. 3 Hef Uw voeten op tot de eeuwige
verwoestingen; de vijand heeft alles in
het heiligdom verdorven. 4 Uw wederpartijders hebben in het midden van Uw
vergaderplaatsen gebruld; zij hebben hun tekenen tot tekenen gesteld. 5 Een
ieder werd er bekend als een, die de bijlen omhoog aanbrengt in de dichtigheid
van een geboomte. 6 Alzo hebben zij nu derzelver graveerselen samen met
houwelen en beukhamers in stukken geslagen.
7 Zij
hebben Uw heiligdommen in het vuur gezet; ter aarde toe hebben zij de woning
Uws Naams ontheiligd. 8 Zij hebben in hun hart gezegd: Laat ze ons te zamen
uitplunderen; zij hebben alle Gods vergaderplaatsen in het land verbrand. 9 Wij
zien onze tekenen niet; er is geen profeet meer, noch iemand bij ons, die weet,
hoe lang. 10 Hoe lang, o God! zal de wederpartijder smaden? Zal de vijand Uw
Naam in eeuwigheid lasteren? 11 Waarom trekt Gij Uw hand, ja, Uw rechterhand
af? Trek haar uit het midden van Uw boezem; maak een einde. (Statenvertaling)
In de
herbouwde Tempel van Zerubbabel en de veel later gerestaureerde Tempel door
Herodes de Grote was er geen Ark meer voorhanden. Volgens Joodse legendes
bevond er zich in de herbouwde tempel een steen waarop de hogepriester op de
grote Verzoendag het vat met reukwerk zette . Er was dus ook geen verzoendeksel
meer, waarop het bloed van de zondoffers gesprenkeld kon worden. Dit is
volledig in lijn met de profetie van Jeremia die optrad ten tijde van de val
van Jeruzalem door de Babyloniërs.
Jeremia
3:14 Bekeert u, gij afkerige kinderen! spreekt de HEERE, want Ik heb u
getrouwd, en Ik zal u aannemen, een uit een stad, en twee uit een geslacht, en
zal u brengen te Sion. 15 En Ik zal ulieden herders geven naar Mijn hart; die
zullen u weiden met wetenschap en verstand. 16 En het zal geschieden, wanneer
gij vermenigvuldigd en vruchtbaar zult geworden zijn in het land, in die dagen,
spreekt de HEERE, zullen zij niet meer zeggen: De ark des verbonds des HEEREN, ook zal zij in het hart niet
opkomen; en zij zullen aan haar niet gedenken, en haar niet bezoeken, en zij zal niet weder gemaakt worden.
(Statenvertaling)
De
originele Ark van het Verbond is definitief vernietigd in 586 v. Chr., er zijn
echter vermoedelijk replica s van de Ark gemaakt geweest. Het is na de
vernietiging van de Tempel van Herodes de Grote dat de legendes en het zoeken
naar de ark een aanvang namen. Met enige zekerheid kan men stellen dat in
Ethiopië vandaag, op een geheime plaats te Axoem, zulk een replica van de ark
van het verbond vereerd wordt. Ethiopië betwist namelijk Arabië de roem van de
koningin van het Zuiden. De koningen van Ethiopië eisten afstamming voor zich
op van Menelik, een zoon van Salomo en de koningin van Scheba, die, naar zij
beweren, hun koningin was. Volgens de legende bracht de koningin van Scheba een
replica van de ark naar haar land mee. Een aantal jaar geleden bracht de BBC
een overtuigende documentaire over de verborgen ark te Axoem. Volgens de
documentaire wordt de ark op een geheime plaats bewaard in de kerk van de
Heilige Maria van Sion door een monnik bekend als de 'bewaarder van de ark'. Een
andere hardnekkige
legende beweerd dat de ark bij de nadering van de Babyloniërs verborgen werd op
de berg Nebo in Jordanië. Deze legende wordt in het apocriefe boek 2 Makkabeeën
als historische waarheid (wat een leugen is) gebracht. Hierna het citaat van
het Bijbel-vreemde boek Makkabeeën dat de Rooms-katholieke kerk aan haar bijbel
heeft toegevoegd.
2
Makkabeeën 2:1 In de boeken staat niet alleen dat de profeet Jeremia de ballingen beval om iets van het vuur mee te
nemen, zoals reeds is gezegd, 2 maar ook dat hij hun de leer gaf en hun daarbij
op het hart drukte, de geboden van de Heer niet te vergeten en zich niet te
laten misleiden door de fraai versierde gouden en zilveren beelden die ze
zouden zien. 3 Naast andere vermaningen drong hij erop aan de leer niet uit hun
hart te bannen. 4 Verder staat er in hetzelfde geschrift dat de profeet,
gehoorzaam aan een goddelijke ingeving, de verbondstent en de ark liet halen en achter hem aan liet dragen, terwijl hij de
berg beklom die Mozes bestegen had om het erfdeel van God te aanschouwen. 5
Daar aangekomen vond Jeremia een rotsspelonk; daarin plaatste hij de tent, de ark en het reukofferaltaar en hij
sloot de toegang af. 6 Toen enkele van zijn metgezellen er weer heen gingen om
de weg te markeren, konden ze de plaats niet meer vinden. 7 Jeremia hoorde van
hun poging en maakte hun verwijten. Hij zei: Die plaats moet onbekend blijven, totdat
God zijn volk weer samenbrengt en het zijn barmhartigheid toont. 8 Dan zal de
Heer dat alles weer tevoorschijn brengen; dan zal de glorie van de Heer in een
wolk verschijnen, zoals dat gebeurd is in de tijd van Mozes en ook in die van Salomo,
toen hij bad dat de tempel op grootse wijze geheiligd zou worden. 9
Ook werd erin verteld wat Salomo in zijn wijsheid deed toen hij bij de
voltooiing van de tempel het inwijdingsoffer opdroeg: 10 zoals er tijdens
Mozes gebed tot de Heer vuur uit de hemel was neergedaald, zo daalde er ook tijdens zijn gebed vuur
neer en dit verteerde de brandoffers. 11 Met betrekking tot dat offer heeft
Mozes verklaard: Omdat het zondeoffer niet genuttigd is, is het door het vuur
verteerd. 12 Ook Salomo heiligde acht dagen lang het inwijdingsfeest. 13
Behalve deze dingen vermelden die boeken, namelijk de gedenkschriften van
Nehemia, ook dat Nehemia een bibliotheek had aangelegd, waarin hij de boeken
bijeenbracht die betrekking hadden op de koningen, de geschriften van de
profeten en van David, evenals de brieven van de koningen betreffende
schenkingen aan de tempel. 14 Nu heeft Judas die boeken, die door de oorlog
waarin wij gewikkeld zijn geraakt verspreid waren, weer bijeengebracht, en ze
zijn weer in ons bezit. 15 Mocht u ze nodig hebben, dan kunt u ze laten halen. 16
Wij schrijven u, omdat we van plan zijn de reiniging van de tempel te heiligen.
Wij houden u de plicht voor, dit feest te heiligen. 17 God, die heel zijn volk
bevrijd heeft en het erfdeel, het koningschap, het priesterschap en de tempel
aan zijn volk heeft teruggegeven, 18 zoals Hij dat in de leer had beloofd, God
zal zich spoedig, naar wij hopen, over ons ontfermen en ons vanuit alle
windstreken weer bijeenbrengen naar zijn heilige plaats. Want Hij heeft ons uit
grote nood verlost en de plaats gereinigd. (Willibrord Vertaling 1995)
Indien
er een replica van de ark van het verbond ergens op de berg Nebo in Jordanië
gevonden zou worden dan wordt het apocriefe boek door Rome aan hun bijbel
toegevoegd, tot een misleiding zoals nooit eerder gezien. De antichrist zal
namelijk zijn tempel te Jeruzalem vestigen en daar aanbidding eisen. Satans
grote moment. Het laatste Boek van de Bijbel: Openbaring of Apocalyps, leert in
het dertiende hoofdstuk dat de antichrist een handlanger zal hebben. Het betreffende
hoofdstuk heeft het over twee beesten. Een dat uit de volkeren-zee opkomst en
één dat uit de aarde opkomt. Het eerste beest is een politiek leider die ik
laatst op dit blog op 23.09.2019
beschreven heb, zie link: http://bloggen.be/Robertdetelder/archief.php?ID=3178438
Het
tweede beest uit de aarde is een religieus leider die de Messias imiteert, een
pseudo-Messias die de rol van hogepriester zal overnemen.
Openbaring
13:11 En ik zag een ander beest uit
de aarde opkomen, en het had twee hoornen, des
Lams hoornen gelijk, en het sprak als de draak. 12 En het oefent al de
macht van het eerste beest, in tegenwoordigheid van hetzelve, en het maakt, dat
de aarde, en die daarin wonen het eerste beest aanbidden, wiens dodelijke wonde
genezen was. 13 En het doet grote
tekenen, zodat het ook vuur uit den hemel doet afkomen op de aarde, voor de
mensen. (Statenvertaling)
Wanneer
vers dertien uit het profetische Boek Openbaring werkelijkheid wordt met hemels
vuur dat op het slachtoffer in de nieuw opgerichte Tent der samenkomst op de
Tempelberg neerkomt zal de misleiding volkomen zijn. Heel de wereld zal daarop
dit genie volgen en de nieuwe religie omarmen. Zie ook de profeet Jesaja 66:3
en 17. Het zal echter een offerdienst zijn die de HEERE God afwijst. Volgens
Openbaring hoofdstuk 11 zullen twee getuigen van de HEERE God 1260 dagen tegen
de hele zaak profeteren. Zij worden na 1260 dagen of 42 maanden (aan 30 dagen
per maand) door 'het beest uit de afgrond' gedood. Dit beest krijgt dan 42
maanden tijd om zijn zaak te doen waarna het Godsrijk van bovenuit gevestigd
wordt. De periode dat de Apocalyps over deze planeet woedt, duurt exact zeven
jaar. Het begin wordt ingeluid door het zegevierende oprukkende witte paard dat
wereldwijd vrede en valse gerustheid brengt. Het Jeruzalem van de eindtijd
wordt in de Bijbel in het laatste boek Apocalyps: Sodom en Egypte genoemd.
Ook de
Moslimwereld zal door de eventuele vondst van de Ark van het verbond in verwondering
geraken. De Koran verwijst namelijk naar Mozes als profeet en de Ark komt in een
positieve zin in de koran voor. In Soera 2:248 staat geschreven:
"En
hun profeet zeide tot hen: Het teken van zijn koningschap is, dat tot u zal
komen de Ark, waarin is een Godsrust van uw Heer en een nalatenschap, welke
nagelaten hebben het geslacht van Musa en het geslacht van Harun, en welke de
engelen dragen. Daarin is waarlijk een
teken voor u, indien gij gelovigen zijt." (in de vertaling van Prof.
Dr. J. H. Kramers, vijfde druk)
Hoe dit
alles in de toekomst zijn beslag zal krijgen is vandaag moeilijk in te vullen.
Profetie is pas duidelijk wanneer de tijd daar is.
Assyriology revised, Sargon II the forger of history
With the article published on 16.09.2019 we discussed the revision of the reign of the Assyrian
king Shalmaneser V in light of the Bible and Flavius Josephus. The Assyrian
king Shalmaneser V was brought in chronological line with the contemporary
kings of Judah and Israel of the time. Assyriology has a fundamentalist
approach in the way they present their Assyrian kings-list and its fixing on
the timeline of history. Their bearing point is the reported Sun eclipse during
the eponym of Bur-Sagale over Nineveh in 763 BC. This may be correct, their
teaching however that no names in the kings list nor the Eponym lists are
missing or were ever deleted is impossible to accept. Other historical sources
like the Bible and the historian Flavius Josephus learn different. I will show that
certain Assyrian kings-names definitely were deleted from the kings list and
that on several occasions in their history the Assyrian kings had co-regencies
and consequently it is the Assyrian kings list and its modern chronology that
needs adjusting.
This
week we continue with the successor of Shalmaneser V: the usurper Sargon II. Traditionally Sargon II is
given a period of sole reign from 723/722 till 705/704 BC based on the interpretation
of the Eponym-list. As was the case with Shalmaneser V using solely the
Eponym-lists to determine the years of reign and the anchor-points on the time-line
leads into error. It should be the Bible and the historian Flavius Josephus for
use of anchor points on the timeline of history. Sargon II is mentioned by name
in the Bible:
Isaiah 20:1 In the year that
Tartan came unto Ashdod, (when Sargon the king of Assyria sent him,)
and fought against Ashdod, and took it; 2 At
the same time spake the Lord by Isaiah the son of Amoz, saying, Go and
loose the sackcloth from off thy loins, and put off thy shoe from thy foot. And
he did so, walking naked and barefoot. 3 And the Lord said, Like as my servant
Isaiah hath walked naked and barefoot three
years for a sign and wonder upon Egypt and upon Ethiopia; 4 So shall the king of Assyria lead away the
Egyptians prisoners, and the Ethiopians captives, young and old, naked and
barefoot, even with their buttocks uncovered, to the shame of Egypt. 5 And they
shall be afraid and ashamed of Ethiopia their expectation, and of Egypt their
glory. 6 And the inhabitant of this isle shall say in that day, Behold, such is
our expectation, whither we flee for help to be delivered from the king of
Assyria: and how shall we escape?
The prophet Isaiah places Sargon II on the time line
in the year 719 BC at the time the Assyrians besieged Ashdod after the prophet
had walked barefoot in the land for a period of three years as a sign.
The other historical Books of the Bible do not mention
Sargon II by name but instead refer during the époque we are studying now to
the kings of Assyria, kings in plural. We will show that also Sargon II
shared the crown with others, firstly with Shalmaneser V and secondly with
Sennacherib his successor. Sargon II during his co-regency with Salmaneser V
was subservient to him. Using the prophecy of Isaiah as a bearing point on the
time line we can state that Sargon II was a co-regent of Shalmaneser V at that
time. That observation however does not show itself in the preserved annals of
Sargon II. The fall of Samaria in 717 BC for instance is claimed by Sargon II
there where the Bible says it was Salmaneser V.
Annals
of Sargon: 7. I besieged and occupied
the town of Samaria, and took 27,280
of its inhabitants captive. I took from them 50 chariots, but left them the
rest of their belongings. I placed my Lieutenants over them; I renewed the
obligation imposed upon them by one of
the Kingswho preceded me.
(Excerpted
from "Great Inscription in the Palace of Khorsabad," Julius Oppert,
tr., in Records of the Past, vol. 9 (London: Samuel Bagster and Sons, 1877),
pp. 3-20)
The Bible states in
contradiction that it was Shalmaneser who besieged and took Samaria. The Bible
unmasks Sargon II in fact as a forger of history.
2 Kings 18:9 And it came to pass in the fourth year of king Hezekiah,
which was the seventh year of Hoshea son of Elah king of Israel, that Shalmaneser king of Assyria came up
against Samaria, and besieged it. 10
And at the end of three years they took it: even in the sixth year of Hezekiah,
that is the ninth year of Hoshea king of Israel, Samaria was taken. 11 And the king of Assyria did carry away
Israel unto Assyria, and put them in Halah and in Habor by the river of Gozan,
and in the cities of the Medes: 12 Because they obeyed not the voice of the
LORD their God, but transgressed his covenant, and all that Moses the servant
of the LORD commanded, and would not hear them, nor do them. (KJV)
Since we have Sargon
II mentioned as king over Assyria in the Bible in the year 719 BC when Ashdod
was besieged, he is as such proven to have been a co-regent or with Shalmaneser
V at the fall of Samaria in 717 BC. In fact we can reconstruct from the Bible
what really happened between the years 720 till 717 BC.
The two Assyrian
armies one lead by Sargon II and the other lead by Salmaneser V descended south
together till Megiddo where they split with the army of Sargon II moving
towards Ashdod and the army of Salmaneser V marching on Samaria where a three
year long siege was started. The eponym list does not refer to the siege of
Samaria at all and in fact has a gap shown with several years missing.
The siege and fall
of Samaria is based on Biblical chronology firmly fixed in the years 720/717
BC. While Shalmaneser V was besieging Samaria the Eponym-list mentions the
following brief activities of Sargon II:
[719/718]
During the eponomy of Sargon [II], the king of Assyria entered [.?.].
[718/717]
During the eponomy of Zeru-ibni, the governor of Rasappa, campaign against Tabal.
The
eponym of Sargon II has the king of Assyria entered (?) between brackets. We
can however fill in from his preserved annals that he campaigned in Elam that
year: 6. This is what I did from the beginning of my reign to my fifteenth
year of reign : I defeated KHUMBANIGAS, King of Elam, in the plains of Kalu.
While
his tartan or field Marshall was at Ashdod with an army Sargon II was
campaigning in the east.
The
annals we refer to are the ones that decorated the walls of his palace. On it
Sargon II seems to have been omnipotent. Also the siege and victory over
Samaria is found in this section on the wall:
7.
I besieged and occupied the town of Samaria, and took 27,280 of its inhabitants
captive. I took from them 50 chariots, but left them the rest of their
belongings. I placed my Lieutenants over them; I renewed the obligation imposed
upon them by one of the Kings who preceded me.
8.
HANUN, King of Gaza, arid SEBECH, Sultan
of Egypt, allied themselves at Rapih to oppose me, and fight against me;
they came before me, I put them to flight. SEBECH
yielded before my cohorts, he fled, and no one has ever seen any trace of him
since. I took with my own hand HANUN, King of Gaza.
9.
I imposed a tribute on PHARAOH, King of Egypt, SAMSIE, Queen of Arabia,
IT-AMAR, the Sabean, of gold, sweet smelling herbs of the land, horses, and
camels.
We
noticed earlier in our reconstruction that in fact the army of Sargon II moved
against Ashdod and marched on towards the Egyptian border while the army of
Shalmaneser V laid siege to Samaria. At Raphia on the Egyptian border the army
of Egypt under the leadership of a certain Sebech was defeated by the
Assyrians. This Sebech must be a Assyrian variant of the Biblical pharaoh
So in whom the last king of Israel Hoshea had put his trust. The defeat of
the Egyptian army under So by the Assyrian army of Sargon II at the border
sealed the fate of Samaria under siege by the army of Shalmaneser V. The
prophecy of Isaiah Chapter 20:4 regarding Egypt was herewith fulfilled.
The
following year 718/717 BC according to the Eponym list has Sargon II
campaigning against Tabal. This place is situated in the northwest of Assyria.
This campaign is also preserved in detail on his palace walls:
11.
Amris of Tabal, had been placed upon the throne of KHULLI his father; I gave to
him a daughter and I gave him Cilicia which had never submitted to his
ancestors. But he did not keep the treaty and sent his ambassador to URZAHA,
king of Armenia, and to MITA, King of the Moschians, who had seized my
provinces. I transported Amris to Assyria, with his belongings, the members of
his ancestors' families, and the magnates of the country, as well as 100
chariots; I established some Assyrians, devoted to my government, in their places.
I appointed my Lieutenant Governor over them, and commanded tributes to be
levied upon them.
12.
JAUBID of Hamath, a smith, was not the legitimate master of the throne, he
was an infidel and an impious man, and he had coveted the royalty of Hamath. He
incited the towns of Arpad, Simyra, Damascus, and Samaria to rise against me, took his precautions with each of them,
and prepared for battle. I counted all the troops of the god Assur; in the town
of Karkar, which had declared itself for the rebel, I besieged him and his
warriors, I occupied Karkar and reduced it to ashes. I took him, himself, and had him flayed, and I killed the
chief of the rioters in each town, and reduced them to a heap of ruins. I
recruited my forces with 200 chariots and 600 horsemen from among the
inhabitants of the country of Hamath and added them to my empire.
Hereafter
follow the remaining eponym-list regarding Sargon II:
[716/715]
During the eponomy of Tab-sil-E¹arra, the governor of Libbi-ali, campaign
against Mannea.
Comment: The year 716 BC was the year Sennacherib became a co-regent of
Sargon II. In a following article this will be discussed in detail.
[715/714]
During the eponomy of Taklak-ana-b�li, the governor of
Nisibis, governors were appointed.
Comment: While the co-king Shalmaneser V is besieging Tyrus the
eponym-list only mentions the appointment of governors while the annals of
Sargon II have him capturing Karkemis. The fact that the taking Karkemis is not
mentioned in the eponym-list leaves a question-mark.
[714/713]
During the eponomy of I¹tar-duri, the governor of Arrapha, campaign against
Urartu and Musasi; [the statue of the god] Haldi was deported.
Comment: While Shalmaneser V is still besieging Tyrus (according to
Flavius Josephus) Sargon II is campaigning against Urartu.
[713/712]During
the eponomy of A¹¹ur-bani, the governor of Kalhu, the nobles fought at Ellipi;
the god [...] entered his new temple, to Musasir.
Comment: This year is the fourth year of the five-year siege of Tyrus by
Shalmaneser V. Sargon II went to Musasir which was an important mountain-city
in Urartu.
[712/711]
During the eponomy of ¹arru-emuranni, the governor of Mazamua, the king stayed in the land.
Comment: the king stayed in the land is a euphemism for doing nothing.
The year 712 BC is the year of the invasion of the Sea Peoples in the
Levant and Egypt. The invasion and its revision on the time line of history had
my attention in my published book (in Dutch) De zonaanbidder, 2016, appendix
1, page 149-158. The prophet Isaiah described the invasion in detail in his
chapters 15/18. The year 712 BC was obtained with the revision of the years of
reign of Ramses III. Ramses III was according to my revision one of the twelve
kings that followed the priest-king Sethos (Herodotos Book 2, 147), the latter
firmly fixed in the 8th Century BC by Herodotos.
[711/710]
During the eponomy of Inurta-alik-pani, the governor of Si'immel, campaign
against Mar'a¹.
Comment: The invasion of the Sea Peoples in 712
BC was halted by Ramses III the same year. Sargon residing in the heartland of
Assur remained unharmed and was as such able to carry out his campaign against
Maras the next year. In the meantime along the coast of the Levant some of the
Sea Peoples had remained and settled there. In Asdod a Greek (Ionian) ruler had
established himself as king over the region. In his preserved annals Sargon
referred to the Greeks who had settled themselves in Asdod.
32.
AZURI, King of Ashdod, determined
within himself to render no more tributes; he sent hostile messages against
Assyria to the neighboring Kings. I meditated vengeance for this, and I
withdrew from him the government over his country. I put his brother AKHIMIT on
his throne. But the people of Syria, eager for revolt, got tired of AKHIMIT's
rule, and installed IAMAN, who like the
former, was not the legitimate master of the throne. In the anger of my
heart, I did not assemble the bulk of my army nor divide my baggage, but I marched
against Ashdod with my warriors, who did not leave the trace of my feet.
33.
IAMAN learnt from afar of the
approach of my expedition; he fled beyond Egypt towards Libya (Meluhhi), and no
one ever saw any further trace of him. I besieged and took Ashdod and the town
of Gimtu-Asdudim; I carried away captive IAMAN'S gods, his wife, his sons, his
daughters, his money and the contents of his palace, together with the
inhabitants of his country. I built these towns anew and placed in them the men
that my arm had conquered.
34.
I placed my Lieutenant as Governor over them, and I treated them as Assyrians. They
never again became guilty of impiety.
[709/708]
During the eponomy of Mannu-ki-A¹¹ur-le'i, the governor of Tille, Sargon took the hand of B�l[and became king of Babylonia].
Comment: This statement of Sargon II becoming king over Babylon in
709/708 BC is confirmed by the Ptolemy-canon. In the spring of 709 BC
Sennacherib the son of Sargon II was besieging Jerusalem with his own army but was defeated. The spring of 709 was the 14th year of reign of Hezekiah
(Oct 710/Sep 709 BC) based on the new chronology of the kings of Judah by
applying the Sabbath and Jubilee years of reckoning. With the following article
on Sennacherib this will be worked out in detail.
38.
MERODACH-BALADAN, son of IAKIN, King of
Chaldaea, the fallacious, the persistent in enmity, did not respect the
memory of the gods, he trusted in the sea, and in the retreat of the marshes;
he eluded the precepts of the great gods, and refused to send his tributes. He
had supported as an ally KHUMBANIGAS,
King of Elam. He had excited all the nomadic tribes of the desert against
me. He prepared himself for battle, and advanced. During twelve years,[ From
721 to 709 BC] against the will of the
gods of Babylon, the town of BEL, which judges the gods, he had excited the
country of the Sumers and Accads, and had sent ambassadors to them. In honor of
the god Assur, the father of the gods, and of the great and august Lord
MERODACH, I roused my courage I prepared my ranks for battle. I decreed an
expedition against the Chaldeans, an impious and riotous people. MERODACH-BALADAN heard of the approach
of my expedition, dreading the terror of his own warriors, he fled before it,
and flew in the nighttime like an owl, falling back from Babylon, to the
town of Ikbibel.
Comment: The defeat of Merodach Baladan, king of Babylon, by Sargon II
as mentioned in his annals established to be 709 BC shows that using the eponym
list solely as a guiding point delivers false navigation points of the time
line of history. The Bible refers to Berodachbaladan visiting Hezekiah after
the defeat of the Assyrian army of Sennacherib.
2
Kings 20:12 King James Version (KJV) At that time Berodachbaladan, the son of
Baladan, king of Babylon, sent letters and a present unto Hezekiah: for he had
heard that Hezekiah had been sick. 13 And Hezekiah hearkened unto them, and
shewed them all the house of his precious things, the silver, and the gold, and
the spices, and the precious ointment, and all the house of his armour, and all
that was found in his treasures: there was nothing in his house, nor in all his
dominion, that Hezekiah shewed them not.
According to Biblical chronology this history belongs on the time line
of history after the defeat of the Assyrian army of Sennacherib in 709 BC. It
was after the siege that Hezekiah became ill and 15 years were added to his
lifespan. The visit of Merodach Baladan took place after the failed siege of
Jerusalem by Sennacherib in Oct. 709/sept 708 BC and falls within the years of reign of Sargon II as
stated by the Ptolemy canon.
The biblical chronology as fabricated by Edwin R. Thiele on basis of the
reign of Sennacherib according to the eponym list has as a result a wandering
king of Babylon visiting Jerusalem in 701/700 BC.
Recent
heb ik drie afleveringen op mijn blog geplaatst met als onderwerp het
tijds-dal dat in verschillende oudtestamentische profetieën handelend over het
beloofde herstel van Israël voorkomt. Op 30.07.2019
kreeg de profeet Micha (5:1-3) en diens profetie over de geboorteplaats van de
Messias aandacht. Het tweede recente artikel op dit blog met als onderwerp het
tijds-dal, dateert van 06.08.2019 en
handelde over het tijds-dal in de profetie van de profeet Jesaja hoofdstuk 61.
Zie link: http://bloggen.be/Robertdetelder/archief.php?ID=3171307
Op 09.09.2019 ging het over het tijds-dal
bij de profetie van Zacharia (9:9-10) wanneer deze de intocht van de Koning van
Israël, de Messias of Gezalfde, in Jeruzalem zes eeuwen van tevoren voorspelde.
Een profetie die op zondag 2 april 30 AD in vervulling ging toen Jezus op een
ezelsveulen Zijn intrede te Jeruzalem deed (Matteüs 21:1-5).
Zacharia
9:9 Verheug u zeer, gij dochter Sions! juich, gij dochter Jeruzalems! Ziet, uw Koning zal u komen,
rechtvaardig, en Hij is een Heiland; arm, en
rijdende op een ezel, en op een veulen, een jong der ezelinnen. ( TIJDS-DAL)
Met de
aflevering van deze week wil ik in het bijzonder aandacht geven aan het
Messiaanse Vrederijk dat God s tijd, na het tijds-dal, in de toekomst opgericht
zal worden. Het zogenaamde Messiaanse vrederijk luidt ook een nieuwe bedeling
in. De draad met het Joodse volk wordt dan weer opgenomen en Israël als
heilsorgaan hersteld. De bedeling van de Ekklesia sinds de eerste eeuw na
Christus waarbij individuen uit de volken en uit Israël uitgeroepen werden tot
het Lichaam van Christus, is dan afgesloten. Volgens Zacharia 9:10 zullen bij
de aanvang van het Vrederijk alle oorlogswapens vernietigd worden en zal er
vrede zijn tot aan de einden der aarde. Een overblijfsel van de twaalf stammen
van Israël zal dan het Beloofde Land erven en vanuit Jeruzalem zal het Woord
van God uitgaan. Het laatste hoofdstuk van het Bijbelboek Zacharia geeft heel
wat nauwkeurige details over de laatste strijd om Jeruzalem en de aanvang van
het Vrederijk. In hoofdstuk 14:1-2 beschrijft de profeet hoe de HEERE God alle
heidenen (niet-Joden) tegen Jeruzalem zal laten optrekken die de stad op
gewelddadige wijze zullen innemen. In het heetst van de strijd zal de HEERE God
ingrijpen en strijden tegen de legers van de verenigde volken (Zacharia 14:3)
die tegen Jeruzalem zijn opgetrokken. Het is de gevreesde oorlog, een wereldoorlog
die in het laatste Bijbelboek Openbaring of Apocalyps beschreven worden
(Openbaring 16:16 en 19:11-21). Zacharia 14:4 beschrijft hoe de HEERE God op de
Olijfberg nabij Jeruzalem zal terugkeren, en dat dan de Olijfberg als gevolg
van een grote aardbeving middendoor zal splijten tot een groot dal strekkend van
het oosten naar het zuiden. Naar dit ontstane dal zal een overblijfsel, een nalezing,
van de bevolking van Jeruzalem in veiligheid kunnen vluchten. De aardbeving
wordt door de profeet Zacharia beschreven als gelijkaardig aan de kracht van de
historische aardbeving ten tijde van koning Uzzia, dat een meganatuurcatastrofe
was (zie het artikel op dit blog van 17.11.2017:
de moeder van alle verwoestingen, link: http://bloggen.be/Robertdetelder/archief.php?startdatum=1510527600&stopdatum=1511132400). Het
slot van Zacharia s profetie is als het volgt:
Zacharia
14:6 En het zal te dien dage geschieden, dat er niet zal zijn het kostelijk
licht, en de dikke duisternis. 7 Maar
het zal een enige dag zijn, die den HEERE bekend zal zijn; het zal noch
dag, noch nacht zijn; en het zal geschieden, ten tijde des avonds, dat het
licht zal wezen. 8 Ook zal het te dien
dage geschieden, dat er levende wateren uit Jeruzalem vlieten zullen, de helft
van die naar de oostzee, en de helft
van die naar de achterste zee aan; zij zullen des zomers en des winters zijn.
(Statenvertaling)
In vers
zeven wordt nogmaals onderlijnd dat die dag alleen bij de HEERE God bekend is.
Vers acht beschrijft verder hoe er vanuit een nieuwe bron levende wateren
vanuit Jeruzalem zullen vloeien zowel naar de westelijke of Middellandse Zee
als naar de Dode Zee die als een gevolg van dit bronwater of levend water
gezond zal worden. Het is een profetie die we ook bij de profeten Ezechiël en
Joël in detail beschreven vinden.
In mijn
boek Kronieken van de koningen Israël,
2017, blz. 147-167, geef ik aandacht aan het herstel van de tien plus twee
stammen van Israël met focus op de stam Zebulon die volgens de profeet Ezechiël
zijn woonplaats in het vrederijk aan de nieuwe oostelijke zee zal hebben.
Zacharia
14:9 En de HEERE (JHWH) zal tot Koning
over de ganse aarde zijn; te dien dage zal de HEERE (JHWH) een zijn, en
Zijn Naam een. (Statenvertaling)
Na een tijds-dal
van nu bijna tweeduizend jaar waarvan de exacte duurtijd niet geopenbaard werd,
zal de HEERE God tot Koning over de ganse aarde zijn en vangt een nieuwe
bedeling van God s handelen met de mens aan. De duur van het Vrederijk is in
de Bijbel in tegenstelling met de duur van het tijds-dal, wel geopenbaard. In
Openbaring lezen we dat de duivel voor een periode van duizend jaar, de duur
van de bedeling van het Messiaanse Vrederijk, gebonden zal worden.
Openbaring
20:1 En ik zag een engel afkomen uit den hemel, hebbende den sleutel des
afgronds, en een grote keten in zijn hand; 2 En hij greep den draak, de oude
slang, welke is de duivel en satanas, en bond hem duizend jaren; 3 En wierp hem
in den afgrond, en sloot hem daarin, en verzegelde dien boven hem, opdat hij de
volken niet meer verleiden zou, totdat
de duizend jaren zouden geëindigd zijn. En daarna moet hij een kleinen tijd
ontbonden worden. (Statenvertaling)
De
profeet Jesaja (11:1-12) geeft eveneens heel wat details over de algemene
toestand der dingen in het Messiaanse Vrederijk. Flora en fauna zullen een
nooit eerder geziene ontwikkeling kennen. De paradijselijke toestand van Eden
wordt geëvenaard. Mens en (roof)dier zullen in harmonie met elkaar op aarde
leven.
Jesaja 11:6 En de wolf zal met
het lam verkeren, en de luipaard bij den geitenbok nederliggen; en het kalf, en
de jonge leeuw, en het mestvee te zamen, en een klein jongske zal ze drijven. 7
De koe en de berin zullen te zamen weiden, haar jongen zullen te zamen nederliggen,
en de leeuw zal stro eten, gelijk de os.
8 En een zoogkind zal zich vermaken over het hol van een adder; en een gespeend
kind zal zijn hand uitsteken in de kuil van den basilisk. 9 Men zal nergens
leed doen noch verderven op den gansen berg Mijner heiligheid; want de aarde zal vol van kennis des HEEREN
zijn, gelijk de wateren den bodem der zee bedekken. 10 Want het zal
geschieden ten zelven dage, dat de heidenen naar den Wortel van Isaï, Die staan
zal tot een banier der volken, zullen vragen, en Zijn rust zal heerlijk zijn. 11
Want het zal geschieden te dien dage, dat de Heere ten anderen male Zijn hand aanleggen zal om weder te verwerven het overblijfsel Zijns volks, hetwelk
overgebleven zal zijn van Assyrië, en van Egypte, en van Pathros, en van Morenland,
en van Elam, en van Sinear, en van Hamath, en van de eilanden der zee. 12 En
Hij zal een banier oprichten onder de heidenen, en Hij zal de verdrevenen van
Israël verzamelen, en de verstrooiden uit Juda vergaderen, van de vier einden
des aardrijks.
De
verzen elf en twaalf van het hierboven geciteerde Bijbelgedeelte handelen over
de vergadering van een overblijfsel van Israël dat naar het land Israël na de
oordeelstijd teruggebracht wordt. Het Bijbelboek Jesaja is een bron van
informatie die over deze alsnog toekomstige tijd handelt. Tot aan praktisch het
einde van het Bijbelboek wordt keer op keer de waarschuwing en belofte van
herstel herhaald.
Jesaja 65:17 Want ziet, Ik
schep nieuwe hemelen en een nieuwe aarde; en de vorige dingen zullen niet meer
gedacht worden, en zullen in het hart niet opkomen. 18 Maar weest
gijlieden vrolijk, en verheugt u tot in der eeuwigheid in hetgeen Ik schep;
want ziet, Ik schep Jeruzalem een verheuging, en haar volk een vrolijkheid. 19
En Ik zal Mij verheugen over Jeruzalem, en vrolijk zijn over Mijn volk; en in
haar zal niet meer gehoord worden de stem der wening, noch de stem des
geschreeuws. 20 Van daar zal niet meer wezen een zuigeling van weinig dagen, noch een oud
man, die zijn dagen niet zal vervullen; want een jongeling zal sterven, honderd jaren oud zijnde, maar een
zondaar, honderd jaren oud zijnde, zal vervloekt worden. 21 En zij zullen
huizen bouwen en bewonen, en zij zullen wijngaarden planten, en derzelver
vrucht eten. 22 Zij zullen niet bouwen, dat het een ander bewone; zij zullen
niet planten, dat het een ander ete, want
de dagen Mijns volks zullen zijn als de dagen eens booms, en Mijn
uitverkorenen zullen het werk hunner handen verslijten. 23 Zij zullen niet
tevergeefs arbeiden, noch baren ter verstoring; want zij zijn het zaad der
gezegenden des HEEREN, en hun nakomelingen met hen. 24 En het zal geschieden,
eer zij roepen, zo zal Ik antwoorden; terwijl zij nog spreken, zo zal Ik horen.
25 De wolf en het lam zullen te zamen weiden, en de leeuw zal stro eten als een rund, en stof zal de spijze der
slang zijn; zij zullen geen kwaad doen noch verderven op Mijn gansen heiligen
berg, zegt de HEERE. (Statenvertaling)
De levenscondities
die voor het Messiaanse Vrederijk beschreven worden overtreffen alles wat de huidige
wereld betreft. De levensduur van de mensen die in de huidige bedeling zeventig
tot tachtig jaar is (Psalm 90) zal dan gelijk zijn aan de dagen van een (eik)boom.
Een rechtvaardige zal de duizend jaar overleven en deel kunnen uitmaken van de
nieuwe bedeling die na het afsluiten van het duizendjarige vrederijk in de
Bijbel beschreven wordt. Een zondaar zal pas na honderd jaar door de vloek getroffen
worden. En het hoofdstuk sluit af met nogmaals de belofte dat mens en dier in
harmonie met elkaar zullen leven.
De
profeet Zacharia waar ik dit artikel met begon leert dat een overblijfsel van
de volken in het vrederijk aanwezig zal zijn. Deze volken zullen volgens de
profetie jaarlijks naar Jeruzalem moeten trekken ter viering van het
Loofhuttenfeest. Het weigeren van dit gebod houdt straf in.
Zacharia
14:16 En het zal geschieden, dat al de
overgeblevenen van alle heidenen, die tegen Jeruzalem zullen gekomen zijn,
die zullen van jaar tot jaar optrekken om aan te bidden den Koning, den HEERE
der heirscharen, en om te vieren het
feest der loofhutten. 17 En het zal geschieden, zo wie van de geslachten
der aarde niet zal optrekken naar Jeruzalem, om den Koning, den HEERE der
heirscharen, te aanbidden, zo zal er over henlieden geen regen wezen. 18 En
indien het geslacht der Egyptenaren, over dewelke de regen niet is, niet zal
optrekken noch komen, zo zal die plage over hen zijn, met dewelke de HEERE die
heidenen plagen zal, die niet optrekken zullen, om te vieren het feest der
loofhutten. 19 Dit zal de zonde der Egyptenaren zijn, mitsgaders de zonde aller
heidenen, die niet optrekken zullen, om te vieren het feest der loofhutten. 20 Te dien dage zal op de bellen der
paarden staan: De HEILIGHEID DES HEEREN. En de potten in het huis des HEEREN
zullen zijn als de sprengbekkens voor het altaar; 21 Ja, al de potten in
Jeruzalem en in Juda zullen den HEERE der heirscharen heilig zijn, zodat allen,
die offeren willen, zullen komen, en van dezelve nemen, en in dezelve koken; en
er zal geen Kanaäniet meer zijn, in het huis des HEEREN der heirscharen, te
dien dage. (Statenvertaling)
De
profetie van Jesaja 65:17 over de nieuwe hemelen en een nieuwe aarde; en de
vorige dingen zullen niet meer gedacht worden, en zullen in het hart niet
opkomen, is nog niet de vervulling van de belofte van Openbaring 21:1 en kan
best niet verward worden. Gedurende de bedeling van het Messiaanse Vrederijk
zal de dood nog niet uitgebannen zijn. Die toestand vangt pas aan na het
afsluiten van de toekomstige duizendjarige periode wanneer satan gebonden zal
zijn en niet in staat de mens te verleiden.
Openbaring
21:1 En ik zag een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, want de eerste hemel en de
eerste aarde waren voorbijgegaan, en de zee was niet meer. 2 En ik zag de
heilige stad, een nieuw Jeruzalem, nederdalende uit de hemel, van God, getooid
als een bruid, die voor haar man versierd is. 3 En ik hoorde een luide stem van
de troon zeggen: Zie, de tent van God is bij de mensen en Hij zal bij hen wonen
, en zij zullen zijn volken zijn en God zelf zal bij hen zijn, 4 en Hij zal
alle tranen van hun ogen afwissen, en de
dood zal niet meer zijn, noch rouw, noch geklaag, noch moeite zal er meer
zijn, want de eerste dingen zijn
voorbijgegaan. 5 En Hij, die op de troon gezeten is, zeide: Zie, Ik maak
alle dingen nieuw. (Enzoverder tot vers 27)
De mens,
geschapen met een vrije wil, gaat sinds zijn fatale keuze in de hof van Eden
zijn eigen heilloze weg. Hetzelfde hoofdstuk drie van Genesis waar de zondeval
beschreven wordt, vermeld ook de belofte (Genesis 3:15) dat de oude slang,
zoals satan in Openbaring 20:1 genoemd wordt, de kop vermorzeld zal worden door
het zaad van de vrouw: de Zoon van God, de Messias. Dit werd vervuld op
Golgotha door de Heer Jezus Christus. God is liefde, schrijft Johannes in zijn
eerste brief: 1 Johannes 4: 8 Wie niet liefheeft, kent God niet, want God is
liefde. De Liefde is het hele Wezen van God. Zijn strijd is aldus gans
anders dan die van de tegenstanders. Hij zoekt niemand te onderwerpen. De
profeet Jesaja noemt Hem een God, die Zich verborgen houdt, maar uiteindelijk
volgens Zijn plan tot Zijn doel komt: de verlossing van de dood voor de mens en
het herstel van alle dingen.
Jesaja
45:15 Voorwaar, Gij zijt een God, Die Zich verborgen houdt, de God Israëls, de
Heiland.
De
verschillende bedelingen van de laatste zesduizend jaar tonen keer op keer dat
de mens op eigen kracht er niet geraakt en dat uitsluitend bij de HEERE God het
heil is. Alleen door het geloof kan iemand zijn of haar geestelijke ogen
geopend worden.
Toen ik met de studie van de
bedelingenleer begon vond ik de bedeling van het Messiaanse Vrederijk en in het bijzonder de afsluiting van deze
bedeling opmerkelijk, erg verrassend. Ik meende dat het met de mens na een
periode van duizend jaar leven in volkomen harmonie met God en Zijn Schepping,
volledig in orde zou zijn. Maar minder blijkt waar te zijn. Ook deze
toekomstige bedeling blijkt te eindigen in opstand en oordeel, net zoals de
vorige bedelingen. De boodschap is dat de mens er op eigen kracht niet geraakt
en in iedere bedeling door de dood ingehaald wordt. Uitsluitend in het
persoonlijk aannemen van Jezus Christus als Heiland is er hoop voor de mens
(Johannes 1:12-13). Het is alleen door de Genade, alleen door de Bijbel, het
Woord van God, dat eeuwige redding mogelijk is. Dit was de lijfspreuk van de
moedige hervormer Maarten toen die in 1517 AD het herontdekte evangelie
verkondigde: Sola Fide, Sola Gratia, Sola Scriptura. Alleen door het geloof,
alleen de genade en uitsluitend door de Heilige Schriften die zonder
tussenpersonen gelezen en geïnterpreteerd kunnen worden.
De hier
beschreven Ekklesia mag niet verward worden met het christendom. De Ekklesia is
het lichaam van Christus (1 Korintiërs 12:27 - Colossenzen 1:24) en is verborgen in de
wereld zoals de gelijkenissen in het Matteüs-evangelie leren.
Matteüs
13:44 Wederom is het Koninkrijk der
hemelen gelijk aan een schat, in den
akker verborgen, welken een mens
gevonden hebbende, verborg dien, en van blijdschap over denzelven, gaat hij
heen, en verkoopt al wat hij heeft, en koopt dienzelven akker. 45 Wederom is
het Koninkrijk der hemelen gelijk aan een
koopman, die schone paarlen zoekt; 46 Dewelke, hebbende een parel van grote waarde gevonden,
ging heen en verkocht al wat hij had,
en kocht dezelve. (Statenvertaling)
Het
christendom als godsdienst en plichtenleer verkondigt dat de parel van grote
waarde Christus is en dat de mens zich volledig moet inzetten ter verkrijging
van die parel. Volgens het evangelie echter is de parel van grote waarde de
Ekklesia en is het Christus die alles opgegeven heeft en de parel gekocht
heeft. Dit is een relatie binnen een nieuw, alsnog voor de wereld verborgen,
organisme dat per definitie geen godsdienst is maar een liefdesrelatie.
Johannes
15:12 Dit is Mijn gebod, dat gij elkander liefhebt, gelijkerwijs Ik u liefgehad
heb. 13 Niemand heeft meerder liefde dan deze, dat iemand zijn leven zette voor
zijn vrienden. 14 Gij zijt Mijn vrienden,
zo gij doet wat Ik u gebiede. 15 Ik heet u niet
meer dienstknechten; want de dienstknecht weet niet, wat zijn heer doet; maar Ik heb u vrienden genoemd; want al wat Ik van Mijn Vader gehoord heb, dat
heb Ik u bekend gemaakt. (Statenvertaling)
De
Ekklesia bestaat uit individuen uit de volken en uit Israël die sinds de komst
van de Trooster tot één lichaam gevormd worden.
Galaten
3:27 Want gij allen, die in Christus gedoopt zijt, hebt u met Christus bekleed.
28 Hierbij is geen sprake van Jood of Griek, van slaaf of vrije, van mannelijk
en vrouwelijk: gij allen zijt immers één in Christus Jezus.
Colossenzen
3:10(b).. die vernieuwd wordt tot volle kennis naar het beeld van zijn
Schepper, 11 waarbij geen onderscheid is tussen Griek en Jood, besneden of
onbesneden, barbaar en Skyth, slaaf en vrije, maar alles en in allen is
Christus.
Tot nu
toe heb ik in 2019 tweemaal een artikel op mijn blog geplaatst waarbij ik mijn
uitgave van 1985: DE NIEUWE ORDE in opkomst, ISBN 90-73739-01-2, opnieuw onder
de aandacht breng. Met de aflevering van 25.03.2019
kreeg het Bijbelse land Kusch en
mijn identificatie in 1985 van het land met het moderne Ethiopië aandacht. Tegenwoordig
als een destijds foutieve identificatie van Kusch bevonden dat ik rechtgezet
heb.
Zie link: http://bloggen.be/Robertdetelder/archief.php?startdatum=1553468400&stopdatum=1554073200
Een
volk dat ik in mijn boek van 34 jaar geleden als een bondgenoot van
eindtijd-Magog/Rusland behandelde. Mijn identificatie van toen blijft staande.
Het Bijbelse Put van de oudheid besloeg het gebied van het hedendaagse Libië,
Tunesië en Algerije.
Met het
artikel van deze week wil ik de Assyriër onder de aandacht brengen. In De
Nieuwe Orde in Opkomst was ik (naar mijn weten) een van de eerste auteurs die
sinds Clarence Larkin (1850/1924), Dispensational Truth, 1920, de komende
antichrist in Assyrië plaatste. Een staat die ook vandaag nog toekomst is. Het
kernland van het oudheid-Assyrië met de steden Nineveh en Khorsabad bevindt
zich heden in het noorden van de moderne staat Irak. De Bijbelvorser Hall
lindsey (1929-) zag in zijn bekende boek The Late, Great Planet Earth,1970 (de
planeet die aarde heette) en bestseller voorbarig de antichrist uit West Europa
voortkomen.
De
Bijbelvorser Rev. Clarence Larkin (1850/1924) daarentegen leefde en werkte in
een periode voordat Israël in 1948 opnieuw een staat in het oude gebied der
vaderen werd. Hij was, meen ik, in zijn tijd vrij van en bewaard voor het
eigentijds inpassen van veronderstelde ontwikkelingen van het profetische Woord.
Voor Larkin was het vanuit de Bijbel duidelijk dat de goddeloze van de
eindtijd uit het voormalige gebied van het Grieks-Syrische Rijk zou voortkomen.
Jesaja
11:4 Maar Hij zal de armen met gerechtigheid richten, en de zachtmoedigen des
lands met rechtmatigheid bestraffen; doch Hij zal de aarde slaan met de roede
Zijns monds, en met den adem Zijner lippen zal Hij den goddeloze doden. (Statenvertaling)
De
goddeloze van Jesaja 11:4 is dezelfde als de Assyriër van hoofdstuk tien
die tegen Jeruzalem oprukt. Het is dezelfde sinistere genius naar wie Paulus in
2 Thessalonicenzen 2:8 verwijst. De profeet Daniël (8:8-13) die na de val van
het Assyrische Rijk ten tijde van Babylon en het Medisch-Perzische Rijk zijn
bediening had ziet de eindtijd-tegenstander eveneens uit het gebied van het
oude Assyrië voortkomen. De profetie van Daniël 8:8-13 werd gedeeltelijk
vervult door het optreden van de historische Antiochus Epiphanes IV (175/164 v.
Chr.), een nazaat van één van de vier aanzienlijke die mee het Rijk van
Alexander de Grote verdeelde en het noordelijke Grieks-Syrische Rijk
grondveste. De koningen van het Grieks-Syrische Rijk worden door de profeet
Daniël als de koningen van het noorden beschreven. Het
profetische noorden in de Bijbel is het gebied van het oude Assyrië. De profeet
Sefanja geeft dit duidelijk weer:
Sefanja 2:13 En Hij (JHWH) zal
zijn hand tegen het Noorden
uitstrekken, Hij zal Assur te gronde
richten en Nineveh tot een wildernis maken
De
identificatie van de komende antichrist als een Assyriër opent een aantal
Bijbelteksten waar over de Assyriër geschreven wordt. Zo is er de bekende
profetie van Micha hoofdstuk 5:1 waar de plaats van de geboorte van de Messias
te Bethlehem voorspeld wordt. De verzen daaropvolgend wachten nog op hun
vervulling (zie het artikel op dit blog van 30.07.2019, link: http://bloggen.be/Robertdetelder/archief.php?startdatum=1564351200&stopdatum=1564956000). Het
is een Bijbelgedeelte waar opnieuw Assur ten tijde van het herstel van Israël
voorkomt.
Het hierna
volgende Bijbelgedeelte is van de profeet Jesaja en beschrijft de Assyriër en
een offensief dat historisch niet geplaatst kan worden. Het blijkt nog toekomst
te zijn: vooraf geschreven geschiedenis.
Jesaja 10:24 Daarom zegt de
Heere HEERE der heirscharen alzo: Vreest niet, gij Mijn volk, dat te Sion
woont! voor Assur, als hij u met de
roede zal slaan, en hij zijn staf tegen u zal opheffen, naar de wijze der
Egyptenaren; 25 Want nog een klein weinig, zo zal volbracht worden de
gramschap, en Mijn toorn tot hun vernieling. 26 Want de HEERE der heirscharen
zal tegen hem een gesel verwekken, gelijk de slachting van Midian was aan de
rots van Oreb; en gelijk Zijn staf over de zee was, denwelken Hij verheffen
zal, naar de wijze der Egyptenaren. 27 En het zal geschieden ten zelfden dage, dat zijn last zal
afwijken van uw schouder, en zijn juk van uw hals; en het juk zal verdorven
worden, om des Gezalfden wil. 28 Hij
komt te Ajath, hij trekt door Migron;
te Michmas legt hij zijn gereedschap
af. 29 Zij trekken door den doorgang, te Geba
houden zij hun vernachting; Rama
beeft, Gibea Sauls vlucht. 30 Roep
luide met uw stem, gij dochter van Gallim!
laat ze horen tot Lais toe, o ellendige Anathoth!
31 Madmena vliedt weg, de inwoners
van Gebim vluchten met hopen. 32 Nog
een dag blijft hij te Nob; hij zal
er zijn hand bewegen tegen den berg der
dochter van Sion, den heuvel van Jeruzalem.
33 Doch ziet, de Heere HEERE der heirscharen zal met geweld de takken afkappen,
en die hoog van gestalte zijn, zullen nedergehouwen worden; en de verhevenen
zullen vernederd worden. 34 En Hij zal met ijzer de verwarde struiken des wouds
omhouwen; en de Libanon zal vallen door den Heerlijke. (Statenvertaling)
Het geciteerde
Bijbelgedeelte van de profeet Jesaja met de beschrijving van een veldtocht van
een Assyrisch leger richting Jeruzalem, heeft zich in de geschiedenis nooit
voorgedaan. Wanneer we de chronologie van het Bijbelboek Jesaja volgen merken
we dat Jesaja deze profetie neerschreef ten tijde van de regeringsperiode van
koning Achaz van Juda (Jesaja 7:1 en 14:28) (739/722 v. Chr.). De invasie van
Juda en de belegering van Jeruzalem door de
Assyriër Sanherib zou in 709 v. Chr. plaatsvinden tijdens de regeerperiode
van koning Hizkia, de zoon van Achaz. En wat heel opmerkelijk is: de marsroute
van het Assyrische leger richting Jeruzalem geschiedde toen via het zuiden
vanuit Lachis. Over de historische Assyrische koning Sanherib schreef ik op 03.12.2018 op dit blog een artikel, zie
link: http://bloggen.be/Robertdetelder/archief.php?startdatum=1543791600&stopdatum=1544396400
De
kaart hierboven uit de voortreffelijke MacMillan Bijbelatlas, toont de
mars-richting van het leger van Sanherib naar Jeruzalem via de route Lachis. De
marsroute van de eindtijd-Assyriër heb ik met een rood kader gemarkeerd. Naar
onze tijd getransponeerd herkennen we de zogenaamde Westbank en de plaatsen
waar heden op grote schaal door de staat Israël nederzettingen en nieuwe steden
worden gebouwd. Ook de profeet Micha ziet een eindtijd-Assyriër zijn rol vervullen.
Micha
5:4 Wanneer Assur in ons land komt,
en wanneer hij onze paleizen betreedt, dan zullen wij tegen hem zeven herders
stellen en acht vorsten uit de mensen, 5 die het land Assur zullen weiden met
het zwaard en het land van Nimrod in
zijn poorten. En Hij zal bevrijden van Assur, wanneer die in ons land komt en
wanneer hij ons gebied betreedt.
Openbaring 6:1 En ik zag, toen het Lam een
van de zegelen geopend had, en ik hoorde een uit de vier dieren zeggen, als een
stem van een donderslag: Kom en zie! 2 En ik zag, en ziet, een wit paard, en Die daarop zat, had een boog; en Hem
is een kroon gegeven, en Hij ging uit overwinnende, en opdat Hij overwonne!
Zeven
herders en acht vorsten uit de mensen zullen daarna met het zwaard het land van
Nimrod weiden. Een historische invulling aan dit Bijbelgedeelte geven is
onmogelijk. Het is vooraf geschreven geschiedenis: Bijbelse profetie. De
bezetting van het land van Nimrod is voor een bepaalde tijd want de profeet
Jesaja leert dat Assyrië in het Messiaanse Vrederijk uiteindelijk als volk en
land hersteld wordt.
Jesaja 19:23 Te dien dage zal
er een gebaande weg wezen van Egypte in Assyrië, dat de Assyriërs in Egypte, en
de Egyptenaars in Assyrië komen zullen; en de Egyptenaars zullen met de
Assyriërs den Heere dienen. 24 Te dien dage zal Israël de derde wezen met de Egyptenaren
en met de Assyriërs, een zegen in het midden van het land. 25 Want de HEERE der
heirscharen zal hen zegenen, zeggende: Gezegend
zij Mijn volk, de Egyptenaars, en de
Assyriërs, het werk Mijner handen, en Israël, Mijn erfdeel!
Maar
vooraleer deze profetie werkelijkheid wordt zal er nog een donkere periode voor
Israël en de wereld aanbreken. Van uit het gebied van het oude Oost-Romeinse
Rijk zal de wereld in de eindtijd gedurende zeven jaar gedirigeerd worden. Het
Oost-Romeinse Rijk zal in de toekomst opnieuw geformeerd worden door een
federatie van vijf landen. Deze vijf landen zullen zich verenigen met vijf
koningen/landen uit het gebied van het voormalige West-Romeinse Rijk en aldus
het Romeinse Rijk van de oudheid opnieuw op de kaart plaatsen. Na drie en een
half jaar geven de tien koningen of leiders hun macht over aan een elfde leider:
de Assyriër. Over de chronologie van de
eindtijdgebeurtenissen schreef ik eerder op dit blog een artikel op 28.06.2017, zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1498428000&stopdatum=1499032800