De ups en downs van een schrijver, tolk, therapeut, echtgenoot What we think we become
03-03-2013
Rauwe rouw (16)
Jouw
vrouw, mijn moeder
Je
doorgrondt iemand misschien nog 't beste door zijn tegenpool te
kennen.
Bij jou is die niet moeilijk te vinden. In veel opzichten was
mijn moeder het tegenovergestelde van jou. Jullie hadden wel
raakpunten, empathie, vrijgevigheid, respect, beleefdheid, humor,
maar in jullie attitude tegenover het leven waren jullie totaal
verschillend. Bij jou was het alles of niks. Mijn moeder roeit altijd
met de riemen die ze heeft, en krijgt altijd meer, door zo dankbaar
te zijn voor wat ze heeft. Een zeldzaam talent. En een slechte
situatie kon alleen maar beter worden. Voor jou kon een slechte
situatie maar best status quo gehouden worden, want anders werd het
zeker nog slechter.
Achteraf
lijkt het wel of je mijn moeder gekozen hebt, om je te kunnen
begraven. Alle vervelende administratieve taken, alles wat komt
kijken bij het regelen van een dagelijks leven, ging naar haar. Je
deed geen bankzaken, een huis zou je nooit gekocht hebben, van
leningen wilde je niks weten, verzekeringen regelde zij. Jij ging
werken, en je werkte zeker hard, je gaf nauweljks geld uit en je ging
altijd naar de winkel, maar voor meer had je geen zin meer. Een
sociaal leven had je niet meer. Je vond op den duur niemand nog
interessant. Om serieus te kunnen filosoferen, had je eigenlijk om te
beginnen al in een grootstad moeten wonen en in de juiste kringen
hebben gezeten. Een of ander kunstenaarscollectief of zo.
Mijn
moeder heeft altijd een bruisend sociaal leven gehad. Een dorps, dat
wel. En als Angry Young Man, had je daar een hekel aan. Allemaal te
gewoon. Angry Young Man: meer gestudeerd hebben dan de rest van je
milieu, maar geen aansluiting vinden bij andere 'gestudeerden', maar
door al die studie ook de aansluiting verliezen met je eigen milieu.
Recept voor vereenzaming, miskenning en sociaal isolement. Ik weet
eerlijk waar niet, hoe je daar uit had kunnen treden. Internet werd
pas een factor in het sociaal leven, als je al tegen je einde
aanliep. En je was vies van alle technologie die uitgevonden was na
1970. Als je soms nog leefde, dan leefde je in het verleden.
Mijn
moeder was in zekere zin een 'enabler', ze dekte je toe met liefde,
en ze probeerde wel om je uit je depressies te krijgen, maar dat
wilde toch niet goed vlotten. Als je half zo hard in jezelf had
gelooft als zij in jou, was alles beetje bij beetje wel goed gekomen.
Maar je luisterde niet. En als de seks niet zo goed was geweest, zou
ze je allang verlaten hebben. Dat zei ze eens toen ik een jaar of
twaalf was. Maar verder was zij tevreden met een simpel leven, met
een regelmatig gestructureerd gezinsleven en het eren van tradities
als Kerstmis en Pasen, en valentijnsdag, tot halloween toe. Het heeft
er nog aan gemankeerd dat ze het suikerfeest invoerde. Ze heeft iets
met tradities. Jij haatte tradities, want dat was kleinburgerlijk en
die dingen werden alleen georganiseerd om de mensen blij en simpel te
houden en om de winkels te doen draaien.
Je
kaarten lagen niet simpel geschud, dat is zeker. Het zijn nogal
moeilijke criteria voor geluk om in te vullen. Het leven moest
intellectueel zijn, het moest rock and roll zijn, het moest rebels
zijn, het moest opzienbarend zijn en het moest heilige huizen omver
trappen en nog esthetisch verantwoord zijn ook, maar tegelijk moest
het toch veilig zijn. Er moest de zekerheid zijn dat er op 't einde
van de maand geld binnenkwam. Je kan natuurlijk zeggen dat je
geweldig verantwoordelijk bent geweest. Je hebt je gezin niet laten
stikken om een droom na te jagen. Maar dat hoefde misschien ook niet.
Mijn moeder en ik hadden er niks mee ingezeten om elke dag
boterhammen met choco te eten als jij tenminste iets deed dat je
voldoening gaf. Jouw lach was voedzamer dan eten.
Mijn
moeder heeft een soort altaar voor jou gemaakt, in de hoek van de
living. Als ze over je spreekt, spreekt ze over een verrijking. Over
iemand die haar wereld heeft open getrokken. Ze valt bijvoorbeeld
niet meer te choqueren. We kunnen vast niemand die jou niet
persoonlijk gekend heeft nog overtuigen dat je heel bijzonder was.
Iedereen zal zijn vader wel heel bijzonder vinden. Maar jij had toch
wat ze tegenwoordig een X-factor noemen. En dat besefte je zelf nog
het best. Je stond voor de spiegel en zei: Als ik kon, zou ik mijn
eigen neuken. En dat was wel arrogant, maar toch vooral grappig,
want je méénde het.
Ik
kon er toen niet voor zorgen dat je meer voldoening uit het leven
haalde, en ik kan het ook nu niet. Ik ben alleen, soms, vooral elke
ochtend als ik wakker schiet, doodsbang dat het ook zo met mij
eindigt. Capaciteiten die niet de vruchten dragen, die ze zouden
kunnen dragen. Er alleen maar aanzetten toe zien en dan met je kop
tegen de muur knallen. En dan uiteindelijk niet meer proberen. En
leven alsof 't een gevangenisstraf is. Met als enige troost dat
iedereen vroeg of laat ook de tralies ontdekt. Als ik iets meer had
van mijn moeder, sprak ik misschien geen acht talen, en misschien
maar drie, maar met die drie zou ik bijvoorbeeld meer geld verdienen
dan met die acht, ook al zou het minder indruk maken. We kopen
natuurlijk niks met trots en een afschuw voor het onopvallende.
En
ik moet echt oppassen dat ik jou niet wordt. Mijn vrouw is zo
positief ingesteld als mijn moeder.
Het
ware toch fijn als ze mij op een dag niet vond met een plastic zak
rond mijn opstandige kop.
Wie
schrijft die blijft. Misschien wilde je niet zozeer schrijven.
Misschien wilde je alleen iets doen waarvoor je herinnerd zou worden.
Niet alleen maar door mij. Je wou de geschiedenisboeken in. In je
laatste dagen stief de drummer van Jimi Hendrix. Die had tenminste
geleefd en die liet nog iets achter ook, zijn muziek. Ik laat niks
achter, zei je. Je was 53 toen je het zei. In principe had je nog
twintig jaar om wél iets achter te laten. Hoeveel beroemdheden
kennen we niet omwille van wat ze deden na hun vijftigste? Maar je
had allang afscheid genomen van 't leven. En alleen de jeugd was het
leven waard. Die young, stay pretty. En 't is waar, ik heb je nooit
helemaal afgetakeld gezien, ik heb je nooit met een pamper gezien, ik
heb je niet rondgereden in een rolstoel. Dat had ook misschien ook
mijn hart gebroken. Maar je had er misschien toch nog lol mee kunnen
hebben ook. Je hebt mensen die van de hele menselijke rit een feest
maken. Het blijkt niet genoeg uit wat ik over je schrijf, maar wat
Hans Teeuwen doet op podium deed jij gewoon dagdagelijks. Als je er
zin in had.
Ik
duik in die dikke map met al je schrijfsels. En er worden toch enkele
dingen duidelijk. Over hoe één en ander draait in het leven.
Het
is niet wat je kan, het is wie je kent.
Het
is niet zozeer je diploma, het is in welke kringen je doordringt.
Het
zijn niet je verstandelijke capaciteiten, het is je attitude.
Je maandloon is de meest accurate reflectie van je zelfvertrouwen.
Meer
willen, brengt niet meer, maar minder.
Wat
je hebt koesteren, leidt tot meer mogelijkheden.
Optimisme
is de moeder van de meeste kansen.
Maar
what doesn't kill you makes you stronger? Serieus? What doesn't kill
you the first time will try again later. Tegen sommige dingen is geen
optimisme opgewassen.
En
ja, monkey see, monkey do.
Wij
dachten dat je mij goed voorbereidde op 't leven door mij veel
feitenkennis te geven en mij veel te doen lezen. Maar is er nu iets
waar ge in deze moderne maatschappij minder aan hebt? Ik heb een
bijzonder klassieke vorming gehad. Ik kan alles waar geen geld mee te
verdienen valt. Het was geweldig boeiend, en geweldig plezant, en tof
om mee uit te pakken op school en de vriendjes mee te imponeren. Maar
nu... Nu zit ik in 't zelfde straatje als gij, als ik geen bestseller
schrijf, sterf ik arm. Want actieplannen, daadkrachtig en gericht
naar iets toe werken, netwerken, al dat heb je mij niet geleerd. En
dat moet ik hier zelf zien uit mijn duim te zuigen. Nog logisch dat
kinderen van toppolitici dan zelf in de politiek doorstoten. Hun
bedje is gespreid. Monkey see, monkey do.
Je
had het verdomme goed aangepakt. Ik heb nog nooit een kind van
tien gezien met zo'n mondiaal besef, zei de juf. Mondiaal besef
blijkt het rampzalig slecht te doen op een CV.
Zelfmedelijden
trouwens ook.
Maar
toch bedankt, het was allemaal zeer verrijkend. Steek mij in een lift
die vast zit met gelijk wie, en ik kan er altijd wel een lang en
boeiend gesprek mee hebben. Ik weet over alles iets en altijd net
iets te weinig om er serieus mijn brood mee te verdienen. Maar ik kan
er over schrijven natuurlijk. Da's de valkuil. Schrijver worden,
omdat ge niks anders kunt.
Je
krijgt als zoon toch een soort wapenarsenaal mee van je vader. En
zelfs al blijkt dat het niet de gepaste wapens zijn voor de moderne
arena, duurt het lang voor je wil toegeven dat ze te bot zijn of te
broos. Gewoon uit loyaliteit. En zo sterft een vader niet één keer,
maar vele keren. Ik moet je op zoveel manieren los laten. En mijn
eigen weg gaan. En dat valt verdomd zwaar. Je hebt me veel gegeven, veel interessante bagage, maar zelfvertrouwen was er niet bij.
Hoe al die anderen er mee
omgaan, weet ik niet. Want ik ben natuurlijk lang niet de enige. Je
hebt zelf hetzelfde meegemaakt. Ik ken minstens vijf jongens gasten
wiens pa zelfmoord heeft gepleegd, en die lijken er toch altijd
vrolijker aan toe te zijn dan ik. Misschien maak ik wel van alles een
groter drama, dan het hoeft te zijn. Misschien hebben die anderen
geen tijd en geen goesting om het eens in 't lang en in 't breed op
papier te smijten. 't is nu niet dat het iets oplost.
Rest
mij nog de uitdaging om het niet door te geven aan mijn kinderen. Ik
heb nog lang getwijfeld om kinderen op de wereld te zetten met
suïcidale genen. Maar ik ben al in die aloude val getrapt. Ik wil
kinderen, anders sterf jij echt volledig uit en lijkt je leven er
voor niets te zijn geweest. En zo draait de menselijke dramamolen
lekker voort. Ik zal je ook nooit volledig snappen als ik niet weet
wat het is om zelf een kleine te hebben. Het is onverantwoord om zo
kinderen op de wereld te zetten, maar dat is het altijd, dat is nou
iets hoogst belangwekkends waar niemand een diploma voor nodig heeft.
Ik zal er toch maar eens goed over nadenken, hoe ik die cirkel zal
breken.
De
meest hoopvolle samenvatting van een wanhopige bloedlijn
1980.
Mijn grootvader jaagt twee kogels door zijn
hart. Hij heeft het familiefortuin verkwist. Vrouw en kinderen staan
op straat.
1983
Ik kom ter wereld. Mijn vader in een brief aan een vriend: Het
alles in de schaduw stellende nieuws is toch wel de komst van de
kleine, zondagnamiddag 16 uur. Het joch weegt om en bij de 4 kg,
lijkt in tegenstelling tot eerder gedane veronderstellingen of
afgesloten pronostieken niet op de melkman en vroeg direct naarmit met frosselen. Het spreken kan nog beter, maar hij heeft
alleszins een gezonde eetlust. Ik heb de koevoet die we voor alle
zekerheid naar de kraamafdeling hadden meegenomen, niet uit de
autokoffer hoeven op te diepen. De weeën waren bijzonder hevig en
hoewel ik vlak naast zijn moeder stond, voelde ik er niks van.
2006 Mijn vader slaagt er
in om zichzelf te verstikken in een plastic zak. De dag nadat ik goed
betaald werk vind als leerkracht geschiedenis. De opwaartse sociale
mobiliteit is een feit. Hij heeft de laatste 23 jaar in een fabriek
gezwoegd om dat mogelijk te maken.
2020 Ik heb zelf een
kleine. Ik wil voor mijn zoon een nog beter diploma en een
vader die een natuurlijk dood sterft. Het eerste is geen probleem. De
kleine heeft het verstand van zijn moeder. Het tweede deel is de
uitdaging. Als ik een straat oversteek, hoop ik stiekem dat een
razende tram mij naar de eeuwige jachtvelden transporteert. Enkele
rit.
2038 De kleine heeft
hartzeer. Zijn eerste meisje heeft het midden in de blokperiode
uitgemaakt. Hij zit hele dagen op zolder en speelt the end van
The Doors grijs. Ik ben doodsbang dat hij mij voorgaat. Ik stop zijn
broeksriemen weg. Gooi alle scheermesjes weg. Bewaak angstvallig de
keukenmessen. Buiten, onder het raam van de zolderkamer, leg ik een
oude matras. Ons medicijnkastje verzegel ik met een hangslot. Mijn
vrouw denkt dat ik mezelf wil beschermen en bekent na drie weken dat
ze anti-depressiva door mijn eten mengt. Ze heeft geen enkel effect
opgemerkt, behalve dat ik plots mijn baard laat staan. Ik vraag waar
ze die pillen bewaart en mix ze voor de zekerheid in de smoothies van
mijn zoon. Net zolang tot hij weer een nieuw meisje heeft.
2041 Als ik een hoge brug
zie, voel ik mij als een uitgehongerde Ethiopiër die de dessertkaart
van een restaurant inkijkt. Nog even volhouden. Mijn kleine heeft
bijna zelf een kleine.
2055 Mijn jaarlijkse
consultatie. De dokter stelt prostaatkanker vast. Ik weiger keihard
alle behandeling. Thuis vraagt mijn vrouw waarom ik de hele tijd zo
dom zit te lachen.
2057 Geen behandeling
blijkt de beste behandeling voor prostaatkanker. Alles blijft stabiel
en eigenlijk ben ik kerngezond.
2061
Vanochtend stond ik op met stekende pijn in mijn linkerarm. Nog één
vraag wil ik stellen. Zoon, geniet jij van je leven? Wat een
gekke vraag, natuurlijk geniet hij van zijn leven! Hij vraagt of
alles wel ok is. Vandaag is echt alles ok. Na het telefoongesprek, ga
ik in het tuinhuis zitten. Ik doe de deur achter me dicht en ik val
al. De geur van de houten vloer herinnert me aan de chalet die we
vroeger hadden aan zee. Toen ik zes was en mijn vader groter dan God
leek. Hoe we samen zandkastelen bouwden en hij gelukkiger leek dan
ikzelf. Misschien was ik toch niet helemaal dat blok aan zijn been
dat hem tegen zijn zin in leven hield. Intens gelukkig, kus ik, alsof
het het zijn wang is, de stoffige vloer. De cirkel breekt
gelijktijdig met mijn hart.
Je kraakt uit je bed. 20 over 4.
Barstende hoofdpijn en geen kater te bespeuren. Je duikt in je
rondslingerende kleren, een afgewassen James-Dean-outfit. Het bed
davert nog na van je ronkende wederhelft in de bloemetjesjurk.
Behulpzaam als altijd proeft ze samen met jou de ochtendstond. Jouw
droom is een groot schrijver zijn, haar droom is jou graag zien.
Je tast naar je bril op het
nachtkastje. Daarna daal je de gammele trap af. De vermelde
bloemetjesjurk volgt. Met bloeddoorlopen ogen duik je de badkamer in.
Je wast je altijd aan de lavabo, want je hebt geen tijd voor een bad
en we hebben geen douche. Ondertussen smeert de wederhelft zijn
boterhammen.
Om kwart over vijf ben je helemaal opgelapt voor
een nieuw verblijf in de van fabriek Gates, een donker hol waar ze
drijfriemen voor auto's bakken. Straks prikt de rubberlucht in je
neus, maar nu is het nog gewoon de zomerlucht. Je neemt plaats in je
tweedehandse Toyota. Je kan op weg. Halverwege wip je al uit de
wagen, na gestopt te zijn, het moet gezegd. Twee kranten wisselen van
eigenaar. De auto bolt verder. Uiteindelijk doemt een grauw gebouw op
met dito parking. je stationeert je kar. Je ergert je aan de portier
die in een strandstoel naast zijn kot zit. De luizenjobs zijn voor de
eerlozen. Hij nipt aan zijn tweede jenever met scheutje koffie van de
ochtend.
Je sloft gebukt als een vader van
vijftien kinderen die net te horen heeft gekregen dat het kindergeld
afgeschaft is en de cornflakes met 50 procent zijn opgeslaan, de
poort binnen. Je denkt in gedachten 'Arbeit macht frei'. Een
concentratiekamp en een fabriek. Noem de tien verschillen. Tien zal
nog wel lukken, maar niet meer.
Ondanks je scheve ruggengraat
trek je een gevangenisplunje, sorry werkoverall aan. De kleedruimte
wordt opgevrolijkt door de joelende collega's. Met veel animo worden
alle presentatrices van de commerciële omroep gewikt en gewogen. Die
heeft hangers, die is een ijskast, daar kwam ik van m'n leven niet
meer af. De collega in kwestie komt er van z'n leven ook niet op. De
werkmannen duiken naar de koffiemachine. Zij voegen geen scheut
jenever toe. Voor acht uur zit die veilig verstopt in de gewiekst
uitgezochte bergplaats van thermos. Je diept één van je paar
kranten op. Een beetje intellectuele troost, en een dosis frustratie,
want er staat geen artikel van jou in en dat had gekund, dat had
gekund, je weet alleen niet hoe het had gekund. Geen geluk gehad,
zeker?
Je leest tot het onverbiddelijk 6
uur slaat. De kranten worden opgeborgen. Om dit proces met succes te
volbrengen, dient de makkelijkste krant achterhaald te worden. Een
welgemutste medewerker is er mee aan de haal. Er zijn dus echt van
die mensen die graag lezen over de weekendongevallen.
Je gaat aan de
slag. Milleke met de rode neus komt je jouw plek toewijzen. Naast
rode hond komt in je dorp ook rode neus voor. Het eerste is bijzonder
gevaarlijk voor zwangere vrouwen, het tweede voor vrouwen in het
algemeen. Doorgaans loop je het op door van 's morgens tot 's avonds
je keel te marineren in alcohol.
Milleke weigert trouwens
categoriek elke behandeling. Zijn rode neus, is zijn roze bril. Hij
wijst je de vier toe. Je wist ook zo wel dat het lot je daar zou
voeren. Jij durft niet klagen, te veel eer, jou solferen ze op met de
moeilijkste machine. De vier is een helse installatie. Het is van de
tijd van Daens geleden dat er zo'n industrieel kreng bestaan heeft.
Onverschrokken neem je jouw stek in. Daarna gaat het van tsjakke
tsjakke tsjak.
Alleen de fantasie kan je redden en de
subjectieve traagheid van de klok verschalken. Je denkt bij al die
tsjakketsjak aan de 'grote terreur' van Robespierre. In gedachten
worden de adellijke bollen bij elke tjsak van de machine, gescheiden
van de sputterende rompen. De denkbeeldige plas bloed deint gestadig
uit. In een ondeugende bui informeer je bij buurman Leo of die geen
nattigheid voelt. Leo heeft sinds het doven van zijn laatste sigaret
om vijf voor zes enkel naar de volgende gesnakt. Hij denkt even na,
nou ja, doet vrij overtuigend alsof en roept dan uit: "Ach, die
geleerde mannen hè, altijd commentaar." Dat doet hij dan met
een air van: mij vang je niet kameraad, ook al kijk jij
doc-u-men-taires en ik niet.
Om half 9 verschijnt er een
bediende, of in het arbeidersjargon 'ene van boven', met een
thermometer. Hij wil eens zien of de mannen het niet te warm hebben.
Om 14u, als de zon het hoogst staat, zie je die vent nooit. De heren
houden dan siësta. Siësta komt na lunch en voor het vieruurtje.
Voor de lunch is er de ochtendbabbel en na het vieruurtje volgt de
babbel ten afscheid. Inhoudelijk is er geen verschil. Het onderscheid
tussen die van boven en die van beneden is simpel. Die van boven
kenden iemand die iemand kende die iemand kende. Die van beneden
kenden alleen maar iemand. Geluk op de werkvloer is een lange arm.
De thermometervent drukt de mannen op het hart vooral veel
water te drinken. Hij wijst hierbij op het lauwe bocht, ergens
voorbij de ingang. Het staat op de enige plek waar het zonlicht het
kan omhelzen. Celsiusman verdwijnt met de glimlach. Zijn zware
dagtaak is ten einde. Boven klinkt gejuich. De bedienden hebben weer
iets grappigs ontdekt op Facebook. Het enige risico dat ene van boven
loopt is dat hij zich snijdt aan de rand van zijn wit plastic
bekertje of zijn lul verzwikt van te lang naar porno te surfen.
Schafttijd om tien uur zonder schaften. De maag weigert
dienst. Verder dezelfde twee kranten en de beunhaas die er één
ontvreemdt. Die met de prentjes. Presentatrices van een andere zender
met nog grotere hangers maken de conversatiestof uit. De jenever
heeft nu zijn weg gevonden naar het zwarte brouwsel dat hier koffie
heet. Links van je ontpopt zich een gesprek, los van de gebruikelijke
tetten-met-aangehechte-blondine -problematiek.
X: Dit weekend
waren we met de kinderen aan zee. Het weer was goed en mijn vrouw wou
weer geen hele dag tussen vier muren zitten.
Y: Wij gaan
binnenkort ook eens.
X: Op het strand was het natuurlijk op
de koppen lopen. Zo'n drukte. Eén dag zon en iedereen wil de zee
zien
Y: Zo is het.
X: Ik vroeg nog aan mijn vrouw:
kunnen we niet beter ergens anders heen? Maar ja, er was geen houden
aan
Y: Mijn vrouw is ook zo.
X: Maar we hebben er
een leuke dag van gemaakt.
Y: Zo hoort het.
X: Zo
eens een dag er tussenuit. Dat moet kunnen, vind ik.
Y: Dat
is zeker.
X: Wij verstaan elkaar.
Y: Als je dat maar
weet.
Na een halfuur pauze in deze paradijselijke oase, ga je
er weer vlijtig tegenaan. Tsjakke tsjakke tsjak doet de machine. Deze
keer brengt de verbeelding van je ons naar het gezegende Paschendaele
anno 1916. Bij elk tsjakje gaat er een Brit met
vliegende-schotel-helm tegen de Vlaamse vlakte. Enkele tienduizenden
Tommy's passeren zo de revue. Stuk voor stuk lijken ze verdacht veel
op een select aantal collega's, vooral als ze enkele trappen hoger
staan in de goed uitgedokterde hiërarchie van Gates. Hoe tammer de
chef, hoe creatiever hij zal zijn om de anderen op te jagen.
Uiteindelijk
nadert de klok het lang afgesmeekte tijdstip van twee uur. Het
heilige moment waarop de volgende 'chain gang' zijn beste kreupele
been mag voor zetten. "All things must pass", zong
Harisson. Dat schijnt zelfs in een fabriek te gelden. Groot jolijt in
de kleedruimte als de overalls uit mogen. Er wacht hen nog een leuke
verrassing.
Vandaag heeft er weer een opgeschoten kleuter in
de douches gescheten. Bij de ene duurt de anale fase al wat langer
dan bij de andere. Je maakt nooit gebruik van het sanitair onder het
motto: 'wel verdoemd, niet gek'. Je wast je handen en kijkt in de
spiegel, terwijl je koud water in je gezicht plenst. In je hoofd
hangt een vette mist. Met een dood hart strompel je beperkte
vrijheid. Ze zal van korte duur zijn. De portier slaat jou wijselijk
over. Die wil niet de spreekwoordelijke druppel zijn. De beschonken
lijntrekker stelt zichzelf gerust: "Die steelt niet." Nee,
iemand met een sluimerende moordenaarsblik à la Dzjenghis Kahn,
steelt niet in de ogen van de portier. Die blik gaat mee de auto in.
Je scheurt weg. Een versuikerde collega, zwaait je na. Die man heeft
die zaligheid die nooit vragen stelt.
Vroeger ging je nu bodybuilden, of je sprak af met vrienden en je smeedde plannen om iets radicaal anders te doen met je leven. Maar al die vrienden zijn nu ouder, en ze hebben hun dromen begraven toen hun testosteronproductie begon te sputteren en zij een bierbuik mee torsen, die hun daadkracht in de weg staat. Je gaat nu gewoon recht naar huis. Eerst moet je nog
voorraden inslaan in de lokale supermarkt. Liefst de goedkoopste,
waar medemensen werken aan een nog groter hongerloon dan dat van jou,
maar ja, duurdere producten kopen is geen optie. En zo draai je nog verplicht mee in het algemene onrecht.
Het
verkeerslicht heeft je gezien en springt op rood. Een zonnebanknicht
huppelt vrolijk - hoe anders?- uit het schoonheidsinstituut. Zijn
opgewektheid ergert je. Leeft die eigenlijk wel in de zelfde wereld
als jij? Je rijdt hem niet faliekant de onthaarde, gebruinde,
ingewreven, gemasseerde benen van onder het verwijfde tennislijf. Het
kriebelt, maar je stapt niet uit om de geblondeerde Nieuwe Man finaal
aan stukken te scheuren. Niet omdat hij homo zou zijn, want dat kan
je niks verdommen, maar omdat mensen die ostentatief gelukkig zijn,
een wandelende belediging voor je zijn. Sommigen kunnen het wel,
vrede hebben met de wereld, die missen een bepaald gen, dat je de
werkelijkheid laat zien.
Tergend traag
verschijnt het groene licht. Even later bol je de parking van de
supermarkt op. Vandaag is het woensdag. Woensdag is het jengeldag.
Dat wil zeggen: elke klant heeft zijn eigen lawaaierige opdondertje
van drie tot twaalf jaar meegebracht. De kleintjes krijgen hun zin
niet en zetten collectief hun keel open. De waterlanders schieten
alle kanten op. Vooral de afdeling met de K3-choco is bijzonder
vochtig. Als een American Football player op jaren ploeg je langs de
rekken. Fysieke kracht is een van de hoekstenen van je laatste beetje
trots. Je bloeddruk stijgt. Aan de kassa wacht het wicht met de
verlamde gezichtsspieren. Met lachen zijn we opgehouden in '70. Hallo
scherpe pijn in de linkerarm, vaarwel supermarkt. je kan nu eindelijk
huiswaarts.
Daar aangekomen, klinken je de zoete klanken van
de boormachines die de straatwerkers vlak voor je deur vrolijk
hanteren. Je zakt in je ongemakkelijke zetel. Je hebt geen energie
meer om beter comfort te zoeken. Je bladert nog even in de gekreukte
kranten. Ondanks de herriemakende kobolden bij de voordeur, dommel je
sneller dan gewenst in.
De tsakke tsjak brengt ginds in
dromenland het geplande bezoekje. De koppen rollen, het bloed gutst,
de chefs grienen. Je schiet wakker. De buurman die zo nodig al zijn
verbouwingswerken zelf moet doen en al een jaar of zes elke dag ons
huis met decibels bestookt, zet de grote middelen in. De keukentafel
davert haar vaste standplaats uit. Je sleurt haar terug de keuken in
en slaat dan maar aan het koken. De bloemetjesjurk is onderweg en ze
heeft honger. Om 17u stuikt zij met een zucht binnen.
Het
regent een resem verwensingen, gericht aan een maatschappij die te
veel waarde hecht aan nietszeggende diplomas. Dat er toch geen
andere manier bestaat om je brood te verdienen, roep je
vertwijfeld uit. Het is geen vraag, het is een verslagen conclusie.
Je bent zo op, je zit zo vast aan die mantra, dat je ook niet meer
zoekt naar een andere mogelijkheid. Nee, als je al iets zoekt is het
naar meer bevestiging: er is geen ontsnappen aan.
Gelukkig
zijn de varkenspatatten geheel en al gaar. Zo gaar dat de
bloemetjesjurk vraagt: "Ha, fijn, eten we puree vandaag?"
Waarop je berustend "Het ziet er naar uit", mompelt. Heeft
de kleine wat zich van laten horen? De kleine zit op kot in Gent
en probeert heel hard te vergeten hoe jij lijdt. Hij is aan 't
repeteren voor een toneelstuk, zegt moeder trots. En jij zegt:
Verwacht er maar niet te veel van. Je zal niet komen kijken. Je
hebt het schrijven opgegeven. Het is allemaal zinloos.
Na het
galadiner biedt de televisie soelaas. Je kan echter je ogen niet meer
openhouden. Om 19u lig je in bed. Lawaai of geen lawaai. Uit de
klokradio op het nachtkastje, weerklinkt een deuntje uit vroegere
tijden: "It's been a hard day's night and I should be sleeping
like a log, but when I get home to you and I see the things that you
do, it makes me feel al "
Op dat punt aangekomen, is het refrein
niet langer toepasselijk. Je mept de klokradio uit. Het is verre van
'alright'. Op tv is vanavond een boeiende documentaire, maar die
haal je niet meer. Je bent het beu om documentaires te kijken, je
droomt van een bestaan als documentaireMAKER. Maar nee, dat is je jou
niet gegund, jij hebt een dringende afspraak in
tsjakketsjakketsjakke-land.
Nogal
beklijvend, is de ontdekking dat er tussen je schrijfproductie ook
brieven zitten van anderen. Ze klinken zeer gemeend enthousiast.
Hopelijk vind je het niet erg dat je brieven hier van hand tot
hand gaan. Ze vinden het prachtig. Kan je in het vervolg wel de
moeilijke woorden onderaan uitgebreid verslaan. De rest snapt het
meestal, ik niet. Ik lijst onderaan even op waar ik plat bij lag van
het lachen.
Er
zitten veel aanmoedigingen tussen. Mensen spelen je adressen door van
lokale tijdschriften als VILLAIN te Wetteren, met de naam van de
uitgever. Geen idee of je daar dan ook daadwerkelijk naar stuurde. Ik
vermoed van wel. Je stuurde blijkbaar ook naar de makers van Panorama
en naar de De Morgen. Een keer is er ene van De Morgen bij jou op
bezoek geweest, maar die mens had niet genoeg invloed om je aan te
nemen.
Ik
ken de frustraties, het gebeurt mij ook. Ik ken de aanmoedigingen,
altijd van mensen die je wel graag willen helpen, maar het eigenlijk
niet echt kunnen. Ze kunnen wel aanmoedigen, maar niet het verhoopte
uitgeefcontract onder je neus duwen.
En zo
geven wij dat dus door, van vader op zoon. Het onuitgegeven,
gefrustreerde schrijverschap dat elke dag lood in onze schoenen kakt.
Maar
ik heb mij toch gezworen, mijn eigen 'kleine' praat ik een andere
carrière aan. Een simpele. Eentje waarbij je als je van A naar B
wil, alleen maar genoeg moeite moet doen. We waren er allebei allang
geweest, als we dat soort carrière hadden gehad.
Jij in een brief aan een krant om je fictie verkocht te krijgen:
Ik
wil heb enkele figuren gecreëerd die typerend zijn voor Vlaamse
dorpsgemeenschappen, die stilaan met uitsterven worden bedreigd
vanwege de verstedelijking, waardoor men net als in de stad steeds
verder het contact met zijn buurman aan het verliezen is. Dit met
veel bijval van de collega's op het werk, wiens leeftijd varieert van
19 tot 37.
En je benadrukt dat je in 't Vlaams dialect wil schrijven.
Als ge bedenkt dat er zijn die net met dat soort thema's geschreven in tussentaal zijn doorgebroken, hier in naturalistisch Vlaanderen, ja, dan krijg ik inderdaad goesting om mij een stevige balk en een stuk koord te zoeken.
Altijd
rap geschreven, ergens in een vrij moment. Erg omgevingsgebonden.
Jouw realiteit. Met veel fantasie, maar toch, jouw realiteit. Veel te
lange zinnen, naar commerciële normen. Geen overkoepeld verhaal.
Veel wanhoop, tussen en op de regels. Motieven als zelfmoord,
psychiatrie, onmacht, veel regen ook, de domheid van mensen, de
blindheid van mensen voor andere mensen, de lof der zotheid anno
jaren tachtig in een vergeten industriedorp als Erembodegem, bij een
-toen zeker- stinkende rivier, de Dender.
Is
het slecht geschreven? Nee, het heeft iets, het heeft een rotvaart,
er zit een dwingende wanhoop in. Kan je 't ergens uitgeven? Nee,
zeker niet. Zeker nu niet, met een verstikte boekenmarkt en
uitgeverijen die doodsbang zijn om verlies te draaien. Er zit geen
samenhang in, op 't eerste gezicht. Het is de wanhoop van iemand die
vast zit aan een leven dat het zijne niet eens lijkt. Alsof je
stomweg het foute leven had, alsof je per ongeluk iemands anders
kleren had aangetrokken. En dan kwam je thuis doodop, en schreef je
wat bij elkaar. En je stak er weetjes in, vooral historische, om je
eigen verstand duidelijk te maken dat het na acht uur afstompend
fabriekswerk toch nog kon denken.
Als
je deze dingen al kon schrijven, in zo'n verre van ideale
omstandigheden, wat had je dan kunnen schrijven in een andere
omgeving? Met meer rust, andere impulsen van je omgeving, want je
omgeving bepaalde zichtbaar heel erg je schrijven. Sommige mensen hun
leven klopt. Het is af. Ze krijgen wat je mag verwachten dat ze
krijgen en daar hebben ze zelf ook vrede mee. Bij jou was het niet
af. Er hing altijd een sfeer rond je van het had toch wel anders
gekund, op de één of andere manier, ergens een andere weg inslaan
en een heel ander leven. Wat je misschien uiteindelijk de nek omdeed,
is dat je niet durfde hopen. Het moest nu direct, groots, alles er op
en eraan, en als dat niet kon, dan kon het wel nooit meer. En dan zat
je dagenlang in de zetel na je werk, en zei je geen woord. En mijn
moeder en ik dachten: ja, nu doet hij het, nu knalt hij straks
expres tegen een boom aan. En dan plots na zo'n dag of vijf, brak de
zon weer door, en kwam je met iets thuis van de rommelmarkt, een
plaat of zo, waar je enthousiast over was en je maakte een paar grove
grappen bij het avondnieuws en het leven ging weer even verder alsof
het allemaal wel ok was.
Manisch-depressief
noemen ze dat. Maar dat is bullshit. Dat is vast zitten, geen uitweg
hebben en daar afwisselend helemaal geen vrede mee hebben of toch een
beetje, van moetens. In andere omstandigheden, was jij gewoon de hele
tijd hyper geweest en niks manisch-depressief.
Ik
heb extracten van je schrijven in een kortverhaal van mij gesmokkeld.
Het loopt er vloeiend in over. 't schijnt mijn beste kortverhaal tot
op heden te zijn. Dus bij deze: postume felicitaties. Niet dat je er
wat aan hebt, maar voor mij ben je voor 0,0001 procent 'gewroken'.
Erembodegem, 5 februari 1989,
Gemeente der waggelende gordijnen.
Beste gewezen, niets-laten-weter,
Ik wist het. Meanwhile zijn de 23
brieven die ik je geschreven had, maar niet verstuurd, postzegels
groeien niet op mijn rug en het revolutionaire postzegelplantsoen dat
een corrupte postbeambte mij bezorgde, schoot geen wortel, samen met
de oude agenda waarin de originelen opgetekend stonden, zoekgemaakt
door William. Hem hebben we nog, al kostte het Paola drie dagen van
hard labeur om me in bedwang te houden, anders was hij mee geweest
met de mestkar. Het opgroeiende geslacht had en passant ook nog mijn
gebroken vals gebit, dat klaar lag in een plastic zak op kast om te
bezorgen aan de tandarts, in de vuilnisemmer gedeponeerd. Al heeft
hij bij dit voorval wel het voordeel van de twijfel, want zijn
vriendin was er ook al bij betrokken. Vandaar dat ik tegenwoordig
meer tantes dan tanden heb.
Even tussendoor: ik heb de Datsun de
hof af gereden en me een nieuwe Ford Orion 1600 D GL aangeschaft.
Hier wordt bijgevolg sedert 2 maanden uitsluitend op regenwater en
oudbakken brood het leven gehouden.
Erembodegem, 17 februari 1989.
Verdomme, William heeft weer aan de
machine zitten prutsen. Al mankend de kleine wezen ophalen aan de
schoolpoort. Er zijn aan mij nog 2 plekken die niet blauw uitslaan.
Gisteren met 41-2 ingemaakt, maar we zullen doorgaan. William wou
eigenlijk tot 6 uur blijven (tijdstip dat zijn moeder gedaan heeft
met poetsen in de klassen) om nog wat te spelen met de vrienden, en
is de rest van de avond de koppigheid zelve. Het zal je kind maar
wezen.
15 maart 1989
Ochtendploeg. Na ettelijke
zenuwinzinkingen vergezeld van lichte beroertes meer dood dan levend
13u45 gehaald, het dieselgedreven vroemtuig ingesprongen, aan de
bareel de kampbewaker, welke met ware doodsverachting tussen de
auto's laveert, met valse papieren om de siertuin geleid en zo naar
de betrekkelijke vrijheid gereden.
Na school. Snelheidswedstrijd
over 1 km met driewielers. Alle listen waren toegelaten. Na het
nodige duwwerk kreeg ik met mijn iets te lange benen onder de guidon
en stelde toen vast dat William al een ronde voorlag. Maar even later
moest hij een pitsstop maken. Van zijn waterachtig oponthoud maakte
ik gebruik om het stuur van mijn bolide 25cm omhoog te trekken, zodat
ik toch de trappers kon bedienen. Even later schoot ik uit de
startblokken. De toeschouwers kwamen niet meer bij van het lachen.
(Paola en de goudvissen in de 3de kleuterklas). Maar deelnemen is
belangrijker dan een goed figuur slaan. Na drie helse ronden wiel aan
wiel wist ik de rokende Duitse sportscar (geprüfte Sicherligkeit)
een forse tik te geven, waardoor William van de baan ging en zich
hopeloos vastreed in de lokale zandbak. Hij toonde zich een slecht
verliezer door de sneeuwklokjes te vertrappelen (zijn schoenmaat is
nog te klein om mij aan te pakken). Paola zwaaide af met een natte
dweil en in plaats van dat Champagne spuitende magnumflessen Moet et
Chandon mij te beurt vielen, werd de tuinslang op me gericht door de
nog steeds ziedende verliezer. Een forse ruk aan het servostuur
behoedde me voor een koude douche. De jury was eenparig in haar
beslissing: diskwalificatie en levenslange schorsing vielen mij te
beurt. 'Forty miles of bad road' neuriënd, verliet ik het parcours,
de avondzon tegemoet.
Vrijdag 5 mei 1989
Wij maken de brug. Niet zo spectaculair
als deze over de River Kwai, want in tegenstelling tot de Engelse
krijgsgevangenen moeten wij vandaag geen poot uitsteken. William
graaft zich tussen de jonge uien, erwten en aardbeien in om de aanval
van een denkbeeldige vijand op te vangen, maneuver waarbij
hogergenoemde groenten er eerst moeten aan geloven. Oorlogen gaan nu
eenmaal ten koste van onherstelbare vernielingen. Deze zomer staat
alweer blikvoer op het menu.
Maandagochtend.
4u30. Réveille. Koud als de pest. De
auto goed vervroren. Doen draaien en verwarming opgezet. Vanaf zes
uur 'bakken en braden'. 212 slabs gebakken tegen 14u. Goed voor
212x46=9154 drijfriemen voor General Motors. Wij slepen ons naar de
finish. De punteerkast. Waar men elkaar vertrappelt om toch maar vijf
seconden tijd te winnen. De minst getekenden zijn er het eerst
vandoor. De grootste idioten zitten weer in de douches, de douches
van Blijdorp.
Erembodegem. 15 juli 1988.
Namiddag. 18u34. Terwijl de boertige
landbouwer, zwemvinnen aan de klompen, achter de tot ploeg omgebouwde
linnenzwierder, getrokken door een stel zeepaardjes, voortploetert
teneinde het tot in de tertiaire lagen doorweekte veld in orde te
krijgen om de rapen in te zaaien, regenboogvliesontsteking een ware
epidemie dreigt te worden, een enigszins verwaterde drenkeling, na
door de Aalsterse brandweer uit de Dender te zijn opgevist, zijn
beklag erover doet dat men nu ook al op de buiten niet eens meer
rustig zelfmoord kan komen plegen, de zopas vernoemde rivier voor
eenmaal niet tot hier te ruiken is, niet omdat de wind goedzit, wij
onze adem inhouden of kolossaal versnoft zijn, maar gewoon omdat
regen en afvalwater elkaar zo ongeveer in evenwicht houden: het heeft
dus geregend! En Zotte Marcel, burgemeester van Blijdorp, bij gebrek
aan een wagen zijn regenput aan 't afwassen is, sloft doorheen het
smalle binnenwegeltje eenzaam een frêle verschijning wiens doffe
ellende uitstralende ogen ongemeen triestig voor zich uitstaren naar
de glibberige grond. Gelouterd door het onzachte bestaan aan de zijde
van een bruut met een koppel harde handen. Tussen de magere vingers
klemt zij een tot op de draad versleten linnen boodschappentas,
gevuld met een aantal kleine knollen, haastig opgeraapt van een pas
gerooid aardappelveld, en een tweetal forellen, gekregen van een
barmhartige Samaritaanse sportvisser. Het einde van de maand is nog
ver weg en haar armetierige huishoudgeld is reeds opgegaan aan de
meest elementaire levensmiddelen. Een ietjes voorovergebogen versnelt
zij de pas. Wanneer het avondeten niet op tijd geserveerd wordt, kan
ze een hengst voor haar kop krijgen. Wanneer haar kwelgeest een
slechte dag achter de rug heeft, loopt dit algauw uit tot een goed
draaiende manège. Zij houdt niet van paarden.
Je
wil het verplegend personeel ambeteren door de slag bij Azincourt uit
te beelden op de ziekenhuisvloer met tinnen soldaatjes. Je had iets
met die veldslag, want daar hadden eenvoudige Engelse boogschutters
arrogante en zwaarbewapende Franse ridders vermorzeld in de modder.
Als hoogmoed voor de val kwam, kon jij toch duivels glimlachen en was
je gezicht hypnotisch aantrekkelijk. Je supporterde altijd voor de
underdog. En alles wat tegen de verwachtingen in ging, gaf je een
kick.
Als
je al in de ziekenhuiskamer lag, en je kreeg telefoon, nam je vrolijk
op met: Onze-lieve-vrouwenziekenhuis, hoe kan ik u helpen? De
ziekenhuisenquête had je zo sarcastisch ingevuld dat alle
verpleegsters liepen te giechelen of schaamrood kleurden. Een
kamergenoot reed je bijna de gang op, omdat hij 's nachts klaagde en
snurkte. Toen ik zelf in dat ziekenhuis lag, toen ik acht was,
smokkelde je bier voor mij binnen, want een kleine bier geven was
natuurlijk ook lekker tegendraads. En ik beeldde de Reconquista uit op
de ziekenhuisvloer, niet met tinnen soldaten, maar met playmobil.
Geschiedenis was ons bewijs dat de mensheid ziek was en dat er alleen
mee te lachen viel. Geschiedenis, dat zijn al die verhaaltjes van hoe
de ene mens de andere een kloot wou afdraaien.
Jou
wilden ze op dat moment ook een kloot afdraaien. Je hart was nagenoeg
stil gevallen in de auto. Je was tegen een andere auto gereden. Je
wist niet meer waar je was. Je moest dringend naar huis, om neer te
liggen, want dat gevoel in je borstkas was wel alarmerend te noemen.
Even later stonden er flikken aan de deur. Die waren bruut en
betichtten je van vluchtmisdrijf. Dat kon iemand getuigen. Hoe je met
gierende banden was weggereden. Ze stonden je te betichten, als was
je een zware crimineel. Je zat in de zetel, lijkbleek, en het leven
vloeide al weg. Ik was niet thuis. Ik weet het van mijn moeder. De
dokter kwam en je moest een pacemaker hebben. De ingreep kwam geen
minuut te vroeg. Als je wakker werd, zei je Er is geen licht meer
aan 't eind van de tunnel. Ik heb het uitgeknipt.
Weken
later zei de cardioloog dat je hartje kerngezond was. Je haatte
verkleinwoorden en de algemene verkleutering van ons taalgebruik. Je
kon terug gaan werken. Maar op je werk waren ze aan 't
herstructureren. Je was hondsdepressief. Je zag het ook niet zitten
om regelmatig op controle te gaan met die pacemaker. Je ribben duwden
in je longen, omdat je ruggengraat scheef zat van al dat zwaar werk.
Je nek zat vast. Je kon altijd maar moeilijker slikken. Je zat in een
sociaal isolement, want niemand kon nog feesten zoals vroeger.
Iedereen in de omgeving cocoonde volop en joeg een hoger salaris na
of concentreerde zich op grootscheepse verbouwingswerken en die
Belgische baksteen in hun maag, spontane gezelligheid kon niemand
meer schelen en zag men zelfs als last. En je zoon was ook al niet
content. Ik was zuur en depressief, in een diepe post-graduaatdip.
Hoe is dat toch zo gekomen?, vroeg je.
Je
had het altijd gezegd. Als ik het echt beu ben, dan denk ik aan
niemand meer. En je nam een stevige dosis slaappillen. Maar niet
genoeg om 1m88 lange (hoewel al serieus gekrompen met die
ruggengraat) arbeider te vellen. Je werd gewoon weer wakker. Ietwat slomer dan
anders, maar toch. Je kreeg angst dat ze je zouden opsluiten in een
psychiatrische kliniek en dat mijn moeder altijd voor je zou moeten
zorgen, wat ze uiteraard met veel plezier had gedaan. Maar dat wilde
je niet. Ze was niet met een baby getrouwd. En dus knutselde je een
zeer bizarre euthanasieconstructie in elkaar, waardoor de politie nog
even dacht dat het moord was en geen zelfmoord. Ja, de politie was
niet je vriend. Als je als tiener met lang haar over straat liep,
stopte de combi elke vrijdagnacht naast je om al je papieren te
controleren.
En
je hebt inderdaad aan niemand meer gedacht. Ik kreeg geen sms of zo.
Je had toch al geen gsm. Want gsm's waren uitgevonden door de
staatsveiligheid om ons te allen tijde te kunnen traceren. Vreemde
vogel toch soms. Anti-establishment, misantroop, latente paranoia,
een levensgroot jeugdtrauma, een afkeer van aftakeling en oud worden,
een voorliefde voor extreem feestgewoel en slanke blondines met een
intellectuele bril in minirok.Maar je zat nooit erg actief achter het
vrouwvolk, want je had gezien hoe je pa het hele gezin had kapot
gemaakt zo.
Een
feest ging nooit ver genoeg voor jou. Cafébazen kwamen bij je
schoonvader smeken om je alsjeblieft uit hun café te houden. Bij je
huwelijk deed je de hitlergroet naar de pastoor, want die hele kerk
had natuurlijk gecollaboreerd en dat mocht niet vergeten worden. En
dat moest vooral nu tijdens je huwelijksdienst even in herinnering
gebracht worden. Je had de hele nacht niet geslapen en stond
poepeloerenzat voor het altaar. Op het huwelijksfeest achteraf is
bijna gevochten. Als de schade in het restaurant betaald was, waren
jullie compleet platzak. Als mijn moeder terug denkt aan haar
huwelijk, weet ze niet of ze moet wenen of lachen. Uiteindelijk lacht
ze, hoor. Ze had eigenlijk toch erger verwacht.
Elke
keer als we een barbecue organiseerden in onze hof, moest je die op
het einde in brand steken. Ik bedoel niet met houtskool of zo. Nee,
ik bedoel je moest een brandstapel maken en die barbecue helemaal de
vernieling in branden, met alles wat je kon vinden bouwde je een
stapel en daar smeet je white spirit over. De steekvlam was zo erg
dat alle haar van je armen was en je snor ver in brand stond. Wij
hebben veel barbecuetoestellen gekocht. Op den duur alleen nog het
allergoedkoopste model. En liefst niet te groot, dan was het
'vreugdevuur' ook niet te groot.
Alle
afval gooide je in de tuin van de buren. Ook worsten en haringen. En
die buren zeiden niks, want die konden niet meer praten, want je had
hen van je zelfgemaakte kriekenjeneverbrouwsel gegeven, waar je in 't
geheim alle resten van onze drankkast had in gekwakt. De buren lagen
een dag met zonnebril in bed.
Op
een doordeweekse avond keek je naar een maat van mij met een
terugwijkende haarlijn en je zei: Hey, Ben, 't beste
haargroeimiddel" en je goot een pint bier over je hoofd. Uw pa was
toch een speciale, he. Je wilde ook wel eens over de grond rollen
met een stoel, in de keuken, gewoon zomaar, omdat dat paste bij de
muziek. De studieconsulente die bij ons langskwam om te kijken of ik
nou Latijn of Moderne moest studeren, onderbrak je plots en je zei
met veel stelligheid en grote ogen: Ik ben communist. Dat deed
er op dat moment niks toe, maar de studieconsulente hebben we nooit
weer gezien.
Op
verkiezingsdagen gaf je elke voorbijganger plots een hand, waardoor
ze verkeerdelijk aannamen dat je een kandidaat was. Als je iets kon
doen dat niet 'normaal' was, dan was alles goed. En dus koos je ook
voor een eigen exit, die niet 'normaal' was. En als je een merk was,
dan zat de 'branding', op een paradoxale manier goed in elkaar. Haat
voor wie het verdiende, grenzenloos begrip voor wie er niks kon aan
doen, feesten, ja, maar alleen als het all the way ging,
beleefdheidsbezoekjes waren niks voor jou, en mensen konden oprotten,
tenzij ze alle maskers afwierpen en er voor uit kwamen wie ze echt
waren, dan was alles hen vergeven en waren ze welkom. En het leven
was zwaar en donker, maar als je zelf kon kiezen, hoe, waar en
wanneer je die ketens afwierp, was dat ook weer ok, je eigenheid kwam
nooit in het gedrang.
Twee
zatte kerels rijden in een oude mercedes op onze gevel. Twee
armoezaaiers, ondanks de Mercedes. De Mercedes vliegt in brand. De
bestuurder ligt bewusteloos op zijn stuur. Hij wordt wakker en wil
nog wegrijden met de brandende Mercedes. Onze gevel is een hoek
kwijt. Wat doe jij? Jij vraagt bestuurder en passagier binnen. Je
geeft ze koffie om hun adem die naar alcohol stinkt te maskeren, want
je wil niet dat de flikken hen iets kunnen lappen. De buurtelijke
ramptoeristen verklaren je nu echt helemaal gek. Mijn moeder ook,
maar dat deed ze allang, ze laat je doen.
Dat
was jij. Een absurd groot empathisch vermogen, de wens om iedereen te
verenigen, allemaal even gewoon, allemaal evenveel waard. Behalve zij
die autoriteit hadden, zoals de flikken. Wie een uniform droeg, die
had het verkorven. We stonden wij daar te kijken naar onze kapotte
gevel. Jij en ik konden er mee lachen. Mijn moeder iets minder. En ik
citeerde Kurt Cobain: Beautiful as a rock in a cop's face. En
jij zei iets van dat je niks moest weten van die Kurt Koppijn, die
zelfmoordenaar. Ja, zeer consequent.
Maar
in empathie voor de zwakke medemens was je wel consequent. Je kwam al
eens thuis met een dakloze. En je stopte voor lifters. Ook als het
gekke dominees waren die ontzettend ranzig stonken, omdat ze
prediken boven persoonlijke hygiëne stelden. Voor ex-gedetineerden
had je ook een enorme zwak. Want dat waren pas slachtoffers van het
systeem. Of je trok al eens bij een bende daklozen, met een zak vol
flessen wijn. Een beetje de kerstman voor verkleumde bedelaars.
Gewoon zomaar, voor de fun. Omdat het niet hoorde. Omdat je graag
choqueerde. En wat choqueert meer in een hebberige maatschappij als
random vrijgevigheid zonder iets terug te verwachten?
Dat
moet ook in mij zitten. Vandaag klampte mij een Roma-zigeuner aan bij
het Centraal-Station in Brussel. Hij toonde mij een
doktersvoorschrift. Zijn dochter had een vaccin nodig. Hij smeekte
mij om samen met hem naar de apotheker te gaan en het te betalen. Het
zou niet veel kosten. 5 euro of zo. Het koste 22 euro. Nou ja, en dan
duw ik dat geld in zijn verweerde pollen, en denk, ik ben toch echt
gans zot. Gans zot, of alleen maar de zoon van mijn vader, en koppig
aan de kant van al wie verschopt wordt. En die apotheker zag ik
denken: what the fuck, wat een weirdo. En hij had het niet op die
Roma. En zo klopt het nog steeds, niks zo goed als een beetje
goedzakkigheid om mensen de ogen te laten uitwrijven.
De kleine Larousse. Het is één van de
eerste boeken die ik mij herinner, samen met het geschiedenisboek
'het woeste wilde westen'. Het lag altijd naast je oude typmachine.
Je bent altijd met een typmachine blijven schrijven. Je hield van dat
luide tikken. Het zijn de eerste geluiden die ik mij herinner. Jij
boven, rammend op die typmachine. Ik beneden, spelend met playmobil.
Nog voor ik kon lezen of schrijven, deed ik je na en ramde ik op die
typmachine. Het lint met de inkt verschoof dan al eens. En het deed
je schrijfarbeid van de avond tevoren geen goed. Maar ik moest het
toch doen, dat snap je wel, in de voetsporen van mijn vader treden,
zo snel mogelijk. Leren lezen en typen kon later nog. Blind typen was
één van mijn eerste doelstellingen. Blind typen was toen het
summum. Als je dat kon, was je schrijver in mijn ogen. In de praktijk
bleek het toch nog net iets ingewikkelder. Dat schrijven. Ik vroeg
waarom zoveel schrijvers kapot gaan aan het schrijven en zoveel
drinken ook. Alle goeie schrijvers gaan er aan kapot, zei je.
Damn, dan moest ik niet alleen een schrijfcarrière plannen, maar ook
hoe ik er aan kapot moest gaan. Of bracht het ene gewoon vanzelf het
andere mee? Van de drank kan ik niet sneuvelen, want ik drink niet
graag. Misschien ben ik daarom niet uitgegeven.
Jij dronk wel altijd als je schreef,
maar nooit excessief. Duits bier met veel hop. Of in het begin nog
Safir, het bier van Aalst. Later zwoor je wel nog bij glazen van
Safir, maar je dronk toch Duits bier. Safir was overgenomen of
failliet. Maar tot dan moest het Safir wezen. Want dat was niet zoet.
Dat kon ook niet. Een bier uit proletarisch Aalst, zou geen bier zijn
als het niet bitter was. Je vond het een groot affront dat pilsbier
met de jaren altijd zoeter werd. Dat vond je hypocriet. Een truc om
de kinderen te verleiden. En een schop tegen de schenen van de
werkmens. Pilsbier, hun champagne, zoet maken. Dat was lelijk. Het
bier van de werkmens moet bitter zijn, zoals hun leven bitter is. En
zeker in een stad als Aalst. De stad van Boon en Daens. Waar we
marginaliteit beleven als verheven kunst. Voor een buitenstaander
valt dat niet te begrijpen. Verliefd op de lelijkheid.
Dat is nu aan het veranderen. Het
stadscentrum is een winkelcentrum geworden. Maar je hebt nog van die
plekken, vooral bij het station. Waar een ladderzatte bouwvakker je
's nachts bij je arm grijpt, en zonder je naam te vragen, naar een
café sleurt of draagt -die bouwvakkers hebben kracht-, je trakteert,
vraagt wat je doet. Ik zeg dan trots, maar met gebogen, bescheiden
hoofd en in het dialect, je mag toch nooit je roots vergeten, dat ik
journalist ben. En dan slaat die gast mijn arm ver uit de kom en
sleurt die bouwvakker mij letterlijk mee naar een frituur en zegt
tegen de uitbater: Kijk, zie, deze gast hier is journalist, die
gaat eindelijk in de gazet zetten dat gij hier het slechtste frituur
van 't stad hebt, met foto's en al. En dan bulderlacht hij. En
zegt: Ik moet om zes uur deze ochtend al op het dak zitten. Maar
we gaan nog niet naar huis he. Kom aan, en weer sleurt hij je een
café binnen. En als je niet goed oppast, heb je een hele nacht op
zijn kosten gedronken. Ook al moet hij weer en wind en hoogtes en
blakerende zon trotseren voor elke euro. Dat is Aalst. Daar schreef
jij over. Lang voor ze er een film over maakten. Maar ja, zoals
gezegd, jij had geen geluk. Je had geen uitgeefstrategie. Geen
connecties. Niet de moed om de boekenmarkt te onderzoeken, een blik
te werpen op hoe uitgeverijen hun fondsen in elkaar puzzelen. Geen
moed, en ook geen tijd en geen energie. Dat mogen we ook zeggen, in
all fairness.
Je werkte in drie ploegen. Toen je nog
niet te kapot was, ging je in je vrije tijd ook nog eens noten
'snoesteren' om wat bij te verdienen. Geen idee eigenlijk wat dat
betekent, achteraf gezien, 'snoesteren'. Sorteren, zeker?
Zeg, die Larousse, die dook terug op,
op een heuglijkere plek. Dat moet je echt weten. Op de redactie, bij
de krant. Die ligt op onze grote werktafel, waar ik en drie collega's
aan zitten. En die gaat langs de handen van ons allemaal. Het is een
Vandaele, maar krek hetzelfde formaat en dezelfde kleur en even
versleten als onze Larousse. Dat in een tijd waar zoveel
woordenboeken en encyclopedieën een muisklik verwijderd zijn. Dat
zou je zeker bevallen zijn. Weet je, jij hoort veel meer thuis op die
redactie dan ik. Het is geen toeval dat die Larousse daar terug
opduikt. Het is zeker geen toeval. Solidair, zo heet de krant. Weet
je hoe die vroeger heette? De Rode Vaan. Die ken je wel. Dat is de
krant waar Louis Paul Boon vlak na de Tweede Wereldoorlog aan de slag
is gegaan. Kan de klok dan ronder zijn?
Ik groei op, met mijn eerste
herinneringen, jij, boven, op een kamer, met enkel glas, ijskoud, met
ijsbloemen in de winter op de ramen, jij altijd gekleed in je Engelse
vliegeniersvest, een leren jas met schapenwollenhals. Een Safir naast
je en die kleine Larousse. In de stad van Boon. Op minder dan een
kilometer van het huis van Boon. Waar hij zich als Isengrinus
terugtrok, zoals hij beweerde. En dan twintig jaar later, heb ik de
job die jij altijd wilde, schrijf ik voor een krant en duikt dat boek
weer op, in een tijd waar zo'n naslagwerken naar het stort verdwijnen
of toch naar kringloopwinkels. Opnieuw: dat is geen toeval.
Iets zegt mij dat je er veel meer van
genoten zou hebben dan ik. Je was niet tevreden, maar je had wel het
potentieel om tevreden te zijn. Met die job van mij was jij tevreden
geweest. Zelf vind ik dat ik nooit genoeg gepresteerd heb. Ik heb
jouw droom ingedronken, als een spons opgezogen, en nu weet ik niet
te zeggen wat er exact moet gebeuren om te zeggen: voila, de droom is
gerealiseerd. Permanente voldoening is mij vreemd. Er knaagt altijd
een stem: je doet niet genoeg. Ik heb wat te bewijzen. Misschien niet zozeer dat ik kan
schrijven, maar
moeilijker, ik wil bewijzen dat een dooie kon schrijven. Want je kon
verdorie schrijven. Alleen weet haast niemand dat nog.
Een kerel vroeg mij
ooit, na het lezen van een van mijn eerste stukjes, of ik soms een
Johan Anthierens in de familie had? Dat moet jij geweest zijn. Je had
een pakkende stijl, gedreven op een uitzonderlijke en bizarre
mengeling van levenslust en levensangst, die combinatie die zwarte humor baart. Zo is mijn tweede manuscript
mij trouwens ooit beschreven: 'een opgefokte, onaflatende strijd
tussen doodsdrift, levensangst, obsessief genot en drang tot leven'.
Ja, de commentator had iets barokkigs in zijn taalgebruik, maar hij
meende het heel serieus. Het zijn zo'n korte reacties die je als
beginnende schrijver aan de schrijf houden. Die kreeg jij ook, maar
niet van een gepensioneerde ambassadeur die op zijn appartement
tussen de boeken leefde en dus als criticus toch iets van gewicht in
de schaal wierp. Wel van vrienden, en van dienstplichtigen, de kerels
die mee de brieven lazen, die je dagelijks stuurde aan je neef in het
leger. Brieven vol humoristische wanhoop. En veel voetnoten, als een
poeta doctus, verwerkte je veel zoekwerk in je brieven. Opgezocht in
die kleine Larousse.
We
mogen niet onze job zijn, maar da's gemakkelijk gezegd
Ik heb nu al enkele keren naar u
verwezen als een arbeider. Waarom is dat eigenlijk zo belangrijk?
Omdat een mens in onze samenleving toch grotendeels in een vakske
gestampt wordt. Mensen kijken waar uw loonbriefke vandaan komt en ze
bepalen hoeveel tijd ze nog in u willen steken. Wandel eens als
arbeider de gemiddelde receptie binnen. Wie gaat er zich op een
arbeider smijten om mee gezien te worden of voor de interessante
verhalen? Nochtans heeft die mens verdomme zeer interessante
verhalen. Maar er hangt geen glamour rond. Tenzij de glamour van ver
weggestoken, eigenlijk buiten de samenleving, op een kleurloos
fabrieksterrein gevaarlijk werk te doen. Arbeiders zijn de paria's
van onze maatschappij, maar zonder arbeiders zat ik hier nu niet het
verhaal van mijn vader te typen op een laptop, want die laptop zou
niet bestaan, de tas waar 'k chocomelk uit drink, zou niet bestaan en
de zetel onder mijn gat zou niet bestaan. Het kan wel zijn dat er
daar 'investeerders' met veel poen aan te pas zijn gekomen, ergens
along the way, maar die hebben niet die laptop, die zetel en die tas
gemaakt. Zo ver zijn we allemaal mee.
Arbeider zijn, 't is een stigma. Een
mens zonder eelt op zijn pollen denkt direct, ah, dat is een
ongeletterde bruut die niks anders doet dan repetitief werk en in 't
weekend zwaar in den drank vliegt om 't stof door te spoelen. Ga met
zo'n stigma door 't leven. Uw werkoverall wordt al rap een blauwe
dwangbuis. En dan durf ik u nog verwijten, pa, dat ge u stoer
voordeed. Ja, ge zou van minder. Iedereen heeft zijn trots.
Als ge er uw geld niet meer verdient,
dan is het alsof het niet bestaat. Uw Frans, Engels en uw Duits waren
echt goed. Beter dan veel huppeldepupsecretaresses, bedienden of
leerkrachten. Maar ge kreeg er nooit geld voor, dus die capaciteiten
bestonden niet. Ge moogt gij in uw vrije tijd zoveel Der Spiegel of
The Times lezen als ge wilt. Het telt niet. Want het is niet
verrekend in uw loonbrief. Op basis van uw loonbrief zijt gij een
onwetende barbaar, die als er niemand zo sluw en slim was geweest om
een fabriek te laten bouwen, nog zou verhongeren ook. Zo erg gaat dat
beeld van de arbeider in sommige kringen. Die kringen waar ze geen
eelt op hun handen hebben.
En dat is intriest om te zien, pa. Gij
die na uw werk doodmoe toekwam met een vreemd chemogeurtje van
gebakken rubber in uw kleren en in uw poriën en dan evenkes tegen
mij, uwe kleinen, uitlegde hoe Von Stauffenberg bijna Hitler had
opgeblazen, maar dat heel die Duitse anti-Hitlerkliek nog altijd even
ziek was als Hitler. Ze hadden gewoon geen goesting om de oorlog te
verliezen. Of als ge uitlegde waarom de Amerikanen nu eigenlijk op
hun doos hadden gehad in Viëtnam. Of waar dat mei '68 over ging en
waarom er van heel die bevrijdende spirit van de sixties dan plots
niks meer over was. Of welke dialectische relatie er was tussen
fictie en 't echte leven. Dat doet allemaal wreed zeer, om u horen
lezingen te geven. Alleen voor mij. En diezelfde shit jaren later aan
de unief, met veel minder animo, uit de mond van een paar proffen te
horen. Die 't niet kwamen vertellen na acht uur travakken in 40
graden celsius ergens in een lawaaiierig kot waar ze auto-onderdelen
persten. Nee, serieus, godverdomme, van dat stereotyp beeld van die
arbeider klopt nul de botten. Ge las drie kranten per dag, elke
documentaire had ge gezien en gewoon voor de fun zat ge
encyclopedieën te lezen. Gewoon zo. Van a tot z. En dan moet ik nu
op de trein truttenmiekes en gekostumeerde weekdieren horen lullen
over stupide blockbusters op weg van en naar een onnozel bureaujobke
dat ze dan nog zwaar vinden ook. Waarom hebt gij het u zo moeilijk
gemaakt?
God, jongen, nu schuif ik de schuld van
uw ongeluk nog in uw schoenen ook. Hoe gevangen gij zat in angst. In
een destructieve mantra: er is voor mij geen ontsnappen aan 't
fabriek. Als Boon een tedere anarchist was, waart gij een
fatalistische anarchist. Ge zette uzelf buiten het systeem. Ge klopte
die uren in 't fabriek en daarna dook ge in de geschiedenis en in
zwarte humor om u te verkneukelen: kijk eens hoe door en door slecht
die hele mensheid is (die mensen mentaal laat verwelken in fabrieken
om de zakken van een paar sluwe vossen te vullen). En bijscholen wou
ge niet doen, zelf een zaak opstarten, 't idee alleen maakte u
panisch, want als kleine zelfstandige maakten ze u helemaal kapot.
Toen ze u op 't fabriek aanboden van voorman te worden, en wat te
klimmen in de pariahiërarchie, weigerde ge: Ik ga de jongens niet
wat gaan opjagen. Want ja, dat is de taak van de voorman. Ze
betalen u een beetje meer en ge kweekt wat minder eelt op uw handen
om de rest op te jagen. Ge zijt gij dan een goed doorvoede versie van
een kapo uit de concentratiekampen. Bizar eigenlijk dat ge uzelf dan
niet helemaal buiten het systeem hebt gezet. Waarom dan naar die
fabriek trekken? Ge had u ook kunnen opsluiten in een klein kamerke
en kunnen schrijven. Het zou een pak vlotter gegaan zijn zonder al
die vermoeidheid, rug-en nekpijn. En ge gaf toch geen zak om luxe. Al
't geld dat ge verdiende, gaf ge af aan mijn moeder. Geld was gelijk
een vuile ziekte voor u. Ge behandelde het ook echt zo. Ge hebt
nooit, maar dan ook nooit, niet ene keer, geld in uw portefeuille
gehad. Ge verfrommelde het altijd en propte het gewoon in de zakken
van uw yeansbroek. Er heeft u wel nooit iemand kunnen bepikken.
Het was mentaliteit van een hele
klasse. Zij tegen ons. Zij met poen en macht tegen ons die moeten
krabben en afzien voor elke euro. En zij waren altijd alleen zo ver
geraakt door veel te bedriegen. En bedriegen was niet aan ons
besteed. Het zijn zotten die werken. Brave zotten.
Uw schoonbroer zat op 't zelfde
fabriek. Die is wel gaan bedriegen. Die heeft een aannemerszaak
opgestart, met rotslechte service tegen veel te hoge prijzen. Die was
niet bang van faillissementen en wat gepruts met papierwerk en gaten
in de wetgeving. Die is relatief rijk nu en doet geen klop. Hij zet
zijn onderbetaald werkvolk 's morgens af met zijn camionette en de
rest van de dag is hij bezig met de paardenkoers en kijkt hij naar
dvd's van FC De Kampioenen. Godverdomme, alleen dat konijn kon die
dvd's in huis halen van een programma dat tot in den treure herhaald
wordt op den tévé.
Maar die weg zat er niet in. En hoe
stoer ge ook waart, eigenlijk mogen we hier op uw urne markeren:
gecrepeerd aan...braafheid. En angst. Er is geen hoop, en laat dat
een troost zijn.
Godverdomme, er is wel hoop. Er is
altijd hoop. En laat dat een reden zijn om altijd los te breken van
situaties die ons niet aanstaan.
Ge hebt het eigenlijk gestoord lang
volgehouden. Wat een discipline, kerel. Om zo lang te functioneren in
een gevangenis, opgetrokken door een aantal tegenslagen in uw jeugd
en in stand gehouden door uw angsten en vooroordelen, zowel in u als
in de samenleving, en uw uitzonderlijke aversie voor ellebogenwerk.
Er zat meer eer in het werken met uw handen, moet ge gedacht hebben,
en dat kan waar zijn, maar ge zijt er wel door gesneuveld. Als de
wereld u er niet voor eert, zal ik het toch doen.
Het fuiven in uw plaats, ging moeilijker dan het studeren in uw plaats
Mijn moeder. Ja, William, je moet
toch niet zo overdreven treuren, want, kom, hoe vaak zagen jullie
elkaar eigenlijk? Bijna niet toch? En dan nog zeiden jullie haast
nooit wat tegen elkaar.
Wij geen contact. Dat is waar en niet
waar. We werkten als ik nog erg klein was, vaak ik in de tuin. We
plukten samen prinsessenbonen. Ik durfde inderdaad nooit een woord
tegen je zeggen. Je was objectief gezien al reusachtig, 1 meter 88,
voor mij was je God. Een mix van James Dean, Clint Eastwood, John
Lennon en Arnold Schwarzenneger. Je schreef, je had altijd een witte
T-shirt, een jeans en een leren jas aan, je had zo'n ronde bril als
John Lennon en ook zijn gezicht een beetje, met die neus, en je
bodybuilde, zonder vuile producten te spuiten kreeg je een enorme
biceps. Je trainde twee uur per dag, zeven op zeven, en vijf dagen op
zeven bakte je rubber in de fabriek, loodzwaar werk met veel trek- en
sleurwerk aan dingen van 40 kilo. Ik zeg dingen, want ik weet nog
altijd niet wat je precies moest doen. Ik weet alleen dat het zwaar
was, dat het je in de vernieling hielp, dat het niet gezond was en
dat het beter betaalde dan de meeste ambtenarenjobs. Voor een
ambtenarenjob had je wel het verstand, misschien juist net te veel,
maar geen connecties. En ja, geen geluk, maar dat zeiden we al.
Dus nee, ik zei nooit wat tegen je. En
toch zaten we vaak samen. Hele zomers lang zaten we samen, misschien
niet dicht op elkaar, maar toch minstens onder hetzelfde dak, te
lezen, ik strips, jij kranten, en we luisterden naar vinylplaten. Is
dat geen contact?
Je was er. Je was er altijd. Ook als ik
al op kot zat. Bijna wekelijks kwam je mij met de auto bevoorraden.
Kan mij niet herinneren dat ik dat echt vroeg. Je deed het gewoon. In
het begin ervaarde ik het als een bevrijding en een overwinning om
zelf naar de winkel te gaan, daar op kot, want als enig kind steek je
natuurlijk nooit een poot uit, tot je ontsnapt aan 't ouderlijke
nest.
En op de prijzen letten, een avontuur
op zich. Mijn eerste jaar op kot, spaarde ik 500 euro op van mijn
zakgeld, omdat ik nooit een voet buiten de deur zette, tenzij om naar
de les te gaan en rondjes rond het park te lopen om zes uur 's
ochtends, drie ochtenden in de week. Zo gedisciplineerd was ik, zo
hard wilde ik slagen, dat eerste jaar slavistiek. Om jou trots te
maken, om iets of wat te compenseren voor al dat gebrek aan geluk van
jou. En omdat onze hele kenissenkring mij liever zag falen, want zo'n
kleinen uit een arbeidersmilieu moest het toch niet te hoog in zijn
bol krijgen. They hate you when you're clever and they despise a
fool. Ik denk nog vaak, al het geluk dat jij niet had, hebben de
Goden aan mij gegeven, ter compensatie.
Waar ik echt dankbaar voor ben, om het
lekker emo te stellen, is dat je mij nog zien opbloeien hebt, die
jaren op kot. Eindelijk die eerste vrouwen. En verdraaid mooie. Toen
de eerste thuis bleef slapen, zei je trots tegen de buren: Er is
hier iets toegekomen van 1m80. Je had iets met lengte. Je vond dat
belangrijk. Grote mensen vond je stiekem beter dan kleine mensen. Op
dat vlak had je ook weer geen geluk, je zoon is nooit groter geworden
dan 1m74. Ik had als kind te weinig geslapen, was je verklaring. Je
moest mij altijd slapend naar boven dragen. En vijf minuten later
stond ik daar weer. De tv was 's nachts interessanter dan overdag.
Maar die eerste die thuis kwam, ja, die
was met hakken aan zo ongeveer 1m80, dat is waar. En toen moet je
toch eindelijk gedacht hebben: oef, hij kan dan toch vrouwen
versieren, en wat voor een. Ze had een rotkarakter, maar wat een
lichaam, zeg. Dat die eerste de eerste die thuis kwam- thuis heel
vaak kwam en heel luid, was een opluchting voor ons allebei. We
hadden dan niet veel verbaal contact, ik heb altijd, al als kind,
gesnopen dat je het van wereldbelang vond dat een man zijn vrouw kon
bevredigen in bed. Dat merkte ik aan de sekshandleidingen waar ik op
stootte door kinderlijke verkenningstochten in huis, dat merkte ik
aan opmerkingen over mannen met vrouwen wiens ogen meestal afdwaalden
naar andere mannen en ook wel aan de gedrogeerde glimlach van mijn
moeder. Maar goed, van dan af konden er complimenten af.
Dat ik slaagde voor dat eerste jaar
slavistiek hielp ook een beetje. Maar het beviel je niks dat ik zelfs
dan geen pint wilde gaan drinken met maten op café. Je bent
waarschijnlijk de enige ouder die zijn zoon moest pushen om meer uit
te gaan. Dat eerste jaar slavistiek was ik zo serieus dat ik geen
druppel alcohol wilde drinken. Dat heb ik vol gehouden tot de eerste
vijf minuten nadat een naakte vrouw onverwacht mijn kamer binnendrong
en zich naast mij in mijn bed legde, zonder een woord uitleg. Daar
was ik zo ondersteboven van dat ik een fles drank ondersteboven heb
gekapt.
Jongen, toch, jij had er wat anders van
gemaakt als je vier jaar als student op kot had kunnen zitten.
Daarom ging je van heel blij naar heel triest, toen je hoorde dat ik
geslaagd was, dat eerste jaar. Jij had het kunnen zijn. Misschien gaf
je daarom altijd mixed tapes met sixtiesmuziek mee, om tenminste toch
de muziek juist te hebben, daar op mijn kot, als er dan geen
persoonswissel in zat. Het had net zo goed jij kunnen zijn, daar aan
de unief. Zelfde geheugencapaciteit, en meer heb je daar toch niet
nodig. En jij was 1m88 geweest en had als preses tenminste indruk
gemaakt. En je had er nog meer van genoten. En je zou nog leven. Ik
zou nooit bestaan hebben, maar jij zou nog leven.
Je deed je graag stoer voor, maar je
was zo broos. Je koos voor een keihard arbeidersbestaan en dat was
stoer en dat was hard en dat hield je vol onder de zwaarste
omstandigheden. Je lichaam ging helemaal naar de kloten. Je had elke
dag rugpijn, je kreeg vreemde slijmen in je keel van de
fabrieksomstandigheden en je verouderde zo snel als een belegerde,
uitgehongerde, verkleumde Duitse frontsoldaat in midden januari in de
omsingeling bij Stalingrad. En 't ergst van al was: ik overdrijf geen
beetje als ik zeg dat je je ook net zo voelde. Ja, net zo voelde jij
je. En ik met mijn overdosis empathie, ik nam dat over, en voelde mij
ook net zo. Ik liep op mijn veertien rond als een kromgewerkte, ik
had je houding overgenomen. Alleen de eelt op je handen liet zich
niet kopiëren. En de chronische vermoeidheid van het werken in
ploegen.
En als ik zeg dat je euthanasie pleegde
en niet zozeer zelfmoord, ben ik niet ver naast de waarheid, want die
laatste jaren woekerde er wat in je keel. Het begin van keelkanker.
Niet van te roken, want dat deed je niet, maar van de chemische lucht
die je in 't fabriek elke dag binnen zoog.
Je ging fysiek kapot en ook geestelijk.
Er hing er aura rond je van depressie, uitzichtloosheid,
machteloosheid. De wet van Murphy was een troost voor je. Als je er
vanuit ging dat alles bij voorbaat gedoemd was om te mislukken, dan
kon niets je nog teleurstellen.
Dat moet zo gekomen zijn, omdat je als
kind zeer diep teleurgesteld was in je ouders. Twee fuifnummers, die
graag boven hun stand leefden, in de hippietijd van free love net
iets te oud waren om daar zorgeloos aan mee te doen als student, maar
er toch met volle teugen van genoten, ook al hadden ze twee kinderen
en een familiebedrijf, een grote bloemenkwekerij, te runnen. Terwijl
je pa op andere vrouwen zat, zaten de andere bloemenkwekers op de
markt, terwijl je moeder onder andere venten lag, kochten andere
bloemenkwekers de nieuwste, meest modieuze soorten bloemen aan. Ze
gingen failliet, ze scheidden, en jij, toch altijd de beste voor
opstellen schrijven en wiskunde (vreemde combinatie van talent), jij
werd gek van de ruzies en je trok naar de fabriek om je moeder te
onderhouden, als die even geen rijke minnaar lag te vozen. Dat
faillissement heeft je zo'n trauma bezorgd, dat je heel je leven alle
geldzaken hebt overgelaten aan mijn moeder. En die laatste noemt de
bankencrisis nog steeds als één van de hoofdmotieven van je
zelfmoord, hoewel je het financieel eigenlijk pas goed had. Als er
ooit iemand een mentale krak heeft gekregen van de scheiding van zijn
ouders, ben jij het wel. Je vader gaf al je spullen weg aan de
kinderen van zijn nieuwe vrouw. Zijn geweten moet hem toch parten
gespeeld hebben, want hij pleegde zelfmoord in 1982, een jaar voor
mijn geboorte. Je moeder zei me dat hij altijd liever urenlang stond
te discussiëren met de getuigen van Jehova aan de deur, dan in de
serres te werken. En wat ze er niet bij zei: zij zou altijd liever
een Jehova gepijpt hebben in de schuur, al was het maar om te zien of
Jehova's besneden zijn of niet, dan te werken in die serres. Die serres
staan er nog steeds verlaten bij. In een soort niemandsland, ergens
in Hofstade of all places.
Als bloemenkwekers failliet gaan in de
tijd van flower power, we moeten het je ouders meegeven, dat doet
niemand anders ze na.
En mijn grootmoeder zich maar afvragen
waarom ik al jaren niet meer met haar spreek. Op je begrafenis wilde
ze als ouwe doos van 74 zonder baarmoeder mijn 35-jarige nonkel nog versieren, want die leek zo op Elvis.
Als kind heb ik je herhaaldelijk
voorgesteld om samen een stripreeks te beginnen. Jij kon geweldig
tekenen, ik teken niet graag, maar ik wist toen al dat het niet zo
geweldig moeilijk kon zijn om een stripscenario te bedenken. Het hele
huis door lagen immers toch enkele duizenden strips. Als al die
anderen dat konden, waarom wij dan niet? Maar nee, dat was een groot
verschil tussen ons. Als ik dacht: dat kunnen wij ook, zei jij: 'Nee,
die hebben heel erg veel geluk gehad'.
En geluk dat had jij niet. Ik zei:
'Geluk dat moet je afdwingen', en ik zei 'Kijk naar Kurt Cobain, die
jongen zijn talent komt echt niet uit de lucht vallen, net zomin als
zijn succes, die heeft eerst heel hard geoefend, dan heel zijn leven
er op in gezet om succes te hebben, en het is gelukt'. 'Nee', zei
jij, 'die heeft geluk gehad.' En geluk dat had jij niet.
Dat fatalisme spreekt ook enorm uit de
briefjes die je bij je manuscripten stak als je die inzond naar
uitgeverijen of tijdschriften. Een voorbeeld:
Dit is een bundel van mijn nieuwste
verhalen. Als het nergens op lijkt, kan je er altijd nog de kachel
mee aanmaken.
Niet wat je noemt de standaardformule
om een uitgever aan te schrijven.
De reactie van die kerel was:
Ik zou dit geen kortverhalen noemen,
eerder humoristische schetsen, we hebben er niet meteen ruimte voor,
maar ik zou dit zeker niet gebruiken om er de kachel mee aan te
pakken. Probeer het eens bij...
Jij concludeerde dat je geen geluk had
en je stopte met inzenden, en erger nog, je stopte met schrijven.
Talent dat had je of dat had je niet. Echt talent dat stond er zo. Je
wilde niet weten van oefenen, herschrijven, ruwe diamanten slepen was
net iets te veel moeite gevraagd. Je was gewoon te bang voor nog meer
teleurstellingen. Je zoon is koppiger. Kuch.
Nochtans vind ik dat briefje echt niet
zo'n domper op de schrijfvreugde en zelfs tamelijk bemoedigend.
Tegenwoordig krijgen inzenders van manuscripten enkel
standaardafwijsberichtjes, zonder persoonlijke toets. En mij wilde je
ook overtuigen om nooit nog iets in te sturen. Tot je dan in je
laatste week of zo zei: Hij schrijft beter dan mij, ik stond
naast je, jij schrijft beter dan mij kon er niet af, maar hij
schrijft beter dan mij, was verregaand, ik denk niet dat we een
beter compliment gaan kunnen opduikelen. En je kreeg het enkel
gezegd, omdat je het leven en alle competitiedrang van de levenden al
helemaal had losgelaten.
De stripreeks Herman Verkrijt over een
foute leerkracht teert op mijn schoolhaat, die veel
dieper zat dan zomaar wat schoolmoeheid, omdat jij ook naar school was geweest en moderne talen had gevolgd, en je toch in 't fabriek zat. School is een tijdverdrijf, want de kaarten zijn al geschud, het is je afkomst die bepaalt welke job je later krijgt, niet je school. Je hebt die stripreeks nooit
zien ontstaan. Spijtig dat je er niet meer bent om mijn eigenste
stripreeks met veel animo helemaal lekker af te zeiken, want je zou
het rommel vinden, vijf reeksen noemen die je ook niet goed vond,
maar toch beter, en je zou een stuk of tien exemplaren verkopen op je werk,
want het enige wat je echt consequent deed, was jezelf een depressie
aanpraten.
Sinds jij er niet meer bent, verveel ik
mij steendood en heb ik geen drive meer. Om de een of andere reden
moeten we daar een Engels woord voor gebruiken. Vroeger schreven wij
'ik heb geen fut meer' of 'ge kunt allemaal mijn kloten kussen'. Maar
nu is het geen 'drive' meer hebben. Waarom ik geen drive meer heb.
Omdat gij er niet meer zijt. Terwijl ik vroeger om 6u koud water in
mijn gezicht smeet om 12 km te gaan ronddraven in de ochtenddauw. De
enige ochtenddauw die ik nog zie, maak ik zelf.
Er is niemand meer om te overtreffen,
er is niemand meer om een compliment van los te weken dat de moeite
waard is. Er is niemand meer om 'in het gelijk te stellen'. Want als
ik mezelf bewees, dan deed ik het voor twee. Ik wilde ook jouw
capaciteiten bewijzen. Dus als ze mijn schrijfsels uitgaven in het
Sloveens, dan wilde ik dat ook op jouw CV zetten. Zodat je misschien
toch ooit nog eens zou ontsnappen aan de chain gang van de fabriek.
Want die chain zat muurvast rond mijn nek. Wat jij nog had aan
levenskracht injecteerde je tijdens nachtelijke gesprekken in mij. En
je was al dood toen je hier nog was. Al wel een jaar of vijf of zo.
Maar je lichaam zat nog mijn commissie voor ambitieuze
aangelegenheden voor. Overtref die of die. Want je droeg niemand op
handen en al wie iets bereikt had, had vooral hoerensjans gehad, dus
het kon allemaal nog veel beter.
We vonden zelden iets goed. Als we al
een boek goed vonden, was het zelden een Nederlandstalig boek. Ja,
'Ik, Jan Cremer', ja. Maar ging dat echt om de inhoud van dat boek?
Hebben we ons daar niet laten vangen door de hype en de bad boy
attitude van Cremer? De James Dean van de Nederlandstalige
literatuur? Tegenwoordig stuurt die gratis stickers rond met zijn
naam op. Wie die sticker op de meest orginele plek kleeft, wint een
I-pad of zo'n ander digitaal relikwie. Als het schrijven niet meer
lukt, is er altijd nog de marketing. Jij had helemaal geen kaas
gegeten van marketing. Heb ik je dat bij leven en welzijn ooit
gezegd? Alleszin, nu moet ik presteren, alleen maar voor mezelf. En
dat heb ik met je gemeen: ik geloof te weinig in mezelf. Dus het laat
zich raden dat ik als ik een zoon heb, die ga zitten opfokken om te
presteren. Daarom schrijf ik dit boek, om die cirkel te breken.
Hoe krijg ik die fut dan wel weer? Er
is geen instantie die ik kan aanschrijven om mijn maandelijkse
futrantsoen uit te keren, dus dan kan ik even goed de dooie
schrijven, die bij leven en welzijn die fut invulde. Om een voorbeeld
te geven: ik zou meteen drie maand in vasten gaan, moest ge hier nu
plots terug voor mij staan. Want jou onder ogen komen met een
vetlaag, dat is gewoon geen optie. Maar ik schrijf nog wel, zoals je
ziet. Omdat schrijven, naast neuken en beffen, de enige activiteit is
tijdens dewelke ik geen chronische zin heb om jou tegen 300 km per
uur achterna te gaan, enkele dozen slaappillen slikken, een glas melk
drinken om niet te kotsen -tip uit een soap over dokters gepuurd- een
plastic zak rond mijn kop te binden en helemaal nooit meer wakker te
worden. Met op de achtergrond Do Re Mi en All apologies
van Nirvana als muzikale slaapmuts.
Ik hoef niet meer met mijn kop op tv,
om het ganse land te choqueren in een talkshow. Het zou niet meer
lukken ook. Ik kan zelfs geen non meer choqueren. Misschien moet ik
het proberen met een open brief aan Joods Actueel. Maar je leest toch
niet mee. Er is niemand meer om mij op te jutten en te zeggen: je
gaat nog niet ver genoeg. Geen weerwerk meer voor al die andere
stemmen: doe maar rustig aan. God, jongen, het is zo tergend rustig
sinds jij een rider in the sky bent.