De ups en downs van een schrijver, tolk, therapeut, echtgenoot What we think we become
05-02-2009
Een dag uit het leven van Egbebrt Hoveniers: student
Ga ik naar de les
of ga ik niet naar de les? Thats the question., sprak Egbert tot zichzelf.
We gaan, zei hij
beslist en hij sprong recht. Hij klapte zijn dakraam open en stak zijn hoofd
naar buiten. Hmm, snuif die vroege lentegeur eens op, wat een weertje, wat een
weertje dit is geen lente, dit is zom.. Egbert maakte zijn zin niet af.
Het dakraam viel pardoes dicht. Egbert zat
vast. Hij maakte enkele reutelende geluiden, hapte tevergeefs naar adem en
spartelde wat met zijn benen. Onze man bedacht dat dit een komische situatie
was, zo één die je vaak ziet in films, vooral in oude zwart-wit films. Aan die
kunsthistorische bedenking had hij op dat moment geen fluit. Een drietal
minuten zat hij met zijn hoofd geklemd in de dakstrop. Toen hij zich eindelijk
loswrong, stootte hij zijn neus.
Verder niet al te
aangeslagen, ging Egbert voor de spiegel staan. Wel, hengst, we zullen je maar
even scheren, niet waar? Hij nam zijn scheermesje, maakte het zorgvuldig
schoon, zeepte zijn gezicht in, trok zijn kin scheef en ontdeed zijn wangen met
lange halen van een borstelig baardje. Dat ging twee minuten goed. Toen
schreeuwde Egbert de buurt bij elkaar. Bloed spoot alle kanten uit. Daar had ie
zijn bovenlip lelijk opengehaald.
Egbert dook naar
een rol toiletpapier. Daarbij struikelde hij over een stapel cursussen. In zijn
val stootte hij zijn hoofd tegen zijn kachel. Hij sprong vloekend recht en
schopte woedend tegen zijn boekenrek. Dat meubelstuk stortte vervolgens zich op hem. Egbert kwam foeterend vanonder de
berg boeken geklauterd en kreeg een lichte opstoot van hyperventilatie.
Lucht, lucht,
getverdrie lucht! riep hij en hij trok de V-hals van zijn pyjamavest stuk. Hij
opende opnieuw zijn dakraam en haalde tweemaal diep adem. Paf, daar hield het
dakraam hem al weer in haar stalen greep. Egbert hoestte, wriemelde en vloekte
tegelijk, maar kwam niet los. Met zijn voeten was hij al tegen de muur
opgeklommen om zo uiterste druk op het dakraam te zetten. Het mocht niet baten.
Hij liep helemaal rood aan. Het was muistil, tot hij een vreemd geluid hoorde
naderen. Egbert spitste zijn oren.
Wel verdraaid, wat
flapt daar zo? O, kijk een duif. Wel kameraad, ramptoerist aan het spelen? De
duif diende hem prompt van antwoord met een welgemikte lading in Egberts
rechteroog. De witte smurrie liep van daaruit naar zijn mond toe, alsof ze het
bloeden van zijn onderlip wilde stelpen. Op dit moment leek het dakraam te
wachten en het klapte terug open. Egbert kwam onzacht op de grond terecht. Wat
een ochtend, wat een ochtend, en ik ben nog niet voor de helft geschoren, en
nou is het te laat ook. Dan maar zo naar de les.
Egbert schoot in
zijn kleren, gooide zijn rugzak over zijn rug en rushte de trap af. Hij
struikelde over de zevenenveertigste trede, want daar stak een nagel uit. Egbert
vloekte, maar stoof verder. Buiten op de stoep realiseerde hij zich dat hij
geen cursussen bij zich had. Hij rushte terug naar binnen en griste de cursussen
uit zijn puinhoop.
Op de gang ging hij gauw zijn ochtendwater
maken, maar van de zenuwen plaste hij op de bril. Hij vond geen toiletpapier om
het schoon te maken, dus greep hij naar een oude krant, maar die viel in het
toilet. Egbert spoelde drie keer tevergeefs door en zei tenslotte tegen
zichzelf: Ik gooi er terpentijn over en steek heel die rotzooi in de fik!
Op dat moment
hoorde hij schuifelende voeten. Iemand klopte op de WC-deur. Ja? riep Egbert
geïrriteerd. Heb je nog lang werk daar binnen? Het is dringend. Dat was de
stem van Herlinde, Egberts knapste kotgenote. Egbert dacht bij zich zelf: Getver,
niet zij, niet nu. Hij diepte de doorweekte krant op uit het toilet en mikte
deze door het toiletraam. Vanuit de tuin weerklonk een stem: Hey daar, durf je
wel? Wat moet dat met die smerigheid? Egbert liep het toilet uit, botste op Herlinde,
stamelde rood als een pijoen sorryen ging er als een trein vandoor. Hoorde
nog: Brr, wat is die bril vochtig, jakkes! Egbert sloeg de voordeur achter
zich dicht . Hij zuchtte. Laten we hopen dat we t voor vandaag gehad hebben.
Te voet kon hij de
les niet meer halen. Dan maar met de tram. Egbert kocht een kaartje en ging
zitten. Eindelijk eens mazzel. Normaal is er op dit uur nooit plek. Een man
in uniform tikte op zijn schouder. Ticket alstublieft. Egbert overhandigde
het. Dit is niet geprikt, jongeman. Dat wordt een boete.
Ja, maar, hier
staat toch duidelijk de datum, ik heb het net gekocht.
Niet geprikt, is
ongeldig. Op zwartrijden staat sinds dit jaar 140 euro boete. Uw
identiteitskaart graag.
Zoveel heb ik
helemaal niet bij.
Geen nood, de rekening wordt u thuis bezorgd,
prettige dag verder.
Egbert zuchtte diep en keek uit het raam.
Gadverdamme, een halte te ver. De tram wilde al weer vertrekken dus Egbert
deed een pantersprong door de deuren, net voor die dichtklapten. Oef, nu flink
de pas erin en dan haal ik het nog net.
Egberts woorden
waren nog niet koud of hij voelde zich vreemd van de grond getild. Hij begreep
niet wat er gebeurde, tot hij zijn das in de gaten kreeg. Die zat geklemd
tussen de tramdeuren. Egbert schreeuwde de longen uit zijn lijf. De inzittenden
merkten niks.
Egbert liep voor zijn leven. De volgende halte
leek eindeloos ver. Voor hem dook een fietser op. Ontwijken was geen optie. Hij
sprong op het bagagerek, duwde de fietser van het zadel en nam diens plek in.
Zo was het makkelijker om gelijke tred te houden met de tram.
Trek je das toch
gewoon uit! schreeuwde een voetganger. Das een idee, dacht Egbert en hij
frunnikte zijn das los. Hierbij loste hij het stuur en de fiets smakte de grond
op. De tram sleurde Egbert nog een halve meter mee. Toen knapte de das. Maar
goed, dat ik altijd van die goedkope rommel koop. Hij keek op zijn uurwerk. Tien minuutjes te
laat. Geeft niet, de Vilder begint toch nooit op tijd.
Egbert wurmde zich voorbij een stel rokers dat
de deuren van de faculteit blokkeerde en stormde de trap op naar het
auditorium. Hij piepte door de deuren. Fijn, de Vilder is nog in de weer met
de geluidsinstallatie.
Hij ging de zaal binnen en daalde de trap af
op zoek naar een plekje. Gauw werd duidelijk dat zijn schoenen de race met de
tram niet zonder schade hadden doorstaan, want de zolen kwamen los. Egbert viel
naar voren, midden in een rij, op de schoot bij vier jongedames. Alle blikken
waren nu op Egbert gericht. Hij panikeerde en probeerde zich recht te trekken.
Daarbij graaide hij in de boezem van minstens twee van de vier dames. Met
enkele klappen als resultaat.
Hij viel van de gecombineerde schoot en zakte
onder de klapzitjes. Opeens keek Egbert aan tegen een maagdelijk witte
onderbroek. Toen de eigenares zich dit ook realiseerde, klemde ze haar benen
stijf dicht en zo kwam Egberts hoofd in een knieschroef te zitten.
Vast een turnster,
oordeelde hij. Egbert zag maar één oplossing en hij beet het meisje in haar been.
Toen hij met zijn hoofd vanonder de klapstoel kwam, kreeg hij een ringmap tegen
zijn kiezen. Internationaal maritiem recht. Zware materie. Egbert klauterde
een rij verder. Er kwam nog een balpen aangesuisd, maar verder was hij veilig.
Het auditorium
ontstak in een daverend applaus. Egbert keek verbaasd op. Maakte vervolgens een
diepe buiging. Goed, als mijnheer Stuntman geïnstalleerd is, kunnen we de les
beginnen. Egbert klapte een schrijftafeltje open.
Egbert kon
eindelijk wat bekomen.
In de pauze wilde
hij zich verontschuldigen bij het gemolesteerde viertal.
Loop heen.
Viezerik.
Nooit zoiets
meegemaakt.
Maniak.
Egbert haalde zijn
schouders op. Ik heb het geprobeerd. Er passeerde een groepje jongens.
Pracht van een
intrede, kerel. Moet je nog eens doen. Je krijgt een bak bier van me.
Dank je. Volgende
week misschien.
Bende idioten, dacht Egbert. Hij nam terug
plaats. Pikte onderweg zijn zolen op. Een boete en een nieuw paar schoenen
nodig. Duur dagje.
Het tweede deel van
de les noteerde hij onnadenkend. Tot hij de prof hoorde zeggen:
We hebben nog tien
minuten, maar voor vandaag ben ik uitverteld. Misschien kan de olijke jongeman
op de zesde rij, zijn gesmaakte intreden nog eens overdoen.
Egbert kleurde
rood. Het auditorium schreeuwde aanmoedigingen. Egbert was nog een duim hoog.
Beste mensen, een
bisnummer zit er kennelijk niet in. Onze artiest kampt met plankenkoorts. Gaat
u in allen in vrede.
De studenten gaven
collectief lucht aan hun teleurstelling. Enkele ambachtelijk vervaardigde
zweefvliegtuigjes schramden Egberts nek. In de massa kon hij de daders niet
lokaliseren. Egbert graaide zijn boeltje bij elkaar en verdween.
Van al de stress,
had hij een reuzenhonger gekregen en dus ging hij een broodje kopen.
Voor mij een hot
bun, maar zonder ansjovis en met extra veel ajuintjes.
De ajuintjes zijn
op.
Geeft niet. Doe
dan maar goed veel tabasco.
Komt in orde.
Egbert ging zitten
op een bankje bij een pleintje met een fontein. Hij nam een flinke hap uit zijn
hot bun. Stik, heeft dat kalf er toch ansjovis opgedaan.
Goed veel tabasco, had ze ook op eigen wijze
geïnterpreteerd. De rode vloeistof druppelde zo langs zijn mondhoeken. Water!
proestte Egbert uit. Hij stevende af op de fontein. Zijn hot bun slingerde hij
over zijn schouder. Hij had nog een meter te gaan toen hij op een vuilnisman
botste. Een boom van een kerel.
Hey, kijk uit je
doppen, ja?
Sorry, sorry,
hijgde Egbert, laat me er alstublieft langs, ik hou het niet meer.
De man hield hem
staande. Fernand, kom eens deze kant op. We hebben hier zon kostuumventje dat
denkt dat hij boven ons staat, omdat mama en pappa mijnheertje zijn studies
betalen.
Maar, nee, ik zeg
toch sorry. Ik wil godver toch gewoon een slok water.
En nog vloeken
ook. Hoor je dat, Fernand?
Ik heb het
gehoord. Daar verscheen Fernand. Nog een kop groter dan de eerste vuilnisman.
Hij wreef sla uit zijn gezicht. Op zijn voorhoofd zat een streep tabasco.
Egberts hot bun had doel getroffen.
Wat doen we er
mee, Jean-Pierre?
Misschien heeft
kostuumventje zin in een ritje. Vindt ie vast fijn.
Ja, een ritje met
de vuilkar. Altijd een belevenis.
De vuilnismannen
prangden Egbert tussen hen in. Ze tilden hem op en droegen hem naar de
vuilniskar.
Héla, héla, dat
kunnen jullie niet maken. Ik zeg toch dat het een ongeluk was!
Het mocht niet
baten. Egbert vloog door de lucht. Belandde met een smak in de achterbak. Voor
zijn ogen zag hij het vuilnis samengeperst worden. Hij wilde het lot van die
vuilniszakken niet delen en werkte zich omhoog. Dat was met al die glibberige
etensresten geen makkie. Na veel inspanningen kon hij zich uit de achterbak laten
vallen. Hij kwam echter fout terecht en brak zijn pols. De vuilnismannen
klommen op hun kar en scheurden er van door. Egbert kwam niet meer overeind. De
voormiddag had hem uitgeput. Enkele omstanders hadden medelijden en belden een
ambulance.
In het ziekenhuis
kwam hij op spoed te liggen, maar in de spoedafdeling zat die dag geen vaart.
Egbert bleef twee uur onaangeroerd liggen. Uiteindelijk dook er een
doodvermoeide dokter op. Die onderzocht hem en prevelde vervolgens instructies
tegen een stagiaire. Egbert kreeg een bandje om zijn teen geniet. Bij de eerste
poging schoot er een nietje in het vlees van zijn dikke teen. Sorry, het is
mijn eerste dag., bracht de stagiaire trillend uit. Ja, zet gelijk mijn voet
af! tierde Egbert. De studente barstte uit in tranen. Een verpleger nam het
van haar over. Ik merk dat u een beetje overspannen bent. Ik zal de dokter om
een middel tegen de zenuwen vragen.
Egbert was helemaal
niet gewend aan dat soort medicatie. Meteen na inname bevond hij zich in de
zevende hemel. De eerste verpleegster die hij zag, kuste hij vol op de mond.
Hij greep haar stevig bij haar hoofd en draaide haar zelfs een tong. De
verpleegster was bepaald in de wolken. Mijn God, zei ze toen ze wegwandelde,
daar moet ik 56 voor geworden zijn!
Twee uur later lag
Egbert er nog steeds. De stagiaire kwam terug langs. U hebt wel een stevige indruk
gemaakt op zuster Jeanne. Ik denk dat ze uw avances wel op prijs stelt.
Zuster Jeanne?
De stagiaire wees
naar een bebrilde, krom gebogen verpleegster, tien bedden verder op de gang. Ze
keek blozend naar hem op. Het eerste effect van het kalmeermiddel was
ondertussen uitgewerkt. Egbert zag weer helder. Hij kotste de ziel uit zijn
lijf. Dat viel op een lege maag niet mee. Er kwam enkel gal en water uit.
Hemeltje, u hebt het wel zwaar te pakken.
Wat ik eigenlijk
vragen wilde: ligt u graag apart of bent u een bereid een kamer te delen?
Zeg, waarom heb ik
een kamer nodig? Zo erg ben ik er toch niet aan toe?
Het is vandaag
bijzonder druk. We worden overspoeld met patiënten. Ondertussen heeft u spijtig
genoeg een verhoogde kans op perforatie.
Perforatie? Van
wat dan wel?
De dokter wenkte de
stagiaire. Ze verdween. Wat een gekkenhuis, sprak Egbert.
Een half uur later
was het dan eindelijk zijn beurt. Ze rolden hem de lift in. De stagiaire wilde
hem geruststellen. De operatiekamer is zo vrij.
Operatiekamer?
Voor een gebroken pols?
U bent echt grappig, weet u dat? In uw situatie zou het lachen mij
snel vergaan. U houdt zich heel kranig. We krijgen er hier andere over de
vloer.
Ja, zeg, ik sta niet te springen om mijn pols te breken, maar dood ga
ik er ook niet van hé.
U geeft niet op hé? Heel vermakelijk. Ach, kijk we zijn er. Maakt u
zich maar geen zorgen. Een appendix verwijderen is echt een
standaardprocedure.
Appendix verwijderen? Ik zeg toch dat ik mijn pols gebroken heb!
U moet echt komiek worden., lachte de stagiaire. Ze rolde hem een
kleinere wachtzaal in.
Ze komen u zo halen.
Even later doken inderdaad twee verpleegsters op.
Dames, dit is heus een misverstand. Met mijn appendix is niks mis, dat
zweer ik.
Op uw bandje staat anders duidelijk te lezen: ontstoken appendix,
perforatie waarschijnlijk.
Dat kan niet, zeg ik.
Hij ijlt al.
Vast en zeker geperforeerd.
Niks aan te doen. Chirurgen moeten ook eens eten.
Ok, nu heb ik het gehad.
Egbert sprong recht, duwde de verpleegsters van zich af en stapte
kordaat de gang op. Daar botste hij op de stagiaire. Hij liep haar met bedpan
en al omver. Voor hem doemden drie kloeke verplegers op. Egbert draaide zich
vlug om en zette koers naar de lift. Dat was zonder de inhoud van de bedpan
gerekend. Hij slipte en kwam met zijn hoofd tussen de liftdeuren terecht. De
metalen deuren raakten zijn beide slapen. Ze raakten hem een tweede keer en een
derde keer. In de verte hoorde hij nog: Een geval van acute appendix, maak wat
voort. De vierde keer maakte hij al niet meer bewust mee. De stagiaire kwam
niet meer bij van het lachen. Voor de zekerheid voelde ze zijn pols en meteen
daarna viel ze flauw.
Egbert ging niet zozeer dood, hij stopte gewoon met leven.
Zondagavond. Maryam en Boelie gaan op bezoek bij vrienden.
Om precies te zijn: Boelies tekenaar en vaste leverancier van graphic
art, Dieter wizzard of the pencil Walckiers met zijn immer
uitbundige en speelse eega, Elke Pynaert. Dit charmante jonge paar oefent voor
het latere samenwonen in een piepklein huisje te Gent. Piepklein is geen woord
dat we er bij sleuren om de boel hier wat op te smukken. Er zijn mussen die
groter wonen. De eigenlijke bewoner van het pand trekt op dit moment rond in
Ierland. Op zoek naar hij weet het zelf ook niet. Zichzelf? Zoals zo
velen onder ons? (ik was die clichézoektocht naar mezelf zo beu dat ik sinds
kort op zoek ben naar fluogroene zeemeeuwen die uitsluitend Aziaten de ogen
uitpikken. Even futiel, maar zo veel leuker) Je kan de avonturen van deze
schijnbare alternatieveling volgen op: (zelf geloof ik niet in het label
alternatief, iedereen is een kind van zijn tijd, op welke manier
hij/zij zich dan ook moge uiten of profileren)
Het huurhuisje van de jongeman is het typevoorbeeld van de
huisvesting van een alternatieve dwarsligger. Als je namelijk tegen onze
huidige maatschappij bent, moet je alle moderne comfort resoluut uit de weg
gaan en vooral ook dingen laten rondslingeren in huis. Dat zijn regels die
netjes te boek staan in de ongeschreven handleiding alternatieve
levensstijl voor dummies. De jongeman is geen kraker, zoals je in
die kringen mag verwachten, maar je zou alleszins denken dat hij huur betaalt
voor een kraakpand.
Vochtig, onverwarmd, lekkende kranen, gevaarlijke trap,
claustrofobisch benepen ruimte en permanent instortingsgevaar, de bewoner is
wel zo wijs als hij zich met een niesbui naar buiten begeeft om verdere problemen
te vermijden. Pluspunt is dat het gelegen is temidden van rustige smalle
straatjes, op wandelafstand van Gent centrum. En met een soort binnenkoer
waarrond aanpalende huizen gegroepeerd zijn. Nogal schuwe buren, niet
onlogisch, waarschijnlijk wemelen die stenen iglos van de illegalen. De
binnenkoer is een privé-terrein, blijkens een petieterig (alles is mini deze
kant van Gent) symbooltje aan de gevel. Verboden te parkeren dus. Klein detail
dat Maryam en Boelie niet opmerken.
Gelukkig is er de huisbaas om ons daar attent op te maken. Hij
parkeert zich namelijk achter ons, op zon manier dat wij onmogelijk weg
kunnen rijden, zodat wij hem uit zijn bed moeten bellen om huiswaarts te kunnen
keren. Ruime binnenkoer nochtans, we kunnen ons moeilijk voorstellen dat we in
de weg staan. MAAR we zijn natuurlijk in overtreding en we hadden toestemming
moeten vragen. Een gang van zaken die de huisbaas kennelijk hoog genoeg zit om
zich onnodig te laten wakker bellen (een noodzakelijk gevolg van zijn blokkade)
Als we niet beleefd zijn, dan verplaatst hij zich zelfs
helemaal niet, dan komt hij pas uit bed als we er politie bij halen. Vreemde
figuren, die mensen bij wie de politie nooit ver weg zit in gedachten. Als een
kindje op de speelplaats die er voor het minste de juf wil bijroepen. Schreeuwen
zon figuren om de politie, omdat ze zich dan belangrijk wanen, omdat ze
prijs stellen op aandacht van lui in uniform?
Maryam en ik reden naar huis en stelden zich vragen, want zon
persoon is geen alleenstaand geval. Er lopen er zo genoeg rond. Zo gefrustreerd
door de grote wereld, dat ze zich isoleren in een mini-imperium waarvan ze
denken dat ze er wél over regeren. Mensen voor wie hun tuin, hun terras of hun
auto het allerallerbelangrijkst wordt in hun leven. Personen die de rechtbanken
laten draaien over geschillen rond bomen met overhangende takken. Mensen die
enkel voeling hebben met wat recht voor hun neus gebeurt en niets anders zien.
De oogklepdictators. Zo vervelend als ze onbetekenend zijn.
Toen ik het uitgangspunt voor deze film hoorde (man legt
zijn weg naar het graf omgekeerd af ;hij ziet het levenslicht als oude man vent
en gaat de pijp uit als pasgeboren baby), dacht ik: shit, die scenarist heeft daar
toch wel even de inval van het jaar gehad. Blijkt natuurlijk dat de film
gebaseerd is op een kortverhaal van F.
Scott Fitzgerald. Opluchting voor mij, want
dode mensen wekken minder mijn licht ontvlambare afgunst op dan levende.
In de
hoofdrol zien we Brad Pitt en er is geld tegenaan gegooid. Technisch gezien loopt
alles dan ook vlekkeloos, onze steracteur verjongt geloofwaardig, zo bleek al
uit de veelbelovende voorstukjes. De locatie waar het verhaal zich afspeelt, is
verplaatst van Baltimore (zoals in het oorspronkelijke verhaal) naar New
Orleans. Dat vonden de makers beter passen. Zo linken ze hun film aan de orkaan
Katrina, want terwijl ze ons het verhaal uit de doeken doen, blazen de
natuurelementen buiten de stad plat. Brad regelde naast de scène al vlotjes
hulp voor de slachtoffers. Als de regering het niet doet, moeten de sterren het
doen, das logisch. Als ik het karmisch zo getroffen had (qua carrière
tenminste, die Angelina mag hij rustig bij zich houden) als Pitt zou ik ook gul
aan liefdadigheid doen.
Ik
heb de film nog niet gezien, ik wil hem wel zien, alleen ben ik bang dat ze er
zon melige saus doorgemixt hebben dat ik met een wee misselijk gevoel de
trappen van de Kinepolis onderkots (en dat wil ik Stan the man, u kent hem
vast, niet aandoen, I like a man with a mission) In de metro waren ze al klaar
om deze film tot eersteling van het Obamatijdperk te bombarderen.
Ze voegden er wel aan toe dat de makers in hun interviews die typische, you
know, niks zeggende, you know, hoogdravende, zogezegd geëngageerde, you know, blablabla
verkopen, you know. Wat hun boodschap is, krijgen ze dus, you know, niet
verwoord. Nu, er is ook helemaal geen boodschap, dat ruik je zo. Ze zijn op een
geweldig idee gesprongen en hun boodschap is dat ze geld uit onze zakken willen
kloppen door ons te ontroeren.
Brad
is 1000 keer grappiger dan in light entertainmentklucht burn after
reading als hij zegt: Benjamin Button focust op de universele
momenten van het leven. Ze lijken enorm wat betreft liefde en verlies, maar het
zijn dingen die we allemaal ervaren. Ons doel was eigenlijk een grote openheid
en eerlijkheid te scheppen over de verantwoordelijkheid van de keuzes van een
mens, wat de gevolgen ook mogen zijn. Pitt was in een vorig leven vast tewerkgesteld
als Pythia bij het orakel van Delphi. De intrigerende wartaal rolt er net iets
te soepel uit. Maar goed, het zit daar een beetje in het volk. Een Amerikaan
kan een pornofilm aanprijzen als betrof het een filosofische mijlpaal van wereldformaat.
De
metro suggereert ook dat deze film wil zeggen: iederéén krijgt een kans, ook freaks
(altijd een lelijk woord gevonden) Helemaal mee akkoord, deze film gaat er voor
zorgen dat we geen enkel buitenbeentje nog discrimineren. De volgende keer dat we
onaangename rillingen krijgen als we een freak zien op straat,
gaan we denken: nee, niet zo snel, denk aan die Benjamin Button, die was ook sympathiek.
Net zoals we onhandige mensen niet langer verrot slaan als ze dingen in het
honderd laten lopen, nu we Wall-E in ons collectieve hart gesloten hebben.
Twijfel
over de boodschap of niet, dat de film een kassucces wordt, staat nu al vast. Dat
dicteren de wonderlijke wetten van de publiekssmaak. Die zelfde wonderlijke
macht die er voor zorgt dat mijn videotheek nauwelijks ooit een film in huis heeft
die ik wil zien.
Vre
curieus naar die curious case, als ik er circa 18 euros voor over heb,
trekken Zwartbloes en ik er naartoe, verstand op nul en meligheidsreceptie
voluit op honderd.
Ik hou er van om Zwartbloes geest én lichaam te
stimuleren. Ik hou van de uitstraling die mijn Woestijnroos sinds een tiental
maand heeft, ik hou er van om veel vrienden te hebben, ik hou er van om
oppervlakkige intro's over te slaan als ik iemand nieuw leer kennen, ik hou er
van om attent zijn, ik hou er van om als veilige burcht te fungeren voor een
vrouw die het helemaal waard is.
Ik hou van de zon, ik hou er van hoe bepaalde stukken van
Nirvana mij raken op een onbevattelijke, puur essentiële manier, misschien
vergelijkbaar met de boeddhistische staat van Nirvana (tien op tien voor de die
keuze als groepsnaam).
Ik hou er van om de dag van een vrouw te kleuren met kleine
attenties, ik hou van haar stevige knuffels, van haar geur, overal, ook van
haar geurschakeringen, want ze ruikt niet altijd het zelfde, ook zeker niet
'daar', ik hou van de uitdrukking op haar gezicht als ze schroom overwint, ik
hou er van om intens en passioneel te zijn en ik hou er van als anderen
bevestigen dat ik zo ben.
Ik hou er van om mijn leven met te delen met Perziche
karakteradel, met een jongedame die mij lyrisch maakt, ik hou er van om in haar
vlees te graaien en haar te vermorzelen als ze mij fantastisch laat klaarkomen,
ik hou er van als ze zegt dat ik in vergelijking met andere jongens meer geduld
heb.
Ik hou van het respect dat ik voor haar heb, ik hou ervan
als ze volledig ontspant onder mij en zich laat meedrijven in de stroming van
energie, ik hou van het schokken van haar lichaam als mijn aanrakingen haar tot
een orgasme brengen, ik hou er van om de grenzen van oprechtheid af te tasten
en ik ben mij bewust van mijn hang naar geestelijk exhibitionisme.
Ik hou van de nar aan mijn innerlijke hof die maakt dat ik
mezelf nooit helemaal serieus neem. Ik hou er van om de lente te zaaien in de
harten van mensen. Ik hou van podtekst, ik hou er van om te spelen met teksten
en historische figuren op te voeren in mijn fictie, ik hou er van om het
sacrale te bevuilen.
Ik hou er van om jong te zijn en echt te leven. Echt te
leven met Maryam Shiri de Leeuw, vrouw met brandend temperament, hoewel ze
bijna altijd kou heeft J, extra reden om ze
zo vaak mogelijk stevig vast te pakken
CSDer. De lezer stelt zich misschien een lid van een
paramilitaire organisatie voor, die strijdt voor de onafhankelijkheid voor weet
ik veel welke lap grond, maar de werkelijkheid is toch net iets minder
opwindend. Een overzicht van mijner activiteiten vandaag.
Slavisten die nog aan het studeren zijn, weten bij deze waar
ze mogelijks terecht komen.
-ik check of de orders die ik aanmaak goed op transport zijn
gekomen, als ze bij de klant zijn afgeleverd, noteer ik de nummer van de
factuur en klasseer ik het order
-ik mail informatie over klanten door naar onze vertegenwoordiger
in Slovenië. Die man bijzonder sympathieke kerel trouwens wil binnenkort
graag zaken doen met een Roemeens bedrijf, maar die zijn nogal nonchalant met
hun betalingen. Deze vertegenwoordiger is bijna de enige die zijn mails buiten
het zakelijke om durft te kruiden. Vandaag weet hij mij te vertellen dat Slovenië
van de wereld is afgesloten door een sneeuwtapijt van 1 meter dik dat over de
hele oppervlakte (circa 20 000 km²) ligt gestapeld. Ik zeg dat hij moet
genieten van zijn splendid isolation en ik wens hem een lep
dan, een mooie dag.
-ik help de sales manager van Rusland en omstreken om de
grote perforator vinden (mensen met veel fantasie die zich voorstellen dat ik
hiervoor door donkere wouden en duistere grotten moet trekken, vergissen zich
nogal schromelijk)
-de zelfde sales manager vraagt of perforator in het
nederlands ook perforator is en hoe je skoraja pomosj vertaalt. In
het Nederlands geeft dat eerste hulp
-een minuut later schrijf ik voor mezelf de brochure eerste
hulp voor CSDers, maar ik kom niet verder dan Zoek ander
werk. NU. (crisis of geen crisis, wat ander werk betreft, ben ik
optimistischer dan ooit)
-ik denk aan Brusselmans die als bibliothecaris ook al
schreef tijdens zijn diensturen
-juist, ik ging mijn functie beschrijven, niet mijn eigen
invulling ervan
-ik word gebeld uit Polen, met de vraag in zeer
gebrekkig Engels- om onze bankgegevens op mail te zetten. De collega CSDer
aan de telefoon kan niet uitleggen waarom ze die nodig hebben (om maar te
zeggen dat ik mij meer verwant voel met de Poolse CSDer dan met de
Vlaamse)
-ik bel naar onze dienst kredietcontrole voor die gegevens
en mail ze door
-de sales manager van Frankrijk vraagt mij naar alle
dossiers van een bepaalde klant, dus ik vraag de sleutel van het archief en
duik tussen de dozen
-bovengenoemde vraagt mij om facturen uit te printen
(bovengenoemde is trouwens een geweldige fan van D-Day, hij is
geboren op zes juni. Vorige week hebben we het nog hij in het Frans, ik
in een variant gehad over WO II)
-de sales manager voor, onder andere, Slowakije, vraagt of
ik ook Slowaaks ken, want hij heeft een tolk nodig als hij binnenkort een
Slowaakse klant bezoekt. Ik stel hem mijn bovenste beste maat, Benjamin
Bossaert voor, die op dit moment les geeft ginder, dus beter kan niet
-de sales manager voor de Engelstalige landen vraagt mij om
aan de stalenkamer door te geven dat hij een hele resem stalen nodig heeft
Dat was vandaag tot nu toe. Op andere dagen, controleer ik
Russische vertalingen, schrijf ik in ware pennenvriendstijl met de hand
briefjes naar Russische klanten in Siberië, bel ik naar Franse klanten om meer
duidelijkheid te bekomen over hun bestellingen (er is bijna altijd wel iets dat
niet duidelijk is), verbind ik Duitse klanten door, maak ik klachten aan en geeuw-
meer van dat soort dingen.
Mijn moeder vindt het een mooie manier om je brood te
verdienen.
Ik ga dat stalenorder voorbereiden, voor ik daar een
kanttekening van nog eens drie paginas bij plaats.
Misschien komt het omdat ik met een ¨Perzische schone
verkeer, maar vanmorgen voelde ik veel voor het afhakken van de linker- of
rechterhand als straf voor diefstal.
Mijn vriend, criminologiestudent, Randy, zal vast steigeren,
maar ik had er wel zin in om zo met een tamelijk botte en liefst roestige sabel
een handje af te slaan van een persoon die niet van andermans gerief kan
blijven.
Het gaat mij niet om de geldelijke waarde van mijn vélo. Dat
ding is mijn comfort, al pakte die pikkedief de driedubbele waarde ervan uit
mijn portefeuille, dan nog, zou hij minder overlast bezorgen. Ik moet het ten
eerste even zonder stellen, waardoor ik mij minstens de helft trager verplaats
dan anders, en ten tweede moet ik op zoek naar een ander spotgoedkoop vehikel
met enkele pro forma (nieuw woordje geleerd op het werk) sloten. Spotgoedkoop,
want over drie maanden stelen ze hem opnieuw.
Das het ergste, dat je er zo aan went. Alsof een
gemeenteraadsbesluit bepaalt dat je fiets na drie maand onherroepelijk van
eigenaar verwisselt.
En de politie?
Die lapt mij liever een boete als ik zonder licht rijdt, dan
dat ze mij beschermt tegen diefstal.
DM Sint-Niklaas, waar mijn IQ mij compleet in de steek
laat of minstens gehalveerd raakt
De Vlaamse God van vernederland en zijn weinig avontuurlijke
werksituatie. Vandaag ben ik welgemutst, vroeg wakker geworden, geen centje
vermoeid en vol hoop op wat de toekomst brengt, een tikje onthecht, een tikje
maar en zelfs inwendig vrij bedaard. En nu nog steeds, ondanks dat vanmorgen
mijn VIJFDE fiets gestolen werd in Gent, ondanks de lekke band van mijn fiets
in Sint-Niklaas waardoor ik 5 km moest stappen naar het werk. Vanavond dus net
iets later thuis.
Mij kan het geen donder schelen, maar ik laat mijn
Woestijnroos niet graag wachten.
Boelie Braafzak de ambitieuze dromer, bedrijfsklimop met een
eigen wil ten koste van de concentratie en veelgeprezen betrokkenheid.
Documenten doorsturen die wel degelijk voor mij bedoeld
zijn, geen kaders kunnen trekken in een word-bestand, compleet verdwalen op
planeet Excell, tekst niet centraliseren, kosten aanrekenen voor gratis stalen.
Gegevens van klanten re-stylen, terwijl ze enkel een kleine wijziging in de
naam behoeven.
Denken aan uitspraken van Jan Cremer. Lezen op internet over
de relatie Boogschutter-Vissen. Strategieën bedenken om mijn vaste
sparringpartner, Randy, te verslaan op karton. Ideeën voor romans schetsen op
de achterkant van een kladblad.
Telkens opnieuw herontdekken dat ik als in mezelf wroet,
zoals iemand die de essentie van een ajuin probeert te vinden, tot de ui
helemaal slordig versnipperd is. De man bekent teleurgesteld, ik vind de
essentie van die ui maar niet en zijn vrouw loopt langs en zegt: maar ik kan
er nog wel altijd soep van koken
Dromer die met zijn vinger langs prijslijsten dwaalt en
eenvoudige rekensommen, die hij feilloos zou berekenen op zijn twaalfde, nu met
schaamlijke foute uitkomsten op een pro forma factuur zet.
Je eigen onkunde netjes rapporteren, het hoort niet. Ik zou
beter mijn eigen daden gigantisch buiten proportie blazen, want ik ben
tenslotte een man en zelfs korte, dikbuikige kaalkopjes blazen vol animo de
eigen loftrompet. Wij, mannen, die fiere haantjes met poep tussen hun tenen.
Fier op wat? Op wat? De breedbeeld in de living? Een netjes
gemaaid gazon? De grotere auto dan die van de buren?
Boelie de stille egotripper, kind van zijn tijd, de tijd van
het grote IK.
Nederigheid is exclusief te vinden in Tibet, ware het niet
dat de Chinezen daar andere plannen hebben dan het bouwen van fabrieken van de
geest.
Ik herinner mij mijn boeddhistische periode. Kaalgeschoren
kop, meteen na school mediteren op een verduisterde zolderkamer en vasten op
zondag. Tot een boeddhistische monnik mij zei dat vasten spiritueel gezien geen
enkele zin heeft.
Maar ach, je bent 17 en je wil graag speciaal zijn, dus vast
je.
Met 25 wil je dat ook, dus blog je en verken je de grenzen
van exhibitionisme om schaamteloos lezers te lokken.
En na een post, frons je, want je hebt iets halfbakken
geschreven met een psychologische saus, terwijl je iets komisch had kunnen
schrijven.
Met enige trots melden Snüffel en Boelie dat zij reacties krijgen op hun gloednieuwe project. Getuige hiervan onderstaande bijdrage van de zogenaamde Bart Drieghe. Wie? We laten hem zichzelf voorstellen, gevolgd door zijn inzending.
Ik ben Bart. 20 jaar. Leuven. Sinds kort economie.
Ik schrijf niet vaak. Soms maanden niet.
Het komt plots tot mij. Als een arctische nacht.
Dan staat er in hoogstens vijf minuten iets op papier.
En staart dat papier mij aan.
Als een lugubere spiegeling van een schim in mezelf.
Dit is geen autobiografisch stuk, dit is een verzinsel, dit klinkt te oprecht om helemaal waar te zijn. De lezer die in mijn hoofd zou kunnen kijken, zou bevangen raken van angst. William is een existentiële angsthaas, hoewel qua gedrag vaak macho en door fysiek gevaar nauwelijks ooit bevreesd. Maar pyschologisch lonkt het drijfzand en het mijnenveld van zelf-analyse en uitputtende navelstaarderij.
William is bang. Bang van nooit een job te vinden waar hij goed in is, doodsbang om second rate te zijn en tegen zijn vijftigste in een koude slaapkamer zichzelf vast te binden en een plastic zak over zijn kop te trekken om dan langzaam uit te doven.
Nee, William is banger dan dat. Bang om een gevierd generaal van het bordspel te blijven, een amateur-historicus die zichzelf onmogelijk maakt door te scherpe uitspraken, een aandachtsgeile die bang is om het te verbrodden bij het publiek omdat hij als een rotverwend klein kind aan de rokken gaat hangen van de lezer.
Bang om altijd meer, te schrijven in zijn hoofd dan op papier, bang om te sterven als een bespottelijke kantoorslaaf. William zit vol angst, soms gewoon redenloze angst, alsof de muren zwart water zweten dat naar zijn lippen stijgt en zijn keel dichtknijpt.
William die zichzelf Boelie Braafzak noemt en wel dagelijks luid in zijn hoofd 'O Bolanus was ik maar een driftkop als jij', reciteert.
William de koortsachtige schrijver die visioenen krijgt van bij leven en onwelzijn onuitgeven Kosovel die stief aan meningitis. De overgevoelige krijger (volgens sommige), de angsthaas die er uitziet als een moegestreden generaal (volgens anderen), bang om NIET de stem van zijn generatie te worden, bang om nooit de woorden te vinden om de zielenpijn van zijn generatie mescherp UIT TE SCHREEUWEN.
Bang om in het beste geval een literaire na-aper te zijn van ene Kurt Cobain die ook al zijn hersendak wegblies en een dochter van 2 achterliet.
BANG om nooit een fucking uitgever te vinden die in hem gelooft, William die zelfs niet naar tijdschriften stuurt uit de grote beverige angst dat het dan enkel afwijzingen regent.
En elke dag, de stem van mijn prof Sloveens in mijn oren: bodi pogumen, Viljam! Wees moedig, William. Schrijf en stuur in, massaal en rücksichtlos.
Bang als hij te horen krijgt van een gerespecteerde prof dat zijn eersteling WEL genoeg kwaliteiten heeft om publicatie te verdienen. Bang dat die prof daarna weer niets meer van zich laat horen.
Op een begrafenis zitten en van mensen voor de zoveelste keer horen dat je talent hebt. Maar het zijn altijd de 'foute' mensen, niet de mensen die beslissen over bekendheid of geen bekendheid.
En ik leef in drap en als ik lach is het in een pijnlijke grimas en God ja, er zijn dingen die mij echt blij maken, maar dat ene steekt, de angel van het onuitgegeven succes, het bestaan van de schrijver die zich NIET verzekerd weet van minstens 1000 lezers.
William, enig kind, chronisch aandachtszuchtige, één en al ZIEL
Ik ben een druppel water die ergens in de oceaan zich een weg baant op zoek naar ware liefde. Vechtend tegen de sterke stroming om toch maar tot bij haar te komen. Ergens zal ik haar ontmoeten, in een wereld van verdriet. Van tranen en regendruppels in de ziel van een lichaam, voorafgegaan door een gigantische wolkbreuk en bliksemschichten die als messen door je hart snijden.
Door de golven klievend met mijn laatste krachten, al jaren met diezelfde laatste krachten. Maar telkens teruggeslagen worden door een klap in het gezicht. Alsof ik wakker word uit een droom. Een droom waarin ik eindelijk voet aan land kan zetten, in plaats van te blijven watertrappelen en mijn lippen boven de zeespiegel te houden.
-je bent op zoek naar een leuke bijverdienste, waarin je
eigen interesses aan bod komen
-je bent nauwgezet en kan je makkelijk praktisch organiseren
-je beschikt over voldoende vrije tijd om je taken in te
bouwen (geschatte werktijd: aanvankelijk circa 10 uur per week)
-je kennis van het Nederlands is perfect, je bent een kei in
spelling
-je bent discreet en volkomen te vertrouwen
-je bent goed vertrouwd met opzoekingswerk en je kan vlot
online shoppen
-je hebt geen enkele moeite met het invullen en verzenden
van formulieren, attesten, sollicitatiebrieven, poststukken, enz.
-je hebt een goede feeling voor lay-out en het maken van
aantrekkelijke presentaties
-je houdt van literatuur en hebt een uitgesproken, kritische
mening
-permanent verblijf in Gent is een pluspunt
Functieomschrijving:
Je verzendt tal van documenten en emails in veelvoud naar
uiteenlopende instanties, je stelt brieven op en maakt ook fotos, je
neemt een deel van de communicatie van een beginnend auteur over en leest ook
manuscripten na waarbij je spellingscorrecties doorvoert, je staat de auteur
bij om zijn werk bij de lezer te krijgen. Je houdt de licht tot problematisch
warhoofdige auteur op de hoogte van interessante evenementen en stelt regelmatig
een activiteitenkalender op, je regelt reservaties en boekingen, je assisteert
bij creatieve projecten (films, strips, boeken) en legt de auteur interessante
vacatures voor.
Wij bieden:
Interessant werk, een vertrouwenspositie, alle onkosten in
functie van het takenpakket vergoed, vrij te kiezen werkmethodes, mogelijkheden
om je creatief te ontplooien, zelfstandigheid, aangename werksfeer. Meer
concrete afspraken volgen in samenspraak.
[...] De lijnen vullen zich steeds sneller op, de adrenaline stroomt in mijn bloed als dat van een dolgedraaide stier in Pamplona. Het voelt goed, hier vanbinnen.... ADRENALINE!
Maar er is ook nog de andere kant van de medaille, er is het zwarte gat en het gat in de ozonlaag, er is de oververvuiling in dit lichaam dat de naam Maxim Vervoort draagt, met als beroep: gek zijn. Met een bordje voor de hersenkamerdeur: We zijn gesloten, gelieve pas terug te komen wanneer de herstellingswerken zijn voltooid.
En dit klopt niet, je kan immers niet weten wanneer die voltooid zijn, en daarom is er dan ook nood aan herstelling; ik kan niet eens meer een deftige zin produceren.
Het ene liedje na het andere weergalmt over de werf. De bouwvakkers zetten zich op hun lui gat, want het is enorm warm daar vanbinnen. Ze zien het niet zitten om aan de slag te gaan. Er is immers één grote chaos en ze hebben geen hulpmiddelen, geen hijskraan die hen op het dak kan tillen, zelfs geen ladder. Ze hebben enkel elkaar, maar durven elkaar niet aan te spreken en de werf ligt stil.
Stilstand, maar stilstand is achteruitgang in de volop evoluerende maatschappij. Opeens hoor ik hen, ze zijn in de weer met hamers en drilboren, want mijn hoofd bonkt en mijn oren suizen. Het is echt voldoende geweest, Dame Fortuna... sta me bij! [...]
Ik trok mijn kast open en somde op wat ik nog in huis had. Dat
was niet veel soeps en dat zei ik dan ook.
Voor deze ene keer moet ik je gelijk geven. Eet jij nooit
fruit of groenten? Wel eens van scheurbuik gehoord?
Ze keek gespeeld streng en zwaaide kijvend met haar
wijsvinger.
Ongewild ving ze zo onherroepelijk mijn blik.
Ik benijd je om je handen stamelde ik met overslaande
stem. Je hebt bijzonder slanke, euh, spitse vingers.
Ik kon mijn oren niet geloven toen ik dat er uit flapte. De
gezichten van mijn weinige vrouwelijke kennissen flitsten voorbij mijn ogen en
ik kon er niet één noemen die na zon uitspraak niet gealarmeerd langs mij zou
gestoven zijn, weg van mij, naar buiten toe. Ze dacht nu vast dat ik een pot
was. Een normaal uitziende pot, voegde ik mentaal toe en keek toch eens goed in
de spiegel boven mijn lavabo om te checken. Opluchting, er viel geen stug
manwijf dat mij nors aankeek te bekennen.
Ondertussen stoof Soraya niet in paniek weg, ze bleef liggen
op bed, als een vrouwelijke pasja, die als een prachtig glanzende poes, luid
spint in het paleis van haar eigen lichaam. Er ontbraken enkel nog
dienstmeisjes om haar toe te wuiven met palmbladeren. Soraya is niet van de
magerste, ze is volslank, maar heeft een duidelijk afgetekende zandlopervorm en
dat is dé troef voor een vrouw.
Ze draaide zich op haar rug, begon te luchtfietsen vreemde
blik van mij, eerlijk gezegd- en zei: Dank je, das lief van je. Weet je, we
kunnen ook wel pizza bestellen. We kunnen zelf wat samenstellen. Ik stel voor:
kappertjes, tonijn, ansjovis, artisjokken en ananas. Lijkt je dat wat? Bruine
suiker heb je zelf in huis. Heerlijke meevaller is dat.
Ik wist niet wat ik hoorde en antwoordde: Niet de
combinatie die ik gewend ben, maar ik sta open voor veel.
En ik beet weer op mijn lip, bang voor hoe ze open voor
veel zou interpreteren.
Soraya draaide zich op haar buik, dook met haar hoofd in één
van de kussens en lachte gedempt.
Tot ze uiteindelijk zei: Je bent een schat, weet je dat?
Zou je echt van die troep gegeten hebben? Hilarisch!
Ik vroeg me af of ik streepjes moest beginnen zetten voor
elk moment van schaamte.
Ik dol maar met je, en ze keilde speels, maar hard, een
kussen mijn richting uit. Een snel vliegend voorwerp dat ik tot mijn verbazing
beet greep. Ik en mijn povere reflexen.
Knap van je, feliciteerde ze mij.
We keken elkaar aan en ik schoot in de lach. Ze gooide
kussen twee en drie en voor ik het wist gingen we elkaar te lijf. Mijn eerste
kussengevecht, daarvoor moest ik 21 worden.
Ik raakte haar per ongeluk harder dan ik bedoeld had en
Soraya veinsde razernij, ze kromde haar rug als een roofdier, gromde voor de
grap en sprong gewapend met twee kussens op mij af.
Ik gilde het uit van pret, God, ik gedroeg mij als de eerste
de beste giecheltrein en het kon me eigenlijk geen zier schelen.
Soraya dwong mij de grond op, zat met gespreide benen over
mijn buik en liet de slagen van de kussens op mijn hoofd regenen.
Ik gierde het uit en smeekte zogenaamd om genade, toen
iemand aan mijn deur klopte, Soraya haar aanval staakte, haar hoofd draaide en
vrolijk hey riep.
Hey, hoorde ik Frederik zeggen en aan de toon waarop hij
dat drieletterwoord uitsprak, wist ik al hoe laat het was.
Sporaya gooide hem meteen een kussen toe en zei: Je
vriendin kan wel enige versterking gebruiken.
Frederik ving het kussen een beetje stuntelig met beide handen,
als ware het een rugbybal. Soraya sprong
overeind, en nam de pose van een schermer aan. Gardez-vous, riep ze bulderend
uit.
Ik keek naar het gezicht van Frederik en onderzocht hoe
anders het was. Ogen wijder dan ik ze ooit gezien heb, een uitgestreken
gezicht, alsof elke gelaatsspier lam was gelegd.
Soraya herhaalde haar commando, maar toen ze merkte dat ze
van Frederik, die onbeholpen stond te staan, geen reactie hoefde te verwachten,
liet ze haar donzige degen zakken en viel zelf stil.
Ik voelde mij opeens vreselijk overbodig in mijn eigen
kamer, alsof ik niet meer bestond en net zo goed kon oplossen en het stof op
mijn vloer mocht vervoegen. Zouden ze ook maar iets merken als ik inderdaad ter
plekke tot stof en as verging?
Die dag werd Elisabeth
reeds vroeg wakker. Ze wreef haar grote kijkers uit. Tevergeefs snuffelde ze
naar de opwekkende geur van versgezette koffie. Wrevelig klauterde ze uit bed
om dan zelf maar een portie van het verslavende, zwarte brouwseltje te zetten.
Ze deed hooguit tien stappen en merkte toen dat er iets niet helemaal in de
haak was. Een onderzoekende blik tekende zich af op Elisabeths knappe gelaat.
Ze wiegde eens heen
en weer, maakte een sprongetje en greep vervolgens in paniek naar haar knieën.
Waar ze bang voor was, deed zich ook daadwerkelijk voor: haar handen grepen
slechts lucht. Elisabeths benen waren niet waar zij zich doorgaans bevonden. Erger
nog: zij waren helemaal nergens te bespeuren. Wel potverdorie, hoe is dat nou
mogelijk? vroeg Elisabeth zich begrijpelijkerwijze af, Gisteren bij het
zwemmen had ik ze nog en nu zijn ze weg. Hoogst eigenaardig geval. Hierop dook
zij de keuken in. Ze griste een pakje honingwafels mee. Daarna nam ze haar
fiets van stal en weg was ze.
Haar lege
broekspijpen fladderden in de wind. Dit is toch werkelijk geen zicht,
beklaagde Elisabeth zich, Zo helemaal niets van het middel naar beneden. In
tranen uitbarsten deed zij niet. Vastberaden ging ze op onderzoek uit. Waar
hingen haar benen uit?
Ze had er al een mooi
aantal kilometertjes op zitten toen zij ten einde raad voorbij haar faculteit
fietste. Net voor de ingang stond een witte mercedes geparkeerd. Wie kwam er
uit die sjees? Jawel, precies haar paar benen. Tot Elisabeths verbazing gingen
zij gekleed in een modieus mantelpakje. Ze droegen zelfs een bijpassend
aktetasje. Elisabeth stond verbaasd te kijken.
Andere voorbijgangers
leken niks ongewoons op te merken. Haar benen bewogen zich voort met een
levendige en doelgerichte tred. Elisabeth legde vlug haar dienstvaardig
strijdros vast aan een paal. Zoals dat gaat in een universiteitsstad was het
fietslot duurder dan de fiets. Na deze helaas onoverkomelijke handeling ging Elisabeth
achter haar benen aan. Eens te meer waren deze uitgekookte lichaamsdelen haar
te slim af. Elisabeth was het spoor bijster. Op twee meter van haar stond een
in het zwart geklede heavy metal fan met bijhorende geitensik en de obligate
2,5 promille in het bloed, om kort te gaan: een geschiedenisstudent. Ze vroeg
hem of hij het dametje met de aktetas had zien passeren. Deze antwoordde met schalkse blik: Die blonde
met de knappe benen? Die ging net auditorium C binnen. Elisabeth bedankte de
waakzame student. Meteen ijlde ze naar de vermelde locatie. Zij nam plaats op de
achterste rij, kwestie van wat overzicht te hebben. Haar begeerde benen vielen echter
nergens te bespeuren.
Elisabeths stemming
bereikte een absoluut dieptepunt. Tot dan de prof de zaal binnentrad. Wel
verduiveld! Daar heb je mijn benen! riep Elisabeth verschrikt uit. De prof
waren inderdaad niemand minder dan Elisabeths benen. Vooral het mannelijke
aandeel van de studenten was bijzonder aandachtig. Ze hingen als het ware aan
haar lippen. Elisabeth zat gefrustreerd de eerste helft van de les Moderne tijden
uit. Ze ging steeds zich steeds meer ergeren aan het belerende toontje van haar
benen. Hoe is het nou mogelijk dat niemand ziet dat daar een stel benen staat
les te geven in plaats van een prof? vroeg Elisabeth zich niet geheel ten onrechte
af.
Tijdens de pauze hield
Elisabeth het niet meer uit. Ze baande zich een weg naar voren. Flink boos richtte
zij het woord tot haar benen. Die waren druk in de weer met het afstellen van
de microfoon.
Excuseer,
maar u verstaat
Wat versta
ik, juffrouw?
Ja, zeg, u
moet toch immers uw plaats kennen.
Hoezo dan?
Ja, kom, u
bent immers mijn benen?
Dit is toch
wel ongehoord.
Maar
Sorry maar
als dit een grap is Als dit zo doorgaat beschouw ik de les als gezien.
Ik
Haar benen
richtten zich tot het auditorium.
Ok, dat
volstaat. Jullie hebben genoeg met mijn voeten gerammeld. We zien elkaar
volgende week. Ik beschouw deze les als gezien.
Elisabeth bleef
verbouwereerd achter. Achter haar weerklonk een daverend applaus. Een meute
uitgelaten geschiedenisstudenten overspoelde de dichtstbijzijnde kroegen. Elisabeth
botste nog éénmaal op haar benen. Ze keurden haar geen blik waardig. Ze bevond
zich in het gezelschap van een eminente professor. De twee collegas konden het
schijnbaar uitstekend met elkaar vinden. Elisabeth was nu werkelijk ten einde
raad. In een laatste wanhoopsdaad wendde zij zich tot de dienst verloren
voorwerpen.
Het
diensthoofd heette Wilfried Moens. Iedereen noemde hem echter Willy Loens, omdat
zijn linkeroog de ongelukkige neiging had om bewegingen maken, die je van een
normaal oog niet verwachtte. Elisabeth kon hem op geen slechter moment treffen.
Hij zat net een collega achterna met een elektrische vliegenvanger. Dat was
zijn favoriete tijdverdrijf. Elisabeth deed snikkend haar verhaal, maar vond
geen gehoor. Het verdwijnen van een gezond stel benen, dat ging er bij Willy
niet in. Men kon hem veel wijsmaken, dat wilde hij grif toegeven, maar zoiets
toch zeker niet. De juffrouw kon haar baarlijke nonsens ergens anders gaan
uitkramen. Of er kon wel eens wat zwaaien. Benen die de benen nemen- Willy
moest lachen om wat hij zelf als een buitengewone spitsvondigheid beschouwde -
daar heb ik nog nooit van gehoord. Als u mij nu wilt excuseren. Ik heb ook
ernstig werk te doen. Elisabeth wilde maar liever niet aandringen. Bij gebrek
aan een alternatief keerde ze huiswaarts. Ze huiverde bij de gedachte dat ze
misschien voor het leven beenloos zou blijven.
Thuisgekomen viel zij als een blok in slaap.
Compleet uitgeteld van de doorstane emoties. Ze was echter nog geen twee uur in
dromenland toen de bel ging. Voor Elisabeths deur stond een Poolse pianist. Al
kan het net zo goed een Navajo-indiaan geweest zijn. Zo precies weet ik het
niet meer. De man in kwestie bracht in elk geval Elisabeths benen terug. Ik
meen mij te herinneren dat hij ze gevonden had in het Citadelpark. Eerst had
hij er een vrouw van middelbare leeftijd in gezien, maar uiteindelijk herkende hij
er toch Elisabeths benen in. Dus vatte hij die twee Bohemers bij de lurven. Nog
wel net op tijd, want ze hadden reeds een treinticket naar Parijs op zak.
Voor Elisabeth
was het een blij weerzien met haar fraai gevormde onderstel. Alleen, er was nog
een klein mankementje. Haar benen bleven helemaal niet zitten waar ze behoorden
te zitten. Helemaal bizar werd het toen er fondant chocolade uit de knieholtes
viel. Dat was toevallig Elisabeths favoriete chocolade. Een schrale troost voor
een dubbele amputatie.
Elisabeths
huisarts wist geen mouw te passen aan een dergelijke situatie. Wel wilde hij
het stel gerust over kopen. Zijn oudste zus had een klerenwinkel. Die kon zulke levensechte mannequinbenen best
gebruiken. Geen denken aan!, schreeuwde Elisabeth en ze dweilde driftig de
vloer aan met mijnheer doktoor. Toen die met de nodige spoed Elisabeths huis
verliet, keilde ze hem nog de dikke Vandaele na. De woordenboek raakte hem
verraderlijk tussen de schouderbladen.
Toen de Poolse
pianist vroeg of ze misschien niet een klein beetje overreageerde, kreeg hij
een prismawoordenboek naar zijn hoofd. Dat was weliswaar kleiner dan de dikke
Vandaele, maar toch knap gevaarlijk. De Pool wist het projectiel behendig te
ontwijken. Misschien was het dus toch wel een Navajo en geen Pool.
Wat er ook
van zij, de man had wellicht de oplossing. Hij vroeg Elisabeth de toestemming om
een kleine kus te drukken op beide zwerfgrage benen. Elisabeth had niet de
gewoonte om zich door wildvreemden eender waar te laten kussen. Gezien de
omstandigheden was zij echter tot veel bereid. Ze stemde toe. Er verstreek geen
tel na de twee zedige kussen of Elisabeths benen zaten weer op hun ouwe
getrouwe plek. Daar kwamen zij ontegensprekelijk het beste tot hun recht. In de
plaats van de pianist lag nu een watermeloen. Dat was, toeval of niet, Elisabeths
favoriete fruit. Het exemplaar in kwestie was één van de lekkerste die Elisabeth
tot dan toe geproefd had.
Na die dag
verkeerde Elisabeth steeds in opperbeste stemming. Haar benen gingen nooit meer
zelfstandig op wandel. Sindsdien nam Elisabeth hen zeer frequent mee naar alle
mogelijke schoenenwinkels. Die verliet ze niet, zonder eerst elk paar schoenen
te passen. Haar benen maakten nooit bezwaar.
Dingen als
deze gebeuren misschien niet elke dag, maar gebeuren doen ze stellig wel. Vraag
maar aan Elisabeth.
Na de les stonden Soraya en ik zo lang na te keuvelen over
de meest uiteenlopende dingen, van roddels over proffen en medestudenten, naar
reizen en vakantie, familie, eetgewoontes de Iranese keuken vindt ze bij
uitstek de beste ter wereld- muzikale voorkeuren en zo voort om weer terug te
keren naar roddels over medestudenten.
In de loop van het gesprek kreeg ik tot mijn verbazing te
horen dat ze nog nooit een vriendje heeft gehad.
Ikzelf hield wijselijk mijn mond, een samenvatting van mijn
liefdesleven is niet om mee uit te pakken in een eerste gesprek met een
ongerepte maagd. Ik wilde niet te veel gewicht leggen op het dunne ijs van een
ontluikende vriendschap. Ik wist toen nog niet hoe ruimdenkend Soraya kan zijn.
Als een gehaaste conciërge ons aan deur van de faculteit
zette, beseften we dat we meer dan drie uur hadden staan praten.
Ik deed het voor de hand liggende en nodigde haar uit om mij
bij te komen eten op kot. Zij heeft zelf geen kot.
Ik wilde doodgraag ons gesprek verder zetten, het gebeurt
mij zo zelden dat ik het kan vinden met een andere vrouw. Eigenlijk heb ik
enkel mannelijke vrienden.
Ze ging meteen in op mijn aanbod en het schemerde al als we
aankwamen bij het huis waar 11 studenten, waaronder ikzelf, een kamer hebben.
Mijn maag kromp vreemd samen als ik met haar door de
inkomhal liep. Terwijl Soraya de trap opging naar mijn kamer, dook ik gauw de
gemeenschappelijke keuken in om te zien of daar iemand zat. Ik beet op mijn lip
en kwam tot het vervelende besef dat ik mij gedroeg als een egoïstische
jaloerse tik.
Ik weet hoe vlot Frederik is in de omgang en ik wilde mijn
nieuwe vriendin niet met hem delen.
Soraya plofte op mijn bed, voelde zich kennelijk meteen
thuis, want ze schikte al mijn kussens (drie in totaal) achter haar rug,
schopte haar schoenen uit (mensen die hun schoenen aanhouden, lijken meteen
weer weg te willen, verklaarde ze) en keurde op haar dooie gemak mijn
kamertje.
Dat kan er mee door, toch? Ik wil direct met je ruilen, als
je het hier moe bent.
Ik had eerder al aangegeven dat mijn kamer niet te veel
voorstelde. Ze keek mij aan en verwachtte dat ik haar compliment blij in
ontvangst zou nemen.
Tot mijn eigen verbazing smolt ik onder haar blik. Om mij te
onttrekken aan de glinstering in haar bezwerend donkere kijkers, ging ik mijn
handen wassen en nam er express uitgebreid de tijd voor.
Achter mijn rug hoorde ik haar vragen (en bedacht
tegelijkertijd: als seizoenen konden spreken, had zij de stem van de lente):
Mag ik die schriftjes inkijken?
Ik draaide mij bliksemsnel om en riep paniekerig uit:
Nee, niet doen, dat zijn mijn dagboeken.
Ze legde mijn beduimelde schriftjes die bulken van de
klagerige hartskreten van een jonge vrouw die eeuwig puber lijkt te blijven,
voorzichtig op mijn bureau.
Ze hoefde er niet
voor op te staan, er bestaan autos die ruimer zijn dan mijn kamertje.
Zo, jij hebt een dagboek, wat enig nou!
Ze herschikte de kussens en vulde nog aan:
Ik heb nooit zoiets gehad, ik zou bij God niet weten wat ik
zou hebben moeten schrijven. Zeker als kind niet, ik had heel mijn gevoelsleven
strikt rationeel onder controle.
Dat vond ik een vreemde uitspraak. Ik heb een beeld van mijn
seksegenotes als van een collectief stel blèrsmoelen die s nachts hun kussensloop
doorweken met hun tranen.
Tranen als gevolg van de gemene opmerkingen van hun
vriendinnetjes, de afwijzende blik van die onbereikbare, veel te oude, veel te
stoere jongen, een uitgaansverbod vanwege pa of ma, een onvoorziene modezonde
of gewoon, zo maar, omdat wenen een gezellig slapen-gaan-ritueel is.
Jij moet vast erg diepzinnige gedachten hebben, vervolgde
ze, Ik zie wel zoiets in jou, een eiland van contemplatieve stilte.
Ik haalde mijn schouders op, concludeerde dat een
universitaire opleiding je taalgebruik geweld aan doet en zei dat mijn dagboek
de typische weeklacht van een overgevoelige tiener is.
Je moet jezelf niet steeds zo onderuit halen., berispte
zij mij. Waarop ze meteen overging tot: Zeg, zullen we vast aan het eten beginnen?
Ik heb eigenlijk wel honger.
Tijdens mijn studententijd was ik goed bevriend met een
jongen en een meisje. De jongen heette Frederik, maar om de een of andere reden
noemde iedereen, behalve ik dan, hem Billy. Het meisje was van buitenlandse komaf en heette
Soraya.
Frederik ik geloof dat ik de enige was, die hem met zijn
echte naam aansprak- zat samen met mij op kot. Ik studeerde psychologie, hij
geschiedenis. Ik had met hem een fijne tijd. We kookten samen, of beter:
warmden samen dingen op die met voldoende fantasie voor volwaardige gerechten
konden doorgaan.
We organiseerden
kotfeestjes, liepen elkaars deur plat, keken idiote filmpjes op internet,
wisselden boeken uit, en als het weer mooi was, gingen we samen studeren in het
park. We waren bepaald close, wat wil je, als je elkaar meermaals zien en horen
kotsen hebt na een zwaar avondje stevig doorzakken.
Hij en ik waren wat je noemt gezworen kameraden. Doordat we
vaak de godganse dag samen optrokken, speculeerde iedereen in onze omgeving
wanneer we nu uiteindelijk een koppel zouden worden. Overal waar we kwamen, kon
je de mensen voelen gissen: zijn die twee nou samen of niet?
We waren het niet, want er was tussen ons niet de minste
erotische spanning. Een verklaring hadden we er niet voor, ze was er gewoon
niet. Misschien dat we net daardoor tot zon hechte vriendschap in staat waren.
We konden ons omkleden voor elkaars ogen zonder dat ons ontblote vel voor de
minste opschudding zorgde.
In het derde jaar dat we samen op kot zaten, leerde ik in
auditorium D van mijn faculteit Soraya kennen. Ze was een erg opvallende
verschijning en ik vond het meer dan vreemd dat ze mij niet eerder was
opgevallen.
Terwijl de meeste van mijn medestudentes er bij liepen als
een uit de hand gelopen doorslagje van een Barbiepop, straalde zij verfijnde
oriëntaalse klasse uit. Mijn ogen rolden traag als rupsvoertuigen over elke
vierkante centimeter van haar verschijning.
Ik wilde de fout bij voorkeur meervoud- ontdekken. Het
bloed steeg naar mijn hoofd van chagrijnigheid. Ik kon niets vinden. Het meisje
was een wolk vrouwelijke perfectie. Ik benijdde haar zoals ik geen andere vrouw
ooit benijd heb, zelfs geen covermodel van een of ander trendy bijna-blootboekje.
Ze was die dag te laat en stond in het deurgat van een
overvol auditorium. Staande op de toppen van haar tenen speurde ze de zaal af
naar een plekje om te zitten. Vurige naaldjes prikten over de hele oppervlakte
van mijn schedel: naast mij was nog een zitje vrij.
Mijn mentale mantra: kijk niet deze kant uit; kijk niet deze
kant uit, had het tegenovergestelde effect: daar kwam ze dan. Meer dan 600 ogen
richtten zich op haar als ze de trappen van het auditorium opging. Iets van
bewondering maakte zich van mij meester als ik zag dat ze hierdoor niet uit
haar lood werd geslagen.
De zaal was muisstil, zelfs de prof staakte even zijn betoog
om haar beter te kunnen bekijken.
Zonder zich te laten opjagen, nam ze plaats naast mij. Ik
dacht dat ik de meeste vrouwenparfums kende, maar het hare had ik nooit eerder
geroken. De werkelijkheid vervaagde even, ik zag mezelf op het dek van een
witte zeilboot op een prachtige azuurblauwe zee. In de verte okergele kliffen
en een ongerept strand, de zon op mijn ontblote lichaam, geen vuiltje aan de
lucht.
Ik probeerde de les te volgen, maar het lukte me niet meer.
Vanuit mijn ooghoeken taxeerde ik haar en hoewel ik het subtiel wilde doen,
betrapte ik mezelf erop dat ik staarde.
Soraya had golvende, zwarte krullen, een lichtbruine
teint, haar ogen zijn als brandende edelstenen, knisperend als steenkool. Die dag droeg ze een zwart truitje dat haar uitstekend stond en haar vrouwelijke
vormen op een stijlvolle manier benadrukte. Zwart stond haar altijd heel goed.
Ze droeg verder een nauwe rok die tot onder de knie kwam en nylonkousen.
Haar naaldhakken schopte ze meteen uit toen ze naast mij plaats nam.
Mijn blik viel op haar handen, op haar nagels zat rode
nagellak, zo uitdagend dat ik moest slikken. Ik ben hetero, maar ik kan andere
vrouwen erg mooi vinden. Haar handen zijn bijzonder. De palmen zijn lichter van
kleur dan de rest, ze lijken zacht als dons.
Gisteren kreeg ik meteen zin om haar hand in de mijne te nemen en die tegen
mijn wang te leggen, om te testen.
Uit de manier waarop ze notities nam en de uitdrukking van
concentratie op haar gezicht, maakte ik op dat ze een warmbloedige, tedere
vrouw was. Ik prees de kerel gelukkig die haar de zijne mocht noemen.
Mijn ogen rustten uiteindelijk op haar geschrift en ik
glimlachte. Haar handschrift was niet wat ik verwachtte, het leek meer het
geschrift van een jongen, niet zo zeer slordig, maar onduidelijk als dat van
een dokter.
Ik had toch één imperfectie gevonden, bedacht ik
triomfantelijk, om daarna nog chagrijniger dan eerder, te concluderen: één
imperfectie IS perfectie.
In de pauze haalde ze een sinaasappel uit haar tas en een
pennenmesje. Zorgvuldig ontdeed ze de vrucht van haar schil en ook van de witte
velletjes, tot ze het stuk fruit volledig kaal had geplukt.
Voor het eerst werd ze zich bewust van mijn onbeschofte ik
heb er geen ander woord voor onderzoekende aanwezigheid.
Wil je een billetje?, vroeg ze vrolijk en met beide handen
bood ze de servet aan waarop de partjes sinaasappel prijkten.
Een billetje?, dacht ik, wat een grappig woord in deze
context.
Nee, dank je, ik eet geen sinaasappels, zei ik naar
waarheid.
Doodzonde, reageerde zij meteen heel heftig. Je hebt
vitamine C nodig.
Ze bood de servet nogmaals aan. Om haar te plezieren stak ik
één partje in mijn mond. Het smaakte fris, zo fris als zij die het mij aanbood.
Ik kon mijn nieuwsgierigheid niet bedwingen en vroeg:
Mag ik soms de naam van je parfum weten?
Ze keek mij verbaasd aan en zei, terwijl ze haar handen
afdroogde aan het servet:
Parfum? Welk parfum? Ik draag helemaal nooit parfum.
Op dat moment gaf ik het op, als het op looks aankwam, kon
ik niet aan haar tippen.
Ik wilde Soraya bannen uit mijn gedachten, haar beeld
wegdrukken in een donkere spelonk in een verre uithoek van mijn geest.
In gedachten liep ik voorop met een fakkel door smalle
gangen, terwijl zij volgde en vrolijk commentaar leverde op de schimmelachtige
wanden.
Ik trok de ijzeren deur van een cel voor haar open, zij trad
binnen, met een glimlach, alsof we toneeltje speelden, maar telkens ik de deur
wilde dichtslaan om die te vergrendelen en nooit meer open te maken, verstijfde
ik.
Haar ogen waren te uitnodigend, te zeer vervuld van bijna
kinderlijke vriendelijkheid.
Ik vond haar aardig en ik wist dat ik voortaan met haar zou
optrekken, ook al zou ik naast haar schoonheid geheel en al verbleken.
Esfahan, 23 september
2008, geschreven op de onderste trede van de trap, thuis dat mijn thuis niet is
Lieve, lieve, Hairspray
Queen,
Ik schud en beef over
heel mijn lichaam als ik je moet zeggen dat ze het niet gehaald heeft.
Overreden. Beide benen afgezet. Behandelende arts: Het mag een wonder heten
dat ze niet op slag dood was. Week tussen leven en dood. Longen vol bloed
gelopen. The dark waters have closed in on her. Gedaan. Even met de gedachte
gespeeld om haar te volgen. Uren op haar kamer gezeten. Mijn neus in haar
kussen gedrukt om het laatste beetje van haar lichaamsgeur in me op te nemen en
vast te prenten om nooit te vergeten. Muziekinstallatie braakten nog steeds
opnieuw en opnieuw Rape me en Frances Farmer will have her revenge on
Seattle uit. Twee nummers op repeat gezet vlak voor haar vlucht. Bitter
statement.
Ouders, grootouders,
ooms, tantes, zelfs de buren: collectieve doffe, onverschillige blik. Meest
recente laffe uppercut in mijn maag; oom Shiraz die zegt: Beter zo. Nu maakt
ze de familie tenminste niet meer ten schande. Waarop neef Hassan,
waarschijnlijk om zijn vader te vleien met zijn hardheid, maar spijtig genoeg
maar al te oprecht: Hoeven we haar zelf niet meer te kelen. Kelen, alsof hij
het over een stuk vee had. Klap in zijn gezicht gegeven. Ringen staan nog in
zijn wang. Ik keek zo woest uit mijn ogen, dat niemand durfde reageren. En
Hassan zelf stond daar maar, te geschrokken. Als ze hun plannen hadden
uitgevoerd, waren ze er nog mee weggekomen ook.
Ik ben moe, moe, hondsmoe,
ik zou willen huilen, maar ik geef er niet aan toe, want ik weet dat er anders
geen eind komt aan mijn tranen. Ik ben moe, gefrustreerd, KWAAD, echt, echt razend
kwaad (maar op wie moet ik precies kwaad zijn? Wiens schuld is het
uiteindelijk? De traditie?De overheid? Onze familie zelf? Wat maakt de ene wel vatbaar voor die onzin en
de andere niet? Waarom zijn sommigen van ons zo goed en open, en anderen zo
star en slecht? Geen zin in filosoferen. Zin in niets.
Eergisteren een half
uur bij haar graf gestaan. Als ze het hadden gewaagd, hadden ze haar liefst van
al in niets meer dan een zak in een koude put gegooid. Iedereen weggejaagd,
wilde alleen met haar zijn. Niemand die protesteerde. Olijven begraven aan de
voet van het graf, omdat ze daar zo verzot op was, samen met haar
lievelingspop, Parri (dat trouwens Fee betekent) Excuseer mij als mijn mail
chaotisch overkomt. Ik ben niet in de mood om te mailen. Ik stel je enkel op de
hoogte, ik weet dat je anders gek wordt. En och God, misschien lucht het mij
op. Ergens, een beetje, een klein beetje. IJdele hoop.
Ik heb de moed niet om
Frederik te schrijven. Jij kent hem beter dan ik, zeg jij het hem en pas op
hem. Zeg dat ze het hem nooit zou vergeven als hij omwille van haar gekke
dingen doet.
Ik laat je en ga naar
mijn kamer, luisteren naar het album waar ze kennelijk troost in vond, en mij
afsluiten voor de geluiden, de geuren, de kleuren en vooral de mensen van dit
schizofrene KUTLAND.
Liefde (ook al snap ik
de betekenis van dit woord steeds minder)