De ups en downs van een schrijver, tolk, therapeut, echtgenoot What we think we become
26-02-2009
DEEL 19: De Bootsman
Als ze aan de rivier komen, zegt Jelle: Shit, we waren
beter toch nog gisteren gekomen. Gisteren zag je hier geen mens. Van waar komt
al dat volk ineens?
Dat is nu wel even anders. Bij de pier krioelt het van de
mensen, die blijkbaar allemaal staan te wachten op de oversteek. En er is
alleen de oude man om hen over te roeien, dus dat neemt aardig wat tijd in
beslag. Bovendien heerst aan de oever je reinste chaos, want de wachtende zijn
ook nog eens met elkaar op de vuist gegaan.
De groep moet eerst langs een loket voor ze naar de pier
kunnen. Gisteren was dit loket er helemaal niet, merkt Willem op. De bediende
aan het loket, gewoon een houten balie met een tentdoek als dak, verklaart: Mijn
loket is enkel open op erg drukke momenten zoals nu. India en Pakistan hebben
vannacht een ernstig grensconflict gehad en nu worden we zon beetje overspoeld
met de gevolgen.
Nico vraagt zich af wat een grensconflict tussen India en
Pakistan nu voor invloed kan hebben hier. Pieter-Jan heeft het wel begrepen:
Rivier, bootje, geldstukken, oude man, overroeien? Zegt
jullie dat niets?
Willem pikt in: Blijkbaar gaan we nu een tochtje maken op
de Styx.
En brengen we een bezoekje aan de onderwereld, dat
belooft., neemt Boelie over.
Tickets voor 8 neem ik aan?
Pieter-Jan knikt. Maryam gaat bij iedereen rond voor twee
munten.
Geven jullie groepskortingen?, vraagt Boelie.
Jammer maar helaas, zegt de bediende aan het loket.
Naar wie gaat de opbrengst hiervan eigenlijk?, wil
Pieter-Jan weten.
Tien procent voor mij, 90 procent voor de baas.
En de baas is Charon, neem ik aan?
Yup.
90 procent, dat is heel mooi.
Wie is Charon?, vraagt Nico.
Die ouwe die ons straks overroeit.
Iedereen heeft zijn ticket op zak en wacht op de oversteek.
De Indiërs en Pakistanen weten van geen ophouden en blijven zelfs op elkaar
inbeuken als ze al bij Charon in de boot zitten.
Niet slim om die twee groepen te mengen, in zon bootje.,
merkt Benjamin op.
Maar die Charon heeft geen enkele moeite om rechte koers
te varen. Indrukwekkend. Ik heb zelf nog gezeild, dat is verdorie niet simpel
wat die man doet. Wie is die kerel nu?
Dat is de man die volgens de mythe de overledenen naar de
onderwereld roeit. Vandaar dat mensen in de oudheid geldstukken legden op de
ogen van doden, omdat ze de bootsman zouden kunnen betalen., doceert Willem.
Ik vraag mij echt af wat die kerel doet met al dat geld.
Zou hij soms een riant optrekje hebben voorbij de volgende rivierbocht? Bepaald
doorvoed ziet hij er ook al niet uit., vraagt Pieter-Jan zich luidop af.
Al dat roeien houdt hem vast slank., mijmert Nico. Ik
herinner mij de tijd dat ik zelf drie keer in de week ging zeilen. Een strak
kontje dat je daar van krijgt! Niet normaal!
Ik krijg er honger van als ik er alleen nog maar naar kijk.,
zegt Randy.
Wat hopen die vechtersbaasjes nu eigenlijk te bewijzen?
Als de mythe klopt dan hebben ze elkaar al eens vermoord., merkt Boelie op.
Ik voel me een beetje zoals die Israëlis op die heuvel
van de schaamte, die zo onbeschaamd de oorlogstoerist uithingen., zegt Maryam
treurig. Waarom doen ze dat nou?
De jongens vuren meteen theorieën over het hoe en waarom
van oorlog op elkaar af. Pieter-Jan heeft het over natuurlijke selectie en een
demografische noodzaak. Boelie sluit zich daar min of meer bij aan en zegt dat
oorlog ontstaat als te veel mannen wel eten hebben maar geen duidelijke
economische functie en dus een uitlaatklep zoeken in militante bewegingen. Randy
geeft het kapitalisme de schuld. Als ze hem wijzen op het feit dat er door het
communisme ook oorlog is gevoerd, werpt hij tegen: als heel de wereld
communistisch was geweest, dan had je geen oorlog gehad en trouwens het
communisme is nooit ingevoerd.
Ook de andere jongens mengen zich in de discussie en de
gemoederen lopen zo hoog op dat ze op het punt staan elkaar naar de keel te
vliegen. En dat voor jongens die uiteindelijk niet de meest prikkelbare mensen
zijn.
Maryam komt tussenbeide en zegt: Ik denk dat jullie mij nu
een per-fect idee hebben gegeven van hoe oorlogen ontstaan. Ik dank jullie en
laat het ons nu over iets anders hebben.
De rust keert terug en op de pier is te zien, hoe Charon
hen met een gezicht vol ergernis roept: Zeg hoe zit dat, komen jullie nog?
Onze beurt, zegt Pieter-Jan.
Alle acht zuchten ze van opluchting als ze zich naar het
bootje begeven. Het is ondertussen al weer laat in de namiddag.
Als ze plaats nemen in het bootje waar net genoeg plek is
voor hen allemaal, tikt Pieter-Jan op Charons schouder:
Het achttal besluit om voedsel even te laten primeren en
gaat op jacht. Maryam en Boelie vinden varkensvlees absoluut niet te eten
wegens veel te ongezond, maar gelukkig wemelt het bos ook van de konijnen. Ze
maken jacht op de vlugge dieren door een beproefde methode toe te passen. Alle konijnenpijpen
dekken ze af en als er een konijntje verschijnt, jagen ze het op tot het
nergens meer naar toe kan en totaal uitgeput is.
Gemiddeld neemt het een half uurtje rennen om zon beestje te
vangen. Het is dan helemaal op en je kan het van de grond oppikken. Een slag in
de nek en de tafel is al zo goed als gedekt. De acht zijn in een gebied waar eindelijk een hemel te zien
is, hoog boven hen, mét zon, dus vuur stoken doen ze met behulp van Benjamins bril.
Die is nog steeds versuft, dus die kan wel even zonder. Als de konijntjes verwerkt zijn, gaat de zon onder. De
groep is nu wat loom geworden, bezwaard door hun volle magen. Pieter-Jan herhaalt dat die
grijsaard met zijn boot niet wegloopt en stelt voor om de nacht door te brengen
in het bos. Maryam protesteert, want het is nog maar pas nacht en ze heeft het
nu al bar koud. De dikst geklede jongens staan elk een trui af en Maryam trekt
vier kledingstukken extra aan.
Willem kijkt naar Boelie en zegt: Je kan niet nog eens
voor een herberg zorgen, zeker?
Boelie reageert niet, de acht leggen zich in het gras en
kruipen dicht opeen. Het is niet zo heel erg koud en iedereen is uitgeteld dus
slaap is geen probleem.
De jongens maken een groter vuur aan voor de nacht, zodat
zelfs Maryam geen kou meer hoeft te lijden. Rond de gezellig smeulende stapel
takken, ontspinnen zich verdere kennismakingsgesprekken. Benjamin komt weer tot
zijn positieven, hij bekent dat hij eigenlijk een beetje komedie speelde.
Stuk voor stuk vragen ze zich af waar ze zich bevinden en
hoe ze daar gekomen zijn. Iedereen lijkt een variant van het zelfde verhaal te
vertellen. Randy en Nico waren in de oude wereld respectievelijk
criminologiestudent en psychologiestudent. Benjamin is eigenlijk helemaal geen
dokter, maar is net als Boelie een slavist. De twee hebben elkaar nooit eerder
ontmoet, omdat ze in andere steden naar de universiteit gegaan zijn. Die link maakt de band tussen de twee jongemannen nog hechter. Jelle is
inderdaad doctorandus geschiedenis, maar is op een dag hier terechtgekomen via
een luik dat achter de badkamerspiegel op zijn kot zat. Dat luik komt bij
iedereen terug.
Nico en Randy ontdekten net zon luik in het
gemeenschappelijke tuintje achter het huis waar ze op kamers zaten. Ze schatten
dat ze ondertussen twee weken in deze wereld zitten en dat ze zich in leven
hielden met theatervoorstellingen in de herberg, de eerste plek met enig teken van leven dat
ze tegenkwamen. Jelle zegt dat hij hier al veel langer is, dat hij niet
snapt dat hij zich nooit vragen gesteld heeft bij zijn verblijf hier, alsof hij
vergeten was dat hij eigenlijk van elders kwam, alsof de twee werelden voor hem
feilloos vervloeid waren.
Benjamin vond het luik in de toiletten van een school in
Slowakije, waar hij Engelse les gaf. Hij schat dat hij hier een drietal weken
is. Hij ging er eerst vanuit dat hij in een leuke droom zat waar hij maar niet
uit wakker werd en dat hij dat na verloop van tijd ook niet meer wilde, omdat
hij het zo naar zijn zin had. Voor de lezingen die hij gaf, kreeg hij een
vergoeding en het bier in de herberg was spotgoedkoop. Eigenlijk merkte hij
weinig verschil met zijn situatie in Slowakije. Het enige minpuntje was de
eenzaamheid, die zich soms zwaar liet voelen.
Maar mistte je dan nooit je familie?, vraagt Maryam
ongelovig.
Mijn lezing over de schadelijkheid van tabak was meer wél
waar dan niet waar, vrees ik. Ik hoef niet zo nodig terug naar huis.
Randy en Nico zeggen tegelijk: Wij ook niet. Deze wereld
is veel leuker, zeker sinds jullie er zijn. Er is altijd iets te beleven.
Jelle bekent dat hij sowieso een beetje een loner is en dat
het voor hem ook weinig verschil uitmaakt of hij nu hier is of terug thuis. Hij
is er ook vast van overtuigd dat de tocht uiteindelijk wel ergens toe leidt.
Het is even stil en iedereen is even alleen met zijn
gedachten. Uiteindelijk neemt Maryam velen van hen de woorden uit de mond als
ze een pact voorstelt. Iedereen is akkoord en de acht zweren plechtig om altijd
voor elkaar te zorgen. Stuk voor stuk bekennen ze dat ze dit avontuur eigenlijk
voor geen geld zouden willen missen en dat ze branden van nieuwsgierigheid om te
zien hoe het verder gaat.
Als de nacht gitzwart is en iedereen onvermijdelijk door
slaap overmand is, kruipt de bende knus samen en sluiten ze de ogen, stuk voor
stuk met een tevreden gevoel.
De enige die het niet kan laten is Willem, die vlak voor
iedereen in slaap valt, nog vraagt:
Allemaal goed en wel, maar nu hebben we nog steeds geen
verklaring voor die rare voorspellingen van Boelie.
Er komt geen reactie meer en de acht ontwaken pas de
volgende dag, tegen de middag.
Dat was fantastisch leuk! Kunnen we nog
eens? Ik wil nog eens!, roept Maryam als ze eigenlijk keihard op de rug van
Benjamin landt, die pijnlijk kreunt en moeite heeft om terug recht te komen. Boelie
trekt hem omhoog en fluistert hem ondertussen toe:
Als ze vraagt of ze je pijn heeft
gedaan, zeg dan zeker nee. Anders maakt ze zich zorgen over haar gewicht en ik
wil absoluut niet dat ze haar vormen verpest met een dieet. Zeg dat ze een
pluim is en dat je haar zelfs niet gevoeld hebt.
Boelie kijkt zijn nieuwe vriend streng
aan. Die wrijft over zijn pijnlijke rug, maar hij heeft de boodschap begrepen.
Maryam kijkt vrolijk rond op zoek naar
een ladder om de glijbaan nog eens te kunnen afdalen.
Uiteindelijk valt haar blik op Benjamin
die zijn pijn moeilijk kan verbergen.
Oei, heb ik je pijn gedaan?, roept
Maryam verschrikt uit.
Nee, nee, je bent een pluim, ik heb
niets gevoeld.
Pieter-Jan, die al eens een gemene bui
kan hebben, vooral als hij zich verveelt, slaat keihard op Benjamins rug en
zegt:
Benjamin is een vent van staal, die
voelt zoiets toch niet.
De man van staal valt echter voorover op
de grond en onderneemt zelfs geen poging meer om terug recht te komen.
Maryam denkt dat het allemaal haar
schuld is en loopt weg, terwijl ze schreeuwt: Ik moet op dieet!
Boelie vloekt: Daar zul je het gedonderd
hebben. en gaat haar achterna.
Ondertussen grabbelt Randy de gepijnigde
Benjamin van de grond en zet hem in zijn nek. Benjamin mompelt versuft: De
here God neemt mij tot zich. Het einde is nabij.
Nico, blijkbaar een jongeman die altijd
de kalmte bewaart, praat zacht op hem in. Je bent een beetje de kluts kwijt,
maar dat gaat zo wel over.
Pieter-Jan koestert nog even zijn gemene
bui, tast in zijn zak en werpt een handvol snoepjes naar Randy. Die lost de
benen van Benjamin die in zijn hals zit en de onfortuinlijke jongeling tuimelt
op de grond. Randy beseft pas dat zijn ballast op de grond ligt, als de
snoepjes verwerkt zijn. Nico ontfermt zich ondertussen over de gevallene. Willem
en Jelle vinden het welletjes geweest met deze slapstick en gaan alvast op
verkenning in de buurt.
Maryam en Boelie blijven anderhalf uur
weg, tot ze opeens verschijnen met een stralende glimlach en een gezonde blos
op hun wangen. Boelie stapt met opvallend meer zelfvertrouwen dan gewoonlijk. Normaal
loopt hij wat voorovergebogen, met zijn hoofd ingetrokken en zonder enige
soepelheid, maar nu loopt hij fiks rechtop. Nico merkt op dat Boelie er uitziet
als Johnny Depp in de film Blow, nu hij zijn haren los gelaten heeft en een
lichtere tred heeft.
Twee wandelende zonnetjes, merkt
Pieter-Jan op die in het gras ligt en ontwaakt uit een hazenslaapje. Nico zit
bij Benjamin en wuift hem koelte toe. Maryam kondigt opgewekt aan dat ze een
reuzenhonger heeft.
Ging jij dan niet op dieet?, vraagt
Pieter-Jan met een ironische ondertoon in zijn stem.
Nee, Boelie heeft mij overtuigd dat een
dieet ab-so-luut zonde zou zijn.
Boelie heeft vast vurige argumenten,
merkt de jonge Oblomov op, nog steeds niet helemaal genezen van zijn vlaag
gemeenheid. Hij werpt een vette knipoog naar Randy en vraagt wat die er van
vindt.
Ik heb eigenlijk ook wel terug honger.
Benjamin zingt ondertussen een liedje
van de komiek Hans Teeuwen, in zijn blik zit een vreemd soort wazigheid.
Hinkstapsprong, hinkstapsprong, twaalf
Surinamers met een ingeklapte long.
Nico sust hem: Kalm nu maar, slaap nog
maar eventjes. Maar Benjamin wil van geen ophouden weten, hij zingt steeds
luider:
Optelsom, opstelsom. Vrouwen lastig
vallen met een lege vissenkom.
Op dat moment komen Jelle en Willem
terug. Maryam en Boelie gaan zitten in het gras en geven ongeveer 100 kussen
per minuut, terwijl ze de allergrootste moeite hebben om niet in het zicht van
iedereen de activiteiten van zo net te hervatten.
Iets gezien?, vraagt Pieter-Jan met
een geeuw.
Willem zegt dat er verschillende paden
door het bos zijn, dat ze even bang waren dat ze hun weg niet zouden terug
vinden.
Valt er iets te bikken in het bos?,
wil Randy graag weten.
Wel, we hebben een soort varkens
gezien. Die vreemd genoeg achterna gezeten werden door een bende halfnaakte,
erg onverzorgde jongens. Zeker een stuk of dertig allemaal gewapend met
stokken. Allemaal met lang haar, gebronsd en vrij mager. Behalve een dikzakje
met een brilletje.
Dat tafereel zegt mij iets, mijmert
Pieter-Jan.
Mij ook, zegt Willem, maar ik kan het
niet plaatsen.
Lord of the flies, mompelt Boelie
tussen twee kussen door, maar ze horen hem niet, omdat Benjamin maar steeds
luider blijft zingen.
Roerbakei, roerbakei. Heroïne dealen op
een kinderboerderij.
Jelle gaat verder: Uiteindelijk stoot
je op een brede rivier.
Jemininee, wie had dat gedacht?, zegt
P-jay sarcastisch. En zijn er al grote boerinnenvrouwen en bloeddorstige
krijgers gespot om ons de oversteek te bemoeilijken? Of zorgt Boelie daar
straks nog voor?
Nee, aan de oever zit een oude
grijsaard die een boot heeft en ons wel wil overzetten voor twee geldstukken
per hoofd. Geeft niet welke munteenheid, zei hij.
Goed, zegt P-jay als hij overeind
veert, laat ons dan eerst maar zon varkentje vangen en roosteren voor we de
oversteek wagen, die ouwe loopt vast niet weg.
Pieter-Jan vraagt Randy om Benjamin
terug in zijn nek te nemen, maar hem deze keer verdomme niet te laten vallen.
Randy hijst de versufte zanger terug over zijn hoofd, terwijl die van geen
ophouden weet.
Blokfluitles, blokfluitles. Debbie
amputeert haar eigen borsten met een mes.
Het achttal begeeft zich op het bospad.
Eventjes drukken ze zich dicht tegen elkaar als er een luid kwelend varken hun
richting opschiet met daarachter de dertig uitzinnige jongens onder leiding van
een grote slanke jongen met vuurrood haar. De jongens negeren hen en lopen
gewoon voorbij. Met op een tiental meter achter hen, het dikkerdje dat de rest
smeekt om even te wachten op hem.
Daarna trekt het achttal verder. Ze
horen luid gerommel en Pieter-Jan zucht verveeld: Al terug een onweer op een
dak?
Nee, sorry, zegt Randy bedeesd, dat
is mijn maag.
Ik weet hoe klanten zijn, ze weten graag wat voor vlees ze
in de kuip hebben als iemand hen iets te koop aanbiedt. En wat zijn lezers
anders dan klanten? Ik wil niet te filosofisch klinken, maar is alles niet ergens
economie, ook lectuur? Nu goed, mijn naam is Hendrik Van Tuft. Ik ben ondertussen
al 35, maar ik ben niet zo iemand die bang is om oud te worden. Dat is de
normale gang van het leven en elke leeftijd heeft zijn voor- en zijn nadelen,
ik geniet van het moment en drink elke dag alsof het een wijnsoort is die ik
pas ontdek.
Mijn dagen zijn best druk, ik doe zaken in textiel, een
branche waar de concurrentie hard kan zijn en waar je kort op de bal moet
spelen. Bovendien ben ik getrouwd en heb ik twee kinderen. Huisje, boompje,
tuintje, hoor ik de lezer smalend denken, maar ik kan zeggen dat mijn vrouw en
ik gelukkig zijn. Ik ben tevreden, de zaken draaien goed. Elk jaar kan ik een
stukje bijbouwen of renoveren aan mijn huis, mijn kinderen lopen school en halen
mooie cijfers. Mijn echtgenote heeft het druk met de kinderen en heeft verder
ook haar bezigheden. Ze geeft bijvoorbeeld parttime les in het
volwassenonderwijs. Niet noodzakelijk om het geld, wat ze verdient, zet ze
volledig opzij en met het bedrag gaan we dan jaarlijks op reis. De reis
stippelt zij uit, ik ben niet zo kieskeurig op dat vlak. Reizen op zich vind ik
al leuk genoeg, de bestemming maakt dan niet zo veel uit, maar zij weet liever
op voorhand waar ze zich kan aan verwachten. Vaak komen we uit in steden waar
ik voor mijn werk al eens was, maar tijdens een zakenreis kijk je toch met een
andere blik naar een stad, dan als je er met vakantie bent, dus ik klaag niet.
In mijn vrije tijd, knutsel ik graag (ik ben verzot op
modelbouwvliegtuigen, voornamelijk types uit de 77-jarige oorlog) of knap ik
mijn huis verder op. We hebben acht jaar geleden een oud herenhuis gekocht met
zicht op de kaai en de zee. Een prachtig huis, het zal wel ooit toebehoord
hebben aan een of andere rijke koopman, waarschijnlijk wel een pak rijker dan
de koopman die er nu zijn intrek in heeft genomen. Indertijd zijn kosten noch
moeite gespaard, dat merk je aan veel dingen. De badkamer is bijvoorbeeld een
stoer voorbeeld van echt vakmanschap, het lijkt meer op een binnenzwembad dan
een gewoon ligbad. Achter de wanden zaten frescos verborgen. Als de vorige
eigenaar dat had geweten, had ik het huis vast het dubbele voor betaald, in
plaats van de zeer schappelijke som die ik er nu voor hem neergeteld. Maar er
is natuurlijk veel werk aan. Sommige kamers waren aanvankelijk nauwelijks
leefbaar, de eigenaar had het pand wat verwaarloosd, maar ondertussen staan we
al veel verder. We moeten enkel nog de zolder, de kelder en de tuin onder
handen nemen. Er was trouwens ook enige schade aan de achtergevel van een
bominslag uit de 77-jarige oorlog. Dat is toch al eeuwen geleden?, vraagt de
lezer wantrouwig. Akkoord maar de schade was treurig slecht opgelapt, eigenlijk
hing er enkel een doek waar er verdorie een buitenmuur moest staan. Het huis
had dan ook bijzonder geleden van de koude.
Waarom nu al die uitleg. Wel vergeef mij als ik langdradig
word, ik geef zo dadelijk het woord door, want zelf ben ik niet zon verteller.
De aanleiding tot deze publicatie vond ik namelijk toen ik op een zaterdagnamiddag
aan de slag was op zolder. Meer bepaald was ik plinten tegen de muren aan het
slaan. Zolders hebben mij altijd kunnen intrigeren, dus ik had het daar hoog en
droog best naar mijn zin. Ik kwam er tot rust, zwaar werk of niet. Tijdens mijn
pauzes ging ik, meer om mezelf te vermaken, dan dat ik het ernstig bedoelde, op
zoek naar eventuele schatten op zolder. Veel meer dan een oud muntstuk
(nauwelijks iets waard helaas) en een tamelijk versleten speelgoeddiertje (een
soort wasbeertje, lijkt mij, al kan het ook een eekhoorn zijn, ik heb niet zon
verstand van biologie) leverde dat aanvankelijk niet op. Maar toen ik mijn
speurdersdromen al opgegeven had, vond ik een bundel papier. De lezer hoort mij
al komen. Hier bijgesloten is inderdaad precies die bundel. Het betreft een
manuscript, de bedoeling ervan is mij niet duidelijk. Is het nu bedoeld als
roman, is het een ernstig verslag (akkoord, maar voor wie dan?), een soort
dagboek? Zijn de feiten echt gebeurd of gaat het om fantasie? Het manuscript
beschrijft enkele weinig waarschijnlijke gebeurtenissen, maar tegelijk ook weer
niet, als je gelooft in verbindingen tussen twee totaal verschillende universa
bijvoorbeeld, als je dat axioma, om het
zo te zeggen, aanvaardt, kan er al veel. En als het niet echt is, wie heeft
zich dan beziggehouden met dit te boek op te stellen? Ik heb het manuscript
ondertussen laten dateren, het is meer dan 200 jaar oud, maar bevat zo dan wel
een lange waslijst aan anachronismen. De personages in de vertellingen vinden
vele dingen die 200 geleden niet eens bestonden volstrekt vanzelfsprekend.
Wie het ook moge geschreven hebben, moet zeker veel kennis
gehad hebben over zijn tijd en zijn cultuur. Er wordt vaak verwezen naar wat
mij, in de optiek van de personages, bekende schrijvers en belangrijke
historische gebeurtenissen lijken. Nochtans heb ik het manuscript voorgelegd
aan een prof klassieke literatuur die doceert aan de universiteit en die kende
geen enkele naam van de vele auteurs die doorheen het verhaal de revue
passeren. Ik waarschuw op voorhand dat sommige passages nogal nietszeggend
zijn, omdat we de nodige achtergrondkennis ontberen, maar het blijft leuk. We
hebben er bewust voor gekozen om tussen de tekst door geen karrenvracht
voetnoten aan te brengen om de dingen te verduidelijken.
Ik ben zelf absoluut niet zon lezer, maar dit manuscript
heb ik ondertussen al vijf keer aandachtig doorgenomen. Wat mij het meest
fascineert, is natuurlijk dat mijn huis erin voorkomt, beschreven in de staat
waarin het 200 geleden moet verkeerd hebben. Dat is alleszins nauwkeurig
weergegeven, want die dingen kan je makkelijk nagaan. Er is bijvoorbeeld sprake
van pijnbomen in de tuin, die er nu niet meer staan, maar die er inderdaad ooit
moeten geweest zijn.
Maar dan nog. Wat moet ik er van denken? Als ik alles voor
waar aanneem, sta ik voor de mysterieuze zekerheid dat er 200 jaar geleden een
bende jongeren uit een andere wereld hier is aangekomen, gewoon via een luik en
dat ze enige tijd in dit huis gewoond hebben.
Ofwel heeft een bewoner met erg veel fantasie een leuk
manuscript geschreven, dat in zijn tijd niet publiceerbaar was omwille van het
zonderlinge karakter ervan. Ofwel heeft de schrijver ervan nooit een uitgeverij
aangesproken. Dat kan ook natuurlijk, want mensen die al te zeer begiftigd zijn
met een rijke verbeelding zijn vaak niet zo praktisch ingesteld.
Ik heb er dus wél een uitgever voor gezocht. Nu, de
eerlijkheid gebiedt mij te zeggen, dat dit gebeurde in samenwerking met mijn
vrouw (die voor zo ver ik weet het manuscript met begeleidende brief verzonden
heeft naar elke uitgeverij in dit land) en de reeds vermelde Professor
literatuur, doctor Andreas van Leeuwen, die bereidwillig zijn contacten heeft
aangesproken en de taal van het manuscript ook een beetje opgepoetst heeft. Het
bevatte namelijk nogal wat grammaticale onzuiverheden. Professor Van Leeuwen
denkt dat de auteur of auteurs waarschijnlijk geen native speakers van onze
taal waren. Voor mij natuurlijk een extra punt om geloof te hechten aan deze
fantastische vertelling. Mijn vrouw heeft mij daar al voor op de vingers
getikt. Volgens haar zou ik veel te graag hebben dat het verhaal werkelijk waar
is. Nu, zij heeft ook wel liever dat het verhaal een grotere geloofwaardigheid
mee krijgt.
Ik ben niet voor
niets met haar getrouwd en we hebben wel zon bepaalde economische inslag
gemeen. De lezer zal ons misschien verwijten van winstbejag, maar dat zij dan
maar zo. We leven tenslotte in een economie en geld is nu eenmaal belangrijk.
Het is maar logisch dat een mens af en toe lucratieve invallen krijgt. Dat wil
nog niet zeggen dat hij of zij er daadwerkelijk gevolg aan geeft.
Wat ik nu in feite wil bekennen is dat mijn vrouw en ik
redeneerden: hoe meer mensen geboeid raken door dit verhaal en hoe meer de kans
bestaat dat het allemaal echt gebeurd is, hoe meer ons huis in waarde zal
stijgen. Want dan is dit huis ten eerste het geboortehuis van dit fantastisch
manuscript én dan hebben de personen die deze wonderlijke dingen hebben
meegemaakt, daadwerkelijk hier gewoond. U kan zich voorstellen dat het hier met
enige handigheid al snel om te toveren is tot een soort bedevaartsoord voor de
fans van dit manuscript. Het is nog maar net verschenen of er bestaan al sites
voor en internetgroeperingen waar mensen hun vermoedens, ideeën, theorieën en
appreciaties omtrent het boek uitwisselen.
Nu voorlopig bedanken wij voor die drukte en houden wij de
deuren gesloten. Om aan te tonen dat wij helemaal niet rijk willen worden door
te teren op het creatieve talent (of reële lotgevallen) van 200 jaar geleden,
wil ik nog vermelden dat twintig procent van de opbrengst van dit boek naar een
goed doel gaat, meer bepaald naar een stichting die de belangen verdedigt van
debuterende auteurs, enerzijds en anderzijds naar een fonds voor de ontwikkeling
van nieuwe medicijnen. Dat leek ons naar de spirit van het manuscript het
beste.
Wij krijgen hier en daar nogal wat kritiek in de pers, er
zijn vooral enkele columnisten die de situatie wel dankbaar vinden (zakenman
lanceert boek dat hij niet zelf geschreven heeft en zal er dankzij gewiekste
marketing, naar alle waarschijnlijkheid dik aan verdienen), maar eigenlijk
hoef ik mezelf en mijn vrouw niet zo in te dekken. Tenslotte hebben wij het
manuscript gevonden en alle nodige stappen ondernomen om het tot de lezer te
brengen.
Volgens de wetten van ons land behoren de rechten ons toe,
alleen al op basis van de koopakte van ons huis. Ik weet dat er in andere
landen andere bepalingen geldig zijn, maar mijn vrouw en ik wonen nu eenmaal
niet in die landen, dus verder wil ik deze discussie niet meer voeren. Eerlijk
gezegd, ben ik er van overtuigd dat u net zo zou gehandeld hebben, tenzij u met
het manuscript natuurlijk meteen de kachel had aangemaakt.
Liever zeg ik nog een woordje over het
manuscript zelf, in mijn bescheiden hoedanigheid van vinder en eerste lezer. Wat
volgt is niet het verhaal van beroemdheden, niet het verhaal van
persoonlijkheden die in hun tijd het podium van de populaire cultuur betraden.
Ook al hadden sommige, wat zeg ik, misschien de meeste daar wel de ambitie toe.
Maar welke jongere kent die drang op een bepaald punt in zijn leven niet?
Nee,
dit is het verhaal van een groep onbekenden, mensen van alle dag, ja, de meeste
onder hen met een academische vorming, zoals zal blijken, dat wel. Als vinder
zou ik willen dat de lezer hen leert kennen als mensen zoals u en ik. Geen
uitzonderlijke wezens, geen halfgoden, gewoon mensen zoals u en ik, die op de
een of andere onverklaarbare manier uit hun eigen wereld (vermoed ik) in de
onze zijn terechtgekomen (dat ze dat deden via nog een andere wereld, maakt het
nog net iets gecompliceerder, maar dat laat ik de lezer liever zelf ontdekken).
Geef hen onbevooroordeeld een kans. Ik
heb bijzonder genoten van deze personages(echt of niet), meer nog, als vader zou ik willen dat mijn kinderen tot
zon mensen kunnen uitgroeien en even onbevangen en fris het leven tegemoet
kunnen gaan. Ik zal hen verder niet in detail beschrijven, liever geef ik het
woord door aan hen. Voor de aandachtige lezer heb ik mezelf al verraden, en ja,
ik geef het toe, ik geloof dat elke letter van wat volgt niets meer of minder
is dan de waarheid. De feitelijke waarheid of de waarheid van de auteur(s), dat
laat ik in het midden, maar is er werkelijk een verschil?
DEEL 16: with a grim determination to maintain announced independence to the last
Boelie laat weten dat hij de tocht veel
saaier vindt zo zonder achtervolging, dat hij het toch leuker zou vinden als
Maar zijn metgezellen geven hem deze
keer geen kans om zijn zin af te maken. Ze springen op hem en Maryam drukt haar
lippen op de zijne, tot in zijn ogen een diepe roes te lezen is.
Die hoor je het komende uur geen gekke
dingen meer zeggen, meldt Maryam.
Gedwee wandelt hij hand in hand met haar
het gebouw binnen samen met de rest.
Benjamin vraagt zich af of dit zon
toestand gaat geven als in een verhaal van Asterix, waarbij die kleine Galliër
samen met Obelix op zoek moet naar formulier A-38 in het huis waar je gek
wordt.
Ik hoop voor jou dat die voorspelgave
zich beperkt tot Boelie, laat Pieter-Jan dreigend weten.
De acht komen aan bij een loket. Een
vrouw zit achter glas en kijkt intriest, uitgedoofd voor zich uit. Er is een
grote traphal met witte treden, in het midden van de inkom staan enkele zwarte
lederen zetels met daar tussen een glazen rechthoekig tafeltje. Aan de linker
en de rechterkant zijn deuren met iconen die toiletten laten vermoeden. Verder
is er niets te zien.
En nu?, vraagt Willem zich af.
Teruggaan is niet echt een optie en we
kunnen niet om het gebouw heen trekken., zegt Pieter-Jan, het gebouw is
netjes tussen de rotsen ingeplant.
Boelie trekt zijn schouders op, zegt
voor het eerst dat hij het in deze wereld reuze naar zijn zin heeft en stapt
toe op het loket. Met een brede glimlach en een speelse ondertoon in zijn stem
zegt hij:
Goedemiddag of ja ochtend of avond. Wij
zoeken eigenlijk de uitgang, als die er is.
De vrouw antwoordt niet.
Vraag ook eens wat ze eigenlijk doen
hier in dit gebouw., fluistert Maryam.
Ja, wat doen jullie hier voor werk?
De vrouw reageert niet en blijft sip
voor zich uitkijken.
Uitvaartdiensten en crematies
verzorgen, lijkt mij een goede gok, zegt Jelle nuchter. Ik ga naar toilet, ik
moet al uren.
Dan gaan we maar zo verder.,
concludeert Boelie.
Iedereen gaat naar toilet en frist zich
op. De toiletten zijn erg verzorgd en hypermodern. Boelie kijkt rond of er geen
cameras zijn. Hij vindt het vreemd dat die er niet zijn. Waarschijnlijk zijn
ze erg goed verborgen. Wantrouwig tikt hij tegen de spiegels boven de lavabos.
Typisch paranoïde Boelie, zegt Maryam
als ze hem een zachte, lange kus op zijn voorhoofd geeft.
Het achttal gaat de trap op, prepared
for the worst, maar de vrouw aan de balie beweegt niet, duwt niet op een
alarmknop of iets dergelijks. Als het gezelschap van op de tweede verdieping
naar beneden blikt over de balustrade, zien ze dat het patroon op de vloer een
reusachtige zwart varken uitbeeldt. Simplistisch getekende figuurtjes gooien
met schoppen dollarmuntjes die ze van een berg naast zich scheppen, in de muil
van het beest. De tekening steekt nogal af tegen de rest van het strakke
interieur. Willem komt terug op wat ondertussen zijn stokpaardje is:
Kan Boelie niet spontaan de uitgang
voorspellen? Dit is de eerste keer dat ik mij echt verveel op onze tocht.
Op de tweede verdieping blijkt helemaal
niets, gewoon een groot leeg vertrek, volledig in het wit. De trap gaat verder
en de acht gaan hoger en hoger. Er zijn geen ramen en dus ook geen uitzicht.
Uiteindelijk stopt de trap bij een
enkele deur in zwart mat glas.
Spannend, zegt Maryam die staat te
popelen om te weten hoe het nu verder gaat.
Boelie duwt de deur open en het
gezelschap komt terecht in een gigantisch kantoor waar honderden bediendes hun
eigen bureautafeltje en een computer hebben. Er is niets te horen buiten het
geluid van muisklikken en het geratel van klavieren.
Dus zo ziet de hel er uit, verklaart
Boelie, die een notoir hater is van elke vorm van kantoorwerk. 'Horen jullie ook The Ramones die met verpletterende begeestering 'the nine to five world ain't no place for me' zingen', als een anthem voor iedereen die zijn leven wil leiden en niet lijden?'
De vrienden willen iemand van de bediendes vragen
waar ze zijn en waar de uitgang is, maar de mannen en vrouwen zien er stuk voor
stuk hoogst onbenaderbaar uit. Boelie suggereert dat ze iets luid en shockerend
zouden kunnen roepen om de aandacht te krijgen, want niemand gunt het
gezelschap zelfs maar een blik.
Pieter-Jan schreeuwt met luide
paniekerige stem: Brand! Brand! Braaaand!
Reacties blijven echter volkomen uit.
Hij haalt diep adem en probeert dan met: Hey inktpissers. Als dat ook niet
werkt, springt hij voorover en loopt hij op handen en voeten over de
kantoorvloer. Ook dat heeft geen effect, dus duwt hij één pc op de grond. De
vrouw die aan het bureautje zit, kijkt apathisch naar de pc op de grond. Er zit
een barst in het scherm, maar verder is er weinig aan te zien. Haar hoofd valt
een beetje opzij en met dat gebaar lijkt alle actieve leven uit haar verdwenen.
Ze staart in het niets. Maryam merkt op dat ze erg lijkt op de vrouw aan de
balie.
Qua houding, bedoel je?, vraagt
Benjamin.
Nee, ook van gezicht. Best griezelig
eigenlijk.
Ja, nu je het zegt.
Als ze ons dan niet willen helpen,
kunnen we ook gewoon zo doordoen. Ze proberen ons ook niet tegen te houden.,
zegt Pieter-Jan terwijl hij al verder stapt.
De acht trekken verder en laten bureau
na bureau achter zich. Op de schermen komen enkel cijfercodes en grafieken
voorbij. Elk bureautje heeft een telefoon, maar geen enkel toestel rinkelt. Er
is nauwelijks onderscheid tussen de bedienden, dus het is niet duidelijk of er
hiërarchische verschillen zijn.
Veel komen we niet te weten over de
werking van dit Wereldeconomisch Centrum., merkt Nico op.
Om de een of andere reden doet dit
gebouw mij denken aan het boek Lijmen
van Willem Elschot., zegt Willem
Je bedoelt dat ze hier waarschijnlijk
gebakken lucht produceren?, vraagt Boelie.
Uiteraard produceren ze hier niets.
Volgens mij bestaat dit bedrijf niet eens echt. Alles wat we zien, is een
projectie van een bestaand idee in ons bewustzijn of in het bewustzijn van
tenminste één van ons., zegt Pieter-Jan.
Maar wat is de bedoeling hiervan dan?,
wil Benjamin weten.
We komen er nog wel achter, stap nu
gewoon door, straks komt er wel iets leuker, want dit is maar saai.
En wat als er helemaal geen uitgang
is?, vraagt Willem.
Dan slaan we de muren in of zo, dat
zien we dan wel.
Die uitspraak vol zelfvertrouwen van de
kant van Pieter-Jan legt de gesprekken even stil. De acht stappen verder tot ze
uiteindelijk een ander uitzicht in het vizier krijgen.
Eindelijk, eindelijk nog eens groen.
Voor mij mag het bos zijn, met heuvels en bergen. Weten jullie hoe lang het
geleden is dat wij normale natuur hebben gezien? , roept Maryam uit.
Het achttal nadert het einde van de zaal
en merkt dan op dat ze niet door een raam kijken. Het gebouw heeft gewoon geen
achterkant, geen ramen, geen muur. Een glijbaan leidt honderden meters naar
beneden.
Die ziet er wel veilig uit., zegt
Jelle met een inspecterende blik op de lange blauwe buis.
Tot nu toe zijn we er altijd met de
schrik van afgekomen, dus ik ben voor., zegt Pieter-Jan. Alles beter dan hier
te blijven.
Achter hen gaat het tikken op de
klavieren onverminderd voort.
De acht stellen zich op van groot naar
klein en laten voor de zekerheid telkens dertig seconden tussen elk vertrek. De
wachtende horen de vrolijke kreten van zij die al in volle afdaling zijn.
En nu maar hopen dat die leuke jongens
aan de overkant niet op hetzelfde idee komen., zegt Benjamin zacht.
Dat doen ze natuurlijk wel en de ware
stijl van een volkstorm springen de strijders en masse op de tonnen.
Verschillende tuimelen naar beneden en slaan te pletter tegen de rotsen, maar
dat doet geen afbreuk aan de vechtlust van hun makkers die meer geluk hebben.
Ons achttal gaat er vandoor en schiet de
spelonk in, de ruimte is smal en net hoog genoeg om iedereen rechtop te laten
lopen. Boelie houdt van het vlugge tempo. Op de wand zijn een soort getekende
mijlpalen aangebracht waarop om de zoveel meter aangekondigd staat hoe lang ze
nog moeten lopen tot het Wereldeconomisch Centrum Ter Bevordering Van De
Consumptie. Blijkbaar is dat de volgende halte langs de weg.
Pieter-Jan zegt tot Boelie dat ze nu wel
al lekker opgeschoten zijn, dat die extra motivatie in de vorm van Vietcong achtervolgers
niet langer nodig is. Tot zijn verbazing gaat Boelie akkoord.
Ja,
je hebt gelijk ondertussen zijn het Talibanstrijders die nog net iets
fanatieker een eitje met ons willen pellen., corrigeert Boelie.
Zijn vriend vindt het niet meer serieus
en dwingt hem om de achtervolging stel te leggen. Boelie zweert dat zijn
uitspraken geen effect hebben als hij niet meent wat hij zegt.
Zorg dan dat je het meent, leg die
achtervolging stil!
Goed, straks zijn het geen
Talibanstrijders meer, maar waanzinnig krijsende fans ten tijde van de
Beatlemania die ons voor hun grote idolen houden.
Achter hen zijn nu inderdaad horden
jongedames te zien die zich de ziel het lijf gillen. Best pijnlijk aan de oren
van het gezelschap, zo in die spelonk. Uit onzichtbare boxen weerklinkt
bovendien ook nog eens het minder bekende nummer Slow down. De vrouwen hebben
van die typische haarbergen die in de mode waren in de sixties en zo wat de
helft draagt een schooluniform.
Pieter-jan wordt er even stil van en
schudt zichzelf dan wakker. Een hele verbetering qua uitzicht alleszins, maar
we moeten wel blijven lopen, want die gekke dames scheuren ons ook aan
stukken.
Mooi kostuum trouwens, merkt Boelie
op.
Allemaal, ook Maryam, blijken ze nu een
kostuum aan te hebben. Benjamin en Jelle zijn in hun nopjes, nice, nice, zegt
hij terwijl hij zijn nieuwe kleren inspecteert.
Het achttal is blijven stilstaan, netjes
op een rijtje in de nauwe spelonk. Ze kijken elkaar aan en schieten in de lach.
Iedereen blijkt ook een beatlepruik te dragen.
Willem bekent dat hij toch echt niet
snapt waarom wat Boelie zegt ook echt gebeurt.
Ach, het is gewoon Boelie. Verder niet
te veel bij nadenken., luidt het antwoord van Pieter-Jan en Maryam.
De gillende meiden krijgen nu de tijd om
hen in halen. Het achttal weet even niet hoe te reageren.
Boelie oppert dat ze wel af te schrikken
zijn als Randy gewoon even zijn broek laat zakken. Tenminste als zijn
Koninklijke juwelen in proportie zijn met de rest van zijn lange wapperlichaam.
Randy glimlacht, maar ontkent, noch bevestigt.
Willem zegt geïrriteerd aan Boelie: Je
kan ook gewoon zeggen dat tussen hen en ons een rotsblok verschijnt, dan zijn
we er vanaf.
Boelie herhaalt dat het alleen werkt,
als het spontaan bij hem opkomt, maar Willem gelooft hem niet.
Probeer het toch maar eens.
Best, en toen verscheen er een wand en
waren we van die krijstrienen af.
Het achttal kijkt toe in spanning, maar
er gebeurt helemaal niets, de dolenthousiaste tieners komen enkel dichter.
We kuisen maar beter onze schop af,,
adviseert Benjamin vrolijk met een geveinsd dialectaccent.
Of ze kunnen natuurlijk ook allemaal
veranderen in piepkleine witte vlindertjes die honing kakken, zegt Boelie
opeens.
Het gezelschap blijft staan en de
vlinders voelen als een windhoos als ze massaal langs hun gezichten trekken.
Akkoord dat je er vlinders van maakt,
maar moesten ze nu echt honing kakken?, vraagt Randy, die kwaad klinkt, maar
het eigenlijk best grappig vindt. Zijn neus zit onder de honing en hij haalt de
zakdoek uit die netjes in het borstzakje van zijn kostuumvest zit.
Ik klaag niet, zegt Maryam terwijl ze
zich te goed doet aan druppeltjes honing die ze van haar armen oplikt. Boelie
kijkt vertederd toe. Willem rolt met zijn ogen, de romantiek van het koppel
gaat al snel op zijn zenuwen werken.
Maar goed, daar zijn we dus vanaf,
misschien kunnen we nu maar weer verder trekken. Ik ben wel eens benieuwd wat
dat Wereldeconomisch Centrum en zo verder en zo voorts, is. Nog nooit van
gehoord eigenlijk, stelt Nico voor.
Willem kan de vragen waarmee hij zit
niet uit zijn gedachten bannen en vraagt:
Maar is alles hier dan een product van
Boelies fantasie, of bestaat deze werkelijkheid toch op zichzelf en kan hij
enkel maar ingrijpen als hij een spontane inval krijgt?
Iedereen kiest voor het laatste. Boelie
benadrukt dat hij dit niet verzonnen heeft. Dat Willem goed moet beseffen dat
ze samen vertrokken zijn, samen door een luik getrokken zijn en dat Boelie net
zo min wist wat dat zou opleveren als Willem. En dat hij zelf ook niet weet
waarom sommigen van zijn uitspraken effect hebben.
Willem kan het min of meer stellen met
die uitleg. Benjamin zegt nog: Hoe meer je denkt, hoe meer zorgen. Dus beter
maar niet denken. Trouwens, ik amuseer mij kostelijk op deze reis, alleen had
er een flinke scheut alcohol mogen zijn voor mij. Het leven is mooi, maar met
alcohol is het mooier, toch?
Stuk voor stuk gekleed in een poepsjiek
zwart kostuum met bordeaux onderhemd en zilveren das trekken de jongeren verder
tot ze uiteindelijk aan een gigantisch complex aankomen. Bijna naar gewoonte,
kunnen we ondertussen zeggen, mondt de spelonk uit op een open plek.
Zou dit het zijn?, vraagt Boelie.
Op basis van het opschrift boven de
ingang Wereldeconomisch Centrum Ter
Bevordering Van De Consumptie, zou je denken van wel., merkt Jelle op.
Nou waar wachten we op, gaan we
binnen?, vraagt Maryam.
Toevallig gevonden tijdens mijn zoektocht naar ander werk (werk waar ik mij wél volledig kan smijten, maar goed, die speech is ondertussen bekend):
Het interview is dus geplukt van http://www.vkbanen.nl/werkgevers/737266/Gelukkige-schrijvers-bestaan-niet.html
Ik dacht er eerst uit te citeren, maar het hele interview leest hard lekker weg, daarom lanceer ik het integraal
Voor wie Alain niet kent. Dat is die kerel die soms knap moeilijke filosofie zeer verteerbaar weet te presenteren en bijzonder heldere uiteenzettingen schrijft over dingen als relaties, wat ons interieur voor ons kan doen, hoe we omgaan met status, wat het lezen van Proust ons kan opleveren en zo veel meer. Elk van zijn boeken is meer dan de moeite waard.
Alleszins, voor wie hem niet kende, is dit interview een aardige kennismaking. Lees het, geniet er van en trek er je conclusies uit (vooral mensen met literaire ambities en mensen die niet gelukkig zijn in hun job)
'Gelukkige schrijvers bestaan niet'
27 januari 2009
/ Ianthe Sahadat en Frederieke van Velzen
Alain de Botton
Foto: Ilja van Marle
Schrijver Alain de Botton werkte ruim twee jaar aan een boek over werk, en
hoe werk mensen gelukkig maakt. Als verbaasde buitenstander interviewde hij
koekjesbakkers en vissers op de Maldiven. 'Ik zou dolgraag een gelukkige
accountant willen zijn.'
'Wat doe jij?', is vaak het eerste wat mensen elkaar vragen. Je baan bepaalt
tegenwoordig je identiteit. Waarom willen mensen tegenwoordig zelfs gelukkig
zijn in hun werk, vraagt Alain de Botton (39) zich in zijn nieuwste boek af.
Vroeger wist men tenminste dat werk een kwelling of noodzakelijk kwaad was.
Een tevreden werker is net zon ongewoon verschijnsel als een groot
schrijver.
Verwondering over het alledaagse leven. Vragen over werk, liefde, status en
geluk. Daar heeft historicus De Botton zich in bekwaamd sinds hij als
23-jarige schrijver debuteerde met Proeven van Liefde. In deze
essayistische roman voorziet hij de liefdesrelatie tussen een Franse schone
en een anonieme ik-figuur van filosofische context. Het boek verscheen
wereldwijd in veertien edities. Zijn echte doorbraak beleefde hij met zijn
derde boek Hoe Proust je leven kan redden, dat vooral in Amerika de
bestsellerlijsten aanvoerde. Zijn boeken leverden de Brit van Zwitserse
komaf bij critici het label light-filosoof of zelfhulpintellectueel op.
De Botton, ter promotie van zijn nieuwste boek Ode aan de Arbeid in
Nederland, ligt niet wakker van de typeringen. Want waarom zou iemand die
goed wil leven niet bij filosofen te rade mogen gaan? Dus adviseert hij in
zijn boek De Troost van de Filosofie: Socrates, in te nemen bij
impopulariteit. Epicurus bij al uw geldzorgen en een pilletje Schopenhauer
tegen liefdesverdriet.
De Botton bedient zich al vijftien jaar van een succesformule: op speels
essayistische wijze verkent hij alledaagse dilemma's en menselijke zorgen
aan de hand van filosofische inzichten. Hij schrijft elegant, observeert
scherp en heeft een schijnbaar onbegrensd vermogen tot verwondering.
Al is Ode aan de arbeid veel minder dan voorgaande uitgaven een citatencircus
van oude wijsgeren, ook in zijn jongste boek wandelt De Botton als een kind
met grote verbaasde ogen Kuifje in werkland door de wereld. Ik wilde de
avontuurlijke kant van werk laten zien. Kinderen denken bij werk aan iets
spannends, aan vrachtwagens of vliegvelden. Wij volwassenen zijn veel meer
blasé.
Met welke vraag begon u dit boek?
Ik begin mijn boeken eigenlijk meer met een beeld. Van daaruit begin ik dan
met analyseren, vragen stellen. Het startpunt voor dit boek was een
reusachtig pakhuis in het logistieke hart van de haven van Londen. De sfeer
van die ondoorgrondelijke bedrijvigheid daar, die wilde ik vangen. Zon plek
is de wereldeconomie in een notendop. Wat gebeurt daar? Ik wilde uitvinden
hoe dingen gemaakt worden. En een poging doen om de esthetiek van de
economie te vangen, al die dingen die schuil gaan achter de onderwerpen in
de Financial Times.'
De Bottons geïsoleerde positie als schrijver was een extra motivatie voor
zijn expeditie. Ik hoor er niet echt bij. Ik maak geen onderdeel uit van
een grotere industriële of technologische keten. Ik wilde weer in contact
komen met het werkende bestaan.
Per hoofdstuk bespreekt hij een andere beroepsgroep. Vissers op de Maldiven,
medewerkers in een koekjesfabriek, raketingenieurs. Een terugkerende vraag
is: hoe kan een baan betekenisvol zijn? Voor mij is dit het grootste
dilemma van de moderniteit.
De schrijver nam een kijkje in een Belgische koekjesfabriek, waar vijfduizend
man personeel, naast talloze machines, massaproducten moet fabriceren voor
de Britse markt, waar jaarlijks voor 1,8 miljard aan koekjes wordt gegeten.
De Botton neemt het even geschokt als gefascineerd in zich op. Er werken
mensen in een koekjesfabriek die nooit iets eetbaars aanraken. En toch
zetten zij zich met hart en ziel in voor een gezamenlijk eindproduct, door
soms volkomen onbeduidende taken met totale vastberadenheid op zich te
nemen. Zoals de werknemer die zich dagelijks buigt over de minimalisering
van wafelfrictie tijdens het transport.
Welke van de mensen die u gevolgd heeft benijdde u het meest?
Ik benijd niet zozeer iemands beroep, maar meer het vermogen van mensen om
gelukkig en tevreden in hun werk te zijn. Ik zou dolgraag een gelukkige
accountant willen zijn.
Zou u niet liever een gelukkige schrijver zijn?
Gelukkige schrijvers bestaan niet. De meeste schrijvers zijn behoorlijk
getormenteerd en hebben het gevoel dat de wereld niet genoeg van hen houdt.
(denkt na) Kijk, als je hard studeert, kun je een goede tandarts worden.
Maar een goede schrijver... Miljoenen mensen willen een boek schrijven, maar
slechts een fractie van hen zal ooit een goéd boek schrijven, laat staan
verkopen. Bij schrijven zijn ambitie en realiteit volkomen onevenredig. Dat
levert een hoop zielepijn op.
Geldt dat ook voor u?
Nou, het blijft altijd een kleine lijdensweg.
U heeft tweeënhalf jaar aan dit boek gewerkt. Hoe zou u die jaren
samenvatten?
Vol van verlegenheid.
De Botton zwijgt even. Dat doet hij vaker, vlak voor hij op zijn
beminnelijke Britse toon een zelfrelativerende of ironische opmerking
plaatst. Om vervolgens het effect af te wachten. Dan pas gaat hij verder.
Ik heb veel research gedaan, als een journalist op reportage, dat ben ik niet
gewend. Normaal zit ik in de bibliotheek. Boeken zijn niet eng, maar van
mensen word ik soms verlegen.
Beschrijft u eens uw gemiddelde werkdag.
Dat is precies de vraag die ik ook aan iedereen stelde. Ik ga naar mijn
kantoor aan de overkant van de straat. Ik doe mijn computer aan, lees wat
mails en dan begin ik. Normaal gesproken heb ik twee goede schrijfsessies
per dag. Van tien tot één en van vijf tot zeven uur. Dan stop ik. De avond
en de nacht gebruik ik om te herstellen.
Bent u gedisciplineerd?
Ik probeer het te zijn. Schrijven is geen baan waarbij je jezelf met een
ketting aan je bureau vastketent en vervolgens goed werk aflevert. Het
draait meer om mentale discipline. Ben je kritisch, zeg je tegen jezelf dat
een slechte zin herschreven moet worden? Ik ben daar redelijk goed in, denk
ik. Maar toch, ik ben nooit optimaal tevreden.
Waarin verschilt u met de gelukkige accountant, die u eerder zei te
benijden?
Ik geniet ervan dat ik zelf bepaal wanneer ik aan het werk ga. Begin ik een
keer om elf uur, dan zal niemand daar iets van zeggen. Maar ik ben jaloers
op de structuur die accountants in hun baan vinden. De omschakeling s
morgens kan heel fijn zijn. Je verlaat het huis, het is een mooie zonnige
ochtend, je komt het kantoor binnen, ruikt de geur van verse koffie...
Mensen in kantoren vergeten soms dat schrijven ook moeilijk kan zijn. Je
bent geïsoleerd, alleen.
Hoe beleeft u dat, het alleen-zijn?
Soms verafschuw ik het. Het is geen eenzaamheid in de zin dat je niemand ziet
of spreekt. Maar meer dat alles op jou neerkomt. Ik bespreek met anderen wat
ik doe, maar zij zijn niet eindverantwoordelijk. Anderen geven er niet echt
om. Zelfs mijn uitgever kan het weinig schelen.
Hoe komt dat?
Er zijn zoveel schrijvers. Als je een rampzalig boek schrijft, zullen ze niet
opnieuw met je in zee gaan. Vergelijk het met verdrinken. Ze zullen je een
kleine reddingsboei toewerpen, maar ze springen echt niet in het water om je
te redden.
U hanteert in uw boeken een sterk persoonlijke stijl. Waarom?
Een stuk moet gekruid zijn geschreven. Ik hou van subjectieve verslaggeving,
dat heb ik liever dan schijnobjectiviteit. Bij een goed essay voel je de
persoonlijkheid.
Ik zie schrijven als verleiden. Niet op een sinistere manier, maar omdat je
nadenkt over elke zin, elk woord. Als schrijver ben je een soort gastheer.
De lezer komt in jouw huis, jij moet het hem comfortabel maken. Ga met me
mee, zeg je eigenlijk. Je vraagt iemand om je een tijdje te volgen en daar
heb je charme en overtuigingskracht voor nodig.
U schrijft over de wens om betekenisvol te zijn. Wat is uw betekenis als
schrijver?
Dat is een hele grote vraag, die ik mezelf continu stel. Wat is het nut van
mijn boeken, waarom schrijf ik ze, met welk doel? Ik vind het belangrijk dat
mijn boek een verschil maakt.
Op een bescheiden manier hoop ik de ogen van mijn lezers te openen. Door over
mijn eigen gevoel te schrijven, vindt hun gevoel misschien een echo. Zo
ontstaat er een abstracte vorm van vriendschap, of op zn minst erkenning.
Krijgt u brieven van lezers waaruit dat blijkt?
Ja. En mensen vertellen het me. Dat is belangrijk voor me. Een boek is pas af
als het gelezen is. Ik zou het moeilijk vinden te blijven schrijven als ik
iets zou publiceren en er vervolgens nooit meer iets over zou horen. Hoe
vreselijk ook, het is leerzaam als iemand je bijvoorbeeld op een lacune
wijst. Praten over je boek is een belangrijke manier van spijsvertering.
Wat is uw motief om te schrijven?
Ik wil mijn eigen gevoelens begrijpen. Mijn eerste boek, over liefde, schreef
ik in een tijd dat ik nogal in verwarring verkeerde over de liefde.
Eigenlijk heb ik die twijfel gewoon uitgeschreven en uitgedacht. Schrijven
is voor mij heel nauw verbonden met mijn wens om orde te scheppen in de
chaos.
Publieke therapie?
Absoluut, ik schaam me niet om dat te zeggen. Het begon als tiener met een
dagboek, ik had het verlangen om alles te analyseren en te ordenen. Dat
begon met: iemand was lelijk tegen me, waarom, en wat deed dat met me? Of ik
zag iets moois, mijn hart brak. Daarover schreef ik dan.
Heeft u uw eigen vragen beantwoord, over de liefde bijvoorbeeld?
Het is niet zo dat ik helemaal geen romantische vragen meer heb, maar ik heb
wel het gevoel dat ik het onderwerp meer beheers.
De Botton is getrouwd, met Charlotte. Ze hebben twee zoons, Samuel en Saul van
4 en 2. Zijn vrouw is overdag bij de kinderen. In de avonduren runt ze het
bedrijf dat de documentaires van De Botton naar aanleiding van zijn boeken
produceert.
De liefde van uw leven?
Ja, dat is ze. Dat weet je nooit zeker natuurlijk, maar so far so good.
Is ze betrokken bij de totstandkoming van uw boeken?
Nee, zij heeft het te druk met de kinderen. En anders zou ze er ook niet echt
in geïnteresseerd zijn.
Hoe bedoelt u?
Mijn vrouw is geen intellectueel. Ze is slim, maar geen intellectueel. Ik
moet er ook niet aan denken dat we met zn tweeën de hele dag over de zin
van het leven zouden praten. Wij zijn yin en yang. Ik bewonder mensen die
iets kunnen wat ik niet kan. Mijn vrouw is praktisch en nuchter, goed in
zaken doen en vindt cijfers nog leuk ook. Ik niet.
Zij leest weer zelden een boek. Maar ze stelt zich loyaal naar me op en zegt
te houden van wat ik schrijf. Het is niet de schrijver Alain de Botton op
wie ze verliefd werd. Ze vroeg aan vrienden: Wie is dat? Oh, schrijft hij
boeken? Ze had nooit eerder van me gehoord.
School of life
In september 2008 startte Alain de Botton met enkele anderen de School of
Life, een school die levenslessen verzorgt over themas als werk,
liefde of familie. Het is een lang gekoesterde droom van De Botton. De
school is het tastbare equivalent van zijn boeken, met het doel niet
alleen over het leven te discussiëren, maar het ook daadwerkelijk
een beetje te veranderen. Met de hulp van bibliotherapeutes, die
voor elk dilemma van midlifecrisis en depressie tot gebroken hart
een boek voorschrijven. Of via conversatielessen, waarbij vreemden
met elkaar eten en verplicht vragen van een menukaart afhandelen. De
Botton: Bijvoorbeeld: zou je meer of minder tijd in je eentje
willen doorbrengen?
Het is een prachtige manier om snel tot een goed gesprek te komen met iemand
die je niet kent. In het begin giechelt en klaagt iedereen wel een
beetje. We pakken het daarom bewust theatraal aan. Er gaat een bel
waarna mensen verplicht over één onderwerp moeten spreken. Maar het
werkt om de schaamte weg te halen. Tot nu toe is de opkomst groot. Het
is verbazingwekkend om te zien hoe mensen binnen vijf minuten tranen
in hun ogen kunnen krijgen. En dat bij de Engelsen...
U heeft het boek aan uw oudste zoon opgedragen. Wilt u uw kinderen op een
speciale manier naar de wereld laten kijken?
Nee, dat niet. Maar ik vind wel dat je als vader verantwoordelijk bent om je
zoon tot op zekere hoogte te leren wat werk inhoudt. Toen ik dit boek aan
het schrijven was, was mijn werktitel wat doen mensen de hele dag, naar
een beroemd kinderboek. Dat had ik aan Samuel voorgelezen en hij was daar
helemaal door gebiologeerd. Het is een boek met veel tekeningen over
allerlei verschillende banen. Erg leuk. In kinderboeken zijn volwassenen
altijd bakker of politieman, nooit multidisciplinair installatiedeskundige
of regionaal salesmanager. Ik zie mijn boek als een volwassen versie van dat
kinderboek.
U leest uw kinderen geen Nietzsche voor?
Dat zou ik nooit doen. Ik hoop juist dat ze niet intellectueel zullen worden,
net zo min als schrijver, daar zijn er al veel te veel van, en het is een
totaal overgewaardeerd en overgeromantiseerd ambacht. Intellectualiteit
associeer ik met neuroses. In mijn geval: de manier waarop ik met dingen
omga. Problemen die je moet verwerken. Ik bewonder mensen die niet te veel
tijd aan denken besteden.
Zoals uw vrouw?
Ja.
Zij is ongecompliceerd?
Iedereen is gecompliceerd, maar soms lossen problemen zichzelf op. Zij hoeft
het niet allemaal op te schrijven.
Wat zijn uw neuroses?
Ik ben een angstig mens. Laat ik het zo zeggen, ik ga er niet vanzelfsprekend
vanuit dat iets goed komt. Onze voordeur was laatst kapot. Dan denk ik
meteen: hoe wordt die deur in vredesnaam weer heel, en wie gaat dit
oplossen? Mijn vrouw zegt dan: rustig, we halen er iemand bij. Wanneer?,
wil ik dan weten? En wie gaat het doen? Ik schiet ervan in de stress.
U schrijft: ik verkeer regelmatig op de rand van een depressie.
In het dagelijks leven heb ik best een goed humeur. Maar het leven zelf is in
wezen onbevredigend. Mensen zijn nou eenmaal ingewikkelde machines die
altijd problemen vinden. Je reist bijvoorbeeld naar de ultieme
vakantiebestemming, en vindt het er uiteindelijk toch niet zo leuk. Of je
blijkt je ook aan de liefde van je leven te kunnen storen. De boeddhisten
hadden gelijk toen ze zeiden dat het leven uit de frustratie van het
verlangen bestaat.
Maar nadenken biedt u hoop?
Meer troost. Het probleem zal niet weggaan zoals sommige Amerikaanse
zelfhulpboeken suggereren, maar je kunt ten minste proberen met je problemen
om te gaan.
Dus als u somber bent, leest u Schopenhauer.
Ja, ik denk dat het kan helpen om werk te lezen van pessimistische denkers
als je je depressief voelt. Net zoals je niet té opgewekte vrienden om je
heen moet hebben als je het even niet ziet zitten. Van die mensen die
roepen: kop op, de zon komt straks weer op.
(u aangeboden, maar niet geschreven, door William Peynsaert)
Gedonder in de Kaukasus: de oorlog in Tsjetsjenië
Gedonder in de Kaukasus:
Tsjetsjenië
Sinds de gebeurtenissen in Georgië dreigt dit conflict een
beetje in de vergetelheid te raken. En veel aandacht kreeg deze oorlog sowieso
al niet. De gijzelingsactie in Beslan was de laatste keer dat er grote media-aandacht
naar uit ging. Het mag dan een kleinschalig conflict lijken, de mensen ter
plekke kunnen het je verzekeren: het is bloedige ernst. De problemen rond het
kleine deelrepubliekje begonnen toen het begin jaren 90 een onafhankelijke
koers wilde varen. Dat zinde moedertje Rusland allerminst en al gauw denderden
er Russische tanks over het Tsjetsjeense grondgebied. De lessen van professor
Saay brachten ons bij dat het hem om olie gaat, meer bepaald om de
oliepijpleidingen waar het republiekje zon knooppunt van vormt. Wat Rusland
verder nog vreest is dat de omliggende deelstaatjes het voorbeeld van hun
rebelse buur zouden volgen. Voor Rusland is de inzet dus groot, groot genoeg om
er hun zonen voor de vernieling in te jagen. We zoomen even in op de militaire
kant van de zaak.
Eerste poging 1994-1996
De
Russische soldaten die in 1994 het opstandige Tsjetsjenië binnenvielen waren
totaal onvoorbereid op wat komen zou. Niet alleen waren zij niet getraind, er
was ook helemaal geen moeite gedaan om het terrein te verkennen. Bovendien dacht
de legerleiding dat steden open zouden verklaard worden. Deze redenering stamde
nog uit de sovjettijd. De Russische legertop rekende er toen op dat indien zij
zich ooit aan een invasie van het westen zouden wagen, de steden op hun pad
geen weestand zouden bieden. Anders zouden ze immers toch met de grond
gelijkgemaakt worden.
De Tsjetsjeense hoofdstad ging echter niet
mee in dat scenario. Grozny bleek al snel een broeihaard van verzet. Russische
colonnes die argeloos de stad binnenreden raakten al snel hopeloos ingesloten.
De Tsjetsjeense strijders schakelden simpelweg het eerste en het laatste
voertuig van een colonne uit. De overige voertuigen raakten zo geprangd tussen
de twee wrakken. Vervolgens hadden de Tsjetsjeense scherpschutters vrij spel. De
Russen maakten de fout te blijven zitten in hun pantservoertuigen. Tanks bleken
weinig gevechtswaarde te hebben in de straten van Grozny. De verzetstrijders
hadden heel wat ijver aan de dag gelegd om hun stad om te toveren tot een
vervaarlijk bolwerk. Zo hadden zij onder andere de kelders versterkt. De
Russische tanks konden hun geschut zo laag niet richten en de kelders bleven
dus buiten hun bereik.
De Russische eenheden waren ook maar
inderhaast samengegooid. Op die manier ontging hun de mogelijkheid samen te
trainen voor de vuurdoop. Bovendien bleek veel materieel onbruikbaar. Vooral s
nachts delfde de Russische invasiemacht het onderspit. De Tsjetsjeense rebellen
hadden eigenlijk vrij spel van zodra de nacht viel. Buiten Grozny zou het
Russische leger overdag dorpen bezetten enkel om ze s nachts weer te
verliezen.
Tal van andere factoren weegden- en wegen
zwaar op de Russische soldaten. Zo is er het zware interne probleem van
djedovsjina, vrij vertaald: de heerschappij van de ouden. Het gaat hem om een
ontgroeningssysteem, wat op zich niet zo opmerkelijk is, gezien vele legers er
zoiets op na houden. Bij de Russen is het echter volledig ontspoord. Jonge
rekruten worden de dood in gepest door hun oudere collegae. Ze worden geslagen,
gefolterd, uitgehongerd en ook psychologisch het bloed van onder de nagels
getreiterd. De hele toestand weegt vanzelfsprekend zwaar op het moreel van de
Russische strijders.
Bovendien hadden zij de tegenpartij
schromelijk overschat. In de eigen mogelijkheden hadden ze dan juist een te
groot vertrouwen gehad. Ook wat betreft planning liep het mis. Men ging lukraak
te werk met een overdreven optimisme. De Russische bevelhebbers dachten
bijvoorbeeld alle toegangen tot Grozny afgesloten te hebben terwijl dit niet
het geval was.
De media-oorlog werd al snel een debâcle
voor de Russen. De Tsjetsjeense rebellen waren uitermate bedreven in het
bespelen van de pers. Rusland deed nauwelijks moeite om te vermijden dat de
Tsjetsjeense strijders vrijelijk tal van buitenlandse journalisten konden te
woord staan. Op het Russische thuisfront werd de oorlog extreem onpopulair.
De rebellen waren over het algemeen
inventiever en sluwer dan de niet al te gemotiveerde invallers die een
opmerkelijk gebrek aan initiatief aan de dag legden. De Tsjetsjenen buitten ten
eerste hun thuisvoordeel grondig uit. Ze opereerden vanuit het ondergrondse. Om
het de scherpschutters makkelijker te maken, werden alle huizen met elkaar
verbonden door gaten in de muren te slaan. De Tsjetsjenen dwongen de Russen tot
het maken van burgerslachtoffers. Ze groeven bijvoorbeeld tanks in in
appartementsgebouwen. Als de Russen vervolgens het Tsjetsjeense vuur wilden
beantwoorden, waren slachtoffers onder de burgerbevolking haast niet te
vermijden. Russische soldaten die zich kwamen overgeven zonder wapens kregen
een uitbrander van hun gevangennemers. De Tsjetsjenen slaagden er ook in de
vijand drugs te leveren in ruil voor wapens. Drugs vormen al sinds de oorlog in
Afghanistan een kommervolle kwaal binnen het Russische leger.
De
Russische troepen waren ook niet verenigd onder 1 bevelhebbende instantie. Een
wijde waaier van ministeries en organisaties had troepen in Tsjetsjenië. Dit
was allesbehalve bevorderlijk voor de coördinatie. Vandaar ook dat zoveel
Russische soldaten het loodje legden door friendly fire. Hun tegenstanders
daarentegen waren veel beter georganiseerd voor stadsgevechten. Verdeeld in
kleine groepen van een 75-tal man deden zij er alles aan om munt te slaan uit
de omgeving..
Desondanks
slaagde het Russische leger er na veel vallen en opstaan toch in de controle
over Grozny te verwerven. De vreugde was echter van korte duur. Een
Tsjetsjeense tegenaanval in 1996 leidde tot onderhandeling en vrede. De
Russische troepen verlieten de regio. Ruslands eerste poging om de opstandige
dwergrepubliek te onderwerpen werd een beschamende bedoening.
Tweede poging
In 1999 achtte Rusland de tijd rijp voor een
replay. Russische tanks rolden opnieuw de dwarsliggende deelstaat binnen. Deze
keer verliep de planning beter. Ook logistiek liepen de zaken vlotter. Er
verhongerde niet langer soldaten op de frontlijn. De pers werd beter in het oog
gehouden. Grozny werd steviger afgesloten, maar nog steeds niet volledig. Er
werd een nadruk gelegd op het gebruik van artillerie om zelf zo weinig mogelijk
verliezen te lijden. De aanvallende troepen werden in kleinere groepen verdeeld
wat tot een grotere efficiëntie leidde. Het belangrijkste was echter dat
Rusland bleek te kunnen leren uit de gemaakte fouten. Niet alles verliep echter
vlekkeloos. Ook nu waren de Russen niet goed voorbereid op stadsgevechten,
waarschijnlijk omdat ze die liefst vermeden hadden. Nachtelijke gevechten
bleven een groot probleem en ook het materieel vertoonde te veel mankementen.
Dat het Russische leger eigenlijk weinig vermag tegen de numeriek inferieure
Tsjetsjenen blijkt onder andere uit hun pacificeringmethodes. In plaats van de
controle te verwerven over vijandige dorpen, bombarderen ze de dorpen gewoon
plat, zodat er voor beide partijen niets meer overschiet om controle over uit
te oefenen. De oorlog in Tsjetsjenië duurt zodoende voort. 65 000 Russische
militairen hebben er tot op vandaag alle moeite mee om er 2000 rebellen onder
te krijgen.Een opiniestuk in de Morgen van 18-12-1999 zei toen al klaar en duidelijk
dat Rusland geen enkele kans maakt het conflict ooit te winnen. Alleen de
Tsjetsjenen zouden eventueel kunnen zegevieren. Rusland heeft te doen met een
ongrijpbare vijand en is domweg verzeild geraakt in een oorlog die het niet kan
winnen. Ook al wordt er af en toe een succesje geboekt, op lange termijn is de
nederlaag zeker.
Door elk van hen schieten reeksen beelden, in die paar
tellen die de sprong maar duurt. De ene wordt overvallen door een soort zen-boeddhistische
instelling, een min of meer aanvaarde berusting in alles wat het leven brengt,
met de overtuiging dat alles wat gebeurt, ten goede is.
Een tweede voelt fatalisme gemengd met een apathisch je men
foux tisme.
Nog een andere voelt zich echt leven en geniet met volle
teugen van de adrenaline opstoot, voelt zich tegelijk opgaan in het grotere
geheel van de groep en ervaart de bizarre tocht als de meest waardevolle gebeurtenis
in zijn of haar leven. De persoon in kwestie voelt dat dit de eerste echte
bevestiging is dat hij of zij voorbestemd is om een fantastisch leven te leiden
en door te dringen tot de diepste geheimen ervan.
Een vierde krijgt alle voorgenoemde gevoelens op zich
afgevuurd, omdat diens persoonlijkheid de zielspijn kent van levensgrote
empathie, een gave met een wrange bijsmaak, maar met bijna magische
mogelijkheden. Deze deelnemer heeft empathie van zon doordringdheid dat hij
een zon is voor de zwakken, maar een kwellende duisternis voor zichzelf.
Een vijfde en een zesde vinden het gewoon een geweldig
avontuur zonder zich verder veel vragen te stellen over het hoe en waarom.
En een zevende heeft gewoon honger, terwijl een achtste
zelfs nu, eventjes onttrokken aan de zwaartekracht, enkel kan uittellen wanneer
hij voor de laatste keer seks heeft gehad.
Het achttal landt succesvol op de ton, de acht vinden net
hun evenwicht als de ton al vertrekt. Lopen nu, denk er om, dit is gewoon een
loopband, lopen maar en niet omlaag kijken., commandeert Pieter-Jan, die een
uitzonderlijk actieve dag kent. Soms kan hij wel eens een kleine generaal zijn,
deze zelfverklaarde Oblomov.
Als ze halverwege de canyon zijn, horen ze ver achter zich
geweerschoten. Willem merkt puffend op:
De vietcong is mooi op tijd. Vast onderleiding van generaal
Giap himself. En wie mogen we daar voor danken?
Waarop uit zeven kelen tegelijk, bepaald ironisch
weerklinkt: Dank u Boelie!
Maar de ton arriveert netjes bij zijn halte en het achttal
glijdt naar voren tegen de wand aan de overkant. Eén voor één hijsen ze zich
over de rand, de laatste met de hulp van zij die hen voorgegaan zijn.
Voor ze verder rennen door de nieuwe smalle gang, blikken ze
nog één keer achteruit. Oranje stofwolkjes trekken voorbij, stille getuigen van
de kogelinslagen in de rotswanden.
En nu maar hopen dat die leuke jongens aan de overkant niet
op hetzelfde idee komen., zegt Benjamin zacht.
We moeten aan de overkant geraken en jullie zien net
zoals ik in dat dit maar op één manier te bewerkstelligen valt., zegt
Pieter-Jan.
De geneeskundestudent die eerder vandaag als wandelende
radiozender fungeerde, zucht als hij ziet dat hij zijn metgezellen misschien
overschat.
Hij legt uit:
Het is kristalhelder en transparant zonneklaar dat we
op één van die vaten moeten springen.
Het gezelschap zwijgt en observeert de denderende vaten die
als een attractie in een lunapark van kant naar kant bollen.
Mja, dat snap ik wel, maar denkt u niet dat we
wellicht één tot twee benen en ook wel armen breken als we dat doen? De
voorgestelde onderneming lijkt mij nogal hachelijk.', merkt Benjamin voorzichtig op.
Pieter-jan wuift dit tegenargument weg. Hij legt uit dat hij
als klein ventje zo één van die kinderen was dat geen vrees kende, dat hij dan
ook vaak huzarenstukjes uitgehaald heeft waar sommige stuntmannen enkel van kunnen dromen en dat hem toch nooit iets overkomen is. Zo is hij bijvoorbeeld eens
met zijn fiets van het ouderlijke dak gereden zonder een schram op te lopen.
Het komt er volgens hem op aan een leap of faith
te maken. Zelfvertrouwen geeft de doorslag.
Als je goed kijkt, zie je dat de tonnen als ze de
wand bereiken altijd enkele tellen stil houden, tijd genoeg voor een ascentie.
Een watte?, vragen allen tegelijk.
Tijd zat om er op te springen, verduidelijkt
P-Jay.
Als het gezelschap blijft aarzelen, spingt Boelie bij om hen
wat aan te moedigen, op zijn manier dan.
We moeten snel zijn, want er is al een heel regiment
zwaarbewapende Vietcong naar ons op zoek. En het is bijna Tet, Chinees Nieuwjaar,
dus je weet wat dat betekent. Als je mag kiezen breek je liever je benen op zon
ton dan dat die kerels ze afhakken.
De rest vraagt: Wat voor bullshit is dat nu? Hoe
kunnen strijders uit een oorlog die al lang afgelopen is het nu op ons gemunt
hebben? Dat is toch zo zeker als wat dat zoiets onmogelijk is.
Willem, Maryam en P-jay weten wel beter en zetten zich al
schrap voor de aanloop naar de ton.
Vertrouw ons en vergeet je zekerheden, de enige
zekerheid die we nu hebben is dat er straks enkele honderden guerillastrijders verschijnen, die niets liever willen dan ons doorzeven met kogels uit hun Ak-47. Met dank aan Boelie.
Boelie grijnst schaapachtig als wil hij zeggen: hey
what can you expect, Boelie is Boelie and I do what I do.
De hele groep gaat op één lijn staan, zij aan
zij, hand in hand, met Maryam tussen Boelie en Pieter-Jan in, om haar de
veiligste plek te kunnen geven.
Op ongeveer drie meter van de richel zetten ze hun aanloop
in, als één van de tonnen net is aangemeerd.
Van man tot man (en van mijn ene zelf tot mijn andere zelf)
Dingen des levens bespreken in de Monocle (en andere gelegenheden in de buurt)
De monocle, een kleine friettent/broodjeszaak in Gent waar
een gepacificeerde versie van The Mummy de klanten bedient.
Ik leg er mijn ziel weer eens bloot tov een maat (woord dat
de lading maar ternauwernood dekt)
Over de onweerstaanbare aantrekkingskracht van literatuur,
filosofie en psychologie. Hoe die interesses voor geen sikkepit aan bod komen
in mijn huidige job (job is hier uit te spreken als een vuil woord)
Mijn maat is er gerust in, ik zal nooit conformeren aan een bestaan
bij DM.
De honger binnenin, de lokroep van het artistieke wereldje
(of bij uitbreiding: de kring van wereldverbeteraards die immer uitdeint) daar buiten, zijn inderdaad veel te groot om te negeren.
Bij een privé-bedrijf werken en hele dagen in hinderlaag
liggen om tijd te stelen van je werkgever, tijd om een artikel te lezen over
Nietzsche, een stukje van Arnon Grünberg, tien regels te kunnen toevoegen aan
een kortverhaal, een biografie van een schrijver te lezen op wikipedia, maar
dan in het Russisch, zodat de controlediensten van DM geen idee hebben van
waar ik naartoe surf. En daarbij steeds beter worden in het negeren van een
zeker schuldgevoel.
Die dagelijkse botsingen tussen werk en effectieve interesses
zijn te geweldig, voelen als stompen op mijn lever van een rijzige neger met
een gemene linkse.
Lang zal het niet meer duren of ik rol het pad van mijn ware
bloed op.
Dat is een verantwoordelijkheid tov mezelf, maar ook tov
mijn omgeving, mijn Zwartbloes, mijn vrienden en familie, want ik ben véél
aangenamer in de omgang, als ik voortraas in de richting van mijn keuze.
Quote uit 'Revolutionary Road' (niet onaardige tweederangsfilm met grote namen in de hoofdrol) die maar blijft nazinderen:
ik parafraseer: 'het vraagt geen ruggengraat om je elke dag naar een job te sleuren die je haat, het vraagt ruggengraat om de job te doen die je echt wil hebben'
Enkele dagen later zit ik met andere maat (idem) in de caféboot recht tegenover Ter Platen. We hebben het zo ongeveer over de zelfde thema's. We bedenken dat vrouwen vaak sterker in hun schoenen staan dan mannen, dat ze beter weten wie ze zijn en wat ze willen, omdat ze als kind 'monkey see, monkey do' hebben kunnen doen met hun moeder in de buurt. De voorbeelden voor kleine jongens, vaders, zijn meestal afwezig. En als ze er zijn, zitten ze uitgeblust van het werk in de zetel. Veel gedrag blijft er niet over om te kopiëren, tenzij makheid en onderworpenheid of heel vaak toch: drankmisbruik. Dat zie je vaak genoeg, jongens die overmatig drinken om de 'status' van hun vader te evenaren.
Mijn maat zegt dat hij zich te veel schikt naar zijn vriendin, dat hij zijn agenda te vaak ondergeschikt maakt aan haar agenda. Logisch, want zij is een bezige bij die op tal van activiteiten aanwezig is, maar hij heeft alleen zijn werk en weet niet eens welke hobby bij hem zou passen. Wat hij wel weet is dat hij onafhankelijker moet zijn, meer zijn eigen ding moet doen. Maar wat dat 'eigen ding' inhoudt, is nog een groot vraagteken.
Dat probleem heb ik zelf niet. Ik ken mezelf behoorlijk goed en ik wéét wat 'mijn ding' is. Ik weet alleen niet goed uit te vissen hoe ik mijn ding op een comfortabele (lees: rendabele) manier kan doen binnnen de kaders van deze maatschappij. De arbeidsplaatsen die ik begeer, zeker tijdens deze crisis (een woord dat je nog sneller dan gedacht, beu raakt gehoord) zijn meestal al ingenomen. Dat wil niet zeggen dat ik het opgeef. Luctor et emergo, nec pluribus impar, indeffessus agendo, rigore obstinato et quo non ascendam? Latijn is nu bijvoorbeeld zo'n talent waar ik in het dagelijkse leven veel aan heb (ik ben bvb snel mee met het geneeskundejargon van mijn allerliefste), maar hoe maak je het te gelde? Er moet een weg zijn, niet aflaten, wee de overwonnen. 'If you want something you gotta take it, no one gives it to you'.
Luisteren naar de perikelen van mijn vrienden, die zich oprecht uiten, dat herbront mij. Wij mannen, zijn slecht aangepast aan deze maatschappij, onze mannelijkheid wordt beknot en vrijwel teniet gedaan en we moeten ons schikken naar omstandigheden waar onze hersenen evolutionair, zowel puur qua structuur als hormonaal, niet voor aangepast zijn. Daarom moeten we de handen in elkaar slaan. The times have changed, my friend. De vrouwen steken ons voorbij, en we riskeren achter te blijven met enkel onze navel in onze te dikke buik, een job die we haten en de televisie als excuus voor menselijk contact. Tijd om op de strijdbakens te klimmen en te schreeuwen: nieuwe mannen allerlanden verenigt u.
We willen vooruit in het leven, maar de paden om te volgen zijn legio, de mensen met hun plannen voor jou zijn dito legio ('if you don't run your own life someone else will') Gelukkig komt de wijsheid inderdaad met de jaren, met elke voorbijgaande dag spijpelt ze dieper door in je botten.
In samenspraak met The Beatles kan ik niet anders dan concluderen:
Ik stond voor zijn poster en ik toastte op hem, terwijl een
nummer als Blew uit de boxen kwam gescheurd. Muzikale variant van een 40-tal
apachekrijgers die aanvallen onder doodsgehuil, samoerais die van kindsbeen af
geleerd hebben om de dood te zoeken op het slagveld.
Aan die zelfde boxen gekluisterd bij mijn zwaarste geval van
griep ooit. De tonen van Nevermind werkzaam als mijn motilium. Mijn Nirvana
gevoel, niets moet, niets proberen rules out the possibility of failing. Het is
ok om triest te zijn en het is beter om een fuck-up te zijn dan een protserige
wanna-be. Je tevreden stellen met niets. Hoe minder je hebt, hoe minder je kan
verliezen. Levensangst bestreden met het lam leggen van verlangen. Op die
manier gezien kon de band geen betere naam hebben.
En dan ook: opflakkeringen van manische energie en de zin om
het leven te laten smelten op je tongen in hedonistische uitspattingen met
liefde genoeg voor iedereen. Met de videoclip van Sliver en indringende,
intense ogen van Cobain right in your face.
Achteraf dan weer kater, het besef dat er zo veel ellende is
in de wereld en dat je geen stap dichter komt bij je echt lekker in je vel
voelen. Luisteren naar Dumb en hoop zoeken in simpelere geluk. Of You know youre
right opnieuw en opnieuw spelen en mee kwelen met I have never failed to feel
pain. Ultieme afsluiter van een dagje zielzoekerij bleef met stip All
apologies. Melodieuze schreew: ik kan er toch niets aan doen! Ik heb mezelf
toch niet gemaakt? Pijnlijk beseffen dat zelfbeklag je enige grote talent
lijkt.
Depri je zelf indekken in zogezegde fundamentele onkunde.
Als niemand iets van je verwacht, kan je ook niemand teleurstellen. Alle
complimenten weigeren, als je zelf erkent dat je ergens goed in bent, moet je
ook presteren. Anders wacht het stigma van vergooid talent en daar staat
niemand erg vergevingsgezind tegenover.
Nirvana, geen band om in op te gaan, als je echt vooruit
wilt in het leven. En dus heb ik mijn Nirvana gevoel begraven, in een zak
gerold en ter aarde besteld op een rustig plekje ver weg, ergens tussen de pijnbomen,
in de zon, in de zon waar ik me compleet voel. Om misschien nog eens langs te
lopen als ik tachtig ben, wanneer ik kan terugkijken op een leven waarin ik
mijn lief, mijn vrienden, mijn kinderen, en o ja, mezelf, alles heb kunnen
geven wat ik wilde geven, zonder bang te zijn, een leven in de zon.
De beroemde dichter zakt in het gras en neemt zijn hoofd in
zijn handen, terwijl hij met een doodvermoeide stem klaagt:
Ik kan onmogelijk mijn ontlasting nog ophouden. Ze
hebben mij een hele nacht hard genaaid.
De bekende poète maudit, draait zich op zijn zijde in het
gras en wil de panden van zijn jas over zijn hoofd trekken.
Weer te laat voor de oversteek, weer al, weer al,
weer al.
Hij is even stil en lijkt te slapen, maar dan komt hij weer
overeind zitten en slaat hij als een nukkig kind op zijn dijen terwijl hij
jammert:
Maar ik wil niet gaan, ik wil niet. Ik ga NIET.
Als hij terug gaat liggen, mompelt hij nog: Lenfer
cest les autres. Of je nu daar bent of hier.
Willem fronst zijn wenkbrauwen: Dat is toch Sartre
die dat zei? Rimbaud schreef wel Une saison
en enfer, maar dit is zeker een uitspraak van Sartre. Dat is een
fout.
Pieter-Jan protesteert: We maken de meest
onplausibele dingen mee, maar een schrijver die een andere schrijver citeert, dat
vind je onwaarschijnlijk?
Willem krijgt geen kans om te antwoorden. Rimbaud begint te
kotsen. Het gezelschap staat er bij en kijkt er naar. Maryam is de enige die in
actie schiet.
Zijn jullie nou dokters of hoe zit dat?, roept
het meisje vol verwijt.
Met een doek veegt ze de mond van de dichter af en ze draait
de dronkaard op zijn buik.
Meer kun je niet doen voor hem, we moeten weer
verder., zegt nuchtere Jelle.
Pieter-Jan blijft de bende entertainen op hun verdere tocht.
Met veel animo en bijpassende stem declameert hij het gedicht The Raven
van Poe, feilloos van A tot Z.
Daarna leest hij, zonder halt te houden, voor uit één van de
griezelromans die Randy altijd bij zich heeft. De holle bolle Gijs, heeft niet
enkel permanent gruwelijk honger, hij is ook een horrorfanaat.
Boelie loopt voorop met naast hem Maryam die stevig zijn
hand vasthoudt, omdat ze zo het tempo van de mars kan bepalen. Haar vriend marcheert
anders als een stenen pilaar op wieltjes onafgebroken door, helemaal in
gedachten verzonken.
Die geautomatiseerde marcheer-modus waarbij hij de blik op
oneindig heeft, wordt hem nu bijna fataal. Gelukkig is er Maryam om hem wakker
te schudden. Ze trekt bruusk aan zijn arm en roept met een mengeling van
bezorgdheid en verontwaardiging uit:
Kijk uit, Tsoempi, zie je dan niet dat we vlak bij de
rand van een ravijn zijn?
En inderdaad, de smalle gang, met de weide als intermezzo,
geeft uit op een breed ravijn. Alles heeft een oranjebruine kleur, de wanden,
het plafond en de bodem van het ravijn. Een voor een komen de trekkers piepen.
Als ze opzij kijken, zien ze hoe het ravijn links en rechts oneindig lijkt door
te lopen. Alleen aan de overkant zit een kleine opening. Tussen de plek waar
het gezelschap staat en de overzijde rollen continue gigantische, asgrauwe
tonnen over en weer.
We moeten aan de overkant geraken en jullie zien net
zoals ik in dat dit maar op één manier te bewerkstelligen valt., zegt
Pieter-Jan.
DEEL 11: 'Ze hebben mij de hele nacht hard genaaid'
Willem krijgt applaus. Eén van de pelgrims geeft hem een
stevige schouderklop. Ik heb geen donder verstaan van wat je gezegd
hebt, maar het klonk wel duivels goed.
Boelie vraagt hem om samen het einde van De
Kapellesbaan van Louis Paul Boon te schrijven en om ook een einde te
verzinnen voor Der Mann ohne Eigenschaften van Musil.
Als Willem naar zijn kamer wil lopen om pen en papier,
vatten zijn vrienden hem bij zijn kraag. Het is zes uur s ochtends, het
onweer is geluwd en door de ramen is te zien hoe de rijzende zon de hemel rood
laat kleuren.
Schrijven kan wachten, Willem, vang liever eerst wat
slaap, over enkele uurtjes gaan we al op pad., zegt Jelle vriendelijk,
maar dwingend genoeg. De doctorandus is al helemaal geïntegreerd in de groep en
trekt liever mee met de bende. Zijn doctoraat en postronde zet hij tijdelijk on
hold.
Na een korte pauze van een viertal uur trekken ze er
inderdaad terug op uit.
Maryam, Boelie, Pieter-Jan, Randy (voorzien van een extra
grote knapzak), Nico, Willem, Jelle en Benjamin lijken wel een colonne pioniers
in the Wild West, maar dan zonder huifkarren.
Ze laten de herberg achter zich en al snel trekken ze terug
over een smal paadje tussen steile rotswanden. Geen van hen heeft ook maar het
flauwste idee van wat ze kunnen verwachten. Maar allen zijn het er over eens
dat de tocht uiteindelijk zal leiden tot één van de waardevolste zaken in een
mensenleven.
Een beter inzicht in zichzelf.
Pieter-Jan orkestreert de voettocht met zelfgecomponeerde
schlagers met véél te lange titels zoals daar zijn: (zie facebook)
De rest volgt stilzwijgend en kan al eens lachen als
Pieter-Jan voor radio-dj speelt die zijn eigen nummers aankondigt. Als hij in
de stijl van wijlen Adrian Kronauer bindteksten tussen zijn eigen liedjes
schreeuwt, kaatst zijn tenorstem tegen de scherpe rotswanden.
Goooooooooood Morning Laaaand of Dreams and
fornication. Its Eight Oclock in the evening. What does the O
stand for? Ooow my God, Randy is hungry.
Randy geeft toe dat hij inderdaad wel een kleine beet kan
verdragen. De rest van het gezelschap ziet een pitstop ook wel zitten.
your wish is my command moet het mechanisme
achter deze wereld redeneren, want In de verte verbreedt de canyon al en valt
het frisse groen van een malse weide op.
De trekkers vleien zich op het gazon en smikkelen hun
mondvoorraad naar binnen. Niemand spreekt, iedereen kauwt. Boelie die
allergisch is aan kunstgras kruipt rond op handen en voeten om helemaal zeker
te zijn dat de ondergrond echt natuurgras is.
Opeens sjokt er een sjofel geklede man voorbij. Het is een
nog een jonge kerel, maar hij ziet er al behoorlijk opgeleefd uit. Zijn kledij
doet vrij antiek aan, hij lijkt wel van een gekostumeerd bal te komen.
Het gezelschap slaat de nieuwkomer kauwend, maar
nieuwsgierig gade tot Willem verbaasd uitroept: Maar dat is Rimbaud!
De beroemde dichter zakt in het gras en neemt zijn hoofd in
zijn handen, terwijl hij met een doodvermoeide stem klaagt:
Ik kan onmogelijk mijn ontlasting nog ophouden. Ze
hebben mij een hele nacht hard genaaid.
K. keek rond zich. Hij was
omgeven door doden. Slaven van de structuren die ze opgebouwd maar nooit
geëvalueerd of begrepen hebben. Hoe kon die collectieve blindheid ontstaan zijn
in dit afgelegen dorpje. Heeft ver doorgedreven inteelt het kritisch denken soms
uit het genetisch repertoire van de inwoners verdreven? K. stond voor een
raadsel en hoezeer hij zijn geest ook mutileerde, hij kon niet snappen hoe de
zombies vrede konden nemen met hun situatie. Hij liet zich neerzakken tegen de
muur van het schooltje en door de saaiheid van zelfreflectie viel hij al gauw
in slaap. Het schaarse licht van een spaarlamp, die god weet waarom elke nacht
aanspringt om 3 uur, gleed langs de bakstenen naar beneden en verzamelde zich
in een bassin water gesmolten door de lichaamwarmte van K. De burgemeester, die
vermoedelijk terugkwam van zijn maîtresse, zag K. liggen in zijn gouden plas en
voelde, door de amfetamine-achtige bijwerkingen van vier viagra pillen die hij
die avond genomen had, een opgeblazen bulldog in zich wakker worden. Voor het
eerst in zijn zielig stilleven voelde hij een drift, een wil, een energie-uitbarsting
die het van hem over nam. Hij greep het losse scheermesje dat hij altijd op zak
had om zijn doorlopende wenkbrauwen in het midden in te tomen, stormde op de
vreemdeling af, sneed zich in de loop de keel over en belande
bloedbellenblazend op diens schoot. K. schrok wakker, zag de burgemeester liggen
in een krampachtig foetale houding en verschoot zich een ongeluk. De
burgemeester spuwde K.s broek onder het bloed en bevredigd mompelde hij: Ons
rechtssysteem zal nu wel met je afrekenen.
Het was de eerste maal dat K. de
vent zag glimlachen.
Zowel de mannen als de vrouwen worden tegen de muur gedreven
en moeten hun zakken leeg maken en de inhoud op de grond gooien. De twee
overvallers komen tot de conclusie dat ze niet én de menigte onder schot kunnen
houden én de buit binnen rijven. Gelukkig stelt Pieter-Jan voor om eventjes te
adjuveren, dat wil zeggen: te helpen. Tergend traag raapt hij muntje per muntje
op en als hij een handje vol heeft, laat hij ze weer over de grond bollen,
zodat hij van vooraf aan kan beginnen.
Het vreemde van de zaak is dat de overvallers hun geduld
niet verliezen, maar uiterst begripvol zeggen dat P-jay maar op zijn gemak moet
doen. Uiteindelijk hoort men in de achterplaats van de herberg gestommel.
Iedereen wacht een moment vol ongeduld. Tot Maryam dolgelukkig schreeuwt: Boelie!
Is dat Boelie?, vraagt Willem. Het lijkt wel Edward
Siccors hands met de worst bad hair day ooit.
Een blanke met een ontploft afrokapsel, zegt Jelle.
Boelies haar staat kaarsrecht omhoog, en Boelie heeft lang
haar, dus die gefixeerde haardos torent een halve meter boven hem uit. Zijn
wangen lijken wel onder vettige kruitdamp te zitten. Maryam slaat haar armen om
hem heen en zegt dat ze hem zo niet kust. Vieze boelie.
Hij overhandigt ondertussen zijn oogst, een volle fruitmand.
Op vertoon daarvan krijgt hij toch een minikusje op zijn lippen. Achter hen
laat Pieter-Jan voor de zoveelste keer de opgeraapte munten er vandoor
schieten.
De overvallers zien het niet meer zitten en zakken
gedeprimeerd de grond op. Pieter-Jan vraagt vriendelijk:
Jullie zijn niet echt wat je noemt bloeddorstige rabauwen,
hé? Kunnen jullie niet op een andere manier de schaapjes op het droge krijgen.
In de verte jammert de herderin: Boehoehoe, waarom moet hij
nou net schaapjes zeggen? Mijn witjes, mijn arme witjes, waar zijn ze?
Niemand kijkt naar haar om en de en bandietantwoorden:
Mijn partner, Randy, heeft altijd zon honger, hij eet in een week
al een maandloon op en met onze cabaretkunsten verdienen we in een jaar nog
niet wat hij in een maand al verslindt.
Pieter-Jan en Willem zeggen in koor:
Jullie doen me ergens denken aan de twee hoofdfiguren uit Of
mice and men van Steinbeck. Als dat maar goed afloopt.
De serveerster brengt Maryam een kom warm water met een
doek. Ze schrobt Boelies gezicht schoon die op zijn positieven komt, na zijn
bliksems verblijf in de boomgaard. Tussendoor zegt ze:
Als die jongen zo veel honger heeft, mag hij wel wat fruit
van mij.
Van mij mag hij wel een stel kippenbouten.
De jongeman schuift mee aan de tafel en zijn vriend kijkt
overgelukkig toe als alle gasten van de herberg wel iets van voedsel delen met
zijn hongerige partner.
Maryam kijkt een beetje vertederd toe. Twee jongens die zo
goed voor elkaar zorgen, dat zie je zelden.
De herberg leeft terug op, de mensen lijken hun vermoeidheid
vergeten te zijn.
Willem profiteert van de gelegenheid om het zelfgeschreven slot
van het Slot van Kafka voor te dragen.
Pieter-Jan merkt op: Dit gaat meer en meer lijken op een
soort talentenjacht geschreven door Daniel Charms himself. De ongekroonde
Russische koning van het absurdisme.
Willem klimt op het podium, kijkt nog eens wantrouwig naar
de kast er naast, om te checken of die verder nog verrassingen in zich draagt
en leest dan het slot van het Slot voor.
Goede avond allen samen, lelijk weertje buiten, niet?
Vanmorgen was ik op ronde, ik ben postbode, ziet u, nou ik ben op ronde, en ik
zei nog tegen de vrouw van de burgemeester, mevrouw Achipaja, die altijd heel
vriendelijk is, en mij een borrel inschenkt en op koude dagen zelfs warme wijn
en soms geeft ze mij zelfs koekjes mee voor onderweg, een hele lieve dame is
dat, dat zegt iedereen ervan, nou ik drink mijn roemertje vodka en ik zeg tegen
mevrouw Achipaja: U zal het zien, nog voor de klok goed en wel vier uur heeft
geslagen, hebben we een storm op ons dak.
Eerst wou ze mij
niet geloven, maar ik zei, nee, nee, u zal het zien, alle kippen zijn vandaag
op stok gebleven en mijn buurvrouw heeft weer last van haar reuma, en dan je er
donder op zeggen dat het stormt. Nou, ik ging verder op mijn ronde en op drie
werst van hier overviel het me: storm. Alle duivels in de hel, wat een storm!
Dan is het beter hier, lekker gezellig met een scheut vodka. Dat is mij toch
wel veroorloofd, juist? Na een zware dag. Die brieven bestellen heus zichzelf
niet. Nee, nee, je denkt dat ik het er van pak, hé? Dat ik weer zo een lui stuk
vreten ben dat maar fuift en brast zoveel ie kan? Nou, bij de posterijen, ik
geef het toe, je hebt er zo, maar ikke? Nee, mijnheer. Ik neem mijn werk heel
ernstig. Of dacht je dat ik zomaar postbode ben geworden? Wat dacht u dat mijn
goede moeder was? En haar moeder daarvoor? Ik heb verdorie postbodegenen!
Brieven bestellen, dat zit mij in het bloed! In vijftien jaar tijd is er in
mijn district geen enkele brief verloren gegaan. Niet ene! Terwijl ze er in Diskreetsk in slagen hele postzakken zoek
te maken. Nou, wat hebt u daarop te zeggen? Das andere koek he?
Echt, ik neem mijn werk serieus. (kuch) Alleen, weet je,
soms is het wel wat saai zo, op je eentje ronddraven door velden en wegen, met
die postzak. Let wel, soms he, dan hangt het even je keel uit. Dan euh Nee,
excuseert u mij, ik heb niks gezegd. Tenzij.. Belooft u, belooft u dat als ik u
wat vertel, u het werkelijk aan niemand, niemand niet, zegt? U belooft het?
Wel, ok, dan. Maar dus nooit of te nimmer verklappen, ja?
Soms als ik mij zo verveel op mijn ronde, dan durf ik wel eens zo een brief te
openen. Gewoon om even de tijd te verdrijven. En ik plak hem altijd weer goed
dicht en bezorg hem. Altijd, dat zweer ik. Alleen, soms lees ik er eentje, soms
zijn het er ook twee.(pauze) Of drie. Vier kan ook. En vijf is geen
uitzondering. Maar zelden meer dan zes, echt, u moet mij geloven! Alleen als ik
mij echt te pletter verveel lees ik er zeven of acht. Ok, soms kan ik mij echt
niet bedwingen en dan lees ik ze allemaal, allemaal. Dan ben ik niet te houden,
en dan stort ik mij op die postzak en, och God, ik lees ze allemaal. Ik zie die
postzak met al die brieven en dan scheur ik ze open als een hongerige wolf.
Maar dus, werkelijk, aan niemand zeggen he, heus ik bestel ze achteraf altijd
heel netjes. Alleen ben ik zo nieuwsgierig van aard. Ik kan er niks aan doen.
t Is mijn natuur.
Maar die brieven dus. Kijk, ik weet dat het niet helemaal
in orde is wat ik doe. En God in zijn wijsheid weet dat ik geprobeerd heb er
mee te kappen. Elke dag, elke, dag zeg ik: Jelle, godverdomme jongen,
concentreer je op je studies en zoek een andere bijverdienste.
Nee, dat is jouw brief niet, laat hem dicht, blijf er af
en werk verder. Elke dag. Maar hebt u wel eens een brief in uw handen gehad?
Wit als sneeuw, vederlicht, tenzij het een hele dikke is. Je kijkt er naar en
dat begint te gloeien in je hand, ik zweer het je. Je kijkt er naar en je weet,
daar zit wat in, daar zit een vel in en iemand heeft het beschreven. En je
begint te denken: zou het een liefdesbrief zijn? Een huwelijkaanzoek? Of een
man die aan zijn geliefde schrijft dat hij haar komt ontvoeren? Dat ze s
nachts op hem moet wachten, in het park, bij het standbeeld van de onbekende
soldaat? Of is het gewoon een kleinkind dat zijn grootvader gelukkige
verjaardag wenst?
De postbode raakt nu echt opgewonden als hij verder gaat:
Of een bandiet die de schuilplaats van een
schat beschrijft. Of nee, correspondentie van terroristen die een aanslag
willen plegen op de Tsaar. Als ik dáár achter zou komen, zou iedereen mij wel
vergeven dat ik soms wel eens een briefje lees, ja toch? Dan word ik vast nog
gedecoreerd ook. Misschien vragen ze mij dan van staatswege wel om alle post te
controleren. Want wie weet wat mensen allemaal schrijven in die dingetjes. Dat
weet toch niemand?
Ik zie dat u het nog steeds niet helemaal snapt. Toegeven,
het is vreemd, maar dat zijn kamelen ook als je ze voor het eerst ziet. Kijk,
neem nou deze (pakt een brief, kijkt er even naar) Wilt u hem even vasthouden?
Nou, zeg nu zelf? Wordt u niet op zijn minst een héél, klein beetje, een
ietsepietsie nieuwsgierig om te lezen wat daar in staat? Nee, u hebt gelijk, t
is verkeerd, weet u wat? We zullen hem terug in de zak stoppen. Zo is t beter,
nee? Ja? Nee. Ja? Nee. Ja? Nee.
De jongeman doet hem telkens bijna in de zak, maar haalt
hem er op de laatste moment weer uit.
Liever van niet
dan? Zullen we hem lezen? Eentje maar, goed? Ok, de laatste en dan nooit weer.
Beste
collega-dokter,
Dank je voor het
exemplaar van Aantekeningen van een jonge arts van de schrijver Bulgakov. Ik
heb het boek goed ontvangen en ook gelezen, maar eerlijk gezegd vind ik er niks
aan. Maar toch bedankt, want ik heb het goed ontvangen en het was ook wel mooi
verpakt, dus ik dank je. Werkelijk attent van je om iets op het voorblad te
schrijven, vooral waar je het hebt over de concurrentiestrijd om de beste
punten waarin wij tijdens onze studententijd verwikkeld waren. Typisch jouw soort
opmerkzaamheid om mij nog even aandachtig te maken op het feit dat ik op
slechts één puntje strandde van een, om het zo te zeggen, toegangsticket tot de
specialisatie van mijn keuze.
Helaas, ik had de
verkeerde permutatiecode op het laatste examen en daar ging die wensdroom aan
mijn neus voorbij en werd ik dus maar huisarts op het platteland. Mijn dagen
bestaan uit oude mensen antibiotica voorschrijven en lijntrekkers buiten
werken. De eerste zijn enkel tevreden als je ze straffe medicatie voorschrijft
voor het minste pijntje en de tweede groep smeekt haast om ziektebriefjes om
niet te moeten werken. En veel schuift het niet ook. Als er hen echt iets
mankeert gaan ze naar het ziekenhuis in de stad, waar ze dokters hebben die
tenminste wel een specialisatie afgerond hebben. Als ik er aan denk, sneuvelt
er op een avond meer dan één fles wijn.
Maar wat leuk voor
jou dat jij wél je dromen kan waarmaken, als plastisch chirurg. Op basis van de
geldelijke verdienste is wel zo duidelijk wat de ware geneeskunde is. Maar
goed, ik laat je. Ik heb van jou ook het boek Oblomov mogen ontvangen en dat is
een boek waar ik mij tegenwoordig een heel stuk beter in kan vinden.
De groeten daar.
Je sehnsuchtige maat
op de boerenbuiten,
Ilya
Hmm, dat was natuurlijk wel een heel kort briefje.
Dat is zelfs nog niet de helft van een normale brief. Wat zeg ik? Zelfs geen
kwartje. Ik weet niet hoe jullie er over denken, maar ik vind dat ik recht heb
op nog één meer, nog eentje. Wat denken jullie? Och, foert, wie maak ik wat
wijs? Ik lees ze toch allemaal en morgen is het van t zelfde liedje.
De postbode springt van het podium, scheurt nog een
brief open en gaat hem op zijn gemak zitten lezen in een hoekje.
DEEL 8: Randy en Nico als Butch Cassidy en the Sundance Kid
Boelie stopt even met het masseren van de schouders van
Maryam, drukt nog enkele dikke kussen op haar wangen en schiet dan naar voor om
ook deze spreker de hand te schudden. Maryam grijpt naar de fles appelcider,
zet die aan haar volle rode lippen en ledigt de helft ervan met enkele teugen.
Daarna veegt ze stoer haar mond af aan haar mouw, met een onheilspellende blik
in haar ogen, net brandende stukjes steenkool dat paar Perzische ogen.
De spreker wordt op zijn beurt enthousiast meegetroond naar
het gezelschap. Hij stelt zichzelf voor als Jelle. Boelie vraagt hem hoe lang
hij al postbode is, maar de jongeman bekent dat hij eigenlijk een doctorandus
is die met zijn postronde wat hoopt bij te verdienen en op die manier ook wat
onder de mensen wil komen. Hij wil niet eindigen als een duffe kamergeleerde.
Waarover gaat je doctoraat?, vraagt Boelie
geïnteresseerd.
Ik onderzoek de representatie van onze hoofdstad
doorheen de kunst, meer bepaald tijdens de 15de en 16de eeuw.
De hoofdstad? En waar ligt die?
Op ongeveer vijf werst van hier.
Vijf werst, wat is dat nu weer voor iets? Zon
saaie boel hier. Allemaal rare tsjoempis, zegt Maryam vlak voor
ze de rest van de fles appelcider naar binnen slokt. Hopla ad
fundum, roept ze vrolijk uit als de fles op tafel plaatst met een bons.
Das een oude Russische lengtemaat,
licht Boelie toe.
Goed voor 1066,78 meter.,
krijgen we te horen van Pieter-Jan.
Kan die kwiet niet gewoon van kilometers spreken? En bestel nog
eens wat appelcider, zodat er hier wat ambiance komt in deze oersaaie
keet.
De serveerster breekt een nieuw krat appelcider aan, en geeft de
flessen door over de toog heen. Boelie wenkt de serveerster en fluistert in
haar oor, dat ze straks maar moet zeggen dat ze zonder appelcider zit, als
Maryam om nog vraagt. Als ze zat wordt, vrees ik voor de inboedel van je
etablissement, voegt hij nog toe.
Het gezelschap dat nu nog aanzwelt door de komst van Jelle, verdiept
zich in een gesprek over stadsaanzichten en wat je daaruit zou kunnen afleiden
over de mentaliteit van een tijdperk.
Boelie wil graag een greep uit de interessantste brieven lezen, die
Jelle bestelt met enige vertraging weliswaar, want enveloppen
onopvallend terug dicht plakken is geen sinecure. Jelle geeft hem een pakje
brieven van Amerikaanse soldaten uit Irak. Boelie springt bijna een gat in de
lucht, deze jongen is amateurstrateeg en het fascineert hem dat het modernste
leger ter wereld zich vast gereden heeft in een ontwikkelingsland.
Jelle haalt nog een pakje boven. Die zijn allemaal geschreven
door ene Johan Anthierens. Die lezen zo prettig dat ik ze allemaal gekopieerd
heb. Moordend scherpe pen heeft die kerel.
Willem is meteen geïnteresseerd en neemt het pakje dat vastgebonden is
met een lintje enthousiast op schoot.
Pieter-Jan heeft het wel gehad met kippenbouten en bestelt een vat Ice
Tea Green dat hij leeg slurpt middels een reuzenriet.
Benjamin vraagt Jelle of hij ook briefverkeer heeft van jonge koppels
met alle mogelijke pikante beddelijke details er in vermeld. Jelle schudt voor
hem een grote juten zak uit.
Maryam is niet blij met de afgeweken aandacht van Boelie en slaat de
soldatenbrieven uit zijn handen. Ze wil graag een grote schaal fruit om te
doppen in lopende chocolade. Boelie vraagt na, maar de serveerster heeft op dit
moment geen fruit in huis. In de boomgaard achter de herberg dragen de bomen
natuurlijk massas veel fruit, vooral de kersentuin is prachtig, maar in
dit weer gaat ze niet plukken.
Maryam heeft alles gehoord en wisselt een blik uit met Boelie. Die weet
hoe laat het is en vraagt de serveerster om een mandje.
De herbergierster overhandigt hem een grote biezen mand met een handvat
en vraagt: U bent toch niet werkelijk van plan om
Boelie knikt van ja en vraagt de weg naar de boomgaard. Maryam vraagt
of hij een beetje kan voort maken, want haar chocolade begint al te smelten.
Ik zal mij haasten, mooiste en hij verdwijnt door een
achterdeur. De ramen lichten weer op. Pieter-jan berekent de afstand van het
onweer aan de hand van de tijdspannen tussen de flits en de donder.
Proximiteitsgewijs is dat pretty close
Enige tijd is het rustig. De pelgrims zijn in slaap, de dronken edelman
slaapt zijn roes uit op de grond, terwijl zijn pestkoppen hem in de zij porren
met een stok, maar als hij geen kik meer geeft, gaan ook zij een tukje doen.
Ons gezelschap minus Boelie is ofwel verdiept in lectuur ofwel in
gesprek ofwel, in het geval van Maryam, vol ongeduld aan het wachten.
Pieter-Jan en Jelle hebben het over Jazz improvisaties, terwijl P-jay
zich geregeld excuseert om zijn blaas te gaan ontdoen van verwerkte ice-tea. De
serveerster houdt het voor bekeken en begint stilaan aan de opkuis. De herderin
van eerder op de avond, zit aan een tafeltje en snottert dat het lieve lust is.
Mijn schaapjes, mijn arme witjes, buiten, in dit onweer.
Veel rust is de herberg echter niet gegund. De kast naast het podium
zwaait open en daaruit springen nu Poesjkin en Gogol, elk gewapend met een shotgun
en nu verkleed in Butch Cassidy en the Sundance Kid, de
gelijkenis is duidelijk voor wie de film kent, maar toch ook weer niet
feilloos, want beide dragen een bril en de ene heeft een lange paardenstaart.
De jongeman met kort haar schreeuwt: Ok, this is a robbery!
Zijn partner in crime, de grootste van de twee schreeuwt: Any of
you fucking pricks move, and I'll execute every motherfucking last one of
you.
De twee
kijken elkaar verwonderd aan, terwijl de ene zegt: Damn, Randy, dat
klinkt echt scary, dat had ik van jou niet verwacht.
Randy,
formerly know as Gogol, trekt zijn schouders op en antwoordt: Ik heb dat
eens gezien in een film.
Pieter-Jan
stelt zich recht, zegt plechtig: Heren, peto verbum.
Waarop de
twee overvallers in koor: Peto watte?
Ik
bedoel, heren, ik had graag het woord gehad.
Hij mag
spreken, gelasten de bandieten. Wel, vergeef mij te interrumperen, maar
is deze overval serieus of een act, net zo komisch als die van daar
straks?
De overvallers
benadrukken dat het hen menens is. Komisch? Niks komisch!
Iedereen moet met de handen op het hoofd tegen de muur gaan staan.
Alle
slaapdronken gasten klauteren overeind en stappen richting muur. Maryam
foetert: Tjsoempis, ons zo in de luren laten leggen door die twee
bonenstaken. En waar is verdomme Boelie als je hem nodig hebt?
DEEL 6: gebundelde mentale projecties van een vriendengroep
Boelie en Benjamin ontdekken al gauw dat ze zon beetje de zelfde interesses hebben en als blijkt dat ze beide figuren kennen als de schrijver Hrabal, Horatius, Primo Levi, Hasdrubal, een broer van Hannibal en Cincinnatus, is duidelijk dat ze vriendschap gesloten hebben voor het leven.
Maryam vraagt: Kinky wie? Stop met zon gesprekken te voeren, spreek over iets toegankelijker, jullie twee sluiten jullie af van iedereen zo. Hatelijk is dat.
Waarom mogen we hier niet over spreken?, vraagt Boelie.
Ik snap mannen niet. Jullie noemen maar lukraak namen van bekende schrijvers en zo. Is dat om elkaar te testen? Of is dat ook weer competitie? Namen noemen tot je op namen stoot die je tegenstander niet kent. Alsof jullie mannen enkel een gesprek kunnen hebben in het kader van een gesprek.
Maryams ogen tintelen intens en haar Perzische temperament steekt bijna op Maryam is van Perzische komaf- maar dan zegt Boelie met zachte stem dat hij haar graag ziet en dan straalt ze weer.
Het podium blijft ondertussen niet leeg. Er komt een jongeman uit een kast naast het podium. Hij heeft bakkebaarden en draagt een poepsjiek kostuum en een hoge hoed op. Als hij het podium beklimt, struikelt hij pardoes en met veel show.
Meteen komt er uit de kast een ander heerschap met een bolle hoed en een meer sjofel kostuum. Die klimt ook op het podium, wil over de eerste man stappen, maar struikelt.
Als hij de grond raakt, schreeuwt: Maar godverdomme, godverdomme zeg, nu val ik, en dan nog over Pusjkin, over Pusjkin dan nog!
De jongeman op de grond, Pusjkin dus blijkbaar, springt recht, klopt het stof van zijn kleren en stapt verder, maar struikelt nu over de andere jongeman.
Als hij hard de grond op stuikt, schreeuwt hij: Maar nee zeg, toch niet over Gogol, maar zeg, kom nu, toch niet over Gogol! Over Gogol!
De man blijft liggen en doet er verder het zwijgen toe.
Gogol springt recht, strijkt als de wind zijn kostuumvest glad en wil weer verder gaan, maar blijft haperen en tuimelt pardoes over Pusjkin.
Na zijn buiteling schreeuwt hij luid: Maar godverdomme, godverdomme zeg, nu val ik, en dan nog over Pusjkin, over Pusjkin dan nog!
Daarop springt Pusjkin weer recht en komt weer zwaar ten val over Gogol heen.
De twee beschrijven zo een cirkel tot ze samen terug in de kast vallen waar ze uit verschenen zijn en dan is het terug stil.
Best vermakelijk hier, zegt Boelie.
Pieter-Jan duikt nog eens in zijn emmer kippenbouten en zegt tussen twee smakken door: Niet gespeend van enige amusementswaarde, mag ik graag beamen.
Een potige kerel, met een brieventas, duidelijk een postbode, springt van zijn barkruk en wandelt fiks rechtop, in een soort militaire tred naar het podium en neemt het woord.
The show must go on, zegt Willem van achter de paginas van zijn literaire magazine.
Kennelijk, smakt Pieter-Jan.
Maryam vraagt aan Boelie om appelcider te bestellen, in veelvoud en om nu haar hals te masseren.
De postbode richt zich ondertussen tot het publiek.
De jongeman knipt steeds nerveuzer met zijn balpen en gaat
ook steeds sneller praten als hij verder gaat:
Maar goed, mijn moeder doet haar best, want uiteindelijk,
heeft zij het toch wel heel druk, want weet u, er wonen bij ons thuis ook nog
eens dertien neven en nichtjes in van mij en mijn zus, waarvan toch wel de
helft, dus afgerond, laat ons zeggen, zeven van hen, in hun apenjaren zitten en
u weet hoe dat gaat, die kunnen niet tegen tekenen van autoriteit en ik kom dan
thuis van de les in mijn kostuum en dan ben ik natuurlijk de paljas en werken
ze dat uit op mij. Het is ook zo dat ik hen tijdens de weekends dan bijles
geef, want de ene presteert op school al beter dan de andere, en de overgrote
meerderheid van de 13 presteert slecht. Nu u kunt zich voorstellen dat mijn
neven en nichten mij niet graag zien komen, de zaterdagochtend als ik mijn krijtbord
op wielen de kinderkamer in rol. Ik mag wel zo zeggen dat zij hier uitermate
slecht op reageren. Maar mijn moeders wil is wet, dus ik geef bijles, scherpe
passers in mijn onderrug of niet.
Nee, ik mag echt zeggen dat ik mazzel in het leven, en dat
de voorbije zeven jaar voorbij gevlogen zijn. Vooral de tijd dat ik om de
eindjes aan elkaar te knopen, toen mijn vader pas overleden was, een bouwvallig
huis deelde met toevallig 13 buitenlandse studenten, en u zal mij niet geloven
maar het huis had ook precies 13 ramen en mijn kamer had het nummer 13. Echt
een leuke bende die 13 exchange students, maar ik ben er uiteindelijk
vertrokken, want mijn moeder, ja ze is trots, schaamde zich dood toen ik
geflankeerd door pikzwarte Nigerianen over straat liep. Joviale kerels
nochtans, ik heb er nog djembé van leren spelen. Maar ja, moeder is trots. Gletsjers
laten zich verzetten, maar trots nooit, zei mijn vader altijd, die goeie mens,
zaliger dus.
Maar weet u, soms hé, maar dus alleen soms hé, dan heb ik
het allemaal gezien, dan wil ik het eens helemaal van de andere kant bekijken,
dan heb ik er om het zo cru te stellen mijn buik van vol. En weet u, dan ben ik
het beu, dan heb ik er ge-noeg van. Van die stress, van dat rekening houden met
wat anderen van mij denken, van mijn moeder die mijn kraag voor de miljoenste
keer recht zet, van al die keren dat ik moet letten op etiquette, dat ze
godverdomme stikt in haar etiquette. En ik kan geen deftig restaurant meer
zien! Ik wil godverdomme friet met stoofvlees in mijn kamezulle duwen aan t
simpelste frietkraam dat er te vinden is, en ik wil geen kostuum meer dragen,
ik wil rondlopen in een bermudashort en een hawaïhemd die mij twee maten te
groot zijn. En ik word MOTTIG, mottig zeg ik u, als ik mijn zus zie met haar
verloofde, die haar geen spat aandacht geeft en elke dag met een ander wijf op schok is, maar waar mijn zus bij blijft, omdat die jongen toevallig de zoon is
van de vetst betaalde anesthesist van het land. Ik wil niet meer met mensen op
trekken die eerst naar uw punten en uw onderscheidingen vragen en dan pas naar
uw naam of uw interesses.
Ik ben het BEU, BEU zeg ik. Ik wil NIKS meer voelen en niks
meer denken en ik wil het niet meer horen, al die BULLSHIT over status en over
regeltjes en van die vragen: Heb je al een rijbewijs?, heb je al dit, heb je
al dat, heb je al een vriendinnetje? MOEI U MET UW EIGEN ZAKEN. Ik wou bij
God, dat ik het allemaal niet meer zag, dat ik stokkestijf in een veld kon gaan
staan, zoals een defecte zendmast, een kapotte flitspaal, een boom, een antieke
telegraafpaal.
IK DOE NIET MEER MEE.
Godverdomme, godverdomme, GOD-VER-DOMME!
De jongeman trekt zijn kostuumvest uit, gooit zijn bril én
zijn balpen een hoek van de bar in en springt wil op en neer op zijn
kostuumvest.
Iedereen gaapt hem aan, buiten slagregent het en in de bar
is enkel het geluid van zijn sprongen te horen en van de regendruppels die als
mitrailleurvuur tegen de ramen slaan.
Uiteindelijk komt de jongeman tot bedaren. Hij raapt zijn
jas op, veegt die af, trekt ze terug aan en zet zijn bril terug op, die nu een
klein beetje scheef staat. Als hij in de gezichten van de ademloze toeschouwers
kijkt, herpakt hij zich en concludeert hij:
Maar dus in het algemeen kunnen we zeggen, dat het roken
van tabak, zeer, zéér schadelijk is voor de gezondheid.
Boelie is de eerste die de stilte verbreekt. Voorzichtig zet
hij Maryams poezelige voetjes van zijn schoot en dan springt hij recht en slaat
hij enthousiast zijn handen tegen elkaar, daarna schiet hij naar voren en
omhelst hij de spreker.
Prachtig kerel, formidabel, you said it all, als je met
deze toespraak rondtrekt van zaal tot zaal, schep je bakken vol geld, voor zon
luide waarheid hebben mensen geld veil.
Dank je, dank je, zegt de hijgende en nu nogal bezwete
spreker een beetje verbaasd.
Zeg mij je naam, kerel en drink er één met ons.
Mijn naam is Benjamin.
Boelie sleept de jongeman met geweld mee, naar de rest van het
gezelschap en er ontspint zich een levendig gesprek. Meteen is duidelijk dat
ons viertal vanaf nu een vijftal is.