Ik was bezoek dat langer bleef en anders sprak,
maar ik misstond niet in de kamer.
Een beetje als een schemerlamp die op den
duur de sleutel kreeg.
Ik deed niet ongezellig , en in mijn buurt was
het aan tafel minder leeg.
Maar nog liet niemand na mij af en toe
te wijzen op mijn tong, mijn grond.
Dan noemden ze mij onverwacht weer
anderman en zonden mij naar huis,
terwijl ik juist begon te wennen aan de lucht
en onderhand ook dacht dat ik een
hart veroverd had.
Maar niets was minder waar dan dat.
Op tijd en stond werd naar mijn stoel gekeken,
gepolst of ik al wortel schoot.
Ik hield mijn mond en vond het krassen
van de meeuwen geen goed teken.
Hoe kwam het dat ik binnen zat en tegelijk
nog buiten stond.
Bart Moeyaert -Nieuwstad 14
|