Inhoud blog
  • Overlijden Robert De Telder
  • Corona
  • Chronologische schema's - afbeeldingen - vanaf de Grote Vloed tot de Spraakverwarring
  • Joeja
  • De eerste drieduizend jaar, hoofdstuk 1
    Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    KRONOS
    chronologie - archeologie - oudheid
    01-02-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Kroniek van Jehu van het Tienstammenrijk Israël

    We vervolgen met dit artikel onze kronieken van de koningen van Israël op dit blog. Met onze aflevering op dit blog van 04-01-2016 brachten we de Kroniek van Joram, de zoon van Achab. Hij werd in het jaar 875 v. Chr. door Jehu omgebracht. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?ID=2831104

     

    Jehu, de zoon van Josafat, de zoon van Nimsi, was een generaal van het leger van Israël toen hij door de profeet van de HERE God te Ramot in Gilead tot koning over het tienstammenrijk gezalfd werd, met de opdracht de koning van Israël, Joram te doden, en vervolgens heel de dynastie van Achab om te brengen. De functie van overste van het Israëlitische leger had Jehu al sedert de dagen van Achab (2 Koningen 9: 25-26).

     

    Te Ramot in het over-Jordaanse Gilead was het leger van Israël gelegerd nadat zij tegen het leger van Aram strijd hadden geleverd. Het was daar in het legerkamp dat de profeet Jehu opzocht.

     

    De gangbare jaartallen voor de regeerperiode van Jehu zijn volgens de fabricatie van de geleerde Edwin R. Thiele (The Mysterious Numbers of the Hebrew Kings,1951): 841/814 v. Chr.

    Dit betekent een verschil van 34 jaar op de tijdsbalk. Hoe is dit mogelijk? De constructie die Thiele uitdokterde was gebaseerd op een verankering van de Bijbels-chronologische gegevens van de koningen van Israël en Juda met die van Assyrië. In mijn boek TIJD en TIJDEN, appendix 4 heb ik Thiele ’s wijze van (mis)rekenen uitgelegd. Zie ook de aflevering op dit blog over Omri, de vader van Achab. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?ID=2809256

     

    De regeerperiode voor Jehu van het jaar 875 tot 847 v. Chr. is het resultaat van het werken met de Bijbelse sabbat- en jubeljaren volgens de wijze van rekenen van William Whiston. De Assyrische chronologische gegevens werden verankerd met de chronologische ankerpunten van de Bijbel, en niet andersom zoals Thiele deed. Zie het artikel op dit blog van 06-02-2014. Zie link:

    http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1391382000&stopdatum=1391986800

     

     

    “The tribute of Jehu (Ia-ú-a mar Hu-um-ri-i.), house of Omri: I received from him silver, gold, a golden bowl, a golden vase with pointed bottom, golden tumblers, golden buckets, tin, a staff for a king [and] spears."

     

    Met de bekende zwarte Obelisk (British Museum) van de Assyriër Salmaneser III hebben we een buiten-Bijbelse bron van Jehu. In het achttiende regeringsjaar (877/876 v. Chr.) van Salmaneser III is er een vermelding van het ontvangen van schatting van Jehu van het huis van Omri. Volgens mijn rangschikking van de koningen van Assyrië op de tijdsbalk was Jehu op dat moment nog een generaal van het leger van Joram, de zoon van Achab, en is er geen probleem met de Assyrische vermelding dat Jehu van het huis van Omri was. Een dynastie namelijk, die Jehu twee jaar later zou uitroeien.

    Binnen de tijdsfabricatie van Thiele was Jehu in het achttiende regeringsjaar van Salmaneser III al koning, en zouden de Assyrische kroniekschrijvers zich vergist hebben, wat zeer onwaarschijnlijk is. Zie ‘De Assyriologie herzien’ link: http://www.bol.com/nl/p/de-assyriologie/9200000049946824/

     

     

    Hierna het Bijbelse relaas over het begin van de regeerperiode van Jehu.

     

    2 Koningen 9:De profeet Elisa riep een van de profeten en zeide tot hem: Gord uw lendenen, neem deze oliekruik met u en ga naar Ramot in Gilead. 2 Wanneer gij daar gekomen zijt, zie dan uit naar Jehu, de zoon van Josafat, de zoon van Nimsi. Ga bij hem binnen, doe hem opstaan uit het midden van zijn wapenbroeders en breng hem in de binnenste kamer. 3 Neem dan de kruik met olie, giet ze uit over zijn hoofd en zeg: Zo spreekt de HERE: Ik zalf u tot koning over Israël. Open daarna de deur en vlucht zonder dralen weg. 4 Toen ging die jonge man, de jonge profeet, naar Ramot in Gilead. 5 Toen hij daar kwam, zaten de legeroversten juist bijeen. En hij zeide: Ik heb een boodschap voor u, overste. Jehu zeide: Voor wie van ons allen? En hij antwoordde: Voor u, overste. 6 Toen stond hij op en ging het huis binnen. En hij goot de olie over zijn hoofd en zeide tot hem: Zo spreekt de HERE, de God van Israël: Ik zalf u tot koning over het volk des HEREN, over Israël. 7 Gij zult het huis van uw heer Achab slaan, opdat Ik het bloed van mijn knechten, de profeten, ja, het bloed van alle knechten des HEREN aan Izebel wreke. 8 En het gehele huis van Achab zal omkomen; Ik zal van Achab al wat mannelijk is uitroeien, allen in Israël van hoog tot laag; 9 dan zal Ik met het huis van Achab evenzo handelen als met dat van Jerobeam, de zoon van Nebat, en dat van Basa, de zoon van Achia; 10 en Izebel zullen de honden verslinden op de akker te Jizreël, en niemand zal haar begraven. Toen opende hij de deur en vluchtte weg. 11 Daarna kwam Jehu naar buiten bij de dienaren van zijn heer en een hunner zeide tot hem: Is alles wel? Waarom is deze waanzinnige tot u gekomen? En hij antwoordde hun: Gij kent immers de man en zijn gepraat. 12 En zij riepen: Leugens! Deel het ons toch mee. Toen zeide hij: Zo en zo heeft hij tot mij gesproken: aldus spreekt de HERE: Ik zalf u tot koning over Israël. 13 Daarop nam ieder haastig zijn kleed en spreidde het voor zijn voeten op de treden van de trap; zij bliezen op de hoorn en riepen: Jehu is koning!

    14 Aldus smeedde Jehu, de zoon van Josafat, de zoon van Nimsi, een samenzwering tegen Joram. – Joram nu had Ramot in Gilead bezet, hij en geheel Israël, tegen Hazaël, de koning van Aram; 15 en koning Joram was teruggekeerd om te Jizreël genezing te zoeken voor de wonden, die de Arameeërs hem hadden toegebracht, toen hij streed met Hazaël, de koning van Aram. – En Jehu zeide: Indien gij er zo over denkt, laat dan niemand uit de stad ontkomen om dat in Jizreël te gaan berichten.

     

     

    16 Toen besteeg Jehu zijn wagen en ging naar Jizreël, want Joram lag daar (ziek). En Achazja, de koning van Juda, was gekomen om Joram te bezoeken. 17 De wachter nu stond op de toren te Jizreël; hij zag de troep van Jehu aankomen en zeide: Ik zie een troep. Toen zeide Joram: Neem een ruiter en zend hun die tegemoet om te vragen: Is het vrede? 18 De ruiter ging hem tegemoet, en zeide: Zo zegt de koning: Is het vrede? Maar Jehu zeide: Wat hebt gij met vrede te maken? Keer om, volg mij! En de wachter berichtte: De bode is bij hen gekomen, maar keert niet terug. 19 Toen zond hij een tweede ruiter. Ook deze kwam bij hen en zeide: Zo zegt de koning: Is het vrede? Maar Jehu zeide: Wat hebt gij met vrede te maken? Keer om, volg mij! 20 En de wachter berichtte: Hij is bij hen aangekomen, maar keert niet terug. En zoals zij voortjagen, zo jaagt alleen Jehu, de zoon van Nimsi, want hij jaagt als een razende. 21 Toen zeide Joram: Span in. En men spande zijn wagen in. En Joram, de koning van Israël, trok uit met Achazja, de koning van Juda, ieder op zijn wagen – zij trokken uit, Jehu tegemoet en troffen hem aan op de akker van de Jizreëliet Nabot. 22 Zodra Joram Jehu zag, vroeg hij: Is het vrede, Jehu? Maar deze antwoordde: Wat vrede, zolang de hoererijen van uw moeder Izebel en haar vele toverijen voortduren? 23 Daarop wendde Joram de teugel, vluchtte en riep Achazja toe: Verraad, Achazja! 24 Maar Jehu omklemde de boog en trof Joram tussen zijn schouders, zodat de pijl hem het hart doorboorde; en hij zakte in zijn wagen ineen. 25 Toen zeide Jehu tot zijn hoofdman Bidkar: Neem hem op en werp hem op de akker van de Jizreëliet Nabot. Want herinner u, dat de HERE, toen gij en ik zij aan zij reden achter zijn vader Achab, deze Godsspraak over hem gaf: 26 Voorzeker, Ik heb gisterenavond het bloed van Nabot en van zijn zonen gezien, luidt het woord des HEREN. Ik zal het aan u vergelden op deze akker, luidt het woord des HEREN. Nu dan, neem hem op en werp hem op de akker, volgens het woord des HEREN. 27 Toen Achazja, de koning van Juda, dat zag, vluchtte hij in de richting van Bet-Haggan. Maar Jehu achtervolgde hem en beval: Hem ook! Schiet hem neer op zijn wagen! (En zij raakten hem) op de helling naar Gur bij Jibleam; hij vluchtte naar Megiddo en stierf daar. 28 Zijn dienaren vervoerden hem op een wagen naar Jeruzalem en begroeven hem in zijn graf bij zijn vaderen, in de stad Davids. 29 Achazja nu was koning geworden over Juda in het elfde jaar van Joram, de zoon van Achab.

     

    Het Bijbelboek vervolgt verder vanaf vers 30 met de geschiedenis van het smadelijke einde van Izebel, de dochter van Ethbaal en vrouw van Joram van (2 Koningen 9:30-37). Daarna vervolgt het verhaal in het tiende hoofdstuk van het Bijbelboek 2 Koningen met de bloedige geschiedenis van de uitroeiing van de zeventig zonen van Achab te Samaria (2 Koningen 10:1-17). Vervolgens zien we de terechtstelling van de priesters van de Baäl met een list van Jehu (2 Koningen 10:18-27).

     

    Op de tijdsbalk plaatsen we al deze gebeurtenissen chronologisch in het eerste regeringsjaar van Jehu in apr875/mrt874 v. Chr.

     

    2 Koningen 10:28 Alzo verdelgde Jehu Baäl uit Israël. 29 Maar van de zonden van Jerobeam, den zoon van Nebat, die Israël zondigen deed, na te volgen, week Jehu niet af, te weten, van de gouden kalveren, die te Beth-el en die te Dan waren. 30 De HEERE dan zeide tot Jehu: Daarom dat gij welgedaan hebt, doende wat recht is in Mijn ogen, en hebt aan het huis van Achab gedaan, naar alles, wat in Mijn hart was, zullen u zonen tot het vierde gelid op den troon van Israël zitten. 31 Maar Jehu nam niet waar te wandelen in de wet des HEEREN, des Gods van Israël, met zijn ganse hart; hij week niet van de zonden van Jerobeam, die Israël zondigen deed.

    32 In die dagen begon de HEERE Israël af te korten, want Hazaël sloeg ze in alle landpalen van Israël: 33 Van de Jordaan af, tegen den opgang der zon, het ganse land van Gilead, der Gadieten, en der Rubenieten, en der Manassieten; van Aroer, dat aan de beek van Arnon is, en Gilead, en Basan.

    34 Het overige nu der geschiedenissen van Jehu, en al wat hij gedaan heeft, en al zijn macht, zijn die niet geschreven in het boek der kronieken der koningen van Israël? 35 En Jehu ontsliep met zijn vaderen, en zij begroeven hem te Samaria, en zijn zoon Joahaz werd koning in zijn plaats. 36 En de dagen, die Jehu over Israël geregeerd heeft in Samaria, zijn acht en twintig jaren. (Statenvertaling)

     

    Het slot van het Bijbelboek 2 koningen hoofdstuk tien verhaalt dat Jehu een machtig koning was en dat hij gedurende een lange periode van achtentwintig jaar over het tienstammenrijk geheerst heeft. Zijn zoon werd bij zijn dood als koning over Israël geïnstalleerd. Jehu kreeg de belofte dat zijn dynastie tot in het vierde geslacht over Israël koning zou zijn. Negatief staat er over hem geschreven dat hij in de zonden van Jerobeam volhardde.

     

    Als een gevolg van het doden van koning Ahazia van Juda door Jehu in 875 v. Chr., greep in Juda de koninginmoeder Athalia (2 Koningen 8:26), de dochter van koning Omri van Israël, de macht en deed een poging het geslacht van David uit te roeien (2 Koningen 11: 1). De zoon en troonopvolger van Ahazia werd echter door zijn tante, een zuster van Ahazia, verborgen gehouden en zijn leven gered. (Zie TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 251-256) zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

    2 Koningen 11: 1 Toen nu Athalia, de moeder van Ahazia, zag, dat haar zoon dood was, zo maakte zij zich op, en bracht al het koninklijke zaad om. 2 Maar Joseba, de dochter van den koning Joram, de zuster van Ahazia, nam Joas, den zoon van Ahazia, en stal hem uit het midden van des konings zonen, die gedood werden, zettende hem en zijn voedster in een slaapkamer; en zij verborgen hem voor Athalia, dat hij niet gedood werd. 3 En hij was met haar verstoken in het huis des HEEREN zes jaren; en Athalia regeerde over het land.

     

    In het zevende jaar (2 Koningen 11:4) werd de koninginmoeder afgezet en de jonge Joas tot koning gekroond. Dat was het zevende regeringsjaar (869 v. Chr.) van Jehu in Israël.

     

    2 Koningen 12: 1 In het zevende jaar van Jehu werd Joas koning, en regeerde veertig jaren te Jeruzalem; en de naam zijner moeder was Zibja van Ber-seba. 2 En Joas deed dat recht was in de ogen des HEEREN, al zijn dagen, in dewelke de priester Jojada hem onderwees.

     

     

    Het hierboven bijgevoegde chronologische schema toont in het jaar 860 v. Chr. een verticale rode markeringslijn voorstellende de meganatuurcatastrofe die toen de oude wereld trof. De Bijbel zwijgt over dit feit. Het was het jaar van de stichting van Carthago. Het jaartal 860 v. Chr. heb ik bekomen door het werken met de jaartallen die Flavius Josephus voor de Fenicische koningen opgeeft, en de link met Salomo en de bouw van de Tempel te Jeruzalem. In mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, hoofdstuk: 860 v. Chr. het jaartal van de stichting van Carthago, blz. 257-263, heb ik dit uitgewerkt. Er zaten volgen Josephus 143 jaar en acht maanden tussen het begin van de bouw van de Tempel en de stichting van Carthago. De regeerperiode van Salomo was 1007/967 v. Chr., en dit op basis van de sabbat- en jubeljaarrekening volgens William Whiston. Het resultaat op de tijdsbalk is 860 v. Chr.

     

     

    Verder maak ik in mijn boek TIJD en TIJDEN, de verbinding met het werk van Donald W. Patten, Ronald R. Hatch and Loren C. Steinhauer:

    (The Long Day of Joshua and Six Other Catastrophes, 1973, by, Chapter VI), en identificeer de mega-natuurcatastrofe van 860 v. Chr. als zijnde van kosmische oorsprong

     

    De drie aangehaalde bronnen leiden alle naar het jaartal 860 v. Chr. ter datering van de meganatuurcatastrofe die de oude wereld toen getroffen  heeft.

     

    Wordt vervolgd…

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

    01-02-2016 om 07:52 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (4 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    25-01-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De datering van Paulus’ ontmoeting met de opgestane Christus

    Mijn scheurkalender heeft vandaag (25 januari) de vermelding: Sint-Paulus bekering. Dit naast de vermelding van andere Roomse heiligen.

    De bekering van Paulus in de maand januari, negen maanden na de Pesachweek klopt echter Bijbels-chronologisch gezien, niet.

    In mijn werk TIJD en TIJDEN, 2015, hoofdstuk: 44 AD een navigatiepunt in de tijd, blz. 447-453, heb ik de chronologie van Paulus bekering en zendingsreizen op basis van de gegevens van het Bijbelboek Handelingen en de brief van Paulus aan de Galaten, uitgewerkt. (Voor wie het boek nog niet aangeschaft heeft en interesse heeft, zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579)

     

    De bekering van Paulus wordt beschreven in het eerste hoofdstuk van het Bijbelboek Handelingen. Op weg naar Damascus had Paulus zijn ontmoeting met de opgestane Heer en Heiland Jezus Christus. Een verhaal dat in de christenwereld algemeen bekend is. De datering van Paulus’ ontmoeting met Jezus Christus naar het einde toe van de maand januari, is echter gissen. Het Bijbelboek Handelingen geeft in de eerste hoofdstukken namelijk heel weinig of geen informatie waarmee we een en ander van de beschreven gebeurtenissen op de tijdsbalk zouden kunnen vastpinnen.

    De Pesachweek van 30 AD viel begin april. Het Pinksterfeest volgde aldus zeven maal zeven weken later eind mei 30 AD. De EKKLESIA ging toen, met de uitstorting van de Geest Gods over ongeveer 120 mensen, zowel mannen als vrouwen, van start.

    Ik ben van mening dat de gebeurtenissen zoals beschreven in de hoofdstukken drie tot en met negen alle in het jaar 30 AD plaatsvonden en dat de ontmoeting van Paulus met Christus in het najaar van 30 AD plaatsvond. Paulus verblijf van drie jaar te Damascus dateren we nu van de winter van 30/31 AD tot de winter van 32/33 AD. In het boek Handelingen wordt de periode van drie jaar beschreven als: ‘En toen er ‘verscheidene dagen’ verlopen waren..’, wat chronologisch geen probleem oplevert. Een westerling zou vandaag via zijn lineair historisch denken (dat wij van de Grieken hebben) deze geschiedenis anders neerpennen. Lucas, de schrijver van het boek Handelingen, gaf de zaken weer op een wijze die toen voor iedereen van die cultuur begrijpelijk was. Van ons vraagt het heden alleen maar goede wil om een en ander te ‘zien’ zoals de Bijbelschrijvers en de Geest die hen inspireerde het toen neerpenden. Want wie op zoek is in de Bijbel om de Bijbelse historische gegevens lineair op een tijdsbalk te plaatsen komt nooit bedrogen uit, want het zit er wel degelijk in. De Bijbel is een boek voor alle culturen van alle tijden.

     

     

    In het voorjaar van 33 AD vond Paulus’ ontmoeting met Petrus en Jakobus te Jeruzalem plaats. Dit was dan een private ontmoeting en geen officiële gemeentelijke samenkomst . Na een verblijf van vijftien dagen volgens de Galatenbrief, werd Paulus wegens gevaar voor zijn leven naar de havenstad Caesarea gebracht en vertrok hij volgens Handelingen 9:26-30, vandaar naar Tarsus in Cilicië. Paulus zou volgens de Galatenbrief daarop geruime tijd in Syrië en Cilicië werkzaam zijn. In het boek Handelingen, in de volgende hoofdstukken, handelen de beschreven gebeurtenissen buiten het zendingsbereik van Paulus. Het is pas in hoofdstuk 11:25 dat Barnabas er op uit gestuurd wordt om Paulus te zoeken ter ondersteuning van het werk in Antiochië. Het is pas in het elfde hoofdstuk van het boek Handelingen dat we de eerste maal een clou vinden waar we ergens op de tijdsbalk van de wereldgeschiedenis beland zijn. Hierna het citaat:

    Handelingen 11:25 En hij vertrok naar Tarsus om Saulus te zoeken; en toen hij hem gevonden had, bracht hij hem naar Antiochië. 26 En het geschiedde, dat zij een vol jaar (43/44 AD) in de gemeente gastvrij ontvangen werden en een brede schare leerden en dat de discipelen het eerst te Antiochië Christenen genoemd werden. 27 En in die dagen kwamen profeten van Jeruzalem te Antiochië; 28 en één uit hen, genaamd Agabus, stond op en gaf door de Geest te kennen, dat een grote hongersnood zou komen over het gehele rijk, (voor het jaar 46/48 AD uitgesproken!) die dan ook gekomen is onder Claudius (46/48 AD). 29 En de discipelen besloten, dat elk van hen naar draagkracht iets zenden zou tot ondersteuning van de broeders, die in Judea woonden; 30 dit deden zij ook en zij zonden het aan de oudsten door de hand van Barnabas en Saulus. (NBG Vertaling 1951)

    Einde citaat

     

    De geprofeteerde hongersnood ten tijde van keizer Claudius kan historisch nauwkeurig gedateerd worden voor een periode van drie jaar van het jaar 46 tot 48 AD. De profetie van Agabus werd aldus voor het jaar 46 AD uitgesproken. Een volgende belangrijke tijdsaanduiding in het Boek Handelingen hoofdstuk 12:21 is de beschreven dood van Koning Agrippa I die op de tijdsbalk der wereldgeschiedenis in het jaar 44 AD gedateerd werd. Dit sterven geschiedde volgens Handelingen 12:1-5 na het Paasfeest van 44 AD, een periode ook van beschreven vervolging van de jonge gemeente te Jeruzalem door Agrippa.

     

     

    Het is in het jaar 44 AD dat Paulus volgens de Galatenbrief een tweede maal naar Jeruzalem gaat wat aansluit bij Handelingen 12:24 t/m 13:1-3. De periode van veertien jaar die Paulus in zijn Galatenbrief vermeld zijn dus te rekenen vanaf het jaar van zijn bekering in 30 AD. Het tweede bezoek aan Jeruzalem zag geen bijzondere samenkomst maar het enige doel was het brengen van hun liefdedienst aan de gemeente te Jeruzalem. Daarna keerde Paulus terug naar Antiochië om onmiddellijk aan zijn zendingsreis te beginnen. Een reis die hem naar de steden van Galatië zou leiden. Vanuit Antiochië ging het via Cyprus naar Perge in Pamfylië en vandaar naar steden in Galatië waar zij onder hevige tegenstand van sommige Joden het evangelie aan Joden en Grieken brachten. Te Lystra was de tegenstand zo erg dat Paulus door een menigte gestenigd werd en voor dood achtergelaten (Handelingen 14:19). En het is via deze gebeurtenis dat we weer een ankerpunt op de tijdsbalk hebben. Paulus verhaalt namelijk vele jaren later deze gebeurtenis van het stenigen en zijn schijndood aan de Korintiërs in zijn tweede brief hoofdstuk 12 en vermeld erbij dat dit voorval veertien jaar eerder geschied was. De tweede brief aan de Korintiërs wordt algemeen aangenomen dat deze in 58 AD door Paulus geschreven werd. Wanneer we veertien jaar van dit jaartal aftrekken zitten we in het jaar 44 AD voor de zendingsreis naar Galatië.

     

    De conclusie is dat Paulus bij zijn terugkomst in Antiochië in het voorjaar van 45 AD zijn brief aan de Galaten schreef en historisch getrouw correct gewag maakt van slechts twee reizen naar Jeruzalem. De brief van de Galaten gaat namelijk vooraf aan zijn derde reis naar Jeruzalem die in Handelingen hoofdstuk 15 beschreven wordt. Een bijzondere bijeenkomst te Jerusalem die in het jaar 45 AD gedateerd wordt.

     

    De bekering van Paulus zit op de tijdsbalk verankerd in het najaar van 30 AD, het jaar van de kruisdood, opstanding en hemelvaart van Jezus Christus. De jaren 44 AD en 30 AD zitten als navigatiepunten in de tijd met elkaar op de tijdsbalk verankerd.

     

    Wordt vervolgd…

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

    25-01-2016 om 00:00 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (4 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    18-01-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.En de HERE gaf aan Israël een verlosser, zodat zij onder de overheersing van Aram uit kwamen…

    Met dit artikel wil ik de beloofde verlosser uit het Bijbelboek 2 Koningen 13:5 met de Assyrische koning Adad Nirari III identificeren, en verder de chronologische gegevens van de Assyrische annalen betreffende Adad Nirari III aan de chronologische gegevens van de Bijbel aanpassen, en op de tijdsbalk verankeren.

    De Assyriër Adad Nerari III was een tijdgenoot van de Bijbelse koningen Joahaz en Joas in Israël en van de koningen Joas en Amazia in Juda.

     

    De minderjarige Assyrische koning Adad Nirari III volgde onder voogdijschap van zijn moeder koningin Sammurat, zijn vader Shamsi Adad V op. Zijn regeringsjaren zijn volgens de orthodoxe berekening: 812/783 v. Chr. Volgens mijn revisie regeerde hij van 847 tot 820 v. Chr. Een verschil van 35 jaar.

     

     

    Het verschil tussen het orthodoxe jaartal 812 v. Chr. en het gereviseerde jaartal 847 v. Chr. (aan de hand van de Bijbel) voor het eerste regeringsjaar van Adad Nerari III, is groot. Men zou de schouders kunnen ophalen menende dat mijn revisie van de geschiedenis van de oudheid, wat de Assyriologie betreft, een brug te ver is.

    De Assyriologie bezit via de zogenaamde eponiemlijsten een koningslijst van de Assyrische koningen die vanaf de val van Nineveh, tot de negende eeuw v. Chr. teruggaat. Daarenboven heeft men de koningslijst verbonden met een astronomische berekende zonsverduistering over Nineveh in 763 v. Chr. Het eponiem namelijk van Bur Sagale in het tiende regeringsjaar van koning Assur Dan, vermeldt een verduistering van de zon over Nineveh. De regeerperiode van Adad Nerari III werd berekend op basis van de verankering van het tiende regeringsjaar van Assur Dan in het jaar 763 v. Chr. Zie link: http://www.bol.com/nl/p/de-assyriologie/9200000049946824/

     

    Het lijkt allemaal exacte wetenschap, maar in wezen is het dat niet. Men gaat er namelijk vanuit dat de Assyrische koningslijst volledig is en er geen namen zouden ontbreken. En hier wringt het schoentje aangezien er vanuit de Bijbel, de werken van Flavius Josephus, en andere bronnen, er duidelijke aanwijzingen zijn dat wel degelijk namen van Assyrische koningen uit de lijst verwijderd werden. Een Bijbels voorbeeld is de Assyrische koning die ten tijde van de Hebreeuwse profeet Jona zich tot de God van Israël keerde voor uitredding van de aangekondigde ramp.

     

    Een ander voorbeeld is de Griekse legende over een Assyrische koning met de naam Sardanapallos die de orthodoxe Assyriologie, zo hij al bestaan heeft, met Assurbanipal identificeert. Van Assurbanipal weten we dat deze Assyrische koning een zogenaamde cultuurmens was, bibliotheken oprichtte en in zijn tijd al aan archeologie deed. De Sardanapallos van het Griekse verhaal is hier echter met zijn brasserijen en schokkend levenseinde, een waar tegenbeeld van.

     

     

    Toen de voormalige IMF-baas Dominique Strauss-Kahn verleden jaar in het nieuws kwam wegens een rechtszaak in verband met zijn vermeende ‘brasserijen’, werd hij in de pers met Sardanapallos vergeleken. Op een dag werd ik toen door de BRT-radio opgebeld met de vraag voor meer uitleg over wie de ‘historische’ Sardanapallos met zijn orgieën geweest was. Ik was hen graag van dienst en gaf aan de telefoon de nodige uitleg. Ik zou ’s avonds nogmaals vanuit de studio gebeld worden ter uitzending. Toen ik ’s avonds op het juiste radiokanaal afstemde bleek dat men voor commentaar van een orthodoxe Assyrioloog gekozen had. De opgebelde deskundige had het echter uitsluitend over de weldaden van Assurbanipal, met een teleurgestelde BRT-omroeper die een paar keer onderbrak en in feite alleen informatie over de seksorgieën van Sardanapallos wilde weten, maar daarover van de deskundige geen antwoord kreeg. Ik was na de uitzending zo vrank en vrij om de studio te bellen en te zeggen dat ik het beter gekund had. Men had intussen al begrepen dat Sardanapallos van de legende geen enkele overeenkomst met de historische Assurbanipal had.

    Sardanapallos (Griekse naam van een Assyrische koning) en Assurbanipal zijn namelijk twee te onderscheiden koningen.

    Over de ‘historische’ Sardanapallos schreef ik eerder op dit blog een artikel. Sardanapallos, mythe of werkelijkheid? Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1424646000&stopdatum=1425250800

     

    Maar nu verder met de geschiedenis van Assur Nerari III. Van de koninginmoeder en regentes Sammurat van Adad Nerari III is een stele bewaard gebleven (gevonden te Kalat Sherkat in Assyrië) waarin het co-regentschap met de minderjarige Adad Nirari III vermeld wordt. Een andere vermelding (Saba’a stele) geeft voor de duur van het co-regentschap een periode van vijf jaar op.

    De orthodoxie identificeert koningin Sammurat met de legendarische Semiramis, de vrouw van de Bijbelse Nimrod, de eerste machthebber op aarde na de Grote Vloed. De Bijbelse gegevens betreffende Nimrod worden door hen als mythe beschouwd. Dit is echter niet mijn uitgangspunt. Het Bijbelboek Genesis is geschiedschrijving. De Sammurat van de negende eeuw voor Christus is te onderscheiden van de Semiramis van het derde millennium voor Christus.

     

    De eerder vermelde Saba’a-stele verhaalt eveneens een militaire campagne van Adad Nirari III naar Damascus in zijn vijfde regeringsjaar.

    Against Aram I marched. Mari', king of Aram, in Damascus his royal city, I shut up. The terrifying splendour of Assur overwhelmed him and he laid hold of my feet, he became my vassal. 2300 talents of silver, 20 talents of gold, 3000 talents of copper, 5000 talents of iron, coloured woollen and linen garments, an ivory bed, an ivory couch...his property and his goods, in immeasurable quantity, in Damascus, his royal city, in his palace, I received.

     

     

    Dit jaar is volgens de revisie op onze tijdsbalk, het jaartal 843 v. Chr. Dit gegeven past echter niet met de Bijbelse gegevens betreffende Damascus/Aram als belager van het tienstammenrijk. Het Bijbelboek 2 Koningen geeft Aram tijdens deze periode weer, als een vijand van koning Joahaz van Israël. Joahaz regeerde zeventien jaar van 847 tot 830 v. Chr. Een Assyrische belegering van Damascus met een verzwakking van Aram tot gevolg, past niet in dit tijdsschema. Hierna het betreffende Bijbelgedeelte:

     

    2 Koningen 13:1 In het drieëntwintigste jaar van Joas, de zoon van Achazja, de koning van Juda, werd Joachaz, de zoon van Jehu, koning over Israël te Samaria; hij regeerde zeventien jaar. 2 Hij deed wat kwaad is in de ogen des HEREN en volgde de zonden na, die Jerobeam, de zoon van Nebat, Israël had doen bedrijven; daarvan week hij niet af. 3 Daarom ontbrandde de toorn des HEREN tegen Israël, en Hij gaf hen in de macht van Hazaël, de koning van Aram, en in de macht van Benhadad, de zoon van Hazaël, al die tijd. 4 Maar Joachaz zocht de gunst van de HERE, en de HERE hoorde naar hem, want Hij had gezien hoe zwaar de koning van Aram Israël verdrukte. 5 En de HERE gaf aan Israël een verlosser, zodat zij onder de overheersing van Aram uit kwamen en de Israëlieten in hun tenten konden wonen zoals tevoren. 6 Toch weken zij niet af van de zonden van het huis van Jerobeam, die hij Israël had doen bedrijven; daarmee gingen zij voort. Ook bleef te Samaria de gewijde paal staan. 7 Waarlijk, hij had aan Joachaz geen krijgsvolk overgelaten dan vijftig ruiters, tien strijdwagens en tienduizend man voetvolk; want de koning van Aram had hen te gronde gericht en hen gemaakt als stof bij het dorsen. (NBG Vertaling 1951)

     

    De conclusie moet zijn dat de vermelding op de Saba’a stele betreffende de belegering van Damascus in het vijfde regeringsjaar van Adad Nirari III fout is. Hoogstwaarschijnlijk hebben we met een schrijffout te maken en is het vijftiende regeringsjaar van Adad Nirari III bedoeld. De Assyrische gegevens spreken elkaar onderling ook tegen, wat maakt dat ik van een foutieve Assyrische kroniek kan uitgaan.

    De bekende eponiemlijsten geven in afwijking met de Saba’a stele, voor het vijfde regeringsjaar van Adad Nirari III geen campagne naar Damascus weer, maar een veldtocht naar Arpad in Noord-Syrië. Wat vreemd is aangezien Arpad slechts een provinciestad was en Damascus echter de hoofdstad van het toen machtige Aram. Hierna de Eponiemlijst van alle regeringsjaren van Adad Nirari III ter illustratie. De jaren tussen haakjes zijn de jaartallen van de orthodoxe met rechts mijn gereviseerde jaartallen:

     

    [809/808] 847/846 During the eponymy of Adad-Nirari [III], the king of Assyria, campaign against Media

    [808/807] 846/845 During the eponymy of Nergal-ilaya, the commander in chief, campaign against Guzana.

    [807/806] 845/844 During the eponymy of Bêl-dân, the palace herald, campaign against Mannea.

    [806/805] 844/843 During the eponymy of Sil-Bêli, the chief butler, campaign against Mannea.

    [805/804] 843/842 During the eponymy of Aššur-taklak, the chamberlain, campaign against Arpad.

    [804/803] 842/841 During the eponymy of Ilu-issiya, governor of Aššur, campaign against Hazazu.

    [803/802] 841/840 During the eponymy of Nergal-ereš, governor of Rasappa, campaign against Ba'alu.

    [802/801] 840/839 During the eponymy of Aššur-balti-ekurri, governor of Arrapha, campaign against the Sealand; plague.

    [801/800] 839/838 During the eponymy of Inurta-ilaya, governor of Ahizuhina, campaign against Hubuškia.

    [800/799] 838/837 During the eponymy of Šep-Ištar, governor of Nisibis, campaign against Media.

    [800/799] 837/836 During the eponymy of Šep-Ištar, governor of Nisibis, campaign against Media

    [799/798] 836/835 During the eponymy of Marduk-išmanni, governor of Amedi, campaign against Media.

    [798/797] 835/834 During the eponymy of Mutakkil-Marduk, the chief eunuch, campaign against Lušia.

    [797/796] 834/833 During the eponymy of Bêl-tarsi-iluma, governor of Kalhu, campaign against Namri.

    [796/795] 833/832 During the eponymy of Aššur-bêla-usur, governor of Habruri, campaign against Manduate.

    [795/794] 832/831 During the eponymy of Marduk-šaduni, governor of Raqmat, campaign against Der.

    [794/793] 831/830 During the eponymy of Kinu-abua, governor of Tušhan, campaign against Der.

    [793/792] 830/829 During the eponymy of Mannu-ki-Aššur, governor of Guzana, campaign against Media.

    [792/791] 829/828 During the eponymy of Mušallim-Inurta, governor of Tille, campaign against Media.

    [791/790] 828/827 During the eponymy of Bêl-iqišanni, governor of Šibhiniš, campaign against Hubuškia.

    [790/789] 827/826 During the eponymy of Šep-Šamaš, governor of Isana, campaign against Itu'a.

    [789/788] 826/825 During the eponymy of Inurta-mukin-ahi, governor of Nineveh, campaign against Media.

    [788/787] 825/824 During the eponymy of Adad-mušammer, governor of Kalizi, campaign against Media; foundations of the temple of Nabû in Nineveh laid.

    [787/786] 824/823 During the eponymy of Sil-Ištar, governor of Arbela, campaign against Media; Nabû entered his new temple.

    [786/785] 823/822 During the eponymy of Nabû-šarra-usur, governor of Talmusu, campaign against Kisku.

    [785/784] 822/821 During the eponymy of Adad-uballit, governor of Tamnuna, campaign against Hubuškia; [the god] Anu the Great went to Der.

    [784/783] 821/820 During the eponymy of Marduk-šarra-usur, governor of Arbela, campaign against Hubuškia.

    [783/782] 820/819 During the eponymy of Inurta-nasir, governor of Mazamua, campaign against Itu'a.

    [782/781] 819/818 During the eponymy of Iluma-le'i, governor of Nisibis, campaign against Itu'a.

     

    De conclusie moet zijn dat naar het einde toe van de regeringsperiode van Joahaz van Israel, en los van de tegensprekelijke eponiemlijst, een Assyrische invasie in Aram heeft plaatsgevonden. Hoogstwaarschijnlijk in het vijftiende regeringsjaar van Adad Nirari III.

     

    De Assyriër Adad Nirari III werd zodoende ‘een verlosser voor Israël’:

    2 Koningen 13:5 En de HERE gaf aan Israël een verlosser, zodat zij onder de overheersing van Aram uit kwamen en de Israëlieten in hun tenten konden wonen zoals tevoren.

     

    De Bijbel noemt de naam niet, noch de nationaliteit van deze verlosser die hen van de overheersing door Aram verloste. Maar ook in het Assyrische verslag wordt bijvoorbeeld de naam van de koning van Aram niet genoemd. Er is slechts een verwijzing naar een ‘Mari, koning van Aram’. Mari is hier geen eigennaam maar betekent alleen HEER. De Assyrische berichtgeving voor deze tijdsperiode is onduidelijk en levert vraagteken op vraagteken. Met de hulp van de historische boeken van de Bijbel en de fragmentarische Assyrische gegevens is het mogelijk een en ander te reconstrueren.

     

     

    De Eponiemlijst vermeldt in het vijftiende regeringsjaar van Adad Nirari III een campagne naar ‘Manduate’. Dit gebied wordt algemeen als de Bekavallei in de Libanon geïdentificeerd. Het ligt voor de hand aangezien het van de Bekavallei slechts een steenworp naar Damascus is, en in dat zelfde jaar Damascus belegerd werd.

     

    Er is ook een stele van Adad Nirari III gevonden waar deze claimt schatting van koning Joas van Juda, ontvangen te hebben. Dit gegeven past ook in het jaar 833 v. Chr. met de campagne van Adad Nerari III tegen Damascus. Dat jaar was het eerste regeringsjaar van Joas van Juda in co-regentschap met zijn vader Joahaz.

     

    Wordt vervolgd

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

    18-01-2016 om 00:00 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (4 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    11-01-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het leeuwenbeeld van Toetanchat(m)on

    De afbeelding hierna is van een granieten leeuwenbeeld uit de derde eeuw v. Chr. (c. 275/260 v. Chr.) met de namen erop van zowel de Nubische koning Amanislo als de naam van Toetanchamon uit de (volgens de orthodoxie) veertiende eeuw v. Chr. (c. 1332/1323 v. Chr.). Tussen beide koningen zit er in het conventionele model zo maar even een verschil van meer dan duizend jaar.

    Het beeld stond oorspronkelijk in de tempel van Soleb in Nubië (het huidige Soedan). Tegenwoordig verblijft het in het British Museum.

    De twee namen met een tijdskloof van duizend jaar is voor de orthodoxe egyptologie moeilijk verklaarbaar. Een logische verklaring bestaat er in het orthodoxe model dan ook niet en het blijft een vraagteken waarom een Nubische heerser zijn naam zou toevoegen, aan een beeld van Toetanchamon?

     

     

    Farao Toetanchamon is op de tijdsbalk in de veertiende eeuw voor Christus beland, als een gevolg van het rangschikken van de Egyptische dynastieën op de tijdsbalk door de Egyptoloog Eduard Meyer, op basis van een door hem gehanteerde vermeende Sothis-kalender. Het revisionisme van de geschiedenis van de oudheid heeft echter de zogenaamde Sothis-kalender als een latere uitvinding van Grieken en Romeinen ontmaskerd (zie TIJD en TIJDEN, 2015, hoofdstuk: de geschiedenis van de geschiedenis, blz. 27-46). Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

    Volgens mijn herziening van de geschiedenis van het oude Egypte heeft farao Toetanchamon nu de jaren 684/675 v. Chr. op de tijdsbalk, wat slechts een verschil geeft van enkele eeuwen met Amanislo, in plaats van de meer dan duizend jaar in het orthodoxe model. Zie TIJD en TIJDEN, 2015, hoofdstuk: Mykerinos-Toetanchamon, blz. 345-353.

     

     

    Ik wijk met ongeveer honderd jaar op de tijdsbalk af, van Dr. I. Velikovsky ’s reconstructie van de geschiedenis van de oudheid. In mijn reconstructie pas ik wel dezelfde werkmethode van Velikovsky toe. Hierna een citaat uit ‘Eeuwen in Chaos’, 1952, blz.255:

    … in de zaal van de historie, waar mensenmenigten uit vele eeuwen elkaar verdringen, wijs ik rechtstreeks bepaalde figuren aan, die geheel andere namen dragen  dan de door ons gezochte personen, men zegt zelfs, dat ze thuishoren in een eeuw, die wel zes eeuwen gescheiden is van de tijd van de personen die wij zoeken. Zelfs nog eer ik onderzoek doe naar de op deze wijze schijnbaar zonder recht van spreken uitgekozen personen, verklaar ik de identificatie als juist. Het kompas in mijn hand is het kompas van de tijdmeting; ik bekort met zes eeuwen de tijd van Thebe en el-Amarna en tref koning Josafat te Jeruzalem, Achab te Samaria en Benhadad te Damascus aan. Indien mijn kompas van de tijdmeting me niet bedriegt, zijn zij de koningen, die in de el-Amarna periode regeerden in Jeruzalem, Samaria en Damaskus.

     

    In mijn boek TIJD en TIJDEN, pas ik dezelfde methode toe en schuif meer dan zeven eeuwen op de tijdsbalk met als resultaat Achaz in Jeruzalem en Pekah in Samaria. Toetanchamon sluit de rij van Aton-ketters af in het jaar 675 v. Chr.

     

    De gevestigde Egyptologie leert dat haar ordening op de tijdsbalk van de dertig Egyptische dynastieën van Manetho, op basis van het gebruik van een veronderstelde dubbele kalender in het oude Egypte, de zogenaamde Sothis-kalender, correct is. Het revisionisme van de geschiedenis van het oude Egypte heeft deze fabricatie onderuit gehaald, en aangetoond dat de Sothis-kalender met tijdsperioden van telkens 1460 jaar een fantasie, een verzinsel van de oude Grieken en Romeinen was.

     

     

    De gevestigde Egyptologie laat de eerste veronderstelde Sothis-schijf van 1460 jaar in het jaar 139 AD terug de tijd in, aanvangen. Dit aan de hand van het boek van de Romeinse grammaticus Censorinus ‘DE DIE NATALI’ uit 239 AD. In dat jaar vermeldde de Romeinse grammaticus Censorinus dat in 139 AD de eerste dag van de maand Thoth (juli/augustus) met het begin van het Egyptische kalenderjaar, samenviel met de heliakische verschijning van de ster Sirius of Sothis – wat het einde van een Sothis-cyclus van 1460 jaar veronderstelde. Zijn boek was geschreven ter ere van de verjaardag van Censorinus’ broodheer: Quintus Caerellius. In het boek schreef Censorinus dat in het jaar 139 AD de Hondsster verschenen was op de eerste dag van de maand Thoth, en dat die dag gelijk viel met 19 juli van de Romeinse kalender. Die dag zou dus een nieuw Sothis-tijdperk hebben zien aanvangen.

    Wat minder aandacht krijgt is dat er een tegenstrijdig manuscript bestaat dat een veronderstelde Sothis-periode laat eindigen in het jaar 26 v. Chr. De astronoom Theon van Alexandrië uit de vierde eeuw na Chr. stelt namelijk dat er een heliakisch opgaan van Sirius/Sothis geschiedde in het vijfde regeringsjaar van Augustus, zijnde het jaar 26 v. Chr.

    Het verschil van 164 jaar tussen beide jaartallen wordt door de orthodoxie niet verklaard en stilzwijgend genegeerd.

     

    Dat men de ketterfarao ’s van de zonaanbidding in de veertiende eeuw v. Chr. ondergebracht heeft is een onderdeel van een lange tijdsketting met zwakke schakels.

    De enige schijnbare verbinding die er in de veertiende eeuw v. Chr. met Achnaton en zijn opvolgers op de tijdsbalk bestaat, is de Amarna-briefwisseling van een Assyrische heerser met de naam Assur Uballit. Maar ook deze schakel is verbroken. De briefschrijver Assur Uballit noemt zich namelijk de zoon van Assur-Nadin-Ahe. Dit is in tegenspraak met de Assyrische Eponiemlijsten, waar de Assur Uballit van de veertiende eeuw v. Chr. vermeldt staat als de zoon van Eriba-Adad. Klaarblijkelijk zijn er meerdere Assyrische koningen met de naam Assur Uballit geweest. De laatste koning van Assur droeg overigens ook de naam Assur Uballit. De Assur Uballit van de achtste eeuw v. Chr. was een van de vele koningen van Assyrië die toen in triumviraat de troon met elkaar deelden.

     

    De Egyptologie is, wat de chronologie van de farao ’s betreft, geen exacte wetenschap en aan herziening toe. Dat er nog geen eenvormigheid onder de verschillende revisionisten van de geschiedenis van de oudheid bestaat, is geen reden om nog langer de datering van de gevestigde Egyptologie, op basis van een veronderstelde dubbele kalender te blijven volgen.

     

     

    Een chronologie op een tijdsbalk uitwerken is zoals kompaslopen bij de padvinders, men heeft een stafkaart (het correcte historische plaatje) en kompas nodig en daarnaast op het terrein meerdere navigatiepunten ter bepaling waar men is en waar men naar toe gaat. De nieuwe navigatiepunten in mijn reconstructie van de geschiedenis van het oude Egypte zijn in de eerste plaats de Bijbel, de werken van Flavius Josephus en de oudheidhistoricus Herodotos.

     

    De wetenschap zou een geallieerde kunnen zijn in het leveren van een kruispeiling ter extra bevestiging van ons chronologisch navigeren met de Aton-ketters, op de tijdsbalk.

    Van rietmatten uit het graf van Toetanchamon bijvoorbeeld die aan een C-14 ouderdomstest onderworpen werden, heeft het British Museum nooit de resultaten bekendgemaakt. Er zou sprake zijn van een resultaat van vele eeuwen verschil, in afwijking van de (gefabriceerde) jaartallen van de orthodoxe egyptologie voor Toetanchamon. Het gebruikte materiaal zou volgens de onderzoekers gecontamineerd zijn (Schepping en Wetenschap, drs. J.A. van Delden, 1977, hoofdstuk 13), en daarom voor hen foute jaartallen opgeven.

     

    Zolang bij het establishment de wil niet aanwezig is om de dwingende noodzaak van een revisie van de chronologie der oudheid ernstig te nemen, zal men verder de diverse Musea-oudheid-artefacten verkeerd dateren en interessante verbanden missen.

     

    Binnenkort breng ik een nieuw boek uit: de zonaanbidder, Achnaton, de strenge hardvochtige farao van de profeet Jesaja. Met deze studie neem ik de lezer mee naar het Egypte van de achtste eeuw voor Christus. Het was voor de oude wereld een eeuw van grote omwentelingen zowel in de natuur als in de godsdiensten, en de machtsverhoudingen in het algemeen. De Aton-ketters met farao Achnaton op kop worden op de tijdsbalk naar hun correcte plaats geloodst, en tijdgenoten gemaakt met de Bijbelse koningen van Israël en Juda: Pekah, Hosea en Achaz alias Labaja, Rib Addi en Abdi Hiba van de Amarna-correspondentie. Verder identificeer ik Achnaton met farao Anysis van de vader der historie: Herodotos, en geef opnieuw aandacht aan het werk van Dr. Immanuel Velikovsky: Oedipus en Achnaton. De Griekse legende heeft haar oorsprong in het Egyptische Thebe. Het zijn allemaal puzzelstukjes die in het plaatje van de achtste en begin zevende eeuw v. Chr., tezamen komen.

    Ik hou u van de verschijningsdatum op de hoogte.

     

    Wordt vervolgd…

     

    Met vriendelijke groet

    Robert De Telder

    11-01-2016 om 08:55 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (5 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    04-01-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Kroniek van koning Joram van het tienstammenrijk

    Joram was een jongere zoon van Achab die na de kortstondige regeerperiode van zijn oudere broer Achazja, koning werd. Achazja regeerde slechts twee jaar, waarvan een fractie van zijn eerste jaar als co-regent met zijn vader Achab. Ik schreef eerder dat het co-regentschap te maken had met de slag bij Ramot-Gilead, een slag waarbij Achab het leven liet. (zie het artikel op dit blog van 08-12-2015, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1449442800&stopdatum=1450047600

     

    1 Koningen 22:52 Achazja, de zoon van Achab, werd koning over Israël te Samaria in het zeventiende jaar van Josafat, de koning van Juda, en hij regeerde twee jaar over Israël. 53 En hij deed wat kwaad is in de ogen des HEREN, en wandelde in de weg van zijn vader en in de weg van zijn moeder en in de weg van Jerobeam, de zoon van Nebat, die Israël deed zondigen. 54 Hij diende de Baäl en boog zich voor hem neer, en krenkte de HERE, de God van Israël, geheel zoals zijn vader gedaan had. (NBG Vertaling 1951)

     

    In zijn eerste regeringsjaar verongelukte Achazja en werd ziek, zoals het Bijbelboek 2 Koningen het summier doorgeeft:

    2 Koningen 1:1 Moab viel na Achab ‘s dood van Israël af. 2 Achazja viel door het traliewerk van zijn boven-vertrek te Samaria, en hij werd ziek.

     

    Het gevolg van het co-regentschap van Achazja met zijn vader Achab, gevolgd door zijn ziekte en kortstondige regering, maakt dat hij buiten Israël en Juda onbekend bleef. De Moabietische stele bijvoorbeeld rekent niet met hem. Zie het artikel op dit blog van 13-10-2015, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1444600800&stopdatum=1445205600

     

    Daarna vervolgt het Bijbelboek (2 Koningen 1:1-18) met de geschiedenis van Achazja ’s zoektocht naar genezing bij de god Baäl-Zebub, de god van Ekron, en zijn veroordeling daarvoor door de HERE God van Israël:

    2 Koningen 1:16 En hij sprak tot hem: Zo zegt de HERE: aangezien gij boden gezonden hebt om Baäl-Zebub, de god van Ekron, te raadplegen – is er dan geen God in Israël, wiens woord gij kunt raadplegen? – daarom zult gij van het bed waarop gij zijt komen te liggen, niet afkomen, maar gij zult voorzeker sterven. 17 Zo stierf hij volgens het woord des HEREN, dat Elia gesproken had; en Joram werd koning in zijn plaats in het tweede jaar van Joram, de zoon van Josafat, de koning van Juda; want hij had geen zoon.

     

     

    De bijzondere chronologische constructie rond het co-regentschap van Joram van Juda op de tijdsbalk, in relatie tot Joram van Israël heb ik in mijn werk TIJD en TIJDEN (blz. 237-241) uitgewerkt. Het ontvangen van een brief van de profeet Elia (2 Kronieken 21:12) door Joram van Juda past alleen in dit tijdsbestek, en via het co-regentschap. Zie het artikel op dit blog van 15-02-2014, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1391986800&stopdatum=1392591600 en scrol naar beneden.

    De Bijbel spreekt zich niet tegen, en alle chronologische stukken passen exact in elkaar.

     

    2 Koningen 3:1 Joram, de zoon van Achab, werd koning over Israël te Samaria in het achttiende jaar van Josafat, de koning van Juda, en hij regeerde twaalf jaar. 2 Hij deed wat kwaad is in de ogen des HEREN; echter niet zoals zijn vader en zijn moeder: hij verwijderde de gewijde steen van Baäl, die zijn vader gemaakt had. 3 Alleen volhardde hij in de zonden die Jerobeam, de zoon van Nebat, Israël had doen bedrijven; daarvan week hij niet af.

     

    Het Bijbelboek 2 koningen vervolgt in hoofdstuk 2 met de geschiedenis van de ten hemel opneming van de profeet Elia in een storm (2 Koningen 2:11).

     

    De Seder Olam (Part 2, Chapter 17) leert dat dit gebeurde in het tweede regeringsjaar van koning Achazja van Israël:

    “Ahaziah ben Ahab ruled for two years . In Ahaziah ’s second year, Elijah was hidden and will not be seen again until King Messiah will come, then he will be seen, then hidden a second time until Gog and Magog come.

     

    Het Jodendom leert blijkbaar twee komsten van de profeet Elia. Een bij de komst van de Messias en nog een bij de invasie van Israël door Gog en Magog. Het is opmerkelijk dat zij oog hebben voor twee komsten van Elia, maar niet voor de twee komsten van de Messias. De eerste komst en openbaring van Jezus bij de aanvang van het dertigste jubeljaar, en dit voorafgegaan door Johannes de Doper, die in de kracht en de geest van Elia, Hem aankondigde, ging aan hen voorbij. En net zoals er een tweede openbaar worden van Elia zal zijn, zal ook de Messias, in Heerlijkheid ditmaal, een tweede maal komen, de lang verwachte wederkomst.

     

     

    De wegvoering van Elia, in een storm op een vurige wagen, heb ik op het bijgevoegd chronologische schema met een verticale lijn in het jaar 887 v. Chr. gemarkeerd. Dit is een afwijking van twee jaar met mijn eerdere plaatsing van de wegvoering van Elia in het najaar van 885 v. Chr.

    In mijn werk TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 331-337, geef ik aandacht aan het werk van Donald W. Patten, Ronald R. Hatch and Loren C. Steinhauer met ‘The Long Day of Joshua and Six other Catastrophes, 1973. Zij bouwen verder aan het pionierswerk van Dr. Immanuel Velikovsky en leveren een raamwerk van vermoede mega-natuurcatastrofes van kosmische oorsprong.

    In mijn studie hanteer ik hun cyclusjaren van 54 jaar en zes maanden, maar met ankerjaren op de tijdsbalk gebaseerd op de sabbat- en jubeljaren. Een belangrijk ankerjaar is bijvoorbeeld het sterfjaar van koning Achaz van Juda in 722 v. Chr. Vanaf dit jaar verkrijgt men 54 jaar en zes maanden eerder het bijzondere historische jaar 776 v. Chr., met in het najaar de genoteerde aardbeving van Uzzia. Nog eens 54 jaar en zes maanden terug in de tijd gerekend arriveren we in het voorjaar van 830 v. Chr. Maar blijkbaar ging er daarvoor een afwijking aan vooraf, want het resultaat van terugrekenen met 54 jaar en zes maanden geeft 885 v. Chr. en niet 887 v. Chr. Dit zijn afwijkingen waar Donald W. Patten en zijn medewerkers mee rekening hielden. De Bijbelse chronologie bevestigt zulk een afwijking van twee jaar op de tijdsbalk.

     

    Na de geschiedenis van de profeet Elia en zijn opvolger Elisa vervolgt de Bijbel met de geschiedenis van de strijd tegen Moab (2 Koningen 3:4-27) door de zoon van Achab: Joram, geallieerd met Josafat van Juda:

    2 Koningen 3:Mesa nu, de koning van Moab, was een schapenfokker; hij bracht aan de koning van Israël honderdduizend lammeren op en de wol van honderdduizend rammen. 5 Maar zodra Achab gestorven was, viel de koning van Moab van de koning van Israël af. 6 Koning Joram trok te dien dage op uit Samaria en monsterde geheel Israël. 7 En hij zond tot Josafat, de koning van Juda, deze boodschap: De koning van Moab is van mij afgevallen; trekt gij met mij tegen Moab ten strijde? En hij antwoordde: Ik zal optrekken, ik ben als gij, mijn volk is als uw volk, mijn paarden zijn als uw paarden. 8 Ook vroeg hij: Langs welke weg zullen wij optrekken? En hij antwoordde: In de richting van de woestijn van Edom. ….

     

    De Bijbel geeft niet aan in welk jaar deze veldtocht plaatsvond? Maar het meest logische jaar is het vijfde regeringsjaar van Joram van Israël: apr883/mrt882 v. Chr. In dat jaar namelijk werd in Juda Joram, de zoon van Josafat als co-regent aangesteld:

    2 Koningen 8:16 In het vijfde jaar van Joram, de zoon van Achab, de koning van Israël – Josafat was toen koning van Juda – werd Joram, de zoon van Josafat, koning van Juda. 17 Hij was tweeëndertig jaar oud, toen hij koning werd; hij regeerde acht jaar te Jeruzalem. 18 Hij wandelde in de weg van de koningen van Israël, zoals het huis van Achab deed, want hij had een dochter van Achab tot vrouw; hij deed wat kwaad is in de ogen des HEREN. 19 Maar de HERE wilde Juda niet verderven ter wille van zijn knecht David, aan wie Hij immers had toegezegd hem te allen tijde een lamp voor zijn zonen te zullen geven.

     

     

    Het is niet onlogisch dat met het oog op de geallieerde veldtocht van Israël en Juda tegen Moab, dat in Juda een co-regent aangesteld werd. Alhoewel het gezamenlijk oprukken van de legers van Juda en Israël tegen Moab met een Woord des HEREN geschiedde (2 Koningen 3:10-12), met een belofte van succes merken we dat de Judeeërs en Israëlieten toch de belegering van Moab afbreken, nadat de Moabietische koning Mesa zijn zoon en geplande troonopvolger op de vestingmuur voor de ogen van de belegeraars aan zijn god Kemos brand-offerde. De beschreven ‘grote toorn‘ die toen over Israël kwam (2 Koningen 3:27), is het resultaat van het eigenzinnig wegtrekken van de Israëlitische belegeraars, die geen acht meer op het eerdere Woord des HEREN via de profeet Elisa, sloegen. Hun ontzag voor de Moabietische god Kemos was blijkbaar groter dan hun ontzag voor de HERE God.

     

    Het voorkomen van het veelgodendom in de oude wereld kan verklaart worden vanuit de cyclus van meganatuurcatastrofes die van kosmische oorsprong waren. Volgens het eerder geciteerde studiewerk van Donald W. Patten was de planeet Mars de boosdoener, in die tijd. Met intervallen van ongeveer 54 jaar en zes maanden werd de aarde en haar bewoners opgeschrikt door tekenen aan de hemel. Hierna een citaat van Patten met een beschrijving, en de gevolgen van zulk een interactie tussen planeten:

    “On one or two occasions of the Mars fly-bys, Mars was as close as 70.000 miles from Earth, and at such a distance would appear 50 times as large as the Moon, would reflect 100 times as much sunlight as the Moon (since its albedo or reflectivity is 15% compared to the lunar 7%). Mars at that distance would create tidal effects possibly as much as 350 times as intense as the average lunar tides experienced today. Thus earthquakes plus blizzards of meteors were experienced. Under such circumstances ancient Teutons might well implore Thor to control his “celestial son” Tyr or Tiwes

     

    De jaren voorafgaand en volgend op een hiervoor beschreven ‘fly-by’ gingen gepaard met natuurcatastrofes aller aard. Het gevolg waren dikwijls mislukte oogsten en hongersnood (2 Koningen 4:38).

     

    Na de geschiedenis van het geallieerde fiasco tegen Moab vervolgt het Bijbelboek 2 Koningen 4:1-44 met de geschiedenis van de profeet Elisa. Daarna de bekende geschiedenis van de genezing van de Syriër Naäman (2 Koningen 5:1-27)

    2 Koningen 5:1 Naäman, de legeroverste van de koning van Aram, was zeer gezien bij zijn heer en stond in hoge gunst, want door hem had de HERE een overwinning aan Aram geschonken. Maar deze man, een krijgsheld, was melaats.

     

    Welke overwinning en op wie, de legeroverste Naäman met de hulp van de HERE God van Israël, een overwinning behaalde wordt niet vermeld. Op de tijdsbalk is het slechts tien jaar terug tot de slag bij Karkar, waar de Arameeërs in bondgenootschap met de Israëlieten tegen de Assyriër Salmaneser III, streden. De Assyriërs claimen op de bekende Karkar-stele de overwinning, maar we weten dat toen daar de Assyrische expansie naar het westen voorlopig gestopt werd.

     

    Al een jaar na de genezing van de legeroverste Naäman was er opnieuw strijd met Aram zoals beschreven in 2 Koningen 6:8-23 Een strijd die tot 875 v. Chr. met stervensjaar van koning Joram van Israël zou aanhouden.

     

    Sinds het vijfde regeringsjaar van Joram van Israël met de veldtocht naar Moab in 883/882 v. Chr. bestond er ‘een grote toorn’ (2 Koningen 3:27) over Israël. Deze toorn van God uitte zich in een hongersnood die zeven jaar zou aanhouden (2 Koningen 8:1). Op de tijdsbalk beslaat deze periode de resterende regeringstijd van Joram van Israël, tot in 875 v. Chr.

     

     

    De zeven jaar van hongersnood lopen toevallig gelijk met de vierde sabbatjaarcyclus van 883 tot 876 v. Chr. Dit is uiteraard geen toeval maar een bevestiging dat mijn schikking van de regeerperioden van de koningen van Israël binnen het raamwerk van William Whiston ’s opgave van sabbat- en jubeljaren, correct is. In het werk van Louis Ginzberg: ‘Legends of the Jews, Chapter VI, Joram’, vinden we een beschrijving van de jaar na jaar steeds erger wordende hongersnood. De legende leert dat het zevende jaar van de hongersnood dramatisch was en dat ook in de winter daaropvolgend de regen uitbleef. Maar in het volgende jaar op de eerste dag van de maand Nisan begon het te regenen. Een daad van geloof was het zaaien van het laatst overgebleven zaaigoed in plaats van het als voedsel te gebruiken. Op de tweede, de derde en de vierde dag van de maand Nisan werd er gezaaid. Op de vijfde dag viel er opnieuw regen en volgens de legende kon er na elf dagen al geoogst worden, en was alles ook geregeld voor het Pesach-feest.

     

    De beschreven belegering van Samaria door Benhadad, de koning van Aram (2 Koningen 6:24-33 en 7:120), speelt zich ten tijde van de hongersnood af.

    2 Koningen 6: 24 Daarna verzamelde Benhadad, de koning van Aram, zijn gehele leger, trok op en sloeg het beleg voor Samaria. 25 En er ontstond een zware honger in Samaria; want zij belegerden het zo lang, dat een ezelskop tachtig zilverstukken kostte en een vierde maat duivemest vijf zilverstukken. …

     

    Het einde van Joram van Israël viel samen met de dood van koning Ahazia van Juda in 875 v. Chr. Samen hadden zij zich dat jaar geallieerd voor een veldtocht tegen Aram, maar delfden het onderspit. Joram van Israël keerde gewond van de strijd terug en zocht genezing te Jizreël.

    2 Koningen 8:25 In het twaalfde jaar van Joram, de zoon van Achab, de koning van Israël, werd Achazja, de zoon van Joram, koning van Juda. 26 Tweeëntwintig jaar was Achazja oud, toen hij koning werd; hij regeerde een jaar te Jeruzalem; zijn moeder heette Atalja; zij was de kleindochter van Omri, de koning van Israël. 27 Hij wandelde in de weg van het huis van Achab en deed wat kwaad is in de ogen des HEREN, zoals het huis van Achab, want hij was verzwagerd met het huis van Achab. 28 Hij trok met Joram, de zoon van Achab, uit en streed tegen Hazaël, de koning van Aram, bij Ramot in Gilead. Maar de Arameeërs verwondden Joram. 29 Dus keerde koning Joram terug om te Jizreël genezing te zoeken voor de wonden die de Arameeërs hem bij Rama hadden toegebracht, toen hij streed tegen Hazaël, de koning van Aram. En Achazja, de zoon van Joram, de koning van Juda, kwam Joram, de zoon van Achab, in Jizreël bezoeken, want hij lag ziek.

     

    Het is te Jizreël dat generaal Jehu naar een Woord van de HERE God (2 Koningen 9:410) koning Joram van Israël zou doodden.

     

    Wordt vervolgd…

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

    04-01-2016 om 18:17 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (3 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    29-12-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De ster van Bethlehem

    Matteüs 2:1 Toen nu Jezus geboren was te Bethlehem, gelegen in Judea, in de dagen van den koning Herodes, ziet, enige wijzen van het Oosten zijn te Jeruzalem aangekomen. 2 Zeggende: Waar is de geboren Koning der Joden? want wij hebben gezien Zijn ster in het Oosten, en zijn gekomen om Hem te aanbidden. 3 De koning Herodes nu, dit gehoord hebbende, werd ontroerd, en geheel Jeruzalem, met hem. 4 En bijeenvergaderd hebbende al de overpriesters en Schriftgeleerden des volks, vraagde van hen, waar de Christus zou geboren worden. 5 En zij zeiden tot hem: Te Bethlehem, in Judea gelegen; want alzo is geschreven door den profeet: 6 En gij Bethlehem, gij land Juda! zijt geenszins de minste onder de vorsten van Juda; want uit u zal de Leidsman voortkomen, Die Mijn volk Israël weiden zal. (Statenvertaling)

     

     

    Het is alleen de evangelist Matteüs die het verhaal van de wijzen uit het Oosten brengt. Een geschiedenis die de bron en inspiratie van heel wat kunstwerken is geworden. Het spreekt ook tot de verbeelding, een ster die Magiërs (Grieks: Magoi) helemaal vanuit het verre Perzië naar het land Israël leidde. Een ster, staat er geschreven, die hen ook keer op keer voorging in hun tocht naar het nieuw geboren Kind: de Koning der koningen.

    Matteüs 2:7 Toen heeft Herodes de wijzen heimelijk geroepen, en vernam naarstiglijk van hen den tijd, wanneer de ster verschenen was; 8 En hen naar Bethlehem zendende, zeide: Reist heen, en onderzoekt naarstiglijk naar dat Kindeken, en als gij Het zult gevonden hebben, boodschapt het mij, opdat ik ook kome en Datzelve aanbidde. 9 En zij, den koning gehoord hebbende, zijn heengereisd; en ziet, de ster, die zij in het oosten gezien hadden, ging hun voor, totdat zij kwam en stond boven de plaats, waar het Kindeken was. 10 Als zij nu de ster zagen, verheugden zij zich met zeer grote vreugde. 11 En in het huis gekomen zijnde, vonden zij het Kindeken met Maria, Zijn moeder, en nedervallende hebben zij Hetzelve aangebeden; en hun schatten opengedaan hebbende, brachten zij Hem geschenken: goud en wierook, en mirre. 12 En door Goddelijke openbaring vermaand zijnde in den droom, dat zij niet zouden wederkeren tot Herodes, vertrokken zij door een anderen weg weder naar hun land.

     

     

    De geschiedenis van de ster heeft niet alleen kunstenaars aller aard en leeftijd geïnspireerd maar ook astronomen die vanuit hun vakgebied één en ander trachten in te vullen. Dit laatste ging niet vanzelfsprekend en uiteraard zijn er heel wat theorieën dienaangaande gelanceerd. In mijn publicatie ‘KRONOS, de chronologie van de oudheid herzien’, 2000, isbn 90 73739 109 1/CIP, heb ik in het tweede hoofdstuk enkele theorieën opgegeven:

    “In 11 voor Christus is de komeet van Halley gepasseerd, in 7 voor Christus was er een drievoudige conjunctie van de planeten Jupiter en Saturnus in het sterrenbeeld vissen, en in 5 voor Christus was er de Nova en Aquila.” Aan het einde van het hoofdstuk sloot ik af met een opmerking: “De geboorte van de Heiland in het jaar zeven voor Christus, het jaar van de constellatie van planeten, wijs ik op basis van de chronologische gegevens die Lucas verstrekt, af. Met het hanteren van zeven voor Christus helt men trouwens van astronomie naar astrologie af, en bewandelt men een pad naar het occulte toe.”

     

    Met dit korte artikel in de laatste week van het jaar 2015, over de ster van Bethlehem, wil ik de aandacht van mijn lezers vestigen op een interessant commentaar van de Bijbelvorser E. W. Büllinger (1837/1913) op de ster van Bethlehem, in zijn Companion Bible met voetnoten: ‘All questions are settled if we regard this as miraculous’.

    went before: ‘therefore not an astronomical phenomenon, but a miraculous and Divine act’.

    Zie link: http://www.companionbiblecondensed.com/NT/Matthew..pdf

    En scrol naar page 1309.

     

    Ik meen dat Büllinger het bij het rechte eind had. Indien de ster de Oudtestamentische Shekinah was, is het de HERE God Zelf die de ‘Magoi’ naar Israël leidde. Het is de HERE God Zelf die dan ook bij de geboorte van de Heiland, de herders in de velden nabij Bethlehem, naar de geboorteplaats leidde.

    Lucas 2:8 En er waren herders in diezelfde landstreek, zich houdende in het veld, en hielden de nachtwacht over hun kudde. 9 En ziet, een engel des Heeren stond bij hen, en de heerlijkheid des Heeren omscheen hen, en zij vreesden met grote vreze. 10 En de engel zeide tot hen: Vreest niet, want, ziet, ik verkondig u grote blijdschap, die al den volke wezen zal; 11 Namelijk dat u heden geboren is de Zaligmaker, welke is Christus, de Heere, in de stad Davids. 12 En dit zal u het teken zijn: gij zult het Kindeken vinden in doeken gewonden, en liggende in de kribbe. 13 En van stonde aan was er met den engel een menigte des hemelsen heirlegers, prijzende God en zeggende: 14 Ere zij God in de hoogste hemelen, en vrede op aarde, in de mensen een welbehagen.

    15 En het geschiedde, als de engelen van hen weggevaren waren naar den hemel, dat de herders tot elkander zeiden: Laat ons dan heengaan naar Bethlehem, en laat ons zien het woord, dat er geschied is, hetwelk de Heere ons heeft verkondigd. 16 En zij kwamen met haast, en vonden Maria en Jozef, en het Kindeken liggende in de kribbe. 17 En als zij Het gezien hadden, maakten zij alom bekend het woord, dat hun van dit Kindeken gezegd was. 18 En allen, die het hoorden, verwonderden zich over hetgeen hun gezegd werd van de herders. 19 Doch Maria bewaarde deze woorden alle te zamen, overleggende die in haar hart. 20 En de herders keerde wederom, verheerlijkende en prijzende God over alles, wat zij gehoord en gezien hadden, gelijk tot hen gesproken was. (Statenvertaling)

     

    Het Griekse woord voor ‘ster’ in de grondtekst van de Bijbel is: ASTERA. Het woord ASTERA werd tweeëntwintig maal in de Griekse Bijbel voor de vertaling van ‘Ster’, letterlijk of als metafoor, gebruikt. De laatste maal komen we het woord ASTERA in de Bijbel tegen in:

    Openbaring 22:16 Ik, Jezus, heb mijn engel gezonden, om ulieden dit te betuigen voor de gemeenten. Ik ben de wortel en het geslacht van David, de blinkende morgenster.

     

    De evangelisten Matteüs en Lucas vullen elkaar aan in het doorgeven van de geschiedenis van de geboorte van de Christus. Wanneer we de historische gegevens van de twee evangelisten op de tijdsbalk uittekenen vinden we de volgende volgorde.

    Bij de geboorte van de Heiland te Bethlehem waren buiten zijn ouders, alleen de gewaarschuwde herders aanwezig. De wijzen uit het Oosten waren op dat moment nog onderweg. Dit laatste merken we op bij het eerder geciteerde vers uit Matteüs 2:1.

    Zeven dagen later op de achtste dag werd baby Jezus volgens de Wet besneden en drieëndertig dagen daaropvolgend werd Hij door zijn ouders in Jeruzalem in de Tempel opgedragen (Leviticus 12:1-4). Over de geboortemaand schreef ik eerder op dit blog een artikel: 23 augustus: een alternatieve Kerstdatum? Zie link:

    http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1440367200&stopdatum=1440972000

     

    Het opdragen van baby Jezus in de Tempel te Jeruzalem geschiedde vermoedelijk met Rosj Hasjanah. De evangelist Lucas heeft deze bijzondere geschiedenis uitvoerig in zijn evangelie gebracht. Hierna het Bijbelgedeelte:

    Lucas 2:21 En toen acht dagen vervuld waren, zodat zij Hem moesten besnijden, ontving Hij ook de naam Jezus, die door de engel genoemd was, eer Hij in de moederschoot was ontvangen. 22 En toen de dagen hunner reiniging naar de wet van Mozes vervuld waren, brachten zij Hem naar Jeruzalem om Hem de Here voor te stellen, 23 gelijk geschreven staat in de wet des Heren: Al het eerstgeborene van het mannelijke geslacht zal heilig heten voor de Here, 24 en om een offer te brengen overeenkomstig hetgeen in de wet des Heren gezegd is, een paar tortelduiven of twee jonge duiven.

    25 En zie, er was een man te Jeruzalem, wiens naam was Simeon, en deze man was rechtvaardig en vroom, en hij verwachtte de vertroosting van Israël, en de heilige Geest was op hem. 26 En hem was door de heilige Geest een godsspraak gegeven, dat hij de dood niet zou zien, eer hij de Christus des Heren gezien had. 27 En hij kwam door de Geest in de tempel. En toen de ouders het kind Jezus binnenbrachten om met Hem te doen overeenkomstig de gewoonte der wet, 28 nam ook hij het in zijn armen en hij loofde God en zeide:

    29 Nu laat Gij, Here, uw dienstknecht gaan in vrede, naar uw woord, 30 want mijn ogen hebben uw heil gezien, 31 dat Gij bereid hebt voor het aangezicht van alle volken: 32 licht tot openbaring voor de heidenen en heerlijkheid voor uw volk Israël. 33 En zijn vader en zijn moeder stonden verwonderd over hetgeen van Hem gezegd werd. 34 En Simeon zegende hen en zeide tot Maria, zijn moeder: Zie, deze is gesteld tot een val en opstanding van velen in Israël en tot een teken, dat weersproken wordt 35 – en door uw eigen ziel zal een zwaard gaan –, opdat de overleggingen uit vele harten openbaar worden. (NBG Vertaling 1951)

     

     

    36 Ook was daar Hanna, een profetes, een dochter van Fanuël, uit de stam Aser. Zij was op hoge leeftijd gekomen, nadat zij met haar man na haar huwelijksdag zeven jaren had geleefd, 37 en nu was zij weduwe, ongeveer vierentachtig jaar oud, en zij diende God onafgebroken in de tempel, met vasten en bidden, nacht en dag. 38 En zij kwam op datzelfde ogenblik daarbij staan, en zij loofde mede God en sprak over Hem tot allen, die voor Jeruzalem verlossing verwachtten.

    39 En toen zij alles volbracht hadden, wat volgens de wet des Heren te doen was, keerden zij terug naar Galilea, naar hun stad Nazareth.

    (NBG Vertaling 1951)

     

    Buiten de priester van dienst (aan wie blijkbaar heel het profetische gebeuren voorbij ging) zorgde de HERE God te Jeruzalem voor twee getuigen: een man en een vrouw, Simeon en Hanna.

    Vers 39 van het hiervoor geciteerde Bijbelgedeelte, leert dat zij na het vervullen van de Wet van Mozes te Jeruzalem, naar huis terugkeerden, naar Nazareth in Galilea. Het is hier in hun huis (Matteüs 2:11) dat de Wijzen uit het Oosten hun opwachting maakten, nadat zij eerder aan het hof van Herodes de Grote, navraag deden. Het was weer ‘de ster van Bethlehem’ die hen naar het huis te Nazareth leidde:

    Matteüs 2:9 En zij, den koning gehoord hebbende, zijn heengereisd; en ziet, de ster, die zij in het oosten gezien hadden, ging hun voor, totdat zij kwam en stond boven de plaats, waar het Kindeken was.

     

    Daarom meen ik dat Büllinger met zijn concordante Bijbeluitleg gelijk heeft met de ASTERA van Bethlehem als ‘an Act of God’ te zien.

     

    Het is vanuit Nazareth dat Jozef en Maria met hun baby Jezus naar Egypte trokken, na het vertrek van de Wijzen.

    Matteüs 2:13 Toen zij nu vertrokken waren, ziet, de engel des Heeren verschijnt Jozef in den droom, zeggende: Sta op, en neem tot u het Kindeken en Zijn moeder, en vlied in Egypte, en wees aldaar, totdat ik het u zeggen zal; want Herodes zal het Kindeken zoeken, om Hetzelve te doden. 14 Hij dan opgestaan zijnde, nam het Kindeken en Zijn moeder tot zich in den nacht, en vertrok naar Egypte; 15 En was aldaar tot den dood van Herodes; opdat vervuld zou worden hetgeen van den Heere gesproken is door den profeet, zeggende: Uit Egypte heb Ik Mijn Zoon geroepen. (Statenvertaling)

     

     

    Herodes de Grote stierf in maart van het jaar vier v. Chr.

    Het geboortejaar van de Heiland in het jaar vijf v. Chr. heb ik in mijn werk TIJD en TIJDEN, 2005, behandelt in de hoofdstukken: Herodes de Grote, blz. 437 en het hoofdstuk 27/28 AD, een navigatiepunt in de tijd, blz. 443. Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

    Tot slot wens ik al mijn lezers een gelukkig Nieuw Jaar 2016 AD toe.

     

    De HEERE zegene u, en behoede u in 2016

    De HEERE doe Zijn aangezicht over u lichten, en zij u genadig in 2016

    De HEERE verheffe Zijn aangezicht over u, en geve u vrede in 2016

    (naar Numeri 6:24-27)

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

    29-12-2015 om 08:49 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 2/5 - (5 Stemmen)
    >> Reageer (1)
    23-12-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.ADVENT 2015 AD, HIJ KOMT

    Definitie van het woord Advent: (Latijn: Adventus, komst) aanduiding van de komst van de Zoon van God in het vlees, de incarnatie; voorts van Zijn wederkomst ten oordeel in de volheid der tijden.

     

     

    Niet alleen de voorbereidingstijd tot het kerstfeest is volgens de definitie van advent bedoeld, maar ook een leven in de verwachting van de wederkomst van Christus.

    Dit laatste is een verwachting die het traditionele christendom, ook wat er van overblijft in de derde generatie sinds de kerkverlating, niet meer kent. De verwachting van het traditionele christendom is er een van als mens geboren worden, ouder worden, moeten sterven en daarna de hemel (als het goed is), de niet-gelovigen wacht de traditionele hel.

    Dit christendom heeft weinig of geen kennis van de Bijbel. De Bijbel leert nochtans duidelijk en niet mis te verstaan, een wederkomst van Christus. Deze komst heeft Jezus tijdens zijn leven en bediening voorzegt, en werd door de evangelisten zo genoteerd. Onmiddellijk na Zijn hemelvaart wordt dezelfde boodschap herhaald.

    Handelingen 1:6 “Zij dan, die daar bijeengekomen waren, vroegen Hem en zeiden: Here, herstelt Gij in deze tijd het koningschap voor Israël? 7 Hij zeide tot hen: Het is niet uw zaak de tijden of gelegenheden te weten, waarover de Vader de beschikking aan Zich gehouden heeft, 8 maar gij zult kracht ontvangen, wanneer de heilige Geest over u komt, en gij zult mijn getuigen zijn te Jeruzalem en in geheel Judea en Samaria en tot het uiterste der aarde. 9 En nadat Hij dit gesproken had, werd Hij opgenomen, terwijl zij het zagen, en een wolk onttrok Hem aan hun ogen. 10 En toen zij naar de hemel staarden, terwijl Hij henenvoer, zie, twee mannen in witte klederen stonden bij hen, 11 die ook zeiden: Galileese mannen, wat staat gij daar en ziet op naar de hemel? Deze Jezus, die van u opgenomen is naar de hemel, zal op dezelfde wijze wederkomen, als gij Hem ten hemel hebt zien varen (NBG Vertaling 1951)

     

    In het hiervoor geciteerde Schriftgedeelte worden enkele eenvoudige waarheden weergegeven. De verwachting namelijk van het koninkrijk Gods door middel van het derde herstel van Israël, en de wederkomst van Jezus op dezelfde wijze zoals Zijn hemelvaart. Boven Jeruzalem is er voor mensenogen, een onzichtbare deur naar die andere dimensie van waar Jezus op Zijn tijd zal terugkomen. Naar de komst van dit Rijk Gods hebben honderden en honderden miljoenen christenen bijna tweeduizend jaar al sinds 30 AD (dikwijls onwetend) gebeden. Het ‘Onze Vader’ namelijk, zoals het in het evangelie opgetekend staat.

     

     

    Matteüs 6:5 En wanneer gij bidt, zult gij niet zijn als de huichelaars, want zij staan gaarne in de synagogen en op de hoeken der pleinen te bidden, om zich aan de mensen te vertonen. Voorwaar, Ik zeg u, zij hebben hun loon reeds. 6 Maar gij, wanneer gij bidt, ga in uw binnenkamer, sluit uw deur en bid tot uw Vader in het verborgene; en uw Vader, die in het verborgene ziet, zal het u vergelden. 7 En gebruikt bij uw bidden geen omhaal van woorden, zoals de heidenen; want zij menen door hun veelheid van woorden verhoord te zullen worden. 8 Wordt hun dan niet gelijk, want [God] uw Vader weet, wat gij van node hebt, eer gij Hem bidt. 9 Bidt gij dan aldus: Onze Vader die in de hemelen zijt, uw naam worde geheiligd; 10 uw Koninkrijk kome; uw wil geschiede, gelijk in de hemel alzo ook op de aarde. 11 Geef ons heden ons dagelijks brood; 12 en vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren; 13 en leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van de boze. [Want Uwer is het Koninkrijk en de kracht en de heerlijkheid in der eeuwigheid. Amen.] 14 Want indien gij de mensen hun overtredingen vergeeft, zal uw hemelse Vader ook u vergeven; 15 maar indien gij de mensen niet vergeeft, zal ook uw Vader uw overtredingen niet vergeven. (NBG Vertaling 1951)

     

    Dit beloofde Koninkrijk is komende. Het zal niet tot stand komen door menselijke inzet, maar net zoals bij de wedergeboorte van een mens, zoals beschreven in het evangelie naar Johannes, door God Zelf.

    De verwachting van het komende Godsrijk werd als een gevolg van het uitblijven van de wederkomst van de Messias, door het christendom al vroeg opgegeven. Toen de Romeinse keizer Constantijn zich in de vierde eeuw tot het christendom bekeerde en de kerk van Rome tot staatsgodsdienst verhief, leerde en verwachte men daarna dat het Godsrijk door mensenhanden gebouwd kon worden. De profetische gedeelten van de Bijbel werden als een allegorie uitgelegd en ontdaan van hun letterlijke boodschap. Alle heilsbeloften in de Bijbel die betrekking op het volk Israël hebben, werden op de kerk van nu van toepassing gebracht. De duizend jaar dat satan volgens het Bijbelboek Openbaring, in de toekomst gebonden zou worden, werd niet meer letterlijk genomen maar gezien als een zinnebeeld van de nieuwe tijd die sinds Constantijn baan brak. Dat het sterven, de dood, bleef heersen nam men erbij. In de plaats van de verwachting van de wederkomst van Christus en de daarmee gepaard gaande beloofde opstanding uit de doden, een boodschap waar de apostel Paulus de gelovigen mee troost (2 Thessalonicenzen 4:14-17), kwam de leer van een naar de hemel gaan bij het sterven.

     

    Het christendom is sindsdien ook een pure mannenzaak met rangen en standen, geworden. De gelijkheid van man en vrouw zoals de Bijbel die leert, werd opgegeven en de vrouw gediscrimineerd. Een toestand waar generatie op generatie religieuze vrouwen zichzelf aan onderwierpen, menende, het is Gods wil.

     

     

    De afbeelding komt van een Egyptisch reliëf daterend van de twaalfde dynastie. Het kwam te voorschijn in een graf te Beni Hassan. Het plaatje geeft een Semitische karavaan weer die met handelswaren Egypte binnenkomt. Het is een afbeelding die men in vele Bijbelatlassen, encyclopedieën en dergelijke, tegenkomt. Men heeft hier ten slotte een afbeelding van hoe de aartsvaders er uitgezien hebben. Hun uiterlijk, klederdracht, wapens enzoverder, wat echter moet opvallen, maar nooit met zoveel woorden vermeld wordt, zijn de vrouwen op deze afbeelding. Geen sluier is te bemerken, zelfs geen hoofddoek.

     

    Het Bijbelse koninkrijk van de Bergrede van Jezus zoals in het Mattheüsevangelie geciteerd, is hetzelfde Koninkrijk waar ook gelovige Joden naar uit zien. Want het is hun door de profeten beloofde Messiaanse Vrederijk, dat met de wederkomst van Christus werkelijkheid zal worden. Zij gaan als ‘lo-ammi’ momenteel nog hun eigen weg, maar in de toekomst zal er naar het Profetische Woord, een derde herstel volgen. Dit herstel begint tijdens de komende oordeelstijd met een nieuwe exodus, ditmaal vanuit het land, naar de woestijn. Een woestijn waar de HERE God tot hun hart zal kunnen spreken (Hosea 2:13-14).

     

    De exodus uit Egypte gaat terug tot Pesach 1483 v. Chr. Met Sjavoeot van hetzelfde jaar kregen zij de grondwet van de HERE God, en gingen ze op weg naar het Beloofde Land. Het was het begin van een nieuwe bedeling die eindigde in falen. In mijn studie TIJD en TIJDEN, 2015, heb ik het exodusjaartal van 1483 v. Chr. berekend op basis van de sabbat- en jubeljaartelling. De constructie van Thiele met als resultaat 1447 v. Chr. werd opgegeven. Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

    We zijn met anno 2015 al 3497 jaar sinds de exodus op de tijdsbalk gevorderd, en de vraag is wanneer de laatste mensengeneratie gaat aantreden die getuige zal zijn van de wederkomst van Christus? Deze komst zal weer gepaard gaan met veel natuurgeweld zoals we dat in de geschiedenis van het oude Israël gezien hebben. Wie van mijn generatie de boeken van wijlen Dr. I. Velikovsky (Werelden in botsing, 1971, en Eeuwen in Chaos, 1977) gelezen heeft, weet dat de Exodus uit Egypte en de daarmee gepaard gaande rampen, van kosmische oorsprong waren. Ook de (weder)komst van de Messias of Christus zal met soortgelijke rampen gepaard gaan.

     

    Lucas 21:25 En er zullen tekenen zijn aan zon en maan en sterren, en op de aarde radeloze angst onder de volken vanwege het bulderen van zee en branding, 26 terwijl de mensen bezwijmen van vrees en angst voor de dingen, die over de wereld komen. Want de machten der hemelen zullen wankelen. 27 En dan zullen zij de Zoon des mensen zien komen op een wolk, met grote macht en heerlijkheid. 28 Wanneer deze dingen beginnen te geschieden, richt u op en heft uw hoofden omhoog, want uw verlossing genaakt. (NBG Vertaling 1951)

     

    Wordt vervolgd…

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

    23-12-2015 om 13:18 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (4 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    15-12-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Een mini-archeologische vondst: het zegel van Hizkia

    In het jaar 2009 werd te Jeruzalem aan de voet van de Tempelberg door Israëlische archeologen, verbonden aan de Hebreeuwse Universiteit van Jeruzalem onder leiding van Dr. Eilat Mazar, een klein kleizegel gevonden. De afmetingen zijn 0.97 centimeter maal 0.86 centimeter. De vondst werd pas dit jaar wereldkundig gemaakt. Zie link: http://new.huji.ac.il/en/article/28173

     

     

    A seal impression of King Hezekiah unearthed in the Ophel excavations at the foot of the southern wall of the Temple Mount, conducted by the Hebrew University of Jerusalem’s Institute of Archaeology under the direction of Dr. Eilat Mazar. (Courtesy of Dr. Eilat Mazar; Photo by Ouria Tadmor)

     

    Op het zegel staat een Hebreeuwse tekst met de woorden: ‘behorend aan Hizkia zoon van Achaz’, met daarnaast twee Egyptische symbolen: de zon met twee neerstrekkende vleugels, en aan de rechterkant de bekende Ankh-afbeelding.

    De afbeelding van de zon met de neerstrekkende vleugels wordt door de archeologe, uit Assyrische invloed verklaard. Over het Ankh-teken op het zegel bestaat er geen twijfel, dat is zondermeer Egyptisch.

     

    De Assyrische koning Sanherib verwijst op zijn bekende prisma-stele (heden in het British Museum) naar Hizkia als koning van Juda te Jeruzalem. Een stad die hij bij zijn derde veldtocht belegerde. Met de vermelding van Hizkia op de prisma-stele van de Assyriër Sanherib bezit men hier een zogenaamde buiten-Bijbelse primaire bron naar Hizkia.

     

    Koning Hizkia regeerde van het najaar van 723 v. Chr. tot 694 v. Chr. De gangbaar gehanteerde jaartallen voor Hizkia zijn echter: 715/686 v. Chr. Deze regeerperiode werd door de geleerde Edwin R. Thiele (The Mysterious Numbers of the Hebrew Kings,1951) uitgedokterd op basis van een verankering van de Bijbels-chronologische gegevens van de koningen van Israël en Juda met die van Assyrië. In mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, appendix 4 heb ik Thiele ’s wijze van (mis)rekenen uitgelegd. Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

    In TIJD en TIJDEN, hoofdstuk: Kroniek van koning Hizkia van Juda, blz. 327-330, breng ik een revisie van de regeerperiode van Hizkia aan de hand van de Bijbelse sabbat- en jubeljaren, als ankerjaren op de tijdsbalk. Er bestaat een verschil van acht jaar met de verkregen jaartallen van Thiele, via zijn verankering van Hizkia met Sanherib, op de tijdsbalk.

    Het veertiende regeringsjaar van Hizkia is verbonden met het vijftiende jubeljaar van okt709/sep708 v. Chr. Er waren in totaal dertig jubeljaren vanaf okt1395/sep1394 v. Chr., negenenveertig jaar na de intocht in Kanaän in april 1443 v. Chr., tot het optreden van Jezus Christus in okt27/sep28 AD, het jaar dat Jezus het ‘aangename jaar des HEREN’ (Lucas 4) uitriep en zich als de Messias voor de Joden bekendmaakte.

    De wijze van rekenen met de sabbat- en jubeljaren heb ik van William Whiston (JOSEPHUS Complete Works, Translated by William Whiston, A.M., Appendix Dissertation V) overgenomen. William Whiston (1667/1752) was een Engelse wiskundige, historicus en theoloog. Hij is vooral bekend door zijn vertaling van de werken van Flavius Josephus uit het Grieks naar de Engelse taal. In zijn ‘dissertatie V’ geeft Whiston tien historische verwijzingen naar het houden van sabbat- en jubeljaren door het oude Israël vanuit de Bijbel, de werken van Flavius Josephus en vanuit de apocriefe boeken: 1 en 2 Makkabeeën. Deze verwijzingen vormen als het ware een ketting met vele schakels, waarmee men op de tijdsbalk naar het verleden kan navigeren.

    Aan deze lijst van tien historische verwijzingen voegde ik nog een jaartal toe: het achttiende jubeljaar 562/561 v. Chr. Dit was het eerste regeringsjaar van de Babylonische koning Evil Merodach, wanneer deze heerser koning Jojachin van Juda uit zijn gevangenis in Babylon verloste in het zevenendertigste jaar van diens ballingschap (2 Koningen 27:27).

     

    Het oude Israël heeft zelden het jubeljaargebod gehouden. We kennen het jaar van de aanvang door in de tijd terug te rekenen vanaf de historische vermeldingen van de eerste tot de zesde eeuw voor Christus. Maar daarna vinden we in de Bijbel haast geen verwijzingen naar het houden van Jubeljaren. Er is echter één duidelijke verwijzing naar een Jubeljaar bij de profeet Jesaja:

    Jesaja 37:30 En dit zal u het teken zijn: gij zult dit jaar eten wat vanzelf opkomt en in het tweede jaar wat nawast; maar zaait in het derde jaar en oogst, plant wijngaarden en eet de vrucht daarvan. (NBG Vertaling 1951)

     

     

    Dit vijftiende jubeljaar volgt op het veertiende regeringsjaar van koning Hizkia van Juda: okt710/sep709 v.Chr., en is op de tijdsbalk verankerd met het jaar 709/708 v. Chr.

    Dit heeft als resultaat dat de val van Samaria in Hizkia ‘s zesde regeringsjaar, op de tijdsbalk in het jaar 717 v.Chr. plaatsvindt, wat dan weer met de chronologische gegevens van Flavius Josephus overeenstemt (Joodse Oudheden, hoofdstuk X, ix.7b). Zie TIJD en TIJDEN, 2015, hoofdstuk: Voorjaar 717 v. Chr.: de wegvoering van de tien stammen, blz. 312-320.

    Het veertiende regeringsjaar van Hizkia van Juda valt bij Thiele in 701 v. Chr. en dit op basis van zijn verankering van Hizkia met de Assyrische gegevens. Een verschil van acht jaar.

     

    Het jubeljaar van 709/708 v. Chr. in relatie tot de belegering van Jeruzalem door Sanherib, wordt tegenwoordig door weinig onderzoekers (h)erkend, en dit als een gevolg van de seculiere wetenschap: de Assyriologie, waaraan men meer gezag verleend dan aan de Bijbel. Bijna honderd jaar geleden werd de Assyrische koningslijst gepubliceerd. Een koningslijst die de Assyrische koningen opgeeft van de zevende eeuw terug tot ongeveer de negende eeuw voor Christus, met veronderstelde exacte regeerperioden voor de vermelde Assyrische koningen. Men hanteert deze koningslijst alsof er geen namen in zouden ontbreken?

    De regeerperiode van koning Hizkia werd door Thiele in lijn gebracht met de regeerperiode van de Assyrische koningen Sargon II en Sanherib. In vele zogenaamde christelijke naslagwerken en Bijbelatlassen worden de jaartallen van E. Thiele gehanteerd. In mijn boek ‘De Assyriologie herzien’ ga ik hier dieper op in. Zie link: http://www.bol.com/nl/p/de-assyriologie/9200000049946824/

     

    Het publiceren van de vondst uit 2009 van het zegel van Hizkia, deed mij plezier. Vooral de Egyptische/Assyrische symbolen op het zegel hebben mijn interesse. Het past namelijk in mijn reconstructie van de geschiedenis van de oudheid, wat de epoque van Hizkia en zijn vader Achaz betreft. In mijn werk TIJD en TIJDEN, 2015, breng ik een revisie van de Egyptologie, waarbij ik een onderdeel van het werk van Velikovsky aanpas. De Amarna-tijd, door Velikovsky in de negende eeuw v. Chr. op de tijdsbalk geplaatst, schuif ik op de tijdsbalk een eeuw verder tot in de achtste eeuw v. Chr. Het historische kader dat de Bijbel voor deze epoque levert, past in de Amarna-correspondentie.

    De Amarna-tijd was de periode in Egypte van de Aton-ketters met farao Achnaton op kop. In het huidige Amarna in Egypte werd in de vorige eeuw een groot deel van de correspondentie van de vazallen van farao in Klein-Azië, in de vorm van kleitabletten, ontdekt. Belangrijke correspondenten met farao waren Abdi Hiba alias Achaz van Juda, Rib Addi alias Hosea van Israël en Labaja alias Pekah van Israël. Aan deze identificatie gaf ik op dit blog al eerder aandacht. Zie bijvoorbeeld het artikel van 04-02-2015. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1422831600&stopdatum=1423436400

     

    De symbolen op het kleizegel van Hizkia geven een belangrijke hint naar de aanbidding van de zon tijdens de regeerperiode van Achaz en Hizkia in Juda.

     

     

    Het anch-teken dat rechts op het zegel van Hizkia vermeld werd is een van de bekendste Egyptische symbolen uit de oudheid en het vertegenwoordigd in de Egyptische mythologie het leven. Zoals bijvoorbeeld in de naam Toet-anch-aton: ‘levend evenbeeld van Aton’. De hiëroglief in deze vorm betekent 'leven'. De Aton-schijf werd in Egypte afgebeeld met vele neergaande stralen die ieder in een handje eindigden. Er zijn meerdere afbeeldingen van Achnaton en zijn opvolgers Smenkhkare en Toetanchat(m)on waarop dit te zien is. De ‘anch’ symboliseerde levensenergie. Over de ketter-farao Achnaton schreef ik recent nog een artikel op 20-10-2015 dit blog: Anysis, de blinde farao uit de gelijknamige stad Anysis, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1445205600&stopdatum=1445810400

     

    Het andere symbool van op het zegel van Hizkia is ‘de zon met twee neerstrekkende vleugels’. Dit symbool is eveneens met de Aton-aanbidding verbonden, en niet exclusief Assyrisch. We moeten ook bedenken dat alle religieuze symbolen uiteindelijk teruggaan naar het oude Babylon, naar de tijd van Nimrod en de eerste rebellie na de Grote Vloed. Zie het artikel op blog van 06-10-2015, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1443996000&stopdatum=1444600800

     

    Ook in het oude Egypte vinden we afbeeldingen terug, van de zon met neerstrekkende vleugels.

     

     

    In Egypte zou generaal Horemheb, die door de Assyriërs in 671 v. Chr. als farao aangesteld werd, een beeldenstorm tegen de Aton-verering ontketenen. Hij is verantwoordelijk voor de ‘damnatio memoriae’ in Egypte, wat deze periode betreft.

     

    De verering van de zon zou in Juda nog een tijd aanhouden en pas ten tijde van koning Josia (640/609 v. Chr.), door hem uit het land verwijderd worden (2 Koningen 23:5-11).

     

    Wordt vervolgd…

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

    15-12-2015 om 00:00 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (5 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    09-12-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Boek: De Assyriologie herzien
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Geachte lezer(es),

    Mijn boek ‘De Assyriologie herzien’ van anno 2012 is opnieuw beschikbaar. Zie link: http://www.bol.com/nl/p/de-assyriologie/9200000049946824/


    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

     

    09-12-2015 om 19:35 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    08-12-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.KRONIEK VAN KONING ACHAB VAN ISRAEL

    1 Koningen 16:29 Achab, de zoon van Omri, werd koning over Israël in het achtendertigste jaar van Asa, de koning van Juda. En Achab, de zoon van Omri, regeerde te Samaria tweeëntwintig jaar over Israël. 30 Achab, de zoon van Omri, deed wat kwaad is in de ogen des HEREN, meer dan allen die vóór hem geweest waren. 31 Het minst erge was, dat hij wandelde in de zonden van Jerobeam, de zoon van Nebat, maar hij nam tot vrouw Izebel, de dochter van Etbaäl, de koning der Sidoniërs, en ging de Baäl dienen en zich voor hem neerbuigen. 32 Vervolgens richtte hij voor de Baäl een altaar op in het huis van de Baäl, dat hij te Samaria gebouwd had. 33 Verder maakte Achab de gewijde paal; en Achab ging voort met zó te handelen, dat hij de HERE, de God van Israël, meer krenkte dan alle koningen van Israël die vóór hem geweest waren. (NBG Vertaling 1951)

     

     

    Onze aandacht in dit artikel, gaat uitsluitend naar chronologie.

    De bekende koning Achab van Israël, de zoon van Omri, werd koning in het achtendertigste regeringsjaar van koning Asa van Juda of het tweestammenrijk. Op onze bijgevoegde tijdsbalk merken we dat Achab de scepter van zijn vader overnam in de zomer van het jaar 909 v. Chr., en volgens het Bijbelboek 1 Koningen hoofdstuk 16 regeerde hij daarop voor een periode van tweeëntwintig jaar.

    De regeerperiode en verankering op de tijdsbalk van Asa van Juda heb ik in mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 225-228 uitgewerkt. Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

    De gangbare jaartallen voor Achab zijn: 874/853 v. Chr. Deze regeerperiode werd door de geleerde Edwin R. Thiele (The Mysterious Numbers of the Hebrew Kings,1951) uitgedokterd op basis van een verankering van de Bijbels-chronologische gegevens van de koningen van Israël en Juda met die van Assyrië. In mijn boek TIJD en TIJDEN, appendix 4 heb ik Thiele ’s wijze van (mis)rekenen uitgelegd. Zie ook de aflevering op dit blog over Omri, de vader van Achab. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?ID=2809256

     

    Het eerste regeringsjaar van Achab liep van de zomer van 909 v. Chr. tot de lente van 908 v. Chr., wat een fractie van een jaar was aangezien zijn vader Omri in het achtendertigste jaar van Asa (okt910/sep909 v. Chr.) stierf waarna Achab in hetzelfde jaar, de kroon overnam. Het tweede regeringsjaar van Achab liep van apr/908 tot mrt 907 v. Chr., enzoverder. Dit past volkomen met de verankering van de regeerperiode van de koningen van Juda. Want Asa van Juda sterft in het vierde jaar van Achab in 906 v. Chr. waarna Josafat in Juda de scepter van zijn vader Asa overneemt.

     

     

    Op het bijgevoegde schema merken we dat het jaar okt905/sep904 v. Chr. een jubeljaar was. In Juda, ten tijde van de regeerperiode van koning Josafat zal het jubeljaar hoogstwaarschijnlijk toen in acht genomen zijn. In het tienstammenrijk echter niet. In het Bijbelgedeelte van 1 Koningen 16:29-33 waar we dit artikel mee begonnen zijn, staat geschreven dat Achab deed wat kwaad was in de ogen des HEREN’. In de door zijn vader Omri nieuw gebouwde hoofdstadvesting: Samaria, bouwde Achab bovendien een tempel voor de god Baäl, en richtte voor deze afgod een altaar op. Maar het meest erge dat Achab volgens het Bijbelgedeelte deed, was zijn huwelijk met Izebel, de dochter van Etbaäl, de koning der Sidoniërs.

    Op de bijgevoegde schema ’s heb ik de regeerperiode van koning Ethbaäl of Ithobalus vermeld: voorjaar913 tot voorjaar 881 v. Chr. In mijn werk TIJD en TIJDEN, 2015, hoofdstuk 860 v. Chr.: het jaartal van de stichting van Carthago – blz. 257-263, breng ik een nieuwe chronologie van de koningen van Fenicië op basis van de werken van Flavius Josephus en de Bijbel in verbinding met de sabbat- en jubeljaar-telling volgens William Whiston.

    Het huwelijk van Achab met Izebel, de dochter van de koning van Sidon, past chronologisch met de regeerperiode die Ithobalus op de tijdsbalk krijgt.

     

    Het volgende feit dat we op de tijdsbalk plaatsen is de driejarige hongersnood die door de profeet Elia aan Achab aangekondigd werd.

    1 Koningen 17:1 Toen zeide de Tisbiet Elia, uit Tisbe in Gilead, tot Achab: Zo waar de HERE, de God van Israël, leeft, in wiens dienst ik sta, er zal deze jaren geen dauw of regen zijn, tenzij dan op mijn woord.

     

    Voor een periode van drie-plus jaren (1 Koningen 18:1) zou de hongersnood Israël en de buurlanden teisteren. In het Nieuwe Testament verwijst de Heer Jezus Christus naar dezelfde hongersnood en vermeldt de duur van de hongersnood voor een periode van exact drie jaar en zes maanden.

    Lucas 4:25 Doch Ik zeg u naar waarheid, er waren vele weduwen in de dagen van Elia in Israël, toen de hemel drie jaren en zes maanden lang gesloten bleef en er grote hongersnood was over het gehele land, 26 en tot geen van haar werd Elia gezonden, doch wel naar Sarepta, bij Sidon, tot een vrouw, die weduwe was. (NBG Vertaling 1951)

     

    De Seder Olam plaatst het begin van de grote hongersnood in het dertiende regeringsjaar van koning Achab, negen jaar voor zijn dood in de slag bij Ramot Gilead tegen de Arameeërs. Op mijn tijdsbalk heb ik aldus de hongersnoodperiode geplaatst vanaf het najaar van 897 v. Chr. tot het voorjaar van 893 v. Chr.

    Aan het begin van de hongersnoodperiode vertoeft de profeet Elia volgens 1 Koningen 17:2-24, in de woestijn nabij een beek die in de Jordaan uitmondt, met raven die hem van Godswege ’s morgens en ’s avonds van voedsel voorzien. Maar na een tijd droogt als een gevolg van het ophouden van de vroege en late regen, de beek op en wordt Elia daarop naar Fenicië geleid (1 Koningen 17:8) naar het huis van een weduwe die voor hem zorgt.

    In het derde jaar van de hongersnood krijgt de profeet Elia daar het Woord des HEREN met de opdracht naar Achab te gaan.

    1 Koningen 18:1 Toen er geruime tijd verstreken was, kwam in het derde jaar het woord des HEREN tot Elia: Ga heen, vertoon u aan Achab, want Ik wil regen op de aardbodem geven. 2 En Elia ging heen om zich aan Achab te vertonen. De honger nu was sterk in Samaria.

     

    Wat volgt in het Bijbelboek 1 Koningen hoofdstuk 18, is de confrontatie van de profeet Elia met de priesters van de god Baäl op de berg Karmel. Deze geschiedenis zit op de tijdsbalk verankerd in het voorjaar van 893 v. Chr.

    1 Koningen 18:36 Op de tijd nu, dat men het avondoffer brengt, trad de profeet Elia naar voren en zeide: HERE, God van Abraham, Isaak en Israël, heden moge bekend worden, dat Gij God zijt in Israël, en dat ik uw knecht ben, en op uw bevel al deze dingen doe. 37 Antwoord mij, HERE, antwoord mij, opdat dit volk wete, dat Gij, HERE, God zijt, en dat Gij hun hart weer terugneigt. 38 Toen schoot het vuur des HEREN neer en verteerde het brandoffer, het hout, de stenen en de aarde, en lekte het water in de groeve op. 39 Toen het gehele volk dat zag, wierpen zij zich op hun aangezicht en zeiden: De HERE, die is God! De HERE, die is God! 40 Daarop zeide Elia tot hen: Grijpt de profeten van de Baäl, laat niemand van hen ontkomen. Zij grepen hen, en Elia voerde hen naar de beek Kison en liet hen daar slachten.

     

    Nadat Izebel, de Fenicische vrouw van Achab, het bericht van de dood van de priesters van de Baäl vernam, zweert zij Elia te laten doden. Deze geschiedenis vinden we in het negentiende hoofdstuk van het Bijbelboek 1 Koningen, beschreven. De profeet Elia vlucht voor zijn leven naar Berseba in Juda en vervolgens naar de berg Gods, een tocht voor hem van veertig dagen.

    Indien de gebeurtenissen op de Karmel tijdens de Pesach-week geschiedden zal Elia ‘ongeveer’ rond Sjavoeot aan de berg Gods gearriveerd zijn.

    De juiste ligging van de berg Gods in Arabië heb ik in mijn werk ‘TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 113-120, beschreven. De berg Gods wordt hier geïdentificeerd met de berg Jabal al Lawz in Saoedi-Arabië.

     

     

    Aan de berg Gods krijgt Elia opnieuw een Woord des HEREN met de opdracht naar Israël terug te keren via de woestijn van Damascus, en daar Hazaël tot koning over Aram te zalven, vervolgens Jehu in Israël tot koning te zalven en als derde opdracht, Elisa, de zoon van Safat, uit Abel-Mechola, tot profeet in zijn plaats te zalven:

    1 Koningen 19:15 Daarop zeide de HERE tot hem: Keer op uw schreden terug, naar de woestijn van Damascus, en als gij daar gekomen zijt, dan zult gij Hazaël zalven tot koning over Aram. 16 Voorts zult gij Jehu, de zoon van Nimsi, zalven tot koning over Israël; en Elisa, de zoon van Safat, uit Abel-Mechola, zult gij zalven tot profeet in uw plaats. 17 Wie dan aan het zwaard van Hazaël ontkomt, hem zal Jehu doden; en wie aan het zwaard van Jehu ontkomt, hem zal Elisa doden. 18 Doch Ik zal in Israël zevenduizend overlaten, alle knieën die zich niet gebogen hebben voor de Baäl, en elke mond die hem niet gekust heeft.

     

    Het uitvoeren van deze drie opdrachten plaatsen we in het najaar van 893 v. Chr.

    Het volgende hoofdstuk 20 in het Bijbelboek 1 Koningen verhaalt de invasie van Israël door de koning van Aram: Benhadad.

    1 Koningen 20:1 Benhadad nu, de koning van Aram, verzamelde zijn gehele leger, en tweeëndertig koningen waren met hem, tezamen met paarden en wagens. Toen trok hij op, sloeg het beleg voor Samaria en streed tegen haar. 2 En hij zond boden naar de stad tot Achab, de koning van Israël, 3 en liet hem zeggen: Zo zegt Benhadad: uw zilver en uw goud, dat is van mij, en uw mooiste vrouwen en kinderen, die zijn van mij.

     

    De beschreven invasie van 1 Koningen 20:1-21, zit op de tijdsbalk verankerd in het voorjaar van 892 v. Chr. Na het afslaan en achtervolgen van het Aramese leger van Benhadad is er een woord van de profeet aan Achab, dat de koning van Aram het volgende jaar opnieuw zou binnenvallen.

    1 Koningen 20:26 In het volgende jaar monsterde Benhadad Aram en trok op naar Afek ten strijde tegen Israël. 27 De Israëlieten werden ook gemonsterd en van voedsel voorzien, en trokken hun tegemoet. Daarna legerden de Israëlieten zich tegenover hen als twee kudden geiten, terwijl de Arameeërs het land vulden.

     

     

    De slag bij Afek dateren we in 891 v. Chr. Deze oorlog staat beschreven in het Bijbelboek 1 Koningen hoofdstuk 20:26-43. De Arameeërs worden opnieuw door Achab verslagen. Te Afek geeft Benhadad zich aan Achab over. Achab van Israël spaart echter zijn leven en sluit tot zijn eigen oordeel, een verbond met Benhadad;

    1 Koningen 20:42 En hij (de profeet) zeide tot hem: Zo zegt de HERE: omdat gij de man die onder mijn ban staat, uit uw hand hebt laten gaan, zal uw leven in de plaats van het zijne wezen, en uw volk in de plaats van zijn volk. 43 Toen ging de koning van Israël gemelijk en toornig naar zijn huis en kwam te Samaria.

     

    1 Koningen 21:1 Hierna gebeurde het volgende. De Jizreëliet Nabot had een wijngaard, te Jizreël gelegen naast het paleis van Achab, de koning van Samaria. 2 En Achab sprak tot Nabot: Geef mij toch uw wijngaard, opdat hij mij tot moestuin zij, want hij ligt vlak naast mijn huis; dan zal ik u een betere wijngaard daarvoor in de plaats geven, of, indien gij dit liever hebt, wil ik u het geld van de koopprijs geven. 3 Doch Nabot zeide tot Achab: Daarvoor beware mij de HERE, dat ik de erfenis van mijn vaderen aan u zou geven.

     

    De bekende geschiedenis (1 Koningen 21:1-29) van de wijngaard van de Jizreëliet Nabot die Achab begeerde, plaatsen we in hetzelfde jaar, na de slag bij Afek in 891 v. Chr.

     

    Het verbond tussen Israël en Aram zou drie jaar standhouden. Dat lezen we in het volgende hoofdstuk van het Bijbelboek 1 Koningen:

    1 Koningen 22:1 Nadat men drie jaar stilgezeten had, zonder oorlog tussen Aram en Israël, 2 gebeurde het in het derde jaar, dat Josafat, de koning van Juda, tot de koning van Israël kwam. 3 En de koning van Israël zeide tot zijn dienaren: Weet gij wel, dat Ramot in Gilead aan ons behoort? En wij zijn nalatig om het uit de macht van de koning van Aram terug te nemen. 4 Tot Josafat zeide hij: Gaat gij met mij ten strijde tegen Ramot in Gilead? En Josafat zeide tot de koning van Israël: Ik ben als gij, mijn volk is als uw volk, mijn paarden zijn als uw paarden.

     

    De hier beschreven feiten laten zich op de tijdsbalk eenvoudig invullen. Met de slag bij Afek in het jaar 891 v. Chr. volgden daarop drie jaar (en/of fracties daarvan) zonder oorlog tussen Israël en Aram: 890/889 en 888 v. Chr. In het derde jaar 888 v. Chr. en tevens het tweeëntwintigste en laatste regeringsjaar van Achab vindt de strijd om Ramot in Gilead plaats. Het is in deze strijd dat Achab aan zijn smadelijk einde komt zoals beschreven in 1 Koningen 22:1-38.

     

    1 Koningen 22:39 Het overige van de geschiedenis van Achab en alles wat hij gedaan heeft, het ivoren huis dat hij gebouwd heeft, en al de steden die hij gebouwd heeft, is dat niet beschreven in het boek van de kronieken der koningen van Israël? 40 En Achab ging bij zijn vaderen te ruste en zijn zoon Achazja werd koning in zijn plaats.

     

    De zoon en opvolger van Achab: Ahazia (of Achazja) was al als co-regent van Achab aan gesteld. Hij werd namelijk koning in het zeventiende regeringsjaar (okt889/sep888 v. Chr.) van Josafat van Juda.

    1 Koningen 22:52 Achazja, de zoon van Achab, werd koning over Israël te Samaria in het zeventiende jaar van Josafat, de koning van Juda, en hij regeerde twee jaar over Israël. 53 En hij deed wat kwaad is in de ogen des HEREN, en wandelde in de weg van zijn vader en in de weg van zijn moeder en in de weg van Jerobeam, de zoon van Nebat, die Israël deed zondigen. 54 Hij diende de Baäl en boog zich voor hem neer, en krenkte de HERE, de God van Israël, geheel zoals zijn vader gedaan had.

     

    Vermoedelijk werd Ahazia als co-regent aangesteld in de aanloop naar de slag bij Ramot-Gilead. Wat niet onlogisch is wanneer we bedenken dat Achab deze strijd niet overleefd heeft.

     

    Dit artikel begon ik met het verwijzen naar ‘de bekende’ koning Achab van Israël dat voor Bijbellezers uiteraard vanzelfsprekend is. Met ‘bekend’ bedoel ik dat we wat Achab betreft, een buiten-Bijbelse verwijzing hebben. Hij wordt namelijk in de Assyrische annalen van Salmaneser III, de koning van Assur vermeld. In zijn zesde regeringsjaar streed Salmaneser III tegen een coalitie van Klein-Aziatische koninkrijken te Karkar.

     

     

    Ik vernietigde en verbrandde de stad Karkar, de koninklijke stad. (1) 1,200 wagens, 1,200 cavalerie, en 20,000 soldaten van Hadad-Ezer ("Arad-idri") van Damascus; (2) 700 wagens, 700 cavalerie, en 10,000 soldaten van Irhuleni, de Hamathiet; (3)2,000 wagens en 10,000 soldaten van Achab, de Israëliet; (4) 500 soldaten van Byblos; (5) 1,000 soldaten van Kur-mus-us-ra–a-a (Egypte?); (6) 10 wagens en 10,000 soldaten uit het land van Irqanatu; (7) 200 soldaten uit Matinu-Ba'al van de stad Arvad; (8) 200 soldaten uit het land van Usanat; (9) 30 wagens van Adon-Ba'al uit het land  Šianu; (10) 1,000 dromedarissen van Gindibu uit Arabië;... (11) Honderden soldaten van Ba'asa uit Bit-Ruhubi, de Ammoniet. Deze twaalf (?) koningen nam hij als geallieerden. Zij streden tegen mij.

    (DE KARKAR-STELE VAN SALMANESER III)

     

    De Bijbel zwijgt over deze veldslag. Wanneer we de slag bij Karkar vanuit de Bijbel willen dateren komen chronologisch gezien, alleen de drie jaren van bondgenootschap tussen Achab en Benhadad in aanmerking: 890/889 en 888 v. Chr.

     

    De orthodoxe Assyriologie heeft de slag bij Karkar gedateerd in 853 v. Chr., een verschil van ruim vijfendertig jaar. Zij werken vanaf hun ankerpunt 763 v. Chr. met een genoteerde zonsverduistering over Nineveh in de Eponiemlijsten, terug de tijd in. De eponiemlijsten zijn lijsten waarvan men veronderstelt dat ze per jaar de naam van een Assyrische ambtenaar of ‘eponiem’ met een bepaalde gebeurtenis verbinden. De slag bij Karkar wordt gedateerd in 853 v. Chr., door 90 jaar of 90 namen vanaf 763 v. Chr. terug te rekenen. Zij gaan er van uit dat in de Assyrische koningslijsten geen namen ontbreken en dat het jaartal 853 v. Chr. op de tijdsbalk absoluut vast verankerd is.

    Wie de Assyrische koningslijst echter met de Bijbel vergelijkt weet dat er wel degelijk namen in de Assyrische lijst ontbreken. De koning van Assyrië bijvoorbeeld, die zich op de prediking van de Hebreeuwse profeet Jona te Nineveh, tot de God van Israël keerde voor uitkomst, werd niet in de koningslijst vermeld. De Bijbelse Assyrische koningen Pul en Tiglath Pileser zijn volgens de grondtekst van de Bijbel, zoals correct vertaald in de Statenvertaling, twee verschillende personen en niet één en dezelfde zoals de Assyriologie beweerd.

    Ook de Bijbelse koning Jareb van Assyrië, door de profeet Hosea vermeld, ontbreekt in de Assyrische koningslijst. Voldoende redenen om de chronologie van de Assyrische koningen in vraag te brengen.

     

    De Bijbelse archeoloog en geleerde Edwin R. Thiele (1895/1986) deed niettemin een knieval naar de Assyriologie toe, en dokterde een aangepaste chronologie van de koningen van Juda en Israël uit, die recht deed aan het Assyrische model. Zijn werk “The Mysterious Numbers of the Hebrew Kings” wordt tegenwoordig algemeen beschouwd als de definitieve Bijbelse chronologie en vindt men in menig Bijbel-atlas en/of naslagwerk terug.

    Thiele verkorte de regeringsduur van een aantal koningen van Juda en Israël om deze te laten passen in het Assyrische tijdskader. Met het inkorten van sommige regeerperioden van Israëlitische koningen verdedigde hij de zogenaamde ‘dual dating’ en paste het enkele malen toe, ook daar waar de Bijbel niet expliciet duidelijk over is.

    Om de val van Samaria, in het negende regeringsjaar van Hosea, (in de Bijbel contemporain met het zesde regeringsjaar van Hizkia van Juda), te laten passen met de Assyrische gegevens betreffende Sargon II, verkondigde hij dat de Bijbelse gegevens van 2 Koningen hoofdstukken 17 en 18 foutief waren, als laat en kunstmatig aan de Bijbel toegevoegd. In mijn werk ‘De Assyriologie, 2012’ (zie link: http://www.bol.com/nl/p/de-assyriologie/9200000049946824/)

    toon ik aan dat als een gevolg van Thiele ’s verkorten van de regeerperioden van de koningen van Juda en Israël, er een verschil van minstens acht jaar tot 35 jaar bestaat, tussen de normale regeringsperiodes van de koningen van Juda en Israël en de nu algemeen aanvaarde revisie van Thiele.

    Het zijn echter de Assyrische gegevens die dienen aangepast te worden en niet andersom.

     

    Het leger van Achab dat aan de slag bij Karkar deelnam, wordt door Salmaneser III op zijn Karkar-stele als gigantisch weergegeven: tweeduizend strijdwagens namelijk. Dit aantal is sterk overdreven en is vermoedelijk door de Assyriërs aangedikt om hun overwinning extra in de verf te zetten. Ik meen dat ongeveer honderdvijftig wagens en driehonderd paarden realistischer is, het aantal namelijk dat in Megiddo in de door Salomo aangelegde wagenpaardenstallen kon ondergebracht worden.

    Betreffende de archeologische vondsten te Megiddo merken we het gezag dat de wetenschap der Assyriologie heeft. Alhoewel de Bijbel het bouwen van de citadel van Megiddo met zijn wagen- en paardenstallen aan Salomo toeschrijft, wordt dit door de orthodoxie afgewezen en gekozen voor de tijdsperiode van Achab, en dit op basis van de Assyrische vermelding over de sterkte van het leger van Achab. Salomo en zijn in de Bijbel beschreven bouwactiviteiten zouden mythe zijn maar de sterk overdreven legersterkte van Achab zou op basis van de Assyrische annalen dienaangaande een historisch feit zijn? Zie ook het artikel op dit blog van 01-12-2015, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?ID=2818521

     

    Het gereviseerde jaartal voor de slag bij Karkar is 889 v. Chr.

     

    Wordt vervolgd…

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

    08-12-2015 om 09:37 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (1)
    01-12-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het Mythische Rijk van Salomo?

    Er zijn heel wat seculiere onderzoekers die het in de Bijbel beschreven Rijk van Salomo en zijn beschreven bouwwerken tot mythe verklaren. Men zou in de archeologische stratum waar volgens hen Salomo te zoeken is, niets van zijn beschreven bouwwerken vinden?

    De reden hiertoe is de gehanteerde dateringsmethode voor de stratum in Israël. Deze aardlagen worden namelijk gedateerd aan de hand van de orthodoxe Egyptologie. In grote lijnen worden de verschillende lagen van de onderzochte stedenheuvels in Israël als volgt gedateerd:

    VROEG BRONS          3000/1900 v. Chr.

    MIDDEN BRONS        1900/1550

    LAAT BRONS              1550/1200

    IJZER I                         1200/930

    IJZER II                       930/586

     

    Koning Salomo regeerde rond 1000 v. Chr. en aldus wordt Salomo en zijn in de Bijbel beschreven bouwwerken in het IJzer tijdperk gedateerd. In de niveaus van het IJzertijdperk is er echter in Israël weinig of niets terug te vinden, dat getuigt van de vele bouwwerken van Salomo, zoals de Bijbel deze uitvoerig beschrijft. Daarom wordt het Rijk van Salomo door vele historici (terecht?) tot mythe verklaard. Zij nemen aan dat Jeruzalem in Davids en Salomo ’s tijd niet meer dan een dorp op een heuvelrug, zonder stadsmuren, was. De Bijbelse verhalen over de eerste koningen, die volgens hen pas ten tijde van de Babylonische Ballingschap werden geschreven, zijn dan ook aangedikt, overdreven.

     

    Er zijn echter heel wat theologen die geloven dat de koninkrijken van David en Salomo wel degelijk echt bestonden. Deze godgeleerden halen ter staving dat de Bijbelcritici de bal misslaan, al het schaarse bewijsmateriaal dat voor handen is, aan. Zij doen dit echter vanuit het oogpunt dat de wetenschap van de orthodoxe Egyptologie het bij het rechte eind heeft, en dat hun datering van het IJzertijdperk in Israël ten tijde van Salomo, als een gevolg van hun (foutieve) dateringsmethode, correct is.

    Het is echter pas wanneer men de orthodoxe Egyptologie en haar dateringsmethode afwijst en men de nieuwe tijdsdatering van het revisionisme van de geschiedenis van de oudheid invoert, dat de bouwwerken van Salomo te voorschijn komen. Hierna het gereviseerde schema met in de rechterkolom de correcte jaartallen voor de aardlagen:

                                          v. Chr.:                         v. Chr.:

    VROEG BRONS          3000/1900                1889/1443

    MIDDEN BRONS        1900/1550                   1443/1000

    LAAT BRONS           1550/1200                  1000/860

    IJZER I                         1200/  930                              860/709

    IJZER II                         930/586                       709/586

     

    De era van Salomo hoort volgens het revisionisme van de geschiedenis van de oudheid thuis in het Laat Brons tijdperk. Vooral te Megiddo werkt de herziening van de datering van de verschillende niveaus voor archeologen openbarend, en worden de bouwwerken van Salomo herkend.

     

     

    In het gereviseerde model gaat LAAT BRONS van ongeveer 1000 v. Chr. tot 860 v. Chr. In dit laatste jaar trof een mega-natuurcatastrofe de oude wereld wat voor een breuklijn zorgde. Zie TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 257-263. Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

    Vanaf het jaar 860 v. Chr. tot het jaar 709 v. Chr. plaatst men nu het IJzertijdperk I, en het IJzer II-tijdperk loopt vervolgens van 709 v. Chr. tot 586 v. Chr. Het was een periode ook met een cyclus van mega-natuurcatastrofes die de aarde met intervallen van 54 jaar en zes maanden getroffen had.

    Het was ook een periode geweest dat de Assyriërs ten tijde van hun koningen Tiglath Pileser III, Salmaneser V, Sargon II en Sanherib haast jaarlijks campagnes naar het westen van Klein-Azië uitvoerden, wat iedere keer met de nodige vernielingen gepaard ging. Dat is dan ook het beeld dat in de archeologische lagen dienaangaande in Israël voorkomt. Wanneer men in deze aardlagen Salomo moet zoeken krijgt men inderdaad een vals beeld en zal men snel verklaren dat de Bijbelse berichten betreffende de bouwwerken van Salomo niet kloppen.

    Het feit dat seculiere wetenschappers het rijk van Salomo via de plaatsing ervan in het IJzertijdperk, tot mythe verklaren heeft dus niet altijd met onwil te maken, maar alleen met het feit dat de aardlagen verkeerd gedateerd werden en als een gevolg daarvan zijn de bouwwerken van Salomo in de verkeerde archeologische aardlaag onvindbaar (op een paar potscherven na).

     

     

    Op dit blog bracht ik eerder de studie van Dr. John J. Bimson onder de aandacht, een archeoloog die zowel met de spade als met de Bijbel te werk gaat. Zie link van 18-11-2014: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1416178800&stopdatum=1416783600

     

    Een voorbeeld van het niet herkennen van Salomo ’s bouwwerken zijn de door de archeologie blootgelegde paardenstallen te Megiddo. De Bijbel verhaalt het bouwen van Megiddo:

    1 Koningen 9: 15 Zo stond het nu met de lichting voor de herendienst, die koning Salomo deed opkomen om het huis des Heren, zijn eigen huis, de Millo, de muur van Jeruzalem, Hasor, Megiddo en Gezer te bouwen. 16Farao, de koning van Egypte, was opgetrokken, had Gezer ingenomen en met vuur verbrand en de Kanaänieten die in de stad woonden, gedood, waarna hij haar als bruidsschat schonk aan zijn dochter, de vrouw van Salomo. 17En Salomo versterkte Gezer, Laag-Bet-Choron, 18Baälat, Tamar in de woestijn, [in het land], 19 en al de voorraadsteden die Salomo had, de wagensteden, de ruitersteden en hetgeen Salomo begeerde te bouwen in Jeruzalem, op de Libanon en in heel het land zijner heerschappij. (NBG Vertaling 1951)

     

    De Bijbel heeft het over de wagensteden en de ruitersteden die Salomo bouwde. Een totaal van veertienhonderd (1400) wagens en twaalfduizend ruiters wordt in 1 Koningen 10:26 vermeld.

    1 Koningen 10:26Voorts bracht Salomo wagens en ruiters bijeen, zodat hij veertienhonderd wagens had en twaalfduizend ruiters, en hij legde ze in de wagensteden en bij de koning te Jeruzalem. (NBG Vertaling 1951)

     

    Archeologen hebben in Megiddo anno 1925 in stratum IV, de resten van de stallen van Salomo blootgelegd. Men berekende dat er te Megiddo plaats was voor 450 paarden en 150 wagens. De ingenieuze inrichting der stallen wekte de bewondering van de archeologen die toen voor het eerst daar aan het werk gingen. Langwerpige stallen zijn te voorschijn gekomen die gegroepeerd rond een binnenplaats liggen. De vloer bestaat uit gestampte kalkmortel en door het midden van elke stal loopt een drie meter brede gang. Afgeruwd plaveisel verhinderde het uitglijden van de paarden. Verder werden duidelijk herkenbare voederbakken en watergoten gevonden.

     

     

    De in de Bijbel beschreven paardenstallen van Salomo blijken grote hallen geweest te zijn, waarvan de daken op stenen pilaren rustten. Deze pilaren zijn duidelijk op de foto te zien. De eerste conclusie van de archeologen van anno 1925 was dan ook dat de blootgelegde installaties in stratum IV niets anders dan de paardenstallen van Salomo konden voorstellen.

     

    Later werd hun conclusie door andere onderzoekers in twijfel getrokken. Het stratum IV waar de stallen ontdekt werden bevind zich volgens de conventionele (foutieve) tijdsindeling in de tijd van Achab, in het IJzer II tijdperk. De blootgelegde gebouwen worden sindsdien in verschillende naslagwerken door zogenaamde experten als voorraadgebouwen beschreven.

     

    Op de dag dat Bijbelse chronologie en archeologie met elkaar in overeenstemming zullen zijn, zal het duidelijk zijn wiens bouwwerk het is: dat van Salomo of van Achab. De sleutel is het revisionisme van de geschiedenis van de oudheid met Egypte op kop.

    Het gezond verstand dwingt ons om in dit bouwwerk een van de in de Bijbel beschreven wagensteden van Salomo te herkennen.

     

    In mijn werk TIJD en TIJDEN, 2015, hoofdstuk: de geschiedenis van de geschiedenis, blz. 27-42, breng ik een volledige herziening van de Egyptische dynastieën op de tijdsbalk.

     

     

    Wordt vervolgd….

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

    01-12-2015 om 08:26 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    24-11-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Bijbelse Edomiet Hadad in Egypte aan het hof van farao

    1 Koningen 11:14 En de HERE deed een tegenstander tegen Salomo opstaan, de Edomiet Hadad; deze was van het koninklijk geslacht in Edom. 15 Toen namelijk David met Edom bezig was, en de legeroverste Joab optrok om de gevallenen te begraven, en hij ieder doodde, die van het mannelijk geslacht was in Edom – 16 want zes maanden was Joab daar gebleven met geheel Israël, totdat men ieder die van het mannelijk geslacht was, uitgeroeid had in Edom – 17 toen vluchtte Hadad, en met hem enige Edomitische mannen, hovelingen van zijn vader, om naar Egypte uit te wijken; en Hadad was nog zeer jong.

     

     

    18 Zij maakten zich op uit Midjan en kwamen in Paran, en zij namen uit Paran enige mannen met zich en kwamen in Egypte, tot Farao, de koning van Egypte; deze gaf hem een huis, zeide hem brood toe en schonk hem land. 19 En Hadad won zozeer de genegenheid van Farao, dat deze hem de zuster van zijn vrouw, de zuster van Tachpenes, de gebiedster, tot vrouw gaf. 20 En de zuster van Tachpenes baarde hem zijn zoon Genubat, en Tachpenes speende hem in Farao’s huis, zodat Genubat in Farao’s huis tot Farao’s zonen behoorde. 21 Toen Hadad in Egypte hoorde, dat David bij zijn vaderen te ruste gegaan was, en de legeroverste Joab gestorven was, zeide Hadad tot Farao: Sta mij toe, dat ik naar mijn land ga. 22 Doch Farao vroeg hem: Maar wat ontbreekt u dan bij mij, dat gij opeens begeert naar uw land te gaan? En hij antwoordde: Niets, laat mij nochtans gaan. (NBG Vertaling 1951)

     

    Het geciteerde Bijbelgedeelte gaat over een tegenstander van koning Salomo van Israël: de Edomiet Hadad.

    Hadad was nog een kind toen hij begeleid door een aantal dienaars van zijn vader, voor koning David en diens bezetting van Edom, naar Egypte vluchtte. De legeroverste van David, generaal Joab, had in zes maanden tijd de mannelijke bevolking van Edom uitgeroeid.

    De reisroute van Hadad vanuit Edom naar Egypte, wordt in het Bijbelbericht ook opgegeven. Eerst ging het naar Midian in het zuiden, en vervolgens via Paran naar Egypte. Het land Midian situeert zich op de landkaart van de oudheid, zuidelijk van Edom. De Griekse Septuagintvertaling van de Bijbel uit de derde eeuw v. Chr., voegt aan het Bijbelgedeelte de stad van Midian toe: Madiam. Deze plaats lag aan de Rode Zee (zie kaart hierboven).

    LXX 3 Kings,

    Chapter 11:14 And the Lord raised up and enemy to Solomon, Ader the Idumaean, and Esrom son of Eliadae who dwelt in Raama, and Adadezer king of Suba his master; (and men gathered to him, and he was head of the conspiracy, and he seized on Damasec,)and they were adversaries to Israel all the days of Solomon: and Ader the Idumaean was of the seed royal in Idumaea. 15 And it happened, that while David was utterly destroying Edom, while Joab captain of the host was going to bury the dead, when they slew every male in Idumaea; 16 (for Joab and all Israel abode there six months in Idumaea, until he utterly destroyed every male in Idumaea;) 17 that Ader ran away, he and all the Idumaeans of the servants of his father with him; and they went into Egypt; and Ader was then a little child. 18 And there rise up men out of the city of Madiam, and they come to Pharan, and take men with them, and come to Pharao king of Egypt: and Ader went in to Pharao, and he gave him a house, and appointed him provision. 19 And Ader found great favour in the sight of Pharao, and he gave him his wife’s sister in marriage, the elder sister of Thekemina. 20 And the sister of Thekemina bore to him, even to Ader, Ganebath her son; and Thekemina brought him up in the midst of the sons of Pharao, and Ganebath was in the midst of the sons of Pharao.

     

    Laat ons de reisroute van Hadad op een landkaart uittekenen. Vanuit Edom ging het eerst over bestaande karavaanwegen naar Madiam aan de Rode Zee, en daarna via Paran naar Egypte. De Bijbelse plaats Paran heb ik op de kaart omkaderd bij het huidige ‘Paran el Faran’, wat de meest logische identificatie is. De plaats Paran lag namelijk langs een karavaanweg van de oudheid. Het is dezelfde route die de Israëlieten bij de exodus uit Egypte in 1483 v. Chr. genomen hadden, de zogenaamde woestijnweg (Exodus 13:18). Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1432504800&stopdatum=1433109600

     

    In Egypte verkrijgt de jonge Hadad, vergezeld met de hovelingen van zijn vader, de koning van Edom, asiel in het huis van farao. De naam van farao wordt in de Bijbel ditmaal niet meegedeeld, ook niet door de Septuagintvertalers, zoals wel het geval was bij die andere tegenstander van farao: Jerobeam die ook asiel in Egypte verkreeg. (zie het artikel op dit blog van 27-10-2014; Jerobeam I, zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1445814000&stopdatum=1446418800)

     

    De vlucht van Hadad geschiedde eerder ten tijde van de veertigjarige regeerperiode van David. Ook Hadad werd in Egypte asiel verleend door farao. En hoewel de naam van farao niet vermeld wordt krijgen we toch heel wat informatie over het huis van farao. Zo wordt er vermeld dat Hadad zozeer de genegenheid van farao won, dat deze hem de zuster van zijn vrouw, de zuster van Tachpenes, de gebiedster, tot vrouw gaf. En de zuster van Tachpenes, staat er geschreven in 1 Koningen 11:20, baarde hem zijn zoon Genubat. En Genubat, de zoon van Hadad werd opgevoed in het huis van farao zodat Genubat tot de zonen van farao behoorde.

    Na de dood van David in het jaar 1007 v. Chr. keerde een volwassen Hadad naar Edom terug.

     

    Dr. Immanuël Velikovsky identificeert in zijn boek ‘Eeuwen in Chaos’, Tachpenes met de zuster van de vrouw van farao Ahmose van de achttiende dynastie. Zie TIJD en TIJDEN, blz. 217-219.

    De identificatie die Velikovsky in zijn werk doorvoert is niet lichtvaardig maar degelijk empirisch onderbouwd. Hierna enkele voorbeelden uit zijn boek Eeuwen in Chaos: op blz. 110 lezen we dat de naam van de vrouw van Ahmose de naam Tachpenes had. Haar naam is op monumenten in Egypte bewaard gebleven en luidt; Tanethap of Tenthape. En Velikovsky geeft de volgende voetnoten aan ter staving: Gauthier, Le Livre des rois d’Egypte (Cairo, 1902), II 187, noot 3. Zie evenwel ook Stricker, Acta Orientalia, XV (1937), 11-12.

     

    Op blz. 188-190 neemt hij de draad met Hadad opnieuw op via diens in Egypte geboren en opgevoede zoon, Genubath. Zo een dertig jaar later sinds de geboorte van Genubath in het huis van farao, was deze ten tijde van de veroveringstochten van Sisak/Thothmosis III in Klein-Azië, vazalkoning over Edom. En Velikovsky toont aan dat de naam Genubath ten tijde van Thothmosis III, synoniem voor Edom geworden was. Ook hier verwijst Velikovsky in zijn voetnoten naar Egyptologen zoals Breasted, Records, deel III, par. 474,:

    “Toen zijne majesteit in Egypte aankwam, kwamen gezanten van de Genubatye hem hun schatting brengen.”

    Over de verankering op de tijdsbalk van farao Sisak/Thothmosis III met de Salomo-era, schreef ik eerder op dit blog een artikel op 09-03-2015: zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1425855600&stopdatum=1426460400 en scrol naar beneden

     

    De gevestigde Egyptologie kan volgens hun gefabriceerde tijdsconstructie in de veertiende eeuw v. Chr. alleen maar gissen naar de identiteit van de ‘Genubatiye’. Wanneer men echter de door de orthodoxe Egyptologie gebruikte Sothis-kalender loshaakt, en de Bijbelse ankerpunten op de tijdsbalk gebruikt ter schikking van de Egyptische dynastieën op de tijdsbalk, is er geen gissen meer naar de identiteit van de Genubatye. Zij zijn in de tiende eeuw v. Chr. het volk van Edom, met als koning; Genubath, de zoon van Hadad.

     

    Van de Genubatiye die schatting aan farao Thothmosis III brengen is een afbeelding bewaard gebleven.

     

     

    En hierna een uitvergroting van dezelfde plaat

     

     

    De gezanten uit Genubatiye. De derde afgebeelde figuur, draagt een kind op. Met het Bijbelbericht in gedachten waar we dit artikel mee begonnen zijn, zien we hier een gelijkaardig tafereel op een Egyptisch reliëf afgebeeld:

    1 Koningen 11:17 toen vluchtte Hadad, en met hem enige Edomitische mannen, hovelingen van zijn vader, om naar Egypte uit te wijken; en Hadad was nog zeer jong.

     

    Het motief waarom farao Ahmose de adellijke Edomietische vluchtelingen op de vlucht voor David, asiel verleende kan vanuit Egyptische bronnen ingevuld worden. Farao Ahmose was de farao die de Hyksos/Edomieten uit Egypte verdreven had. De Hyksos waren identiek met de Bijbelse Amalekieten en Amalek behoorde tot Edom. Ahmose had na de verdrijving van de Hyksos uit Egypte en de inname van hun hoofdplaats Avaris (het huidige El Arisj), hen achtervolgd tot in Sjaroehen in Klein-Azië. Een plaatsnaam die Velikovsky met Petra nabij Seïr in het gebied van Edom, geïdentificeerd heeft. Drie jaar lang (1049/1047 v. Chr.) had de Egyptische belegering geduurd, vooraleer ook de macht van Amalek in Klein-Azië gebroken was.

    De geallieerde van farao Ahmose bij het neerslaan van de Hyksos/Amalekieten was koning Saul van Israël. Zie het artikel op dit blog van 04-05-2015: Waar lag de stad van Amalek? Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1430690400&stopdatum=1431295200 en scrol naar beneden.

     

    Beide heersers: Ahmose en Saul, hebben daarop het Rijk van de Hyksos onder elkaar verdeeld. Farao Ahmose kon zijn gezag over beneden-Egypte tot aan Avaris aan de beek van Egypte in Klein-Azië, vestigen, en Saul kon het juk van Amalek in zijn gebied afschudden. Het gebied van Edom waar farao met zijn leger drie jaar een belegering had doorgevoerd zou echter door koning David, de opvolger van Saul, slechts enkele jaren later vanaf 1039 v. Chr. overgenomen worden. (Zie TIJD en TIJDEN, 2015, hoofdstuk: de regeerperiode van David, blz. 185-195.)

     

    Dat is de reden dat farao Ahmose de Edomiet Hadad in zijn huis asiel verleende. Uiteindelijk ging het om het erfenisrecht van het Hyksos-Rijk.

    In mijn boek ‘Genesis versus Egyptologie’, 2009, hoofdstuk 13, haalde ik terloops het werk van de geleerde Peter H. Schulze, Herrin beider Länder Hatschepsut, Frau, Gott und Pharao, 1976, aan. In hoofdstuk 2 verwijst Schulze naar een huwelijk van de zoon en opvolger van Ahmose: Amonhotep I, met een dochter van de Hyksos-koning: Herita. Dit huwelijk werd hoogstwaarlijnlijk gesloten om het legitieme erfrecht over het rijk der Hyksos te verzekeren. Hierna een citaat:

    “Man hat hieran die Vermutung geknüpft, dass die Befreierkönige oder ihre unmittelbaren Nachfolger ganz planmässig verwandtschaftliche Beziehungen mit den Hyksos herstellen wollten – in diesem Fall also Amenophis I. eine Tochter des Apophis als Nebenfrau geheiratet habe – um das legitime Erbrecht auf das Hyksosreich zu erwerben.”

     

    Terwijl farao Ahmose met het erfrecht van het Hyksos-rijk bezig is voltooid koning David de strijd tegen Amalek/Edom, een strijd die oorspronkelijk aan Saul opgedragen was, maar toen niet volledig uitgevoerd.

     

    Wordt vervolgd…

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

    24-11-2015 om 10:24 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (6 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    17-11-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De datering van het altaar van Jozua op de berg Ebal

    Jozua 8:30 Toen bouwde Jozua een altaar voor de HERE, de God van Israël, op de berg Ebal, 31 zoals Mozes, de knecht des HEREN, de Israëlieten geboden had, naar hetgeen geschreven stond in het boek der wet van Mozes; een altaar van onbehouwen stenen, die men met geen ijzer bewerkt had; zij brachten daarop brandoffers aan de HERE en slachtten vredeoffers. 32 En dáár schreef hij op de stenen een afschrift van de wet van Mozes, hetwelk hij opschreef ten aanschouwen der Israëlieten. 33 Geheel Israël nu, zijn oudsten, de opzieners en zijn rechters stonden aan weerszijden van de ark, tegenover de levitische priesters, die de ark des verbonds des HEREN droegen, zowel vreemdelingen als geboren Israëlieten, de ene helft tegenover de berg Gerizim en de andere helft tegenover de berg Ebal, zoals Mozes, de knecht des HEREN, vroeger geboden had, om het volk Israël te zegenen. 34 Daarna las hij al de woorden der wet voor, de zegen en de vloek, naar alles wat in het boek der wet geschreven stond. 35 Er was geen woord van al hetgeen Mozes geboden had, dat Jozua niet voorlas aan de gehele gemeente van Israël en de vrouwen, de kinderen en de vreemdelingen, die met hen meegegaan waren. (NBG Vertaling 1951)

     

     

    De Israëlieten arriveerden aan de Jordaan aan de oostelijke grens van het Beloofde Land Kanaän nabij Jericho, in de lente van het jaar 1443 v. Chr., en dit exact op de dag af, veertig jaar na de exodus uit Egypte in 1483 v. Chr..

    In mijn werk ‘TIJD en TIJDEN, 2015’ (Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579)

    verankerde ik het jaartal van de Exodus met het jaar 1483 v. Chr. Dit jaartal was het resultaat van het chronologisch hanteren van de Jubeljaren volgens de opgave door William Whiston. In totaal waren er van oct27/sep28 AD, het jaar dat Jezus het ‘aangename jaar des HEREN’ of Jubeljaar uitriep en zich als Messias bekendmaakte, tot het eerste jubeljaar van oct1395sep1394 v. Chr., dertig jubeljaren geweest.

    Vanaf het eerste Jubeljaar van het jaar okt1395 tot sep1394 v. Chr. zijn het zeven maal zeven jaar of 49 jaar, teruggerekend (sabbatjaren van maart/tot april tot maart/april) tot het begin van de inname van het Beloofde Land in 1443 v. Chr.

     

    Jozua 4:19 Het volk nu is uit de Jordaan opgeklommen op de tiende der eerste maand en zij legerden zich te Gilgal, aan de oostelijke grens van Jericho.

     

    Jozua 5:10 Terwijl de Israëlieten te Gilgal gelegerd waren, vierden zij het Pascha op de veertiende dag van die maand, des avonds, in de vlakten van Jericho; 11 en zij aten, daags na het Pascha, van de opbrengst van het land, ongezuurde broden en geroost koren, op dezelfde dag. 12 En het manna hield op, daags nadat zij van de opbrengst van het land hadden gegeten. Dus hadden de Israëlieten geen manna meer, maar zij aten dat jaar van wat het land Kanaän opleverde.

     

    Deze twee Bijbelcitaten plaatsen we aldus chronologisch op de tijdsbalk in de maand Nisan of maart/april, van het jaar 1443 v. Chr. En vanuit Jozua 5:12 maken we op dat toen in dat jaar 1443 v. Chr. met de maand nisan, de sabbatjaarcyclus van start ging met zes jaar later het eerste sabbatjaar in het jaar apr1437/mrt1436 v. Chr.

     

    Wat diezelfde maand Nisan van 1443 v. Chr. na het Pesachfeest chronologisch volgde, was de inname van Jericho, zoals beschreven in het Bijbelboek Jozua hoofdstukken 5 en 6. Daarna plaatsen we het debacle bij Ai (Jozua 7:1-26) op de tijdsbalk, met daarna de overwinning over Ai (Jozua 8;1-29), nog altijd in het voorjaar van 1443 v. Chr.

     

    Vervolgens gaat het Bijbelboek Jozua (8:30-35) na de verovering van Ai, verder met een bericht dat Jozua op de berg Ebal een altaar voor de HERE God van Israël bouwt en daar de Wet van Mozes aan het volk voorleest. De berg ligt zo een negenhonderd meter boven de zeespiegel.

    Ook in de ‘Legends of the Jews’ merken we dezelfde chronologische volgorde, waarbij men onmiddellijk na het oversteken van de Jordaan naar de berg Ebal optrekt:

    When the people arrived on the further shore, the holy Ark, which had all the while been standing in the bed of the river, set forward of itself, and, dragging the priests after it, overtook the people. The day continued eventful. Unassailed, the Israelites marched seventy miles to Mount Gerizim and Mount Ebal, and there performed the ceremony bidden by Moses in Deuteronomy: six of the tribes ascended Mount Gerizim, and six Mount Ebal (Legends of the Jews by Louis Ginzberg, 1909, Volume IV, I. JOSHUA

     

    De bouw van het altaar op de berg Ebal dateren in de herfst van 1443 v., Chr. op de tijdsbalk, in het eerste jaar van de verovering van het land Kanaän.

     

     

    De strijd om de volledige inbezitneming van Kanaän nam in totaal zes jaar in beslag en in het zevende jaar, het eerste sabbatjaar van apr1437/mrt1436 v. Chr. kon het land rusten en onder de stammen van Israël verdeeld worden.

     

    In de vorige eeuw kwam in het jaar 1967 de berg opnieuw onder Israëlische controle. Sinds de wegvoering in ballingschap door de Romeinen in 70 AD waren er 1897 jaren verlopen. Gedurende heel die tijd lag het gebied en de berg er onherbergzaam bij. Op het plateau van de berg vond een Israëlisch archeologisch team onder leiding van Adam Zertal in 1982 een massieve rechthoekige constructie van grote onbehouwen stenen. De afmetingen waren ongeveer negen meter bij zeven meter en drie meter hoog. Binnen de constructie vond men as, potscherven, stenen en afval. Vooral opmerkelijk was de vondst van meer dan vierduizend dierlijke beenresten, meestal verbrand, die in een laboratorium geanalyseerd werden. De meeste beenderen bleken van stieren, schapen en geiten afkomstig te zijn. Geen van de beenderen bleek van de zogenaamde Bijbelse onreine dieren afkomstig te zijn wat een sterke indicatie naar religieuze offers was. Na vier jaar onderzoek van de site was er voor de archeoloog Zertal maar één conclusie mogelijk: dit was de site waar het Bijbelboek Jozua naar verwijst. De blootgelegde constructie bleek volledig aan alle voorschriften van Mozes in de Bijbel te voldoen.

     

    Het dateren van de constructie is moeilijk. De gevonden beenderen werden gedateerd in de twaalfde eeuw voor Christus en de constructie van het altaar in het IJzertijdperk I geplaatst.

    De archeologische strata in Israël worden echter alle aan de hand van de orthodoxe Egyptische chronologie gedateerd. En als een gevolg van ongeveer zeshonderd jaar foutieve tijdrekening in Egypte zit ook in Israël de archeologie die deze dateringsmethode hanteert er altijd enkele eeuwen naast. Ook de archeoloog Zertal dateerde zijn vondst aan de hand van de foutieve Egyptische chronologie. Het vinden van twee Egyptische scarabeeën op de site maakte dat voor het jaartal 1250 v. Chr. gekozen werd. Een betreurenswaardig foutief jaartal dat geen recht aan het Bijbelbericht doet. Het correcte jaartal voor de bouw van het altaar op basis van de gereviseerde chronologie is 1443 v. Chr.

     

    Het revisionisme van de geschiedenis van de oudheid heeft de Sothis-kalender onderuit gehaald, en is er geen enkele reden meer om aan dit verzinsel van oud-Grieken en Romeinen vast te houden. In mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 27-43, in het hoofdstuk; de geschiedenis van de geschiedenis, weerleg ik de Sothis-kalender en biedt een alternatief aan.

     

     

    De door de archeologie blootgelegde stenen getuigen ook vandaag nog dat de Bijbel geen mythe of folklore is maar het spreken van de God van Israël in de geschiedenis.

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

    17-11-2015 om 21:15 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (5 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    10-11-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Kroniek van koning Omri van Israël

    Met de vorige afleveringen op dit blog behandelden we de regeerperiode van Jerobeam, Nadab, Baesa en Ela. Deze week zetten we onze chronologische studie van de koningen van het tienstammenrijk of Israël verder met de koningen Zimri en Omri. En met het artikel op dit blog van 13-10-2015 brachten we koning Omri van Israël al eerder onder de aandacht in verband met de Moabietische steen van koning Mesa van Moab. Dit is een zogenaamde buiten-Bijbelse getuige voor Omri. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?ID=2796541

     

     

    De Moabiet Mesa was een tijdgenoot van drie Israëlitische koningen: Omri, Achab en Joram, en verwijst naar een Israëlitische verdrukking van Moab voor een periode van veertig jaar. De verdrukking nam een aanvang ten tijde van koning Omri. In het geciteerde artikel hebben we gezien dat de jaren 920/880 v. Chr. de periode van de verdrukking was. Hierna het betreffende Bijbelgedeelte dat over Zimri en Omri van Israël handelt.

    1 Koningen 16:15 In het zevenentwintigste jaar van Asa, de koning van Juda, werd Zimri koning te Tirsa, zeven dagen, terwijl het volk gelegerd was tegen Gibbeton, dat aan de Filistijnen behoorde. 16 Toen het volk dat daar gelegerd was, hoorde zeggen: Zimri heeft een samenzwering gesmeed en ook de koning doodgeslagen, maakte geheel Israël Omri, de legeroverste van Israël, te dien dage in de legerplaats koning. 17 Vervolgens trok Omri en geheel Israël met hem van Gibbeton weg, en zij belegerden Tirsa. 18 Zodra Zimri zag, dat de stad ingenomen was, ging hij in de burcht van het koninklijk paleis en verbrandde het koninklijk paleis boven zich met vuur, en stierf aldus 19 om de zonden die hij bedreven had door te doen wat kwaad is in de ogen des HEREN, en te wandelen in de weg van Jerobeam en in de zonde die deze bedreven had, om Israël te doen zondigen. 20 Het overige van de geschiedenis van Zimri en de samenzwering die hij gesmeed heeft, is dat niet beschreven in het boek van de kronieken der koningen van Israël?

     

     

    21 Toen splitste zich het volk Israël in twee helften; de ene helft van het volk volgde Tibni, de zoon van Ginat, om hem koning te maken, en de andere helft volgde Omri. 22 Doch het volk dat Omri volgde, kreeg de overhand op het volk dat Tibni, de zoon van Ginat, volgde. Toen Tibni gestorven was, werd Omri koning. 23 In het eenendertigste jaar van Asa, de koning van Juda, werd Omri koning over Israël; twaalf jaar. Te Tirsa regeerde hij zes jaar. 24 Toen kocht hij van Semer de berg Samaria voor twee talenten zilver, bebouwde de berg en noemde de stad die hij bouwde, Samaria, naar Semer, de eigenaar van de berg. 25 En Omri deed wat kwaad is in de ogen des HEREN, ja hij maakte het erger dan allen die vóór hem geweest waren. 26 Hij wandelde in al de wegen van Jerobeam, de zoon van Nebat, en in de zonde die deze Israël had doen bedrijven, zodat zij de HERE, de God van Israël, krenkten met hun ijdelheden. 27 Het overige van de geschiedenis van Omri, wat hij gedaan heeft, en de dappere daden die hij verricht heeft, is dat niet beschreven in het boek van de kronieken der koningen van Israël? 28 En Omri ging bij zijn vaderen te ruste en werd begraven in Samaria; zijn zoon Achab werd koning in zijn plaats.

     

    Ik heb in het Bijbelgedeelte een historische landkaart ingelast waar via pijlen en kaders de belangrijkste feiten aangeduid worden, wat de beschreven geschiedenis aanschouwelijker maakt. De jaartallen voor de regeerperiode van Omri: 920/909 v. Chr., zijn de nieuwe jaartallen voor de koningen van Israël die ik in mijn boek TIJD en TIJDEN uitgewerkt heb. Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

    De gangbare jaartallen voor Omri zijn: 885/874 v. Chr. Deze jaartallen en regeerperiode werd door de geleerde Edwin E. Thiele uitgedokterd op basis van een verankering van de Bijbels-chronologische gegevens met die van Assyrië. In mijn boek TIJD en TIJDEN, appendix 4 heb ik Thiele ’s wijze van (mis)rekenen uitgelegd. Hierna een korte samenvatting:

    Het gangbare jaartal 931 v. Chr. als het sterfjaar van Salomo en de daaropvolgende splitsing van het Verenigd Koninkrijk van Israël in twee delen is het resultaat van de chronologische herziening van de regeerperiode van de koningen van Israël en Juda door Edwin R. Thiele (1895/1986). Zijn werk, in feite een dissertatie voor zijn doctoraatstudie: “The Mysterious Numbers of the Hebrew Kings”, werd in 1951 van de vorige eeuw gepubliceerd en wordt sindsdien algemeen beschouwd als de definitieve Bijbelse chronologie. Zijn jaartallen worden dan ook in heel wat Studiebijbels gehanteerd, wat het zelfs een aura van geïnspireerd zijn, geeft.

    De vraag is of het jaartal voor de splitsing van het verenigd koninkrijk van Israël, correct is? Wanneer men onderzoek doet naar de geschiedenis van de Bijbelse chronologie dan blijkt dat in het verleden andere jaartallen voor de dood van Salomo en de splitsing van het koninkrijk gehanteerd werden. Het jaartal ca. 975 v. Chr. bijvoorbeeld was het meest gangbare jaartal dat in Studiebijbels voor de publicatie van Thiele ’s werk gehanteerd werd. Een verschil van zo maar even vierenveertig jaar? Wat is de reden wat zulk een drastische inkorting van de Bijbelse chronologie schijnbaar nodig maakte? De enige reden was de Assyriologie en het publiceren van de Assyrische koningslijst gebaseerd op de Eponiemlijsten, in de jaren twintig van de vorige eeuw. Deze kronieklijsten liepen over een periode van 892 tot 648 v. Chr. en gingen dus ook over een belangrijke contemporaine periode in de geschiedenis van de koningen van Israël en Juda. Een eponiem zou een Assyrisch ambtenaar geweest zijn naar wie een bepaald jaar genoemd werd met in de lijst voor dat jaar een vermelding naar een belangrijke gebeurtenis zoals bijvoorbeeld een veldtocht, een pestziekte, het eerste regeringsjaar van een Assyrische koning, een zonsverduistering enzoverder.

    De Assyrische eponiemlijst werd niet aan de Bijbelse chronologie gekoppeld, maar aan een veronderstelde genoteerde zonsverduistering over Nineveh, in het tiende regeringsjaar van Assur Dan ten tijde van het eponiem van Bur Sagale. De zonsverduistering over Nineveh werd astronomisch gedateerd in 763 v. Chr. Dit jaartal werd dan ook het chronologische ankerpunt voor de andere vermelde gebeurtenissen en de regeringsjaren van de Assyrische koningen. Hierbij ging men er vanuit dat de Eponiemlijsten volledig waren en er geen koningen ontbraken of zelfs verwijderd werden?

    De eponiemlijsten verwijzen enkele malen naar koningen van Israël en Juda. Zo vond men een Assyrische vermelding naar een veldslag bij Karkar tussen de Assyriërs en een geallieerd leger van Klein-Aziatische vorsten, in het zesde regeringsjaar van Salmaneser III, zoals vermeld in het eponiem van Daian-Assur. Aan de hand van het ankerjaar 763 v. Chr. dateerde men de slag bij Karkar in 853 v. Chr. De Assyriërs claimen hier tegen o.a. Achab van Israël gestreden te hebben. Twaalf jaar later in 841 v. Chr., vermelden de Assyriërs schatting ontvangen te hebben van Jehu van de dynastie van Omri van Israël. Het is vanaf het door de Assyriologie verkregen jaartal 853 v. Chr. voor de slag bij Karkar, dat terugrekenend het sterfjaar van Salomo in 931 v. Chr. bekomen werd (A Chronology of the Hebrew Kings, Chapter 3, Establishing Basic Dates).

    De gefabriceerde regeerperiode voor Omri met de jaren: 885/874 v. Chr., is het resultaat van de hiervoor beschreven constructie van Thiele.

     

    De aangeboden regeerperiode voor Omri van het jaar 920 tot 909 v. Chr. is daarentegen het resultaat van het werken met de Bijbelse sabbat- en jubeljaren volgens de wijze van rekenen van William Whiston. De Assyrische chronologische gegevens werden ditmaal verankerd met de Bijbel, en niet andersom zoals Thiele deed. Zie het artikel op dit blog van 06-02-2014. Zie link:

    http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1391382000&stopdatum=1391986800

     

    In het eerder geciteerde Bijbelboek 1 Koningen hoofdstuk 16 vangt de geschiedenis van Omri aan, wanneer deze als een van de legeroversten van koning Ela van Israël, te Gibbeton met de Filistijnen streed. Tijdens dit conflict werd koning Ela door de andere legeroverste Zimri, vermoord. Deze geschiedenis vinden we in:

    1 Koningen 16:8 In het zesentwintigste jaar van Asa, de koning van Juda, werd Ela, de zoon van Basa, koning over Israël te Tirsa; twee jaar. 9 Zijn dienaar Zimri, de bevelhebber over de helft der krijgswagens, smeedde een samenzwering tegen hem. Terwijl hij te Tirsa zich een roes dronk ten huize van Arsa, die hofmaarschalk was te Tirsa, 10 kwam Zimri en sloeg hem dood, in het zevenentwintigste jaar van Asa, de koning van Juda, en werd koning in zijn plaats. 11 Toen hij koning geworden was, sloeg hij, zodra hij op de troon zat, het gehele huis van Basa dood zonder er iemand van het mannelijk geslacht van over te laten; benevens zijn naaste verwanten en zijn vrienden. 12 Zo heeft Zimri het gehele huis van Basa uitgeroeid, naar het woord des HEREN, dat Hij over Basa gesproken had door de dienst van de profeet Jehu, 13 wegens al de zonden die Basa en zijn zoon Ela bedreven hadden, en die zij Israël hadden doen bedrijven, zodat zij de HERE, de God Israëls, krenkten met hun ijdelheden. 14 Het overige van de geschiedenis van Ela, en alles wat hij gedaan heeft, is dat niet beschreven in het boek van de kronieken der koningen van Israël? (NBG Vertaling 1951)

     

    De oudheid-historicus Flavius Josephus brengt hetzelfde verhaal in zijn geschiedenis van het Joodse volk, zonder echter aanvullende historische vermeldingen ditmaal. Zie Joodse Oudheden, Boek VIII, xii, 4.5.6.

    Dat Moab ten tijde van Omri schatplichtig aan Israël was, vinden we in het Bijbelboek 1 Koningen niet terug. Wel is er een verwijzing in vers 27 van hoofdstuk 16, naar een boek van ‘de kronieken der koningen van Israël’:

    1 Koningen 16:27 Het overige van de geschiedenis van Omri, wat hij gedaan heeft, en de dappere daden die hij verricht heeft, is dat niet beschreven in het boek van de kronieken der koningen van Israël?

     

    Dit historisch boek, zonder geestelijke waarde blijkbaar, werd niet in de canon van de Bijbel opgenomen, en ging verloren. We hebben aldus alleen een buiten-Bijbelse bron: de Moabietische steen van Mesa, die ons leert dat Moab schatplichtig aan Israël was. We kunnen er echter rustig van uitgaan dat de informatie op de Moabietische steen correct is. Er is geen reden op aan te nemen dat de Moabieten zouden liegen betreffende hun schatplichtig zijn aan Israël. In de eigen vaderlandse geschiedenis kende ook ons land meerdere verdrukkingen. Alleen al de laatste vijfhonderd jaar kennen we een resem van verdrukkingen beginnend met de Spaanse bezetting in 1585 AD, gevolgd door de Oostenrijkse periode, vervolgens de bezetting en annexatie door Frankrijk, enzoverder. Dit maakt alles deel uit van de vaderlandse geschiedenis, die net zoals bij de Moabietische steen, een opgave van historische verdrukkingen is. Aan het einde van ‘een verdrukking’ worden ook heden nog monumenten in steen opgericht, verwijzend naar die en die periode van onheil, die afgesloten werd, zoals bijvoorbeeld ‘14/18’ dat nu honderd jaar achter ons ligt.

     

     

    Wat de burgeroorlog in Israël betreft, kunnen we bij Omri een en ander chronologisch invullen.

    De moord op Ela, de koning van Israël, door de legeroverste Zimri, vond plaats in het zevenentwintigste regeringsjaar van koning Asa van Juda zijnde okt921/sep920 v. Chr. (1 Kon. 16:10). Vervolgens werd de belegering van Gibbeton datzelfde jaar door Omri opgegeven en spoedde deze zich met zijn leger naar de hoofdplaats Tirsa. Zeven dagen later was Zimri verwijderd en brak de burgeroorlog, tussen Omri en een andere rivaal voor de kroon van Israël: Tibni, uit. Het volk van Israël splitste zich in twee helften, staat er geschreven, met ieder een kandidaat voor het koningschap. Na de dood van Tibni werd Omri koning over de tien stammen van Israël. Dit feit staat genoteerd voor het eenendertigste regeringsjaar van Asa van Juda, zijnde oct917/sep916 v. Chr. (1 Kon. 16:23). De hoofdplaats Tirsa zou gedurende zes jaar de residentie van Omri zijn, daarna bouwde hij zijn nieuwe hoofdstad Samaria op de berg die hij van Semer, de eigenaar van de berg, gekocht had. In totaal zou Omri twaalf jaar over het tienstammenrijk heersen, waarvan zes jaar in de oude hoofdstad Tirsa en zes jaar in Samaria, de nieuwe hoofdstad. De bouw van Samaria dateren we aldus zes jaar gerekend vanaf de dood van Zimri, in het jaar 914 v. Chr.

     

    Waar de Bijbel over zwijgt in de geschiedenis van Omri en zijn strijd met Tibni, is dat hij steun kreeg van koning Asa van Juda. Juda was tijdens de ganse regeerperiode van koning Baesa in oorlog met het tienstammenrijk geweest (1 Kon. 15:16). Toen aan de dynastie van Baesa een einde kwam met de moord op Ela, zag Asa blijkbaar zijn kans ter smeding van een bondgenootschap. 

    Dit feit is overgegeven in de Joodse overleveringen. In ‘The Legend of the Jews’ Boek VI, gecompileerd door Louis Ginzberg, lezen we dat koning Asa van Juda zich door een huwelijksovereenkomst met het huis van Omri verbonden had. En de overlevering leert verder dat Omri als een gevolg van het bondgenootschap met Asa van Juda, zijn rivaal Tibni kon overmeesteren.

    De Seder Olam leert dat in het jaar dat Tibni in Israël door Omri gedood werd, koning Omri’ zijn dochter uithuwde aan de zoon van Josafat, de kroonprins van Juda. Op de tijdsbalk kan dit logisch ingevuld worden. De regeerperiode van Koning Asa besloeg eenenveertig jaar van 948 tot 906 v. Chr. Bij zijn dood was kroonprins Josafat vijfendertig jaar oud. Dat plaatst zijn geboortejaar in 941 v. Chr. en maakt hem vijfentwintig jaar oud in 916 v. Chr., het sterfjaar van Tibni. In mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, hoofdstuk Kroniek van Ahazia, blz. 251-252, heb ik dit op de tijdsbalk ingevuld en een verklaring gegeven voor de schijnbare tegenspraak tussen de Bijbelboeken 2 Koningen 8:26 en 2 Kronieken 22:2.

     

    Het einde van Omri kwam na een regeerperiode van twaalf jaar in het achtendertigste regeringsjaar van Asa van Juda zijnde okt910/sep909 v. Chr. in de zomer van 909 v. Chr.

     

    1 Koningen 16:28 En Omri ging bij zijn vaderen te ruste en werd begraven in Samaria; zijn zoon Achab werd koning in zijn plaats. 29 En Achab, de zoon van Omri, werd koning over Israël, in het acht en dertigste jaar van Asa, den koning van Juda; en Achab, de zoon van Omri, regeerde over Israël, te Samaria, twee en twintig jaren.

     

     

    In een korte periode had Omri zijn hoofdstad van Tirza verlegd naar een nieuwe gebouwde vesting te Samaria, en zijn nieuwe dynastie gevestigd. Per uitzondering onder vele koningen van Israël, stierf Omri in zijn bed en werd door zijn zoon opgevolgd. In het jaar 877 v. Chr. meer dan dertig jaar na de dood van Omri, zou de koning van Assur; Salmaneser III, in zijn annalen nog naar het Huis van Omri verwijzen. Zulk een indruk had hij bij de buurvolken van Israël achtergelaten.

     

    Over Egypte heersten sinds 933 v. Chr. met de invasie van Zera, de Ethiopiërs (of Nubiërs). Zij lieten Klein-Azië met rust, zodat Israël en Juda hun gezag over hun buurvolken zoals bijvoorbeeld Moab, konden vestigen.

     

    Wordt vervolgd….

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

    10-11-2015 om 09:28 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (5 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    03-11-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Kroniek van de koningen van Israël: NADAB, BAESA EN ELA

    1 Koningen 15:25 Nadab nu, de zoon van Jerobeam, werd koning over Israël, in het tweede jaar van Asa, den koning van Juda; en hij regeerde twee jaren over Israël. 26 En hij deed wat kwaad was in de ogen des HEEREN, en wandelde in den weg zijns vaders, en in zijn zonde, waarmede hij Israël had doen zondigen. 27 En Baësa, de zoon van Ahia, van het huis van Issaschar, maakte een verbintenis tegen hem, en Baësa sloeg hem te Gibbethon, hetwelk der Filistijnen is, als Nadab en gans Israël Gibbethon belegerden. 28 En Baësa doodde hem, in het derde jaar van Asa, den koning van Juda, en werd koning in zijn plaats. (Statenvertaling)

     

    We vervolgen de kroniek van Jerobeam (zie het artikel op dit blog van 27-10-2015: link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1445814000&stopdatum=1446418800

    met zijn opvolger over het tienstammenrijk, zijn zoon Nadab. Chronologisch wordt Nadab ‘s eerste regeringsjaar in de Bijbel gelinkt met het tweede regeringsjaar van koning Asa van Juda. Het tweede regeringsjaar van Asa hebben we gezien in de aflevering over Jerobeam I, liep van oktober 946 v. Chr. tot september 945 v. Chr. In mijn werk TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 225-228, ga ik hier uitgebreider op in. Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

    Nadab, de zoon en opvolger van Jerobeam I, zou echter slechts twee jaar regeren aangezien hij zoals het Bijbelbericht hiervoor vermeld, door Baesa van de stam van Issaschar, één van de tien stammen, vermoord werd. De moord vond plaats in het derde regeringsjaar van koning Asa van Juda, een jaar dat volgens de gangbare jaartelling in Juda, liep van oktober 945 v. Chr. tot september 944 v. Chr. De jaartelling in het tienstammenrijk echter liep vanaf april of Nisan tot maart of de Hebreeuwse maand Adar. Op de tijdsbalk uitgetekend betekent dit dat Nadab twee fracties van twee jaar geregeerd heeft. De regeringstijd van Baesa laten we aanvangen in het voorjaar van 944 v. Chr.

    Zijn eerste regeringsdaad is gericht tegen het huis van Jerobeam, dat hij volledig verdelgde, zoals het staat geschreven:

     

    1 Koningen 15:29 Het geschiedde nu, als hij regeerde, dat hij het ganse huis van Jerobeam sloeg; hij liet niets over van Jerobeam, wat adem had, totdat hij hem verdelgd had, naar het woord des HEEREN, dat Hij gesproken had door den dienst van Zijn knecht Ahia, den Siloniet; 30 Om de zonden van Jerobeam, die zondigde, en die Israël zondigen deed, en om zijn terging, waarmede hij den HEERE, den God Israëls, getergd had. 31 Het overige nu der geschiedenissen van Nadab, en al wat hij gedaan heeft, is dat niet geschreven in het boek der kronieken der koningen van Israël?

    32 En er was oorlog tussen Asa en tussen Baësa, den koning van Israël, al hun dagen. 33 In het derde jaar van Asa, koning van Juda, werd Baësa, de zoon van Ahia, koning over gans Israël, te Thirza, en regeerde vier en twintig jaren. 34 En hij deed wat kwaad was in de ogen des HEEREN, en wandelde in den weg van Jerobeam, en in zijn zonde, waarmede hij Israël had doen zondigen. (Statenvertaling)

     

     

    Het verdelgen van het huis van Jerobeam I door Baesa liep parallel met zijn strijd tegen het huis van Juda. Een strijd die vierentwintig jaar lang tot aan de dood van Baesa zou aanslepen.

    De residentie van Baesa in Israël was de plaats Tirza.

     

    1 Koningen 15:16 En er was krijg tussen Asa en tussen Baësa, den koning van Israël, al hun dagen. 17 Want Baësa, de koning van Israël, toog op tegen Juda, en bouwde Rama; opdat hij niemand toeliet uit te gaan en in te komen tot Asa, den koning van Juda.

    18 Toen nam Asa al het zilver en goud, dat overgebleven was in de schatten van het huis des HEEREN, en de schatten van het huis des konings, en gaf ze in de hand zijner knechten; en de koning Asa zond ze tot Benhadad, den zoon van Tabrimmon, den zoon van Hezion, den koning van Syrië, die te Damaskus woonde, zeggende:

    19 Er is een verbond tussen mij en tussen u, tussen mijn vader en tussen uw vader; zie, ik zend u een geschenk, zilver en goud; ga heen, maak uw verbond te niet met Baësa, den koning van Israël, dat hij aftrekke van tegen mij.

    20 En Benhadad hoorde naar den koning Asa, en zond de oversten der heiren, die hij had, tegen de steden van Israël; en sloeg Ijon, en Dan, en Abel Beth-maacha, en het ganse Cinneroth, met het ganse land Nafthali. 21 En het geschiedde, als Baësa zulks hoorde, dat hij afliet van Rama te bouwen, en hij bleef te Thirza.

    22 Toen liet de koning Asa door gans Juda uitroepen (niemand was vrij), dat zij de stenen van Rama, en het hout daarvan, zouden wegdragen, waarmede Baësa gebouwd had; en de koning Asa bouwde daarmede Geba-benjamins, en Mizpa.

     

     

    Koning Asa wist zich via een bondgenootschap met Benhadad van Aram/Syrië van zijn lastpost Baesa te ontdoen. Een oorlog op twee fronten was teveel voor Baesa. Deze oorlog heb ik in TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 225-228, gedateerd in het jaar 931 v. Chr.

    Het Bijbelboek 2 kronieken hoofdstuk 16 geeft jaartallen tot het dateren maar levert tegelijkertijd ook een schijnbare moeilijkheid op.

     

    2 Kronieken 16: 1 In het zes en dertigste jaar van het koninkrijk van Asa, toog Baësa, de koning van Israël, op tegen Juda, en bouwde Rama, opdat hij niemand toeliet uit te gaan en in te komen tot Asa, den koning van Juda. 2 Toen bracht Asa het zilver en het goud voort, uit de schatten van het huis des HEEREN en van het huis des konings, en zond tot Benhadad, den koning van Syrië, die te Damaskus woonde, zeggende: 3 Er is een verbond tussen mij en tussen u, en tussen mijn vader en tussen uw vader; zie, ik zend u zilver en goud, ga heen, maak uw verbond te niet met Baësa, den koning van Israël, dat hij van tegen mij aftrekke.

     

    Een moeilijkheid is dat in het zesendertigste regeringsjaar van Asa zijn rivaal Baesa al lang dood en begraven was. De verklaring voor het gebruik van het getal ‘36’ levert de Joodse Seder Olam. Zesendertig jaar was Salomo getrouwd geweest met de dochter van Farao. Zesendertig jaar moet men aldus volgens de Seder Olam rekenen vanaf de splitsing van het Verenigd Koninkrijk van Salomo in twee delen tot aan de oorlog met Baesa. Deze verklaring heb ik op mijn tijdsbalk toegepast met als resultaat een merkwaardige uitkomst. Gerekend vanaf het najaar van het jaar 967 v. Chr. voor de dood van Salomo en de splitsing van het Verenigd koninkrijk arriveren we namelijk zesendertig jaar later in het jaar 931 v. Chr. met de oorlog met Baesa, en het verbond met Benhadad van Aram door koning Asa van Juda. En dit is slechts twee jaar na het verslaan van het leger van Zera door Asa in 933 v. Chr., en past er alzo een puzzelstuk in het algemene plaatje van de vermelde gebeurtenissen.

     

    Het bondgenootschap tussen Asa van Juda en de Syriër Benhadad had wel geestelijke gevolgen voor Asa. Het miljoenenleger van koning Zera de Ethiopiër had hij alleen met de hulp van de HERE God kunnen verslaan. In de oorlog die Baesa hem aandeed, trok hij nu echter zijn plan door middel van een bondgenootschap met een gemeenschappelijke vijand.

     

    2 Kronieken 16:7 En in denzelfden tijd kwam de ziener Hanani tot Asa, den koning van Juda, en hij zeide tot hem: Omdat gij gesteund hebt op den koning van Syrië, en niet gesteund hebt op den HEERE, uw God, daarom is het heir des konings van Syrië uit uw hand ontkomen. 8 Waren niet de Moren en de Libyers een groot heir met zeer veel wagenen en ruiteren? Toen gij nochtans op den HEERE steundet, heeft Hij hen in uw hand gegeven. 9 Want den HEERE aangaande, Zijn ogen doorlopen de ganse aarde, om Zich sterk te bewijzen aan degenen, welker hart volkomen is tot Hem; gij hebt hierin zottelijk gedaan; want van nu af zullen oorlogen tegen u zijn. 10 Doch Asa werd toornig tegen den ziener, en leidde hem in het gevangenhuis; want hij was hierover tegen hem ontsteld; daartoe onderdrukte Asa enigen uit het volk ter zelfder tijd.

     

     

    Het verslaan van het leger van de Ethiopiër Zera door Asa van Juda had als gunstig gevolg dat de eerder dominantie door Sisak/Egypte ophield. Van Egypte als grootmacht is er voor de epoque die we nu behandelen, in de Bijbel geen verwijzing meer. De herschikking van de Egyptische farao ’s op de tijdsbalk heb ik in mijn studie TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 220-232 uitgewerkt.

     

    Het slot van de regeerperiode van Baesa vinden we in het Bijbelboek 1 Koningen 16:

    1 Koningen 16:1 Toen geschiedde het woord des HEEREN tot Jehu, den zoon van Hanani, tegen Baësa, zeggende: 2 Daarom, dat Ik u uit het stof verheven, en u tot een voorganger over Mijn volk Israël gesteld heb, en gij gewandeld hebt in den weg van Jerobeam, en Mijn volk Israël hebt doen zondigen, Mij tot toorn verwekkende door hun zonden; 3 Zie, zo zal Ik de nakomelingen van Baësa, en de nakomelingen van zijn huis wegdoen; en Ik zal uw huis maken, gelijk het huis van Jerobeam, den zoon van Nebat. 4 Die van Baësa in de stad sterft, zullen de honden eten, en die van hem in het veld sterft, zullen de vogelen des hemels eten.

    5 Het overige nu der geschiedenissen van Baësa, en wat hij gedaan heeft, en zijn macht, zijn die niet geschreven in het boek der kronieken der koningen van Israël?

    6 En Baësa ontsliep met zijn vaderen, en werd begraven te Thirza; en zijn zoon Ela regeerde in zijn plaats.

    7 Alzo geschiedde ook het woord des HEEREN, door den dienst van den profeet Jehu, den zoon van Hanani, tegen Baësa en tegen zijn huis; en dat om al het kwaad, dat hij gedaan had in de ogen des HEEREN, Hem tot toorn verwekkende door het werk zijner handen, omdat hij was gelijk het huis van Jerobeam, en omdat hij hetzelve verslagen had.

    8 In het zes en twintigste jaar van Asa, den koning van Juda, werd Ela, de zoon van Baësa, koning over Israël, te Thirza, en regeerde twee jaren.

     

    Baesa regeerde volgens 1 Koningen 15:33 voor een periode van vierentwintig jaar over het tienstammenrijk. Zijn zoon Ela nam bij zijn dood in het zesentwintigste regeringsjaar van Asa van Juda, de scepter over. Op de tijdsbalk uitgetekend betekent dit dat het vierentwintigste regeringsjaar van Baesa slechts een fractie van een jaar was. Het zesentwintigste regeringsjaar van Asa begon namelijk in oktober van 922 v. Chr. en liep tot september 921 v. Chr. Het vierentwintigste regeringsjaar van Baesa begon in april van 921 v. Chr., en aangezien zijn zoon Ela na de dood van Baesa, ook koning werd in het zesentwintigste regeringsjaar van Asa, begon Ela in de loop van 921 v. Chr. tussen april en september te regeren. Het eerste regeringsjaar van Ela was aldus ook een fractie van een jaar en zijn tweede regeringsjaar eveneens een fractie van een jaar, aangezien hij door Zimri vermoord werd in het zevenentwintigste regeringsjaar van Asa zijnde okt921/sep920 v. Chr.

     

    Een vaststelling is dat de geschiedenis van de koningen van Israël een bloedig verhaal is. Een verhaal van intriges, bedrog, geweld en zo meer. Het is het verhaal van het volk van de tien stammen van Israël, die hun eigen weg gingen.

    Bovenaan de twee bijgevoegde tijdsschema ’s in de blauwe tijdsbalk, staan de sabbatjaren afgebeeld. Het tiende jubeljaar van okt954/sep953 v. ten tijde van de regeerperiode van Jerobeam I Chr. was al geschiedenis en onder Nadab en Baesa was de volgende sabbatjaarcyclus van start gegaan. (voor meer uitleg over Jubeljaren; zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1424041200&stopdatum=1424646000)

    Geen een van de sabbatjaren en jubeljaren heeft het tienstammenrijk gehouden. In het tweestammenrijk ging het er op dit gebied ook slecht aan toe. Van de honderdtwintig sabbatjaren vanaf de intocht in Kanaän in 1443 v. Chr. tot aan de wegvoering van de twee stammen in Babylonische Ballingschap in 605 v. Chr. hebben zij slechts vijftig maal het sabbatjaargebod gehouden. Zeventig maal hebben zij in die lange periode het sabbatjaargebod genegeerd. De Babylonische ballingschap duurde dan ook zeventig jaar lang om het land zijn rust te gunnen.

     

    Via Zijn profeten zien we dat de HERE God van de Bijbel iedere keer waarschuwt en ingrijpt. Maar geen één van al de koningen van Israël, die we nog zullen behandelen, keerde zich ooit tot de HERE God en Zijn Woord. Uiteindelijk zal dit verhaal eindigen in 717 v. Chr. met de wegvoering van de tien stammen uit hun land in de Assyrische ballingschap. Over de verloren tien stammen en hun herstel schreef ik eerder op dit blog een artikel. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1398031200&stopdatum=1398636000

     

    Met de geschiedschrijving van de tien stammen bevinden ons in het kader van de heilsgeschiedenis, in de tijdsperiode tussen het geven van de Wet aan Israël met Pinksteren/Sjavoeot in 1483 v. Chr. en de openbaring van Jezus Christus, de Zoon van God, in het jaar 30 AD, wat ook het einde van de wetperiode betekende (Galaten 4:4-5). In totaal was het tussen beide scharniermomenten in de heilsgeschiedenis, een tijdsperiode van 1513 jaar.

    Bij het lezen en bestuderen van de Bijbel herkennen we meerdere ‘scharniermomenten’ waar men van de ene bijzondere periode in een andere overgaat. Een goed voorbeeld van zulk een scharniermoment is het afsluiten van de prevloedtijdsperiode, wanneer God de deur van de ark van Noach sloot, en de Grote Vloed als oordeel over de wereld van toen liet komen.

    Een volgend scharniermoment in de heilsgeschiedenis was de rebellie van Nimrod en daarna de roeping van Abraham in 1913 v. Chr. door de HERE God, met de belofte van een land en een volk. In mijn artikel van 06-10-2015 op dit blog: De pre-dynastieke periode van het oude Egypte in het licht van het Bijbelboek Genesis, heb ik deze bedeling aangehaald. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?ID=2792553

    Het was Gods antwoord op de rebellie van de postzondvloedmens onder leiding van Nimrod.

    De tijdsperiode van de Belofte aan Abraham liep van 1913 v. Chr. tot aan het geven van de Wet aan Mozes in 1483 v. Chr. of een periode van vierhonderddertig jaar. Het begin van de bedeling van de Wet behandelde ik in het artikel op dit blog van 23-06-2015: Van de berg Gods naar het Beloofde Land. Zie link:

    http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1434924000&stopdatum=1435528800

     

    Hebreeën 1:1 Nadat God eertijds vele malen en op vele wijzen tot de vaderen gesproken had in de profeten, 2 heeft Hij nu in het laatst der dagen tot ons gesproken in de Zoon, die Hij gesteld heeft tot erfgenaam van alle dingen, door wie Hij ook de wereld geschapen heeft. (NBG Vertaling 1951)

     

    Paulus begint zijn brief aan de Hebreeën met te verwijzen naar de scharniermomenten in de heilsgeschiedenis, in. De uitdrukking ‘eertijds’ gaat over de periode voor de komst van Jezus Christus. Het was een periode dat God op vele wijzen tot de vaderen door Zijn profeten gesproken had.

     

    Galaten 4:21 Zegt mij, gij, die onder de wet wilt staan, luistert gij niet naar de wet? 22 Er staat immers geschreven, dat Abraham twee zonen had, één bij de slavin en één bij de vrije. 23 Maar die van de slavin was naar het vlees verwekt, doch die van de vrije door de belofte. 24 Dit is iets, waarin een diepere zin ligt. Want dit zijn twee bedelingen: de ene van de berg Sinai, die slaven baart, dit is Hagar. 25 Het (woord) Hagar betekent de berg Sinai in Arabië. Het staat op één lijn met het tegenwoordige Jeruzalem, want dat is met zijn kinderen in slavernij. 26 Maar het hemelse Jeruzalem is vrij; en dat is onze moeder.

     

    De ‘wet’ en de ‘genade’ zijn twee tijdsperioden of bedelingen met als tijdsscharniermoment; het jaar 30 AD. Sindsdien bevinden zich diegenen die van Christus zijn in een staat van genade en zijn vrij van de wet.

     

    Paulus aan Efeze 2:8 Want door genade zijt gij behouden, door het geloof, en dat niet uit uzelf: het is een gave van God; 9 niet uit werken, opdat niemand roeme. 10 Want zijn maaksel zijn wij, in Christus Jezus geschapen om goede werken te doen, die God tevoren bereid heeft, opdat wij daarin zouden wandelen.

     

    Dit laat zien dat we de Bijbel met een oog voor de verschillende bedelingen Gods moeten lezen; niet alles vandaag is tot ons geschreven, maar wel voor ons. Een voorbeeld voor wat de toepassing hiervan betreft, geeft de apostel voor de heidenen Paulus, weer:

    Romeinen 15:4 Al wat namelijk tevoren geschreven is, werd tot ons onderricht geschreven, opdat wij in de weg der volharding en van de vertroosting der Schriften de hoop zouden vasthouden.

     

    1 Korintiërs 10:6 Deze gebeurtenissen (Israël in de woestijn) zijn ons ten voorbeeld geschied, opdat wij geen lust tot het kwade zouden hebben, zoals zij die hadden.

     

    Wordt vervolgd….

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert de Telder

    03-11-2015 om 08:39 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (5 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    27-10-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Koning Jerobeam I van Israël

    Jerobeam I was de eerste koning van het afgescheurde tienstammenrijk van Israël, in het jaar van het overlijden van Salomo.

    De naam Jerobeam betekent: ‘vermeerdering van het volk’. Hij wordt in de Bijbel neergezet als de zoon van Nebat uit de stam van Efraïm (1 Koningen 11:26-39). Zijn moeder was een weduwe met de naam Serua wat ‘melaats’ betekent.

    Volgens de gangbare chronologie regeerde hij van 931 v. Chr. tot 901 v. Chr. Volgens de nieuwe chronologie zoals uiteengezet in TIJD en TIJDEN,2015, blz. 185, zit hij op de tijdsbalk verankerd van het najaar van 967 v. Chr. tot het voorjaar van 945 v. Chr. Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

    Een verschil van zesendertig jaar met de algemeen aanvaarde schikking van de Hebreeuwse koningen, door de geleerde Edwin E. Thiele. Thiele heeft de Bijbelse chronologie van de koningen van Juda en Israël verbonden met de gegevens van de Assyrische koningslijst en sommige Bijbelse chronologische gegevens aangepast aan de Assyrische. De Assyrische chronologische gegevens achtte hij gezaghebbender. In de nieuwe chronologie werden de Assyrische gegevens aangepast en ditmaal verankerd met de Bijbelse gegevens, en vandaar het verschil van zesendertig jaar voor het jaar van de dood van Salomo, gevolgd door de scheuring van het Verenigd Koninkrijk van Israël.

     

    De scheuring van het Verenigd Koninkrijk van Israël was het gevolg van de afgoderij van Salomo, bericht de Bijbel (1 Koningen 11:4). Het toppunt was de verkiezing door Salomo van de Ammonietische Naäma tot hoofdvrouw, de moeder van de latere kroonprins Rehabeam. Zie TIJD en TIJDEN, blz. 211-215.

    De ongerechtigheid van Israël nam hier een aanvang, en de scheuring van het Rijk werd door de HERE God toen al aan Salomo aangekondigd. Het onmiddellijke resultaat was dat God tegenstanders tegen Salomo deed opstaan. Zo wordt er melding gemaakt van de Edomiet Hadad (1 Koningen 11:14), van Rezon uit Damascus en van Jerobeam, de latere koning van het tienstammenrijk, die we in dit artikel bespreken. Allen moeten vluchten voor Salomo, maar vinden asiel in Egypte bij (1 Koningen 11:40) de koning van Egypte. Vooral het Bijbelboek 1 Koningen geeft heel wat informatie over deze periode. Zo wordt er vermeld dat Hadad zozeer de genegenheid van farao won, dat deze hem de zuster van zijn vrouw, de zuster van Tachpenes, de gebiedster, tot vrouw gaf. Velikovsky identificeert in zijn boek ‘eeuwen in chaos’, Tachpenes met de zuster van de vrouw van farao Ahmose van de achttiende dynastie. Zie TIJD en TIJDEN, blz. 217-219.

     

     

    Het tijdstip van Jerobeam ’s vlucht naar Egypte kan chronologisch vrij goed gedateerd worden. Hij was door Salomo tijdens de werken aan de Millo te Jeruzalem tot opzichter benoemd van de gehele lichting van de stam Jozef. Een lichting die in de stad te werk gesteld was. Deze werken hebben dertien jaar in beslag genomen en volgden op de bouw van de tempel te Jeruzalem, dat zeven jaar jaar in beslag genomen had. Zie ook het artikel van 09-03-2015 op dit blog: Salomo’s huis: Woud van de Libanon. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1425855600&stopdatum=1426460400

     

    Op de tijdsbalk bevinden we ons tussen de jaren 996 en 983 voor Christus. Jerobeam was toen nog een jonge man die door zijn moederweduwe opgevoed was. De naam van zijn moeder was Serua wat ‘melaats’ betekend. In de Bijbel hebben persoonsnamen altijd een bijzondere betekenis en zit er altijd een verhaal achter. De Septuagintvertalers van de derde eeuw v. Chr. noemden haar een prostitué. We kunnen vandaag alleen maar raden naar de jeugd van Jerobeam en zijn (mis)vorming als een gevolg van het vroege verlies van zijn vader en de kostwinning daarna van zijn moeder. Hij was als jongeman in ieder geval een flinke kracht en een goede arbeider die door Salomo opgemerkt werd en aldus tot opzichter aangesteld (1 Koningen 11:26-28).

     

    Tijdens de werkzaamheden aan Jeruzalem waar Jerobeam als opzichter optrad, had hij zijn ontmoeting met de profeet Ahia (1 Koningen 11:29), die de scheuring van het rijk van Salomo aankondigde en Jerobeam’s rol daarin. Zijn opstand tegen Salomo moet al tijdens de werkzaamheden begonnen zijn, aangezien Salomo hem zocht te doden. En we moeten bedenken dat het gesprek van de profeet Ahia met Jerobeam tussen hen beide bleef, en niet bekend aan Salomo was. De reden voor Salomo’s vervolging van Jerobeam lag dus elders. Het juk van Salomo als werkgever was hard, zo staat het geschreven in 1 Koningen 12:44. Een juk waar de HERE God Zijn volk nochtans voor gewaarschuwd had toen zij in de dagen van de Richter en Profeet Samuël om een koning verzochten, zoals de andere volkeren (1 Samuel 8:10-22).

    Het is het harde juk van Salomo dat de oorzaak van de opstand van Jerobeam werd en het gevolg van zijn vlucht naar Egypte, naar Sisak.

    In de Bijbel wordt de farao van Egypte nu voor de eerste maal bij naam genoemd. Daarvoor wordt alleen melding gemaakt van ‘de farao’ van Egypte.

    De vlucht van Jerobeam I naar Sisak alias Thothmosis III gebeurde dus tussen 986 v. Chr., het sterfjaar van Thothmosis I, en 983 v. Chr., het jaar van het einde van Salomo’s bouwwerken te Jeruzalem.

     

    1 Koningen 11:40 En Salomo trachtte Jerobeam te doden, doch Jerobeam maakte zich op en vluchtte naar Egypte, tot Sisak, de koning van Egypte; en hij bleef in Egypte tot de dood van Salomo.

     

    De vijanden van Salomo waren welkom aan het hof van farao Sisak. Zo welkom zelfs, dat Jerobeam de oudste zuster van Thekemina tot vrouw kreeg. Haar naam was Ano. Deze informatie vinden we niet in onze Bijbel die op de Masoretische tekst gebaseerd is, maar halen we uit de Griekse Septuagintvertaling uit de derde eeuw v. Chr.

    Septuagint III Kings 12:24

    And there was a man of mount Ephraim, a servant to Solomon, and his name was Jeroboam: and the name of his mother was Sarira, a harlot: and Solomon made him head of the levies of the house of Joseph: and he built for Solomon Sarira in mount Ephraim; and he had three hundred chariots of horses: he built the citadel with the levies of the house of Ephraim; he fortified the city of David, and aspired to the kingdom, And Solomon sought to kill him; and he was afraid, and escaped to Susakim king of Egypt, and was with him until Solomon died….

    … And Jeroboam heard in Egypt that Solomon was dead: and he spoke in the ears of Susakim king of Egypt, saying, Let me go, and I will depart into my land: and Susakim said to him, Ask and request, and I will grant it thee. And Susakim gave to Jeroboam Ano the eldest sister of Thekemina his wife: she was great among the daughters of the king, and she bore to Jerobaom Abia his son: and Jeroboam said to Susakim, Let me indeed go, and I will depart.

     

    De Septuagint is een Griekse vertaling van het Oude Testament dat teruggaat tot de derde eeuw voor Christus. Volgens de overlevering zouden zeventig Joodse geleerden aan de vertaling gewerkt hebben ten tijde van de regering van de Griekse koning over Egypte; Ptolemaeus II Philadelphus (285/246 v. Chr.), en deze Bijbel was bestemd voor zijn al maar uitbreidende bibliotheek van Alexandrië. Op het internet staat deze vertaling naar het Engels vertaald, online te lezen.

     

    Het kan volgens mij niet anders zijn dan dat de Septuagint vertalers van de Hebreeuwse Bijbel op dat ogenblik in Egypte, heel wat historisch genoteerde feiten ter beschikking hadden, en dit aan de Bijbelvertaling hebben toegevoegd. Zij hadden toen toegang tot dezelfde bronnen die bijvoorbeeld Manetho de Egyptische historicus, enkele jaren later ten tijde van koning Ptolemeüs III zou gebruiken voor de samenstelling van zijn Egyptische geschiedenis (zie Flavius Josephus, Tegen de Grieken Boek I,73). Een werk dat samen met andere kostbare boeken definitief verloren ging bij de laatste brand van de bibliotheek van Alexandrië in 642 AD, toen de Arabieren Egypte onder de voet liepen.

     

     

    Het verhaal van prinses Ano, de zuster van Thekemina de vrouw van Susakim of Sisak breng ik uitvoerig in mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, hoofdstuk: Prinses Ano, de Egyptische vrouw van Jerobeam, blz. 217-219.

    Het was Dr. Immanuel Velikovsky in zijn werk ‘Eeuwen in Chaos’, die me op de piste van prinses Ano zette. In hoofdstuk 4 van EEUWEN IN CHAOS vindt men de verwijzing naar de Egyptische prinses Ano. Een naam die voorkomt op de hierboven afgebeelde vaas en identiek is met de naam die de Septuagint Vertaling van de Bijbel heeft voor de vrouw van Jerobeam, de eerste koning van het tienstammenrijk. Velikovsky verwijst daarbij in de voetnoten van zijn studie naar het Egyptische kunstvoorwerp met opslagcode: 10.130.1003 van het Metropolitan Museum of Art in New York. Wanneer men vandaag op het internet naar het Metropolitan Museum of Art surft en de code intikt komt het kunstvoorwerp op het beeldscherm te voorschijn. Het fascinerende is dat deze vaas en de prinses, tot de Egyptische achttiende dynastie behoren. Velikovsky voegt het als zoveelste puzzelstukje toe aan zijn reconstructie van de geschiedenis van de oudheid. Het is een belangrijk puzzelstukje dat het plaatje van zijn revisie van de geschiedenis duidelijker maakt. De eerste farao’s van de achttiende dynastie waren tijdgenoten van Saul, David en Salomo.

     

    De Septuagintvertaling van de Bijbel is verder in verband met onze studie belangrijk omdat het duidelijker maakt wat met de ‘MILLO’ te Jeruzalem bedoelt is.

    Over de betekenis van het woord ‘Millo’ bestaat vandaag een meningsverschil en wordt er twijfel gezaaid. Het Schriftwoord heeft het alleen over ‘Millo’ zonder verdere uitleg:

    1 Koningen 11:27 Dit is nu de zaak, waarom hij (Jerobeam) de hand tegen den koning ophief. Salomo bouwde Millo, en sloot de breuk der stad van zijn vader David toe. 28 En de man Jerobeam was een dapper held. Toen Salomo dezen jongeling zag, dat hij arbeidzaam was, zo stelde hij hem over al den last van het huis van Jozef. (Statenvertaling)

     

    De Griekse Septuagint vertaling van de Bijbel vermeld het woord ‘Millo’ niet maar vertaald de zin als’t volgt:

    III Kings 12:24…. he built the citadel with the levies of the house of Ephraim; he fortified the city of David, and aspired to the kingdom, And Solomon sought to kill him; and he was afraid, and escaped to Susakim king of Egypt, and was with him until Solomon died….

     

    De ‘Millo’ gaat in de Septuagintvertaling duidelijk over de verdedigingswerken van Jeruzalem, en in het bijzonder over de oude stad van David.

     

    Terwijl Jerobeam gedurende meer dan twintig jaar aan het hof van farao Sisak in Egypte verbleef, stierf Salomo te Jeruzalem in het jaar 967 v. Chr. De zoon van Salomo bij de hoofdvrouw Naäma; Rehabeam, nam de scepter over de twaalf stammen van Israël over, of trachte dit althans te doen. Het was echter God’s tijd, zoals aangezegd door de profeet Ahia aan Jerobeam. Hierna het betreffende Schriftgedeelte:

    1 Koningen 12:1 Rechabeam ging naar Sichem, want naar Sichem was geheel Israël gekomen om hem koning te maken. 2 Zodra Jerobeam, de zoon van Nebat, het hoorde – hij was nog in Egypte, waarheen hij voor koning Salomo gevlucht was – keerde hij uit Egypte terug. 3 Toen lieten zij hem roepen, waarna Jerobeam en de gehele gemeente van Israël tot Rechabeam kwamen en spraken: 4 Uw vader heeft ons juk hard gemaakt; maak gij nu de harde dienst van uw vader en het zware juk dat hij ons opgelegd heeft lichter; dan zullen wij u dienen. 5 Daarop zeide hij tot hen: Gaat heen tot overmorgen, en komt dan bij mij terug. En het volk ging heen. 6 Koning Rechabeam raadpleegde hierop de ouden die in dienst van zijn vader Salomo gestaan hadden, toen deze nog leefde, en zeide: Wat raadt gij dit volk te antwoorden? 7 Zij zeiden tot hem: Indien gij heden een knecht van dit volk wilt zijn en hen dienen, en in uw antwoord goede woorden tot hen spreekt, dan zullen zij voor altijd uw knechten zijn. 8 Maar hij verwierp de raad die de ouden hem gegeven hadden, en raadpleegde de jonge mannen die met hem opgegroeid waren en in zijn dienst stonden; 9 hij zeide tot hen: Wat raadt gij, dat wij zullen antwoorden aan dit volk, dat tot mij gesproken heeft: maak het juk dat uw vader ons opgelegd heeft, lichter? 10 De jonge mannen die met hem opgegroeid waren, zeiden tot hem: Dit moet gij zeggen tot dit volk dat tot u gesproken heeft: uw vader heeft ons juk zwaar gemaakt, maar geef gij ons verlichting, – dit moet gij tot hen spreken: mijn pink is dikker dan mijns vaders lendenen. 11 Welnu, mijn vader heeft u een zwaar juk opgelegd, maar ik zal uw juk nog verzwaren; mijn vader heeft u met zwepen getuchtigd, maar ik zal u tuchtigen met gesels. (NBG Vertaling 1951)

     

    Het resultaat van dit harde antwoord aan Jerobeam en het volk uit de tien stammen die te Sichem vergaderd waren, is de afscheuring van Israël van Juda. De twee stammen die overbleven waren Juda en Benjamin die samen met de Levieten, Rehabeam, de zoon en troonopvolger van Salomo volgden. Te Sichem zou Jerobeam zijn residentie laten bouwen.

     

    Wat de chronologie betreft liep Jerobeam's eerste regeringsjaar van het najaar van 967 v. Chr. tot het voorjaar of nisan van 966 v. Chr., waarna zijn tweede regeringsjaar jaar in de maand nisan begint, enzoverder. Het tienstammenrijk zal in afwijking van Juda, een nisan-kalender volgen.

    In Juda rekent men verder met tishri-jaren en het troonjaar van Rehabeam loopt aldus van Tishri 967 v. Chr. tot Tishri of najaar 966 v. Chr., waarna zijn eerste regeringsjaar begint. Rehabeam begon dus te regeren met een troonjaar zoals het tekstverband in de Bijbel aantoont. Het is de verdienste van Thiele dit opgemerkt te hebben. Rehabeam regeert volgens het Bijbelbericht (2 Koningen 12) zeventien jaar. In het achttiende jaar (1 Koningen 15:1-2) van Jerobeam begint in Juda het troonjaar van Abiam die daarna nog drie jaar regeert. In het twintigste jaar (1 Koningen 15:9-10) van Jerobeam begint het troonjaar van Asa in Juda. Dit klopt allemaal want in het tweede jaar van Asa (1 Koningen 15:25), leert het Bijbelbericht, neemt in Israël Nadab, de zoon van Jerobeam, de kroon over nadat Jerobeam tweeëntwintig jaar geregeerd heeft.

     

    Toen de afgewezen Rehabeam te Jeruzalem terugkeerde wilde hij aanvankelijk ten oorlog tegen de tien stammen optrekken maar werd door een Woord van de HERE God via de profeet Semaja hiervan weerhouden (1 Koningen 12:21-24).

     

     

    De geschiedenis van Jerobeam wordt verder uit de doeken gedaan in het al eerder geciteerde Bijbelboek 1 Koningen vanaf vers twintig en verder. Het is een onheilsgeschiedenis van eigenzinnige keuzes en het invoeren van een afgodendienst door een trotse Jerobeam ter verhindering dat het volk, de tien stammen, naar Jeruzalem zouden trekken voor de jaarlijkse pelgrimsfeesten en van hem zouden afvallen. En dit terwijl hij de belofte van God had via de profeet Ahia, dat hij voorspoedig zou zijn indien hij op God zou willen vertrouwen.

     

    1 Koningen 11:37 Zo zal Ik u nemen, en gij (Jerobeam) zult regeren over al wat uw ziel zal begeren; en gij zult koning zijn over Israël. 38 En het zal geschieden, zo gij horen zult al wat Ik u zal gebieden, en in Mijn wegen zult wandelen, en doen wat recht in Mijn ogen is, houdende Mijn inzettingen en Mijn geboden, gelijk als Mijn knecht David gedaan heeft; dat Ik met u zal zijn, en u een bestendig huis bouwen, gelijk als Ik David gebouwd heb, en zal u Israël geven. 39 En Ik zal om diens wil het zaad van David verootmoedigen; nochtans niet altijd. (Statenvertaling)

     

    Het gedrag van Jerobeam bij zijn confrontatie met Rehabeam van Juda is betreurenswaardig. In plaats van zich te gedragen als een kroonprins met de belofte van God dat hij koning over tien stammen van Israël zou worden, gedraagt hij zich in het gesprek met Rehabeam op een niveau vergelijkbaar met dat van een vakbondsafgevaardigde. De zonde en ‘de weg van Jerobeam’, waar later in de geschiedenis van de koningen van Israël naar verwezen wordt, gaat terug naar deze periode waar Jerobeam zijn doel en bestemming miste. Dit laatste is dan ook een goede definitie van wat met zonde in de Bijbel, bedoelt wordt.

     

    Koning Rehabeam van Juda, de opvolger van Salomo zou tot zijn vijfde regeringsjaar nog zelfstandig kunnen blijven. In zijn vijfde regeringsjaar echter kwam farao Sisak/Thothmosis III en herleidde Rehabeam tot de status van een vazal van Egypte (2 Kronieken 12:1-9).

     

    Jerobeam I van Israël had al eerder vrijwillig de status van vazal van Egypte aangenomen, sinds zijn vlucht naar Egypte. Hetzelfde gebeurde met de landen en leiders van Edom en Aram, die ook eerder al uit afkeer voor Israël hun (on)heil in Egypte zochten.

    Over Sisak alias farao Thothmosis III van de achttiende dynastie schreef ik eerder op dit blog een artikel op 02-04-2015: het Egyptische Kadesj is Jeruzalem. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1427666400&stopdatum=1428271200

     

    Het levenseinde van Jerobeam vinden we in 1 Koningen 14:19-20 beschreven:

    1 Koningen 14:19 Het overige van de geschiedenis van Jerobeam, hoe hij gestreden en hoe hij geregeerd heeft, zie, dat is beschreven in het boek van de kronieken der koningen van Israël. 20 De tijd nu, die Jerobeam geregeerd heeft, was tweeëntwintig jaar. En hij ging bij zijn vaderen te ruste en zijn zoon Nadab werd koning in zijn plaats.

     

    Het boek waar naar verwezen wordt: ‘de kronieken der koningen van Israël’ is niet bewaard gebleven, wat voor historici spijtig is, maar niet onoverkomelijk. Wat geestelijk belangrijk is, is bewaard gebleven. En dat is wat telt. Zie ook het voorlaatste hoofdstuk van het Johannesevangelie dienaangaande:

     

    Johannes 20:30 Jezus dan heeft nog wel vele andere tekenen in de tegenwoordigheid Zijner discipelen gedaan, die niet zijn geschreven in dit boek; 31 Maar deze zijn geschreven, opdat gij gelooft, dat Jezus is de Christus, de Zone Gods; en opdat gij, gelovende, het leven hebt in Zijn Naam. (Statenvertaling)

     

    Wordt vervolgd…

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

    27-10-2015 om 09:09 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    20-10-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.ANYSIS, de blinde farao uit de gelijknamige stad Anysis

    De oudheidhistoricus Herodotos brengt in zijn tweede boek (Boek 2, 137-140) het verhaal van een blinde farao met de naam Anysis, een naam die eveneens met een stad in Egypte verbonden was: Anysis. Wie was deze farao wiens naam Herodotos noteerde in de vijfde eeuw v. Chr. toen hij in Egypte met de priesters aldaar navraag deed naar hun geschiedenis? Let op: de naam Anysis is bij Herodotos een Griekse versie van een faraonaam. De tijdsperiode waar we Anysis op de tijdsbalk moeten onderbrengen is de achtste eeuw v. Chr. Dit blijkt uit de opgave en rangschikking van de farao’s van Egypte zoals door Herodotos opgetekend. Na de regeerperiode van Anysis volgde namelijk de regeerperiode van farao Sethos die volgens Herodotos Boek 2, 141, een tijdgenoot van de Assyriër Sanherib was. En de regeerperiode van Sanherib is via de Bijbelse koning Hizkia vast op de tijdsbalk verankerd met de jaren: 705/680 v. Chr. (TIJD en TIJDEN, 2015, hoofdstuk: Kroniek van koning Hizkia van Juda, blz. 327-330). Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

    Hierna het betreffende citaat van Herodotos:

    Herodotos Book 2, 137. and after him (Asychis) reigned a blind man of the city of Anysis, whose name was Anysis. In his reign the Ethiopians and Sabacos the king of the Ethiopians marched upon Egypt with a great host of men; so this blind man departed, flying to the fen-country, and the Ethiopian was king over Egypt for fifty years, during which he performed deeds as follows:-- whenever any man of the Egyptians committed any transgression, he would never put him to death, but he gave sentence upon each man according to the greatness of the wrong-doing, appointing them work at throwing up an embankment before that city from whence each man came of those who committed wrong. Thus the cities were made higher still than before; for they were embanked first by those who dug the channels in the reign of Sesostris, and then secondly in the reign of the Ethiopian, and thus they were made very high: and while other cities in Egypt also stood high, I think in the town at Bubastis especially the earth was piled up. In this city there is a temple very well worthy of mention, for though there are other temples which are larger and built with more cost, none more than this is a pleasure to the eyes. Now Bubastis in the Hellenic tongue is Artemis, …

     

     

    … 139. The final deliverance from the Ethiopian came about (they said) as follows:--he fled away because he had seen in his sleep a vision, in which it seemed to him that a man came and stood by him and counselled him to gather together all the priests of Egypt and cut them asunder in the midst. Having seen this dream, he said that it seemed to him that the gods were foreshowing him this to furnish an occasion against him, in order that he might do an impious deed with respect to religion, and so receive some evil either from the gods or from men: he would not however do so, but in truth (he said) the time had expired, during which it had been prophesied to him that he should rule Egypt before he departed thence. For when he was in Ethiopia the Oracles which the Ethiopians consult had told him that it was fated for him to rule Egypt fifty years: since then this time was now expiring, and the vision of the dream also disturbed him, Sabacos departed out of Egypt of his own free will.

     

    140. Then when the Ethiopian had gone away out of Egypt, the blind man came back from the fen-country and began to rule again, having lived there during fifty years upon an island which he had made by heaping up ashes and earth: for whenever any of the Egyptians visited him bringing food, according as it had been appointed to them severally to do without the knowledge of the Ethiopian, he bade them bring also some ashes for their gift. This island none was able to find before Amyrtaios; that is, for more than seven hundred years the kings who arose before Amyrtaios were not able to find it. Now the name of this island is Elbo, and its size is ten furlongs each way.

     

    141. After him (Anysis) there came to the throne the priest of Hephaistos, whose name was Sethos. This man, they said, neglected and held in no regard the warrior class of the Egyptians, considering that he would have no need of them; and besides other slights which he put upon them, he also took from them the yokes of corn-land which had been given to them as a special gift in the reigns of the former kings, twelve yokes to each man. After this, Sanacharib king of the Arabians and of the Assyrians marched a great host against Egypt…." Einde citaat.

     

     

    Laat ons nu overgaan tot het identificeren van de blinde farao Anysis uit de stad Anysis.

    De erudiete Dr. Immanuel Velikovsky (1895/1979) legde in zijn studie ‘Oedipus and Akhnaton, 1960, deel I, De blinde koning’, eveneens de link met de blinde Anysis van Herodotos en identificeerde in zijn boek: ‘Oedipus and Akhnaton, (1960)’, farao Achnaton met Anysis en met Oedipus uit de Griekse legende. Een legende die men overigens nooit tot een Griekse historische gebeurtenis heeft kunnen terugvoeren. Velikovsky heeft echter aangetoond het hier geen specifiek Griekse legende betreft maar dat het in wezen gaat over een historische tragedie uit het oude Egypte. Hij identificeert de Oedipus van het Griekse Thebe overtuigend met farao Achnaton van het Egyptische Thebe. Zijn werk leest als een waar detectiveverhaal, op de wijze waarop hij naspeurt naar de verhouding van Achnaton met zijn moeder Teje, nadat hij zijn vader Amonhotep III vermoord heeft. En Achnaton ‘s dochter Beketaton, bij zijn moeder. De relatie met zijn vrouw Nefertete enzoverder. De bewijzen die Velikovsky aanhaalt zijn zondermeer overtuigend: de blinde incestueuze Oedipus is dezelfde persoon als Achnaton, die ook in een later stadium van zijn regeerperiode met blindheid getroffen werd.

     

    Wat de Anysis uit Anysis van Herodotos betreft, is er nooit in heel de geschiedenis van het oude Egypte, meer dan één farao geweest waarvan de persoonsnaam en de hoofdstad één en dezelfde waren. En farao Achn-aton van de achttiende dynastie gaf zijn naam aan de door hem nieuw gebouwde hoofdstad: Ach’t-aton. Dit is ook de piste die wijlen Dr. Bronson Feldman volgde. In een publicatie van ‘Catastrophism and Ancient History, Proceedings of the Second Seminar of catastrophism and ancient history, 1983, The Blind Pharaoh’, gaf de professor alle krediet aan Velikovsky met diens identificatie van Anysis met Achnaton, en voegde er aan toe dat de Griekse naam Anysis een verbastering is van het Egyptische Aton maar dan veranderd naar ‘Anyt. De naam ‘Aton’ of ‘Aten’ werd door de priesters waar Herodotos mee sprak nog altijd met afkeer uitgesproken, stelt Bronson, en vandaar de wijziging in ‘Anyt’. Volgens de Griekse legende bracht Oedipus een ballingschap door op een duineneiland. Dit stemt volgens Feldman, overeen met de geschiedenis die Herodotos in verband met Anysis brengt. Farao Anysis moest als een gevolg van een Ethiopische invasie onder leiding van Sabacos, in een moerasland vluchten waar hij vijftig jaar zou verblijven. Na het vertrek van de Ethiopiërs (of Nubiërs) kwam de blinde Anysis uit zijn ballingsoord tevoorschijn en zette daarna zijn heerschappij verder.

     

    De orthodoxe Egyptologie wijst het opgetekende verhaal door Herodotos af, aangezien het nergens in hun gefabriceerde constructie van de Egyptische dynastieën past.

    Het historisch bericht van Herodotos past echter nauwkeurig in mijn eerdere reconstructie van de geschiedenis van de oudheid, zoals uiteengezet in ‘TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 357-360’.

    De invasie van de Ethiopiër Sabacos of Sjabaka zit chronologisch verankerd met het jaar 722 v. Chr., het stervensjaar van koning Achaz van Juda met een meganatuurcatastrofe dat toen de oude wereld trof.

    De natuurramp was de aanleiding voor de Ethiopiër Sjabaka om in zijn tweede regeringsjaar Egypte binnen te vallen (Tijd en Tijden, 2015, hoofdstuk Farao BAK EN RA NEF, BOKCHORIS, blz. 301-306). De invasie betekende ook het einde van de vierentwintigste dynastie doordat Sjabaka farao Bokchoris op een brandstapel terechtstelde. De reden voor deze wrede doodstraf heb ik in ‘Tijd en Tijden’ beschreven: hoogverraad. De vierentwintigste dynastie had zoals in mijn geciteerde boek uiteengezet, namelijk haar begin gehad ten tijde van de overheersing van Egypte door Azaria/Uzzia/Arsu van Juda.

    Voor Anysis/Achnaton betekende de invasie van de Ethiopiër Sabaqos/Sjabaka de vlucht naar een schuilplaats in een moerasland, waar hij vijftig jaar zou verblijven tot aan het vertrek van de Ethiopiër. Ook deze gegevens passen niet binnen de constructie van de conventionele Egyptologie. Zij geven farao Amonhotep IV alias Achnaton slechts zeventien regeringsjaren, wat het hoogste getal is dat gevonden werd op de monumentrestanten te Achetaton, het huidige Amarna. Een schuilplaats gedurende een tijdsperiode van vijftig jaar, past niet in hun fabricatie. Nochtans is het getal zeventien bruikbaar in de revisie van de geschiedenis van het oude Egypte. We kunnen aannemen dat Achnaton/Anysis inderdaad zijn hoofdplaats Anysis/Achetaton in zijn zeventiende regeringsjaar opgegeven heeft, geruild heeft voor een schuilplaats in een moerasland. We verankeren eenvoudig het zeventiende regeringsjaar op de tijdsbalk met het jaar 722 v. Chr., met de invasie van de Ethiopiër Sabacos.

    De oorspronkelijke regeringstijd van Achnaton achterhalen is moeilijk maar niet onmogelijk. We hebben namelijk alleen de (restant)monumenten in Egypte die enige uitkomst naar regeerperioden geeft. De Egyptische oudheid-historicus Manetho heeft de Aton-ketters in zijn faraolijsten niet vermeld. Hij heeft vanaf de dood van Amonhotep III, een alternatieve lijst van koningen via een dochter van Amonhotep III opgegeven, tot aan het eerste regeringsjaar van Horemheb. Deze lijst bereikte ons via de kopieerders van Manetho; Africanus en Eusebius. Tussen beide kopieerders bestaat er ook nog een aanzienlijk verschil voor wat de totale regeerperiode van de Aton-ketters betreft.

    Hierna de opgave:

    Africanus:                                                 Eusebius:__________

    Amenophis (III)           31                        Amenophis (III)           31

    Oros                              37                        Oros                              36

    Acherres                      32                        Achencherses               16

    Rathos                            6                        Athoris                         39

    Chebres                        12                        Chencheres                  16

    Acherres                      12                        Acherres                         8

    Armesses/Horemheb    5                        Cherres                         15

                                                                      Armais/Horemheb        5

                                          99                                                             130

     

    Africanus heeft een totaal van negenennegentig jaar en Eusebius van honderddertig jaar voor de periode van de Aton-aanbidders. Daarnaast hebben we het Boek van Sothis met eveneens een afwijkend aantal jaren vanaf Amonhotep III tot Armaeos of Horemheb:

    41. Oros                        48

    42. Achencheres          25

    43. Athoris                            29

    44. Chencheres            26

    45. Acherres                  8___________

    46. Armaeos                  9     =Horemheb

                                          136

    Deze lijst heeft een totaal van honderdzesendertig jaar in afwijking van de honderddertig jaar van Eusebius en de negenennegentig jaar van Africanus. Met deze afwijkende gegevens voorhanden dienen we op de tijdsbalk een constructie uit te werken op basis van de beschikbare ankerpunten. Het ankerpunt van 722 v. Chr. met de invasie van de Ethiopiër Sabacos levert een eerste ankerpunt op.

    Wanneer we nu bijvoorbeeld de tijdsperiode van vijftig jaar Ethiopische heerschappij naar Herodotos Boek 2, 137, hanteren vanaf 722 v. Chr. arriveren we op de tijdsbalk in het jaar 672 v. Chr. Dat is volgens mijn reconstructie in TIJD en TIJDEN, blz. 350-353, het laatste regeringsjaar van farao Eje alvorens Horemheb de heerschappij naar zich toetrekt en de Ethiopiërs uit Egypte verdrijft. Met het jaar 722 v. Chr. als het zeventiende regeringsjaar van Achnaton gaan we op de tijdsbalk terug naar 739 v. Chr. voor diens eerste regeringsjaar. De dood (vadermoord) van Amonhotep III plaatsen we in hetzelfde jaar.

    Het wegtrekken van de Ethiopiërs zoals Herodotos (Boek 2,139) het vermeld, gebeurde met het leger van Horemheb op hun hielen. Van Horemheb is er namelijk een vermelding van een veldtocht naar Koesj bewaard gebleven. De orthodoxe Egyptologie beschrijft deze veldtocht eerder als een inspectietocht (Peter A. Clayton, Kroniek van de farao’s, 18de dynastie, Horemheb). Ook van de laatste Aton-vereerder; ‘Toetanch-at(m)on’, is er een indicatie van een strijd tegen Kuschieten. Uit zijn bekend graf kwam onder vele gevonden attributen ook een kist tevoorschijn met een afbeelding van een slag tegen Kuschieten. Voor de orthodoxe egyptologie was dit louter fantasie.

     

     

    Volgens de herziening van de geschiedenis van het oude Egypte was dit een reële strijd. Er bestaat een complottheorie omtrent de dood van Toetanchamon, dat hij vermoord zou zijn. Onderzoek van de stoffelijke resten van Toetanchamon bracht een klap op zijn schedel aan het licht, dat vermoedelijk de doodsoorzaak was. In het licht van het nu historisch verdrijven van de Kuschieten aan het einde van de achttiende dynastie, heeft Toetanchamon deze dodelijke klap in zijn strijd tegen de Ethiopiërs/Kuschieten opgelopen. De complottheorie is hiermee gebleken een theorie te blijven. En dat Toetanchamon geen jong ventje was maar een volwassen man, heb ik in TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 352-353, aangetoond.

     

    De graftombe waar de mummie van Toetanchamon in 1922 met alle schatten erin gevonden werd, is opnieuw onder de media-aandacht. Een tijd geleden werd door Spaanse erfgoedspecialisten scans van een tombe nabij de Koningsvallei te Luxor, het oude Thebe, gemaakt. Deze scans kwamen onder de aandacht van de Egyptoloog Nicolas Reeves. Op de scans zijn vermoedelijk eveneens twee tot nu toe verborgen kamers achter de bekende grafkamer van Toetanchamon te zien. Het is Reeves’ die met zijn theorie dat in een van de verborgen kamers, Nefertete zou opgebaard liggen, momenteel alle aandacht in de media krijgt. Hij is ervan overtuigd dat de in 1922 blootgelegde grafkamer van Toetanchamon, in feite voor Nefertete bedoelt was en dat Toetanchamon bij diens onverwachte dood in haar tombe in een buitenkamer, ondergebracht werd. Dit blijft uiteraard een theorie tot eventueel het tegendeel bewezen wordt.

     

    Wie sedert decennia al in elk debat volledig doodgezwegen wordt, is de geleerde Dr. Immanuel Velikovsky. Velikovsky heeft echter ook zijn zeg over de Egyptologie gedaan heeft en in het bijzonder over de Aton-aanbidders. Zie link:

    http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1419202800&stopdatum=1419807600

     

    Ik verwees al naar het werk van Velikovsky: ‘Oedipus and Akhnaton, 1960’. Indien Velikovsky gelijk heeft met zijn identificatie van de personen van de Griekse Oedipus tragedie, met de Aton-ketters, en indien er zich inderdaad nog twee kamers achter de dodenkamer van Toetanchamon bevinden, dan zou dit wel de verrassing van het derde millennium kunnen opleveren. Niet de stoffelijke resten van Nefertete zouden kunnen tevoorschijn komen, maar misschien wel de stoffelijke resten van de ketter-farao Achnaton.

    Velikovsky schrijft weliswaar dat het stoffelijk overschot van Achnaton nooit gevonden werd en dat naar alle waarschijnlijkheid het dode lichaam van Achnaton niet gemummificeerd werd als hem al een graf gegeven werd. Ik ben echter van mening dat in het licht van Herodotos’ Anysis we kunnen aannemen dat Achnaton/Anysis na zijn ballingschap naar Thebe is teruggekeerd waar op dat moment Eje zich van Toetanchamon en Smenkhkare, de twee zonen en opvolgers van Achnaton, ontdaan had. De blinde Achnaton, vergezeld door zijn dochter Beketaton/Antigone, is dan vermoedelijk ook door Eje vermoord en in zijn tombe bijgezet.

    Velikovsky maakt duidelijk dat het graf waar Toetanchamon ’s mummie ontdekt samen met alle goudschatten, in feite het graf was dat Eje voor zichzelf had later klaarmaken.

     

    Het boek van Dr. Immanuel Velikovsky: OEDIPUS en ECHNATON blijft een aanrader ook al is het heden alleen nog maar in bepaalde antiquariaten verkrijgbaar. De Griekse legende kan onomstotelijk met de bekende historische feiten van de Aton-vereerders ingevuld worden. Een voorbeeld van Velikovsky ’s detectivewerk dienaangaande is de invulling die hij geeft aan bijvoorbeeld het ontdekte graf te Amarna van een dienaar, met de naam Parennefer. De Egyptoloog H. Ranke verwonderde zich bij het openen van het graf eertijds, aan de toegekende gunsten en onderscheidingen voor deze dienaar van lage afkomst, toen Achnaton nog een kind was. Voor Velikovsky was het duidelijk dat Parennefer de herder was die de jonge Oedipus/Amonhotep IV het leven redde. En naast de onbekende Parennefer identificeert Velikovsky alle personen van de Oedipus legende met historische Egyptische personen.

     

     

    Achnaton –               Oedipus

    Amonhotep III –         Laios

    Teje -                            Iokaste

    Eje -                              Creon

    Parennefer –                ‘herder’

    Nefertete –                  Euryganeia

    Meritaton –                 Antigone

    Beketaton –                 Ismene

    Smenkhkare –             Polyneikes

    Toetanchamon –         Eteokles

    Anchsenpa’aton –        Astymedusa

    Amenophis/Hapu -     Teiresias

     

    De ‘laios’ uit de legende is de vader van Achnaton: Amonhotep III en de koningin moeder Iokaste is Teje. Toen Laios/Amonhotep III van een orakel vernam dat zijn zoon Oedipus/Amonhotep IV hem later zou doodden, gaf hij het bevel het kind te vondeling te leggen op een berg, nadat hij het kind aan de voeten verminkt had. De betekenis van de naam Oedipus is: gezwollen voeten. Het kind wordt gevonden door een herder die het naar een koning Polybus in een vreemd land brengt, die het kind opvoedt als het zijne. Volwassen geworden trekt Oedipus/Amonhotep IV via Delphi naar Thebe waar hij toevallig zijn biologische vader ontmoet en deze in een ruzie doodt. In Thebe gearriveerd lost hij een raadsel van de wrede sfinx op waarna deze zich van een rots stort. Daarna wordt Oedipus/Achnaton koning van Thebe en huwt de weduwe Iokaste/Teje, onwetend dat dit zijn moeder is. Toen Oedipus later ontdekte dat hij zijn moeder gehuwd had, stak hij zijn beide ogen uit en zijn moeder verhing zich. In het jaar van een meganatuurcatastrofe werd Thebe geteisterd door de pest, en een nieuw orakel van de priesters van Amon zorgt er voor dat Achnaton vanwege de bloedschande met zijn moeder, de schuld krijgt. Achnaton gaat in ballingschap, terwijl zijn twee zonen Smenkhkare/Polyneikes en Toetanchamon/Etreokles onder het regentschap van Eje/Creon, de broer van Teje, het bewind overnemen. Uiteindelijk ontdoet Creon zich van Polyneikes en Etreokles en grijpt de macht. Etreokles krijgt een prachtige tombe en Polyneikes een smadelijke begrafenis, net zoals met Toetanchamon en Smenkhkare gebeurd is. Tot hier deze geschiedenis in een notendop.

     

    Voor Velikovsky was het duidelijk dat Oedipus met Achnaton geïdentificeerd kon worden. De verminking aan de voeten bij Oedipus zag hij bevestigd in de gevonden afbeeldingen van Achnaton waar deze met uitzonderlijk brede gezwollen dijen afgebeeld wordt. Een detail dat ook de orthodoxe Egyptologie niet ontging. De bekende Egyptoloog James H. Breasted ging er zondermeer vanuit dat de benen van Achnaton verminkt waren. Daarnaast was er het gegeven dat Achnaton in een later stadium van zijn leven blind werd, net zoals de blinde farao Anysis van Herodotos. De link naar Oedipus werd dan ook logisch gelegd. Velikovsky maakt ook duidelijk dat er rond de dood en de oorzaak van de dood van Amonhotep III in wezen niets geweten is. Ook bestaan er geen afbeeldingen van Amonhotep III met Amonhotep IV/Achnaton samen, wat ongewoon is. Een goede aanwijzing dat de zoon van Amonhotep III ver weg in den vreemde was. Koning Polybus uit de Griekse legende identificeert Velikovsky met een Mitannische vorst in het noorden van het huidige Iran. Volgens mijn reconstructie van de geschiedenis van de oudheid, was de plaats van ballingschap: Juda. En was Polybus, koning Jotham van Juda.

     

    De verminking aan de voeten, de blindheid en de ballingschap van Oedipus komen volledig overeen met wat we over Achnaton weten.

    De verminking aan de voeten van Achnaton en zijn ballingschap in Klein-Azië als een gevolg van het orakel dat zijn biologische vader wilde geloven en aldus zijn kind liet verwijderen, verklaart ook de maat van de haat van Achnaton naar zijn vader toe, diens naam en diens goden.

     

    Wordt vervolgd…

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

    20-10-2015 om 09:06 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    13-10-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Moabietische steen van koning Mesa – een buiten-Bijbelse getuige.

    2 Koningen 3:1 Joram nu, de zoon van Achab, werd koning over Israël te Samaria, in het achttiende jaar van Josafat, den koning van Juda, en hij regeerde twaalf jaren. 2 En hij deed dat kwaad was in de ogen des HEEREN, doch niet gelijk zijn vader en gelijk zijn moeder; want hij deed dat opgerichte beeld van Baäl weg, hetwelk zijn vader gemaakt had. 3 Evenwel hing hij de zonden van Jerobeam, den zoon van Nebat, aan, die Israël deed zondigen; hij week daarvan niet af. 4 Mesa nu, de koning der Moabieten, was een veehandelaar, en bracht op aan den koning van Israël honderd duizend lammeren, en honderd duizend rammen met de wol. 5 Maar het geschiedde, als Achab gestorven was, dat de koning der Moabieten van den koning van Israël afviel. 6 Zo toog de koning Joram ter zelfder tijd uit Samaria, en monsterde gans Israël. (Statenvertaling)

     

     

    Van de hierboven in de Bijbel vermelde koning Mesa van Moab, is een stele bewaard gebleven, waarin deze Moabietische koning naar Omri en zijn geslacht van het tienstammenrijk verwijst.

    Het is een zogenaamde buiten-Bijbelse verwijzing naar een koning van Israël en voor sommigen aldus van grote waarde. Chronologisch gezien echter leverde de berichtgeving op de steen aanvankelijk heel wat problemen op.

    De stele werd anno 1868 door de Duitse zendeling F.A. Klein, in Trans-Jordanië gevonden en bevind zich tegenwoordig in het Louvre. De steen is beschadigd en dit als gevolg van het feit dat lokale Arabieren na het bekendmaken van de vondst in 1868, de steen hebben laten springen door verhitting. De gedachte moet geweest zijn dat aangezien Europeanen er belang aan hechtten, er misschien een schat in verborgen was. Dank zij een eerder gemaakte gipsafdruk door F.A. Klein, konden later de stukken op de juiste plaats weer samengevoegd worden. Hierna volgt een gedeeltelijke vertaling (enkele letters zijn onleesbaar en de zin van enige woorden niet zeker):

     

    “Ik ben Mesa, zoon van Kamos-.., koning van Moab, uit Dibon afkomstig. Mijn vader is koning geweest over Moab dertig jaar en ik werd koning na mijn vader en ik maakte deze offerhoogte in Karko.. omdat hij mij gered heeft van alle koningen en mij heeft doen neerzien op al mijn haters. Omri, de koning van Israël, hij verdrukte Moab vele dagen, want Kamos was vertoornd op zijn land. En zijn zoon (Achab) volgde hem op en ook hij sprak: Ik ga Moab verdrukken. In mijn tijd sprak hij deze woorden, maar ik heb hem en zijn huis overwonnen…Omri had het land van Medeba bezet en Israël woonde daarin in zijn tijd en in de helft van de tijd van zijn zoon(Joram) veertig jaar….”

     

     

    Na de dood van Achab verhaalt het Bijbelboek 2 Koningen hoofdstuk 3, stopt de schatplichtige Mesa met zijn jaarlijkse betalingen aan Israël en geraakt alzo in conflict met Joram. Vanuit chronologisch oogpunt is het belangrijk de vermelding op de Moabietische steen van een periode van veertig jaar verdrukking, op de tijdsbalk in harmonie met de Bijbelse chronologische gegevens, te verankeren.

    Op het eerste gezicht namelijk lijkt een periode van veertig jaar Israëlitische verdrukking van Moab, niet met de Bijbelse chronologische gegevens te passen. De seculiere revisionist Dr. Immanuel Velikovsky wist met de veertigjarige vermelding geen raad en trok zelfs de Bijbelshistorische berichtgeving omtrent deze koningen in twijfel (Eeuwen in Chaos, 1952, hoofdstuk 6, Achab of Joram: twee versies in de Bijbel).

     

    De Moabietische steen vermeldt namelijk een periode van veertig jaar voor drie koningen van Israël. Wanneer we vanaf het eerste jaar van Omri in 920 v. Chr. tot aan de derde opvolger Ahazia hun regeerperioden samentellen, verkrijgen we slechts drieëndertig jaar. We kunnen er echter met zekerheid vanuit gaan dat koning Ahazia van Israël in Moab onbekend was. De berichtgeving in de Bijbel over hem is kort, drie verzen slechts, en dan nog zeer negatief. Hij stierf voortijdig na een ziekte ten gevolge van een val door het tralievertrek van zijn boven-verblijf te Samaria, na een regeerperiode van slechts twee jaar. Een andere zoon van Achab nam daarop de scepter in het tienstammenrijk over: Joram. Het is deze koning die tegen het afvallige Moab zou oprukken, en de kleinzoon van Omri is, waar de Moabietische steen naar verwijst.

    In mijn reconstructie zoals uiteengezet in TIJD en TIJDEN, 2015, hoofdstuk: Kroniek van koning Josafat van Juda, blz. 237-241, zitten er exact veertig jaar tussen het einde van de regering van Josafat in 880 v.Chr. en het begin van de regering van Omri in 920 v.Chr.

    Op de bijgevoegde chronologische schema ’s in mijn boek op blz. 224, 230, 232 en 236 is de periode van veertig jaar via de regeerperiode van de Israëlitische koningen uitgetekend. Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

    De ontdekker van de Moabietische steen F.A. Klein, was een Elzasser en een Protestants zendeling. Het jaar van de ontdekking was anno 1868. In 1868 maakte de Elzas, de provincie waar Klein geboren werd, deel uit van Frankrijk en dit sinds de zestiende eeuw, toen een zich naar het oosten en noorden uitbreidend Frankrijk, het gebied opslokte en annexeerde. Het was de Frans-Duitse oorlog van 1870/71 dat maakte dat dit Duitstalige gebied opnieuw deel ging uitmaken van de Duitse eenheidsstaat, door de legendarische Bismarck gevormd. Het gebied is lange tijd een twistappel tussen Duitsland en Frankrijk geweest. Vandaag maakt de Elzas deel uit van Frankrijk en heeft de Bondsrepubliek Duitsland alle gebiedsverlies als gevolg van de twee wereldoorlogen in de twintigste eeuw, aanvaardt.

     

    In de geest van vele onderzoekers is dit echter geen vanzelfsprekendheid. In studies over de oudheid en met name de Moabietische steen, is de nationaliteit van F.A. Klein niet altijd onmiddellijk te achterhalen. Duitse onderzoekers noemen hem voornamelijk een Duitser of Elzasser. Andere onderzoekers vermelden eenvoudig weg de nationaliteit niet, of noemen hem een Europeaan.

    Klein was Duitssprekend, net zoals die andere beroemde Elzasser; Albert Schweitzer. Schweitzer was bij het uitbreken van de eerste wereldoorlog als protestants zendeling en als arts werkzaam in Frans Kongo. Theoretisch was hij een Fransman, maar werd desalniettemin als ‘Duitser’ door de Franse autoriteiten in een concentratiekamp in Afrika, geïnterneerd. Ik haal dit als voorbeeld aan ter illustratie van de gevoeligheden die zich kunnen voordoen bij het bestuderen van het revisionisme van de geschiedenis van de oudheid. En de geschiedenis van Schweitzer ligt slechts honderd jaar achter ons.

     

    Wordt vervolgd…

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

    13-10-2015 om 08:56 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (3 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    06-10-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De pre-dynastieke periode van het oude Egypte in het licht van het Bijbelboek Genesis

    In mijn studie TIJD en TIJDEN, 2015, breng ik in de eerste hoofdstukken een geschiedschrijving die op het Bijbelboek Genesis gebaseerd is en een verklaring geeft voor het ontstaan van de Egyptische beschaving. Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

    Het beginpunt van mijn werk is de zondvloed of grote vloed die in 2341/2340 v. Chr. gedateerd wordt, en dit op basis van het chronologisch werken met de Bijbelse sabbat- en jubeljaren (volgens de rekenwijze van William Whiston) in verbinding met de geslachtsregisters van Genesis. Vervolgens heb ik de datering van de spraakverwarring berekend en op de tijdsbalk geplaatst in het jaar 2239 v. Chr. Het is vanaf dit laatste jaartal dat de kolonisatie van Egypte door de nakomelingen van Noach een aanvang neemt. De nakomelingen van Noach en hun geschiedenis vinden we in het Bijbelboek Genesis opgetekend vanaf hoofdstuk 10:

    Genesis 10:1 Dit zijn de nakomelingen der zonen van Noach: Sem, Cham en Jafeth; hun werden namelijk zonen geboren na de vloed.

     

    Het Bijbelboek Psalmen heeft twee verwijzingen naar Egypte als het land van Cham.

    Psalm 105: 23 Daarna kwam Israël in Egypte, en Jakob verkeerde als vreemdeling in het land van Cham.

    Psalm 78:51 En Hij sloeg al het eerstgeborene in Egypte, het beginsel der krachten in de tenten van Cham.

     

    Het prille begin van de Egyptische beschaving heeft volgens de Bijbel haar oorsprong bij een van de drie zonen van Noach; Cham en diens nakomelingen. Zij zijn identiek met de door de moderne Egyptologie tot mythe verklaarde god-koningen die voor de eerste farao Menes, over Egypte heersten. De bekende Palermo-steen (zie TIJD en TIJDEN, 2015, blz.73-75) verhaalt over een lijst van een honderdtal god-koningen, die start met de Egyptische god Horus. Volgens deze geschreven Egyptische primaire bron heeft de eerste farao Menes het bewind over Egypte, van deze god-koningen overgenomen. Toen de oudheidhistoricus Herodotos in de vijfde eeuw v. Chr. Egypte bezocht en met de priesters aldaar sprak, kreeg hij dezelfde geschiedenis te horen:

    “Toch is Egypte voor de tijd van die mannen door goden bestuurd die te midden van de mensen leefden. Nu eens had de een dan weer de ander de macht en de laatste van hen was Oros, de zoon van Osiris. Deze heette Apollo in het Grieks; hij heeft Tyfon ten val gebracht en daarna als laatste god de troon bestegen. Osiris kun je aan Dionysos gelijkstellen”. Herodotos Boek 2:144

     

    De Bijbelse Cham was een van de acht overlevenden van de grote vloed en was aldus nog tijdens de pre-zondvloedperiode van de aarde geboren. Wat vooral opvalt wanneer men de Genesis-geslachtsregisters bestudeerd, zijn de hoge leeftijden van de zogenaamde aartsvaders. Noach bijvoorbeeld, leefde nog tot 350 jaar na de grote vloed (Genesis 9:28). Van zijn zoon Sem, en broer van Cham, staat een leeftijd opgeschreven van zeshonderd jaar (Genesis 11:10-11), waarvan 502 jaar na de Vloed. We kunnen aannemen dat ook Cham en zijn onmiddellijke nakomelingen zulke lange leeftijden hadden. Deze mensen kwamen daarenboven uit een beschaving zonder weerga, met een tot dan toe bewaarde kennis die samen met hun hoge leeftijden, hen in de ogen van mensen wier leeftijd tot zeventig en tachtig jaar (Psalm 90:10) herleidt was, tot schijnbaar onsterfelijke goden maakten. Het is aldus logisch te concluderen dat de god-koningen van de Palermosteen stervelingen waren, en afstammelingen uit de lijn van Cham. Cham en zijn nakomelingen namen overigens zelf, in afwijzing van het verbond van de HERE God met Noach, de status van goden aan. Dat blijkt o.a. uit het Gilgamesj-epos dat leert dat Gilgamesj, de koning van Oeroek, twee-derde god was en een derde mens. Dit maakt deel uit van de in het Bijbelboek Genesis beschreven rebellie ten tijde van Nimrod, de kleinzoon van Cham.

     

     

    Het begin van hun beschaving plaatsen we volgens het Genesisbericht in het land Sinear, in het tweestromenland. Het was pas toen Peleg (in de lijn van Sem) geboren werd (Genesis 10:25) dat de aarde onder de nakomelingen van Noach verdeeld werd. De spraakverwarring was hier een belangrijke drijfveer. Wat hier aan voorafging was de bouw van de eerste stad en toren door Nimrod, de kleinzoon van Cham in afwijzing van het verbond van de HERE God met Noach na de Grote Vloed.

    Genesis 10:6 En de zonen van Cham waren Kus, Misraïm, Put en Kanaän. 7 En de zonen van Kus: Seba, Chawila, Sabta, Rama en Sabteka; en de zonen van Rama waren Seba en Dedan. 8 En Kus verwekte Nimrod; deze was de eerste machthebber op de aarde; 9 hij was een geweldig jager voor het aangezicht des HEREN; daarom zegt men: Een geweldig jager voor het aangezicht des HEREN als Nimrod. 10 En het begin van zijn koninkrijk was Babel, Erek, Akkad en Kalne, in het land Sinear. 11 Uit dat land trok hij naar Assur en hij bouwde Nineve, Rechobot-Ir, Kalach 12 en Resen tussen Nineveh en Kalach; dat is de grote stad. (NBG Vertaling 1951)

     

    De steden Babel, Erek, Akkad en Kalne werden in de negentiende eeuw al door archeologen blootgelegd en onderzocht. Het Bijbelse Erek is het Uruk dat door archeologen werd blootgelegd, het verschil in schrijfwijze is een gevolg van het gebruik van verschillende klinkers. Duizenden kleitabletten werden in de vermelde steden opgegraven en vertaald. Het bekendste hiervan is het Gilgamesj-epos, dat een Babylonische versie van het Bijbelse zondvloedverhaal is. Maar er is meer, de oud-Soemerische koningslijst begint met een koning genaamd: Kisj. Het vraagt weinig verbeelding om in deze naam de Bijbelse naam Kus of Kusj te herkennen, de zoon van Cham, de zoon van Noach in Genesis 10:6. Een probleem is ook hier het conflict tussen de gebruikte dateringsmethoden. Conventioneel plaatst men de Soemerische Kisj in 2900 v. Chr. Vanuit het Genesismodel plaatsen we de eerste beschaving in het Tweestromenland rond 2300 v. Chr.

    Gilgamesj was koning van Uruk en sprak volgens het Gilgamesj-epos met een overlevende van de Grote Vloed: Oetnapisjtim. Dit zou de Bijbelse Noach geweest kunnen zijn of Cham, de grootvader van Nimrod. Er zijn namelijk onderzoekers die Gilgamesj met de Bijbelse Nimrod identificeren. De betekenis van het Hebreeuwse Nimrod is: ‘opstandeling’. Gilgamesj zou dan zijn werkelijke naam geweest zijn, en Nimrod zijn synoniem. En er zijn heel wat raakpunten tussen beide heersers. Zie link: http://davelivingston.com/nimrod.htm

     

    De geschiedenis van de eerste opstand na de Grote Vloed vinden we in het Bijbelboek Genesis hoofdstuk 11:

    Genesis 11:1 De gehele aarde nu was één van taal en één van spraak. 2 Toen zij oostwaarts trokken, vonden zij een vlakte in het land Sinear, waar zij zich vestigden. 3 En zij zeiden tot elkander: Welaan, laten wij tichelen maken en die goed bakken. En de tichel diende hun tot steen en het asfalt diende hun tot leem. 4 Ook zeiden zij: Welaan, laten wij ons een stad bouwen met een toren, waarvan de top tot de hemel reikt, en laten wij ons een naam maken, opdat wij niet over de gehele aarde verstrooid worden. 5 Toen daalde de HERE neder om de stad en de toren, die de mensenkinderen bouwden, te bezien, 6 en de HERE zeide: Zie, het is één volk en zij allen hebben één taal. Dit is het begin van hun streven; nu zal niets van wat zij denken te doen voor hen onuitvoerbaar zijn. 7 Welaan, laat Ons nederdalen en daar hun taal verwarren, zodat zij elkanders taal niet verstaan. 8 Zo verstrooide de HERE hen vandaar over de gehele aarde, en zij staakten de bouw van de stad. 9 Daarom noemt men haar Babel, omdat de HERE daar de taal der gehele aarde verward heeft en de HERE hen vandaar over de gehele aarde verstrooid heeft. (NBG Vertaling 1951)

     

     

    Kus, de zoon van Cham, wordt in de Bijbel enkele malen in verband met Ethiopië gebracht. Dat is dan niet het Ethiopië dat vandaag de naam van de staat aan de hoorn van Afrika draagt, maar eerder het noorden van het huidige Soedan. Een andere zoon van Cham: Misraïm, trok naar Egypte. Op de getoonde kaart heb ik de vermoedelijke reisweg van Kus (groene kleur) vanuit de Arabische Golf, over de Indische Oceaan naar Ethiopië getekend, en zo verder lang de Nijl richting noorden. De grijze kleur toont de trekroute van Misraïm over land naar Egypte.

    Hierbij zij opgemerkt dat we de wereld van na de Grote Vloed moeten voorstellen als een wereld die nog na geteisterd werd door natuurrampen aller aard. Het waren ‘de dagen van Peleg’, de periode dat de wereld, volgens Genesis, ‘verdeeld’ werd. Volgens het Genesismodel moeten we ook de ‘continentale drift’ in deze periode plaatsen, maar dan versneld. Hierbij werden nieuwe bergmassieven gevormd en zochten stromen en rivieren een nieuwe weg naar de zeeën. Van de Arabische Golf bijvoorbeeld neemt men aan dat deze zich veel verder in land tot aan de stad Uruk bevond. Ook van de huidige Nijldelta neemt men aan dat de Middellandse Zee toen verder in land zat. Het was nog een groot moerasgebied toen Misraïm daar arriveerde. Over de eerste farao Menes schrijft Herodotos dat deze de Nijl vanaf Memfis kanaliseerde en zorgde voor het droogleggen van het land (Herodotos Boek 2, 99).

     

    De pre-dynastieke periode voor Egypte loopt van 2239 v. Chr., het jaartal van de spraakverwarring en begin van de grote trek, tot aan 2018 v. Chr., het jaartal dat Menes, de eerste farao, het bewind overneemt wat een totaal van 221 jaar geeft.

     

     

    Een korte tijd terug schafte ik via het internet het boek van Dr. Werner Papke aan: “Die Sterne von Babylon, Die geheime Botschaft des Gilgamesch – nach 4000 Jahren entschlüsselt”. Het werk dateert al van 1989 (ISBN 3 7857 0498 4). De auteur brengt een Duitse vertaling van het Gilgamesj-epos en berekend de astronomische datum van de Babylonische versie van de zondvloed. Tot mijn verrassing kwam in zijn studie telkens weer het jaar 2340 v. Chr. tevoorschijn, voor het gebeuren. Het is hetzelfde jaartal waar ik bij arriveerde in mijn werk; TIJD en TIJDEN. En dit op basis van de sabbat- en jubeljaartelling op de wijze van tellen volgens William Whiston en vervolgens via de juiste verbinding met het tijdstip van de roeping van Abraham, voorafgegaan met de Genesisgeslachtsregisters van de aartsvaders. Ik beschouw de verkregen astronomische datum van 2340 v. Chr. van Werner Papke voor het Gilgamesj-epos, als een kruispeiling dat mijn in de tijd terug navigeren via de sabbat- en jubeljaren, bevestigd. In mijn werk TIJD en TIJDEN, 2015, hoofdstuk: de datering van de spraakverwarring, blz. 13-21, wijs ik op afwijkende geslachtsregisters met hogere jaartallen dan de Masoretische getallen uit onze Bijbel, wat twijfel oproept, een twijfel die ongegrond bleek.

    Verbazend bij het lezen van het werk van Dr. Werner Papke, was ook de astronomische kennis van de Chaldeeërs. Zij waren blijkbaar Copernicus vierduizend jaar vooraf. Zij wisten bijvoorbeeld dat de planeten niet om de aarde, maar om de zon cirkelen en dat planeet aarde met haar maan op de vierde plaats na Saturnus komt. Het toont veel over de kennis van de nakomelingen van Noach in het derde millennium v. Chr. Navigeren op zee moet voor hen ook eenvoudig geweest zijn, en dit verklaart onder andere het ontstaan van de eerste beschavingen in Centraal-Amerika. Een continent dat vanuit Azië het eerst bereikt werd. Dit alles is een kennis die later verloren ging en in het Westen slechts vijfhonderd geleden opnieuw verkregen werd.

     

    De moderne Egyptologie negeert de geschiedenis uit het Bijbelboek Genesis en brengt een pre-dynastieke geschiedenis van Egypte op basis van de evolutietheorie. De tijd voor de eerste farao’s wordt over verschillende tijdperken uitgesmeerd en de aanvang in een ver niet meer verifieerbaar verleden, geplaatst. De bekende zogenaamde archaïsche tijd met de eerste en tweede dynastie, laat men rond 3150 v. Chr. met farao Menes, aanvangen. Maar voor die tijd is het gissen bij gebrek aan schriftelijke bronnen zijn. Te Naqada in Egypte werd een site door archeologen blootgelegd met een nederzetting die voor de Archaïsche tijd gedateerd werd, de zogenaamde Naqada-cultuur, verwijzend naar de mensen die tijdens de Kopertijd van circa 4400 tot 3150 v. Chr. het land daar bewerkten. De Naqada-cultuur werd onderverdeeld in drie fases van bewoning. De oudste veronderstelde fase is die van ‘Naqada I’ die bestond uit een lokale dorpscultuur. Maar ook voor de Naqada-cultuur laat men Egypte al bevolkt worden. Vanaf circa 10.000 tot 5000 v. Chr. rangschikken zogenaamde deskundigen het tijdperk van het Epipa-leolithicum op de tijdsbalk. Tijdens deze periode laat men volgens de theorie, bevolkingsgroepen vanuit de Sahara, de Boven-Nijl en Zuidwest-Azië in Egypte binnenkomen. Vanuit het Genesismodel gezien zijn dit de eerste kolonisten van de grote trek die in 2239 v. Chr. op gang kwam. De feiten op het terrein kloppen met elkaar met uitzondering van de dateringsmethode. En met de tijdsschijf die volgens de Egyptologie aan het Epipa-leolithicum voorafging: het Paleo-lithicum, gaan we helemaal de verdrukking in. Dit tijdperk laat men namelijk aanvangen rond 500.000 à 300.000 tot 10.000 v.Chr. Deze constructie is volledig op de evolutietheorie gebaseerd en blijft een theorie.

    Daar tegenover staat het Genesismodel dat een wereldwijde grote vloed brengt met het einde van de eerste beschaving sinds de Schepping, met een nieuw begin in 2340 v. Chr. De wereld die onderging was een beschaving zonder weerga, gelijk aan het Atlantis uit de Griekse mythologie. Maar het was een beschaving geweest die haar eigen weg naar de ondergang ging.

     

    De wereld van de voortijd die onderging was een wereld zonder weerga geweest, en dit op alle gebied. Honderdtwintig jaar voor de grote vloed was de maat vol en was de aarde en alles wat er op leefde gedoemd tot sterven. Wat de maat vol maakte was het vermengen van de zonen Gods met de dochters der mensen, met als resultaat; de Nefilim. Een Hebreeuws woord dat meestal vertaald wordt met reuzen of geweldenaars.

    Genesis 6:1 Toen de mensen zich op de aarde begonnen te vermenigvuldigen en hun dochters geboren werden, 2 zagen de zonen Gods, dat de dochters der mensen schoon waren, en zij namen zich daaruit vrouwen, wie zij maar verkozen. 3 En de HERE zeide: Mijn Geest zal niet altoos in de mens blijven, nu zij zich misgaan hebben; hij is vlees; zijn dagen zullen honderd twintig jaar zijn. 4 De reuzen waren in die dagen op de aarde, en ook daarna, toen de zonen Gods tot de dochters der mensen kwamen, en zij hun (kinderen) baarden; dit zijn de geweldigen uit de voortijd, mannen van naam.

    5 Toen de HERE zag, dat de boosheid des mensen groot was op de aarde en al wat de overleggingen van zijn hart voortbrachten te allen tijde slechts boos was, 6 berouwde het de HERE, dat Hij de mens op de aarde gemaakt had, en het smartte Hem in zijn hart. 7 En de HERE zeide: Ik zal de mensen, die Ik geschapen heb, van de aardbodem uitroeien, de mensen zowel als het vee en het kruipend gedierte en het gevogelte des hemels, want het berouwt Mij, dat Ik hen gemaakt heb. 8 Maar Noach vond genade in de ogen des HEREN.

     

    Een periode van Gods handelen met de mens werd definitief afgesloten. Opmerkelijk vind ik dat er in het Bijbelboek Genesis staat geschreven dat de HERE God de deur van de ark sloot en niet Noach:

    Genesis 7:16 … en de HERE sloot de deur achter hem.

     

    Het was het afsluiten van een Bijbelse bedeling. Slechts acht mensen, vier mannen en vier vrouwen, overleefden de meganatuurcatastrofe van Godswege en begonnen daarna opnieuw, met een verbond van God en de belofte dat Hij nooit meer de aarde zou verderven (Genesis 9:9-11). Het ‘kwaad’ (Rom. 3:9-17) was echter mee de ark ingegaan en vooreerst in de lijn van Cham zou er dra een nieuwe opstand opkomen. Het was de Bijbelse Nimrod die zoals eerder vermeld, het verzet na de grote vloed leidde.

     

    Het antwoord van de HERE God hierop was de roeping van Abra(ha)m:

    Genesis 12:1 De HERE nu zeide tot Abram: Ga uit uw land en uit uw maagschap en uit uws vaders huis naar het land, dat Ik u wijzen zal; 2 Ik zal u tot een groot volk maken, en u zegenen, en uw naam groot maken, en gij zult tot een zegen zijn. 3 Ik zal zegenen wie u zegenen, en wie u vervloekt zal Ik vervloeken, en met u zullen alle geslachten des aardbodems gezegend worden. 4 Toen ging Abram, zoals de HERE tot hem gesproken had, en Lot ging met hem; en Abram was vijfenzeventig jaar oud, toen hij uit Haran trok. 5 Abram nu nam zijn vrouw Sarai en Lot, zijns broeders zoon, en al hun have, die zij verworven hadden, en de lieden, die zij in Haran verkregen hadden, en zij trokken uit om te gaan naar het land Kanaän, en zij kwamen in het land Kanaän. 6 En Abram trok het land door tot de plek bij Sichem, tot de terebint More; en de Kanaänieten waren toen in het land. (NBG Vertaling 1951)

     

    Deze nieuwe bedeling, de periode tussen de belofte aan Abraham en de Wet van Mozes, vangt aan in 1913 v. Chr. (zie TIJD en TIJDEN, 2015, hoofdstuk: de Assyriërs en Abraham, blz. 47-58). In de geslachtslijn van Abraham via Isaak zou uiteindelijke de beloofde Verlosser van de dood: Jezus Christus, geboren worden.

     

    God is liefde, schrijft Johannes in zijn eerste brief: 1 Johannes 4: 8 “Wie niet liefheeft, kent God niet, want God is liefde”.

    De ‘Liefde’ is het hele Wezen van God. Zijn strijd is aldus gans anders dan die van de tegenstanders. De profeet Jesaja noemt Hem een God, die Zich verborgen houdt, maar uiteindelijk volgens Zijn plan tot Zijn doel komt, de verlossing van de dood voor de mens en het herstel van alle dingen.

    Jesaja 45:15 Voorwaar, Gij zijt een God, die Zich verborgen houdt, de God van Israël, een Verlosser. (NBG Vertaling 1951)

     

    Volgens de Seder Olam trok Abram nog hetzelfde jaar van de belofte en met de aankomst in Kanaän, door naar Egypte waar hij drie maanden als een gevolg van de hongersnood in Kanaän, verbleef (Genesis 12:10). In Egypte volgde onmiddellijk een verdrukking vanwege het feit dat de farao van Egypte de vrouw van Abram bij hun aankomst in Egypte begeerde, en in zijn harem liet opnemen. Dit is een voorbeeld van de ‘Cham-nietische’ cultuur. In de geest van Nimrod eigende farao zich de vrouw van Abraham, toe. Dit is een geschiedenis die in het Bijbelboek Genesis hoofdstuk twaalf van vers tien tot en met vers twintig beschreven staat. Na zijn verlossing uit deze penibele situatie door een tussenkomst van de HERE God, trok Abram met zijn vrouw Sarai terug naar Kanaän.

    Het Bijbelboek Genesis verwijst in hoofdstuk 12 uitsluitend naar ‘farao’, zonder een naam op te geven.

     

     

    Maar zoals uiteengezet in TIJD en TIJDEN, 2015, hoofdstuk: het dateren van de eerste dynastie in Egypte, blz. 43-45, kunnen we de naam van de dan regerende farao invullen met farao Athotis van Manetho ’s tweede dynastie, de Teta van de Abydos-lijst. Athotis is dan de Griekse naam en Teta de Egyptische naam die heden in hiëroglyfen nog op de tempelmuur van Seti I te Abydos, gebeiteld staat. De pre-dynastieke periode van Egypte was aldus al geschiedenis toen Abraham in 1913 v. Chr. wegens een hongersnood in Kanaän naar Egypte trok.

     

    Wordt vervolgd…

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

    06-10-2015 om 10:23 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (5 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    29-09-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De uitzonderlijke lichaamslengte van farao Senwosret III

    Farao Sesostris III behoorde tot de Egyptische twaalfde dynastie. De twaalfde Egyptische dynastie van het Midden-Rijk, had al eerder mijn aandacht op dit blog en in mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, hoofdstuk: het Egyptische Midden-rijk, blz. 89. Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

    De twaalfde dynastie is volgens de revisie van de geschiedenis van de oudheid contemporain met de derde, vierde, vijfde en zesde dynastie van het Oude Rijk. En beide Rijken komen tegelijkertijd aan hun einde, als een gevolg van de Exodus en de invasie van de Hyksos/Amoe/Amalekieten, in 1483 v. Chr. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1432504800&stopdatum=1433109600

    De farao van de verdrukking in het gereviseerde model is Pepi II van de zesde dynastie. Zijn handlanger was farao Senwosret III

     

     

    Exodus 1:8 Toen kwam er een nieuwe koning over Egypte, die Jozef niet gekend had. 9 Deze nu zeide tot zijn volk: Zie, het volk der Israëlieten is groter en talrijker dan wij. 10 Welnu, laten wij met beleid tegen hen optreden, opdat zij zich niet vermenigvuldigen en zich – als wij in oorlog komen – bij onze tegenstanders aansluiten, tegen ons strijden en uit het land wegtrekken. 11 Daarom stelde men opzichters van herendiensten over hen aan om hen door de hun opgelegde dwangarbeid te onderdrukken: zij moesten voor Farao voorraadsteden bouwen, Pitom en Raämses. 12 Maar hoemeer men hen onderdrukte, des te meer vermenigvuldigden zij zich en breidden zij zich uit, zodat men bevreesd werd voor de Israëlieten. 13 Toen lieten de Egyptenaren de Israëlieten onder mishandeling werken; 14 ja, zij maakten hun het leven bitter door harde slavenarbeid met leem en tichelstenen en door allerlei arbeid op het veld – alle werk, waartoe zij hen onder mishandeling als slaven gebruikten.

     

     

    De afbeelding hierboven toont bouwwerken ten tijde van de twaalfde dynastie die uit leem en tichelstenen gemaakt zijn. Het zijn zulke gebouwen die de Israëlieten als slaven verplicht werden te bouwen.

     

    Farao Senwosret III zou hier de opzichter geweest kunnen zijn waar het Bijbelboek Exodus 1:11 naar verwijst.

    Een merkwaardigheid aan Senwosret III was zijn enorme lichaamslengte. Manetho vermeldt (wat niet zijn gewoonte was voor andere farao’s) over Senwosret een lengte van vier el, drie palmen en twee duimbreedten. De lengtematen in de Bijbel zijn aan het menselijk lichaam ontleend, zo ook was dit het geval in het oude Egypte. Een Bijbelse EL berekenen we vandaag naar 445 millimeter, alhoewel er afwijkende getallen mogelijk zijn. Zie het artikel op dit blog van 09-03-2015: Salomo ’s huis: Woud van de Libanon. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1425855600&stopdatum=1426460400

     

     

    Op basis van 445 millimeter voor een el, 76 millimeter voor een palm, en 19 millimeter voor een vingerbreedte, kunnen we de beschreven lichaamslengte van Senwosret III berekenen op 2,046 meter.

    Een tijdgenoot van Senwosret III (volgens mijn revisie van de geschiedenis van het oudheid-Egypte) was; farao Sesochris van Manetho 's tweede dynastie. Farao Sesochris had volgens Manetho ook een ongewone lichaamslengte van vijf el, drie palmen en twee vingers, of ongeveer 2,491 meter, een reus van een vent dus.

    Het vinden van de stoffelijke resten van deze farao’s zou opheldering kunnen geven maar tot op heden werden de mummies van deze heersers niet gevonden. Het vinden van reuzenmummies zou wel de ontdekking van de eeuw voor Egypte worden. Waren deze farao's afstammelingen van de Bijbelse Nefilim? Een vraag waar moeilijk op geantwoord kan worden.

     

    Met Senwosret III, als de farao-opzichter van de verdrukking, moeten de Israëlieten zich voor hem als sprinkhanen gevoeld hebben. Hetzelfde gevoel dat ze een generatie later met sommige bewoners van Kanaän zouden hebben. De Bijbelse Nefilim dateren voornamelijk van voor de Grote Vloed (Genesis 6:4). Maar het Schriftwoord vermeldt ook: ‘daarna’. En inderdaad wanneer de Israëlieten onder leiding van Jozua het beloofde land Kanaän in 1483 v. Chr. verspiedden en veertig jaar later effectief binnentrokken is er weer in de Bijbel sprake van Nefilim of reuzen:

    Numeri 13:33 Wij hebben ook daar (Kanaän) de reuzen gezien, de kinderen van Enak, van de reuzen; en wij waren als sprinkhanen in onze ogen, alzo waren wij ook in hun ogen.

     

    Deuteronomium 3:11 Want Og, de koning van Bazan, was alleen van de overigen der reuzen overgebleven; ziet, zijn bedstede, zijnde een bedstede van ijzer, is zij niet te Rabba der kinderen Ammons? Negen ellen (4,7 meter) is haar lengte, en vier ellen haar breedte, naar eens mans elleboog. 12 Ditzelfde land nu namen wij te dier tijd in bezit; van Aroer af, dat aan de beek Arnon is, en de helft van het gebergte van Gilead, met de steden van hetzelve, gaf ik aan de Rubenieten en Gadieten. (Statenvertaling)

     

    Er zijn nog verwijzingen in de Bijbel te vinden die naar uitzonderlijk grote mensen verwijzen, waar menig Bijbelcriticus de schouders bij ophaalt.

    Maar nu blijkt dat ook Egyptische bronnen naar mensen van uitzonderlijke lengte verwijzen. En dit zijn farao’s die volgens de revisie van de geschiedenis van de oudheid, nu tijdgenoten van de in de Bijbel beschreven reuzen zijn.

     

    Wordt vervolgd…

     

    Met vriendelijke groet

    Robert De Telder

    29-09-2015 om 09:16 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (4 Stemmen)
    >> Reageer (0)


    Archief per week
  • 02/11-08/11 2020
  • 22/06-28/06 2020
  • 08/06-14/06 2020
  • 01/06-07/06 2020
  • 18/05-24/05 2020
  • 04/05-10/05 2020
  • 27/04-03/05 2020
  • 13/04-19/04 2020
  • 06/04-12/04 2020
  • 27/01-02/02 2020
  • 20/01-26/01 2020
  • 31/12-06/01 2019
  • 23/12-29/12 2019
  • 16/12-22/12 2019
  • 09/12-15/12 2019
  • 02/12-08/12 2019
  • 25/11-01/12 2019
  • 18/11-24/11 2019
  • 11/11-17/11 2019
  • 04/11-10/11 2019
  • 28/10-03/11 2019
  • 21/10-27/10 2019
  • 14/10-20/10 2019
  • 07/10-13/10 2019
  • 30/09-06/10 2019
  • 23/09-29/09 2019
  • 16/09-22/09 2019
  • 09/09-15/09 2019
  • 02/09-08/09 2019
  • 26/08-01/09 2019
  • 19/08-25/08 2019
  • 12/08-18/08 2019
  • 05/08-11/08 2019
  • 29/07-04/08 2019
  • 22/07-28/07 2019
  • 15/07-21/07 2019
  • 08/07-14/07 2019
  • 01/07-07/07 2019
  • 24/06-30/06 2019
  • 17/06-23/06 2019
  • 10/06-16/06 2019
  • 03/06-09/06 2019
  • 27/05-02/06 2019
  • 20/05-26/05 2019
  • 13/05-19/05 2019
  • 06/05-12/05 2019
  • 29/04-05/05 2019
  • 22/04-28/04 2019
  • 15/04-21/04 2019
  • 08/04-14/04 2019
  • 01/04-07/04 2019
  • 25/03-31/03 2019
  • 18/03-24/03 2019
  • 11/03-17/03 2019
  • 04/03-10/03 2019
  • 25/02-03/03 2019
  • 18/02-24/02 2019
  • 11/02-17/02 2019
  • 04/02-10/02 2019
  • 28/01-03/02 2019
  • 21/01-27/01 2019
  • 14/01-20/01 2019
  • 07/01-13/01 2019
  • 01/01-07/01 2018
  • 24/12-30/12 2018
  • 17/12-23/12 2018
  • 10/12-16/12 2018
  • 03/12-09/12 2018
  • 26/11-02/12 2018
  • 19/11-25/11 2018
  • 12/11-18/11 2018
  • 05/11-11/11 2018
  • 29/10-04/11 2018
  • 22/10-28/10 2018
  • 15/10-21/10 2018
  • 08/10-14/10 2018
  • 01/10-07/10 2018
  • 24/09-30/09 2018
  • 17/09-23/09 2018
  • 10/09-16/09 2018
  • 03/09-09/09 2018
  • 27/08-02/09 2018
  • 20/08-26/08 2018
  • 13/08-19/08 2018
  • 06/08-12/08 2018
  • 30/07-05/08 2018
  • 23/07-29/07 2018
  • 16/07-22/07 2018
  • 09/07-15/07 2018
  • 02/07-08/07 2018
  • 25/06-01/07 2018
  • 11/06-17/06 2018
  • 04/06-10/06 2018
  • 28/05-03/06 2018
  • 21/05-27/05 2018
  • 14/05-20/05 2018
  • 07/05-13/05 2018
  • 30/04-06/05 2018
  • 23/04-29/04 2018
  • 16/04-22/04 2018
  • 09/04-15/04 2018
  • 02/04-08/04 2018
  • 26/03-01/04 2018
  • 19/03-25/03 2018
  • 12/03-18/03 2018
  • 05/03-11/03 2018
  • 26/02-04/03 2018
  • 19/02-25/02 2018
  • 12/02-18/02 2018
  • 05/02-11/02 2018
  • 29/01-04/02 2018
  • 22/01-28/01 2018
  • 15/01-21/01 2018
  • 08/01-14/01 2018
  • 01/01-07/01 2018
  • 25/12-31/12 2017
  • 18/12-24/12 2017
  • 11/12-17/12 2017
  • 04/12-10/12 2017
  • 27/11-03/12 2017
  • 20/11-26/11 2017
  • 13/11-19/11 2017
  • 06/11-12/11 2017
  • 30/10-05/11 2017
  • 23/10-29/10 2017
  • 16/10-22/10 2017
  • 09/10-15/10 2017
  • 02/10-08/10 2017
  • 25/09-01/10 2017
  • 18/09-24/09 2017
  • 11/09-17/09 2017
  • 04/09-10/09 2017
  • 28/08-03/09 2017
  • 21/08-27/08 2017
  • 14/08-20/08 2017
  • 07/08-13/08 2017
  • 31/07-06/08 2017
  • 24/07-30/07 2017
  • 17/07-23/07 2017
  • 10/07-16/07 2017
  • 03/07-09/07 2017
  • 26/06-02/07 2017
  • 19/06-25/06 2017
  • 12/06-18/06 2017
  • 05/06-11/06 2017
  • 29/05-04/06 2017
  • 22/05-28/05 2017
  • 15/05-21/05 2017
  • 08/05-14/05 2017
  • 01/05-07/05 2017
  • 24/04-30/04 2017
  • 17/04-23/04 2017
  • 10/04-16/04 2017
  • 03/04-09/04 2017
  • 27/03-02/04 2017
  • 20/03-26/03 2017
  • 13/03-19/03 2017
  • 06/03-12/03 2017
  • 27/02-05/03 2017
  • 20/02-26/02 2017
  • 13/02-19/02 2017
  • 06/02-12/02 2017
  • 30/01-05/02 2017
  • 23/01-29/01 2017
  • 16/01-22/01 2017
  • 09/01-15/01 2017
  • 02/01-08/01 2017
  • 26/12-01/01 2017
  • 19/12-25/12 2016
  • 12/12-18/12 2016
  • 05/12-11/12 2016
  • 28/11-04/12 2016
  • 21/11-27/11 2016
  • 14/11-20/11 2016
  • 07/11-13/11 2016
  • 31/10-06/11 2016
  • 24/10-30/10 2016
  • 17/10-23/10 2016
  • 10/10-16/10 2016
  • 03/10-09/10 2016
  • 26/09-02/10 2016
  • 19/09-25/09 2016
  • 12/09-18/09 2016
  • 29/08-04/09 2016
  • 22/08-28/08 2016
  • 15/08-21/08 2016
  • 08/08-14/08 2016
  • 01/08-07/08 2016
  • 25/07-31/07 2016
  • 18/07-24/07 2016
  • 11/07-17/07 2016
  • 04/07-10/07 2016
  • 27/06-03/07 2016
  • 20/06-26/06 2016
  • 13/06-19/06 2016
  • 06/06-12/06 2016
  • 30/05-05/06 2016
  • 23/05-29/05 2016
  • 16/05-22/05 2016
  • 09/05-15/05 2016
  • 02/05-08/05 2016
  • 25/04-01/05 2016
  • 18/04-24/04 2016
  • 11/04-17/04 2016
  • 04/04-10/04 2016
  • 28/03-03/04 2016
  • 21/03-27/03 2016
  • 14/03-20/03 2016
  • 07/03-13/03 2016
  • 29/02-06/03 2016
  • 22/02-28/02 2016
  • 15/02-21/02 2016
  • 08/02-14/02 2016
  • 01/02-07/02 2016
  • 25/01-31/01 2016
  • 18/01-24/01 2016
  • 11/01-17/01 2016
  • 04/01-10/01 2016
  • 28/12-03/01 2016
  • 21/12-27/12 2015
  • 14/12-20/12 2015
  • 07/12-13/12 2015
  • 30/11-06/12 2015
  • 23/11-29/11 2015
  • 16/11-22/11 2015
  • 09/11-15/11 2015
  • 02/11-08/11 2015
  • 26/10-01/11 2015
  • 19/10-25/10 2015
  • 12/10-18/10 2015
  • 05/10-11/10 2015
  • 28/09-04/10 2015
  • 21/09-27/09 2015
  • 14/09-20/09 2015
  • 07/09-13/09 2015
  • 31/08-06/09 2015
  • 24/08-30/08 2015
  • 17/08-23/08 2015
  • 10/08-16/08 2015
  • 03/08-09/08 2015
  • 27/07-02/08 2015
  • 20/07-26/07 2015
  • 13/07-19/07 2015
  • 06/07-12/07 2015
  • 29/06-05/07 2015
  • 22/06-28/06 2015
  • 15/06-21/06 2015
  • 08/06-14/06 2015
  • 01/06-07/06 2015
  • 25/05-31/05 2015
  • 18/05-24/05 2015
  • 11/05-17/05 2015
  • 04/05-10/05 2015
  • 27/04-03/05 2015
  • 20/04-26/04 2015
  • 13/04-19/04 2015
  • 06/04-12/04 2015
  • 30/03-05/04 2015
  • 23/03-29/03 2015
  • 09/03-15/03 2015
  • 02/03-08/03 2015
  • 23/02-01/03 2015
  • 16/02-22/02 2015
  • 02/02-08/02 2015
  • 26/01-01/02 2015
  • 12/01-18/01 2015
  • 05/01-11/01 2015
  • 30/12-05/01 2014
  • 22/12-28/12 2014
  • 15/12-21/12 2014
  • 01/12-07/12 2014
  • 24/11-30/11 2014
  • 17/11-23/11 2014
  • 10/11-16/11 2014
  • 03/11-09/11 2014
  • 27/10-02/11 2014
  • 20/10-26/10 2014
  • 06/10-12/10 2014
  • 29/09-05/10 2014
  • 22/09-28/09 2014
  • 28/07-03/08 2014
  • 14/07-20/07 2014
  • 30/06-06/07 2014
  • 23/06-29/06 2014
  • 16/06-22/06 2014
  • 09/06-15/06 2014
  • 02/06-08/06 2014
  • 19/05-25/05 2014
  • 05/05-11/05 2014
  • 21/04-27/04 2014
  • 14/04-20/04 2014
  • 07/04-13/04 2014
  • 24/03-30/03 2014
  • 10/03-16/03 2014
  • 03/03-09/03 2014
  • 24/02-02/03 2014
  • 17/02-23/02 2014
  • 10/02-16/02 2014
  • 03/02-09/02 2014
  • 27/01-02/02 2014
  • 20/01-26/01 2014
  • 06/01-12/01 2014

    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !

    Blog als favoriet !


    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs