De ups en downs van een schrijver, tolk, therapeut, echtgenoot What we think we become
01-02-2009
Soraya 3
Ik trok mijn kast open en somde op wat ik nog in huis had. Dat
was niet veel soeps en dat zei ik dan ook.
Voor deze ene keer moet ik je gelijk geven. Eet jij nooit
fruit of groenten? Wel eens van scheurbuik gehoord?
Ze keek gespeeld streng en zwaaide kijvend met haar
wijsvinger.
Ongewild ving ze zo onherroepelijk mijn blik.
Ik benijd je om je handen stamelde ik met overslaande
stem. Je hebt bijzonder slanke, euh, spitse vingers.
Ik kon mijn oren niet geloven toen ik dat er uit flapte. De
gezichten van mijn weinige vrouwelijke kennissen flitsten voorbij mijn ogen en
ik kon er niet één noemen die na zon uitspraak niet gealarmeerd langs mij zou
gestoven zijn, weg van mij, naar buiten toe. Ze dacht nu vast dat ik een pot
was. Een normaal uitziende pot, voegde ik mentaal toe en keek toch eens goed in
de spiegel boven mijn lavabo om te checken. Opluchting, er viel geen stug
manwijf dat mij nors aankeek te bekennen.
Ondertussen stoof Soraya niet in paniek weg, ze bleef liggen
op bed, als een vrouwelijke pasja, die als een prachtig glanzende poes, luid
spint in het paleis van haar eigen lichaam. Er ontbraken enkel nog
dienstmeisjes om haar toe te wuiven met palmbladeren. Soraya is niet van de
magerste, ze is volslank, maar heeft een duidelijk afgetekende zandlopervorm en
dat is dé troef voor een vrouw.
Ze draaide zich op haar rug, begon te luchtfietsen vreemde
blik van mij, eerlijk gezegd- en zei: Dank je, das lief van je. Weet je, we
kunnen ook wel pizza bestellen. We kunnen zelf wat samenstellen. Ik stel voor:
kappertjes, tonijn, ansjovis, artisjokken en ananas. Lijkt je dat wat? Bruine
suiker heb je zelf in huis. Heerlijke meevaller is dat.
Ik wist niet wat ik hoorde en antwoordde: Niet de
combinatie die ik gewend ben, maar ik sta open voor veel.
En ik beet weer op mijn lip, bang voor hoe ze open voor
veel zou interpreteren.
Soraya draaide zich op haar buik, dook met haar hoofd in één
van de kussens en lachte gedempt.
Tot ze uiteindelijk zei: Je bent een schat, weet je dat?
Zou je echt van die troep gegeten hebben? Hilarisch!
Ik vroeg me af of ik streepjes moest beginnen zetten voor
elk moment van schaamte.
Ik dol maar met je, en ze keilde speels, maar hard, een
kussen mijn richting uit. Een snel vliegend voorwerp dat ik tot mijn verbazing
beet greep. Ik en mijn povere reflexen.
Knap van je, feliciteerde ze mij.
We keken elkaar aan en ik schoot in de lach. Ze gooide
kussen twee en drie en voor ik het wist gingen we elkaar te lijf. Mijn eerste
kussengevecht, daarvoor moest ik 21 worden.
Ik raakte haar per ongeluk harder dan ik bedoeld had en
Soraya veinsde razernij, ze kromde haar rug als een roofdier, gromde voor de
grap en sprong gewapend met twee kussens op mij af.
Ik gilde het uit van pret, God, ik gedroeg mij als de eerste
de beste giecheltrein en het kon me eigenlijk geen zier schelen.
Soraya dwong mij de grond op, zat met gespreide benen over
mijn buik en liet de slagen van de kussens op mijn hoofd regenen.
Ik gierde het uit en smeekte zogenaamd om genade, toen
iemand aan mijn deur klopte, Soraya haar aanval staakte, haar hoofd draaide en
vrolijk hey riep.
Hey, hoorde ik Frederik zeggen en aan de toon waarop hij
dat drieletterwoord uitsprak, wist ik al hoe laat het was.
Sporaya gooide hem meteen een kussen toe en zei: Je
vriendin kan wel enige versterking gebruiken.
Frederik ving het kussen een beetje stuntelig met beide handen,
als ware het een rugbybal. Soraya sprong
overeind, en nam de pose van een schermer aan. Gardez-vous, riep ze bulderend
uit.
Ik keek naar het gezicht van Frederik en onderzocht hoe
anders het was. Ogen wijder dan ik ze ooit gezien heb, een uitgestreken
gezicht, alsof elke gelaatsspier lam was gelegd.
Soraya herhaalde haar commando, maar toen ze merkte dat ze
van Frederik, die onbeholpen stond te staan, geen reactie hoefde te verwachten,
liet ze haar donzige degen zakken en viel zelf stil.
Ik voelde mij opeens vreselijk overbodig in mijn eigen
kamer, alsof ik niet meer bestond en net zo goed kon oplossen en het stof op
mijn vloer mocht vervoegen. Zouden ze ook maar iets merken als ik inderdaad ter
plekke tot stof en as verging?
Die dag werd Elisabeth
reeds vroeg wakker. Ze wreef haar grote kijkers uit. Tevergeefs snuffelde ze
naar de opwekkende geur van versgezette koffie. Wrevelig klauterde ze uit bed
om dan zelf maar een portie van het verslavende, zwarte brouwseltje te zetten.
Ze deed hooguit tien stappen en merkte toen dat er iets niet helemaal in de
haak was. Een onderzoekende blik tekende zich af op Elisabeths knappe gelaat.
Ze wiegde eens heen
en weer, maakte een sprongetje en greep vervolgens in paniek naar haar knieën.
Waar ze bang voor was, deed zich ook daadwerkelijk voor: haar handen grepen
slechts lucht. Elisabeths benen waren niet waar zij zich doorgaans bevonden. Erger
nog: zij waren helemaal nergens te bespeuren. Wel potverdorie, hoe is dat nou
mogelijk? vroeg Elisabeth zich begrijpelijkerwijze af, Gisteren bij het
zwemmen had ik ze nog en nu zijn ze weg. Hoogst eigenaardig geval. Hierop dook
zij de keuken in. Ze griste een pakje honingwafels mee. Daarna nam ze haar
fiets van stal en weg was ze.
Haar lege
broekspijpen fladderden in de wind. Dit is toch werkelijk geen zicht,
beklaagde Elisabeth zich, Zo helemaal niets van het middel naar beneden. In
tranen uitbarsten deed zij niet. Vastberaden ging ze op onderzoek uit. Waar
hingen haar benen uit?
Ze had er al een mooi
aantal kilometertjes op zitten toen zij ten einde raad voorbij haar faculteit
fietste. Net voor de ingang stond een witte mercedes geparkeerd. Wie kwam er
uit die sjees? Jawel, precies haar paar benen. Tot Elisabeths verbazing gingen
zij gekleed in een modieus mantelpakje. Ze droegen zelfs een bijpassend
aktetasje. Elisabeth stond verbaasd te kijken.
Andere voorbijgangers
leken niks ongewoons op te merken. Haar benen bewogen zich voort met een
levendige en doelgerichte tred. Elisabeth legde vlug haar dienstvaardig
strijdros vast aan een paal. Zoals dat gaat in een universiteitsstad was het
fietslot duurder dan de fiets. Na deze helaas onoverkomelijke handeling ging Elisabeth
achter haar benen aan. Eens te meer waren deze uitgekookte lichaamsdelen haar
te slim af. Elisabeth was het spoor bijster. Op twee meter van haar stond een
in het zwart geklede heavy metal fan met bijhorende geitensik en de obligate
2,5 promille in het bloed, om kort te gaan: een geschiedenisstudent. Ze vroeg
hem of hij het dametje met de aktetas had zien passeren. Deze antwoordde met schalkse blik: Die blonde
met de knappe benen? Die ging net auditorium C binnen. Elisabeth bedankte de
waakzame student. Meteen ijlde ze naar de vermelde locatie. Zij nam plaats op de
achterste rij, kwestie van wat overzicht te hebben. Haar begeerde benen vielen echter
nergens te bespeuren.
Elisabeths stemming
bereikte een absoluut dieptepunt. Tot dan de prof de zaal binnentrad. Wel
verduiveld! Daar heb je mijn benen! riep Elisabeth verschrikt uit. De prof
waren inderdaad niemand minder dan Elisabeths benen. Vooral het mannelijke
aandeel van de studenten was bijzonder aandachtig. Ze hingen als het ware aan
haar lippen. Elisabeth zat gefrustreerd de eerste helft van de les Moderne tijden
uit. Ze ging steeds zich steeds meer ergeren aan het belerende toontje van haar
benen. Hoe is het nou mogelijk dat niemand ziet dat daar een stel benen staat
les te geven in plaats van een prof? vroeg Elisabeth zich niet geheel ten onrechte
af.
Tijdens de pauze hield
Elisabeth het niet meer uit. Ze baande zich een weg naar voren. Flink boos richtte
zij het woord tot haar benen. Die waren druk in de weer met het afstellen van
de microfoon.
Excuseer,
maar u verstaat
Wat versta
ik, juffrouw?
Ja, zeg, u
moet toch immers uw plaats kennen.
Hoezo dan?
Ja, kom, u
bent immers mijn benen?
Dit is toch
wel ongehoord.
Maar
Sorry maar
als dit een grap is Als dit zo doorgaat beschouw ik de les als gezien.
Ik
Haar benen
richtten zich tot het auditorium.
Ok, dat
volstaat. Jullie hebben genoeg met mijn voeten gerammeld. We zien elkaar
volgende week. Ik beschouw deze les als gezien.
Elisabeth bleef
verbouwereerd achter. Achter haar weerklonk een daverend applaus. Een meute
uitgelaten geschiedenisstudenten overspoelde de dichtstbijzijnde kroegen. Elisabeth
botste nog éénmaal op haar benen. Ze keurden haar geen blik waardig. Ze bevond
zich in het gezelschap van een eminente professor. De twee collegas konden het
schijnbaar uitstekend met elkaar vinden. Elisabeth was nu werkelijk ten einde
raad. In een laatste wanhoopsdaad wendde zij zich tot de dienst verloren
voorwerpen.
Het
diensthoofd heette Wilfried Moens. Iedereen noemde hem echter Willy Loens, omdat
zijn linkeroog de ongelukkige neiging had om bewegingen maken, die je van een
normaal oog niet verwachtte. Elisabeth kon hem op geen slechter moment treffen.
Hij zat net een collega achterna met een elektrische vliegenvanger. Dat was
zijn favoriete tijdverdrijf. Elisabeth deed snikkend haar verhaal, maar vond
geen gehoor. Het verdwijnen van een gezond stel benen, dat ging er bij Willy
niet in. Men kon hem veel wijsmaken, dat wilde hij grif toegeven, maar zoiets
toch zeker niet. De juffrouw kon haar baarlijke nonsens ergens anders gaan
uitkramen. Of er kon wel eens wat zwaaien. Benen die de benen nemen- Willy
moest lachen om wat hij zelf als een buitengewone spitsvondigheid beschouwde -
daar heb ik nog nooit van gehoord. Als u mij nu wilt excuseren. Ik heb ook
ernstig werk te doen. Elisabeth wilde maar liever niet aandringen. Bij gebrek
aan een alternatief keerde ze huiswaarts. Ze huiverde bij de gedachte dat ze
misschien voor het leven beenloos zou blijven.
Thuisgekomen viel zij als een blok in slaap.
Compleet uitgeteld van de doorstane emoties. Ze was echter nog geen twee uur in
dromenland toen de bel ging. Voor Elisabeths deur stond een Poolse pianist. Al
kan het net zo goed een Navajo-indiaan geweest zijn. Zo precies weet ik het
niet meer. De man in kwestie bracht in elk geval Elisabeths benen terug. Ik
meen mij te herinneren dat hij ze gevonden had in het Citadelpark. Eerst had
hij er een vrouw van middelbare leeftijd in gezien, maar uiteindelijk herkende hij
er toch Elisabeths benen in. Dus vatte hij die twee Bohemers bij de lurven. Nog
wel net op tijd, want ze hadden reeds een treinticket naar Parijs op zak.
Voor Elisabeth
was het een blij weerzien met haar fraai gevormde onderstel. Alleen, er was nog
een klein mankementje. Haar benen bleven helemaal niet zitten waar ze behoorden
te zitten. Helemaal bizar werd het toen er fondant chocolade uit de knieholtes
viel. Dat was toevallig Elisabeths favoriete chocolade. Een schrale troost voor
een dubbele amputatie.
Elisabeths
huisarts wist geen mouw te passen aan een dergelijke situatie. Wel wilde hij
het stel gerust over kopen. Zijn oudste zus had een klerenwinkel. Die kon zulke levensechte mannequinbenen best
gebruiken. Geen denken aan!, schreeuwde Elisabeth en ze dweilde driftig de
vloer aan met mijnheer doktoor. Toen die met de nodige spoed Elisabeths huis
verliet, keilde ze hem nog de dikke Vandaele na. De woordenboek raakte hem
verraderlijk tussen de schouderbladen.
Toen de Poolse
pianist vroeg of ze misschien niet een klein beetje overreageerde, kreeg hij
een prismawoordenboek naar zijn hoofd. Dat was weliswaar kleiner dan de dikke
Vandaele, maar toch knap gevaarlijk. De Pool wist het projectiel behendig te
ontwijken. Misschien was het dus toch wel een Navajo en geen Pool.
Wat er ook
van zij, de man had wellicht de oplossing. Hij vroeg Elisabeth de toestemming om
een kleine kus te drukken op beide zwerfgrage benen. Elisabeth had niet de
gewoonte om zich door wildvreemden eender waar te laten kussen. Gezien de
omstandigheden was zij echter tot veel bereid. Ze stemde toe. Er verstreek geen
tel na de twee zedige kussen of Elisabeths benen zaten weer op hun ouwe
getrouwe plek. Daar kwamen zij ontegensprekelijk het beste tot hun recht. In de
plaats van de pianist lag nu een watermeloen. Dat was, toeval of niet, Elisabeths
favoriete fruit. Het exemplaar in kwestie was één van de lekkerste die Elisabeth
tot dan toe geproefd had.
Na die dag
verkeerde Elisabeth steeds in opperbeste stemming. Haar benen gingen nooit meer
zelfstandig op wandel. Sindsdien nam Elisabeth hen zeer frequent mee naar alle
mogelijke schoenenwinkels. Die verliet ze niet, zonder eerst elk paar schoenen
te passen. Haar benen maakten nooit bezwaar.
Dingen als
deze gebeuren misschien niet elke dag, maar gebeuren doen ze stellig wel. Vraag
maar aan Elisabeth.
Na de les stonden Soraya en ik zo lang na te keuvelen over
de meest uiteenlopende dingen, van roddels over proffen en medestudenten, naar
reizen en vakantie, familie, eetgewoontes de Iranese keuken vindt ze bij
uitstek de beste ter wereld- muzikale voorkeuren en zo voort om weer terug te
keren naar roddels over medestudenten.
In de loop van het gesprek kreeg ik tot mijn verbazing te
horen dat ze nog nooit een vriendje heeft gehad.
Ikzelf hield wijselijk mijn mond, een samenvatting van mijn
liefdesleven is niet om mee uit te pakken in een eerste gesprek met een
ongerepte maagd. Ik wilde niet te veel gewicht leggen op het dunne ijs van een
ontluikende vriendschap. Ik wist toen nog niet hoe ruimdenkend Soraya kan zijn.
Als een gehaaste conciërge ons aan deur van de faculteit
zette, beseften we dat we meer dan drie uur hadden staan praten.
Ik deed het voor de hand liggende en nodigde haar uit om mij
bij te komen eten op kot. Zij heeft zelf geen kot.
Ik wilde doodgraag ons gesprek verder zetten, het gebeurt
mij zo zelden dat ik het kan vinden met een andere vrouw. Eigenlijk heb ik
enkel mannelijke vrienden.
Ze ging meteen in op mijn aanbod en het schemerde al als we
aankwamen bij het huis waar 11 studenten, waaronder ikzelf, een kamer hebben.
Mijn maag kromp vreemd samen als ik met haar door de
inkomhal liep. Terwijl Soraya de trap opging naar mijn kamer, dook ik gauw de
gemeenschappelijke keuken in om te zien of daar iemand zat. Ik beet op mijn lip
en kwam tot het vervelende besef dat ik mij gedroeg als een egoïstische
jaloerse tik.
Ik weet hoe vlot Frederik is in de omgang en ik wilde mijn
nieuwe vriendin niet met hem delen.
Soraya plofte op mijn bed, voelde zich kennelijk meteen
thuis, want ze schikte al mijn kussens (drie in totaal) achter haar rug,
schopte haar schoenen uit (mensen die hun schoenen aanhouden, lijken meteen
weer weg te willen, verklaarde ze) en keurde op haar dooie gemak mijn
kamertje.
Dat kan er mee door, toch? Ik wil direct met je ruilen, als
je het hier moe bent.
Ik had eerder al aangegeven dat mijn kamer niet te veel
voorstelde. Ze keek mij aan en verwachtte dat ik haar compliment blij in
ontvangst zou nemen.
Tot mijn eigen verbazing smolt ik onder haar blik. Om mij te
onttrekken aan de glinstering in haar bezwerend donkere kijkers, ging ik mijn
handen wassen en nam er express uitgebreid de tijd voor.
Achter mijn rug hoorde ik haar vragen (en bedacht
tegelijkertijd: als seizoenen konden spreken, had zij de stem van de lente):
Mag ik die schriftjes inkijken?
Ik draaide mij bliksemsnel om en riep paniekerig uit:
Nee, niet doen, dat zijn mijn dagboeken.
Ze legde mijn beduimelde schriftjes die bulken van de
klagerige hartskreten van een jonge vrouw die eeuwig puber lijkt te blijven,
voorzichtig op mijn bureau.
Ze hoefde er niet
voor op te staan, er bestaan autos die ruimer zijn dan mijn kamertje.
Zo, jij hebt een dagboek, wat enig nou!
Ze herschikte de kussens en vulde nog aan:
Ik heb nooit zoiets gehad, ik zou bij God niet weten wat ik
zou hebben moeten schrijven. Zeker als kind niet, ik had heel mijn gevoelsleven
strikt rationeel onder controle.
Dat vond ik een vreemde uitspraak. Ik heb een beeld van mijn
seksegenotes als van een collectief stel blèrsmoelen die s nachts hun kussensloop
doorweken met hun tranen.
Tranen als gevolg van de gemene opmerkingen van hun
vriendinnetjes, de afwijzende blik van die onbereikbare, veel te oude, veel te
stoere jongen, een uitgaansverbod vanwege pa of ma, een onvoorziene modezonde
of gewoon, zo maar, omdat wenen een gezellig slapen-gaan-ritueel is.
Jij moet vast erg diepzinnige gedachten hebben, vervolgde
ze, Ik zie wel zoiets in jou, een eiland van contemplatieve stilte.
Ik haalde mijn schouders op, concludeerde dat een
universitaire opleiding je taalgebruik geweld aan doet en zei dat mijn dagboek
de typische weeklacht van een overgevoelige tiener is.
Je moet jezelf niet steeds zo onderuit halen., berispte
zij mij. Waarop ze meteen overging tot: Zeg, zullen we vast aan het eten beginnen?
Ik heb eigenlijk wel honger.
Tijdens mijn studententijd was ik goed bevriend met een
jongen en een meisje. De jongen heette Frederik, maar om de een of andere reden
noemde iedereen, behalve ik dan, hem Billy. Het meisje was van buitenlandse komaf en heette
Soraya.
Frederik ik geloof dat ik de enige was, die hem met zijn
echte naam aansprak- zat samen met mij op kot. Ik studeerde psychologie, hij
geschiedenis. Ik had met hem een fijne tijd. We kookten samen, of beter:
warmden samen dingen op die met voldoende fantasie voor volwaardige gerechten
konden doorgaan.
We organiseerden
kotfeestjes, liepen elkaars deur plat, keken idiote filmpjes op internet,
wisselden boeken uit, en als het weer mooi was, gingen we samen studeren in het
park. We waren bepaald close, wat wil je, als je elkaar meermaals zien en horen
kotsen hebt na een zwaar avondje stevig doorzakken.
Hij en ik waren wat je noemt gezworen kameraden. Doordat we
vaak de godganse dag samen optrokken, speculeerde iedereen in onze omgeving
wanneer we nu uiteindelijk een koppel zouden worden. Overal waar we kwamen, kon
je de mensen voelen gissen: zijn die twee nou samen of niet?
We waren het niet, want er was tussen ons niet de minste
erotische spanning. Een verklaring hadden we er niet voor, ze was er gewoon
niet. Misschien dat we net daardoor tot zon hechte vriendschap in staat waren.
We konden ons omkleden voor elkaars ogen zonder dat ons ontblote vel voor de
minste opschudding zorgde.
In het derde jaar dat we samen op kot zaten, leerde ik in
auditorium D van mijn faculteit Soraya kennen. Ze was een erg opvallende
verschijning en ik vond het meer dan vreemd dat ze mij niet eerder was
opgevallen.
Terwijl de meeste van mijn medestudentes er bij liepen als
een uit de hand gelopen doorslagje van een Barbiepop, straalde zij verfijnde
oriëntaalse klasse uit. Mijn ogen rolden traag als rupsvoertuigen over elke
vierkante centimeter van haar verschijning.
Ik wilde de fout bij voorkeur meervoud- ontdekken. Het
bloed steeg naar mijn hoofd van chagrijnigheid. Ik kon niets vinden. Het meisje
was een wolk vrouwelijke perfectie. Ik benijdde haar zoals ik geen andere vrouw
ooit benijd heb, zelfs geen covermodel van een of ander trendy bijna-blootboekje.
Ze was die dag te laat en stond in het deurgat van een
overvol auditorium. Staande op de toppen van haar tenen speurde ze de zaal af
naar een plekje om te zitten. Vurige naaldjes prikten over de hele oppervlakte
van mijn schedel: naast mij was nog een zitje vrij.
Mijn mentale mantra: kijk niet deze kant uit; kijk niet deze
kant uit, had het tegenovergestelde effect: daar kwam ze dan. Meer dan 600 ogen
richtten zich op haar als ze de trappen van het auditorium opging. Iets van
bewondering maakte zich van mij meester als ik zag dat ze hierdoor niet uit
haar lood werd geslagen.
De zaal was muisstil, zelfs de prof staakte even zijn betoog
om haar beter te kunnen bekijken.
Zonder zich te laten opjagen, nam ze plaats naast mij. Ik
dacht dat ik de meeste vrouwenparfums kende, maar het hare had ik nooit eerder
geroken. De werkelijkheid vervaagde even, ik zag mezelf op het dek van een
witte zeilboot op een prachtige azuurblauwe zee. In de verte okergele kliffen
en een ongerept strand, de zon op mijn ontblote lichaam, geen vuiltje aan de
lucht.
Ik probeerde de les te volgen, maar het lukte me niet meer.
Vanuit mijn ooghoeken taxeerde ik haar en hoewel ik het subtiel wilde doen,
betrapte ik mezelf erop dat ik staarde.
Soraya had golvende, zwarte krullen, een lichtbruine
teint, haar ogen zijn als brandende edelstenen, knisperend als steenkool. Die dag droeg ze een zwart truitje dat haar uitstekend stond en haar vrouwelijke
vormen op een stijlvolle manier benadrukte. Zwart stond haar altijd heel goed.
Ze droeg verder een nauwe rok die tot onder de knie kwam en nylonkousen.
Haar naaldhakken schopte ze meteen uit toen ze naast mij plaats nam.
Mijn blik viel op haar handen, op haar nagels zat rode
nagellak, zo uitdagend dat ik moest slikken. Ik ben hetero, maar ik kan andere
vrouwen erg mooi vinden. Haar handen zijn bijzonder. De palmen zijn lichter van
kleur dan de rest, ze lijken zacht als dons.
Gisteren kreeg ik meteen zin om haar hand in de mijne te nemen en die tegen
mijn wang te leggen, om te testen.
Uit de manier waarop ze notities nam en de uitdrukking van
concentratie op haar gezicht, maakte ik op dat ze een warmbloedige, tedere
vrouw was. Ik prees de kerel gelukkig die haar de zijne mocht noemen.
Mijn ogen rustten uiteindelijk op haar geschrift en ik
glimlachte. Haar handschrift was niet wat ik verwachtte, het leek meer het
geschrift van een jongen, niet zo zeer slordig, maar onduidelijk als dat van
een dokter.
Ik had toch één imperfectie gevonden, bedacht ik
triomfantelijk, om daarna nog chagrijniger dan eerder, te concluderen: één
imperfectie IS perfectie.
In de pauze haalde ze een sinaasappel uit haar tas en een
pennenmesje. Zorgvuldig ontdeed ze de vrucht van haar schil en ook van de witte
velletjes, tot ze het stuk fruit volledig kaal had geplukt.
Voor het eerst werd ze zich bewust van mijn onbeschofte ik
heb er geen ander woord voor onderzoekende aanwezigheid.
Wil je een billetje?, vroeg ze vrolijk en met beide handen
bood ze de servet aan waarop de partjes sinaasappel prijkten.
Een billetje?, dacht ik, wat een grappig woord in deze
context.
Nee, dank je, ik eet geen sinaasappels, zei ik naar
waarheid.
Doodzonde, reageerde zij meteen heel heftig. Je hebt
vitamine C nodig.
Ze bood de servet nogmaals aan. Om haar te plezieren stak ik
één partje in mijn mond. Het smaakte fris, zo fris als zij die het mij aanbood.
Ik kon mijn nieuwsgierigheid niet bedwingen en vroeg:
Mag ik soms de naam van je parfum weten?
Ze keek mij verbaasd aan en zei, terwijl ze haar handen
afdroogde aan het servet:
Parfum? Welk parfum? Ik draag helemaal nooit parfum.
Op dat moment gaf ik het op, als het op looks aankwam, kon
ik niet aan haar tippen.
Ik wilde Soraya bannen uit mijn gedachten, haar beeld
wegdrukken in een donkere spelonk in een verre uithoek van mijn geest.
In gedachten liep ik voorop met een fakkel door smalle
gangen, terwijl zij volgde en vrolijk commentaar leverde op de schimmelachtige
wanden.
Ik trok de ijzeren deur van een cel voor haar open, zij trad
binnen, met een glimlach, alsof we toneeltje speelden, maar telkens ik de deur
wilde dichtslaan om die te vergrendelen en nooit meer open te maken, verstijfde
ik.
Haar ogen waren te uitnodigend, te zeer vervuld van bijna
kinderlijke vriendelijkheid.
Ik vond haar aardig en ik wist dat ik voortaan met haar zou
optrekken, ook al zou ik naast haar schoonheid geheel en al verbleken.
Esfahan, 23 september
2008, geschreven op de onderste trede van de trap, thuis dat mijn thuis niet is
Lieve, lieve, Hairspray
Queen,
Ik schud en beef over
heel mijn lichaam als ik je moet zeggen dat ze het niet gehaald heeft.
Overreden. Beide benen afgezet. Behandelende arts: Het mag een wonder heten
dat ze niet op slag dood was. Week tussen leven en dood. Longen vol bloed
gelopen. The dark waters have closed in on her. Gedaan. Even met de gedachte
gespeeld om haar te volgen. Uren op haar kamer gezeten. Mijn neus in haar
kussen gedrukt om het laatste beetje van haar lichaamsgeur in me op te nemen en
vast te prenten om nooit te vergeten. Muziekinstallatie braakten nog steeds
opnieuw en opnieuw Rape me en Frances Farmer will have her revenge on
Seattle uit. Twee nummers op repeat gezet vlak voor haar vlucht. Bitter
statement.
Ouders, grootouders,
ooms, tantes, zelfs de buren: collectieve doffe, onverschillige blik. Meest
recente laffe uppercut in mijn maag; oom Shiraz die zegt: Beter zo. Nu maakt
ze de familie tenminste niet meer ten schande. Waarop neef Hassan,
waarschijnlijk om zijn vader te vleien met zijn hardheid, maar spijtig genoeg
maar al te oprecht: Hoeven we haar zelf niet meer te kelen. Kelen, alsof hij
het over een stuk vee had. Klap in zijn gezicht gegeven. Ringen staan nog in
zijn wang. Ik keek zo woest uit mijn ogen, dat niemand durfde reageren. En
Hassan zelf stond daar maar, te geschrokken. Als ze hun plannen hadden
uitgevoerd, waren ze er nog mee weggekomen ook.
Ik ben moe, moe, hondsmoe,
ik zou willen huilen, maar ik geef er niet aan toe, want ik weet dat er anders
geen eind komt aan mijn tranen. Ik ben moe, gefrustreerd, KWAAD, echt, echt razend
kwaad (maar op wie moet ik precies kwaad zijn? Wiens schuld is het
uiteindelijk? De traditie?De overheid? Onze familie zelf? Wat maakt de ene wel vatbaar voor die onzin en
de andere niet? Waarom zijn sommigen van ons zo goed en open, en anderen zo
star en slecht? Geen zin in filosoferen. Zin in niets.
Eergisteren een half
uur bij haar graf gestaan. Als ze het hadden gewaagd, hadden ze haar liefst van
al in niets meer dan een zak in een koude put gegooid. Iedereen weggejaagd,
wilde alleen met haar zijn. Niemand die protesteerde. Olijven begraven aan de
voet van het graf, omdat ze daar zo verzot op was, samen met haar
lievelingspop, Parri (dat trouwens Fee betekent) Excuseer mij als mijn mail
chaotisch overkomt. Ik ben niet in de mood om te mailen. Ik stel je enkel op de
hoogte, ik weet dat je anders gek wordt. En och God, misschien lucht het mij
op. Ergens, een beetje, een klein beetje. IJdele hoop.
Ik heb de moed niet om
Frederik te schrijven. Jij kent hem beter dan ik, zeg jij het hem en pas op
hem. Zeg dat ze het hem nooit zou vergeven als hij omwille van haar gekke
dingen doet.
Ik laat je en ga naar
mijn kamer, luisteren naar het album waar ze kennelijk troost in vond, en mij
afsluiten voor de geluiden, de geuren, de kleuren en vooral de mensen van dit
schizofrene KUTLAND.
Liefde (ook al snap ik
de betekenis van dit woord steeds minder)
En hier zit ik dan.
Uitgeteld. Nog nagenietend. Ik lig steeds nog te herkauwen op de gedachten van
daarnet. Niet de les, die was ok. Niet de klassenraad, die was ok. Maar die
tijden, die gouden tijden. Komen die terug? Daar heb ik het raden naar. Het kan
mij niet schelen.
De roes laat me niet
toe om helder na te denken over vandaag. Maar het begon super. Uren verkort,
omdat de klassenraad al om één uur begon. Alle leerlingen blij natuurlijk.
Uiteraard. Pubers. Hoe waren we zelf toen we zestien waren.
Ik open zoals elke
morgen mijn mailbox, waar nog een paar mails van gisteren ongeopend inzitten.
Met een nieuwe uitdaging. Net na de klasenraad, mini-vergadering. Minder
formeel. Ik laat het de collegas weten. Officieel is het simpel: om te
filosoferen met de collega wiskunde over het leven. De zin van het leven. Alsof
dat thema nog niet genoeg uitgemolken is. Eigenlijk zoek ik gewoon in mijn
oneindige leergierigheid, noem het spionage op het randje van het legale,
perverse, de sappige details op. Ik luister en laat geen woord los.
Wie is er al eens
dronken uit een schoolgebouw gekomen? Ik zou niet de eerste leraar zijn, niet
de laatste ook. Zelfs niet de eerste leerling. Maar die gouden tijden, die
komen niet terug. Toen zaten we met zijn allen op de groene zetel in het bureau
en speelden er zich andere taferelen af. Indianendansen. Rooksignalen. Dromen
van een ander bestaan. Maar dat bestaan zat gevangen achter een ijzeren
gordijn. Dus moesten we er maar mee leren leven.
Leren een gouden
middenweg te vinden in de relaties met de leerlingen. In de gouden tijden was
dat nog simpel. Toen hadden ze nog geen gsms, waarbij direct iemand in de klas
zei: hop, en ik begin alles op te nemen. Youtube, facebook, blog en ik trek me
niets aan van auteursrechten. Want het is leuk. Maar de leraar heeft een
verantwoordelijkheid. Die verantwoordelijkheid begint waar de roddels eindigen.
Ik besluit het
tafereel van vandaag in mijn geheugen te prenten. Als een herinnering.
Misschien dat ik over tien jaar ga zeggen: dat waren gouden tijden. In de zetel
liggen. Uitgeteld.
Benjamin Bossaert, buitenlandse
hulptroepen van het Slowaakse lerarenkorps
Na een zoveelste deceptie op amoureus gebied, overliep ik bij mezelf de namen van de ooit door mij geadoreerde meisjes of vrouwen. En alle namen, zonder één enkele uitzondering, eindigden op die allesoverheersende A. Of dat toeval is?
Statistisch gezien, eindigen de meeste vrouwelijke namen op een A of E, maar dat zou een al te gemakkelijke verklaring zijn. En zij die mij kennen, weten dat ik dat niet aanvaard. Want waarom is er dan nog niemand met een E die mijn aandacht trok? Het is altijd maar weer die A.
Is het mijn onderbewustzijn dat de As distilleert uit de grote massa? Door er zo over na te denken, zou je nog gaan geloven dat je hoe dan ook ooit met een A een relatie begint. Het maakt het vanuit praktisch standpunt wel een stuk eenvoudiger: alle meisjes van wie hun naam niet op A eindigt, daar besteed ik mn aandacht niet aan. Om het mezelf nog gemakkelijker te maken zou ik zelfs een aankondiging in een tijdschrift laten zetten, of op een of andere blog:
Ben je een vrouw tussen 18 en 25? Eindigt je naam op een A? Dan ben JIJ uitverkoren! Twijfel niet langer en neem contact op met deze A-adorerende Adonis.
De A is me gewoon op het lijf geschreven. Ik adem As.
Het is de A van Absolute Adoratie,
de A van Aandoenlijke Affectie,
de A van Alternatieve Agressie,
de A van Atypische Ambitie,
de A van Abnormale Aandacht?
Of toch alleszins de schreeuw erom.
Mijn eerste A heette Natasha of Natasja, ik weet nog steeds niet hoe t geschreven was. Ik heb ze een week gekend, toen is ze verdwenen uit mn leven, maar haar naam heb ik steeds onthouden, doordrenkt van As. De Absolute Adoratie heeft op al mijn A-meisjes betrekking. Mijn volgende A had ik mijn Absolute Adoratie meegedeeld, die zij beantwoordde met Alternatieve Agressie. Mijn achterste kreeg Abnormale Aandacht van haar schoen Mijn derde was gelukkig Anders.
Mijn vierde A tenslotte geeft me Aandacht, veel zelfs. Toch is ook zij niet de A van Altijd.
En dus ben ik tot het besluit gekomen dat het beter is met bijzondere Bs te beginnen
Maryam en William naar de laatavondfilm Revolutionary Road
Moeilijk om te zeggen of
ik dit nu een goede film vind of niet. De laatste tijd betrap ik mezelf er dan
op dat ik het oordeel van mijn vriend Pieter-Jan probeer te raden en dat dan
makkelijk overneem.
Los of ik de film nu goed vond of niet. Hij deed mij
alleszins iets. Logisch, het gaat om de themas die mij bezighouden: geluk
vinden, het ding vinden waar je goed in bent en daar dan je brood mee
verdienen, het leven niet spelen volgens de ongeschreven, maar al te dwingende,
regels.
Paar pijnlijke uitspraken gehoord. De voorwaarde om te
kunnen huisje spelen, is een job die je haat. Herkenbaar. Verder herkenbaar:
een vrouw die naar Parijs wil. Die er niet uit wil, maar er in wil. Uit in
slaap wiegende leegheid, in bruisend, voelbaar leven.
En een omgeving die dat beschouwt als een kinderlijke droom.
De moeder van mijn vrouw zegt ook: je moet leren gelukkig zijn onder de hemel
die je nu boven je hebt. Vluchten van jezelf kan niet, zo ver ga ik akkoord. Maar
ik wil niet de nachtmerrie van mijn tienerzelf leven. Als een kantoorslaaf elke
nieuwe zonsopgang verwensen. Ik kijk naar Leo die de hele film door bijna met een das om zijn nek rondhuppelt. Is
er iets fundamenteel anders aan mijn hersenen als ik daar allereerst een strop in
zie en dan pas een kledingstuk?
Mijn vader is gestorven aan angsten. Zijn panische
angstaanvallen waar je uiterlijk trouwens niets van merkte- zijn hem te veel
geworden en dus heeft hij zichzelf verstikt. Ik lag vannacht ook weer met
angsten. Het D*mo-water steeg mij weer naar de lippen, en de grote, grote angst
van nooit in dit leven genoeg aandacht te krijgen, niet herinnerd te worden,
tenzij door mijn eigen kinderen. De grootste nachtmerrie van elke denkende man:
second rate zijn.
The Wheelers in deze film zijn anders. Nu, in mijn
vriendenkring zijn er velen die anders zijn, maar ondertussen wel de conventionele
natte droom leven en er een feest van maken daar in de nine to five world,
terwijl ze hun vroegere dromen nu al in de diepvries stoppen.
Andere uitspraak: je hebt geen ruggengraat nodig om een job
te ondergaan die je haat, je hebt ruggengraat nodig om de job te doen die je
wil. Misschien geen al te knap gemaakte film, maar die oorvijg was alleszins
wel raak.
Revolutionary road kun je, als je ook zon nette Germaanse
sorteerdersmentaliteit hebt, in de zelfde rij plaatsen met films als The war
of the Roses of een flauwere versie van Whos afraid of Virginia Woolfe?,
maar ook met een film als Fight Club of American Beauty, al doet de film
helaas onder voor elk van de voorgenoemde.
Er is een scène waar je Leo in maatpak ziet lopen tussen een
massa andere ventjes ook stuk voor stuk in maatpak. Ze dragen zelfs allemaal de zelfde hoed. Hoe
écht is dat niet? Stel een camera op, hier in het Sint-Pietersstation, s
ochtends op een werkdag en je ziet een mierennest van mensen die allemaal een
kopie van een kopie van een kopie zijn.
En wij mensen zien films als Revolutionary road, krijgen
het er eens goed ingepeperd hoe blind we zijn voor onze eigen dromen, maar de
volgende dag doet de Grote Gevaarlijke Kopieermachine gewoon lustig verder en
zitten de treinen terug vol uitgedoofde mensjes die als ze eerlijk zijn hun
leven verwensen. Als ze eerlijk zijn, want zoals ze in de film ook zeggen: de
waarheid blijft wel altijd bestaan, maar de mensen worden met de jaren gewoon
steeds beter in liegen.
Nu, ik wil niet liegen, en ik wil niet over 28 jaar met mijn
schamele zelfmoord even de aandacht vestigen op een maatschappij vol
verstikkende regeltjes die niet bij mijn persoonlijkheid pasten. Geen leugens
meer. I dont want out, I want in
Zonet beëindigde ik mijn lectuur van Jurek Becker Jakob der Lügner. Een boek dat gebouwd is op leugens tijdens WOII, verzonnen door het hoofdpersonage. Het leven is dan ook een grote leugen.
Ik stel me voor dat ik in een joods getto woon, dat ik me na achten niet op straat mag vertonen om niet afgeknald te worden. Dat ik iedere dag de mij opgedragen taken moet uitvoeren zonder één woord, zonder één moment van zwakte, zonder rust. Volgens mij ben je mentaal allang gestorven, tenzij je je hoop erop vestigt dat alles voorbij gaat. En dat gaat het zeker, het is enkel de vraag of dat dan slaat op de toestand of op je eigen leven. En in hun geval
Jakob had zogelogen een radio, die moest verklaren hoe hij aan informatie was gekomen over de opmars van de Russen richting Duitsland. Hij was zogelogen na achten buiten geweest de droge humor van een Duitser en bijgevolg moest hij zich melden bij de Ortskommandant. Daar hoorde hij via een radio het nieuws ... Jakob werd terug naar het getto gestuurd, met dank aan de menselijke Ortskommandant, die de duitse humor doorbrak. Daar levend wegkomen was al een uitzondering, je zou door je lotgenoten als verrader kunnen aanzien worden, vandaar de leugen over het zogenaamde eigen bezit van een radio. Het begin van alle ellende.
Het spreekwoord zegt: Je biedt ze een vinger, ze nemen een hand. Je biedt ze een hand en ze nemen je hele arm. Laat dat nu net zijn wat Jakob overkomt. De informatie over de naderende Russen en de daaropvolgende essentiële hoop voor de joden in het getto smaakt naar meer. En zo moest Jakob steeds opnieuw situaties uitdenken over het verdere verloop van de Russische opmars. Leugens van de Lügner. Hoop voor zijn makkers. En dat hield hen voorlopig althans in leven.
Als ik zeg dat het leven een grote leugen is, hoeft dat niet noodzakelijk als een negatieve visie op het leven te worden geïnterpreteerd. Soms ga je veel gelukkiger door het leven dan als je de volle waarheid zou kennen. Dat Jakobs beste vriend Kowalski zich ophangt nadat Jakob hem uiteindelijk verteld heeft, dat de radio niet bestaat, is daar een levend nu dood bewijs van. Hoe dat allemaal verder evolueert, laat ik aan de geïnteresseerde lezer over om het zelf te ontdekken.
En wie weet, was al wat ik zonet schreef wel één grote leugen
Zwartbloes dichtte zorgzaam het kuiltje en klopte daarna
haar handen af, haar vingers kleefden vol bloesem. Ze keek naar de benen van
haar metgezellen en zag dat ze alle drie stuk voor stuk tot halverwege hun
kuiten vol roze smurrie kleefden.
Waarom doe je die moeite? Hier groeit toch nooit iets?,
vroeg Tuhali met een verveelde zucht. De kleinste van de drie vond het
aftelsysteem van Zwartbloes maar tijdrovend en nutteloos.
Laat haar, sprak Aïndjau kalm. Kerdoestruiken groeien
overal, die hebben zo goed als niets nodig.
Tuhali bedekte haar huid terug zorgvuldig. Zwartbloes gooide
haar draagzak over haar schouders en het drietal zette hun tocht verder. Het
meisje met de volste heupen, met haar karakteristieke, zwarte kleren ging
voorop. Zij was degene die de windstreken het beste uit elkaar kon houden. Ze
moesten pal westwaarts blijven lopen, zo had de dorpsoudste het gezegd.
Zwartbloes keek omhoog naar de lucht en bleef er zich over
verwonderen. In de bloesemwoestijn kon je zelfs overdag de hemellichamen zien.
De slinger, de wip en het rad. Als je meeliep met de baan die het projectiel
van de slinger aflegde, liep je zeker naar het westen. Elke tien lazeh vuurde
de slinger een fluogroene bol af, volgens wetten die niemand begreep. Niemand
die zelfs wist of de hemellichamen tastbaar waren of slechts
kleurverschijnselen waren.
Zwartbloes kreeg er hoofdpijn van als ze de principes achter
het universum wilde doorgronden. Er waren wel de mythes, maar hoewel ze dat
leuke verhalen vond, hechte ze er geen enkele wetenschappelijke waarde aan.
Het meisje met de ogen, die steeds blonken van verwondering, had voorgesteld
om overdag te schuilen voor de hitte en te stappen in de koelte van de
duisternis, maar haar gezelschap was tegen geweest. Ze konden niet wennen aan het omgekeerde leefritme en de slinger, hun richtingaanwijzer, was hier toch overdag
zichtbaar.
s Nachts sliepen de drie achter windschermen, daarvoor
droegen ze doeken en bundels stokken met zich mee. Slechts één keertje hadden
ze het zich geriskeerd om zonder te slapen, omdat ze te moe waren. Maar die
nonchalance hadden ze zich al snel beklaagd. Toen de Tufan, de typische
woestijnstorm, opstak, kwam er van slapen niets meer in huis.
Tegen de ochtend zat de bloesem overal, in hun oren, neus en
ogen. Hun keel plakte bijna dicht met het fijne roze stof en hun spullen lagen
her en der verspreid, meegezogen door de natuurkrachten. Sindsdien stopten ze
elke dag een halve saad eerder om hun kamp stevig uit te bouwen.
De drie zaten ondertussen aardig achter op hun schema. Des
te groter was hun verbazing toen ze de contouren van de hoofdstad twee dagen
eerder zagen liggen, dan hun meest optimistische berekeningen voorspelden.