De wraak van Gregorij. Onze gast begint de ochtend
van dag vijf met de boel op zijn kamertje kort en klein te slaan. Vervolgens
eist hij tot driemaal toe luidkeels ontbijt.Meer bepaald in de vorm van
gebakken aardappelen. Na zijn ongevraagde verbouwingswerken weigert mijn moeder
deze klaar te maken. De koffiekoeken die Matthijs en ik onder witte vlag naar
hem toewerpen, schopt hij terug met de woorden: Jullie graanrommel moet ik
niet! De Vodka van gisteren was nochtans graanvodka en die ging er bijzonders
goed in. Na drie uur van bikkelharde onderhandelingen komen we tot een
compromis: Gregorij belooft inschikkelijker te zijn en met ons uit wandelen te
gaan, indien hij de gebakken aardappelen krijgt met enkele schijfjes tomaat en
ook een glaasje Vodka.
Ik wil zeggen dat die dus van graan gemaakt is, maar
Matthijs schopt mij onzacht tegen het scheenbeen aan. Ik grijp hem bij zijn
keel, maar mijn pa, weet ons te scheiden. Waarom zijn jullie ook niet gewoon
economie gaan studeren? Geen kans dat je daar ooit te maken krijgt met Russen,
want die hebben geen economie. Pa heeft zo zijn vooroordelen. Gregorij krijgt
al zijn eisen ingewilligd. Moeder weten we tijdig het rattenvergif te
ontfutselen. Zo krijgt Gregorij aardappelen waarvan je na consumptie niet
schuimbekkend over de vloer rolt. De details van onze levensreddende ingreep
hangen we maar niet aan zijn neus. Gregorij schrokt alles naar binnen. Na zijn
ontbijt keilt hij de lege pan naar iemands hoofd, het mijne namelijk. Matthijs
verbiedt mij te reageren. Gezien pa al klaar staat voor een interventie, laat
ik er het er bij. Gregorijs woorden: Sorry, ze ontglipte mij., laat ik over
mij heen gaan.
Hierop gaan we vredig op wandel.
Dat gaat hooguit vijf minuten goed. Gregorij ziet opeens berkenbomen staan. Het
effect daarvan hadden wij nooit kunnen voorspellen. Onze gast krijgt me daar
een aanval van heimwee Gregorij zakt op zijn knieën, rukt zijn haren uit en
barst uit in de meest jammerlijke snikken, doorspekt met odes aan Moedertje
Rusland en dat in het Russisch natuurlijk. Ik voel meteen nattigheid. Hier
komen Matthijs en ik niet ongestraft mee weg. Alle oudjes in mijn straat,
nieuwsgierige aagjes van de gemeenste soort, hebben vanachter hun gordijnen
alles in de mot. Gezamenlijk stormen ze buiten. Dat doen ze ook als er een
ambulance passeert. Dan willen ze zien waar die stopt. Tenzij het er eentje
voor henzelf is, want dan liggen ze liever ergens halfdood. Bijvoorbeeld op de
keukenvloer of in hun kippenhok. Ook nu onderbreken ze hun aanbidding van het
televisiemedium. Ze storten zich op ons. Die dementerende gekken denken dat wij
Gregorij zwaar mishandeld hebben, dat we een illegaal gebruiken als
persoonlijke slaaf. Zonder verdere vragen gaan ze aan het slaan met hun
wandelstokken, looprekjes en ook een enkele tuinschaar. Want als een oude van
dagen niet voor tv zit, is hij zeker zijn gazon aan het kortwieken. Onder al
die slagen, krijgen we vanzelfsprekend niet uitgelegd wat er werkelijk gaande
is. Dus zetten we het op een lopen.
Het bejaarde volkje ontfermt zich
over Gregorij. Hij krijgt thee aangeboden met van die muffe koekjes die elke
Belg boven de 65 in huis schijnt te hebben. Al snel zien ze hun fout in.
Gregorij scheldt hen de huid vol. Hij maakt hen een looprekje afhandig en gaat
op zijn beurt aan het slaan. De oudjes vluchten terug naar hun televisie.
Grigorij vervoegt ons bij onze schuilplaats. Kom vanuit die boom, stelletje
angsthazen. We klimmen inderdaad naar beneden en zetten de wandeling verder.
Tot onze verbazing verloopt alles goed. De zomerzon verkwikt ons, de vrede
lijkt teruggekeerd, Gregorij vertelt ons zelfs een mop. Wij forceren een
glimlach. De wankele harmonie is natuurlijk een kort leven beschoren. Al snel
komt er een vervaarlijke stoorzender opdagen.
Een kwaadwillend lot grijpt in,
en wel in de vorm van een eekhoorn. Dat onze oosterburen een tikkeltje
buitensporig bijgelovig zijn, wisten we al langer, maar dat het zon proporties
aannam dat konden wij nooit vermoeden. Gregorij ziet een eekhoorn oversteken,
een kleine, onschuldige eekhoorn. Wij staan vertederd te kijken, maar onze gast
gaat er meteen vandoor, zo snel als zijn benen hem kunnen dragen. Hij klautert
dezelfde boom in waar wij net uitgesprongen en daar blijft hij zitten tot het
schemert. Jullie gaan mij vermoorden, jullie gaan mijn vermoorden., zegt hij
almaar door. Maar nee, zeg ik, mijnheer Gregorij de angsthazige, daar zijn
wetten voor voorzien, die laten ons niet toe jou te vermoorden. Hoe graag we
dat ook zouden willen.
Tenzij we het natuurlijk op een
ongeluk laten lijken. Je weet heus zelf dat een ongeluk in een klein hoekje
zit. Je zou versteld zijn als je wist op wat voor bizarre manieren mensen
zichzelf onthoofden met, neem nou, een tuinschaar. Gregorij brengt de rest van
de dag niets begrijpelijks meer uit. Hij schudt en beeft zo hard, dat de boom
al snel de helft van zijn gebladerte verliest. Ik doe alsof ik een tuinschaar
in mijn handen houd. Gregorijs kreten gaan door merg en been. De oudjes snellen
hem nu niet meer ter hulp.Het is avond en s avonds is er familie op de buis in
combinatie met herhalingen van FC de Kampioenen. Op zon moment moet het huis
van een Vlaamse bejaarde al aan de vier hoeken branden voor hij met zijn
artritische krent uit de zetel komt.
Matthijs smeekbeden alstublieft
op te houden met het pesten van onze gast hebben geen effect. Mijn sadisme komt
in volle kracht opzetten. Ik vang de eekhoorn, plaats hem op mijn schouder en
voer hem nootjes. Ondertussen boots ik wolfsgehuil na. Gregorij komt al snel in
een psychose terecht. Hij begint zich hoogst merkwaardig te gedragen. Tenzij
het in Rusland de gewoonte is de schors van berkenbomen af te likken terwijl je
met beide vuisten op je slapen inbeukt. Matthijs en ik hebben het nu wel gehad
met onze logé. We bellen de dienst immigratie met een anonieme tip. Er komt een
busje met mensen in een witte jas om Gregorij op te halen. Matthijs en ik maken
rustig onze wandeling af. We keuvelen volop over ditjes en datjes zoals wij dat
zo graag doen. Van Gregorij horen we verder niks meer. Zijn bagage schenken we
aan spullenhulp. Zijn universiteit stuurt twee verontruste mails, maar die
laten we wijselijk onbeantwoord. In het Russische leger benemen zich jaarlijks
duizenden rekruten van het leven, de Russische regering ligt echt niet wakker
van een verdwenen student neerlandistiek.
Matthijs stelt voor het met een
list te proberen. We kloppen aan bij Gregorij. Wanneer we zoals verwacht weer
geen reactie krijgen, wandelen we weg. Ondertussen roepen we luidkeels: Tja,
dan gaan we al die Vodka helemaal zelf moeten opdrinken! We doen alsof we er
vandoor zijn en jawel, we horen het knarsen van de sleutel in het slot.
Gregorij treedt uit zijn isolement! Hoezee!! Dat moeten we vieren. We halen de
vermelde Vodka boven. Eindelijk, eindelijk gaan we ons Russisch bijschaven. De
snelheid waarmee onze gesloten logé zich ontpopt tot een vlotte prater slaat
ons met verstomming. We hebben het uitgebreid over het leven in Rusland, over
de verschillen tussen oost en west en nog veel meer.
Gregorij brengt ons de
kunst van het toasten bij. Hier bij jullie, zegt hij, drinken jullie maar
raak, elk drinkt wanneer het hem zint. Wij doen het anders, wij maken er iets
speciaals van, iets heiligs zelfs. Telkens hij naar zijn glas grijpt, worden
wij geacht dat ook te doen. Weigeren staat gelijk aan een oorlogsverklaring. En
wij maar kappen dus. Op de kennismaking, op de vriendschap, op de vrede tussen
de volkeren. Zo verder tot diep in de nacht. Wat gaat het goed denken Matthijs
en ik samen. Eindelijk hebben we de sfeer die we wilden. Tot ik in mijn
oneindige dwaasheid Gregorij uit zijn tent wil lokken. Ik hef het glas hoog en
spreek als volgt:
Weet je waar ik niet tegen kan:
Russen nog steeds Untermenschen in de ogen van mijn vader- die Amerika
reduceren tot wolkenkrabbers en pochen over hun uitgestrekte steppe. Alsof
Amerika geen uitgestrektheid heeft! Verdrinken in verzuurde borsj graag, die
kloefkappers! GOD BLESS AMERICA!!! Waar ik verder niet tegen kan:
mensen die dagelijks Amerikaanse cultuur INdrinken via film, muziek en tv en
melken over hoe gekant tegen Amerika ze wel niet zijn. Naar de Goelag met die
klojos. Verder: Mensen die tegen Hitler zijn, maar niet tegen Mao. Kijk,
Hitler blijft een verwerpelijke massamoordenaar, maar die waste zich tenminste.
Komt nog bij: mensen die doen alsof Stalin een lieverdje was. Je soldaten
achter rijdende vrachtwagens binden omdat ze zich - allicht in begrijpelijke
omstandigheden hebben overgegeven is gewoon kierewiet.
Na een minuut van de ijzigste
stilte zit Gregorij mij achterna met een keukenmes. Iets in mijn, ik geef het
toe, beschonken betoog, zint hem niet. Is het de commentaar op Stalin of zijn
de lovende woorden aan het adres van Amerika genoeg reden voor een casus bella?
Wie zal het zeggen? Zeker is dat Gregorij en ik koortsig omheen de keukentafel
koersen. Ik om een keukenmes tussen mijn ribben te vermijden, hij precies om het
daar te planten. Na een tiental toertjes komt Matthijs met de oplossing: hij
pootje lapt mijn schuimbekkende achtervolger. Ik bedank hijgend mijn kompaan
voor zijn reddende actie en we halen beiden opgelucht adem.
Dat is echter
zonder de verbetenheid van onze gast gerekend. Hij krabbelt terug overeind,
slaat de hals van de fles Vodka en hup, daar begint de keukentafelrace van voor
af aan. Ook nu is het Matthijs die de vijandelijkheden staakt door krek
dezelfde ingreep. Alleen pootje lapt hij mij en niet mijn drieste belager.
Wanneer ik hem daar met licht geagiteerde aandrang attent op maak, ziet hij
zijn fout in en pootje lapt hij ook de gewapende Rus. Ik verontschuldig mij bij
Gregorij, maar het baat niet. Hij staat op en verdwijnt naar zijn kamer. We zijn
terug naar af. Het zal nooit meer helemaal goed komen. Matthijs kijkt mij boos
aan en zegt: jij ongelofelijke kemel. Ja, wat zeg je daar op?
Gregorij is terug op zijn kamer.
Wanneer hij precies teruggekeerd is, daar hebben we het raden naar. Hoe hij s
nachts binnen geraakt is, zonder vernielingen toe te brengen aan onze voordeur,
is al evenzeer een raadsel. Matthijs en ik blijven niet werkeloos toezien
terwijl onze gast zich hermetisch opsluit in mijn eigen huis. We starten een
correspondentie met Gregorij onder de deur door. We verzoeken hem vriendelijk
naar buiten te komen of op zijn minst mede te delen, waarom hij zich gedraagt
alsof wij zijn ergste vijanden zijn. De reacties blijven uit. Nadere
kennismaking met Gregorij zit er ook vandaag niet in.
Overal waar Laura kwam, ving zij de blikken van de mannen.Al in de middelbare school leverde
dat allerlei voordeel op. Straf kreeg ze nooit en hoewel ze voortdurend
babbelende, kreeg ze vrijwel nooit een opmerking van de leerkracht. Tenzij het
natuurlijk een vrouw was, want bij haar eigen sekse lokte zij meestal
afgunstige wrevel uit. Echte vriendinnen had ze dan ook niet. Al kende ze wel
heel veel mensen en had ze een druk sociaal leven.
Aan de unief zetten die trends zich door. De professoren
fixeerden hun blik op haar tijdens de lessen. Dat vond zij nochtans vreselijk. Winter en zomer ging zij naar de les in een
koltrui. Daar begroef ze zich in, maar haar geïmproviseerde sluiters hadden
weinig effect. De proffen bleven kijken. De klasgenoten even zeer. Ze had een
samentroepingseffect op leeftijdsgenoten. Jongens staken de hoofden bij elkaar
om haar collectief te keuren en de meisjes klitten samen om schoonheidsfoutjes
te kunnen ontdekken. En als ze die niet vonden, dan schreven ze haar wel af als
een hautaine bitch.
Academisch liep het vlot. Een hoogvlieger was zij niet, maar
ze haalde aardige cijfers. Lauras voornaamste zorg was dat zij geen lief had.
Erger: zij had nog nooit een lief gehad. Zelfs over een eerste kus kon zij niet
meepraten. Met 21 was het meisje dat in de winkelstraten alle hoofden deed
keren, nog steeds grasgroen achter de oren.
Niemand uit haar omgeving wist waarom. Zij zelf kreeg er kop
noch staart aan. De mannen keken wel, maar daar bleef het dan meestal bij.
Enkel de meest onmogelijke griezels waagden zich in haar buurt. Die
overstelpten haar dan met clichévragen. Of erger: met clichécomplimenten. Verveeld
stuurde ze hen wandelen. Soms vroeg ze zich af of ze misschien te kieskeurig
was. Als iemand dan vroeg wat voor jongen ze zocht, antwoordde ze steeds: een
gewone, normale jongen. Daar lag het dus ook niet aan.
In het derde jaar van haar studententijd leerde zij dan toch
iemand kennen. Ze kreeg een nieuwe kotgenoot. Een van Lauras huisgenoten
vertrok voor zes maand naar het buitenland. In de tussentijd nam er een student
haar kamer over. Kwestie van niet onnodig huur te betalen.
De nieuwkomer bleek een bijzonder spontane kerel te zijn. Ze
zag hem voor het eerst in de gemeenschappelijke gang. s Ochtends haalde ze haar
fiets uit de berging. Net toen zij de voordeur dicht wilde trekken, kwam hij
binnen met een brood. Hoi, zei hij. Ik heet Wannes en jij?
Laura, zei ze,
terwijl ze ongewild haar armen kruiste en als een soort autosanctie de hiel van
haar ene schoen hard neerzette op de tip van haar andere schoen De jongen bleef
oogcontact zoeken en liet haar blik niet los. Dat was dan de eerste normaal
uitziende kerel die zoiets deed.Ze was
gewend dat jongens zich in haar buurt hopeloos stuntelig gedroegen. Ze raakten
niet meer uit hun woorden, ze lieten dingen vallen en ze keken al zeker nooit
langer dan één seconde in haar ogen. Of ook irritant: ze begonnen
hyperenthousiast over hun toekomstplannen te spreken in een slappe poging om
haar te imponeren.
Deze nieuwkomer praatte tenminste tegen haar alsof hij een
mens voor zich had en geen pop waar je leuk mee kon spelen. In Lauras buik begon
het vreemd te draaien. Ze knikte en ging er vandoor. Op de fiets naar de
faculteit had ze moeite om zich te herinneren welk vak ze had.
In het auditorium was ze er met haar gedachten niet bij. Toen
de prof zich weer op haar fixeerde dook ze echter niet weg. Integendeel, ze
keek hem strak aan. De man raakte volledig de kluts kwijt. Tijdens die ene les
versprak hij zich een keer of zeven. Toen het bord haperde, reageerde hij zo
zenuwachtig, dat hij het per ongeluk loswrikte. Het viel met een luide bons de
grond op. Gewoonlijk gaf hij tien minuten pauze en geen minuut langer, nu bleef
hij een dik half uur weg. Bij zijn terugkomst gaf hij een andere les dan hij
begonnen was, vóór de pauze. Laura sloeg aan het denken.
Het was de drukste dag van de week. Onafgebroken les tot s
avonds. Enkele jaargenotes waar ze soms een oppervlakkige lunchgesprek mee
voerde, merkten op dat er iets aan de hand was. Ze konden alleen niet precies
zeggen wat. Als ze vroegen of er wat scheelde, zei Laura: Ik ben gewoon een
beetje moe. Toen ook de laatste les aan haar aandacht ontsnapt was, liep ze verdoofd
het auditorium uit. De kennissen vroegen of ze mee ging eten. Ze weigerde. Te
moe.
Op de terugweg stopte ze bij een rood licht. Naast haar
stond een jongen. Ze maakte zich wat kleiner en keek naar hem op met grote
ogen. De jongen bevroor. Autos toeterden boos. Zij schoot weg. De jongen
raakte niet in gang. Hij kwam twee meter vooruit. Dan gleden zijn voeten van de
pedalen. Hij kwam ten val. Een auto kon nog net ontwijken. Laura fietste op
automatische piloot en bleef verder in gedachten verzonken.
Toen ze aankwam op haar kot, gooide ze haar boeltje in een
hoek. Ze deed een dosis parfum op, waarmee ze anders een hele week toekwam. Ze
poetste haar tanden, trok haar bloes recht.Daarna rende ze de trap op. Ze
stopte bij een deur, versierd met de tekst: Cunnilingus is king, if you
dont get the whipped cream all over you, then youre not doing it right.
Er hing een zelfgemaakt collage bij: fotos van rocksterren,
schrijvers, historische figuren. De levenslust die van de fotos spatte, beviel
haar wel. Haar hart bonsde in haar keel. De deur ging open. Wannes keek opnieuw
recht in haar ogen. Twee, misschien drie minuten spraken ze geen woord. Tot
Wannes zei: Ach, kom hier.
Hij trok haar mee
naar binnen, tilde haar op en wierp haar op bed. De kleren vlogen in het rond.
Ze kon nauwelijks nog adem halen. Hun wangen waren vuurrood. Heel haar lichaam
leek inwendig te branden. Zijn handen dwaalden over haar heen, het juiste
tempo, krachtig genoeg. Ze misten geen enkele plek. Elke vierkante centimeter van haar lichaam
activeerde hij. Al haar zintuigen gingen in over-drive. Zijn lippen smaakten
naar boterkoekjes. Voor het eerst raakte haar tong die van een ander.
Waar ze zo lang naar verlangd had, gebeurde: ze ervoer de
sensatie van huid op huid. Urenlang gingen ze door. Ze spraken verder geen
woord. Tenzij de zin: we gaan nooit uit elkaar, we gaan nooit elkaar. Dat
herhaalden ze gelijktijdig, twintig, dertig keer. Ze keken elkaar in de ogen.
Ze gaf zich volledig bloot aan hem. Ze had het gevoel alsof hij in haar
overliep en alle barsten in haar ziel plamuurde. Een gevoel van totale
oprechtheid omspoelde haar. Ze dacht bij zichzelf dat ze nu voor het eerst
helemaal niets voorwende. Hij was haar spiegel. Ze begon half te snikkeen. Hij
kuste onverstoord haar tranen weg en zei niets.
Ze bleef tot de middag. Hij haalde koffiekoeken. Enkel het
hoogstnodige spraken ze uit. Het was alsof hij een tastbare extensie was van
haar en zij van hem. Bij het afscheid knelde hij haar stevig in zijn armen. Hij
perste de lucht uit haar longen. Het weldadige gevoel was totaal. Haar geluk
bezorgde haar fysiek pijn, tot net op de grens van het dragelijke.
Op weg naar de les, voelde ze zich nog steeds bij hem. Ze
manoeuvreerde blind door het verkeer. Toen ze veilig aankwam, kreeg ze flashes
van al de verkeersregels die ze net genegeerd had.
De roddelshoppers waren ook nu opmerkzaam. Jij hebt
iemand., zeiden ze in koor. Hoezo? Waarom denken jullie dat? De vriendinnen
keken onderzoekend. Je glimt., besloten ze unaniem. Laura knikte bevestigend,
maar gaf geen details. De vriendinnen drongen aan. Later, zei Laura beslist,
Ik vertel het jullie nog wel.
De lessen volgde ze in hogere sferen. Haar lippen leken
vastgelopen in een brede glimlach. Haar ogen schitteren als een diepblauwe zee
waar de zon in stoeit, hoorde ze een meisje enkele zitjes verderop zeggen. Iedereen
in haar buurt werd als vanzelf vrolijk. Elke onbekende, man én vrouw, leek haar
wel te willen groeten. Ze kon van iedereen alles gedaan krijgen. Zelf was ze
vriendelijker dan ooit.
Haar groepje bleef zeuren om details over de mysterieuze
kerel. Laura liet niets los. Het was te mooi om het nu al te delen. Later,
zei ze steeds. In haar hoofd speelde honderd keer na elkaar de zelfde film.
Alles had ze geregistreerd. Ze voelde opnieuw de druk van zijn vingers, zijn
warme adem langs haar oor, de kleine kneepjes van zijn getuite lippen in haar
hals, de manier waarop hij teder haar borsten omsloot. De intense golven die
van daaruit, uitdeinden tot in haar tenen. Net zo toen hij haar vingertoppen
traag in zijn mond nam. Haar hart voelde aan als een overproductieve
kerncentrale. Ze had genoeg energie om twintig rondes te sprinten rond haar
faculteit. In de cafetaria boden ze haar koffie aan. Ze weigerde: Geef mij nu
koffie en ik vlieg naar de maan en terug. De jaargenotes kweelden in koor
Smelt!, zodat alle ogen in de cafetaria zich op het groepje richtte.
In de namiddag belde haar moeder. Die merkte ook de
verandering op. Laura zei niets meer dan Gewoon, vandaag ben ik uitzonderlijk
goed gehumeurd. Zonder speciale reden. Tegen het einde van het gesprek zei ze:
Mama, ik zie je graag. Dat had ze in geen jaren gezegd. Moeder reageerde
bijzonder enthousiast. Zeker dat je mij niets meer moet vertellen? Laura was
zeker.
Op een wolk fietste ze terug naar haar kot. Ze zette de
ramen open, sprak haar planten toe terwijl ze water goot in hun schaaltjes.
Daarna ging ze voor de spiegel staan en lachte naar zichzelf. Vervolgens deed
ze lippenstift op. Voor één keer krulde ze zelfs haar wimpers. Ach, wat geeft
het?, sprak ze welgemutst. Neuriënd klapte ze haar ramen dicht. Ze zocht
enkele cds uit in haar collectie en nam een zak snoep uit haar kast. Zo danste
ze de trap op naar boven. Met haar vingers streek ze langs de letters op de
deur. Luidop zei ze: If cunnilingus is king, Ill be its throne Ze vond het
idee dat iemand haar daar aanraakte met zijn mond, maar een beetje vreemd. Ze
zag haar vagina als een soort open wonde en ze stoorde zich aan de lengte van
haar schaamlippen. Maar toch, ze vroeg zich af hoe dat zou voelen.
Zonder kloppen gooide ze de deur open, ze wilde Wannes
verrassen. Laura deed drie stappen naar binnen. De cds vielen uit haar handen.
De zak snoep keilde ze naar voren. Met een smak knalde die tegen de muur. Hij
miste net Wannes hoofd. Haar blik viel op een stel borsten. In haar blikveld
was verder niets. Ongelofelijke smeerlap, zei ze. De woorden borrelden op
vanuit haar diepste binnenste. Ze stormde de trap af, zodat het bijna leek
alsof ze er af schaatste. Hij kwam haar niet achterna. Van boven hoorde ze: Niet
op letten. Dat mens is gek.
Op haar kamer veegde ze meteen de lip-stick af. Ze draaide
haar deur op slot en zette daarna de radio keihard. De tranen liet ze komen. Ze
dook in bed. Haar donsdeken wierp ze over zich heen. Ze creëerde voor zichzelf
een bastion en snikte tot ze geen tranen meer in voorraad had. In de gang
hoorde ze de voordeur luid dichtslaan. Er werd bij haar geklopt. Blijf
godverdomme uit mijn buurt!, schreeuwde ze. Voetstappen schuifelden weg.
Uiteindelijk veerde ze recht. Wenen had haar deugd gedaan.
Ze spoelde haar gezicht. Nothing I cant handle, zei ze tot de spiegel. Haar
gsm lichtte op. Een bericht van haar vader: Hoe maakt mijn kleine meid het? Ik
hoor van je moeder dat je zo goedgezind bent.
Ze stuurde terug: De kleine meid in mij is dood. Liefs, Laura
xxx, en schakelde haar gsm uit.
De rest van de avond bracht ze door bij de roddelshoppers.
Ze had nood aan aandacht en deze giecheltrienen hingen aan haar lippen. Ze deed
heel het verhaal. De meisjes reageerden verbaasd, om beurten knuffelden ze
haar. Laura verzekerde hen dat het wel ging.
Van dan af, had ze minstens vier meisjes in haar leven, die
ze vriendinnen durfde noemen.
Een maand later had ze een vaste vriend. Hoewel ze op kamers
zaten in hetzelfde huis, zag ze Wannes de rest van het jaar slechts een keer of
drie vier. Momenten waarop ze hem straal negeerde.
Zeventien. Mijn eerste vriendje, Alex. Ik ben apetrots, want
hij studeert aan de universiteit, is vijf jaar ouder dan mij en zit op kot.
Twee keer in de week bezoek ik heb, woensdagavond en vrijdagavond. s Vrijdags
blijf ik slapen, s woensdags neem ik de laatste trein naar huis.
Die ene vrijdag hebben we afgesproken om 18u10 aan het
station, ik ben stipt op tijd, hij niet. Ik wacht op hem, gezeten op een
bankje, uiteindelijk komt hij aangesloft. Het kost hem moeite om vriendelijk
tegen mij te zijn, ik voel de slapheid in zijn omhelzing, maar ik zeg er niets
van. Ik werp me extra stevig om zijn hals.
Hij neemt mijn tas over, hij staat er op en zegt nors dat
hij ze wel draagt. Voorbijgangers houden ons voor een dolverliefd koppel. Ik
hoop dat ze gelijk hebben, maar ik ben bang dat ze zich vergissen.
Ik heb ongelofelijk veel zin in hem. Op zijn kot vergt het
een serieuze inspanning van mijn kant om hem tot seks te verleiden, maar ik
weet perfect wat hem opwindt en ik krijg mijn zin. Seks met Lex, technisch
altijd tip top in orde, en soms lijkt hij zelfs emotioneel aanwezig.
Deze keer doet hij extra zijn best, maar hoewel ik bijzonder
opgewonden ben, lukt het niet om klaar te komen. Hij blijft doorgaan en
probeert een halve kama sutra aan standjes tot het uiteindelijk dan toch komt.
Ik had het niet meer verwacht.
Daarna lig ik op zijn borst en ik vertel over thuis, en
blijf over thuis vertellen, een soort zelfpijniging bij zijn tastbare
ongeïnteresseerdheid. Ik vraag waarom hij zo stil is. Nou, gewoon, zegt hij,
ik luister.
We hebben alle twee nog niets gegeten en dus kleden we ons
aan en zoeken we het stadscentrum op. Ook aan tafel zegt hij nauwelijks een
woord. Bij het dessert vraagt hij: Ben je het nog steeds van plan? Ik knik
heftig van ja en lacht ondeugend. Morgen zoek ik een kapper., zeg ik. Je
weet wat ik je gezegd heb?, vraagt hij. De woorden komen er mechanisch uit.
Ach, doe niet zo gek, het is toch maar haar? Je went er wel aan., verdedig ik
me. Opeens heeft hij geen trek meer.
We lopen langs het water. Deze stad is toch echt enig mooi
s nachts, niet?, vraag ik. Zeg ik dat nou om hem op de zenuwen te werken?
Omdat ik weet dat hij dát al een kleffe uitspraak vindt? Mijn vingers
verstrengelen met de zijne. Vraag het mij over tien jaar nog eens., mompelt
hij. Hoezo?, vraag ik weer. Ik kan alleen iets appreciëren als het er niet
meer is., antwoordt hij.
Ik kus hem. Hij rolt verveeld met zijn ogen. Denk ik. In het
donker kan ik het niet met zekerheid zeggen. Ik ga voor hem lopen. In het begin
zei hij vaak dat ik een waanzinnig mooi figuur heb. Maar nu zegt hij niets. En
ik voel dat hij het express doet, hij vermijdt mij met zijn ogen. Hij wíl mij
niet meer mooi vinden.
Terug op zijn kot, geven we ons
nog een keer aan elkaar over. Ik haal mijn beste moves uit de kast, maar het is
duidelijk: hij weigert er van te genieten. Uiteindelijk ben ik uitgeput en net
voor ik me echt niet meer wakker kan houden hoor ik hem zeggen: Hier krijg ik
een kick van; alles hebben om gelukkig te zijn en het dan toch niet zijn. Met
die conclusie rolt hij zich op in de deken en slaapt direct in, of doet toch
alsof.
s Ochtends ben ik voor hem op. Ik
sta voor de spiegel en bestudeer mezelf. Mijn haren glijden tussen mijn vingers
en ik bekijk nog eens goed de kleur. Daarna duik ik onder de douche. Achteraf
scharrel ik mijn kleren bijeen, die liggen her en der verspreid. Hij is nu
wakker en volgt al mijn bewegingen. Wat doe je?, vraag ik, vissend naar een
compliment. Ik verzamel beelden om die later te laten opborrelen, zodat ze mij
kunnen kwellen. En voor ik op zon typische uitspraak van hem kan reageren,
vraagt hij, net of hij niets gezegd heeft:
Moet je door?
Ja, ik heb een afspraak om tien. Ik heb
gebeld.
Ik ga naast hem op bed zitten. Kus hem
uitgebreid. Tot straks, knapperd, zeg ik zangerig. Hij kruipt traag in bed,
stapt een meter en laat zich in een schommelstoel zakken. Daar zit hij, gewoon
uit het raam te turen als ik de deur achter me dichttrek.
Als ik anderhalf uur later
terugkeer, zit hij daar nog. Met mijn breedste glimlach dans ik voor hem. Ik
schud met mijn kapsel. Nou, wat vind je er van? Het is precies zoals ik het
wilde. Geef toe, t is beter dan je verwachtte., zeg ik blij.
Alle emotie is nu echt weg uit
zijn gezicht, hij lijkt een soort stalen robot, net The Terminator, maar dan
zonder de zonnebril. Met zijn stem lijkt hij de kamer te veranderen in een iglo
als hij zegt: Je was gewaarschuwd. Wanneer heb je een trein terug?
Doe niet zo gek. Je went er wel
aan., zeg ik lachend.
Dat is nou net wat ik wil
vermijden: er aan wennen.
Hij weet hoe kil hij klinkt en ik
ken hem goed genoeg, hij geniet hiervan, hij heeft dit soort hardheid nodig om
iets aan zichzelf te bewijzen. Uit zijn verhalen kan ik opmaken dat het een
hardheid is die in zijn familie bewúst doorgegeven wordt van vader op zoon.
Wanneer heb je een trein terug?,
vraagt hij weer.
Ik word bang en stop met glimlachen.
Er is er elk uur wel één.
Dat weet hij goed genoeg. Ik krijg
het benauwd, alles in mijn lijf doet pijn en het is net of er uitgehongerde
slang happen neemt uit mijn hart.
Goed, zegt hij, je kent de weg
naar het station.
Hij neemt een tijdschrift op schoot en zegt
verder niks meer. Ik pak mijn spullen. Hij wil me niet zien en duikt in zijn
magazine, maar het doet hem ook pijn, dat weet ik, daar ontsnapt hij niet aan.
Ik wil mijn waardigheid behouden,
geen scène maken, niet smeken, maar inwendig bloed ik. Ik neem mijn tas en stap
richting de deur. Eindelijk kijkt hij op van zijn tijdschrift. Ik kan zo
gewoonweg niet met jou over straat. Je hebt een totaal gebrek aan stijl.
Ik ben niet van plan om mij te
laten doen en zeg bijna, ja, bijna kwaad:
Omdat ik mijn haar rood verf?
Ik houd me kranig, het laatste wat
ik wil, is wenen waar hij bij is.
Ja, kijk, zo zie je er uit als een
regelrechte slons. Niet dat je anders wél stijl hebt, maar dit slaat alles.
Ik slik. Zijn driftbuien ben ik
gewend, zijn ondoordringbare depressieve momenten, maar ik kan niet geloven wat
hij nu zegt.
Rotzak, stamel ik.
Ik had je gewaarschuwd, zegt hij
langs zijn neus weg. Kijk toch eens hoe hij wil benadrukken dat dit hem
allemaal niet raakt, dat het net is of hij met een krant een vlieg dood mept.
Ik vraag mij af of Roman Polanski
deze scène in mijn leven regisseert. Was ik maar zo knap als Emannuele Seigner.
Blijven heeft geen zin, dus ik
storm de kamer uit en sla zo hard als ik kan de deur achter me dicht.
Achter mij zwaait de deur meteen
weer open, Lex komt me achterna. Wat nou?
Wacht, roept hij. Weet je, gaat hij
verder, je bent best een leuke meid, maar je hebt gewoon nooit iets
interessants te vertellen.
Vind je het leuk om mij te kwetsen?, vraag
ik zonder te halt te houden en zonder naar hem om te kijken.
Maar nee, natuurlijk niet. Ik zal jou echt
missen.
Ik begrijp niet wat hij van plan is, maar dat
hij alleszins íets van plan is, weet ik wel zeker.
Vaak ben je echt schattig en je
figuur is subliem.
Net zeg je dat ik geen stijl
heb, protesteer ik half op mijn hoede, half triomferend.
Ja, maar, dat wil niet zeggen dat
je niet mooi bent. Als je eens wist hoeveel nachten ik naar jou liggen staren
heb. Naar dat on-ge-meen lieve gezicht van je, met die vertederende sproetjes.
Wat hij zegt, klinkt zo goed, de
klankwisseling in zijn stem is opeens zo warm, dat ik tranen voel opkomen, buiten
mijn wil om.
Meen je dat?, vraag ik.
Natuurlijk meen ik dat.
Ondertussen ben ik toch gestopt en
kijken we elkaar aan. Hij strijkt langs mijn wang. Schuifelt dichter en kust
me. Eerst bij mijn oor, dan mijn wang, zo steeds dichter bij mijn mond. Ik laat
mijn zak vallen op de grond en hij tilt me op alsof ik een lucifertje ben en
draagt me terug zijn kamer in.
We vallen samen op bed. Hij gaat
in mij. Ik ben nog nooit zo snel en zo wild klaargekomen. De golven van het
orgasme ebben nog weg als hij zich terugtrekt.
Wat scheelt er?, vraag ik verschrikt.
Sorry, t is echt geen zicht zo. Je ziet er
volstrekt mottig uit, net een rosse mier. Maak dat je wegkomt, ik moet jouw
rotkop hier echt nooit meer zien.
Ik begraaf me in het kussen en huil
hartverscheurend. Normaal zie ik zoiets komen, normaal echt wel. Anders kan ik
zijn spelletjes wel de baas. Ik heb mij nog nooit zo vernederd gevoeld, of zo
dom.
Het ergste is dat ik hem door en
door ken. Inwendig stort alles bij hem in, misschien nog fundamenteler dan bij
mij het geval is, maar hij lacht. Hij lacht luidop. Hij heeft zijn zin.
Ik wil mij van mijn beste kant laten zien en breng
Gregorij ontbijt op bed. Althans dat probeer ik. Als ik aanklop hoor ik hem de
deur op slot draaien. Roepen heeft geen zin. Ik krijg geen reactie. Ik zet het
dienblad met het ontbijt dan maar voor zijn deur. De rest van de dag is er geen
spoor te bekennen van Gregorij. Op de grappig bedoelde vragen van mijn pa: Hij
weet toch dat de koude oorlog al weer meer dan vijftien jaar afgelopen is?
antwoord ik zelfs niet. Mijn moeder denkt natuurlijk meteen dat we met een
crimineel opgescheept zitten. Ik zeg dat we hem nog een kans moeten geven. s
Avonds merk ik dat het ontbijt verdwenen is. Alleen een leeg dienblad blijft
over. Verder van Gregorij geen spoor.
Zomervakantie 2009. Matthijs en ik nodigen een Rus uit bij mij thuis.
Die zal een tijdje komen logeren. Het is een idee van Matthijs om
zo in de zomer ons Russisch bij te schaven. Hoop doet leven, denk ik en ik ga
akkoord. Ik heb toch niets beters te doen. Voor een vakantiejob ben ik immers
veel te lui. Het zoeken naar een job alleen al staat mij tegen.
Matthijs stopt een foto onder mijn neus. Een soort
Neanderthaler met een dikke, borstelige baard kijkt mij aan. Dat is hem.
Morgen komt hij aan met het vliegtuig. Zeg je moeder dat ze niks klaarmaakt dat
melk bevat, want daar krijgt hij de schijterij van
Had zijne
majesteit nog verzoekjes anders? Hoe heet die kerel trouwens?
Gregorij
Aleksandrovitsj Maksimov
En waar heb je die ergens
gevonden?
Simpel, via de site van de unief van
St-Petersburg. Gregorij studeert Nederlands.
Dat kan leuk worden, zeg ik tamelijk
apathisch. Dat denk ik ook, zegt Matthijs dolenthousiast. Ik heb al een hele
programma uitgestippeld, zodat onze gast alles te zien krijgt wat de moeite
waard is in ons landje.
Daar twijfel ik niet aan. Ik
bekijk mijn breed glimlachende vriend die naar me knipoogt en mij een kus toewerpt.
Ik bedenk dat maagden meer licht zien in dit tranendal. Dat komt, omdat ze
denken dat hen nog een wereld te wachten staat die het eeuwige geluk met zich
meebrengt: seks. Wacht tot hij daar zo gewend aan raakt als aan een pak
frieten.
Voorlopig laat ik hem zijn zoete dromen, dus
wij op een hete, zeg gerust snikhete, zomerdag naar Zaventem om Grigorij op te
pikken. Mathijs rijdt als een zwaar bijzijnde ouwe bomma met suïcidale
neigingen, maar hij rijdt tenminste.
We ontvangen onze gast met de grootste
hartelijkheid aan de arrivals. De respons is eerder lauw. Geen nood, het ijs
breekt vast nog we. Zo denken wij.We gooien Grigorijs bagage in de kofferbak
en scheuren weg. We geven een vijftal minuten stevig plankgas. Daarna keren we
terug voor Grigorij. Die waren we in ons wild enthousiasme (nou, vooral dat van
Matthijs eigenlijk) vergeten. De rit naar huis toe verloopt vlekkeloos en
rustig. Gregorij zegt geen woord. Ook niet na drie keer kak djila? (hoe gaat het?)
gevraagd te hebben. Matthijs en ik kijken elkaar een beetje bedenkelijk aan. We
houden het er op dat de lange reis hem uiterst vermoeid heeft. Thuisgekomen
wijzen we Gregorij de logeerkamer aan. Matthijs gaat naar zijn huis toe. Gregorij
zal bij mij logeren. Matthijs vader heeft immers gezegd langs de voordeur
binnen en meteen weer buiten langs de achterdeur toen we vroegen of zijn huis
plek had voor een Rus. Ik laat Gregorij zich rustig installeren zodat hij kan
bekomen van de grote verplaatsing. Ik denk morgen wel beter met hem te zullen
kennismaken.