1.
Richten om te verminken. De slogan van
onze compagnie. Spuwer, onze kapitein, schreeuwde het elke keer als
we het vuur openden. Daarna propte hij altijd rustig zijn mond terug
vol pruimtabak. Hij sneed dan met zijn mes een flinke brok van een
pak. Wie teken deed, kreeg ook een grof stuk. Tabak hadden we meer
dan voedsel, dus hij kon kauwen en uitdelen wat hij wilde. Daarbij
liep hij dan rechtop langs onze linie, alsof hij flaneerde langs een
boulevard. Niemand van ons liep ooit weg. Waarom bang zijn als de
kapitein het zelfs niet nodig vond om eens te bukken als er lood onze
kant uitkwam?
Als de vijand te ver weg was om doel te
treffen, lagen we op onze rug achter de borstwering en keken naar
hem. De kapitein herinnerde ons aan de romantische momenten van het
begin. Drie jaar geleden toen de oorlog meer iets had van een
middelleeuws steekspel, spannend en niet overdreven gevaarlijk. Hij
was de enige in onze compagnie die nog een volledig grijs uniform
droeg. Compleet met blauwe mouwen om aan te duiden dat hij bij de
infanterie diende. Volledig correcte standaarduitgave. Zo'n uniformen
zag je alleen het eerste jaar. Die aan de overkant hadden ons via zee
afgesneden van zo wat alles wat een mens nodig heeft om een beetje
verzorgd voor de dag te komen. Wij droegen allang bruine uniformen.
Bruine lompen eigenlijk, met blauwe broeken gestolen van de vijand.
Hoe slechter iemands kleren, hoe verder die van huis was. Onze
moeders en zusters maakten zelf onze uniformen en stuurden die op.
Als je moeder en zusters achter de gevechtslinies zaten, dan moest je
wachten tot de kop van iemand van jouw grootte er werd afgeblazen.
Wij schoten echter bewust géén koppen af.
Richten om te verminken. Dat deden wij.
Knieschijven. We wisten wat dat betekende voor het slachtoffer.
Versplinterd bot. Amputatie. De redenering van de kapitein: een
gewonde daar moeten drie tot vier man voor zorgen. Dat zijn drie tot
vier man minder in de slaglinie. Na zijn amputatie schrikt hij thuis
ook nog eens kandidaat vrijwilligers voor de vleesmolen af. Een
levend pamflet tegen de oorlog.
Zwartvoet en ik hadden nog een andere
reden om de bovenkant van de blauwe stippen voor ons te vermijden.
Een hoofd raken, was een economisch risico. Beschadiging van de
waren. We hadden Pete omgedoopt tot Zwartvoet om twee redenen. Hij
had effectief altijd zwarte voeten. De enige van ons die nog een
nieuw paar schoenen had kunnen kopen, deed dat liever niet. Hij was
gierig en 'aan het tempo waaraan wij marcheren, kan je elke maand wel
een nieuw paar schoenen kopen.' Hij was zo gewend om blootsvoets te
gaan, dat hij de schoenen van dode vijanden liever doorverkocht, dan
een paar voor zichzelf te houden. Verder hadden we hem natuurlijk zo
gedoopt, omwille van zijn specialiteit: scalperen.
Het was mei 1864 en hij kreeg nu heel
veel oefening. Die aan de overkant, hadden een nieuwe bevelhebber.
Generaal Grant. Koppig. De slager, noemden ze hem. Zelfs de kranten
van zijn kant. Hij had er niet beter op gevonden dan onze lijnen te
rammen tot er van ons geen één meer over was. Hij had meer pionnen,
dus hoeveel hij er zelf verloor maakte niet zoveel uit.
We waren numeriek in het nadeel, maar
we hadden ook voordelen. Wij groeven ons in waar we maar konden en
wij hadden thuisvoordeel, we kenden elk paadje door elk bos. Die
pionnen van generaal Grant moesten, als zijn plan wilde lukken, wel
willen blijven aanvallen. Op vreemde bodem, ver van huis. En zoals
wij ze bij bosjes wegmaaiden, konden ze niet al te optimistisch zijn.
De kwaliteit van wat ze tegenover ons gooiden, ging er ook op
achteruit. De moedigsten sneuvelden natuurlijk het eerst. Of de
domste. Moed en domheid vonden we een debateerbaar thema.
Voor mij mocht de oorlog nog wel een
tijdje duren. Er zat onverwacht veel geld in deze calamiteit. Als
businesspartner van Zwartvoet ging het mij financieel voor de wind.
Stom toeval hoor. Zo'n talent voor scalperen had ik niet. Als ik niet
aan het geld dacht, vond ik het vooral lijkschennis.Die ongoddelijke
bedoening liet ik liever over aan Zwartvoet, maar mijn jongste zus
werkte in de duurste kapperszaak van Richmond, onze hoofdstad. Dus
hij had mij nodig om de scalpen te verkopen tegen de beste prijs. De
buit lieten we ophalen door Jethro, onze laatste familieslaaf. Zwart
als pek, maar zijn haar zo grijs als het uniform van onze kapitein.
Aan het begin van de oorlog had pa hem mij meegegeven als
persoonlijke assistent, om tijdens de marsen mijn spullen te dragen.
Maar die simpele ziel maakte mij belachelijk. Van zodra hij de minste
spat bloed zag, viel hij flauw. Maar goed, ondertussen hadden we een
veel betere taak voor hem gevonden. We moesten er wel voor oppassen
dat we onze buit goed verpakten, anders viel hij toch weer flauw.
Van de reuk alleen al. Mijn ouders waren aan hem gehecht, ikzelf had
hem zeker verkocht, oud of niet.
Normaal kwam hij elke maand om nieuwe
buit, op een oude knol van vader.Geheel alleen. Geen haar op zijn
grijze hoofd dat er aan dacht om over te lopen naar de blauwbloezen
om zijn vrijheid te ontvangen. Niet op zijn leeftijd. Sinds Grant
dagelijks onze linies hamerde, kwam hij om de drie dagen. Altijd
hadden we een hele zak vol.
Die zak ging recht naar de kapperszaak
van mijn zus. De trotse aristocratie van Richmond kon het zich niet
veroorloven om kaal door het leven te gaan. Ze betaalden in goud voor
pruiken. In goud. Niet met ons geld dat niks waard was. En zelfs niet
met het geld van de vijand. Nee, echt goud. Onze natie vocht voor
haar leven en toch waren er nog rijke smeerlappen die goud konden
geven aan luxe.
2.
Zwartvoet en ik hadden soms discussies.
Ik zei: 'Kunnen we de scalpen niet beter achterhouden tot ná de
oorlog? Aan dit tempo doen we de prijzen voor pruiken instorten.
Vraag en aanbod, weet je wel.'
'Kijk', zei hij,' het is niet omdat je
jaren bij die noordelijke sjacheraars en zwendelaars gewerkt hebt,
dat jij de enige bent die verstand heeft van zaken. Denk je nu
werkelijk dat ik in deze business blijf na de oorlog? Het eerste wat
ik doe als we deze oorlog gewonnen hebben, is een heleboel slaven
kopen. Prijzen voor slaven gaan geweldig de hoogte invliegen, als we
eindelijk gewonnen hebben. Niemand twijfelt dan nog aan de
economische en sociale gezondheid van onze 'vreemde instelling'.
Er zat wel iets in zijn redenering,
maar toch: 'We kunnen de scalpen toch opsparen tot vlak na de oorlog?
Dan mondjesmaat verkopen, om de prijzen stabiel te houden en pas dan
investeren in slaven?'
'O nee', zei Zwartvoet, 'kijk, dat
hebben die noordelijke charlatans je natuurlijk niet bijgebracht.
Reputatie, kerel. Ik wil na de oorlog niet bekend staan als
scalpenjager. Ik wil een respectabele slavenhandelaar zijn. Met mijn
staat van dienst als soldaat om mij de nodige sociale status te
geven. Onze scalpenhandel moet niemand onder mijn neus komen wrijven
dan. Voor je het weet, heb je de reputatie dat je een wreed man bent,
die zijn goederen schandelijk behandelt en dan weigeren de klanten te
kopen bij je. Tenzij je prijzen natuurlijk laag genoeg zijn. Nee,
hoor, na de oorlog was ik mijn handen af van deze business. En de
eerste die mij dan nog Zwartvoet noemt, daag ik uit tot een duel. In
respectabele zaken is reputatie alles, kerel.'
Ergens in juni stabiliseerden onze
linies. Wij groeven ons in. Zij groeven zich in. Net of we
gezamenlijk kampeerden bij de rivier des doods. Die rivier was dan de
strook niemandsland tussen onze loopgraven in. Ze vielen niet meer
aan tot onze lijnen, ze bleven zitten waar ze zaten, dus het werd
moeilijker om aan scalpen te komen. Onze handel moest blijven
draaien, dus soms trokken we er 's nachts op uit, met spades waarvan
we de rand vlijmscherp hadden geslepen. Dat was in de krappe ruimte
van een loopgraaf een veel efficiënter wapen dan een musket en
maakte geen lawaai. Maaar zo'n nachtelijke excursie was erg riskant,
ze lagen aan de overkant niet altijd te slapen. En zelfs als we er
eentje keelden, dan nog hadden we geen tijd om hem even rustig te
scalperen.
Op één zo'n nachtelijke excursie
slopen we plat op onze buik over niemandsland. 'Voel jij dat ook?,'
vroeg ik. 'Wat dan?', vroeg Zwartvoet, die het lemmet van zijn
bowiemes eerst van tussen zijn lippen haalde om te kunnen spreken.
'Net of iemand graaft', zei ik. 'Bangerik', zei hij. 'Nee, echt', zei
ik en drukte mijn oor tegen de grond. 'Luister. Ik hoor houwelen'
Zwartvoet snoof. 'Jongen, je hallucineert. Je hebt te lang in de
koolmijnen van die smeerlappen gewerkt. Daar moet je wel wat aan over
houden. Da's geen werk voor blanken.'
'Ik meen het Zwartvoet, luister nu
gewoon eens even.' Zwartvoet drukte met een zucht zijn hoofd tegen de
grond. 'Als Spuwer weet dat je stemmetjes hoort, laat hij je meteen
afvoeren, hoor. Dan deel ik de winst alleen nog met je zus.'
'Hou je kop en luister.' Ik was echt
niet gek, ik hoorde mensen graven. 'Hey, hoe doe je dat?', vroeg
Zwartvoet. 'Ik doe helemaal niks,' fluisterde ik bits. 'Ze graven
onder ons.'
'Wie dan?', vroeg Zwartvoet. 'Trollen?'
'Nee, jong, zij natuurlijk. De
blauwzakken'.
Ik bedacht dat we tegenover jongens uit
de staat Michigan lagen. Daar had je veel mijnwerkers tussen, net
zoals ik er ooit één was geweest, vóór de oorlog. 'Dat doen ze
niet zomaar', zei ik.
'Echt niet?', vroeg Zwartvoet en hij
duwde zijn gezicht met grote ongelovige ogen vlak tegen het mijne. Ik
rook ranzige bacon in zijn adem. 'Denk je niet dat het leven in de
loopgraven die blauwzakken in mollen veranderd heeft, die niet beter
weten dan maar wat te graven?'
'Doe niet zo dom. We moeten terug.
Melden aan de kapitein wat we gehoord hebben. Ze graven vast een
tunnel tot achter onze linies om ons zo in de rug aan te vallen.'
'Melden? Aan wie dan? Hoe ga jij aan
Spuwer verklaren wat wij midden in de nacht met onze buik plat in
niemandsland doen? Een luchtje scheppen? Overlopen, maar halverwege
misten we de compagnie al? Slaapwandelen? Als hij weet wat we echt
doen, draaien we de bak in.'
'Ach kom', zei ik, 'uiteindelijk doen
we juist onze soldatenplicht als we die smeerlappen kelen.'
'Akkoord, maar dat we ze scalperen
vinden ze aan de top nooit goed. Weet je nog toen Quantrill die
negersoldaten zonder pardon uitmoordde nadat ze zich al overgegeven
hadden? De regering weigerde meteen Quantrill en zijn mannen nog te
erkennen als legitieme soldaten. Is dat wat je wil? Door je eigen
regering als outlaws bestempeld worden voor overdreven wreedheid ?
Ook al is die dan gericht tegen de vijand. En als ze weten wat we er
aan verdienen, laat Spuwer ons verrot slaan tot we elke gram goud aan
hem hebben gegeven.'
'Spuwer is een te grote patriot om zich
te verrijken in zo'n business.'
'Ja, en wat dan nog, vent? In beslag
nemen doet hij het toch, al was het maar om cadeau te doen aan onze
regering. Denk toch eens na.'
'Kijk, we hoeven niks te zeggen over
onze handel. We zeggen gewoon dat we er niet tegen kunnen om stil te
zitten in die konijnenpijpen van ons en dat onze handen jeukten om er
enkele te grazen te nemen.'
'Dat geloven ze nooit. Niemand is zo
ijverig.'
'Ach weet je, ze zijn straks zo blij
dat we dit tijdig ontdekt hebben, dat ze ons als beloning een dubbel
rantsoen geven.'
'Waarom moeten we dit eigenlijk
melden?'
'Denk na, Zwartvoet, je wilt toch dat
wij deze oorlog winnen? Als we verliezen kan je een dikke streep
trekken door die slavenhandel van je.Als je hun gevangenissen al
overleefd.'
Zwartvoet vloekte. 'Niet zo luid',
siste ik. 'Als wij hen kunnen horen, kunnen zij ons ook horen.'
'Kunnen we er niet eerst enkele naar
hun Schepper zenden? Sinds we zo ingegraven zitten, ligt onze handel
volkomen stil.'
'Als we dit melden, hebben we de poppen
aan het dansen, dan komt er vanzelf terug schot in onze zaak.'
Zwartvoet haatte de noorderlingen om
hun neus voor zaken, maar zelf verstond hij ook alleen maar het
argument van de dollar. We keerden terug. Een half uur later lieten
we Spuwer wekken. Hij stuurde meteen een koerier naar de kolonel van
ons regiment. Die zou het aan de generaal van onze brigade melden. En
die weer aan de bevelhebber van onze divisie. Die aan de
korpscommandant en die aan onze zeer gerespecteerde leider, Lee. Die
zag er niet alleen uit als God de Vader, sommige aanbaden hem ook zo.
Ik niet. Als hij echt God de Vader was, hadden we twee jaar terug al
gewonnen en nu niet vast gezeten in de modder.
Spuwer salueerde naar de koerier en
stuurde hem weg. Dan gorde hij zijn revolver om en zei:
'En nu jullie twee.Wat deden jullie in
hemelsnaam midden in de nacht tussen de linies?'
Tegen mij: 'Wil jij zo graag terug naar
je mijnen?'
Hoe zeer ik ook elke last van mijn
dienst voor het Zuiden droeg, altijd bleef er wel iets van wrevel
hangen, omdat ik voor de oorlog in het Noorden had gewerkt.
'Nou, voor de draad ermee. Wat waren
jullie van plan? Ik wist niet dat jullie zulke grote patriotten waren
dat jullie zelfs op eigen initiatief nachtelijke verkenningstochten
hielden. Doen jullie dat vaker?'
We zeiden niks.
'Jullie twee gaan nu onmiddellijk terug
en tot zolang de zon niet opgaat, houden jullie de vooruitgang van
die lustige gravers bij, gesnopen? Als dit goed uitdraait, stel ik
verder geen vragen, hebben jullie dat goed begrepen?'
We keerden terug. 'Godverdomme',
vloekte Zwartvoet, 'ik zei toch dat we hier onze bek moesten over
houden.'
'Kom aan, Zwartvoet, we helpen zo de
oorlog winnen.'
'Die wordt zonder extra moeite van
onzentwege ook wel gewonnen, hoor. Die winkeliers en fabrieksjongens
aan de overkant winnen geen oorlogen. Ze weten geeneens waarvóór ze
vechten.'
'Om Noord en Zuid bij elkaar te houden
natuurlijk. En sommigen voor de vrijheid van onze slaven.'
'Ach kom, aan, wat hebben zij daar aan?
Die jongens willen zo snel mogelijk terug naar hun fabrieken of hun
stinkende varkensboerderijen.'
'Ze schieten wel goed op, hier onder.
Ik hoor hen al niet meer.'
We kropen over onze buik, terug naar
onze linies, op zoek naar het geluid van de pikhouwelen.
'Zeg me niet dat we het spoor kwijt
zijn', zei Zwartvoet. 'Spuwer zet ons voor de rest van de oorlog op
zwaar korvee.'
'Ssst.'
'Straks gaat de zon op. Als we dan nog
tussen de linies zitten, hebben we nog drie seconden en er zit een
bal lood door onze hersenen'
'Ssst', zei ik weer, 'zo horen we hen
nooit.'
'Hoe kunnen ze nu zo verdomd snel
graven?'
'Wat wil je? Het zijn mijnwerkers.'
'Kun jij ook zo snel graven?'
'Ik weet hoe je onderaardse gangen moet
stutten. Dan kun je vlot werken.'
'Zeg dat maar niet aan Spuwer of voor
je het weet, ben je zelf een tunnel aan het graven. De andere
richting uit.'
'Sstt', zei ik, 'ik hoor hen terug.'
'Kunnen we die tunnel niet doen
instorten?', vroeg Zwartvoet.
'Hoe dan? Die jongens weten wat ze
doen, hoor. Dat stort niet zomaar in.'
'Zeg, als ik hoor hoeveel bewondering
jij hebt voor die opportunisten, vraag ik me echt af, waarom je bij
ons dient.'
'Niks bewondering. Je moet je vijand
kennen. Luister, aan deze snelheid zitten ze morgen tegen de middag
aan onze linies en tegen morgenavond zitten ze achter ons. We weten
genoeg, laat ons terug gaan.'
Achter ons deel van het front trok Lee
extra troepen samen. Wat de noordelijken precies van plan waren met
hun tunnel wisten we niet, maar we waren voorbereid op een stevige
aanval. Als we deze ook nog afsloegen, hielden ze er misschien
eindelijk eens mee op. In een maand tijd had Grant al meer dan 50 000
man verloren. Dat was veel volk. Zelfs voor het dichtbevolkte
noorden.
Nog een honderdtal scalpen en ik had
genoeg om een claim te kopen in het verre westen, over de
Mississippi. Mijn eigen goudmijn. De winst die daaruit zou volgen,
was nog veel groter dan die uit slavenhandel. Ik had trouwens te veel
van onze officieren horen beweren dat het met de slavernij gedaan
was. Of we nu wonnen of niet. Er waren al te veel zwartjes die
weggevlucht waren en van hun vrijheid hadden geproefd.
3.
Ik lag in de loopgraaf, uit te rekenen
hoeveel ik precies nodig had voor een goede claim, hoeveel voor
gereedschap, hoeveel voor een jonge slaaf om mij te helpen alles op
te zetten. Ik sprong echter recht toen ik de grond voelde trillen.
'Ze laten ons ontploffen', riep ik. Ik krabbelde overeind en liep zo
snel mogelijk naar achter door de verbindingsloopgraven naar de
achterhoede. Maar te laat. Ik kwam maar enkele meters ver terwijl de
aarde onder mij als een zeegolf omhoog stroomde. Toen ik na een lange
val weer terugkwam, zat ik helemaal onder. Ik kon me niet bewegen.
Bedolven zou ik stikken.
Tot ik voelde hoe men aan mijn armen
trok. Beetje bij beetje kwam ik los. Ik lag te puffen op de
omgewroete aarde. Onbeschaamd peuterde ik de aarde uit mijn
neusgaten.'Zoek een geweer. Ze komen', zei Spuwer. Er was een
geweldige krater in onze linies geslagen. Onder ons hadden de
noordelijken een grote lading springstoffen tot ontploffing gebracht.
Nu profiteerden ze van de verwarring om ons aan te vallen.
'Ze hebben hun eigen graf gegraven',
hoorde ik iemand roepen. Mannen lachten hysterisch, uitzinnig van
blijdschap. Ik vond nergens een geweer, dus ik keek naar beneden waar
ik stond. Waar net nog een batterij kanonnen stond, was nu een
gigantische krater geslagen. De noordelijken waren tijdens hun aanval
domweg in die krater gelopen. In plaats van er omheen te gaan. Die
van ons konden hen ongestoord bestoken. De blauwzakken krioelden als
gevangen insecten en vertrapten elkaar. De oogst aan scalpen zou
fenomenaal groot zijn.
Maar waar was Zwartvoet? Die lag voor
de ontploffing naast mij. 'Een spade! Geef mij een spade!',
schreeuwde ik. Niemand reageerde, iedereen wilde zoveel mogelijk
blauwe sitting ducks de hoek om helpen. De frustratie van een
maandlang bestookt te worden, deed ieders bloed koken. Sommigen
hadden tranen van geluk over hun wangen stromen terwijl ze geweren
met bajonetten als speren in de krater mikten. Dat ging sneller dan
laden en schieten.
Een spade vond ik nergens. Een bajonet
wel. Beter dan niks. Ik groef wat ik kon. Enkele meters van waar ze
mij omhoog hadden getrokken. In mijn haast sneed ik mij aan het
lemmet. Onze sergeant zag mij en gaf mij een schop. 'Het is te laat.
Wreek je maat op die geniepige rotzakken.' Ik duwde hem van me af en
groef verder. Gelukkig liet hij mij verder met rust.
Uiteindelijk raakte ik iets met de
bajonet. Ik trok de bajonet terug. Er zat bloed aan. Ik groef
voorzichtig verder met mijn handen. Een hoofd. Ik wreef er de aarde
af. Het was Zwartvoet. Dood. Zijn mond vol aarde. En een lelijke snee
over zijn voorhoofd tot op zijn linkerooglid waar de bajonet hem had
geraakt.
Ik trok hem toch vanonder de aarde.
Sloeg op zijn wangen. Riep: 'Kom aan, je mist de beste oogst van de
hele oorlog.' Maar hij gaf geen kik. Razend rende ik naar de krater
en sprong over de rand. Ik herinner mij dat ik de bajonet in de borst
van een zwaar bebaarde blauwzak plofte en dat ik daarna de kolf van
een geweer tegen mijn hoofd kreeg. Daarna niks meer.
4.
De oorlog is al
jaren afgelopen en verloren. Ik heb mijn claim, niet zo'n grote als
waarvan ik droomde, maar ik heb hem. Een jonge negerslaaf heb ik ook
niet. Niet alleen had ik die nooit kunnen betalen, daar kwam ik te
veel scalpen voor tekort, maar dat heeft onze nederlaag sowieso
onmogelijk gemaakt. De slavernij is ten onder gegaan samen met het
zuiden. Het enige beetje hulp dat ik krijg, komt van ouwe Jethro. Die
heeft zijn vrijheid nu ook. Maar waar moest hij heen? Een oude man,
zonder familie, zonder kinderen. Hij is doodsbang van de vrije
wereld. In het begin verbood ik hem om mij nog meester te noemen,
maar het is hopeloos.
Ik ben blij met
zijn hulp. In het laatste jaar oorlog hebben ze mij lelijk te pakken
gehad. Als ik alles moest doen met mijn ene arm, kwam ik nergens. De
claim levert zo goed als niks op. Wat stofgoud zo nu en dan. Ik
probeer zelfs niet meer. Daarom lig ik nu verscholen tussen de
rotsen. Met uitzicht op de rivier, die langs mijn claim stroomt. Mijn
geweer over de schouder van Jethro, zodat ik kan mikken. Als de
prooien zelf niet in God geloven, is de wreedheid maar half zo
ongoddelijk. Trouwens, als God ecbt bestond had hij het Zuiden laten
winnen. Nou ja, God neemt en hij geeft. Dankzij die rotoorlog heb ik
tenminste een vak geleerd.
Zo af en toe
stoppen er Navajo indianen, als ze van het dorp terugkeren naar het
reservaat. Die zijn meer waard dan wat mijn claim aan goud kan geven.
Mijn zus werkt nog
steeds in die kapperszaak.
16-12-2012 om 18:39
geschreven door Tederdraads 
|