1 Koningen 16:29 Achab,
de zoon van Omri, werd koning over Israël in het achtendertigste jaar van Asa, de koning van Juda. En Achab, de
zoon van Omri, regeerde te Samaria tweeëntwintig
jaar over Israël. 30 Achab, de zoon van Omri, deed wat kwaad is in de ogen
des HEREN, meer dan allen die vóór hem geweest waren. 31 Het minst erge was,
dat hij wandelde in de zonden van Jerobeam, de zoon van Nebat, maar hij nam tot vrouw Izebel, de dochter van Etbaäl, de koning
der Sidoniërs, en ging de Baäl dienen en zich voor hem neerbuigen. 32
Vervolgens richtte hij voor de Baäl een altaar op in het huis van de Baäl, dat hij te Samaria gebouwd had. 33 Verder maakte Achab de gewijde paal; en
Achab ging voort met zó te handelen, dat hij de HERE, de God van Israël, meer
krenkte dan alle koningen van Israël die vóór hem geweest waren. (NBG Vertaling
1951)

Onze aandacht in dit artikel, gaat uitsluitend naar
chronologie.
De bekende koning Achab van Israël, de zoon van Omri,
werd koning in het achtendertigste regeringsjaar van koning Asa van Juda of het
tweestammenrijk. Op onze bijgevoegde tijdsbalk merken we dat Achab de scepter
van zijn vader overnam in de zomer van het jaar 909 v. Chr., en volgens het
Bijbelboek 1 Koningen hoofdstuk 16 regeerde hij daarop voor een periode van
tweeëntwintig jaar.
De regeerperiode en verankering op de tijdsbalk van
Asa van Juda heb ik in mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 225-228 uitgewerkt.
Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579
De gangbare jaartallen voor Achab zijn: 874/853 v. Chr. Deze regeerperiode werd
door de geleerde Edwin R. Thiele (The Mysterious Numbers of the Hebrew
Kings,1951) uitgedokterd op basis van een verankering van de
Bijbels-chronologische gegevens van de koningen van Israël en Juda met die van
Assyrië. In mijn boek TIJD en TIJDEN,
appendix 4 heb ik Thiele s wijze van (mis)rekenen uitgelegd. Zie ook de
aflevering op dit blog over Omri, de vader van Achab. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?ID=2809256
Het eerste regeringsjaar van Achab liep van de zomer van
909 v. Chr. tot de lente van 908 v. Chr., wat een fractie van een jaar was
aangezien zijn vader Omri in het achtendertigste jaar van Asa (okt910/sep909 v.
Chr.) stierf waarna Achab in hetzelfde jaar, de kroon overnam. Het tweede
regeringsjaar van Achab liep van apr/908 tot mrt 907 v. Chr., enzoverder. Dit
past volkomen met de verankering van de regeerperiode van de koningen van Juda.
Want Asa van Juda sterft in het vierde jaar van Achab in 906 v. Chr. waarna
Josafat in Juda de scepter van zijn vader Asa overneemt.

Op het bijgevoegde schema merken we dat het jaar
okt905/sep904 v. Chr. een jubeljaar was. In Juda, ten tijde van de
regeerperiode van koning Josafat zal het jubeljaar hoogstwaarschijnlijk toen in
acht genomen zijn. In het tienstammenrijk echter niet. In het Bijbelgedeelte
van 1 Koningen 16:29-33 waar we dit artikel mee begonnen zijn, staat geschreven
dat Achab deed wat kwaad was in de ogen des HEREN. In de door zijn vader Omri nieuw
gebouwde hoofdstadvesting: Samaria, bouwde Achab bovendien een tempel voor de
god Baäl, en richtte voor deze afgod een altaar op. Maar het meest erge dat
Achab volgens het Bijbelgedeelte deed, was zijn huwelijk met Izebel, de dochter
van Etbaäl, de koning der Sidoniërs.
Op de bijgevoegde schema s heb ik de regeerperiode
van koning Ethbaäl of Ithobalus vermeld: voorjaar913 tot voorjaar 881 v. Chr.
In mijn werk TIJD en TIJDEN, 2015,
hoofdstuk 860 v. Chr.: het jaartal van de stichting van Carthago blz.
257-263, breng ik een nieuwe chronologie van de koningen van Fenicië op basis
van de werken van Flavius Josephus en de Bijbel in verbinding met de sabbat- en
jubeljaar-telling volgens William Whiston.
Het huwelijk van Achab met Izebel, de dochter van de
koning van Sidon, past chronologisch met de regeerperiode die Ithobalus op de
tijdsbalk krijgt.
Het volgende feit dat we op de tijdsbalk plaatsen is
de driejarige hongersnood die door de profeet Elia aan Achab aangekondigd werd.
1 Koningen 17:1 Toen zeide de Tisbiet Elia, uit Tisbe in Gilead, tot Achab:
Zo waar de HERE, de God van Israël, leeft, in wiens dienst ik sta, er zal deze
jaren geen dauw of regen zijn, tenzij dan op mijn woord.
Voor een periode van drie-plus jaren (1 Koningen 18:1)
zou de hongersnood Israël en de buurlanden teisteren. In het Nieuwe Testament
verwijst de Heer Jezus Christus naar dezelfde hongersnood en vermeldt de duur
van de hongersnood voor een periode van exact drie jaar en zes maanden.
Lucas 4:25 Doch Ik zeg u naar waarheid, er waren vele
weduwen in de dagen van Elia in Israël, toen de hemel drie jaren en zes maanden lang gesloten bleef en er grote hongersnood was over het gehele land,
26 en tot geen van haar werd Elia gezonden, doch wel naar Sarepta, bij Sidon,
tot een vrouw, die weduwe was. (NBG Vertaling 1951)
De Seder Olam plaatst het begin van de grote
hongersnood in het dertiende regeringsjaar van koning Achab, negen jaar voor
zijn dood in de slag bij Ramot Gilead tegen de Arameeërs. Op mijn tijdsbalk heb
ik aldus de hongersnoodperiode geplaatst vanaf het najaar van 897 v. Chr. tot
het voorjaar van 893 v. Chr.
Aan het begin van de hongersnoodperiode vertoeft de
profeet Elia volgens 1 Koningen 17:2-24, in de woestijn nabij een beek die in
de Jordaan uitmondt, met raven die hem van Godswege s morgens en s avonds van
voedsel voorzien. Maar na een tijd droogt als een gevolg van het ophouden van
de vroege en late regen, de beek op en wordt Elia daarop naar Fenicië geleid (1
Koningen 17:8) naar het huis van een weduwe die voor hem zorgt.
In het derde jaar van de hongersnood krijgt de profeet
Elia daar het Woord des HEREN met de opdracht naar Achab te gaan.
1 Koningen 18:1 Toen er geruime tijd verstreken was, kwam in het derde jaar het woord des HEREN tot Elia: Ga heen, vertoon u
aan Achab, want Ik wil regen op de aardbodem geven. 2 En Elia ging heen om zich
aan Achab te vertonen. De honger nu was sterk in Samaria.
Wat volgt in het Bijbelboek 1 Koningen hoofdstuk 18,
is de confrontatie van de profeet Elia met de priesters van de god Baäl op de
berg Karmel. Deze geschiedenis zit op de tijdsbalk verankerd in het voorjaar
van 893 v. Chr.
1 Koningen 18:36 Op de tijd nu, dat men het avondoffer
brengt, trad de profeet Elia naar voren en zeide: HERE, God van Abraham, Isaak en Israël, heden moge bekend worden,
dat Gij God zijt in Israël, en dat ik uw knecht ben, en op uw bevel al deze
dingen doe. 37 Antwoord mij, HERE, antwoord mij, opdat dit volk wete, dat Gij,
HERE, God zijt, en dat Gij hun hart weer terugneigt. 38 Toen schoot het vuur des HEREN neer en verteerde
het brandoffer, het hout, de stenen en de aarde, en lekte het water in de
groeve op. 39 Toen het gehele volk dat zag, wierpen zij zich op hun aangezicht
en zeiden: De HERE, die is God! De
HERE, die is God! 40 Daarop zeide Elia tot hen: Grijpt de profeten van de Baäl,
laat niemand van hen ontkomen. Zij grepen hen, en Elia voerde hen naar de beek
Kison en liet hen daar slachten.
Nadat Izebel, de Fenicische
vrouw van Achab, het bericht van de dood van de priesters van de Baäl vernam, zweert zij Elia te laten doden. Deze
geschiedenis vinden we in het negentiende hoofdstuk van het Bijbelboek 1
Koningen, beschreven. De profeet Elia vlucht voor zijn leven naar Berseba in
Juda en vervolgens naar de berg Gods, een tocht voor hem van veertig dagen.
Indien de gebeurtenissen op de Karmel tijdens de
Pesach-week geschiedden zal Elia ongeveer rond Sjavoeot aan de berg Gods
gearriveerd zijn.
De juiste ligging van de berg Gods in Arabië heb ik in
mijn werk TIJD en TIJDEN, 2015,
blz. 113-120, beschreven. De berg Gods wordt hier geïdentificeerd met de berg
Jabal al Lawz in Saoedi-Arabië.

Aan de berg Gods krijgt Elia opnieuw een Woord des HEREN
met de opdracht naar Israël terug te keren via de woestijn van Damascus, en
daar Hazaël tot koning over Aram te zalven, vervolgens Jehu in Israël tot
koning te zalven en als derde opdracht, Elisa, de zoon van Safat, uit
Abel-Mechola, tot profeet in zijn plaats te zalven:
1 Koningen 19:15 Daarop zeide de HERE tot hem: Keer op
uw schreden terug, naar de woestijn van Damascus, en als gij daar gekomen zijt,
dan zult gij Hazaël zalven tot koning over Aram. 16 Voorts zult gij
Jehu, de zoon van Nimsi, zalven tot koning over Israël; en Elisa, de zoon van
Safat, uit Abel-Mechola, zult gij zalven tot profeet in uw plaats. 17 Wie dan
aan het zwaard van Hazaël ontkomt, hem zal Jehu doden; en wie aan het zwaard
van Jehu ontkomt, hem zal Elisa doden. 18 Doch Ik zal in Israël zevenduizend overlaten, alle knieën die
zich niet gebogen hebben voor de Baäl, en elke mond die hem niet gekust heeft.
Het uitvoeren van deze drie opdrachten plaatsen we in
het najaar van 893 v. Chr.
Het volgende hoofdstuk 20 in het Bijbelboek 1 Koningen
verhaalt de invasie van Israël door de koning van Aram: Benhadad.
1 Koningen 20:1 Benhadad
nu, de koning van Aram, verzamelde zijn gehele leger, en tweeëndertig
koningen waren met hem, tezamen met paarden en wagens. Toen trok hij op, sloeg het beleg voor Samaria en streed tegen
haar. 2 En hij zond boden naar de stad
tot Achab, de koning van Israël, 3 en liet hem zeggen: Zo zegt Benhadad: uw zilver en uw goud, dat is van mij, en uw
mooiste vrouwen en kinderen, die zijn van mij.
De beschreven invasie van 1 Koningen 20:1-21, zit op
de tijdsbalk verankerd in het voorjaar van 892
v. Chr. Na het afslaan en achtervolgen van het Aramese leger van Benhadad
is er een woord van de profeet aan Achab, dat de koning van Aram het volgende
jaar opnieuw zou binnenvallen.
1 Koningen 20:26 In
het volgende jaar monsterde Benhadad Aram en trok op naar Afek ten strijde
tegen Israël. 27 De Israëlieten werden ook gemonsterd en van voedsel voorzien,
en trokken hun tegemoet. Daarna legerden de Israëlieten zich tegenover hen als
twee kudden geiten, terwijl de Arameeërs het land vulden.

De slag bij Afek dateren we in 891 v. Chr. Deze oorlog staat beschreven in het Bijbelboek 1
Koningen hoofdstuk 20:26-43. De Arameeërs worden opnieuw door Achab verslagen.
Te Afek geeft Benhadad zich aan Achab over. Achab van Israël spaart echter zijn
leven en sluit tot zijn eigen oordeel, een verbond met Benhadad;
1 Koningen 20:42 En hij (de profeet) zeide tot hem: Zo
zegt de HERE: omdat gij de man die onder mijn ban staat, uit uw hand hebt laten
gaan, zal uw leven in de plaats van het zijne wezen, en uw volk in de plaats
van zijn volk. 43 Toen ging de koning van Israël gemelijk en toornig naar zijn huis
en kwam te Samaria.
1 Koningen 21:1 Hierna
gebeurde het volgende. De Jizreëliet Nabot had een wijngaard, te Jizreël
gelegen naast het paleis van Achab, de koning van Samaria. 2 En Achab sprak tot
Nabot: Geef mij toch uw wijngaard, opdat hij mij tot moestuin zij, want hij
ligt vlak naast mijn huis; dan zal ik u een betere wijngaard daarvoor in de
plaats geven, of, indien gij dit liever hebt, wil ik u het geld van de
koopprijs geven. 3 Doch Nabot zeide tot Achab: Daarvoor beware mij de HERE, dat
ik de erfenis van mijn vaderen aan u zou geven.
De bekende geschiedenis (1 Koningen 21:1-29) van de
wijngaard van de Jizreëliet Nabot die Achab begeerde, plaatsen we in hetzelfde
jaar, na de slag bij Afek in 891 v. Chr.
Het verbond tussen Israël en Aram zou drie jaar
standhouden. Dat lezen we in het volgende hoofdstuk van het Bijbelboek 1
Koningen:
1 Koningen 22:1 Nadat
men drie jaar stilgezeten had, zonder oorlog tussen Aram en Israël, 2
gebeurde het in het derde jaar, dat
Josafat, de koning van Juda, tot de koning van Israël kwam. 3 En de koning van
Israël zeide tot zijn dienaren: Weet gij wel, dat Ramot in Gilead aan ons behoort? En wij zijn nalatig om het uit de
macht van de koning van Aram terug te nemen. 4 Tot Josafat zeide hij: Gaat gij met mij ten strijde tegen Ramot in
Gilead? En Josafat zeide tot de koning van Israël: Ik ben als gij, mijn volk is
als uw volk, mijn paarden zijn als uw paarden.
De hier beschreven feiten laten zich op de tijdsbalk
eenvoudig invullen. Met de slag bij Afek in het jaar 891 v. Chr. volgden daarop
drie jaar (en/of fracties daarvan) zonder oorlog tussen Israël en Aram: 890/889
en 888 v. Chr. In het derde jaar 888 v. Chr. en tevens het tweeëntwintigste en
laatste regeringsjaar van Achab vindt de strijd om Ramot in Gilead plaats. Het
is in deze strijd dat Achab aan zijn smadelijk einde komt zoals beschreven in 1
Koningen 22:1-38.
1 Koningen 22:39 Het overige van de geschiedenis van
Achab en alles wat hij gedaan heeft, het ivoren huis dat hij gebouwd heeft, en
al de steden die hij gebouwd heeft, is dat niet beschreven in het boek van de
kronieken der koningen van Israël? 40 En Achab ging bij zijn vaderen te ruste en zijn zoon Achazja werd koning in zijn
plaats.
De zoon en opvolger van Achab: Ahazia (of Achazja) was
al als co-regent van Achab aan gesteld. Hij werd namelijk koning in het
zeventiende regeringsjaar (okt889/sep888 v. Chr.) van Josafat van Juda.
1 Koningen 22:52 Achazja,
de zoon van Achab, werd koning over Israël te Samaria in het zeventiende jaar van Josafat, de koning van Juda, en hij regeerde twee jaar over Israël. 53
En hij deed wat kwaad is in de ogen des HEREN, en wandelde in de weg van zijn
vader en in de weg van zijn moeder en in de weg van Jerobeam, de zoon van
Nebat, die Israël deed zondigen. 54 Hij diende de Baäl en boog zich voor hem
neer, en krenkte de HERE, de God van Israël, geheel zoals zijn vader gedaan
had.
Vermoedelijk werd Ahazia als co-regent aangesteld in
de aanloop naar de slag bij Ramot-Gilead. Wat niet onlogisch is wanneer we
bedenken dat Achab deze strijd niet overleefd heeft.
Dit artikel begon ik met het verwijzen naar de
bekende koning Achab van Israël dat voor Bijbellezers uiteraard
vanzelfsprekend is. Met bekend bedoel ik dat we wat Achab betreft, een
buiten-Bijbelse verwijzing hebben. Hij wordt namelijk in de Assyrische annalen
van Salmaneser III, de koning van Assur vermeld. In zijn zesde regeringsjaar
streed Salmaneser III tegen een coalitie van Klein-Aziatische koninkrijken te
Karkar.

Ik
vernietigde en verbrandde de stad Karkar, de koninklijke stad. (1) 1,200
wagens, 1,200 cavalerie, en 20,000
soldaten van Hadad-Ezer ("Arad-idri") van Damascus; (2) 700
wagens, 700 cavalerie, en 10,000 soldaten van Irhuleni, de Hamathiet; (3)2,000 wagens en
10,000 soldaten van Achab, de Israëliet; (4) 500 soldaten van
Byblos; (5) 1,000 soldaten van Kur-mus-us-raa-a (Egypte?); (6) 10 wagens en
10,000 soldaten uit het land van Irqanatu; (7) 200 soldaten uit Matinu-Ba'al
van de stad Arvad; (8) 200 soldaten uit het land van Usanat; (9) 30 wagens van
Adon-Ba'al uit het land ianu; (10) 1,000
dromedarissen van Gindibu uit Arabië;... (11) Honderden soldaten van Ba'asa uit
Bit-Ruhubi, de Ammoniet. Deze twaalf (?) koningen nam hij als geallieerden. Zij
streden tegen mij.
(DE
KARKAR-STELE VAN SALMANESER III)
De Bijbel zwijgt over deze veldslag. Wanneer we de
slag bij Karkar vanuit de Bijbel willen dateren komen chronologisch gezien,
alleen de drie jaren van bondgenootschap tussen Achab en Benhadad in
aanmerking: 890/889 en 888 v. Chr.
De orthodoxe Assyriologie heeft de slag bij Karkar gedateerd in 853 v. Chr., een verschil van ruim vijfendertig jaar. Zij werken
vanaf hun ankerpunt 763 v. Chr. met een genoteerde zonsverduistering over
Nineveh in de Eponiemlijsten, terug de tijd in. De eponiemlijsten zijn lijsten
waarvan men veronderstelt dat ze per jaar de naam van een Assyrische ambtenaar
of eponiem met een bepaalde gebeurtenis verbinden. De slag bij Karkar wordt
gedateerd in 853 v. Chr., door 90 jaar of 90 namen vanaf 763 v. Chr. terug te rekenen.
Zij gaan er van uit dat in de Assyrische koningslijsten geen namen ontbreken en
dat het jaartal 853 v. Chr. op de tijdsbalk absoluut vast verankerd is.
Wie de Assyrische koningslijst echter met de Bijbel
vergelijkt weet dat er wel degelijk
namen in de Assyrische lijst ontbreken. De koning van Assyrië bijvoorbeeld,
die zich op de prediking van de Hebreeuwse profeet Jona te Nineveh, tot de God
van Israël keerde voor uitkomst, werd niet in de koningslijst vermeld. De
Bijbelse Assyrische koningen Pul en Tiglath Pileser zijn volgens de grondtekst
van de Bijbel, zoals correct vertaald in de Statenvertaling, twee verschillende
personen en niet één en dezelfde zoals de Assyriologie beweerd.
Ook de Bijbelse koning Jareb van Assyrië, door de
profeet Hosea vermeld, ontbreekt in de Assyrische koningslijst. Voldoende redenen
om de chronologie van de Assyrische koningen in vraag te brengen.
De
Bijbelse archeoloog en geleerde Edwin R. Thiele (1895/1986) deed niettemin een
knieval naar de Assyriologie toe, en dokterde een aangepaste chronologie van de
koningen van Juda en Israël uit, die recht deed aan het Assyrische model. Zijn
werk The Mysterious Numbers of the Hebrew Kings wordt tegenwoordig algemeen
beschouwd als de definitieve Bijbelse chronologie en vindt men in menig Bijbel-atlas
en/of naslagwerk terug.
Thiele
verkorte de regeringsduur van een aantal koningen van Juda en Israël om deze te
laten passen in het Assyrische tijdskader. Met het inkorten van sommige
regeerperioden van Israëlitische koningen verdedigde hij de zogenaamde dual
dating en paste het enkele malen toe, ook daar waar de Bijbel niet expliciet
duidelijk over is.
Om de
val van Samaria, in het negende regeringsjaar van Hosea, (in de Bijbel
contemporain met het zesde regeringsjaar van Hizkia van Juda), te laten passen
met de Assyrische gegevens betreffende Sargon II, verkondigde hij dat de Bijbelse
gegevens van 2 Koningen hoofdstukken 17 en 18 foutief waren, als laat en
kunstmatig aan de Bijbel toegevoegd. In mijn werk De Assyriologie, 2012 (zie
link: http://www.bol.com/nl/p/de-assyriologie/9200000049946824/)
toon ik
aan dat als een gevolg van Thiele s verkorten van de regeerperioden van de
koningen van Juda en Israël, er een verschil van minstens acht jaar tot 35 jaar
bestaat,
tussen de normale regeringsperiodes van de koningen van Juda en Israël en de nu
algemeen aanvaarde revisie van Thiele.
Het
zijn echter de Assyrische gegevens die dienen aangepast te worden en niet
andersom.
Het leger van Achab dat aan de slag bij Karkar
deelnam, wordt door Salmaneser III op zijn Karkar-stele als gigantisch
weergegeven: tweeduizend strijdwagens namelijk. Dit aantal is sterk overdreven
en is vermoedelijk door de Assyriërs aangedikt om hun overwinning extra in de
verf te zetten. Ik meen dat ongeveer honderdvijftig wagens en driehonderd paarden realistischer is,
het aantal namelijk dat in Megiddo in de door Salomo aangelegde
wagenpaardenstallen kon ondergebracht worden.
Betreffende de archeologische vondsten te Megiddo
merken we het gezag dat de wetenschap der Assyriologie heeft. Alhoewel de
Bijbel het bouwen van de citadel van Megiddo met zijn wagen- en paardenstallen aan
Salomo toeschrijft, wordt dit door de orthodoxie afgewezen en gekozen voor de
tijdsperiode van Achab, en dit op basis van de Assyrische vermelding over de sterkte
van het leger van Achab. Salomo en zijn in de Bijbel beschreven
bouwactiviteiten zouden mythe zijn maar de sterk overdreven legersterkte van
Achab zou op basis van de Assyrische annalen dienaangaande een historisch feit zijn? Zie ook het artikel op dit
blog van 01-12-2015, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?ID=2818521
Het gereviseerde jaartal voor de slag bij Karkar is
889 v. Chr.
Wordt vervolgd
Met vriendelijke groet,
Robert De
Telder
|