Waarover
dit boek niet mag gaan: ikke
Ik groei op in een arbeidersmilieu. Ik
omhels de armoede en dweep er mee. Ik leid als enig kind aan
aandachtszucht, maar dat weet ik nog niet. T-shirt van John Lennon.
Working Class hero. Kapotte yeans broek. Op school vertikken van
algemeen Nederlands spreken, maar wel een streverke zijn. Als ik
goeie punten wil halen, is het om te bewijzen dat mijn pa geen idioot
is, omdat hij arbeider is. En voor de aandacht natuurlijk. Rond mijn
vijftiende krijg ik de klassieke stompzinnige inval dat je nog meer
aandacht krijgt als je negatief gedrag toont en haal plots
opzettelijk rotslechte punten. De trots omwille van mijn sjofele
afkomst, kent ook pieken en dalen.
Maar zeker tot mijn
12 ben ik er fier op dat alles bij ons oud is en meer dan een
tikkeltje aftands. Mijn vader en ik dagen er mijn moeder mee uit. Als
het aan haar lag, ging de helft van ons huishouden op de schroothoop.
Thuis spelen nog tweedehands vinylplaten en cassettes als iedereen al
lang is overgeschakeld op cd's. Ondanks de computerrevolutie zweer
jij bij je oude typemachine om kolderbrieven naar vrienden te typen.
Nooit zullen wij onze bovenverdiepingen kunnen verwarmen. We hebben
pas een badkamer (ook onverwarmd) als ik 16 ben. Tot dan wassen we
ons in een pastic tobbe, vlak voor de kolenkachel. Het zal duren tot
ik bijna een universitair diploma heb vooraleer ik mij goed
aangekleed voel in iets anders dan een kapotte jeans en een
over-sized te vaak gewassen T-shirt. Ja, ja, ik ben dan toch een
sell-out geworden. Ik zit liever in een duur restaurant dan in een
bruin café. O, de schaamte om dat te bekennen.
Maar tot voor mijn
studentenjaren, zit ik volop in de klassenstrijd en spuug ik op alles
wat bediende is of veel geld heeft. Alle macht aan de arbeiders. De
revolutie begint met kleinigheden. Op school sta ik er op om mijn
arbeidersdialect te spreken. Stagiairs sla ik uit hun lood met grove
uitspraken die volgens de boze directrice 'erger zijn dan cafépraat'.
Tegenover schoolkameraadjes overdrijf ik de armoede. Ok, onze auto
is een rammelkar, we maken nooit verre reizen en we kopen geen dure
kleren, maar ik heb genoeg Playmobil om een kloeke maquette te maken
van de slag bij Waterloo en we eten elke dag koninklijk. Tegenover
speelkameraadjes benadruk ik vooral dat er in de winter vriesbloemen
op onze ramen staan. Als ik veel later lees dat er zoiets bestaat als
een theatrale persoonlijkheid, heb ik een groot aha-moment.
Rond mijn elfde ben
ik vet. Veel eten en geen sport. In mijn vrije tijd verslind ik
strips. Ook stripverhalen hebben we bij de vleet. We kopen er een
twintigtal per week. Vijf tantes en twee grootmoeders sponsoren deze
verzamelwoede. Arme mensen geven graag. Helaas associeer ik strips
lezen op een soort Pavloviaanse wijze met eten. Per stripverhaal eet
ik een zak chips of een snoepreep. Mijn vader moedigt dit aan. Hij
wil van mij een bodybuilder maken. Helaas heb ik alleen de
calorie-inname van een bodybuilder. Trainen doe ik pas vanaf mijn
zestiende. En dan nog altijd op amateuristische wijze thuis. You are
your own gym is een prachtig boek. Ik ben te bang van macho's om mij
alleen in een fitnesszaak te tonen. En op mijn zestiende is mijn
vader al te uitgeblust om mee te gaan. Alleszins, ik houd zo'n trauma
over aan mijn periode van obesitas dat duursport vanaf mijn zestiende
een imperatief wordt. Tot jij dood bent.
De eerste macho die
mij trouwens letterlijk de daver op het lijf jaagt, ben jijzelf. Tot
mijn zesde levensjaar durf ik nog ruzie met je zoeken. Als ik echter
zichtbaar een verwijfd (pafferig gezicht, mannentieten!!) en vet
uiterlijk krijg, durf ik je niet meer aankijken. Als je na de late
ploeg thuis komt en mij uit bed wil halen om samen naar de BBC te
kijken, doe ik alsof ik slaap, ook al dat doet dat vreselijk veel
zeer om jou zo te negeren.
Ik zak door de grond
als je mij aanraakt, durf geen woord meer tegen je te zeggen en zal
altijd stotteren als je mij iets vraagt, nochtans ben ik geen
stotteraar. Ik kan in jouw tegenwoordigheid ook onmogelijk grappig
zijn. Dat terwijl ik op school te boek sta als de klasclown en een
leerling die apart moet zitten, omdat hij anders zijn mond niet kan
houden.
Bijna het enige wat
jij en ik samen doen: rommelmarkten afdweilen. Jij op zoek naar oude
vinylplaten die je enkel koopt als ze minder dan 3 euro kosten, ik op
zoek naar stripverhalen, en later naar Engelstalige romans. Mijn
Engels is al op jonge leeftijd absurd goed, alleen in de buurt van
jou krijg ik er geen woord Engels uit. Verder plukken we ook samen
sperziebonen. Een groot stuk van onze tuin staat er vol mee. Op zo'n
onstuimige wijze aangelegd dat we eerder een groentejungle dan een
typisch Vlaams gemillimeterde moestuin hebben. De buren staan er vol
verwondering naar te staren. Bang dat er Vietcong opduikt van tussen
dat groene gevaarte.
Je bent te zwaar
belast door het fabrieksleven om dingen netjes en tijdrovend
conventioneel te doen. En ik ben te onhandig. De sperziebonen maken
we samen schoon, buiten op het terras, terwijl van binnen de klanken
van punk en bluesrock komen aanwaaien. Ik durf nooit een woord te
zeggen en voel me geen persoon, maar een mislukte kopie, een
gehandicapte afsplitsing van jou, mijn grotere, sterkere, mondigere,
knappere, zelfverzekerdere vader. Ik ben te jong om door al je
bombastische gedragingen heen te kijken. Al geloof ik tot de dag van
vandaag, jaren na je eigenhandige euthanasie, dat je ego werkelijk
een betonnen bunker moet zijn geweest. Zo eentje van die Flak-torens
die bij de slag om Berlijn, eind 1945, die nog steeds wijde gaten
sloegen in de oprukkende Aziatische Russenhorde.
Ja, mijn passie voor
geschiedenis heb ik van jou geërfd. Als kind raakten vooral
ongelijke gevechten mij. Als ik met plastic soldaatjes wereldoorlog
II uitbeeldde, had ik nooit genoeg jappen en moffen. Underdogs die
zich fanatiek dood vechten tegen een overweldigende vijand. Als je
opgroeit als underdog raak je snel verknocht aan alle andere
underdogs, zonder toen veel aandacht te schenken aan ideologie. Het
gevoel van onderdrukking beheerste ons.Als een bitterzoete koorts die ons vervulde met koppigheid, drang om te weten en een bovengemiddeld grote pijngrens, om ons toch op iets te beroemen.
En ik moet zeggen:
je zelfmoord was een bui die ik als kind al zag hangen. De
overweldigende vijand waren het fabriek en de maatschappij die mijn
diplomaloze, doch bijzonder intelligente vader, die de
kwaliteitskranten verslond en elke dag zijn ziel leegtypte, geen
enkele kans gaven. Pas veel, véél later durfde ik afstand doen van
die visie en je en gebrek aan optimisme verwijten. Pas toen zag ik
hoeveel faalangst er in jou zat. Je angstquotient hield je
intelligentiequotient mooi in evenwicht, zodat je nooit iets ondernam
dat enige kans van slagen had om je situatie te verbeteren.
Ik durfde pas laat
bekennen dat ik heilig en domkoppig geloof in de self-made man uit de
American dreams. Er is trouwens nog iets dat jij en ik samen deden:
zandkastelen bouwen op het strand van Bredene. Als onze kastelen dan
onvermijdelijk afbrokkelden in zee, werd ik zo triestig als toen ik
de kruisweg van Jezus zag op het einde van de kaskraker 'Ben Huhr'.
De onvermijdelijkheid van lijden zat er al vroeg diep in. Nog steeds
geloof ik dat ik altijd al in de rouw was, omdat jij jezelf had
afgeschreven en ik moest leven in jouw plaats. En alle dingen moest
proeven, die jij niet of te weinig had geproefd. Dat geeft mij het
gevoel alsof ik altijd te snel heb geleefd en van het ene extreem in
het andere ben gedoken. Om maar te bewijzen: pa, je bent je leven
waard, blijf nog bij ons, kijk eens wat een vedette je zoon is! Dat
heeft hij alleen aan jou te danken! Blijf toch bij ons, dat universitair diploma is ook van jou.
Toen je het dan
eindelijk deed, was mijn vergoddelijking van jou helemaal af.
Instant martelaarschap. Je had geleden voor mij, om mij, pas
afgestudeerd aan de universiteit, een beter leven te geven. Merci,
merci, merci. Godver, wat heb je dat goed gedaan, dat meen ik
serieus.
Maar...
Als je ooit
verrijst, moet je echt wel met meer vrolijkheid opstaan, ik kan de
wolk uitzichtloosheid echt niet nóg eens aan. Al kan ik de zwarte
humor die er het gevolg van was dan nog zo goed smaken. Pa, wees
optimistisch of wees niet. Dus dan maar niet, hoor ik in de verte.
Nog vijftig pagina's
van de 53, ééntje voor elk levensjaar. Kerel, nu moeten we het echt
over jou hebben en niet meer over mij. Over mezelf lullen kan altijd
nog. Maar als ik jou geen biografie schrijf, dan doet niemand het
meer. Een biografie voor iemand die volgens de normale
geschiedschrijving nooit een biografie of zelfs geen voetnoot zal
krijgen, maar er toch een verdient, als ode aan de levenskracht in
jou, die het dan misschien nooit tot het podium van de
wereldgebeurtenissen heeft geschopt, maar godverdomme toch
opmerkelijk was, ook zonder de camera's van het avondnieuws.
24-02-2013 om 00:00
geschreven door Tederdraads 
Tags:William Peynsaert
|