Inhoud blog
  • Overlijden Robert De Telder
  • Corona
  • Chronologische schema's - afbeeldingen - vanaf de Grote Vloed tot de Spraakverwarring
  • Joeja
  • De eerste drieduizend jaar, hoofdstuk 1
    Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    KRONOS
    chronologie - archeologie - oudheid
    08-11-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Maar in het eerste jaar van Kores, koning van Perzië…

    2 Kronieken 36:11 Een en twintig jaren was Zedekia oud, als hij koning werd, en regeerde elf jaren te Jeruzalem. 12 En hij deed dat kwaad was in de ogen des HEEREN, zijns Gods; hij verootmoedigde zich niet voor het aangezicht van den profeet Jeremia, sprekende uit den mond des HEEREN. 13 Daartoe werd hij ook afvallig tegen den koning Nebukadnezar, die hem beëdigd had bij God; en verhardde zijn nek, en verstokte zijn hart, dat hij zich niet bekeerde tot den HEERE, den God Israëls. 14 Ook maakten alle oversten der priesteren, en het volk, der overtredingen zeer veel, naar alle gruwelen der heidenen; en zij verontreinigden het huis des HEEREN, dat Hij geheiligd had te Jeruzalem. 15 En de HEERE, de God hunner vaderen, zond tot hen, door de hand Zijner boden, vroeg op zijnde, om die te zenden; want Hij verschoonde Zijn volk en Zijn woning. 16 Maar zij spotten met de boden Gods, en verachtten Zijn woorden; zij verleidden zichzelven tegen Zijn profeten; totdat de grimmigheid des HEEREN tegen Zijn volk opging, dat er geen helen aan was. 17 Want Hij deed tegen hen opkomen den koning der Chaldeeën, die hun jongelingen met het zwaard in het huis huns heiligdoms doodde, en hij verschoonde de jongelingen niet, noch de maagden, de ouden noch de stokouden; Hij gaf hen allen in zijn hand. 18 En alle vaten van het huis Gods, de grote en de kleine, en de schatten van het huis des HEEREN, en de schatten des konings en zijner vorsten, dit alles voerde hij naar Babel. 19 En zij verbrandden het huis Gods, en zij braken den muur van Jeruzalem af, en al de paleizen daarvan verbrandden zij met vuur, verdervende ook alle kostelijke vaten derzelve. 20 En wie overgebleven was van het zwaard, voerde hij weg naar Babel, en zij werden hem en zijn zonen tot knechten, tot het regeren des koninkrijks van Perzië; 21 Opdat het woord des HEEREN vervuld wierd, door den mond van Jeremia, totdat het land aan zijn sabbatten een welgevallen had; het rustte al de dagen der verwoesting, totdat de zeventig jaren vervuld waren.

     

     

    22 Maar in het eerste jaar van Kores, koning van Perzië, opdat volbracht wierd het woord des HEEREN, door den mond van Jeremia, verwekte de HEERE den geest van Kores, koning van Perzië, dat hij een stem liet doorgaan door zijn ganse koninkrijk, zelfs ook in geschrift, zeggende:

    23 Zo zegt Kores, koning van Perzië: De HEERE, de God des hemels, heeft mij alle koninkrijken der aarde gegeven; en Hij heeft mij bevolen Hem een huis te bouwen te Jeruzalem, hetwelk in Juda is; wie is onder ulieden van al Zijn volk? De HEERE, zijn God, zij met hem, en hij trekke op. (Statenvertaling)

     

    Met dit artikel wil ik het eerste jaar van Kores op de tijdsbalk invullen. In het artikel van 31.10.2016 behandelden we het jaartal 586 v. Chr. als het jaartal van de vernietiging van de Tempel. Een vernietiging die we ook in het Bijbelcitaat hierboven van 2 Kronieken 36:19 kunnen lezen. In de vorige aflevering toonden we aan hoe de vernietiging van de Tempel door de hand van de Chaldeeën of Babyloniërs op de tijdsbalk via meerdere navigatiepunten verankerd is. De Bijbelse chronologie verankerd in de historische sabbat- en jubeljaren navigeerden ons op de tijdsbalk naar het jaar 586 v. Chr. en bevestigde de Ptolemeüs-canon als correct zijnde.

     

     

    Het eerste jaar van Kores zondermeer op de tijdsbalk invullen is geen eenvoudige opdracht. De figuur Kores, Kuros of Cyrus de Grote is nochtans vanuit de wereldgeschiedenis goed bekend en gedocumenteerd. De oudheid-historicus Herodotos bijvoorbeeld geeft heel wat informatie over zijn leven zoals afstamming, carrière en dood. Zijn eerste jaar als koning van de Perzen is dan 559 v. Chr. Maar in dat jaar was Babylon nog niet door de Meden en Perzen veroverd en waren de Joden nog in hun zeventigjarige Babylonische ballingschap. Het jaar 559 v. Chr. is aldus uitgesloten indien we bij het geciteerde Bijbelgedeelte van 2 Kronieken 36:21 blijven. De sleutel tot het berekenen van het Bijbelse eerste jaar van Kores is het verankeren op de tijdsbalk van het begin en het einde van de zeventig jaar ballingschap zoals door de profeet Jeremia voorspelt. Er zijn in totaal drie wegvoeringen in Babylonische ballingschap geweest. De eerste geschiedde in het vierde regeringsjaar van koning Jojakim van Juda , de zoon van Josia, in 605 v. Chr.

    Jeremia 25:1 Het woord, dat tot Jeremia geschied is over het ganse volk van Juda, in het vierde jaar van Jojakim, zoon van Josia, koning van Juda (dit was het eerste jaar van Nebukadnezar, koning van Babel); 2 Hetwelk de profeet Jeremia gesproken heeft tot het ganse volk van Juda, en tot al de inwoners van Jeruzalem, zeggende: 3 Van het dertiende jaar van Josia, den zoon van Amon, den koning van Juda, tot op dezen dag toe (dit is het drie en twintigste jaar) is het woord des HEEREN tot mij geschied; en ik heb tot ulieden gesproken, vroeg op zijnde en sprekende, maar gij hebt niet gehoord.

     

    De tweede wegvoering geschiedde op het einde van de drie maanden regeerperiode van koning Jojachin in 597 v. Chr. zijnde het achtste regeringsjaar van Nebukadnezar (zie het artikel van 31.10.2016 op dit blog). De derde en laatste wegvoering geschiedde in 586 v. Chr. wanneer ook de Tempel te Jeruzalem vernietigd werd.

    Wanneer we alle chronologische informatie aangaande Nebukadnezar op de tijdsbalk aanbrengen blijkt diens eerste regeringsjaar 605 v. Chr. geweest te zijn. Dit jaartal zit bovendien op de tijdsbalk verankerd via twee genoteerde zonsverduisteringen. De eerste zonsverduistering vond plaats op 22 april 621 v. Chr. in het vijfde jaar van Nabopolassar, de vader van Nebukadnezar. Zijn sterfjaar is aldus 605 v. Chr. De tweede zonsverduistering is die van 4 juli 568 v. Chr., in het zevenendertigste regeringsjaar van Nebukadnezar. Opnieuw wordt het jaar 605 v. Chr. bevestigd als ankerpunt en navigatiepunt op de tijdsbalk. Dezelfde Babylonische kleitabletten die in het British Museum bewaard worden leren ook dat Nabopolassar, de vader van Nebukadnezar, eenentwintig jaar op de troon zat en stierf op de achtste dag van de maand Ab (augustus), en dat Nebukadnezar daarop naar Babylon terugkeerde, en op de eerste dag van de maand Eloel (september), de troon van Babylon besteeg.

    Jeremia 25:11 En dit ganse land zal worden tot een woestheid, tot een ontzetting; en deze volken zullen den koning van Babel dienen zeventig jaren. 12 Maar het zal geschieden, als de zeventig jaren vervuld zijn, dan zal Ik over den koning van Babel, en over dat volk, spreekt de HEERE, hun ongerechtigheid bezoeken, mitsgaders over het land der Chaldeeën, en zal dat stellen tot eeuwige verwoestingen. 13 En Ik zal over dat land brengen al Mijn woorden, die Ik daarover gesproken heb; al wat in dit boek geschreven is, wat Jeremia geprofeteerd heeft over al deze volken. (Statenvertaling)

     

    De periode van de zeventigjarige ballingschap zoals door de profeet Jeremia voorzegd vangt aldus aan in het jaar 605 v. Chr. om te eindigen in 535 v. Chr.

    Volgens Flavius Josephus is het eerste jaar van Kores gelijk aan het zeventigste Babylonische ballingsjaar:

    Flavius Josephus, Antiquities, Book XI, i.

    1. IN the first year of the reign of Cyrus which was the seventieth from the day that our people were removed out of their own land into Babylon, God commiserated the captivity and calamity of these poor people, according as he had foretold to them by Jeremiah the prophet, before the destruction of the city, that after they had served Nebuchadnezzar and his posterity, and after they had undergone that servitude seventy years, he would restore them again to the land of their fathers, and they should build their temple, and enjoy their ancient prosperity. And these things God did afford them; for he stirred up the mind of Cyrus, and made him write this throughout all Asia: "Thus saith Cyrus the king: Since God Almighty hath appointed me to be king of the habitable earth, I believe that he is that God which the nation of the Israelites worship; for indeed he foretold my name by the prophets, and that I should build him a house at Jerusalem, in the country of Judea."

     

    Het eerste jaar van Kores is aldus op de tijdsbalk te plaatsen in 535 v. Chr. De val van Babylon was dan al sinds oktober 539 v. Chr. vier jaar geschiedenis. Dit sluit nochtans aan bij het Bijbelboek Daniël waar de profeet Daniël bij de verovering van Babylon door de Meden en de Perzen, in het eerste jaar van Darius de Mediër, het Bijbelboek Jeremia bestudeert naar de geprofeteerde duur van de ballingschap.

    Daniël 9:1 In het eerste jaar van Darius, de zoon van Ahasveros, uit het geslacht der Meden, die koning geworden was over het koninkrijk der Chaldeeën – 2 in het eerste jaar van zijn koningschap lette ik, Daniël, in de boeken op het getal van de jaren, waarover het woord des HEREN tot de profeet Jeremia gekomen was, dat Hij over de puinhopen van Jeruzalem zeventig jaar zou doen verlopen.

    (NBG Vertaling 1951)

     

    Duidelijk had de Mediër Darius, de zoon van Ahasveros, het koningschap vanaf de verovering van Babylon in 539 v. Chr. tot 535 v. Chr. waarna Kores de leiding overnam. In het eerste jaar van Darius de Mediër zijnde oktober539/september538 v. Chr. onderzocht Daniël nogmaals de profetie van Jeremia wetende dat er intussen zevenenzestig jaar verlopen waren sinds zijn wegvoering als knaap in 605 v. Chr. Het einde van de zeventigjarige ballingschap was nabij gekomen.

    Darius de Mediër als koning over Babylon tussen 539 v. Chr. en 535 v. Chr. kennen we alleen vanuit de Bijbel en van uit de geschriften van Flavius Josephus. Andere historische bronnen zwijgen over hem. In mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 385-393, ga ik uitvoerig op Darius de Mediër in. Zo ook over de zeventig jaarweken van de profeet Daniël en het jaar van hun aanvang. Zie TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 395-399.

    Dat er tot op heden geen andere bronnen over Darius de Mediër beschikbaar zijn neemt de historiciteit van Darius de Mediër niet weg. Integendeel, de Bijbel is een historisch Boek. Uiteraard draait het Boek vanaf Genesis tot Openbaring, om de boodschap van de komst van de Verlosser Jezus Christus die op Zijn tijd alles herstellen zal, maar dit alles wordt vanaf Genesis in een verifieerbaar historisch kader gebracht, met in het Bijbelboek Openbaring toekomstige vooraf geschreven geschiedenis, die ook chronologisch gebracht wordt. De Bijbel alleen maar een godsdienstig boek noemen (zonder historische waarde) doet onrecht aan het Boek en de Auteur die de schrijvers geïnspireerd heeft.

    Volgens Flavius Josephus was Darius de Mediër een bloedverwant van Cyrus of Kores en hebben zij samen Babylon ten val gebracht:

    Flavius Josephus, Antiquities, Book X, xi.

    4. When Daniel had told the king that the writing upon the wall signified these events, Baltasar was in great sorrow and affliction, as was to be expected, when the interpretation was so heavy upon him. However, he did not refuse what he had promised Daniel, although he were become a foreteller of misfortunes to him, but bestowed it all upon him; as reasoning thus, that what he was to reward was peculiar to himself, and to fate, and did not belong to the prophet, but that it was the part of a good and a just man to give what he had promised, although the events were of a melancholy nature. Accordingly, the king determined so to do. Now, after a little while, both himself and the city were taken by Cyrus, the king of Persia, who fought against him; for it was Baltasar, under whom Babylon was taken, when he had reigned seventeen years. And this is the end of the posterity of king Nebuchadnezzar, as history informs us; but when Babylon was taken by Darius, and when he, with his kinsman Cyrus, had put an end to the dominion of the Babylonians, he was sixty-two years old. He was the son of Astyages, and had another name among the Greeks. Moreover, he took Daniel the prophet, and carried him with him into Media, and honored him very greatly, and kept him with him; for he was one of the three presidents whom he set over his three hundred and sixty provinces, for into so many did Darius part them.

     

    De Pers Kores was 140 jaar eerder door de profeet Jesaja bij naam voorspeld geworden en als degene die de Israëlieten zou doen terugkeren naar hun thuisland.

    Jesaja 45:1 Alzo zegt de HEERE tot Zijn gezalfde, tot Kores, wiens rechterhand Ik vat, om de volken voor zijn aangezicht neder te werpen; en Ik zal de lendenen der koningen ontbinden, om voor zijn aangezicht de deuren te openen, en de poorten zullen niet gesloten worden: 2 Ik zal voor uw aangezicht gaan, en Ik zal de kromme wegen recht maken; de koperen deuren zal Ik verbreken, en de ijzeren grendelen zal Ik in stukken slaan. 3 En Ik zal u geven de schatten, die in de duisternissen zijn, en de verborgene rijkdommen; opdat gij moogt weten, dat Ik de HEERE ben, Die u bij uw naam roept, de God van Israël; 4 Om Jakobs, Mijns knechts wil, en Israëls, Mijns uitverkorenen; ja, Ik riep u bij uw naam, Ik noemde u toe, hoewel gij Mij niet kendet. 5 Ik ben de HEERE, en niemand meer, buiten Mij is er geen God; Ik zal u gorden, hoewel gij Mij niet kent. 6 Opdat men wete, van den opgang der zon en van den ondergang, dat er buiten Mij niets is, Ik ben de HEERE, en niemand meer. 7 Ik formeer het licht, en schep de duisternis; Ik maak den vrede en schep het kwaad, Ik, de HEERE, doe al deze dingen. 8 Drupt, gij hemelen! van boven af, en dat de wolken vloeien van gerechtigheid; en de aarde opene zich, en dat allerlei heil uitwasse, en gerechtigheid te zamen uitspruiten; Ik, de HEERE, heb ze geschapen. 9 Wee dien, die met zijn Formeerder twist, gelijk een potscherf met aarden potscherven! Zal ook het leem tot zijn formeerder zeggen: Wat maakt gij? of zal uw werk zeggen: Hij heeft geen handen? 10 Wee dien, die tot den vader zegt: Wat genereert gij? en tot de vrouw: Wat baart gij? 11 Alzo zegt de HEERE, de Heilige Israëls, en deszelfs Formeerder: Zij hebben Mij van toekomende dingen gevraagd; van Mijn kinderen, zoudt gij Mij van het werk Mijner handen bevel geven? 12 Ik heb de aarde gemaakt, en Ik heb den mens daarop geschapen; Ik ben het! Mijn handen hebben de hemelen uitgebreid, en Ik heb al hun heir bevel gegeven. 13 Ik heb hem verwekt in gerechtigheid, en al zijn wegen zal Ik recht maken; hij zal Mijn stad bouwen, en hij zal Mijn gevangenen loslaten, niet voor prijs, noch voor geschenk, zegt de HEERE der heirscharen. En zo verder tot en met vers 25…. (Statenvertaling)

     

    Dat de profeet Jesaja deze profetie had uitgesproken en neergeschreven in 726 v. Chr., honderdveertig jaar voor de feiten, weten we van Flavius Josephus.

    Flavius Josephus, Antiquities, Book XI, i.

    2. This was known to Cyrus by his reading the book which Isaiah left behind him of his prophecies; for this prophet said that God had spoken thus to him in a secret vision: "My will is, that Cyrus, whom I have appointed to be king over many and great nations, send back my people to their own land, and build my temple." This was foretold by Isaiah one hundred and forty years before the temple was demolished. Accordingly, when Cyrus read this, and admired the Divine power, an earnest desire and ambition seized upon him to fulfill what was so written; so he called for the most eminent Jews that were in Babylon, and said to them, that he gave them leave to go back to their own country, and to rebuild their city Jerusalem, and the temple of God, for that he would be their assistant, and that he would write to the rulers and governors that were in the neighborhood of their country of Judea, that they should contribute to them gold and silver for the building of the temple, and besides that, beasts for their sacrifices. (naar het Engels vertaald door William Whiston, zie link: http://sacred-texts.com/jud/josephus/ant-10.htm)

     

    Het jaar 726 v. Chr. zag in het tienstammenrijk koning Hosea in het twaalfde regeringsjaar van Achaz van Juda, zich losmaken van het Assyrische juk,. Zie TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 289-295.

     

     

    Verder merk ik op dat er voor Flavius Josephus in de eerste eeuw van de christelijke tijdrekening, maar één profeet Jesaja geweest was die 66 hoofdstukken van zijn gelijknamige Boek heeft doorgegeven.

    Josephus schrijft dat men Kores de profetie van de profeet Jesaja heeft laten lezen en deze zo onder de indruk van de profetie was dat hij de Joden beval voor de HEERE God van Israël een Huis te Jeruzalem te bouwen, en aldus de profetie van Jesaja van honderdveertig jaar eerder, te vervullen.

    Het eerste jaar van Kores is hiermee op de tijdsbalk verankerd met het jaar april535/maart534 v. Chr.

    2 Kronieken 36:22 Maar in het eerste jaar van Kores, koning van Perzië, opdat volbracht wierd het woord des HEEREN, door den mond van Jeremia, verwekte de HEERE den geest van Kores, koning van Perzië, dat hij een stem liet doorgaan door zijn ganse koninkrijk, zelfs ook in geschrift, zeggende:

    23 Zo zegt Kores, koning van Perzië: De HEERE, de God des hemels, heeft mij alle koninkrijken der aarde gegeven; en Hij heeft mij bevolen Hem een huis te bouwen te Jeruzalem, hetwelk in Juda is; wie is onder ulieden van al Zijn volk? De HEERE, zijn God, zij met hem, en hij trekke op. (Statenvertaling)

     

    De herbouw van de Tempel te Jeruzalem zou met onderbrekingen pas in het zesde regeringsjaar van Darius I, de zoon van Hystaspes, op de derde dag van de maand Adar (februari/maart) afgewerkt zijn.

    Ezra 6:15 En dit huis werd volbracht op den derden dag der maand Adar; datzelve was het zesde jaar van het koninkrijk van den koning Darius.(Statenvertaling)

     

     

    Het zesde regeringsjaar van Darius I was een sabbatjaar en is aldus een navigatiepunt op onze reis door de tijd. William Whiston verwees naar dit sabbatjaar in zijn ‘dissertation V’ als een van de tien historische links die zijn ketting in de tijd terug, van sabbat- en jubeljaren bevestigd.

    Haggai 1:1 In het tweede jaar van den koning Darius, in de zesde (augustus/september) maand, op den eersten dag der maand, geschiedde het woord des HEEREN, door den dienst van Haggai, den profeet, tot Zerubbabel, den zoon van Sealthiël, den vorst van Juda, en tot Josua, den zoon van Jozadak, den hogepriester, zeggende: 2 Alzo spreekt de HEERE der heirscharen zeggende: Dit volk zegt: De tijd is niet gekomen, de tijd, dat des HEEREN huis gebouwd worde. … (Statenvertaling)

     

    De profeet Haggai begon zijn bediening in het tweede regeringsjaar van Darius de Grote, een jaar dat niet toevallig een sabbatjaar was. Het werk aan de nieuwe Tempel te Jeruzalem had al geruime tijd stil gelegen. In die tijd was ook de beloofde zegen over het jubeljaar uitgebleven. Het tweede hoofdstuk van Haggai maakt dit duidelijk in de verzen 15 tot 19.

    Haggai 2:15 Toen antwoordde Haggai, en zeide: Alzo is dit volk, en alzo is deze natie voor Mijn aangezicht, spreekt de HEERE, en alzo is al het werk hunner handen; en wat zij daar offeren, dat is onrein. 16 En nu, stelt er toch ulieder hart op, van dezen dag af en opwaarts, eer er steen op steen gelegd werd aan den tempel des HEEREN; 17 Eer die dingen geschiedden, kwam iemand tot den koren hoop van twintig maten, zo waren er maar tien; komende tot den wijnbak, om vijftig maten van de pers te scheppen, zo waren er maar twintig. 18 Ik sloeg ulieden met brandkoren, met honigdauw en met hagel, al het werk uwer handen; en gij keerdet u niet tot Mij, spreekt de HEERE. 19 Stelt er toch uw hart op, van dezen dag af en opwaarts; van den vier en twintigsten dag der negende maand (november/december) af, van den dag af, als het fondament aan den tempel des HEEREN is gelegd geworden, stelt er uw hart op.

     

    Maar dan lezen we in vers 19 dat van die dag af en opwaarts er zegen over het sabbatjaar zou zijn. De HEERE God had namelijk in zijn woord de belofte gegeven dat het zesde jaar in de sabbatjaarcyclus een dubbele zegening over het land zou geven zodat het sabbatjaar waarin niet gezaaid mocht worden, overbrugd kon worden.

    Het herkennen van het sabbatjaar van april520/maart519 v. Chr. bevestigd de verankering van het tweede regeringsjaar van Darius I. De Ptolemeüs-canon met haar Perzische periode van koningen die over Babylon heersten wordt hier ook opnieuw bevestigd historisch correct te zijn. Hierna de regeringsjaren van de Perzische heersers volgens de canon:

    Kyros                                                        05.01.538–02.01.529

    Kambysos                                                 03.01.529-31.12.522

    Dareios I                                                01.01.521-22.12.486 v. Chr.

     

    Naar het einde toe van de regeerperiode van Kambyses was er een periode van anarchie in het Perzische Rijk waarbij een zekere ‘Smerdis de Magiër’ zich uitgaf als de vermeende zoon van Cyrus. De oudheid-historicus Herodotos brengt deze geschiedenis in detail. Zie link: http://www.sacred-texts.com/cla/hh/hh3060.htm

     

    Aan de hand van het sabbatjaar kunnen we met zekerheid het tweede jaar van Darius als ankerjaar op de tijdsbalk aanbrengen en de overige regeringsjaren invullen.

    In het zesde regeringsjaar van Darius was de nieuwe Tempel te Jeruzalem gebouwd (Ezra 6:1-22).

    Ezra 6:15 En dit huis werd volbracht op den derden dag der maand Adar; datzelve was het zesde jaar van het koninkrijk van den koning Darius.

     

    Het zesde regeringsjaar van Darius I is maart516/april515 v. Chr. De maand Adar staat voor februari/maart van de westerse maandtelling. Dit betekent dat de Tempel klaar was in februari van het jaar 515 v. Chr. of zeventig jaar en zeven maanden na de vernietiging van de Tempel van Salomo in de vijfde maand Ab van 586 v. Chr.

     

    Sinds het edict van Kores in 535 v. Chr. waren er twintig jaar verlopen. Dit betekende ook een eerste uitstel van twintig jaar wat de vervulling betreft van de aanvang van de belofte van de tijdschijf van zeventig jaarweken of 490 jaar die er zit tussen het herstel van Jeruzalem en de beloofde komst van de Messias. Met een volgende aflevering gaan we hier dieper op in.

     

    Wordt vervolgd…

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

     

    Recente publicaties van Robert De Telder

     

    EXODUS, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/102331

     

    De Zonaanbidder, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/87999

     

     

    TIJD en TIJDEN, 2015, Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

    De Assyriologie herzien, 2012, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/76234

     

    De Tweede Wereldoorlog door de ogen van een neutrale Belg, 2007, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/69343

    08-11-2016 om 10:36 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    31-10-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het jaartal van de vernietiging van de Tempel van Salomo door de Babyloniërs.

    Het Bijbelboek 2 Koningen sluit af met hoofdstuk 25 en de geschiedenis van de val van Jeruzalem gevolgd door de vernietiging van de eerste Tempel door de hand van de Babyloniërs. Het doel van het artikel is het jaartal van deze gebeurtenis op de tijdsbalk van de westerse jaartelling te verankeren. Wanneer men onderzoek naar dit jaartal voert komen twee gehanteerde jaartallen naar voren: 587 of 586 v. Chr. Over de (Joodse) maand en de dag wordt niet van mening verschild, tenzij dan over kleine details die ook in dit artikel aan bod zullen komen.

     

     

    Hierna eerst het betreffende Bijbelgedeelte:

    2 Koningen 25:1 En het geschiedde in het negende jaar zijner regering, in de tiende maand, op den tienden der maand, dat Nebukadnezar, de koning van Babel, kwam tegen Jeruzalem, hij en zijn ganse heir, en legerde zich tegen haar; en zij bouwden tegen haar sterkten rondom. 2 Zo kwam de stad in belegering, tot in het elfde jaar van den koning Zedekia. 3 Op den negenden der vierde maand, als de honger in de stad sterk werd, en het volk des lands geen brood had, 4 Toen werd de stad doorgebroken, en al de krijgslieden vloden des nachts door den weg der poort, tussen de twee muren, die aan des konings hof waren (de Chaldeeën nu waren tegen de stad rondom), en de koning trok door den weg des vlakken velds. 5 Doch het heir der Chaldeeën jaagde den koning na, en zij achterhaalden hem in de vlakke velden van Jericho, en al zijn heir werd van bij hem verstrooid. 6 Zij dan grepen den koning, en voerden hem opwaarts tot den koning van Babel, naar Ribla; en zij spraken een oordeel tegen hem.

     

     

    7 En zij slachtten de zonen van Zedekia voor zijn ogen, en men verblindde Zedekia 's ogen, en zij bonden hem met twee koperen ketenen, en voerden hem naar Babel. 8 Daarna in de vijfde maand, op den zevenden der maand (dit was het negentiende jaar van Nebukadnezar, den koning van Babel) kwam Nebuzaradan, de overste der trawanten, de knecht des konings van Babel, te Jeruzalem.

     

     

    9 En hij verbrandde het huis des HEEREN, en het huis des konings, mitsgaders alle huizen van Jeruzalem; en alle huizen der groten verbrandde hij met vuur. 10 En het ganse heir de Chaldeeën, dat met den overste der trawanten was, brak de muren van Jeruzalem rondom af. 11 Het overige nu des volks, die in de stad overgelaten waren, en de afvalligen, die tot den koning van Babel gevallen waren, en het overige der menigte, voerde Nebuzaradan, de overste der trawanten, gevankelijk weg. 12 Maar van de armsten des lands liet de overste der trawanten enigen overig tot wijngaardeniers en tot akkerlieden. 13 Verder braken de Chaldeeën de koperen pilaren, die in het huis des HEEREN waren, en de stellingen, en de koperen zee, die in het huis des HEEREN was; en zij voerden het koper daarvan naar Babel. 14 Zij namen ook de potten, en de schoffelen, en de gaffelen, en de rookschalen, en al de koperen vaten, daar men den dienst mede deed. 15 En de overste der trawanten nam weg de wierookvaten en de sprengbekkens, wat geheel goud en wat geheel zilver was. 16 De twee pilaren, de ene zee, en de stellingen, die Salomo voor het huis des HEEREN gemaakt had; het koper van al deze vaten was zonder gewicht. 17 De hoogte van een pilaar was achttien ellen, en het kapiteel daarop was koper; en de hoogte des kapiteels was drie ellen; en het net, en de granaatappelen op het kapiteel rondom, waren alle van koper; en dezen gelijk had de andere pilaar, met het net. 18 Ook nam de overste der trawanten Seraja, den hoofdpriester, en Zefanja, den tweeden priester, en de drie dorpelbewaarders. 19 En uit de stad nam hij een hoveling, die over de krijgslieden gesteld was, en vijf mannen uit degenen, die des konings aangezicht zagen, die in de stad gevonden werden, mitsgaders den oversten schrijver des heirs, die het volk des lands ten oorlog opschreef, en zestig mannen van het volk des lands, die in de stad gevonden werden. 20 Als Nebuzaradan, de overste der trawanten, dezen genomen had, zo bracht hij hen tot den koning van Babel, naar Ribla. 21 En de koning van Babel sloeg hen, en doodde hen te Ribla, in het land van Hamath. Alzo werd Juda uit zijn land gevankelijk weggevoerd. 22 Maar aangaande het volk, dat in het land van Juda overgebleven was, dat Nebukadnezar, de koning van Babel, had laten overblijven, daarover stelde hij Gedalia, den zoon van Ahikam, den zoon van Safan. 23 Toen nu al de oversten der heiren, zij en hun mannen, hoorden, dat de koning van Babel Gedalia tot overste gesteld had, kwamen zij tot Gedalia naar Mizpa; namelijk, Ismaël, de zoon van Nethanja, en Johanan, de zoon van Kareah, en Seraja, de zoon van Tanhumeth, de Netofathiet, en Jaazanja, de zoon van den Maachathiet, zij en hun mannen. 24 En Gedalia zwoer hun en hun mannen, en zeide tot hen: Vreest niet van te zijn knechten der Chaldeeën, blijft in het land, en dient den koning van Babel, zo zal het u wel gaan. 25 Maar het geschiedde in de zevende maand, dat Ismaël, de zoon van Nethanja, den zoon van Elisama, van koninklijk zaad, kwam, en tien mannen met hem; en zij sloegen Gedalia, dat hij stierf; mitsgaders de Joden en de Chaldeeën, die met hem te Mizpa waren. 26 Toen maakte zich al het volk op, van de minste tot den meeste, en de oversten der heiren, en kwamen in Egypte; want zij vreesden voor de Chaldeeën. 27 Het geschiedde daarna in het zeven en dertigste jaar der wegvoering van Jojachin, den koning van Juda, in de twaalfde maand, op den zeven en twintigsten der maand, dat Evilmerodach, de koning van Babel, in het jaar, als hij koning werd, het hoofd van Jojachin, den koning van Juda, uit het gevangenhuis, verhief. 28 En hij sprak vriendelijk met hem, en stelde zijn stoel boven den stoel der koningen, die bij hem te Babel waren. 29 En hij veranderde de klederen zijner gevangenis, en hij at geduriglijk brood voor zijn aangezicht, al de dagen zijns levens. 30 En aangaande zijn tering, een gedurige tering werd hem van den koning gegeven, elk dagelijks bestemde deel op zijn dag, al de dagen zijns levens. (Statenvertaling)

     

    De vermelde vijfde maand is uiteraard de vijfde maand van de Joodse maandtelling Ab die op juli/augustus van de westerse kalender aansluit. Op de zevende dag van de maand Ab werd het Huis des HEEREN door de Babyloniërs verbrand. De profeet Jeremia in 52:4 heeft hier afwijkend de tiende dag staan in plaats van de zevende dag zoals de kroniekschrijver van 2 Koningen het neerpende. Eén van mijn Bijbelleraars Dr. E. W. Büllinger merkt in zijn commentaar op dat het vuur op de zevende dag werd aangestoken en de tiende dag de vernietiging van de Tempel betekende.

    De profeet Jeremia heeft nog een schijnbare afwijking in de geschiedenis die we nu behandelen.

    Jeremia 52:28 Dit is het volk, dat Nebukadrezar gevankelijk heeft weggevoerd; in het zevende jaar, drie duizend drie en twintig Joden; 29 In het achttiende jaar van Nebukadrezar, voerde hij gevankelijk weg achthonderd twee en dertig zielen uit Jeruzalem; 30 In het drie en twintigste jaar van Nebukadrezar voerde Nebuzaradan, de overste der trawanten, gevankelijk weg van de Joden zevenhonderd vijf en veertig zielen. Alle zielen zijn vier duizend en zeshonderd…. (Statenvertaling)

     

    Jeremia verwijst naar het achttiende jaar van Nebukadnezar in plaats van naar het negentiende jaar zoals de kroniekschrijver van 2 Koningen het doorgaf. De Seder Olam merkt hier echter logisch op dat het achttiende jaar van Nebukadnezar teruggaat tot zijn onderwerping van de koning van Juda Jojachin. De Seder Olam geeft verder nog commentaar betreffende het eerder vermelde verschil tussen de zevende en de tiende dag. Op de zevende, achtste en negende dag werd de tempel door de Babyloniërs geplunderd. Op de avond van de negende dag werd de Tempel in brand gestoken. Het Jodendom herdenkt tot op vandaag ieder jaar opnieuw de vernietiging van de tempel op de negende dag van de maand Ab. Volgend jaar in 2017 zal dit herdacht worden met zonsondergang 31 juli en in 2018, het jaar van hun zeventigjarig jubileum als staat sinds 1948, valt deze dag op 21 juli.

     

     

    Op de bijgevoegde tijdsbalk heb ik het negentiende regeringsjaar van Nebukadnezar van het voorjaar van 586 v. Chr. tot het voorjaar van 585 v. Chr. aangebracht. Tot aan de verwijdering van de tien stammen uit Israël door de Assyriërs, verwijzen de regeertijden van de koningen van Juda en Israël altijd naar elkaar. Daarna merken we dat de regeerperiode van de laatste koningen van Juda aan de regeerperiode van Nebukadnezar en zijn opvolger gelinkt worden. Dit betekent dat de Bijbelse Kroniekschrijver de jaartallen van de Babylonische en ook later de Perzische heersers als betrouwbaar achtte. Dit is een belangrijke observatie wanneer we bedenken dat geen enkele koning van Israël of Juda ooit met een jaartal van een Assyrische koning werd verbonden. De Assyrische koningslijst en haar verankering op de tijdsbalk is bij nader onderzoek dan ook als één grote puinhoop te beschrijven, co-regentschappen en het deleten van ongewenste koningsnamen was schering en inslag. Nochtans worden meestal sinds Thiele de koningen van Israël en Juda met de Assyrische koningslijst op de tijdsbalk verankerd.

    De regeerperioden van de Babylonische en Perzische koningen zijn bewaard gebleven in de Ptolemeüs-canon. In mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, heb ik een appendix aan de Ptolemeüs-canon geweid en deze als betrouwbaar bevonden. Samen met de chronologische ketting van sabbat- en jubeljaren en de zeventig jaarweken van de profeet Daniël past de Ptolemeüs-canon in de overbrugging van het Oude naar het Nieuwe Testament.

    In mijn studie TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 312-320, geef ik verder meerdere ankerpunten op waarmee de regeerperiode van de Babylonische koning Nebukadnezar en zijn opvolger Ewil Merodach of Amel-Marduk op de tijdsbalk verankerd zijn, en de link naar de Judese jaartelling.

    Hierna vooreerst de jaartallen van de koningen Babylon volgens de Ptolemeüs-canon vanaf Nabonassar:       Voor Christus:

    Babylonische koningen:                          27.02.747–04.01.538

    Nabonassar (Nabonassáros):                  27.02.747–22.02.733

    Nabu-nadin-zeri (Nadíos):                      23.02.733–21.02.731

    Nabu-mukin-zeri en Pulu                       22.02.731–20.02.726

    Ululai (Iloulaíos):                                    21.02.726–19.02.721

    Marduk-apla-iddina II                             20.02.721–16.02.709

    Sargon II (?) (Arkeanós)                         17.02.709–14.02.704

    geen koningen                                          15.02.704-14.02.702

    Bel-ibni (Bilíbos):                                    15.02.702–13.02.699

    Ashur-nadin-shumi                                 14.02.699–12.02.693

    Nergal-ushezib (Rhegebélos):                13.02.693-11.02.692

    Mushezib-Marduk                                   12.02.692–10.02.688

    geen koningen                                          11.02.688-08.02.680

    Esarhaddon (Asaradínos):                       08.02.680–05.02.667

    Shamash-shum-ukin                               06.06.667–31.01.647

    Kandalanu (Kinêladános):                       01.02.647–26.01.625

    Nabopolassar (Nabopolassáros):            27.01.625–20.01.604

    Nebuchadnezar II                             21.01.604–10.01.561

    Amel-Marduk (Illoaroudámos):   11.01.561–09.01.559

    Neriglissar (Nêrigasolassáros):               10.01.559–08.01.555

    Nabonidus (Nabonadíos):                       09.01.555–04.01.538

     

    Van het eerder geciteerde Bijbelboek 2 Koningen 25 heb ik het volledige hoofdstuk bij de inleiding van dit artikel geciteerd ter aantoning van de linken die er zijn tussen de regeerperiode van Jojachin en Zedekia en die van Nebukadnezar en diens opvolger Evilmerodach. Van groot belang voor de berekening van het jaartal van de vernietiging van de Tempel in 586 v. Chr. is het hierna volgende citaat:

    2 Koningen 25:27 Het geschiedde daarna in het zeven en dertigste jaar der wegvoering van Jojachin, den koning van Juda, in de twaalfde maand, op den zeven en twintigsten der maand, dat Evilmerodach, de koning van Babel, in het jaar, als hij koning werd, het hoofd van Jojachin, den koning van Juda, uit het gevangenhuis, verhief. (Statenvertaling)

     

     

    De zevenendertig jaar eerder weggevoerde koning Jojachin naar Babylon werd bij de dood van Nebukadnezar door diens zoon en opvolger Evilmerodach uit zijn gevangenis verlost. Dit jaar blijkt bovendien een jubeljaar geweest te zijn, het achttiende jubeljaar sinds de instelling ervan. Volgens de Ptolemeüs-canon begon Evilmerodach zijn regeerperiode op 11.01.561 v. Chr. Jojachin werd volgens 2 Koningen 25:27 uit zijn gevangenis verlost in de twaalfde maand of februari/maart volgens de westerse maandtelling. Het achttiende jubeljaar had een aanvang genomen in oktober 562 v. Chr. Het jubeljaar van okt562/sep561 v. Chr. is een ankerjaar waar we de overige historische gebeurtenissen met verankeren. Het jubeljaar van okt562/sep561 v.Chr. is bekomen volgens de wijze van het rekenen van de sabbat- en jubeljaren volgens William Whiston. Het feit dat de vrijlating van Jojachin door de nieuwe koning van Babylon Evil Merodach in een Jubeljaar geschiedde is heel opmerkelijk. De vrijlating van Jojachin was een vingerwijzing Gods voor het volk van Israël in Babylonische ballingschap. Zij waren namelijk in ballingschap als straf voor het niet houden van de sabbat- en jubeljaren in het verleden.

     

    De conclusie moet zijn dat de correctheid van de Ptolemeüs-canon door de jubeljaartelling van William Whiston bevestigd wordt en vice versa. Vanaf het zevenendertigste jaar van de gevangenschap van Jojachin rekenen we terug tot het achtste regeringsjaar van Nebukadnezar voor het begin van de ballingschap van Jojachin.

    2 Koningen 24:8 Jojachin was achttien jaren oud, toen hij koning werd, en regeerde drie maanden te Jeruzalem; en de naam zijner moeder was Nehusta, een dochter van Elnathan, van Jeruzalem. 9 En hij deed dat kwaad was in de ogen des HEEREN, naar alles, wat zijn vader gedaan had. 10 Te dier tijd togen de knechten van Nebukadnezar, den koning van Babel, naar Jeruzalem; en de stad werd belegerd. 11 Zelfs kwam Nebukadnezar, de koning van Babel, tegen de stad, als zijn knechten die belegerden. 12 Toen ging Jojachin, de koning van Juda, uit tot den koning van Babel, hij, en zijn moeder, en zijn knechten, en zijn vorsten, en zijn hovelingen; en de koning van Babel nam hem gevangen in het achtste jaar zijner regering. 13 En hij bracht van daar uit al de schatten van het huis des HEEREN, en de schatten van het huis des konings; en hij hieuw alle gouden vaten af, die Salomo, de koning van Israël, in den tempel des HEEREN gemaakt had, gelijk als de HEERE gesproken had. 14 En hij voerde gans Jeruzalem weg, mitsgaders al de vorsten, en alle strijdbare helden, tien duizend gevangen, en alle timmerlieden en smeden; niemand werd overgelaten, dan het arme volk des lands. 15 Zo voerde hij Jojachin weg naar Babel, mitsgaders des konings moeder, en des konings vrouwen, en zijn hovelingen; daartoe de machtigen des lands bracht hij gevankelijk van Jeruzalem naar Babel; 16 En alle kloeke mannen tot zeven duizend, en timmerlieden en smeden tot een duizend, en alle helden, die ten oorlog geoefend waren; dezen bracht de koning van Babel gevankelijk naar Babel. 17 En de koning van Babel maakte Mattanja, deszelfs oom, koning in plaats van hem, en veranderde zijn naam in Zedekia. 18 Zedekia was een en twintig jaren oud, als hij koning werd, en hij regeerde elf jaren te Jeruzalem; en de naam zijner moeder was Hamutal, een dochter van Jeremia, van Libna. 19 En hij deed dat kwaad was in de ogen des HEEREN, naar alles, wat Jojakim gedaan had. 20 Want het geschiedde, om den toorn des HEEREN tegen Jeruzalem en tegen Juda, totdat Hij hen van Zijn aangezicht weggeworpen had. En Zedekia rebelleerde tegen den koning van Babel. (Statenvertaling)

     

    Het achtste regeringsjaar van Nebukadnezar was feb597/mrt596 v. Chr. De wegvoering in ballingschap van Jojachin geschiedde in het voorjaar van 597 v. Chr. De drie maanden dat Jojachin regeerde liepen van ongeveer de helft van december 598 v. Chr. tot de helft van maart 597 v. Chr. waarna zijn oom Mattanja, de broer van zijn vader Jojakim, door Nebukadnezar onder de nieuwe naam Zedekia op de troon te Jeruzalem geplaatst werd. Wanneer we deze chronologische gegevens op de tijdsbalk uittekenen blijkt dat het eerste jaar van Zedekia als een troonsbestijgingsjaar gerekend werd, waarna zijn eerste regeringsjaar in het najaar van 597 v. Chr. aanving.

    Met het achtste jaar van Nebukadnezar verankerd in feb597/mrt596 v. Chr. zit zijn negentiende regeringsjaar op de tijdsbalk verankerd in feb586/mrt585 v. Chr. Dat jaar zag de val van Jeruzalem en de vernietiging van de Tempel in de vijfde maand Ab of juli/augustus.

     

     

    Het jaartal voor de val van Jeruzalem is hiermee chronologisch vastgesteld in het jaar 586 v. Chr.

    Tot slot van dit artikel nog even aandacht voor de gevangenschap van koning Jojachin van Juda in Babylon. We hebben gezien in 2 Koningen 24:8-12 hoe hij na een kortstondige regeerperiode van slechts drie maanden door Nebukadnezar in diens achtste regeringsjaar naar Babylon werd weggevoerd en gevangengezet.

     

     

    Van de gevangenzetting in Babylon en Jojachin ’s onderhoud aldaar heeft de archeologie een bewijsstuk gevonden. Robert Johann Koldewey (1855/1925) was de Duitse archeoloog die tijdens de vorige eeuwwisseling te Babylon de vondst deed. Niet dat de Bijbel bewezen moet worden, maar alleen ter extra onderlijning voeg ik het hierna volgende commentaar toe. In Berlijn in het Pergamon Museum heeft men een bijzonder Babylonisch Spijkerschrifttafeltje ontcijferd. Het document heeft het over een overzicht van leveranties van levensmiddelen zoals onder andere aan de gevangengenomen koning Ja’-u-kin of Jojachin van Juda. De betreffende Babylonische kleitabletten dragen bovendien als jaartal het dertiende regeringsjaar van Nebukadnezar wat de datering mogelijk maakt.

     

    Wie ook deel uitmaakte van de weggevoerden met koning Jojachin was de bekende Mordechai uit het Bijbelboek Esther.

    Esther 2:5 Er was een Joods man op den burg Susan, wiens naam was Mordechai, een zoon van Jaïr, den zoon van Simeï, den zoon van Kis, een man van Jemini; 6 Die weggevoerd was van Jeruzalem met de weggevoerden, die weggevoerd waren met Jechonia, den koning van Juda, denwelken Nebukadnezar, de koning van Babel, had weggevoerd. 7 En hij was het, die opvoedde Hadassa (deze is Esther, de dochter zijns ooms); want zij had geen vader noch moeder; en zij was een jonge dochter, schoon van gedaante, en schoon van aangezicht; en als haar vader en haar moeder stierven, had Mordechai ze zich tot een dochter aangenomen. (Statenvertaling)

     

    In mijn boek ‘Kroniek van het Oude Israël, 1993, hoofdstuk 14’, plaats ik de Bijbelse Perzische koning Ahasveros op de tijdsbalk ten tijde van Nebukadnezar en identificeer hem met Astyages. In mijn studie TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 482/494, ga ik uitvoeriger op de Perzische heersers in met de behandeling van de Behistoen-inscriptie en de identificatie ervan met de koningen van Perzië die de oudheid-historicus Herodotos ons doorgaf en de koningen van Perzië die de Bijbel vermeldt.

     

    Wordt vervolgd…

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

     

    Recente publicaties van Robert De Telder

     

     

    EXODUS, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/102331

     

    De Zonaanbidder, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/87999

     

    TIJD en TIJDEN, 2015, Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

    De Assyriologie herzien, 2012, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/76234

     

    De Tweede Wereldoorlog door de ogen van een neutrale Belg, 2007, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/69343

     

    31-10-2016 om 09:19 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    26-10-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Waar lag de stad Avaris, de Bijbelse stad van Amalek?

    Met onze aflevering van 18.10.2016 brachten we de geschiedenis van de verdrijving van de Hyksos uit Egypte in 1049 v. Chr. en gaven aandacht aan een megacatastrofe die toen Egypte trof. Met onze aflevering van 12.09.2016 brachten we de periode onder de aandacht dat de Hyksos over Egypte heersten. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1473631200&stopdatum=1474236000

    We hebben gezien dat Dr. I. Velikovsky ‘s reconstructie met het identificeren van de Hyksos met de Bijbelse Amalekieten, aan het Bijbels-historische kader recht doet. Zij overrompelden Egypte nadat het Egyptische leger in de Rode Zee vernietigd werd. Ik herhaal voor alle duidelijkheid het relaas over deze ramp zoals door Manetho beschreven en gekopieerd door Flavius Josephus:

    Flavius Josephus Against Apion Bk. I, 14.

    ‘I shall begin with the writings of the Egyptians; not indeed of those that have written in the Egyptian language, which it is impossible for me to do. But Manetho was a man who was by birth an Egyptian, yet had he made himself master of the Greek learning, as is very evident; for he wrote the history of his own country in the Greek tongue, by translating it, as he saith himself, out of their sacred records; he also finds great fault with Herodotus for his ignorance and false relations of Egyptian affairs. Now this Manetho, in the second book of his Egyptian History, writes concerning us in the following manner. I will set down his very words, as if I were to bring the very man himself into a court for a witness:

    "There was a king of ours whose name was Timaus. Under him it came to pass, I know not how, that God was averse to us, and there came, after a surprising manner, men of ignoble birth out of the eastern parts, and had boldness enough to make an expedition into our country, and with ease subdued it by force, yet without our hazarding a battle with them. So when they had gotten those that governed us under their power, they afterwards burnt down our cities, and demolished the temples of the gods, and used all the inhabitants after a most barbarous manner; nay, some they slew, and led their children and their wives into slavery. At length they made one of themselves king, whose name was Salatis; he also lived at Memphis, and made both the upper and lower regions pay tribute, and left garrisons in places that were the most proper for them. He chiefly aimed to secure the eastern parts, as fore-seeing that the Assyrians, who had then the greatest power, would be desirous of that kingdom, and invade them;

     

     

    and as he found in the Saite Nomos, [Sethroite,] a city very proper for this purpose, and which lay upon the Bubastic channel, but with regard to a certain theologic notion was called Avaris, this he rebuilt, and made very strong by the walls he built about it, and by a most numerous garrison of two hundred and forty thousand armed men whom he put into it to keep it. Thither Salatis came in summer time, partly to gather his corn, and pay his soldiers their wages, and partly to exercise his armed men, and thereby to terrify foreigners. When this man had reigned thirteen years, after him reigned another, whose name was Beon, for forty-four years; after him reigned another, called Apachnas, thirty-six years and seven months; after him Apophis reigned sixty-one years, and then Janins fifty years and one month; after all these reigned Assis forty-nine years and two months. And these six were the first rulers among them, who were all along making war with the Egyptians, and were very desirous gradually to destroy them to the very roots. This whole nation was styled HYCSOS, that is, Shepherd-kings: for the first syllable HYC, according to the sacred dialect, denotes a king, as is SOS a shepherd; but this according to the ordinary dialect; and of these is compounded HYCSOS: but some say that these people were Arabians." Now in another copy it is said that this word does not denote Kings, but, on the contrary, denotes Captive Shepherds, and this on account of the particle HYC; for that HYC, with the aspiration, in the Egyptian tongue again denotes Shepherds, and that expressly also; and this to me seems the more probable opinion, and more agreeable to ancient history. [But Manetho goes on]: "These people, whom we have before named kings, and called shepherds also, and their descendants," as he says, "kept possession of Egypt five hundred and eleven years.(Vertaling naar het Engels door William Whiston)

     

    Het onderwerp van onze huidige aflevering is de vraag waar exact Avaris, de door Manetho beschreven versterkte stad van waaruit de Hyksos heel de regio domineerden, gelegen was?

    De orthodoxe Egyptologie wijst tegenwoordig de plaats Tell El Daba in het noordoosten van de Nijldelta aan, als de plaats van het historische Avaris. En ook de bekende revisionistische Egyptoloog David Rohl gaat er van uit dat Tell el Daba de juiste plaats is. Velikovsky echter plaatste Avaris te El Arisj aan de beek van Egypte. Wie heeft gelijk? In onze aflevering van 18.10.2016 citeerden we een gedeelte van het Rhind-papyrus met een historische vermelding van de verdrijving van de Hyksos erop vermeld:

    Jaar 11, tweede maand van het oogstseizoen. Heliopolis werd ingenomen. De eerste maand van het overstromingsseizoen, 23ste dag, de bevelhebber (?) van het leger (?) tegen (?) Tjaru. 25ste dag, het werd vernomen dat Tjaru ingenomen was. Jaar 11, de eerste maand van het overstromingsseizoen, derde dag. Geboorte van Seth, de majesteit van deze god maakte dat zijn stem gehoord werd. Geboorte van Isis, de hemelen regenden.

     

    De marsroute van het leger van Ahmose (blauwe kwastlijn op de bijgevoegde kaart) liep vanaf Thebe naar het noorden, over Memfis naar Heliopolis en vervolgens naar Tjaru wat het einde van de veldtocht betekende met de verdrijving van de Hyksos. De plaats Tjaru lag aan de grens van Egypte, het latere Rhinocolura, nabij het moderne El Arisj.

     

     

    Het commentaar van de orthodoxe Egyptologie betreffende de uitgestippelde marsroute op het Rhind-papyrus is dat Ahmose in zijn veldtocht naar het noorden, Avaris links liet liggen en van Heliopolis direct naar Tjaru oprukte. Het is echter logischer aan te nemen dat Ahmose gewoon uitgevoerd heeft zoals in het papyrus beschreven staat, namelijk met zijn vloot noordwaarts naar Heliopolis, en daarop via het kanaal van het latere Boebastis, richting kust en verder naar Avaris nabij het huidige El Arisj.

     

    Voor Egyptologen is Tell el Daba het Avaris dat daar van onder het zand te tevoorschijn is gekomen. Te Tell el Daba werd namelijk door Oostenrijkse archeologen een stad bloot gelegd die duidelijk in de oudheid door Aziaten bewoond werd. De Egyptoloog David Rohl is zelfs van mening dat de nederzetting die in de aardlaag ‘F’ werd blootgelegd, de hoofdplaats van Gosjen was, het gebied waar de Israëlieten zich ten tijde van Jozef mochten vestigen. Hij wijdt een heel hoofdstuk aan het vermeende graf van Jozef in zijn boek ‘A TEST OF TIME’, dat te Tell El Daba werd blootgelegd. In een vernield beeld van een hoogwaardigheidsbekleder meent hij zelfs de patriarch Jozef als onderkoning van Egypte te herkennen. De Aziatische trekken zijn nog af te leiden uit de restanten van het beeld.

    Gunnar Heinsohn, een notoire revisionist van de geschiedenis van de oudheid (Die Sumerer gab es nicht, 1988 – blz. 175-182), stelt dan weer boudweg dat de straat-grafische laag ‘F’ te Tell El Daba rond de jaren 750/720 v. Chr. gedateerd moet worden, en identificeert de Klein-Aziatische nederzetting van laag F met het bezettingsleger van de Aziaat Arsu of Irsu uit het bekende Egyptische oudheiddocument: het Harris-papyrus, dat in het British Museum bewaard wordt. Arsu was volgens het Harris-papyrus een veldheer uit Klein-Azië die met een leger van ongeveer 200.000 man Egypte overheerste. De soldaten werden ‘herders van Jeruzalem’ genoemd en zij verwoestten de tempels van Egypte en verbrandden hun steden. Offeren aan de goden van Egypte was tijdens deze overheersing verboden. En de seculiere wetenschapper Heinsohn hanteert ditmaal de Bijbel als historisch Boek wanneer hij beweert dat Arsu met de Bijbelse koning Azaria van Juda, te identificeren is. Indien hij gelijk heeft is Tell El Daba slechts één van nog meerdere te vinden plaatsen waar het leger van Arsu/Azaria/Uzzia gekazerneerd was. In mijn boek De Zonaanbidder, 2016, blz. 33-44, beschrijf ik de periode toen Egypte door Juda gesuperviseerd werd met Joodse garnizoenen in het land. In 748 v. Chr. werd het Judese leger teruggetrokken.

     

    Dr. Immanuël Velikovsky maakte zich sterk dat het Avaris van de Hyksos te El Arisj gelegen was, een plaats in het noorden van de Sinaï waar de beek van Egypte, de wadi el Arisj in de Middellandse Zee uitmondt. In zijn bekend werk ‘Eeuwen in Chaos’ wijst hij El Arisj aan alwaar de archeologen zouden moeten graven, want daar ligt het Avaris van de Hyksos onder het zand begraven. Toen hij zijn werk in de jaren vijftig van de vorige eeuw wereldkundig maakte was het enige bewijsmateriaal dat hem op deze denkpiste zette, een schrijn van zwart graniet met hiëroglyfen beschreven, dat in El Arisj in 1860 toevallig ontdekt werd. Tot dan toe was het door Arabieren als een drinkbak voor hun vee gebruikt. De hiëroglyfentekst op de zwarte monoliet werd in 1890 vertaald en gepubliceerd. Het document verhaalt dezelfde gebeurtenissen zoals in het Bijbelboek Exodus beschreven, maar dan van de zijde der Egyptenaren bekeken. De naam van de farao van de Exodus wordt ook vermeld: Thom. Velikovsky zag onmiddellijk het verband van de naam van farao Thom met de naam van de stad die de Israëlieten in slavernij volgens de Bijbel, moesten bouwen: Pi-thom, wat stad van Thom betekende. De Egyptische naam Thom van het schrijn te El Arisj is dan dezelfde naam als de “Timaus” die Manetho via Josephus in de Griekse taal doorgaf.

    Dat de plaats Avaris met het huidige El-Arisj te identificeren valt zag Velikovsky ’s bevestigd met een proclamatie van farao Horemheb. Farao Horemheb was een overgangsfiguur tussen de achttiende en de negentiende dynastie en van hem is een wettekst bekend waarin als straf voor bepaalde misdadigers het afsnijden van de neus werd voorgeschreven, waarna zij verbannen werden naar Tjaru, een plaats oostelijk van de Nijldelta. De afgesneden neuzenstraf was de reden dat dit verbanningsoord later de naam Rhinocolura kreeg. En dit Rhinocolura is zonder twijfel El Arisj. Wat het opgraven van Avaris te El Arisj betreft, is het vermoedelijk wachten op een nieuwe Heinrich Schliemann. Dr. Schliemann was een rijk dilettant-archeoloog die uit enthousiasme zijn kapitaal besteedde ter locatie van het historische Troje. In 1873 slaagde hij erin Troje van onder het zand tevoorschijn e brengen. Door zijn inzet werd de Ilias van Homerus van een dichterlijk werk plots als een historisch werk bevestigd.

     

    Hierna het commentaar van Velikovsky betreffende het mogelijk archeologisch opgraven van Avaris:

    THE GREATEST FORTRESS OF ANTIQUITY

    With this imposing score of confirmations from the field of archaeology, ever growing since 1952, for my work of reconstruction of ancient history, the question could be asked: which test, besides a complete radiocarbon survey of the New Kingdom in Egypt would I desire and which discovery reflecting on chronological problems would I anticipate in the years to come? Compelling evidence will continue to arrive from almost every excavated place and there will be an ever-growing number of surprises. I shall select here one site of great promise for excavation. the identification of Avaris and el-Arish was offered by me as a crucial test—for my equation of the Hyksos (called Amu by the Egyptians) and the Amalekites, one of the basic contentions of Ages in Chaos: “generally, Avaris is looked for in the eastern part of the Delta, from Pelusium to Heliopolis, passing through Tell el Her, el-Qantara, San el-Hagar (Tanis), Tell el-Yahudieh,” wrote P. Montet in Le Drame d’Avaris. The site as identified in Ages in Chaos is quite a distance northeast from the Delta: el-Arish is at the wadi of the same name, known in the Old Testament as Nakhal Mizraim (“Stream of Egypt” ), the historical frontier between Egypt and Palestine. Despite many efforts made to have el-Arish surveyed and then also excavated, neither when the site was under the Egyptian authorities nor since it was occupied by the Israelis following the six-day war, has any survey or excavation taken place. In June 1968 John Holbrook Jr., architect, backed by a group organized for the purpose of performing tests to determine the validity of my thesis (Foundation for Studies of Modern Science) proceeded to el-Arish in the military occupation zone to gain an impression as to the site of future excavation when, in days to come, such facilities might be extended, or permit granted. Chances are good that at such a time, however close or far, the excavators will lift sand from the greatest fortress of antiquity: before it fell it sheltered a huge garrison of warriors. It is also quite possible that much treasure had been dug into the ground by the besieged before the fortress that dominated the ancient East for several centuries surrendered. The virgin ground of the site never excavated cannot but entice the curiosity of field archaeologists; the prize of discovering Avaris is one of the great rewards that still lie in store for the enterprising.”

     

    Wordt vervolgd…

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

     

    Recente publicaties van Robert De Telder

     

     

    EXODUS, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/102331

     

    De Zonaanbidder, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/87999

     

    TIJD en TIJDEN, 2015, Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

    De Assyriologie herzien, 2012, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/76234

     

    De Tweede Wereldoorlog door de ogen van een neutrale Belg, 2007, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/69343

    26-10-2016 om 09:23 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    18-10-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Voorjaar 1049 v. Chr.: de verdrijving van de Hyksos/Amalekieten uit Egypte en de notering van een meganatuurcatastrofe.

    Met onze aflevering van 12.09.2016 op dit blog brachten we een artikel over de tijdsperiode dat de Hyksos over Egypte geheerst hebben. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1473631200&stopdatum=1474236000

     

    Twee jaartallen werden in het artikel meegedeeld: 1483 v. Chr. voor het jaar van de Exodus met vervolgens de invasie van Egypte door de Bijbelse Amalekieten die geïdentificeerd werden met de Hyksos, en het jaartal 1049 v. Chr. voor het jaar dat de Hyksos uit Egypte verdreven werden.

    Met de huidige aflevering brengen we specifiek het jaar 1049 v. Chr. onder de aandacht. Het was het achtendertigste regeringsjaar van koning Saul van het verenigd koninkrijk van Israël, het jaar dat hij van de HERE God via de profeet Samuël de opdracht kreeg tegen de stad van Amalek op te rukken. In mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 179-194, behandel ik de veertigjarige regeerperiode van Saul.

    Datzelfde jaar 1049 v. Chr. rukte in Egypte farao Ahmose van de achttiende dynastie in diens elfde regeringsjaar op naar het noorden, naar de Nijldelta en dwong de Hyksos tot terugtrekken. Daarna rukte farao Ahmose Klein-Azië binnen ter belegering van Sjaroehen, een plaats die Velikovsky in zijn boek ‘Eeuwen in Chaos’, in de nabijheid van Petra situeerde. Saul en Ahmose hebben geallieerd aan de heerschappij van de Amalekieten/Hyksos een einde gebracht.

     

    Dat het achtendertigste regeringsjaar van Saul gelijk valt met het elfde regeringsjaar van farao Ahmose is het resultaat van het verankeren van het vijfentwintigste regeringsjaar van farao Thothmosis III alias de Bijbelse Sisak, met het vijfde regeringsjaar van koning Rehabeam van Juda in het voorjaar van 961 v. Chr. Dat jaar plunderde Sisak de Tempel te Jeruzalem. Dit heb ik in mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 197-203 en blz. 220-223, uiteengezet.

    Vanaf het jaartal 961 v. Chr. heb ik de regeerperiode van Thothmosis III en van zijn voorgangers op de tijdsbalk gerangschikt. Het eerste regeringsjaar van Thothmosis III wordt nu 986/985 v. Chr. Dit jaar loopt gelijk met het begin van de regeerperiode van Hatsjepsoet, de vrouw die voor een periode van tweeëntwintig jaar farao over Egypte was. Thothmosis III was gedurende deze tijd ondergeschikt aan Hatsjepsoet. Na haar dood in het jaar 964 v. Chr. rukte Thothmosis III in zijn drieëntwintigste regeringsjaar voor de eerste maal Klein-Azië binnen en beëindigde de periode van vrede die er was tussen Hatsjepsoet en Salomo. Hatsjepsoet werd door Velikovsky overtuigend geïdentificeerd met de Bijbelse koningin van Scheba. Zie TIJD en TIJDEN, blz. 208-210. De expeditie naar het land Poent door Hatsjepsoet in haar negende regeringsjaar, was naar het Israël van Salomo. Salomo zat dan dertig jaar op de troon en vierde naar ik aanneem, een soortgelijk Heb-Seb-festival  zoals in Egypte gebruikelijk was. De voorganger van Hatsjepsoet was haar vader Thothmosis I die veertien jaar regeerde van 1000/999 v. Chr. tot 987/986 v. Chr. De korte regeerperiode van Thothmosis II loopt gelijk met die van zijn echtgenote Hatsjepsoet. Thothmosis I had ook een zoon bij een bijvrouw genaamd Isis: Thothmosis III. Deze troonopvolger zou echter moeten wachten tot de dood van Hatsjepsoet alvorens de scepter in Egypte te kunnen overnemen. De voorganger van Thothmosis I op de troon in Egypte was farao Amonhotep I met een regeerperiode van vierentwintig jaar. Zijn regeringsjaren gaan van het jaar 1024/1023 tot 1001/1000 v. Chr. De chronologische bronnen van Manetho geven verschillende aantallen voor de regeringsduur. Africanus geeft een regeringsduur van 24 jaar op, Eusebius 21 jaar, Josephus 20 jaar en zeven maanden. Ik heb gekozen voor de periode van 24 jaar omdat dit als een puzzelstukje in het gereviseerde plaatje past. De voorganger van farao Amonhotep I op de faraolijst was een farao met de naam Chebros of Chebron. En zo arriveren we terugrekenend vanaf het 25ste regeringsjaar van Thothmosis III bij de farao die de Hyksos uit Egypte verdreven heeft: farao Ahmose. Hij krijgt van de kopieerders van Manetho een regeerperiode van vijfentwintig jaar tot vijfentwintig jaar plus tien maanden toebedeeld. Naast de aangehaalde kroniekschrijvers met hun al eens afwijkende jaartallen hebben we in Egypte de overgebleven monumenten met ook heel wat informatie over regeerperioden van farao’s. Het hoogste getal wat de regeerperiode voor Ahmose betreft is hier echter tweeëntwintig jaar. Hierna een overzicht van de verschillende bronnen.

    De achttiende dynastie van MANETHO van Ahmose tot Thothmosis III via:

    1.Africanus                            2.Eusebius                   3.Josephus

    Amos                 25     Amosis    25              Tethmosis        25+10m

    Chebros              13      Chebros              13      Chebron              13

    Amenophthis      24     Amenophis                   21      Amenophis                   20+7m

    Amensis              22     //////////////////     Amesses              21+9m

    Misaphris            13      Miphres              12      Mephres             12+9m

    Misphragmuthosis 26 Misphragmu…    26     Mephramu…      25+10m

     

    De achttiende dynastie via de monumenten:

    Nebpehtyre/Ahmose                22

    Djeserkare/Amonhotep I               10+

    Acheperkare/Thothmosis I           30+

    Achepenrenre/Thothmosis II          ?

    Maätkare/Hatsjepsoet                               ?

    Mencheperre/Thothmosis III       54

     

     

    Op mijn samengestelde tijdsbalk heb ik farao Ahmose vanaf het jaar 1060 tot 1037 v. Chr. aangebracht. Zijn elfde regeringsjaar valt in 1050/1049 v. Chr. met in het voorjaar van 1049 v. Chr. zijn oorlog met de Hyksos.

    Dat de verdrijving van de Hyksos uit Egypte specifiek in het elfde regeringsjaar van farao Ahmose plaatsvond, hebben we van het zogenaamde Rhind-papyrus. Het Rhind-papyrus heeft zijn naam te danken aan de vinder ervan: de Schotse egyptoloog Alexander Henry Rhind namelijk, die anno 1858 in Thebe in de ruïnes van een klein gebouw in de buurt van het Ramesseum de vondst deed. Het British Museum kocht dit stuk uit zijn nalatenschap in 1865. De papyrusrol, die in het hiëratisch, een vorm van cursieve hiërogliefen, is beschreven, is een enkele rol met een lengte van vijf en een halve meter en een breedte van 32 centimeter. De inhoud gaat voor het grootste gedeelte over de wiskunde van de oude Egyptenaren, maar op het document staat ook een historische vermelding over farao Ahmose en de verdrijving van de Hyksos. Hierna het betreffende gedeelte:

    Jaar 11, tweede maand van het oogstseizoen. Heliopolis werd ingenomen. De eerste maand van het overstromingsseizoen, 23ste dag, de bevelhebber (?) van het leger (?) tegen (?) Tjaru. 25ste dag, het werd vernomen dat Tjaru ingenomen was. Jaar 11, de eerste maand van het overstromingsseizoen, derde dag. Geboorte van Seth, de majesteit van deze god maakte dat zijn stem gehoord werd. Geboorte van Isis, de hemelen regenden.

     

     

    Op de bijgevoegde landkaart zien we de marsroute van farao Ahmose en zijn leger uitgestippeld vanaf Thebe in het zuiden tot aan Memfis, vervolgens naar Heliopolis en Tjaru. Vanuit Israël zien we het leger van Saul met een blauwe kwastlijn afgebeeld vanaf Telaïm/Gilgal de Jordaan oversteken en daarop langs de zogenaamde koninklijke weg naar de Stad van Amalek, nabij het moderne Petra, oprukken. De Bijbelse stad van Amalek is het Egyptische Sjaroehen dat door het leger van farao nog drie jaar belegerd zou worden (zie 1 Samuel 15:1-35 en Flavius Josephus, Joodse Oudheden, Boek VI, vii. 1-3). Het vermelde Egyptische Tjaru is het Griekse Rhinocolura waar vermoedelijk het Avaris van de Hyksos tot op heden onder het zand begraven ligt.

     

    De titel van het artikel luidt: Voorjaar 1049 v. Chr.: de verdrijving van de Hyksos/Amalekieten uit Egypte en de notering van een meganatuurcatastrofe. De meganatuurcatastrofe meen ik in de vermelding van het Rhind-papyrus te herkennen in de ‘Geboorte van Seth, de majesteit van deze god maakte dat zijn stem gehoord werd. Geboorte van Isis, de hemelen regenden’.

     

     

    Een meganatuurcatastrofe in het voorjaar van 1049 v. Chr. past in de cyclus van rampen zoals de wetenschappers Patten, Hatch en Steinhauer (The Long Day of Joshua and Six Other Catastrophes, 1973), ze beschreven hebben. In een cyclus van 54 jaar en zes maanden werd planeet aarde in de oudheid tot aan de achtste eeuw v. Chr. getroffen. In mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, hoofdstuk: de opgerichte steen van Samuël te Eben Haëzer, blz. 169-175, dateerde ik de meganatuurcatastrofe ten tijde van de profeet Samuël in de maand oktober van het jaar 1103 v. Chr. Vierenvijftig jaar en zes maanden later in april 1049 v. Chr. zou er opnieuw een catastrofe geweest moeten zijn. Toen ik aan mijn studie werkte plaatste ik nog een vraagteken bij het jaartal 1049 v. Chr. aangezien de Bijbel ten tijde van het achtendertigste regeringsjaar van Saul en de strijd tegen Amalek geen verwijzing naar een meganatuurcatastrofe geeft. Noch vond ik bij Flavius Josephus of in de Joodse legenden een verwijzing naar een beschreven ramp. Ik neem nu aan dat in april 1049 v. Chr. er wel degelijk tekenen aan de hemel plaatsvonden maar dat het gebied van Israël toen van rampen verschoond bleef en vooral Egypte getroffen werd. Voor de Egyptenaren waren de planeten en de natuurelementen hun goden die hun in de strijd tegen de Hyksos, die de god Seth vereerden, ter hulp kwamen. Zo werd Isis in het oude Egypte met de planeet Venus geassocieerd en Seth met de komeet Typhon. Dit zou ook de komeet geweest zijn die bij de Exodus verantwoordelijk voor heel wat plagen en ziektes was. De geboorte van Isis en een regen van vuur samen met een vloedgolf, bezegelden het lot van de Hyksos in 1049 v. Chr. die de strijd opgaven. De zogenaamde stormwind-stele van Ahmose die te Karnak gevonden werd en waarop hij het herbouwen van de piramiden van zijn voorgangers vermeld, zou kunnen verwijzen naar de meganatuurcatastrofe van 1049 v. Chr.

    Men kan de schouders ophalen bij het onderzoeken van mythologische verhalen en de verklaringen ervan door volgers van de catastrofetheorie. Het lijkt dan ook fantastisch wanneer men bedenkt dat het zonnestelsel dat in de huidige tijd als een klokwerk loopt, ooit tot 2700 jaar terug de tijd in, in beroering was. Het boek ‘Werelden in botsing’ van Dr. I. Velikovsky las ik de eerste maal in 1975. De kosmologische aspecten waren voor mij toen een vrij moeilijke materie, een materie die ik niet onmiddellijk vanuit mijn opleiding en vorming kon toetsen. De motivatie van Velikovsky voor zijn studie en publicaties was echter de Bijbel. Een Boek dat hij als seculiere Jood als een historisch Boek benaderde. De Exodus uit Egypte van de Israëlieten was voor hem een historisch feit en de tien plagen gevolgd door het scheuren van de Rode Zee verklaarde hij vanuit de kosmologie. Ik stond aldus open voor de theorieën die hij betreffende de ontwikkeling van ons zonnestelsel bracht. Het was 1991 dat ik bij de opname van een radioprogramma in Katwijk aan Zee van ds. Willem Glashouwer twee recensieboeken cadeau kreeg, boeken die hem vanuit Amerika waren toegestuurd. Eén boek was: ‘The Long Day of Joshua and Six Other Catastrophes’ van Donald W. Patten, Ronald R. Hatch and Loren C. Steinhauer, en het andere boek was ‘The Biblical Flood and the Ice Epoch’ van Donald W. Patten. Het was na het lezen en bestuderen van deze werken dat ik de draad met Velikovsky en de kosmologie weer opnam. Vooral dan het chronologische aspect van de cyclus van kosmische rampen kreeg mijn aandacht. Ik ben van mening dat de onderzoekers Donald W. Patten, Ronald R. Hatch and Loren C. Steinhauer, chronologisch gezien wat de intervallen tussen de catastrofes betreft correct zijn.

    Wat men ook wil geloven of afwijzen wat betreft de kosmische catastrofetheorie, een cyclus van meganatuurcatastrofes kan vanuit de Bijbel, de werken van Flavius Josephus en andere bronnen, chronologisch aangetoond worden. In dat spoor ga ik verder.

     

    Wat de Hyksos/Amalekieten in 1049 v. Chr. overkwam is te vergelijken met de beschrijving van de meganatuurcatastrofe die Flavius Josephus beschrijft voor de ramp die de Filistijnen overkwam 54 jaar en zes maanden eerder:

     

     

    Flavius Josephus, Joodse Oudheden, Boek VI,ii.2b.

    ….Now while the altar had the sacrifice of God upon it, and had not yet consumed it wholly by its sacred fire, the enemy's army marched out of their camp, and was put in order of battle, and this in hope that they should be conquerors, since the Jews were caught in distressed circumstances, as neither having their weapons with them, nor being assembled there in order to fight. But things so fell out, that they would hardly have been credited though they had been foretold by anybody: for, in the first place, God disturbed their enemies with an earthquake, and moved the ground under them to such a degree, that he caused it to tremble, and made them to shake, insomuch that by its trembling, he made some unable to keep their feet, and made them fall down, and by opening its chasms, he caused that others should be hurried down into them; after which he caused such a noise of thunder to come among them, and made fiery lightning shine so terribly round about them, that it was ready to burn their faces; and he so suddenly shook their weapons out of their hands, that he made them fly and return home naked. So Samuel with the multitude pursued them to Bethcar, a place so called; and there he set up a stone as a boundary of their victory and their enemies' flight, and called it the Stone of Power, as a signal of that power God had given them against their enemies.

     

    De wetenschappers Donald W. Patten, Ronald R. Hatch enLoren C. Steinhauer stellen dat deze steen een meteoriet was: “in all likelihood a Mars-asteroid, once a part of the fragmented planet, Electra.”

    The ‘stone of power’ was a large impressive meteorite, and it was selected, appropriately enough, for an historical monument. (The Long Day of Joshua and Six Other Catastrophes, 1973, Chapter VI, Catastrophes of the Davidic Era, The Samuelic Catastrophe)

     

    De wetenschappers Donald W. Patten, Ronald R. Hatch en Loren C. Steinhauer tonen aannemelijk aan dat planeet aarde meerdere malen in de oudheid in haar baan om de zon verstoord werd en er tegen de achtste eeuw v. Chr. zelfs een kalenderhervorming nodig was. Zie TIJD en TIJDEN, 2016, hoofdstuk: de noodzakelijke kalenderhervorming van de achtste eeuw voor Christus, blz. 331-338)

     

    Tot slot moet ik nog opmerken dat de strijd tegen Amalek door Saul begonnen, pas door David in het laatste jaar van de belegering van Sjaroehen in 1047 v. Chr. voltooid worden. Het was David die de macht van Amalek of de Hyksos definitief gebroken heeft. Dat leert het Bijbelboek 2 Samuel hoofdstuk 1 duidelijk. In het Bijbelboek 1 Samuel 30 blijken de Amalekieten nog in staat te zijn een uitval in het Zuiderland te doen. Drie jaar daarvoor moet de belegering van Sjaroehen, volgens Egyptische bronnen, begonnen zijn en dit na de val van Avaris. Dit betekent ook dat tussen de gebeurtenissen van het Bijbelboek 1 Samuel hoofdstuk 15 en hoofdstuk 30 een totaal van drie jaar zit.

     

    Wordt vervolgd….

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

     

    Recente publicaties van Robert De Telder

     

     

    EXODUS, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/102331

     

    De Zonaanbidder, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/87999

     

    TIJD en TIJDEN, 2015, Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

    De Assyriologie herzien, 2012, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/76234

     

    De Tweede Wereldoorlog door de ogen van een neutrale Belg, 2007, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/69343

    18-10-2016 om 09:38 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 3/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    12-10-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Kroniek van koning Pekah van Israël

    We vervolgen onze reeks over de kronieken van de koningen van het tienstammenrijk deze week met Pekah. Onze aflevering van 04.10.2016 sloten we af met de moord van Pekahia door de hand van Pekah.

    2 Koningen 15:25 En Pekah, de zoon van Remalia, zijn hoofdman, maakte een verbintenis tegen hem (Pekahia), en sloeg hem te Samaria, in het paleis van het huis des konings, met Argob en met Arje, en met hem vijftig mannen van de kinderen der Gileadieten; alzo doodde hij hem, en werd koning in zijn plaats. 26 Het overige nu der geschiedenissen van Pekahia, en al wat hij gedaan heeft, ziet, dat is geschreven in het boek der kronieken der koningen van Israël. 27 In het twee en vijftigste jaar van Azaria, den koning van Juda, werd Pekah, de zoon van Remalia, koning over Israël, en regeerde twintig jaren te Samaria. 28 En hij deed dat kwaad was in de ogen des HEEREN; hij week niet af van de zonden van Jerobeam, den zoon van Nebat, die Israël zondigen deed. (Statenvertaling)

     

     

    De beschreven regeerperiode van Pekah was een tijd van anarchie voor heel het gebied van het tienstammenrijk. Verschillende troonpretendenten stonden elkaar naar het leven. Als een gevolg was er in deze periode meer dan een hoofdstad in het gebied. De profeet Hosea die optrad in de dagen van Achaz spreekt bijvoorbeeld zowel over Israël als over Efraïm, wanneer hij het tienstammenrijk aanspreekt:

    Hosea 5:5 Dies zal Israël hovaardij in zijn aangezicht getuigen; en Israël en Efraïm zullen vallen door hun ongerechtigheid; ook zal Juda met hen vallen.

     

    Hosea 8:1 De bazuin aan uw mond! Als een arend (komt het) tegen het huis des HEREN! Omdat zij mijn verbond hebben overtreden en tegen mijn wet gerebelleerd. 2 Tot Mij roepen zij: Mijn God! Wij, Israël, kennen U! 3 Doch Israël verfoeit het goede – de vijand achtervolgt hem. 4 Zij hebben koningen aangesteld, maar buiten Mij om; vorsten, zonder dat Ik ervan wist. Van hun zilver en hun goud hebben zij zich afgodsbeelden gemaakt tot hun verderf. (NBG Vertaling 1951)

     

    Het is de verdienste van Edwin R. Thiele dit eerder opgemerkt te hebben (A Chronology of the Hebrew Kings, 1977, chapter 6). Let op: zijn inkorten van de regeerduur van de koningen van Juda en Israël ter verankering met de Assyrische koningslijst, wijs ik af. Dat betekent echter niet dat ook in zijn werk heel wat bruikbaars te vinden is.

    In mijn boek DE ZONAANBIDDER, 2016, blz. 105-130, behandel ik in het bijzonder de regeertijd van Pekah en identificeer hem met de rebel Labaja uit de Amarna-briefwisseling.

     

     

    2 Koningen 15:29 In de dagen Pekah, den koning van Israël, kwam Tiglath-pilezer, de koning van Assyrië, en nam Ijon in, en Abel-beth-maacha, en Janoah, en Kedes, en Hazor, en Gilead, en Galilea, het ganse land van Nafthali; en hij voerde hen weg naar Assyrië. 30 En Hosea, de zoon van Ela, maakte een verbintenis tegen Pekah, den zoon van Remalia, en sloeg hem, en doodde hem, en werd koning in zijn plaats; in het twintigste jaar van Jotham, den zoon van Uzzia. 31 Het overige nu der geschiedenissen van Pekah, en al wat hij gedaan heeft, ziet, dat is geschreven in het boek der kronieken der koningen van Israël.

     

    De beschreven invasie van Tiglath Pileser III in Israël dateren we in het voorjaar van 750 v. Chr. Het eponiem van ‘Bel dan’ dat de Assyriologie in het jaar 734/733 v. Chr. dateert en verbind met de veldtocht van Tiglath Pileser naar Filistea, is hiermee gecorrigeerd naar 750/749 v. Chr. In mijn boek ‘De Assyriologie herzien, 2015, blz. 70-83, breng ik een volledige herziening van de chronologie van de koningen van Assyrië. De Assyrische koningslijst wordt aan de hand van de Bijbel, Flavius Josephus en andere bronnen chronologisch op de tijdsbalk verankerd en aangepast. Hierbij toon ik aan dat de koningen van Assyrië dikwijls co-regentschappen kenden en dat er zelfs namen in de Eponiemlijsten ontbreken, verwijderd werden.

     

     

    De regeerperioden van zowel Jotham als Pekah en hun verankering met elkaar zijn niet eenvoudig op de tijdsbalk te plaatsen. Hier komt in tegenstelling met de vorige regeerperioden meer studie bij kijken. Voor de meest logische verankering van deze regeerperioden op de tijdsbalk moeten we vanaf vaste navigatiepunten op de tijdsbalk vertrekken. De vermelding dat Hosea in het twintigste regeringsjaar van Jotham, de zoon van Uzzia, koning over het tienstammenrijk werd, wat het einde van de regeertijd van Pekah betekende, vereist een verklaring. Aangezien Jotham slechts zestien jaar regeerde en geen twintig, bedoelde de Bijbelse Kroniekschrijver dat Hosea de macht in het tienstammenrijk overnam, twintig jaar na het begin van Jotham ’s troonsbestijging. De reden is hoogstwaarschijnlijk dat men de naam van de afgodendienaar Achaz, de zoon van Jotham zo weinig mogelijk wilde vermelden. Dit is een verklaring die men onder meer in de Seder Olam terugvindt. Maar er is tijdens deze periode nog meer aan de hand. De usurpator Pekah was voorafgaand het tweeënvijftigste regeringsjaar van Uzzia, in het gebied van het tienstammenrijk actief. Dat wordt pas duidelijk wanneer we alle voorhanden zijnde chronologische gegevens van deze epoque op ons schema uittekenen.

    In Pekah ’s zeventiende regeringsjaar werd Achaz koning over Juda. Op de tijdsbalk is dit het najaar van 739 v. Chr. Pekah ’s regeerperiode van twintig jaar verankeren we hier op dit tijdstip op de tijdsbalk met Achaz. Pekah ‘s regeerperiode krijgt aldus de jaren vanaf 755 v. Chr. tot 735 v. Chr. Als er dan staat geschreven in 2 Koningen 15:27 dat hij koning werd in het tweeënvijftigste jaar van Uzzia, dan moeten we de jaren daarvoor zien als een periode van burgeroorlog in het tienstammenrijk, waarna hij in het tweeënvijftigste jaar van Uzzia als koning over Israël door Juda erkend werd. Dit is één mogelijke verklaring. Vast staat dat Jotham koning over Juda werd in het tweede jaar van Pekah en dat is op mijn tijdsbalk najaar 755 v. Chr. Jotham regeert dan als co-regent met zijn vader Uzzia. Een co-regentschap dat de Bijbel expliciet vermeldt (2 Kronieken 26:21). De chronologische schikking van de regeertijd van de usurpator Pekah op de tijdsbalk, heb ik overgenomen van een studie van Dr.ir. C. Noorlander (B + W Bijbel en wetenschap nummer 164).

    2 Koningen 16:1 In het zeventiende jaar van Pekah, de zoon van Remaljahu, werd Achaz koning, de zoon van Jotham, de koning van Juda. 2 Achaz was twintig jaar oud, toen hij koning werd; hij regeerde zestien jaar te Jeruzalem. Hij deed niet wat recht is in de ogen van de HERE, zijn God, zoals zijn vader David, 3 maar hij wandelde in de weg der koningen van Israël. Ook deed hij zijn zoon door het vuur gaan in overeenstemming met de gruwelen der volken, die de HERE voor de Israëlieten had verdreven. 4 Hij slachtte en offerde op de hoogten, op de heuvels en onder elke groene boom.

     

    Het eerste regeringsjaar van Achaz was een troonsbestijgingsjaar en plaatsen we op de tijdsbalk in okt739/sep738 v. Chr. Het zeventiende regeringsjaar van Pekah wordt aldus op de tijdsbalk het jaar apr739/mrt738 v. Chr. Van dit jaartal werken we op de tijdsbalk naar voor en naar achter, en krijgt Pekah de jaren vanaf apr755/mrt754 v. Chr. tot het voorjaar van 735 v. Chr. Het was in het tweeënvijftigste jaar van Uzzia dat Pekah zich in Samaria als koning installeerde. Daarvoor was zijn vermoedelijke hoofdplaats Shechem.

     

     

    2 Koningen 15:27 In het twee en vijftigste jaar van Azaria, den koning van Juda, werd Pekah, de zoon van Remalia, koning over Israël, en regeerde twintig jaren te Samaria. 28 En hij deed dat kwaad was in de ogen des HEEREN; hij week niet af van de zonden van Jerobeam, den zoon van Nebat, die Israël zondigen deed. (Statenvertaling)

     

    Een groot kwaad zoals in vers 28 beschreven van het hiervoor vermelde Bijbelcitaat, was zijn poging om Achaz als koning van Juda te onttronen en de bloedlijn met David te verbreken. Een bloedlijn waar uiteindelijk de beloofde Messias uit zou voortkomen. De eerstgeborene van koning Achaz en geplande troonopvolger, sneuvelde volgens de Joodse legende (Legends of the Jews, Volume IV, Chapter IX, The Two Kingdoms Chastised) in de strijd tegen het leger van Pekah en Rezin. De Seder Olam geeft daarenboven de naam van de eerstgeborene van Achaz op: Maäseiahu. De volgende zoon in lijn voor de troonopvolging werd alzo de later bekende Hizkia.

    De profeet Jesaja beschrijft de oorlog tussen Juda en Israël geallieerd met Aram in detail.

    Jesaja 7:1 Het geschiedde nu in de dagen van Achaz, den zoon van Jotham, den zoon van Uzzia, den koning van Juda, dat Rezin, de koning van Syrië, en Pekah, de zoon van Remalia, de koning van Israël, optoog naar Jeruzalem, ten oorlog tegen haar; maar hij vermocht met strijden niet tegen haar. 2 Als men den huize Davids boodschapte, zeggende: De Syriërs rusten op Efraïm, zo bewoog zich zijn hart en het hart zijns volks, gelijk de bomen des wouds bewogen worden van den wind. 3 En de HEERE zeide tot Jesaja: Ga nu uit, Achaz tegemoet, gij en uw zoon, Schear-jaschub, aan het einde van den watergang des oppersten vijvers, aan den hogen weg van het veld des vollers; 4 En zeg tot hem: Wacht u, en zijt gerust, vrees niet, en uw hart worde niet week, vanwege die twee staarten dezer rokende vuurbranden; vanwege de ontsteking des toorns van Rezin en der Syriërs, en van den zoon van Remalia; 5 Omdat de Syriër kwaad tegen u beraadslaagd heeft, met Efraïm en den zoon van Remalia, zeggende: 6 Laat ons optrekken tegen Juda, en het verdriet aandoen, en het onder ons delen, en den zoon van Tabeal koning maken in het midden van hen. 7 Alzo zegt de Heere HEERE: Het zal niet bestaan, en het zal niet geschieden. Enzoverder…

     

    Koning Achaz wijst alle aangeboden hulp van de HERE God via Zijn profeet Jesaja af, en zoekt zijn heil bij de koningen van Assyrië, aan wie hij een brief stuurt voor hulp. Het gevolg is dat Tiglath Pileser III opnieuw naar het gebied van Israël en ditmaal ook naar Aram, oprukt. Deze invasie dateren we in 736 v. Chr. In mijn boek ‘De Zonaanbidder, 2016, blz. 89-123, ga ik uitvoerig op de oorlog tussen Israël en Juda in, en identificeer Pekah met de rebel Labaja uit de Amarna-briefwisseling. Zie ook het artikel van 27-04-2016 op dit blog: De Assyrische veldtochten naar het gebied van Israël in de achtste eeuw v. Chr. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1461535200&stopdatum=1462140000

     

    Het einde van Pekah van Israël geschiedde door de hand van Hosea, de laatste koning van het tienstammenrijk, alvorens zij door de Assyriërs in 717 v. Chr. in ballingschap weggevoerd zouden worden.

    2 Koningen 15:30 En Hosea, de zoon van Ela, maakte een verbintenis tegen Pekah, den zoon van Remalia, en sloeg hem, en doodde hem, en werd koning in zijn plaats; in het twintigste jaar van Jotham, den zoon van Uzzia. 31 Het overige nu der geschiedenissen van Pekah, en al wat hij gedaan heeft, ziet, dat is geschreven in het boek der kronieken der koningen van Israël.

     

    Ook in de bewaard gebleven (gefragmenteerde) annalen van Tiglath Pileser III worden deze feiten beschreven:

    Nimrud Tablet (in Rost, 78-81, lijnen 1-19)

    De stad van Hatarikka tot aan de berg Saue…de steden Gebal, Simirra, Arga, Zimarra …Usnu, (Siannu), Ri'raba, Ri'sisu… steden van de Opper (zee) bracht ik (onder mijn controle), zes van mijn ambtenaren … stelde in aan (als district gouverneurs over) hun; de stad van Kashpuna aan de kust van de Opper zee … (de steden… )nite, Gal'za, Abilakka die zich aan de grens van Israel bevinden (het uitgestrekte gebied van het territorium van Damascus –Bit Haza'ili –) in haar geheel bracht ik aan de grens van Assyrië. Mijn (gouverneur) stelde ik (over hen als district gouverneur). En wat betreft Hanunu van Gaza die gevlucht was voor mijn wapens en weggelopen naar Egypte, de stad Gaza (nam ik in, zijn… en zijn bezittingen, zijn goden (voerde ik weg en ik stelde een beeld van de god Assur), mijn heer, en een beeld van mijn eigen koninklijk persoon (…stelde ik op) in zijn paleis en rekende hun tot de goden van zijn land. Ik legde op hen (een zware schatting… zilver) Ik rukte uit, zoals een vogel… hij vluchtte (opnieuw uit Egypte?). Ik plaatste hem opnieuw in zijn paleis en (legde een zware schatting op hem; goud), zilver, zijden kleding… groot, … ontving ik. Bit Humria  … het geheel der inwoners (samen met hun bezittingen) bracht ik naar Assyrië. Pekah hun koning verwijderden zij en Hosea zette ik (als koning) over hun. Ik ontving van hun als (schatting?) 10 talenten of goud en (x) talenten zilver en bracht  (hen naar Assyrië)…"

     

    Tot slot citeer ik Flavius Josephus voor de beschrijving van het smadelijk einde van de rebel Pekah. Flavius Josephus vermeldt dat Pekah aan zijn einde kwam door het verraad van een van zijn vrienden: Hosea.

    Flavius Josephus, Joodse Oudheden, Boek IX. xiii.

    1. ABOUT the same time Pekah, the king of Israel, died by the treachery of a friend of his, whose name was Hoshea, who retained the kingdom nine years' time, but was a wicked man, and a despiser of the Divine worship; and Shalmaneser, the king of Assyria, made an expedition against him, and overcame him, (which must have been because he had not God favorable nor assistant to him,) and brought him to submission, and ordered him to pay an appointed tribute.

     

    Wordt vervolgd…

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

     

    Recente publicaties van Robert De Telder

     

     

    EXODUS, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/102331

     

    De Zonaanbidder, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/87999

     

    TIJD en TIJDEN, 2015, Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

    De Assyriologie herzien, 2012, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/76234

     

    De Tweede Wereldoorlog door de ogen van een neutrale Belg, 2007, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/69343

    12-10-2016 om 12:29 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 3/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    09-10-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.EXODUS

    E X O D U S

     

     

    Formaat: A5, kleur: zwart/wit, papier: Crème papier (Romandruk), binding: Paperback, aantal pagina's: 189,

     

    Hieronder een korte omschrijving van het boek:

    Op 31 maart 2018 zal de Exodus exact 3500 jaar geschiedenis zijn. De auteur brengt de geschiedenis van Israël in het Egypte van de oudheid vanaf hun aankomst in 1699 v. Chr. op het hoogtepunt van een wereldwijde hongersnood, tot aan hun Exodus uit Egypte in 1483 v. Chr.

     

     

    De geschiedenis van Israël en de Exodus halen we in de eerste plaats uit de Bijbel, daarnaast uit de werken van Flavius Josephus en uit de Joodse overleveringen en legendes. Maar ook de Egyptologie levert via een revisie van de geschiedenis van de oudheid verrassende resultaten. De Exodus van de Israëlieten uit Egypte met de gepaard gaande tien plagen betekende namelijk een ware breuk in de Egyptische geschiedenis. Volgens de revisie van de geschiedenis waren het zogenaamde Oude- en het Midden-Rijk in Egypte contemporain met elkaar en was er maar één tussenperiode, die van de Hyksos, die na de Exodus Egypte overrompelden en hun heerschappij over het Midden-Oosten vestigden. De twaalf stammen van Israël trokken intussen na een periode van veertig jaar in de wildernis, het Beloofde Land Kanaän binnen.

     

     

    In het laatste hoofdstuk hebben de sabbat- en jubeljaren de aandacht en wordt een link gelegd naar de toekomst met een geprofeteerd derde herstel van Israël in het oude land der vaderen, zowel nationaal als geestelijk.

     

    Hopelijk heb ik hiermee jullie interesse kunnen wekken in mijn boek.

    Het is te koop op http://www.bravenewbooks.nl/books/102331

     

    Met vriendelijke groet,

    De Telder Robert

    09-10-2016 om 11:52 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    04-10-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Kronieken van de koningen Menahem en Pekahia van het tienstammenrijk Israël

    We vervolgen deze week onze kronieken van de koningen van het tienstammenrijk, met Menahem en zijn zoon en troonopvolger Pekahia. De vorige aflevering over de kronieken van de koningen van Israël gaat al terug tot 01.04.2016, zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1459116000&stopdatum=1459720800 , met een artikel over de kroniek van koning Jerobeam II.

     

     

    Het einde van de regeerperiode van Jerobeam II viel in het jaar van de bijzondere constellatie van planeten in 776 v. Chr. toen een meganatuurcatastrofe planeet aarde trof. De Grieken waren er met de minste kleerscheuren doorgekomen en begonnen uit dank naar hun goden toe, de Olympische Spelen. De landen Juda en Israël werden zwaar getroffen. De constellatie/interactie van planeten met op aarde meganatuurcatastrofes, behoorde tot een cyclus van rampen die planeet aarde sinds de Grote Vloed tot de achtste eeuw v. Chr. met regelmaat getroffen heeft. Ik volg hier de kosmische catastrofeleer van Donald W. Patten, Ronald R. Hatch and Loren C. Steinhauer, met hun werk: ‘The Long Day of Joshua and Six Other Catastrophes’ uit 1973.

    Het jaar 776 v. Chr. is het jaar van de grote aardbeving ten tijde van de regeerperiode van Azaria/Uzzia in Juda. Het gebied van Juda en Israël werd namelijk zwaarder getroffen en de kracht van de aardbeving ten tijde van Uzzia wordt door de profeet Zacharia als van apocalyptische aard beschreven.

    De cyclus van rampen van kosmische oorsprong kreeg al aandacht in het werk van Dr. Immanuël Velikovsky (1895/1979), Werelden in botsing, 1950. De aardbeving ten tijde van Uzzia bracht hij in verband met zijn theorie van een cyclus van kosmische meganatuurcatastrofes die planeet aarde in de oudheid, plaagden. Hierna een samenvatting van het werk van Velikovsky door Wikipedia:

    “In zijn boeken “Werelden in botsing” en “Aarde in beroering” schetst Velikovsky catastrofistische theorieën, die erop neerkomen dat bepaalde tijdperken in de geschiedenis van de aarde abrupt worden afgesloten door rampen van kosmische aard, zoals het langs de aarde scheren van een komeet, die zich vervolgens in een permanente baan om de zon heeft gevestigd en nu bekend is als de planeet Venus. Deze rampen zouden in het collectieve geheugen van de mensheid zijn gegrift en de bron vormen van diverse mythen over de hele wereld. Verder deed hij beweringen over eigenschappen van Venus en Jupiter. Zo was hij van mening dat de planeet Jupiter radiosignalen uit zou moeten zenden. Dit werd 1954 toevallig bevestigd door Bernard Burke en Kenneth Franklin van het Carnegie Instituut in Washington D.C., afdeling radio astronomie en aards magnetisme. Op 6 april 1955, tijdens een bijeenkomst van de American Astronomical Society, meldden ze hun bevindingen.

    Ook beweerde hij dat de oppervlaktetemperatuur van Venus zeer hoog zou liggen, in de honderden graden Celsius boven nul. Dit stond haaks op de algemeen geaccepteerde inzichten over Venus. In 1962 passeerde de ruimtesonde Mariner 2 de planeet Venus en stelde vast dat de oppervlaktetemperatuur ongeveer 400 graden Celsius is. Tevens nam de sonde waar dat Venus een retrograde, tegengestelde, draairichting heeft ten opzichte van de andere planeten, behalve Uranus, in ons zonnestelsel.” Einde citaat.

     

    De kosmische catastrofetheorie heeft al langer mijn aandacht. Hoewel ik de theorie vanuit mijn opleiding niet naar waarheid kan toetsen, past de theorie wel in een resem van meganatuurcatastrofes die in de Bijbel beschreven worden, en ook gedateerd kunnen worden. Wat dan ook het mechanisme geweest is, dat deze meganatuurcatastrofes veroorzaakte?

    Naast Velikovsky kwam in de jaren negentig het werk van Donald W. Patten, Ronald R. Hatch and Loren C. Steinhauer, ‘The Long Day of Joshua and Six Other Catastrophes’, onder mijn aandacht. Deze geleerden gaan nog gedetailleerder te werk en leveren een schema met een cyclus van catastrofes van 2484 v. Chr. tot 701 v. Chr. Het jaar 701 v. Chr. is hun ankerpunt op de tijdsbalk, van waar zij in de tijd terugrekenen. Dit jaartal zou het jaar zijn dat het Assyrische leger van Sanherib nabij Jeruzalem door de Engel des HEREN, in het veertiende regeringsjaar van koning Hizkia, vernietigend verslagen werd. Het jaar 701 v. Chr. werd door de geleerde E. Thiele bekomen. Thiele dokterde op basis van de Assyrische koningslijst het jaartal 701 v. Chr., voor het veertiende regeringsjaar van Hizkia, uit. Hij deed dit via het aanpassen van de Bijbelse chronologische gegevens aan de Assyrische Khorsabad-koningslijst. Thiele verkorte uiteindelijk de algemene regeringstijd van de koningen van Israël en Juda met uiteindelijk ongeveer veertig jaar, en dit om in lijn met de Assyrisch-chronologische gegevens te komen. Het veertiende regeringsjaar van Hizkia wijkt op die manier met acht jaar van de Bijbelse chronologische gegevens af. Het Exodusjaartal van 1447 v. Chr. van Thiele, wijkt zelfs zesendertig jaar af van de Bijbels-chronologische gegevens volgens de sabbat- en jubeljaarcyclus.

    In heel wat naslagwerken en Bijbelatlassen worden de jaartallen van E. Thiele gehanteerd. In mijn boek ‘De Assyriologie herzien’ ga ik hier dieper op in. Zie ook TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 327, hoofdstuk: de kroniek van koning Hizkia.

    Als een gevolg van het hanteren van de chronologie van Thiele voor de regeerperioden van de koningen van Israël en Juda, zit Donald W. Patten als beginpunt, er acht jaar naast en op deze manier gaan sommige verbanden verloren en werkt men dikwijls met ‘circa ’s’ wat de datering van de meganatuurcatastrofes betreft.

    Wanneer men echter het cyclusmodel van Donald W. Patten, Ronald R. Hatch en Loren C. Steinhauer, binnen de sabbat- en jubeljaarchronologie hanteert, zijn de resultaten nochtans verbluffend. De catastrofe-cyclus is volgens Patten zelfs nauwkeurig te berekenen tot 54 jaar en zes maanden met iedere keer een planetaire interactie in de maand maart, het Romeinse Tubilustrium en de daaropvolgende catastrofe 54 jaar en zes maanden later in oktober, het Romeinse Armilustrium.

    Wanneer we het jaar 776 v. Chr. als een ankerjaar op de tijdsbalk gebruiken arriveren we 54 jaar en zes maanden later in het voorjaar van 722 v. Chr. met de dood van koning Achaz en een beschreven meganatuurcatastrofe op de dag van diens begrafenis. Terugrekenend in de tijd vanaf oktober 776 v. Chr. arriveert men in het voorjaar van 830 v. Chr. voor een eerdere bijzondere constellatie met toevallig een regeringswissel in zowel Juda als Israël. Zie het artikel op dit blog van 22.02.2016, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1456095600&stopdatum=1456700400

     

     

    De dood van Jerobeam II in het jaar van de meganatuurcatastrofe veroorzaakte een breuk in de troonopvolging in het tienstammenrijk. Het resultaat was een periode van anarchie alvorens de zoon van Jerobeam II: Zacharia, de macht kon overnemen.

    2 Koningen 15:8 In het acht en dertigste jaar van Azaria, den koning van Juda, regeerde Zacharia, de zoon van Jerobeam, over Israël te Samaria, zes maanden.

     

    Dit Bijbelgedeelte leert dat Zacharia koning werd in het achtendertigste regeringsjaar van koning Azaria van Juda, wat op de tijdsbalk het jaar oct765/sep764 v. Chr. is. Of een periode van twaalf jaar van anarchie in het tienstammenrijk, zonder koning op de troon. Dit is een toestand die de profeet Hosea, die optrad in de dagen van Jerobeam, geprofeteerd had:

    Hosea 3:4 Want de kinderen Israëls zullen vele dagen blijven zitten, zonder koning, en zonder vorst, en zonder offer, en zonder opgericht beeld, en zonder efod en terafim.

     

    Het was farao Sjosjenq I van de tweeëntwintigste Libische dynastie die middels een veldtocht aan de periode van anarchie in het gebied van het tienstammenrijk een einde maakte. Het was het begin van een alliantie van het tienstammenrijk met Egypte, een alliantie die zou stand houden tot op koning Hosea en de val van Samaria in 717 v. Chr. Zie het artikel op dit blog van 14-09-2015, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1442181600&stopdatum=1442786400 ‘Gelijk Salman Beth-Arbel verwoestte’.

    In mijn boek DE ZONAANBIDDER, 2016, blz. 167-172, ga ik uitgebreid in op de plaatsing van de tweeëntwintigste dynastie op de tijdsbalk tijdens deze epoque.

     

     

    2 Koningen 15:9 En hij (Zacharia) deed dat kwaad was in de ogen des HEEREN, gelijk als zijn vaderen gedaan hadden; hij week niet af van de zonden van Jerobeam, den zoon van Nebat, die Israël zondigen deed. 10 En Sallum, de zoon van Jabes, maakte een verbintenis tegen hem, en sloeg hem voor het volk, en doodde hem; en hij werd koning in zijn plaats. 11 Het overige nu der geschiedenissen van Zacharia, ziet, dat is geschreven in het boek der kronieken der koningen van Israël. 12 Dit was het woord des HEEREN, dat Hij gesproken had tot Jehu, zeggende: U zullen zonen van het vierde gelid op den troon van Israël zitten; en het is alzo geschied.

    13 Sallum, de zoon van Jabes, werd koning, in het negen en dertigste jaar van Uzzia, den koning van Juda; en hij regeerde een volle maand te Samaria.

     

    De periode van twaalf jaar zonder koning in het tienstammenrijk betekende met de troonsbestijging van Zacharia niet het einde van de anarchie in het gebied van Israël. Zacharia werd namelijk na amper zes maanden op de troon door een usurpator met de naam Sallum, vermoord. Deze laatste kon vervolgens een volle maand, volgens het Bijbelbericht, regeren waarna ook hij door een andere troonpretendent vermoord werd.

    2 Koningen 15:14 Want Menahem, de zoon van Gadi, toog op van Thirza, en kwam te Samaria, en sloeg Sallum, den zoon van Jabes, te Samaria, en doodde hem, en werd koning in zijn plaats. 15 Het overige nu der geschiedenissen van Sallum, en zijn verbintenis, die hij maakte, ziet, die zijn geschreven in het boek der kronieken der koningen van Israël. 16 Toen sloeg Menahem Tifsah, met allen, die daarin waren, ook haar landpalen van Thirza af; omdat men niet voor hem had opengedaan, zo sloeg hij hen; al haar bevruchte vrouwen hieuw hij in stukken. 17 In het negen en dertigste jaar van Azaria, den koning van Juda, werd Menahem, de zoon van Gadi, koning over Israël, en regeerde tien jaren te Samaria. 18 En hij deed dat kwaad was in de ogen des HEEREN; hij week al zijn dagen niet af van de zonden van Jerobeam, den zoon van Nebat, die Israël zondigen deed.

    19 Toen kwam Pul, de koning van Assyrië, tegen het land; en Menahem gaf aan Pul duizend talenten zilvers, opdat zijn hand met hem zoude zijn, om het koninkrijk in zijn hand te sterken. 20 Menahem nu bracht dit geld op van Israël, van alle geweldigen van vermogen, om den koning van Assyrië te geven, voor elk man vijftig zilveren sikkels; alzo keerde de koning van Assyrië weder, en bleef daar niet in het land.

    21 Het overige nu der geschiedenissen van Menahem, en al wat hij gedaan heeft, is dat niet geschreven in het boek der kronieken der koningen van Israël? 22 Daarna ontsliep Menahem met zijn vaderen; en zijn zoon Pekahia werd koning in zijn plaats. (Statenvertaling)

     

    Het negenendertigste regeringsjaar van koning Uzzia van Juda zit op de tijdsbalk verankerd in het jaar 763 v. Chr. In het voorjaar van 763 v. Chr. nam generaal Menahem in Israël het bewind over. Dat Menahem de legeroverste was maakt Flavius Josephus ons bekend. De beschreven invasie van de Assyrische koning Pul in 2 koningen 15:19, dateer ik in de periode van 763/761 v. Chr. Zie het artikel op dit blog van 14.04.2016, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1460325600&stopdatum=1460930400

    De Assyrische koningen Pul en Tiglath Pileser zijn volgens de Statenvertaling op basis van de Hebreeuwse grondtekst, als twee te onderscheiden koningen te zien. De gevestigde Assyriologie ziet ze als één en dezelfde koning. De gevestigde Assyriologie ziet Tiglath Pileser III ook als een en dezelfde persoon met de Babylonische koning Pulu van de Ptolemeüs-canon. Bij de revisie van de Assyrische koningslijst echter komt Tiglath Pileser III op de tijdsbalk als tijdgenoot van Menahem terecht, en blijft de Babylonische koning Pulu op de tijdsbalk verankerd met de regeerperiode 22.02.731/20.02.726 v. Chr., waar geen discussie over bestaat (zie TIJD en TIJDEN, Appendix 6, blz.482/494).

     

    Van Tiglath Pileser III zijn heel wat annalen bewaard gebleven. In de kroniek van zijn zevende jaar wordt Menahem van Samaria bij naam als schatplichtig aan hem genoemd.

     

     

    Annals of Tiglath Pileser III, ANET 3 283: I received tribute from Kuštašpi of Commagene, Rezon of Damascus, Menahem of Samaria, Hiram of Tyre, Sibitti-bi'li of Byblos, Urikki of Qu'e, Pisiris of Karchemiš, I'nil of Hamath, Panammu of Sam'al, Tarhulara of Gurgum, Sulumal of Melitene, Dadili of Kaska, Uassarme of Tabal, Ušhitti of Tuhana, Tuhamma of Ištunda, Urimme of Hubišna, and Zabibe, the queen of Arabia - gold, silver, tin, iron, elephant-hides, ivory, linen garments with multi-coloured trimmings, blue-dyed wool, purple-dyed wool, ebony-wood, boxwood-wood, whatever was precious enough for a royal treasure; also lambs whose stretched hides were dyed purple, wild birds whose spread-out wings were dyed blue, furthermore horses, mules, large and small cattle, male dromedaries, female dromedaries with their foals.

     

    De Assyriologie heeft Tiglath Pileser III de regeerperiode van 745 tot 727 v. Chr. gegeven, en dit op basis van haar interpretatie van de Eponiemlijsten. Dit staat echter haaks op de regeerperiode van Menahem die aan de hand van de sabbat- en jubeljarenschikking op de tijdsbalk de jaren 763/753 v. Chr. heeft. Het is de regeerperiode van Tiglath Pileser die dient aangepast te worden. Een aanzet heb ik hiertoe gemaakt in mijn boek ‘DE ASSYRIOLOGIE herzien’ uit 2012, blz. 70-83. Herzien regeert Tiglath Pileser III nu van het jaar 768 tot het jaar 731 v. Chr. Tijdens deze lange periode deelde hij aanvankelijk de troon van Assyrië met Pul en later was zijn zoon Sargon II co-regent met hem. Wanneer koning Achaz van Juda door Pekah van het tienstammenrijk in alliantie met Aram belaagd werd, schreef Achaz een brief om hulp aan de koningen van Assyrië, koningen in het meervoud:

    2 Kronieken 28:16 Ter zelfder tijd zond de koning Achaz tot de koningen van Assyrië, dat zij hem helpen zouden..

    Zoals de Assyriologie de eponiemlijsten hanteert herkend zij geen co-regentschappen en gaat er bovendien van uit dat er geen namen in de lijst ontbreken. De Bijbel leert anders. En ook Flavius Josephus verstond het in zijn tijd ook anders.

    Hierna volgt een relevant gedeelte uit de werken van Flavius Josephus aangaande Menahem en de Assyrische koningen Pul en Tiglath Pileser.

    Flavius Josephus, Joodse Oudheden, Boek IX, xi.

    1. Now when Zachariah, the son of Jeroboam, had reigned six months over Israel, he was slain by the treachery of a certain friend of his, whose name was Shallum, the son of Jabesh, who took the kingdom afterward, but kept it no longer than thirty days; for Menahem, the general of his army, who was at that time in the city Tirzah, and heard of what had befallen Zachariah, removed thereupon with all his forces to Samaria, and joining battle with Shallum, slew him; and when he had made himself king, he went thence, and came to the city Tiphsah; but the citizens that were in it shut their gates, and barred them against the king, and would not admit him: but in order to be avenged on them, he burnt the country round about it, and took the city by force, upon a siege; and being very much displeased at what the inhabitants of Tiphsah had done, he slew them all, and spared not so much as the infants, without omitting the utmost instances of cruelty and barbarity; for he used such severity upon his own countrymen, as would not be pardonable with regard to strangers who had been conquered by him. And after this manner it was that this Menahem continued to reign with cruelty and barbarity for ten years. But when Pul, king of Assyria, had made an expedition against him, he did not think meet to fight or engage in battle with the Assyrians, but he persuaded him to accept of a thousand talents of silver, and to go away, and so put an end to the war. This sum the multitude collected for Menahem, by exacting fifty drachme as poll-money for every head; after which he died, and was buried in Samaria, and left his son Pekahiah his successor in the kingdom, who followed the barbarity of his father, and so ruled but two years only, after which he was slain with his friends at a feast, by the treachery of one Pekah, the general of his horse, and the son of Remaliah, who laid snares for him. Now this Pekah held the government twenty years, and proved a wicked man and a transgressor. But the king of Assyria, whose name was Tiglath-Pileser, when he had made an expedition against the Israelites, and had overrun all the land of Gilead, and the region beyond Jordan, and the adjoining country, which is called Galilee, and Kadesh, and Hazor, he made the inhabitants prisoners, and transplanted them into his own kingdom. And so much shall suffice to have related here concerning the king of Assyria.

     

    Wanneer we dit citaat van Josephus hebben doorgenomen, blijkt duidelijk dat de oudheidhistoricus Josephus de Assyrische koningen Pul en Tiglath Pileser ook als twee te onderscheiden koningen ziet. Ook leert Josephus dat Menahem de generaal van het Israëlitische leger was, toen hij Sallum vermoordde. Het einde van Menahem zag geen moord of complot maar hij stierf in zijn bed en werd opgevolgd door zijn zoon Pekahia. Deze regeerde echter slechts gedurende twee jaar alvorens door een nieuwe usurpator gedood te worden.

    2 Koningen 15:23 In het vijftigste jaar van Azaria, den koning van Juda, werd Pekahia, de zoon van Menahem, koning over Israël, en regeerde twee jaren te Samaria. 24 En hij deed dat kwaad was in de ogen des HEEREN; hij week niet af van de zonden van Jerobeam, den zoon van Nebat, die Israël zondigen deed. 25 En Pekah, de zoon van Remalia, zijn hoofdman, maakte een verbintenis tegen hem, en sloeg hem te Samaria, in het paleis van het huis des konings, met Argob en met Arje, en met hem vijftig mannen van de kinderen der Gileadieten; alzo doodde hij hem, en werd koning in zijn plaats. 26 Het overige nu der geschiedenissen van Pekahia, en al wat hij gedaan heeft, ziet, dat is geschreven in het boek der kronieken der koningen van Israël. (Statenvertaling)

     

    Het vijftigste regeringsjaar van koning Uzzia van Juda is op onze tijdsbalk het jaar 753 v. Chr.

     

    Wordt vervolgd…

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

     

    Recente publicaties van Robert De Telder

     

     

    EXODUS, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/102331

     

    De Zonaanbidder, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/87999

     

    TIJD en TIJDEN, 2015, Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

    De Assyriologie herzien, 2012, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/76234

     

    De Tweede Wereldoorlog door de ogen van een neutrale Belg, 2007, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/69343

    04-10-2016 om 11:28 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 3/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    26-09-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.860 v. Chr.: het jaartal van de stichting van Carthago

    Algemeen wordt aangenomen dat Carthago in 814 v. Chr. door Feniciërs gesticht werd. Men kan nochtans op basis van de Bijbelse chronologie en de werken van Flavius Josephus tot een oudere datum voor de stichting van Carthago komen: 860 v. Chr. Een verschil van zesenveertig jaar. Wanneer we de werken van Flavius Josephus bestuderen en dan vooral zijn boek ‘Tegen de Griek Apion ‘, blijkt dat Josephus er als Jood trots op was dat het jaar van de stichting van Carthago berekend kon worden aan de hand van de bouw van de tempel van Salomo. In het betreffende citaat dat hierna volgt, lezen we hoe Josephus de koningslijsten en de annalen van de Feniciërs er bij haalt, en aantoont dat er 143 jaar en acht maanden verlopen waren tussen koning Hiram van Tyrus en de stichting van Carthago. Vervolgens gaat Josephus nog verder en toont aan dat de geschriften van Menander exact een tijdspanne opgeven van 155 jaar en acht maanden, te rekenen vanaf het twaalfde regeringsjaar van koning Hiram tot op de stichting van Carthago. Het twaalfde regeringsjaar van Hiram liep gelijk met het vierde regeringsjaar van Salomo.

     

     

    Flavius Josephus, Against Apion, Book I:

    17. I will now, therefore, pass from these records, and come to those that belong to the Phoenicians, and concern our nation, and shall produce attestations to what I have said out of them. There are then records among the Tyrians that take in the history of many years, and these are public writings, and are kept with great exactness, and include accounts of the facts done among them, and such as concern their transactions with other nations also, those I mean which were worth remembering. Therein it was recorded that the temple was built by king Solomon at Jerusalem, one hundred forty-three years and eight months before the Tyrians built Carthage; and in their annals the building of our temple is related; for Hirom, the king of Tyre, was the friend of Solomon our king, and had such friendship transmitted down to him from his forefathers. He thereupon was ambitious to contribute to the splendor of this edifice of Solomon, and made him a present of one hundred and twenty talents of gold. He also cut down the most excellent timber out of that mountain which is called Libanus, and sent it to him for adorning its roof. Solomon also not only made him many other presents, by way of requital, but gave him a country in Galilee also, that was called Chabulon. But there was another passion, a philosophic inclination of theirs, which cemented the friendship that was betwixt them; for they sent mutual problems to one another, with a desire to have them unriddled by each other; wherein Solomon was superior to Hirom, as he was wiser than he in other respects: and many of the epistles that passed between them are still preserved among the Tyrians. Now, that this may not depend on my bare word, I will produce for a witness Dius, one that is believed to have written the Phoenician History after an accurate manner. This Dius, therefore, writes thus, in his Histories of the Phoenicians: "Upon the death of Abibalus, his son Hirom took the kingdom. This king raised banks at the eastern parts of the city, and enlarged it; he also joined the temple of Jupiter Olympius, which stood before in an island by itself, to the city, by raising a causeway between them, and adorned that temple with donations of gold. He moreover went up to Libanus, and had timber cut down for the building of temples. They say further, that Solomon, when he was king of Jerusalem, sent problems to Hirom to be solved, and desired he would send others back for him to solve, and that he who could not solve the problems proposed to him should pay money to him that solved them. And when Hirom had agreed to the proposals, but was not able to solve the problems, he was obliged to pay a great deal of money, as a penalty for the same. As also they relate, that one·Abdemon, a man of Tyre, did solve the problems, and propose others which Solomon could not solve, upon which he was obliged to repay a great deal of money to Hirom." These things are attested to by Dius, and confirm what we have said upon the same subjects before.

     

    18. And now I shall add Menander the Ephesian, as an additional witness. This Menander wrote the Acts that were done both by the Greeks and Barbarians, under every one of the Tyrian kings, and had taken much pains to learn their history out of their own records. Now when he was writing about those kings that had reigned at Tyre, he came to Hirom, and says thus: "Upon the death of Abibalus, his son Hirom took the kingdom; he lived fifty-three years, and reigned thirty-four. He raised a bank on that called the Broad Place, and dedicated that golden pillar which is in Jupiter's temple; he also went and cut down timber from the mountain called Libanus, and got timber Of cedar for the roofs of the temples. He also pulled down the old temples, and built new ones; besides this, he consecrated the temples of Hercules and of Astarte. He first built Hercules's temple in the month Peritus, and that of Astarte when he made his expedition against the Tityans, who would not pay him their tribute; and when he had subdued them to himself, he returned home. Under this king there was a younger son of Abdemon, who mastered the problems which Solomon king of Jerusalem had recommended to be solved." Now the time from this king to the building of Carthage is thus calculated: "Upon the death of Hirom, Baleazarus his son took the kingdom; he lived forty-three years, and reigned seven years: after him succeeded his son Abdastartus; he lived twenty-nine years, and reigned nine years. Now four sons of his nurse plotted against him and slew him, the eldest of whom reigned twelve years: after them came Astartus, the son of Deleastartus; he lived fifty-four years, and reigned twelve years: after him came his brother Aserymus; he lived fifty-four years, and reigned nine years: he was slain by his brother Pheles, who took the kingdom and reigned but eight months, though he lived fifty years: he was slain by Ithobalus, the priest of Astarte, who reigned thirty-two years, and lived sixty-eight years: he was succeeded by his son Badezorus, who lived forty-five years, and reigned six years: he was succeeded by Matgenus his son; he lived thirty-two years, and reigned nine years: Pygmalion succeeded him; he lived fifty-six years, and reigned forty-seven years. Now in the seventh year of his reign, his sister fled away from him, and built the city Carthage in Libya." So the whole time from the reign of Hirom, till the building of Carthage, amounts to the sum of one hundred fifty-five years and eight months. Since then the temple was built at Jerusalem in the twelfth year of the reign of Hirom, there were from the building of the temple, until the building of Carthage, one hundred forty-three years and eight months. Wherefore, what occasion is there for alleging any more testimonies out of the Phoenician histories [on the behalf of our nation], since what I have said is so thoroughly confirmed already? and to be sure our ancestors came into this country long before the building of the temple; for it was not till we had gotten possession of the whole land by war that we built our temple. And this is the point that I have clearly proved out of our sacred writings in my Antiquities.

     

    De chronologische gegevens die Josephus citeert zijn verbluffend en verbinden de koningslijst van Tyrus met de chronologie van de Bijbel. Het is via de regeerperiode van Salomo en de bouw van de Tempel te Jeruzalem dat het twaalfde jaar van Hiram van Tyrus verbonden wordt.

     

    Het jaartal van de dood van Salomo wordt sinds de publicatie in 1951 van Thiele ’s opus magnum: The Mysterious Numbers of the Hebrew Kings, in het jaar 931 v. Chr. geplaatst. De onderzoeker Edwin R. Thiele (1895/1986) bracht met zijn studie de Bijbels-chronologische gegevens van de koningen van Juda en Israël in lijn met de Assyrische koningslijst en zijn werk wordt sindsdien algemeen beschouwd als de definitieve Bijbelse chronologie. Zijn jaartallen worden dan ook in Studiebijbels gehanteerd wat het zelfs een aura van geïnspireerd zijn geeft. De vraag moet echter zijn: is zijn constructie volledig Bijbelgetrouw?

    Wanneer men onderzoek doet naar de geschiedenis van de Bijbelse chronologie dan blijkt dat in het verleden andere jaartallen voor de dood van Salomo gehanteerd werden. Het jaartal ca. 975 v. Chr. bijvoorbeeld was het meest gangbare jaartal dat in Studiebijbels voor de publicatie van Thiele ’s werk gehanteerd werd. Een verschil van zo maar even 44 jaar?

    Wat is de reden wat zulk een drastische inkorting van de Bijbelse chronologie schijnbaar nodig maakte? De enige reden was de Assyriologie en het publiceren van de Assyrische koningslijst gebaseerd op de Eponiemlijsten in de vorige eeuw. Deze kronieklijsten liepen over een periode van 892 tot 648 v. Chr. en gingen dus ook over een belangrijke contemporaine periode in de geschiedenis van de koningen van Israël en Juda. De Bijbels-chronologische gegevens waren echter niet compatibel met de Assyrische en dienden volgens Thiele aangepast te worden.

    Een eponiem zou een Assyrisch ambtenaar geweest zijn naar wie een bepaald jaar genoemd werd met in de lijst voor dat jaar een historische vermelding naar een belangrijke gebeurtenis zoals bijvoorbeeld een veldtocht, een pestziekte, een eerste regeringsjaar van een Assyrische koning, een zonsverduistering enzoverder.

    Van groot belang voor de datering van de gevonden Assyrische koningslijst was een genoteerde verduistering van de zon over Nineveh in het tiende regeringsjaar van Assur Dan ten tijde van het eponiem van Bur Sagale dat gedateerd werd in 763 v. Chr. Dit jaartal werd dan ook het chronologische ankerpunt voor de andere vermelde gebeurtenissen en de regeringsjaren van de Assyrische koningen. Men gaat er echter in de Assyriologie van uit dat er in de lijst geen namen van koningen ontbreken noch dat er co-regentschappen hebben plaatsgevonden. Een uitgangspunt dat vraagtekens zou moeten oproepen?

    Onacceptabel voor ieder chronoloog die de Bijbel als historisch betrouwbaar acht, was Thiele ’s constructie om de val van Samaria in het negende regeringsjaarjaar van Hosea, (in de Bijbel contemporain met het zesde jaar van Hizkia van Juda), te laten passen met de Assyrische gegevens betreffende Sargon II en Sanherib. Hier verkondigde hij onbeschaamd dat de Bijbelse gegevens van 2 Koningen hoofdstukken 17 en 18 foutief waren, als laat en kunstmatig aan de Bijbel toegevoegd. Thiele had dus niet als vertrekbasis dat de Bijbel door God geïnspireerd is en historisch correct. Niettemin heeft Thiele bij heel wat vak wetenschappers geen krediet verloren.

    Thiele verkortte de regeringsduur van bepaalde koningen van Juda en Israël om deze te laten passen in het Assyrische tijdskader. Met het inkorten van sommige regeerperioden van Israëlitische koningen verdedigde hij de zogenaamde ‘dual dating’ en paste het enkele malen toe, ook daar waar de Bijbel niet expliciet duidelijk over is.

    De slag bij Karkar werd gedateerd in het jaar 853 v. Chr. en het laatste regeringsjaar van Achab van Israël met dit jaartal verbonden. Verder in de tijd terugrekenend arriveerde men voor het sterfjaar van Salomo in 931 v. Chr. (A Chronology of the Hebrew Kings, Chapter 3, Establishing Basic Dates).

     

    Het zijn echter de Assyrische gegevens die aan de Bijbelse chronologie dienen gelinkt te worden en niet andersom. Op basis van de Bijbelse sabbat- en jubeljaren kunnen we de dood van Salomo en de scheuring van Verenigd Koninkrijk van Israël in 967 v. Chr. op de tijdsbalk plaatsen. Zie het artikel van 30.05.2016 op dit blog, de dertig jubeljaren, zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1464559200&stopdatum=1465164000

     

    De regeerperiode van Salomo valt nu in de jaren 1007 tot 967 v. Chr. De tempel werd gebouwd vanaf zijn vierde tot zijn elfde regeringsjaar, of de jaren 1003/996 v. Chr. op de tijdsbalk. Het is met deze jaartallen dat op basis van Josephus gegevens dat het jaar van de stichting van Carthago berekend kan worden. Dat Hiram en Salomo vrienden waren staat in de Bijbel vermeld:

    1 Koningen 5:1 Hiram nu, de koning van Tyrus, zond zijn dienaren naar Salomo, omdat hij gehoord had, dat men hem tot koning gezalfd had in de plaats van zijn vader, want Hiram was altijd met David zeer bevriend geweest. (NBG Vertaling 1951)

     

    Zie ook het Bijbelboek 2 Kronieken 2:1-18 voor de beschrijving van de vriendschap tussen Hiram en David en Salomo, en de levering van materiaal voor de bouw van de tempel te Jeruzalem door Hiram. En naast de samenwerking wat materiaal voor de tempel betreft, was er ook de maritieme samenwerking tussen de Feniciërs en Salomo. Zie TIJD en TIJDEN, 2016, blz. 205.

    Josephus schreef dat het begin van de bouw van de tempel te Jeruzalem chronologisch in het twaalfde regeringsjaar van Hiram geschiedde. Ik herhaal voor de goede orde nogmaals het betreffende citaat van Josephus:

    Pygmalion succeeded him; he lived fifty-six years, and reigned forty-seven years. Now in the seventh year of his reign, his sister fled away from him, and built the city Carthage in Libya." So the whole time from the reign of Hirom, till the building of Carthage, amounts to the sum of one hundred fifty-five years and eight months. Since then the temple was built at Jerusalem in the twelfth year of the reign of Hirom, there were from the building of the temple, until the building of Carthage, one hundred forty-three years and eight months.

     

    Tussen het twaalfde regeringsjaar van Hiram en het zevende regeringsjaar van Pygmalion zitten er 143 jaar en acht maanden. De regeerperiode van Salomo is verankerd met de jaren 1007/967 v. Chr. en dit op basis van de sabbat- en jubeljaartelling volgens William Whiston. Mijn jaartal voor de dood van Salomo in 967 v. Chr. wijkt met 36 jaar af van het tegenwoordig gangbare jaartal 931 v. Chr. De Tempelbouw te Jeruzalem ving aan in het vierde regeringsjaar van Salomo in april 1003 v. Chr. en in oktober van het jaar 996 v. Chr., zeven jaar later, was de Tempel afgewerkt.

    1 Koningen 6:37 In het vierde jaar werd het huis des HEREN gegrondvest, in de maand Ziw (april/mei), 38 en in het elfde jaar, in de maand Bul, dat is de achtste maand (oktober/november), was het huis in al zijn onderdelen en geheel volgens bestek voltooid; hij bouwde het dus in zeven jaar.

    Het twaalfde regeringsjaar van Hiram verankerd met het vierde regeringsjaar van Salomo, wordt nu apr1003/mrt1002 v. Chr. En vanaf dit jaartal gerekend, arriveren we in 860 v. Chr. voor het zevende regeringsjaar van de Fenicische koning Pygmalion. Het is in dat jaar dat de zuster van Pygmalion; Dido uit Tyrus moest vluchtten en datzelfde jaar nog Carthago stichtte.

     

     

    Het verkregen jaartal 860 v. Chr. levert op de tijdsbalk een kruispeiling op via de meganatuurcatastrofe die dat jaar de oude wereld trof. Een meganatuurcatastrofe van kosmische oorsprong die, volgens de theorie van een cyclus van catastrofes die sinds de Grote Vloed planeet aarde teisterden, aan de basis ligt van het vertrek van Dido uit Tyrus op weg naar een nieuwe vestigingsplaats.

    De catastrofetheorie had mijn aandacht in TIJD en TIJDEN, 2016, blz. 157 -163, 169-175, 193 en 331-338. Het is de studie van Donald W. Patten, Ronald R. Hatch and Loren C. Steinhauer met hun boek ‘The long day of Joshua and six other catastrophes, 1973, chapter VI’, dat ik onderzocht en toepaste in mijn reconstructie van de geschiedenis van de oudheid.

     

    Hierna volgt een reconstructie van de Fenicische koningslijst op de tijdsbalk dat in TIJD en TIJDEN, 2015, te vinden is vanaf blz. 257.

    Koning Hiram ’s twaalfde jaar is gelinkt aan het vierde regeringsjaar van Salomo en zit op de tijdsbalk, zoals eerder gezien, in het jaar apr1003/mrt1002 v. Chr. verankerd. Zijn volledige regeerperiode loopt aldus van het jaar 1014 tot 980 v. Chr. Bij de dood van Hiram werd deze opgevolgd door zijn zoon Baleazarus die gedurende zeven jaar zou regeren: 980/973 v. Chr. Na Baleazarus nam diens zoon Abdastartus de scepter over en regeerde negen jaar: 973/964 v. Chr. Flavius Josephus vermeldt over Abdastartus dat hij vermoord werd door vier zonen van zijn voedster van wie de oudste moordenaar twaalf jaar zou regeren. Daarna ging op een later tijdstip de heerschappij over naar Astartus, de zoon van Deleastartus die twaalf jaar zou regeren. Het is na het vermoorden van Abdastartus dat er een periode van anarchie in Fenicië moet geweest zijn. Wanneer we alle regeerperioden die Josephus voor de koningenlijst vanaf Hiram tot Pygmalion opgeeft, optellen, komen we namelijk niet aan de verwachte uitkomst van 155 jaar en 8 maanden.

    Het vervolg met het invullen van de namen en hun regeerperioden dient aldus als een alternatief variant beschouwd te worden. De regeerperioden van Hiram tot Abdastartus zijn degelijk op de tijdsbalk verankerd. Ik ga er vanuit dat de opgegeven tijdsperiode van het twaalfde jaar van Hiram tot het zevende jaar van Pygmalion door Josephus correct is. Wanneer we nu vanaf Pygmalion ’s zevende regeringsjaar op de tijdsbalk terugwerken krijgen we de volgende regeerperioden en jaartallen:

    Pygmalion           47     866/820 v. Chr.

    Matgenus              9     875/866

    Badezorus           ..6     881/875

    Ithobalus            32     913/881

    Phelles                         914/913 (8 maanden)

    Aserymus              9     922/914

    Astartus              12      934/922

     

    Vanaf 964, het jaar dat Abdastartus vermoord werd door de vier zonen van zijn voedster, zijn het in totaal 30 jaar van anarchie tot wanneer Astartus de scepter overnam in het jaar 934 v. Chr. .

     

    ‘anarchie’            964/934

    Abdastartus        973/964

    Baleazarus           980/973

    Hiram                 1014/980

     

    Het hier aangeboden variant wordt door een en ander bevestigd. Er waren namelijk buiten Hiram en Salomo nog andere interacties tussen vorsten van Tyrus en Israël. Zo was bijvoorbeeld koning Achab van het tienstammenrijk getrouwd met een dochter van Ithobalus/Etbaäl. Het verschil in schrijfwijze heeft als oorzaak dat Flavius Josephus zijn Fenicische namen in het Grieks heeft doorgegeven en de Bijbel vanuit het Hebreeuws vertaald werd.

    1 Koningen 16:29 Achab, de zoon van Omri, werd koning over Israël in het achtendertigste jaar van Asa, de koning van Juda. En Achab, de zoon van Omri, regeerde te Samaria tweeëntwintig jaar over Israël. 30 Achab, de zoon van Omri, deed wat kwaad is in de ogen des HEREN, meer dan allen die vóór hem geweest waren. 31 Het minst erge was, dat hij wandelde in de zonden van Jerobeam, de zoon van Nebat, maar hij nam tot vrouw Izebel, de dochter van Etbaäl, de koning der Sidoniërs, en ging de Baäl dienen en zich voor hem neerbuigen. 32 Vervolgens richtte hij voor de Baäl een altaar op in het huis van de Baäl, dat hij te Samaria gebouwd had. 33 Verder maakte Achab de gewijde paal; en Achab ging voort met zó te handelen, dat hij de HERE, de God van Israël, meer krenkte dan alle koningen van Israël die vóór hem geweest waren. (NBG Vertaling 1951)

     

    De regeerperiode van Achab, de zoon van Omri, zit op de tijdsbalk via de sabbat- en jubeljaren verankerd van 909 tot 888 v. Chr. De regeerperiode van Ithobalus hebben we gezien, liep van 913 tot 881 v. Chr. Beide koningen waren aldus contemporain. En dit is een bewijs, zo niet een goede aanwijzing, dat het hier aangeboden variant als puzzelstukje in het plaatje past.

    In een ander boek van Flavius Josephus (Flavius Josephus, Joodse Oudheden Boek VIII,xiii.2) vermeldt Josephus de hongersnood ten gevolge van een langdurige droogte ten tijde van de regeerperiode van Achab, een droogte, een ramp die ook bij de Feniciërs ten tijde van Ithobalus geregistreerd werd.

    … Now Menander mentions this drought in his account of the acts of Ethbaal, king of the Tyrians; where he says thus: "Under him there was a want of rain from the month Hyperberetmus till the month Hyperberetmus of the year following; but when he made supplications, there came great thunders. This Ethbaal built the city Botrys in Phoenicia, and the city Auza in Libya." By these words he designed the want of rain that was in the days of Ahab, for at that time it was that Ethbaal also reigned over the Tyrians, as Menander informs us.

     

    Maar ook uit buiten-Bijbelse bronnen bevestigen een en ander. De Assyriërs verwijzen naar het ontvangen van schatting van Tyrus. In het achttiende jaar van Salmaneser III (herzien 877/876 v. Chr.) claimt deze heerser schatting ontvangen te hebben van Baa‘li-maanzer. Deze Assyrische naam is volgens deskundigen gelijk aan het Griekse Baal-Eser of Balazeros of Badezeros. Mijn eerder opgegeven jaartallen voor Badezorus: 881/875 v. Chr. passen ook hier in het plaatje. Badezorus, de grootvader van Pygmalion, en Salmaneser III waren contemporain. Zowel de Feniciër Badezorus als generaal Jehu van het huis van Omri, brachten aldus gezamenlijk schatting naar Salmaneser III in diens achttiende regeringsjaar.

    De voorganger van Salmaneser III; zijn vader Assurbanipal die gereviseerd regeerde van 917 tot 895 v. Chr., ontving eveneens schatting uit Fenicië, maar vermeldt in zijn (nochtans) uitvoerige annalen geen namen van koningen die hem schatting brachten:

    “In those days I occupied the environs of Lebanon; to the great sea [3.85] of Phoenicia I went up: up to the great sea my arms I carried: to the gods I sacrificed; I took tribute of the Princes of the environs of the sea-coast, [3.86] of the lands of Tyre, Sidon, Gebal, Maacah Maizai Kaizai, of Phoenicia and Arvad.”

     

    Er zijn deskundigen die echter van mening zijn dat Assurbanipal weliswaar vanuit Assyrië naar de Middellandse Zeekust is kunnen doorstoten, maar de Libanon niet heeft kunnen bezetten. Ongetwijfeld waren de machtige koningen van Israël en Juda: Omri en Achab, Asa en Josafat, tijdens deze periode een te groot obstakel voor hem.

    Tijdgenoten van Assurbanipal (917/895 v. Chr.) in Fenicië waren achtereenvolgens: Aserymus  (922/913), Phelles(914/913) en Ithobalus(913/881)

     

    Wordt vervolgd…

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

     

    Recente publicaties van Robert De Telder

     

     

    EXODUS, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/102331

     

    De Zonaanbidder, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/87999

     

    TIJD en TIJDEN, 2015, Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

    De Assyriologie herzien, 2012, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/76234

     

    De Tweede Wereldoorlog door de ogen van een neutrale Belg, 2007, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/69343

    26-09-2016 om 13:33 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    21-09-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Chronologie van de koningen van Juda en van Israël

    Met onze aflevering van 30.05.2016: de dertig jubeljaren (zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?ID=2890485)

    hebben we gezien dat de dertig historische jubeljaren het sluitende raamwerk leveren waarbinnen de regeerperioden van de koningen van Juda en Israël, via de Bijbels-chronologische gegevens gerangschikt moeten worden. Ook het jaartal van de Exodus wordt via de sabbat- en jubeljaren op de tijdsbalk berekend en verankerd. Zie mijn boek EXODUS, 2016, hoofdstuk: het jaartal van de Exodus: 1483 v. Chr., blz. 59-69. (voor wie het boek aanschaffen: zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/102331)

     

    Vanaf de Exodus in 1483 v. Chr. zijn het vierhonderdtachtig jaar tot het vierde regeringsjaar van Salomo, wanneer deze aan de bouw van de Tempel te Jeruzalem begint.

    1 Koningen 6:1 Het geschiedde nu in het vierhonderd en tachtigste jaar, na den uitgang der kinderen Israëls uit Egypte, in het vierde jaar van het koninkrijk van Salomo over Israël, in de maand Ziv (deze is de tweede maand), dat hij het huis des HEEREN bouwde. (Statenvertaling)

     

    Het vierde regeringsjaar van Salomo verankeren we op de tijdsbalk in okt1004/sep1003 v. Chr. Zijn veertigjarige regeerperiode gaat aldus van het najaar van 1007 tot het najaar van 967 v. Chr. Hieraan vooraf zit de regeerperiode van David gekoppeld van 1047 tot 1007 v. Chr., en daaraan vooraf regeerde Saul van 1087 tot 1047 v. Chr.

    De regeerperioden van de koningen van Juda en van Israël volgend op de scheuring van het Verenigd Koninkrijk na de dood van Salomo in het najaar van 967 v. Chr., rangschikken we op de tijdsbalk tussen de jaren 967 v. Chr. en 586 v. Chr. Het laatste jaar betekende het einde van het koninkrijk van Juda met de vernietiging van de Tempel door de Babylonische legers van Nebukadnezar.

    In mijn studie TIJD en TIJDEN, 2015, heb ik de regeerperioden van de koningen van Israël en Juda passend tussen beide jaartallen: 967 v. Chr. en 586 v. Chr. op de tijdsbalk aangebracht. Voor wie het boek nog niet aangeschaft heeft, zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

    In nog te volgen afleveringen op dit blog, zal ik al de koningen van Juda en Israël volgend op Salomo tot aan koning Zedekia op de tijdsbalk rangschikken. Hierbij houd ik alleen rekening met het feit dat men in het tienstammenrijk het jaar in de maand nisan liet beginnen en in het tweestammenrijk of Juda in de maand tisjri. Daarnaast kende vooral Juda regelmatig troonsbestijgingsjaren waarbij het eerste jaar van een koning niet altijd als zijn eerste regeringsjaar geteld moet worden. Coregentschappen heb ik alleen toegepast wanneer de Bijbel het expliciet beschreef. Zo ben ik terug naar de normaal verlengde chronologie van de koningen van Juda en Israël gegaan. De verkorte chronologie van Edwin R. Thiele werd opgegeven. Wat ik van Thiele behouden heb zijn de twee verschillende kalenders/jaartellingen die in Juda en Israël gehanteerd werden en de bijzondere troonsbestijgingsjaren. Het resultaat is een volmaakt passen van alle puzzelstukjes in het plaatje.

    Binnen het Bijbels-chronologische tijdskader dienen de koningslijsten van de buurvolken geplaatst te worden, en niet andersom.

    Heel wat seculiere revisionisten van de geschiedenis van de oudheid hanteren de gefabriceerde jaartallen van de algemeen aanvaarde Edwin R. Thiele en zijn de oorzaak van scheve constructies. Het Exodusjaartal van Thiele bijvoorbeeld heeft een verschil van zesendertig jaar op de tijdsbalk.

     

     

    Bij de dood van Salomo volgde diens zoon bij de Ammonietische Naäma: Rehabeam, zijn vader op. Als een gevolg van Rehabeam ‘s onbuigzaamheid naar de eisen van de tien stammen onder leiding van Jerobeam, scheurden deze zich nog hetzelfde jaar van Juda, af. Het tweestammenrijk bestond vanaf dat ogenblik alleen nog uit de stam Juda en de stam Benjamin, samen met de Levieten.

    In Juda laat men het jaar met de maand tisjri aanvangen. Het eerste regeringsjaar van Rehabeam loopt dus van tisjri (september/oktober) 967 v. Chr. tot tisjri of najaar 966 v. Chr. waarna zijn eerste regeringsjaar aanvangt. Rehabeam begon te regeren met een troonsbestijgingsjaar zoals het tekstverband in de Bijbel aantoont. Rehabeam regeert volgens het Bijbelbericht zeventien jaar:

    1 Koningen 14:21 Rehabeam nu, de zoon van Salomo, regeerde in Juda; een en veertig jaren (LXX= zestien) was Rehabeam oud, als hij koning werd, en regeerde zeventien jaren te Jeruzalem, in de stad, die de HEERE verkoren had uit al de stammen van Israël, om Zijn Naam daar te zetten; en de naam zijner moeder was Naäma, de Ammonietische.

     

     

    Bij de dood van Rehabeam werd deze opgevolgd door zijn zoon Abiam, die voor een periode van slechts drie jaar zou regeren:

    1 Koningen 15:1 In het achttiende jaar nu van den koning Jerobeam, den zoon van Nebat, werd Abiam koning over Juda. 2 Hij regeerde drie jaren te Jeruzalem; en de naam zijner moeder was Maacha, een dochter van Abisalom.

     

    Het tienstammenrijk kende geen troonsbestijgingsjaar en het eerste regeringsjaar van Jerobeam liep van het najaar van 967 v. Chr. tot voorjaar, of nisan 966 v. Chr. waarna zijn tweede regeringsjaar begon. Dit past volkomen op de bijgevoegde tijdsbalk, want in het twintigste regeringsjaar van Jerobeam begint het troonsbestijgingsjaar van Asa in Juda.

    1 Koningen 15: 9 In het twintigste jaar van Jerobeam, den koning van Israël, werd Asa koning over Juda. 10 En hij regeerde een en veertig jaren te Jeruzalem, en de naam zijner moeder was Maacha, een dochter van Abisalom.

     

     

    Het zijn puzzelstukjes die via het toepassen van de verschillende gehanteerde kalender-jaartellingen en de troonsbestijgingsjaren, feilloos in elkaar passen.

    1 Koningen 15: 25 Nadab nu, de zoon van Jerobeam, werd koning over Israël, in het tweede jaar van Asa, den koning van Juda; en hij regeerde twee jaren over Israël.

     

    Op het bijgevoegde schema merken we dat het tweede regeringsjaar van Asa via het troonsbestijgingsjaar, exact past met het jaar dat volgens het Bijbelbericht Nadab in Israël koning werd.

    In het derde jaar van Asa van Juda begon Baesa te regeren.

    1 Koningen 15:28 En Baësa doodde hem (Nadab), in het derde jaar van Asa, den koning van Juda, en werd koning in zijn plaats.

     

     

    1 Koningen 16:8 In het zes en twintigste jaar van Asa, den koning van Juda, werd Ela, de zoon van Baësa, koning over Israël, te Thirza, en regeerde twee jaren. 9 En Zimri, zijn knecht, overste van de helft der wagenen, maakte een verbintenis tegen hem, als hij te Thirza was, zich dronken drinkende in het huis van Arza, den hofmeester te Thirza; 10 Zo kwam Zimri in, en sloeg hem, en doodde hem, in het zeven en twintigste jaar van Asa, den koning van Juda; en hij werd koning in zijn plaats.

     

    1 Koningen 16:15 In het zeven en twintigste jaar van Asa, den koning van Juda, regeerde Zimri zeven dagen te Thirza; en het volk had zich gelegerd tegen Gibbethon, dat der Filistijnen is.

     

    1 Koningen 16:21 Toen werd het volk van Israël verdeeld in twee helften; de helft des volks volgde Tibni, den zoon van Ginath, om hem koning te maken; en de helft volgde Omri. 22 Maar het volk, dat Omri volgde, was sterker dan het volk, dat Tibni, den zoon van Ginath, volgde; en Tibni stierf, en Omri regeerde. 23 In het een en dertigste jaar van Asa, den koning van Juda, werd Omri koning over Israël, en regeerde twaalf jaren; te Thirza regeerde hij zes jaren.

     

     

    Na de kortstondige regeerperiode van slechts zeven dagen van Zimri, een van de legeroversten van Ela, volgde in het tienstammenrijk een burgeroorlog tussen de twee rivalen Tibni en Omri. Een burgeroorlog die in het 31ste regeringsjaar van koning Asa van Juda, beslecht werd met de overwinning van Omri. Een jaar later zou deze zijn nieuwe hoofdstad Samaria grondvesten. In totaal regeerde Omri twaalf jaar of fracties daarvan, zoals het bijgevoegde schema laat zien. Bij zijn dood werd hij opgevolgd door zijn zoon Achab.

    1 Koningen 16:28 En Omri ontsliep met zijn vaderen, en werd begraven te Samaria; en zijn zoon Achab regeerde in zijn plaats. 29 En Achab, de zoon van Omri, werd koning over Israël, in het acht en dertigste jaar van Asa, den koning van Juda; en Achab, de zoon van Omri, regeerde over Israël, te Samaria, twee en twintig jaren.

     

    Achab van het tienstammenrijk zou volgens het Bijbelbericht tweeëntwintig jaar regeren. In zijn vierde regeringsjaar werd Josafat in Juda koning.

    1 Koningen 22:41 Josafat nu, de zoon van Asa, werd koning over Juda, in het vierde jaar van Achab, den koning van Israël. 42 Josafat was vijf en dertig jaren oud, als hij koning werd, en regeerde vijf en twintig jaren te Jeruzalem; en de naam zijner moeder was Azuba, de dochter van Silchi.

     

    Op het bijgevoegde schema merken we dat ook Josafat ’s regeerperiode met een troonsbestijgingsjaar begon.

     

     

    2 Kronieken 20:31 Zo regeerde Josafat over Juda; hij was vijf en dertig jaren oud, als hij koning werd, en hij regeerde vijf en twintig jaren te Jeruzalem; en de naam zijner moeder was Azuba, een dochter van Silhi.

     

     

    1 Koningen 22:52 Ahazia, de zoon van Achab, werd koning over Israël te Samaria, in het zeventiende jaar van Josafat, den koning van Juda, en regeerde twee jaren over Israël.

     

    Op het bijgevoegde schema blijkt duidelijk dat de zoon van Achab: Ahazia als co-regent van Achab werd aangesteld in het zeventiende regeringsjaar van Josafat van Juda, nog tijdens het leven van Achab. De reden was ongetwijfeld de nakende oorlog met Aram uitmondend in de slag bij Ramoth-Gilead. Ahazia regeerde gedurende twee jaar waarvan ongeveer één jaar na de dood van Achab, als een gevolg van Achab’s dodelijke verwondingen opgelopen bij de slag om Ramoth-Gilead. In het achttiende regeringsjaar van Josafat van Juda nam een andere zoon van Achab de scepter over: Joram.

    2 Koningen 1:17 Alzo stierf hij (Ahazia), naar het woord des HEEREN, dat Elia gesproken had; en Joram werd koning in zijn plaats, in het tweede jaar van Joram, den zoon van Josafat, den koning van Juda; want hij had geen zoon.

     

    2 Koningen 3:1 Joram nu, de zoon van Achab, werd koning over Israël te Samaria, in het achttiende jaar van Josafat, den koning van Juda, en hij regeerde twaalf jaren.

     

    Op het bijgevoegde schema zien we dat Joram van Juda twee maal als co-regent aangesteld werd. De eerste maal tijdens de slag bij Ramoth Gilead en de tweede maal vanaf het drieëntwintigste regeringsjaar van Josafat, zijnde het vijfde regeringsjaar van Joram van Israël.

     

    2 Kronieken 21:5 Twee en dertig jaar was Joram oud, toen hij koning werd, en hij regeerde acht jaren te Jeruzalem. 6 En hij wandelde in den weg der koningen van Israël, gelijk als het huis van Achab deed; want hij had de dochter van Achab tot een vrouw; en hij deed dat kwaad was in de ogen des HEEREN.

     

    2 Koningen 8:16 In het vijfde jaar nu van Joram, den zoon van Achab, den koning van Israël, toen Josafat koning was van Juda, begon Jehoram, de zoon van Josafat, den koning van Juda, te regeren.

    17 Hij was twee en dertig jaren oud, toen hij koning werd, en hij regeerde acht jaren te Jeruzalem.

     

     

    2 Koningen 8:25 In het twaalfde jaar van Joram, de zoon van Achab, de koning van Israël, werd Achazja, de zoon van Joram, koning van Juda. 26 Tweeëntwintig jaar was Achazja oud, toen hij koning werd; hij regeerde een jaar te Jeruzalem; zijn moeder heette Atalja; zij was de kleindochter van Omri, de koning van Israël. 27 Hij wandelde in de weg van het huis van Achab en deed wat kwaad is in de ogen des HEREN, zoals het huis van Achab, want hij was verzwagerd met het huis van Achab.

     

    2 Koningen 9:29 Achazja nu was koning geworden over Juda in het elfde jaar van Joram, de zoon van Achab.

     

    Vanuit 2 Kronieken 21 begrijpen we dat Achazja in het elfde regeringsjaar van Joram tot co-regent werd aangesteld en dit vanwege de kwaadaardige ziekte van zijn vader. De logica zelf.

    Het jaartal 875 v. Chr. op onze tijdsbalk is een ankerjaar dat het einde betekende van zowel de regeerperiode van Joram van Israël als van Ahazia van Juda. Het is de legeroverste Jehu van Israël namelijk die beide koningen op dezelfde dag doodt. Jehu was daarvoor door de profeet als koning over het tienstammenrijk gezalfd. Zijn opdracht was de uitroeïng van de dynastie van Omri.

    In Juda bestijgt na de dood van Ahazia koningin Athalia de troon. De Bijbel wijst erop dat de priesters de jonge kroonprins Joas zes jaar lang voor Athalia verborgen hielden.

    2 Koningen 11:1 Toen nu Athalia, de moeder van Ahazia, zag, dat haar zoon dood was, zo maakte zij zich op, en bracht al het koninklijke zaad om. 2 Maar Joseba, de dochter van den koning Joram, de zuster van Ahazia, nam Joas, den zoon van Ahazia, en stal hem uit het midden van des konings zonen, die gedood werden, zettende hem en zijn voedster in een slaapkamer; en zij verborgen hem voor Athalia, dat hij niet gedood werd. 3 En hij was met haar verstoken in het huis des HEEREN zes jaren; en Athalia regeerde over het land.

     

     

    Joas van Juda bestijgt na haar dood volgens het Bijbelbericht de troon in het zevende jaar van Jehu.

    2 Koningen 12: 1 In het zevende jaar van Jehu werd Joas koning, en regeerde veertig jaren te Jeruzalem; en de naam zijner moeder was Zibja van Ber-seba. 2 En Joas deed dat recht was in de ogen des HEEREN, al zijn dagen, in dewelke de priester Jojada hem onderwees.

     

    Geen troonsbestijgingsjaren ditmaal in Juda. We zien op deze constructie dat wanneer we de nisan tot nisan-jaartelling voor het tienstammenrijk volgen, Joas’ eerste regeringsjaar in 869 v. Chr. begint. Zijn tweede jaar loopt dan van tisjri 869 tot tisjri 868 v. Chr., volgens de jaartelling die in het tweestammenrijk gold.

     

     

    2 Koningen 10:35 En Jehu ontsliep met zijn vaderen, en zij begroeven hem te Samaria, en zijn zoon Joahaz werd koning in zijn plaats. 36 En de dagen, die Jehu over Israël geregeerd heeft in Samaria, zijn acht en twintig jaren.

     

    2 Koningen 13:1 In het drie en twintigste jaar van Joas, den zoon van Ahazia, den koning van Juda, werd Joahaz, de zoon van Jehu, koning over Israël, te Samaria, en regeerde zeventien jaren.

     

    Op ons schema 849/836 merken we de dood van Jehu in het voorjaar van 847 v. Chr. na een regeerperiode van achtentwintig jaar. Hij werd opgevolgd door zijn zoon Joahaz in het drieëntwintigste regeringsjaar van Joas van Juda. Joahaz zou gedurende zeventien jaar tot zijn dood regeren.

     

     

    Naar het einde toe van de regeerperiode van Joahaz werd zijn zoon Joas als co-regent aangesteld. Dat wordt ons duidelijk gemaakt in 2 Koningen 13:10 In het zeven en dertigste jaar van Joas, den koning van Juda, werd Joas, de zoon van Joahaz, koning over Israël, te Samaria, en regeerde zestien jaren.

     

    Dit klopt allemaal want in het tweede regeringsjaar van Joas van Israël begint Amazia zijn eenjarig co-regentschap met zijn vader Joas van Juda.

    2 Koningen 14:1 In het tweede jaar van Joas, den zoon van Joahaz, den koning van Israël, werd Amazia koning, de zoon van Joas, den koning van Juda. 2 Vijf en twintig jaren was hij oud, toen hij koning werd, en regeerde negen en twintig jaren te Jeruzalem; en de naam zijner moeder was Joaddan van Jeruzalem.

     

    Met een volgende aflevering gaan we op de tijdsbalk in detail verder met de koningen Amazia van Juda en Joas van Israël. Ons eindstation is de laatste koning van Juda: Zedekia, wanneer deze in 586 v. Chr. in Babylonische ballingschap wordt weggevoerd.

     

    Wordt vervolgd…

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

    21-09-2016 om 07:45 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (4 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    12-09-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Hoelang heersten de Hyksos over het oude Egypte?

    De zogenaamde Hyksos stamden uit Klein-Azië die volgens Manetho via zijn kopieerders, tot vijf eeuwen over Egypte geheerst hebben. Het woord: Hyksos, dat Manetho doorgeeft, is een Griekse verbastering van de wijze waarop in de Egyptische taal (hk’h’swt) een vreemde heerser genoemd werd, of letterlijk ‘heerser van vreemde landen’.

    De orthodoxe Egyptologie heeft hun regeerduur op basis van hun vermeend gebruik van een dubbele Sothis-kalender in het oude Egypte, in afwijking met Manetho tot slechts tweehonderddertig jaar beperkt. Maar laat ons eerst de verschillende bronnen aan het woord laten. Flavius Josephus de Joodse oudheidhistoricus uit de eerste eeuw na Christus, citeert in zijn werk de Egyptenaar Manetho uit de derde eeuw voor Christus, die in zijn tijd de geschiedenis van Egypte in de Griekse taal neerschreef.

    Flavius Josephus Against Apion Bk. I, 14.

    ‘I shall begin with the writings of the Egyptians; not indeed of those that have written in the Egyptian language, which it is impossible for me to do. But Manetho was a man who was by birth an Egyptian, yet had he made himself master of the Greek learning, as is very evident; for he wrote the history of his own country in the Greek tongue, by translating it, as he saith himself, out of their sacred records; he also finds great fault with Herodotus for his ignorance and false relations of Egyptian affairs. Now this Manetho, in the second book of his Egyptian History, writes concerning us in the following manner. I will set down his very words, as if I were to bring the very man himself into a court for a witness:

    "There was a king of ours whose name was Timaus. Under him it came to pass, I know not how, that God was averse to us, and there came, after a surprising manner, men of ignoble birth out of the eastern parts, and had boldness enough to make an expedition into our country, and with ease subdued it by force, yet without our hazarding a battle with them. So when they had gotten those that governed us under their power, they afterwards burnt down our cities, and demolished the temples of the gods, and used all the inhabitants after a most barbarous manner; nay, some they slew, and led their children and their wives into slavery.

     

     

    At length they made one of themselves king, whose name was Salatis; he also lived at Memphis, and made both the upper and lower regions pay tribute, and left garrisons in places that were the most proper for them. He chiefly aimed to secure the eastern parts, as fore-seeing that the Assyrians, who had then the greatest power, would be desirous of that kingdom, and invade them; and as he found in the Saite Nomos, [Sethroite,] a city very proper for this purpose, and which lay upon the Bubastic channel, but with regard to a certain theologic notion was called Avaris, this he rebuilt, and made very strong by the walls he built about it, and by a most numerous garrison of two hundred and forty thousand armed men whom he put into it to keep it. Thither Salatis came in summer time, partly to gather his corn, and pay his soldiers their wages, and partly to exercise his armed men, and thereby to terrify foreigners. When this man had reigned thirteen years, after him reigned another, whose name was Beon, for forty-four years; after him reigned another, called Apachnas, thirty-six years and seven months; after him Apophis reigned sixty-one years, and then Janins fifty years and one month; after all these reigned Assis forty-nine years and two months. And these six were the first rulers among them, who were all along making war with the Egyptians, and were very desirous gradually to destroy them to the very roots. This whole nation was styled HYCSOS, that is, Shepherd-kings: for the first syllable HYC, according to the sacred dialect, denotes a king, as is SOS a shepherd; but this according to the ordinary dialect; and of these is compounded HYCSOS: but some say that these people were Arabians." Now in another copy it is said that this word does not denote Kings, but, on the contrary, denotes Captive Shepherds, and this on account of the particle HYC; for that HYC, with the aspiration, in the Egyptian tongue again denotes Shepherds, and that expressly also; and this to me seems the more probable opinion, and more agreeable to ancient history. [But Manetho goes on]: "These people, whom we have before named kings, and called shepherds also, and their descendants," as he says, "kept possession of Egypt five hundred and eleven years.(Vertaling naar het Engels door William Whiston)

     

     

    Josephus beschrijft hoe de Hyksos vanuit het oosten Egypte overvielen en het land zonder slag of stoot konden overmeesteren. De Egyptenaren boden zelfs geen weerstand, staat er geschreven. De eerste Hyksos-koning was Salatis, die in het noordoosten van Egypte een vesting liet bouwen met de naam Avaris, van waaruit hij de hele regio overheerste. Verder geeft Josephus de namen van de eerste zes Hyksos-machthebbers met hun regeerperioden. Daarna volgden nog heersers die in totaal voor een periode van 511 jaar over Egypte heersten totdat farao Ahmose van de achttiende dynastie hun uit Egypte verdreef. De namen in de Griekse taal die Josephus van de eerste zes heersers kopieerde samen met hun regeerduur zijn de volgende:

    1.      Salatis                 13 jaar

    2.    Beon                    44 jaar

    3.    Apachnas            36 jaar + 7 maanden

    4.    Apophis              61 jaar

    5.     Janins                 50 jaar + 1 maand

    6.    Assis                    49 jaar + 2 maanden

     

    Africanus, een andere kopieerder van het historisch werk van Manetho, beschrijft eveneens de verovering van Egypte door de Hyksos en geeft voor de vijftiende Hyksos-dynastie ook zes koningen op, maar in een verschillende volgorde en vorm dan wat Josephus doorgeeft:

    1.      Saites                  19 jaar

    2.    Bnon                   44

    3.    Pachnan              61

    4.    Staan                   50

    5.     Archles               49

    6.    Aphophis            61

     

    Africanus geeft vervolgens voor de zestiende Hyksos-dynastie de vermelding van 32 koningen zonder echter de naam op te geven, met een regeerperiode van in totaal 518 jaar.

    Eusebius, de derde kopieerder van het werk van Manetho, geeft voor de twee Hyksos-dynastieën geen namen op maar vermeldt alleen een regeerduur van 250 jaar voor de vijftiende dynastie en een regeerduur van 190 jaar voor de zestiende dynastie, wat een totaal van 440 jaar voor de duur van de Hyksos-overheersing van Egypte, geeft.

     

    Verder is er de beschadigde Turijn-papyrus met haar opgave van de Egyptische koningslijsten. Het papyrusgedeelte dat over de Hyksos-koningen gaat is echter zwaar gefragmenteerd en leent zich niet tot het exact bepalen van de regeertijd van de Hyksos-farao ‘s. Men meent echter een periode van 108 jaar voor de Hyksos-tijd te kunnen reconstrueren (Donald B. Redford, 1992, Egypt, Canaan, and Israel in Ancient Times, Chapter 5).

    In zijn boek ‘The Lords of Avaris, 2008, Chapter Three’ rapporteert David Rohl over een herschikking door hem van de gefragmenteerde delen van de Turijn-koningslijst waarbij de Hyksos-heersers beter in beeld komen. Hij beweerd er in geslaagd te zijn de zes farao ’s van Manetho ’s vijftiende Hyksos-dynastie in de zwaar beschadigde gefragmenteerde Turijn-koningslijst tevoorschijn te brengen met een regeertijd van honderd-plus jaren. Het is een boeiend hoofdstuk in Rohl ’s studie, vooral dan de noodlottige geschiedenis van de Egyptische papyrus-koningslijst en hoe het papyrus uiteindelijk zwaar beschadigt in Turijn belandde. De Egyptische historicus Manetho heeft hoogstwaarschijnlijk in de derde eeuw v. Chr. van de Turijn-koningslijst gebruik gemaakt voor het opstellen van zijn geschiedenis van Egypte: Aegyptiaca. Het is betreurenswaardig dat dit alles in de loop der tijden verloren ging of zwaar beschadigd werd. We zouden vandaag veel minder vraagtekens betreffende de Egyptologie hebben.

     

    De enkele gevonden scarabeeën in Egypte uit de Hyksos-periode geven ook geen informatie over de duur van de regeerperiode van de Hyksos-koningen. Namen van Hyksos-koningen die bewaard bleven zijn Egyptische namen die in Hiërogliefen werden doorgegeven: Sjesji, Jakoebher, Chyan, Apepi I en Apepi II voor de vijftiende dynastie en slechts twee namen van de zestiende dynastie bleven in steen op scarabeeën bewaard: Anather en Jakobaäm. De naam Sjesji in hiëroglyfen wordt meestal met de Griekse naam Salatis geïdentificeerd, de eerste Hyksos-farao volgens Manetho, die Egypte ten tijde van de Exodus binnenviel

    De hoofdreden voor het gebrek aan monumenten uit de Hyksos-tijd is de ware beeldenstorm die farao Ahmose van de achttiende dynastie liet uitvoeren na het verslaan en verdrijven van de Hyksos uit Egypte. De herinnering aan de vermaledijde Hyksos werd uitgewist.

     

    De bekende Abydos-koningslijst van Seti I die tot op heden op de tempelmuren te Abydos in Egypte te zien is, vermeld eenvoudig weg de Hyksos-farao’s niet. De koningslijst gaat van de laatste farao van het zogenaamde Midden-rijk onmiddellijk verder met de eerste farao van het Nieuwe-rijk. Zie TIJD en TIJDEN, 2016, hoofdstuk: de koningslijst van farao Seti I, blz. 366-370.

     

    Heel opmerkelijk vinden we ook in de Bijbel een opdracht tot het uitwissen van de herinnering aangaande de Amalekieten terug:

    Exodus 17: 14 Toen zeide de HEERE tot Mozes: Schrijf dit ter gedachtenis in een boek, en leg het in de oren van Jozua, dat Ik de gedachtenis van Amalek geheel uitdelgen zal van onder den hemel. (Statenvertaling)

     

    Volgens de revisie van Dr. I. Velikovsky (Eeuwen in Chaos, hoofdstuk II) zijn de Hyksos identiek met de Bijbelse Amalekieten die in de vijftiende eeuw v. Chr., ten tijde van de Exodus, tegen de Israëlieten optrokken en daarop Egypte binnenrukten. Zie mijn boek EXODUS, 2016, hoofdstuk: toen kwam Amalek, blz. 107. (Voor wie het boek wil aanschaffen, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/102331)

     

    In het Bijbels-chronologische raamwerk rukten de Amalekieten/Hyksos in 1483 v. Chr. Egypte binnen en onderwierpen het land met gemak aangezien het Egyptische leger twee maanden eerder in de Rode Zee vernietigd was. Het land lag voor invasie open. De Amalekieten zouden binnen het Bijbels-chronologisch raamwerk gedurende meer dan vier eeuwen over Egypte en het Midden-Oosten heersen. Tijdens deze tijdsperiode hadden we in Israël de Richteren-periode, Richteren die na de dood van Jozua en de oudsten, het gezag uitoefenden.

    De Hyksos/Amalekieten werden pas in Klein-Azië verslagen door het optreden van Saul, de eerste koning van het verenigd koninkrijk van Israël, volgend op de Richterenperiode, in 1049 v. Chr. (TIJD en TIJDEN, 2016, hoofdstuk: Saul veertig jaar koning, blz. 179-184), wat een periode van 434 jaar op de tijdsbalk oplevert. Een tijdsduur die dicht aanleunt bij de gefragmenteerde gegevens van Manetho via zijn drie kopieerders, in tegenstelling tot de orthodoxe Egyptologie die deze periode tot 230 jaar beperkte. Het jaar 1049 v. Chr. is het jaar dat in Egypte farao Ahmose van de achttiende dynastie de Hyksos tot terugtrekken dwong. Daarna rukte Ahmose Klein-Azië binnen ter belegering van Sjaruhen dat Velikovsky in de nabijheid van Petra situeerde. Het is daar dat het leger van Saul gezamenlijk met het leger van Ahmose de stad van Amalek innam.

     

    Dat de Hyksos tijdens deze epoque op de tijdsbalk thuishoorden leerde ook Dr. Donovan A. Courville (1901/1996), (The Exodus Problem and its Ramifications, 1971), die op dit onderdeel niet van Velikovsky ’s revisie afweek. Hierna volgt een chronologisch schema van Courville ’s revisie van de geschiedenis van het oude Egypte in relatie tot Israël. Bovenaan ziet men Israël ’s geschiedenis met vermelding van de tijd van de patriarchen: Abraham, Izaak en Jakob, gevolgd door het verblijf in Egypte. De Israëlitische Exodus betekende een ware breuk voor de verschillende Egyptische dynastieën/Rijken. Men merkt op het schema dat het Egyptische Oude– en het Midden-Rijk volgens Courville contemporain was, en de Hyksos-periode liep gelijk met de tijd van de Richteren in Israël. Het Nieuwe Rijk in Egypte nam een aanvang bij het opkomen van het Verenigd Koninkrijk van Israël. Dit alles is door Courville uiteraard op het schema in grote lijnen uitgetekend en wordt in zijn eerder geciteerde werk uitgewerkt.

     

     

    Alhoewel Dr. Donovan A. Courville een eigen variant uitwerkte, wat de herschikking van de Egyptische dynastieën op de tijdsbalk betreft, los van de reconstructie van Velikovsky, volgde hij wel de identificatie van de Bijbelse Amalekieten met de Hyksos en de ruim vier eeuwen heerschappij door hen over Egypte en een gedeelte van Klein-Azië.

    Het is een reconstructie die volledig in het Bijbels-historische kader past. In het Richterenboek komt Egypte namelijk als grootmacht niet voor en de eerste koningen van het verenigd koninkrijk van Israël: Saul, David en Salomo, waren onafhankelijke soevereine vorsten. Onder het bewind van David vestigde Israël zijn hegemonie over het Midden-Oosten vanaf de beek van Egypte tot aan de Eufraat. Dit was ook het gebied waar Salomo bij zijn troonsbestijging over heerste. Het is pas na de dood van Salomo, in het vijfde regeringsjaar van de zoon en troonopvolger: Rehabeam, dat farao Sisak Klein-Azië binnenrukte en Jeruzalem tot de staat van knechten reduceerde.

    2 Kronieken 12:1 Het geschiedde nu, als Rehabeam het koninkrijk bevestigd had, en hij sterk geworden was, dat hij de wet des HEEREN verliet, en gans Israël met hem. 2 Daarom geschiedde het, in het vijfde jaar van den koning Rehabeam, dat Sisak, de koning van Egypte, tegen Jeruzalem optoog (want zij hadden overtreden tegen den HEERE), 3 Met duizend en tweehonderd wagenen, en met zestig duizend ruiteren; en des volks was geen getal, dat met hem kwam uit Egypte, Libyers, Suchieten en Moren; 4 En hij nam de vaste steden in, die Juda had, en hij kwam tot Jeruzalem toe. 5 Toen kwam Semaja, de profeet, tot Rehabeam en de oversten van Juda, die te Jeruzalem verzameld waren, uit oorzaak van Sisak, en hij zeide tot hen: Alzo zegt de HEERE: Gij hebt Mij verlaten, daarom heb Ik u ook verlaten in de hand van Sisak. 6 Toen verootmoedigden zich de oversten van Israël en de koning, en zij zeiden: De HEERE is rechtvaardig. 7 Als nu de HEERE zag, dat zij zich verootmoedigden, geschiedde het woord des HEEREN tot Semaja, zeggende: Zij hebben zich verootmoedigd, Ik zal hen niet verderven; maar Ik zal hun in kort ontkoming geven, dat Mijn grimmigheid over Jeruzalem door de hand van Sisak niet zal uitgegoten worden. 8 Doch zij zullen hem tot knechten zijn, opdat zij onderkennen Mijn dienst, en den dienst van de koninkrijken der landen. 9 Zo toog Sisak, de koning van Egypte, op tegen Jeruzalem; en hij nam de schatten van het huis des HEEREN en de schatten van het huis des konings weg; hij nam alles weg; hij nam ook al de gouden schilden weg, die Salomo gemaakt had.(Statenvertaling)

     

    Elke reconstructie die de koningen Saul, David en Salomo van het verenigde koninkrijk van Israël in een knecht-relatie met Egypte op de tijdsbalk plaatst, zit Bijbels gezien fout en dient verworpen.

     

    Dat de orthodoxe Egyptologie de regeertijd van de Hyksos-farao’s tot slechts tweehonderddertig jaar beperkt heeft, is een gevolg van hun hanteren van een veronderstelde Sothis-kalender. Sothis is de Griekse naam voor het Egyptische Sopdet waarvan wordt aangenomen dat het de Hondsster voorstelt. In het Latijn werd de vermeende ster naar Sirius vertaald. De benaming Sothis-kalender is verbonden met de Egyptoloog Eduard Meyer die in 1904 zijn werk ‘kalender en Sothis-periode’ bekend maakte. Hij ging er van uit dat er in het oude Egypte twee kalenders naast elkaar bestaan hadden. Een burgerlijke en een godsdienstige gebaseerd op het opkomen van de Hondsster. In mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, hoofdstuk: de geschiedenis van de geschiedenis, blz. 27-42, heb ik de theorie van Eduard Meyer beschreven en weerlegd.

     

     

    Zie ook het artikel uit 2014 op dit blog over het Ebers-papyrus dat de constructie van Eduard Meyer op losse schroeven zet. Zie de volgende link:

    http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1388962800&stopdatum=1389567600

     

    Men zou denken dat er een massa geschreven materiaal in Egypte voorhanden is dat het bestaan van Sothis-perioden van 1460 jaar bevestigd, maar het tegendeel is waar. De enkele schijnbare verwijzingen naar het hanteren van Sothis-perioden in het oude Egypte kunnen tegenwoordig vrij eenvoudig verklaard en weerlegd worden. Maar ook in de tijd van Eduard Meyer was er onder collega-Egyptologen al een discussie bezig. De conclusie van de Egyptoloog Cecil Torr (Memphis and Mycenae, 1896) was dat de Sothis-cyclus een uitvinding van de Grieken was van latere tijd. Noch is er enige indicatie, schrijft hij, dat de Egyptenaren de cyclus kenden; geen vermelding wordt er over gevonden in hun inscripties of papyri, buiten enkele occasionele vermeldingen over het opkomen van de Hondsster:

    “This all looks as though the cycle was invented by the later Greeks at Alexandria. Nor is there anything to indicate that it was known to the Egyptians in earlier times; no mention of it being found in their inscriptions or papyri, though occasionally these note the rising of the dog-star.”

     

    Dat de regeertijd van de Hyksos-farao ’s tot tweehonderddertig jaar beperkt werd heeft dus te maken met het hanteren door de orthodoxe Egyptologie van het gebruik van een veronderstelde dubbele kalender in het oude Egypte en het linken van de twaalfde dynastie via farao Senwosret III in 2773 v.Chr.

     

    De meningen over de duur van de Hyksos-periode lopen ook onder de verschillende revisionisten van de geschiedenis van de oudheid, uiteen. De bekende Egyptoloog David Rohl heeft het werk van Velikovsky verworpen en een eigen variant uitgewerkt. In zijn bestseller ‘A TEST OF TIME’ beperkt hij de tijd dat de Hyksos over Egypte heersten tot twee eeuwen. Het Nieuwe Egyptische Rijk zit volgens zijn reconstructie op de tijdsbalk voor een groot gedeelte contemporain met de Richteren-periode in Israël, en de eerste koning van het verenigd koninkrijk van de twaalf stammen: Saul, laat hij in een vazal-status met farao in Egypte corresponderen.

    Zijn ankerpunt op de tijdsbalk voor deze era is een vermeende zonsverduistering over Oegarit in het jaar 1012 v. Chr. op 9 mei in de namiddag, precies te 18.09 u. (A Test of Time, Chapter Eleven, Navigating by the Stars. The Ugarit Solar Eclipse). Een astronoom berekende voor hem met een computerprogramma, de zonsverduistering over Oegarit. Rohl bouwt zijn thesis op rond de ontdekking van een kleitablet in de ruïnes van Oegarit. Het ontcijferde kleitablet KTU 1.78 bevat de volgende tekst: The day of the new moon of Hiyaru was put to shame as the sun (goddess) set, with Rashap (?) as her gate keeper. En in de Amarnabrief EA151 beschrijft de koning van Tyrus; Abimilki, het catastrofale einde van Oegarit aan farao Achnaton: “En vuur heeft Oegarit, de stad van de koning, verteerd; de helft ervan is verteerd, en de andere helft niet; en het volk van het leger van Hatti is niet daar”. Rohl verankerde vanuit zijn bevindingen het twaalfde regeringsjaar van farao Achnaton met het jaar 1012 v. Chr., en rangschikte de overige regeerperioden van de farao ’s van de achttiende dynastie op basis van dit ankerjaar.

    Rohl ’s tijdsconstructie verondersteld dat zowel Saul als David tijdgenoten van farao Amonhotep IV van de achttiende dynastie waren, en ondergeschikt aan hem. Op basis van het eerder geciteerde Bijbelgedeelte uit 2 Kronieken 12:1-8 staat deze constructie echter haaks op wat de Bijbel over deze epoque leert.

     

    De kosmische catastrofetheorie van Velikovsky en verder uitgewerkt door de wetenschappers Patten, Hatch, Steinhauer (The Long Day of Joshua and Six Other Catastrophes, 1973), en anderen, liet Rohl ook varen. Hij volgt de evolutietheorie, de orthodox-kosmische uniformiteittheorie. Vanuit deze theorie neemt men aan dat wat men tegenwoordig in de kosmos vaststelt altijd zo geweest is: ‘The Present is the Key to the Past’.

    De eerder geciteerde wetenschappers tonen nochtans overduidelijk aan dat planeet aarde meerdere malen in de oudheid in haar baan om de zon verstoord werd en er tegen de achtste eeuw v. Chr. een kalenderhervorming nodig was. Zie TIJD en TIJDEN, 2016, hoofdstuk: de noodzakelijke kalenderhervorming van de achtste eeuw voor Christus, blz. 331-338)

    De conclusie zou moeten zijn dat men geen exacte zonsverduisteringen in de tijd kan terugrekenen, die voorbij het veertiende regeringsjaar van koning Hizkia van Juda gaan. In dat jaar, leert de Bijbel (Jesaja 38:1-8), ging de schaduw van de zon op de trap van Achaz, tien treden terug.

    Aan de meganatuurcatastrofe van kosmische oorsprong van het veertiende regeringsjaar van Hizkia, gingen nog eerdere meganatuurcatastrofes vooraf. Het jaar 776 v. Chr. ten tijde van koning Uzzia/Azaria zag in de maand oktober een gelijkaardige meganatuurcatastrofe met 54 jaar en zes maanden later een herhaling in het stervensjaar van koning Achaz in april 722 v. Chr. Een Joodse overlevering leert dat op de dag dat Achaz begraven werd, er slechts enkele uren licht was. Er geschiedde een ‘opschudding’: de aardas verplaatste zich of kantelde en de zonsondergang werd verscheidene uren vervroegd.

    Het einde van de stad Oegarit gepaard gaande met de kosmische tekenen aan de zon, kan beter aan de hand van de cyclus van meganatuurcatastrofes van de achtste eeuw v. Chr., gedateerd worden. Een ander hemellichaam was dan verantwoordelijk voor de zonsverduistering.

     

    Wat de jaartallen van de koningen van Israël betreft, volgt Rohl de constructie van de geleerde Edwin R. Thiele (1895/1986): “The Mysterious Numbers of the Hebrew Kings, 1977”. Thiele verkorte de regeringsduur van bepaalde koningen van Juda en Israël om deze te laten passen in het Assyrische tijdskader. Met het inkorten van sommige regeerperioden van Israëlitische koningen verdedigde Thiele de zogenaamde ‘dual dating’ en paste het enkele malen toe, ook daar waar de Bijbel niet expliciet duidelijk over is. Om de val van Samaria, in het negende regeringsjaarjaar van Hosea, (in de Bijbel contemporain met het zesde jaar van Hizkia van Juda), te laten passen met de Assyrische gegevens betreffende Sargon II, verkondigde Thiele dat de Bijbelse gegevens van 2 Koningen hoofdstukken 17 en 18 foutief waren, als laat en kunstmatig aan de Bijbel toegevoegd.

    2 Koningen 18:9 In het vierde jaar van koning Hizkia – dat is het zevende jaar van Hosea, de zoon van Ela, de koning van Israël – trok Salmanassar, de koning van Assur, op tegen Samaria en sloeg het beleg ervoor. 10 Men nam het in na verloop van drie jaren; in het zesde jaar van Hizkia – dat is het negende jaar van Hosea, de koning van Israël – werd Samaria ingenomen.

     

    2 Koningen 18:9-10 is een Bijbelgedeelte dat absoluut niet compatibel met de Assyrische koningslijst is, en vooral dan met de regeerperiode van Salmaneser V, Sargon II en Sanherib. Toen het voor Thiele niet lukte door middel van ‘dual dating’ en het hanteren van ‘accession~years’ de Bijbelse chronologie in lijn te brengen met de Assyrische gegevens, deed hij zijn knieval en verkondigde hij dat dit Bijbelgedeelte fout was. Thiele had dus niet als vertrekbasis dat de Bijbel door God geïnspireerd is en historisch correct. Een trieste vaststelling die nochtans door meerdere theologen aanvaard wordt, aangezien de gefabriceerde jaartallen van Thiele in heel wat naslagwerken gehanteerd worden.

    Het resultaat van het hanteren van Thiele ’s jaartallen voor de koningen van Israël en Juda is een verschil van acht jaar tot zesendertig jaar op de tijdsbalk. Het jaartal 1447 v. Chr. voor de Exodus is het resultaat van het hanteren van Thiele ’s constructie.

    David Rohl gaat er van uit dat de jaartallen van Thiele correct zijn en gebruikt ze in zijn reconstructie van de geschiedenis van Egypte in relatie tot Israël en de Bijbel. De regeerperiode van Saul zit echter Bijbels-historisch op de tijdsbalk verankerd met de jaren 1087/1047 v. Chr. De gefabriceerde jaartallen van Thiele voor Saul zijn 1051/1011 v. Chr. of een verschil van zesendertig jaar.

    De noodlottige constructie van Thiele heb ik ook in EXODUS, 2016, in het hoofdstuk: het jaartal van de Exodus 1483 v. Chr., blz. 59-69, besproken. (Voor wie het boek wil aanschaffen, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/102331)

     

    Tot slot en besluit van dit artikel moet de keuze voor de duur van de Hyksos-tijd bepaald worden door wat de Bijbel over deze epoque te zeggen heeft. De constructie van Velikovsky, Courville en anderen, die de Hyksos-tijd plaatsen tussen de Exodus en het optreden van Saul tegen Amalek, ‘past’ in het Bijbelse tijdskader. Het getal 434 jaar voor de duur van de Hyksos-heerschappij is het resultaat. 

    De constructie van Rohl met Saul en David in een knecht-relatie naar farao toe, past niet in het tijdskader van 2 Kronieken 12:1-9, waar staat dat het knechtschap naar Egypte toe, pas in het vijfde regeringsjaar van Rehabeam een aanvang nam.

     

    Men moet ook geen Egyptoloog zijn, om de constructie van Rohl af te wijzen. Gewone Bijbelkennis is voldoende, zoals eertijds de Griekse christenen te Berea in de tijd van Paulus het toepasten.

    Handelingen 17:10 En de broeders zonden terstond des nachts Paulus en Silas weg naar Berea; welke, daar gekomen zijnde, gingen heen naar de synagoge der Joden; 11 En dezen waren edeler, dan die te Thessalonica waren, als die het woord ontvingen met alle toegenegenheid, onderzoekende dagelijks de Schriften, of deze dingen alzo waren. 12 Velen dan uit hen geloofden, en van de Griekse eerlijke vrouwen en van de mannen niet weinige. (Statenvertaling)

     

    Deze mensen gingen dagelijks de Schriften (wat wij vandaag het Oude Testament noemen) na of de dingen die Paulus verkondigde wel klopten.

    A TEST OF TIME heeft wat het onderdeel over de Hyksos-periode betreft, de test met de Bijbel niet doorstaan. Ik wil echter benadrukken dat het een onderdeel van het werk van David Rohl is, en niet heel zijn studie. Wie de eerder vermelde link naar het Ebers-papyrus heeft aangeklikt, weet de maat van de waarde die ik aan het algemene onderzoek van de Egyptoloog David Rohl hecht.

    Wie vertrouwd is met mijn blog en mijn gepubliceerde boeken weet dat ik ook Velikovsky niet blindelings volg, maar ook hier op onderdelen regelmatig afwijk, en een eigen variant aanbiedt. Ook hier val ik de autodidact Velikovsky niet af en/of verklaar hem als achterhaald, maar geef ik krediet aan wie krediet toekomt. We staan tenslotte allemaal op de schouders van mensen die ons zijn voorgegaan. Ik vraag me zelfs af of er vandaag zonder Velikovsky een revisionisme van de geschiedenis van de oudheid bestaan zou hebben?

     

    Wordt met zekerheid vervolgd…

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

    12-09-2016 om 00:00 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    03-09-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Exodus
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Beste volgers, vrienden en bekenden,

     

    Mijn boek 'EXODUS' is gepubliceerd! Ik heb mijn boek uitgegeven via Brave New Books en daar is het ook te koop.

     

    Formaat: A5 (148mm x 210mm),

    kleur: zwart/wit, papier: Crème papier (Romandruk),

    binding: Paperback,

    omslag afwerking: Mat,

    aantal pagina's: 189,

    boekdikte: 17mm,

    boekgewicht: 283gr

    Verkoopprijs: € 18,50

     

    Hieronder staat een korte omschrijving van mijn boek:

    Op 31 maart 2018 zal de Exodus exact 3500 jaar geschiedenis zijn. De auteur brengt de geschiedenis van Israël in het Egypte van de oudheid vanaf hun aankomst in 1699 v. Chr. op het hoogtepunt van een wereldwijde hongersnood, tot aan hun Exodus uit Egypte in 1483 v. Chr. De geschiedenis van Israël en de Exodus halen we in de eerste plaats uit de Bijbel, daarnaast uit de werken van Flavius Josephus en uit de Joodse overleveringen en legendes. Maar ook de Egyptologie levert via een revisie van de geschiedenis van de oudheid verrassende resultaten. De Exodus van de Israëlieten uit Egypte met de gepaard gaande tien plagen betekende namelijk een ware breuk in de Egyptische geschiedenis. Volgens de revisie van de geschiedenis waren het zogenaamde Oude- en het Midden-Rijk in Egypte contemporain met elkaar en was er maar één tussenperiode, die van de Hyksos, die na de Exodus Egypte overrompelden en hun heerschappij over het Midden-Oosten vestigden. De twaalf stammen van Israël trokken intussen na een periode van veertig jaar in de wildernis, het Beloofde Land Kanaän binnen.

    Hopelijk heb ik hiermee jullie interesse kunnen wekken in mijn boek. 

    Het boek kan online besteld worden op volgende link: 


     

    Met vriendelijke groet,

    De Telder Robert

    03-09-2016 om 00:00 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    01-09-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Chronologie vanaf de roeping van Abraham tot aan Izaak en Jakob…

    Met onze aflevering van 04.07.2016 ‘van Nimrod tot Abram’ arriveerden we op de tijdsbalk bij het jaar van het verblijf van Abram in Egypte. Volgens de Seder Olam trok Abram nog hetzelfde jaar van de Belofte naar Kanaän en vervolgens naar Egypte waar hij drie maanden verbleef. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?ID=2902676

    Volgens de Joodse oudheidhistoricus Flavius Josephus was het Abram die aan de Egyptenaren de kennis van de astronomie en andere wetenschappen doorgaf, wat weer een ander licht op de ontstaansgeschiedenis van het oude Egypte werpt.

    Joodse Oudheden, Boek 1, hoofdstuk VIII.

    2. For whereas the Egyptians were formerly addicted to different customs, and despised one another's sacred and accustomed rites, and were very angry one with another on that account, Abram conferred with each of them, and, confuting the reasonings they made use of, every one for their own practices, demonstrated that such reasonings were vain and void of truth: whereupon he was admired by them in those conferences as a very wise man, and one of great sagacity, when he discoursed on any subject he undertook; and this not only in understanding it, but in persuading other men also to assent to him. He communicated to them arithmetic, and delivered to them the science of astronomy; for before Abram came into Egypt they were unacquainted with those parts of learning; for that science came from the Chaldeans into Egypt, and from thence to the Greeks also. (link: http://sacred-texts.com/jud/josephus/ant-1.htm)

     

    Abram was dan ook geen in lompen geklede nomade (zoals Hollywood e.a. bronnen hem al eens afbeelden) maar een prins in zijn tijd, die aan de hoven van de nieuw ontstane koninkrijken ontvangen werd.

     

     

    We vervolgen met de inmiddels vertrouwde schema ’s waar ik in de aflevering van 27.06.2016 op dit blog mee begon. Net zoals in mijn werk TIJD en TIJDEN, zijn het schema ’s op millimeterpapier van telkens veertien jaar per schema met twee centimeter voor één jaar. Zo doende zijn de vier jaarkwartalen duidelijk zichtbaar en handig voor het aanbrengen van de Bijbelse en westerse jaartelling. Bovenaan staan de Anno Mundi jaartallen vermeld, met daaronder de westerse jaartelling, gebaseerd op de geboorte van de Christus.

     

    De belofte van de HERE God aan de dan vijfenzeventig jaar oude Abram (Genesis 12:1-8) betreffende zijn nageslacht, zou nog vierentwintig jaar op zich laten wachten. In de tussentijd had Abram op aanraden van zijn tien jaar jongere (maar onvruchtbare) vrouw Saraï, een kind bij de dienstmaagd van Saraï verwekt: Ismaël.

    Genesis 16:1 Doch Sarai, Abrams huisvrouw, baarde hem niet; en zij had een Egyptische dienstmaagd, welker naam was Hagar. 2 Zo zeide Sarai tot Abram: Zie toch, de HEERE heeft mij toegesloten, dat ik niet bare; ga toch in tot mijn dienstmaagd, misschien zal ik uit haar gebouwd worden. En Abram hoorde naar de stem van Sarai. 3 Zo nam Sarai, Abrams huisvrouw, de Egyptische Hagar, haar dienstmaagd, ten einde van tien jaren, welke Abram in het land Kanaän gewoond had, en zij gaf haar aan Abram, haar man, hem tot een vrouw. 4 En hij ging in tot Hagar, en zij ontving. Als zij nu zag, dat zij ontvangen had, zo werd haar vrouw veracht in haar ogen. 5 Toen zeide Sarai tot Abram: Mijn ongelijk is op u; ik heb mijn dienstmaagd in uw schoot gegeven; nu zij ziet, dat zij ontvangen heeft, zo ben ik veracht in haar ogen; de HEERE rechte tussen mij en tussen u! 6 En Abram zeide tot Sarai: Zie uw dienstmaagd is in uw hand; doe haar, wat goed is in uw ogen. En Sarai vernederde haar, en zij vluchtte van haar aangezicht. 7 En de Engel des HEEREN vond haar aan een waterfontein in de woestijn, aan de fontein op den weg van Sur. 8 En hij zeide: Hagar, gij, dienstmaagd van Sarai! van waar komt gij, en waar zult gij heengaan? En zij zeide: Ik ben vluchtende van het aangezicht mijner vrouw Sarai! 9 Toen zeide de Engel des HEEREN tot haar: Keer weder tot uw vrouw, en verneder u onder haar handen. 10 Voorts zeide de Engel des HEEREN tot haar: Ik zal uw zaad grotelijks vermenigvuldigen, zodat het vanwege de menigte niet zal geteld worden. 11 Ook zeide des HEEREN Engel tot haar: Zie, gij zijt zwanger, en zult een zoon baren, en gij zult zijn naam Ismaël noemen, omdat de HEERE uw verdrukking aangehoord heeft. 12 En hij zal een woudezel van een mens zijn; zijn hand zal tegen allen zijn, en de hand van allen tegen hem; en hij zal wonen voor het aangezicht van al zijn broederen. 13 En zij noemde den Naam des HEEREN, Die tot haar sprak: Gij, God des aanziens! want zij zeide: Heb ik ook hier gezien naar Dien, Die mij aanziet? 14 Daarom noemde men dien put, den put Lachai-roi; ziet, hij is tussen Kades en tussen Bered. 15 En Hagar baarde Abram een zoon; en Abram noemde den naam zijns zoons, die Hagar gebaard had, Ismaël. 16 En Abram was zes en tachtig jaren oud, toen Hagar Ismaël aan Abram baarde.

     

    Op de tijdsbalk zitten we voor het zesentachtigste levensjaar van Abram en de geboorte van Ismaël in het jaar 1902 v. Chr. of Anno Mundi 2095.

    Wat chronologisch aan de geboorte van Ismaël vooraf ging was de beschreven oorlog in Genesis 14:1-24 tussen Amrafel, de koning van Sinear en de koningen van Sodom en Gomorra. Een strijd waar Abram in betrokken wordt nadat zijn neef Lot, de zoon van Abrams broeder, door Amrafel gevangen genomen werd en weggevoerd. Bij de terugkeer uit Egypte in 1913 v. Chr. had Abram zich afgescheiden van de groep van Lot die zich in de streek van Sodom gevestigd had. Na diens gevangenneming door Kedor-laomer achtervolgde Abram het leger van Kedor-laomer en slaagde erin met driehonderdachttien wapendragers uit zijn clan, Lot en de buitgemaakte goederen terug te halen.

    Genesis 14:1 En het geschiedde in de dagen van Amrafel, den koning van Sinear, van Arioch, den koning van Ellasar, van Kedor-laomer, den koning van Elam, en van Tideal, den koning der volken; 2 Dat zij krijg voerden met Bera, koning van Sodom, en met Birsa, koning van Gomorra, Sinab, koning van Adama, en Semeber, koning van Zeboim, en den koning van Bela, dat is Zoar. 3 Deze allen voegden zich samen in het dal Siddim, dat is de Zoutzee. 4 Twaalf jaren hadden zij Kedor-laomer gediend; maar in het dertiende jaar vielen zij af. 5 Zo kwam Kedor-laomer in het veertiende jaar, en de koningen, die met hem waren, en sloegen de Refaieten in Asteroth-karnaim, en de Zuzieten in Ham, en de Emieten in Schave-kiriathaim; 6 En de Horieten op hun gebergte Seir, tot aan het effen veld van Paran, hetwelk aan de woestijn is. 7 Daarna keerden zij wederom, en kwamen tot En-mispat, dat is Kades, en sloegen al het land der Amalekieten, en ook den Amoriet, die te Hazezon-thamar woonde. 8 Toen toog de koning van Sodom uit, en de koning van Gomorra, en de koning van Adama, en de koning van Zeboim, en de koning van Bela, dat is Zoar; en zij stelden tegen hen slagorden in het dal Siddim, 9 Tegen Kedor-laomer, den koning van Elam, en Tideal, den koning der volken, en Amrafel, den koning van Sinear, en Arioch, den koning van Ellasar; vier koningen tegen vijf. 10 Het dal nu van Siddim was vol lijmputten; en de koningen van Sodom en Gomorra vluchtten, en vielen aldaar; en de overgeblevenen vluchtten naar het gebergte. 11 En zij namen al de have van Sodom en Gomorra, en al hun spijze, en trokken weg. 12 Ook namen zij Lot, den zoon van Abrams broeder, en zijn have, en trokken weg; want hij woonde in Sodom. 13 Toen kwam er een, die ontkomen was, en boodschapte het aan Abram, den Hebreër, die woonachtig was aan de eikenbossen van Mamre, den Amoriet, broeder van Eskol, en broeder van Aner, welke Abrams bondgenoten waren. 14 Als Abram hoorde, dat zijn broeder gevangen was, zo wapende hij zijn onderwezenen, de ingeborenen van zijn huis, driehonderd en achttien, en hij jaagde hen na tot Dan toe. 15 En hij verdeelde zich tegen hen des nachts, hij en zijn knechten, en sloeg ze; en hij jaagde hen na tot Hoba toe, hetwelk is ter linkerhand van Damaskus. 16 En hij bracht alle have weder, en ook Lot zijn broeder en deszelfs have bracht hij weder, als ook de vrouwen, en het volk. 17 En de koning van Sodom toog uit, hem tegemoet (nadat hij wedergekeerd was van het slaan van Kedor-laomer, en van de koningen, die met hem waren), tot het dal Schave, dat is, het dal des konings. 18 En Melchizedek, koning van Salem, bracht voort brood en wijn; en hij was een priester des allerhoogsten Gods. 19 En hij zegende hem, en zeide: Gezegend zij Abram Gode, de Allerhoogste, Die hemel en aarde bezit! 20 En gezegend zij de allerhoogste God, Die uw vijanden in uw hand geleverd heeft! En hij gaf hem de tiende van alles. 21 En de koning van Sodom zeide tot Abram: Geef mij de zielen; maar neem de have voor u. 22 Doch Abram zeide tot den koning van Sodom: Ik heb mijn hand opgeheven tot den HEERE, den allerhoogsten God, Die hemel en aarde bezit; 23 Zo ik van een draad aan tot een schoenriem toe, ja, zo ik van alles, dat het uwe is, iets neme! opdat gij niet zegt: Ik heb Abram rijk gemaakt! 24 Het zij buiten mij; alleen wat de jongelingen verteerd hebben, en het deel dezer mannen, die met mij getogen zijn, Aner, Eskol en Mamre, laat die hun deel nemen!

     

    De Bijbel geeft voor de beschreven oorlog geen exact jaartal op. De tijdspanne waarbinnen de oorlog gedateerd moet worden valt met zekerheid voor de geboorte van Ismaël in 1902 v. Chr., en na de roeping van Abram in 1913 v. Chr. De Seder Olam leert dat de invasie van de koningen van Sinear plaatsvond in hetzelfde jaar van Abram’ s terugkeer uit Egypte. Op onze tijdsbalk is dat het najaar van 1913 v. Chr.

    Volgens een commentaar op de Seder Olam (Seder Olam, The Rabbinic View of Biblical Chronology, translated and with commentary by Heinrich W. Guggenheimer, 1998, page 11) zouden Nimrod en Amrafel één en dezelfde persoon zijn.

     

     

    Genesis 17:1 Als nu Abram negen en negentig jaren oud was, zo verscheen de HEERE aan Abram, en zeide tot hem: Ik ben God, de Almachtige! Wandel voor Mijn aangezicht, en zijt oprecht! 2 En Ik zal Mijn verbond stellen tussen Mij en tussen u, en Ik zal u gans zeer vermenigvuldigen. 3 Toen viel Abram op zijn aangezicht, en God sprak met hem, zeggende: 4 Mij aangaande, zie, Mijn verbond is met u; en gij zult tot een vader van menigte der volken worden! 5 En uw naam zal niet meer genoemd worden Abram; maar uw naam zal wezen Abraham; want Ik heb u gesteld tot een vader van menigte der volken. 6 En Ik zal u gans zeer vruchtbaar maken, en Ik zal u tot volken stellen, en koningen zullen uit u voortkomen. 7 En Ik zal Mijn verbond oprichten tussen Mij en tussen u, en tussen uw zaad na u in hun geslachten, tot een eeuwig verbond, om u te zijn tot een God, en uw zaad na u. 8 En Ik zal u, en uw zaad na u, het land uwer vreemdelingschappen geven, het gehele land Kanaän, tot eeuwige bezitting; en Ik zal hun tot een God zijn. 9 Voorts zeide God tot Abraham: Gij nu zult Mijn verbond houden, gij, en uw zaad na u, in hun geslachten. 10 Dit is Mijn verbond, dat gijlieden houden zult tussen Mij, en tussen u, en tussen uw zaad na u: dat al wat mannelijk is, u besneden worde. 11 En gij zult het vlees uwer voorhuid besnijden; en dat zal tot een teken zijn van het verbond tussen Mij en tussen u. 12 Een zoontje dan van acht dagen zal u besneden worden, al wat mannelijk is in uw geslachten: de ingeborene van het huis, en de gekochte met geld van allen vreemde, welke niet is van uw zaad; 13 De ingeborene van uw huis, en de gekochte met uw geld zal zekerlijk besneden worden; en Mijn verbond zal zijn in ulieder vlees, tot een eeuwig verbond. 14 En wat mannelijk is, de voorhuid hebbende, wiens voorhuids vlees niet zal besneden worden, dezelve ziel zal uit haar volken uitgeroeid worden; hij heeft Mijn verbond gebroken. 15 Nog zeide God tot Abraham: Gij zult den naam van uw huisvrouw Sarai, niet Sarai noemen; maar haar naam zal zijn Sara. 16 Want Ik zal haar zegenen, en u ook uit haar een zoon geven; ja, Ik zal haar zegenen, zodat zij tot volken worden zal: koningen der volken zullen uit haar worden! 17 Toen viel Abraham op zijn aangezicht, en hij lachte; en hij zeide in zijn hart: Zal een, die honderd jaren oud is, een kind geboren worden; en zal Sara, die negentig jaren oud is, baren? 18 En Abraham zeide tot God: Och, dat Ismaël mocht leven voor Uw aangezicht! 19 En God zeide: Voorwaar, Sara, uw huisvrouw, zal u een zoon baren, en gij zult zijn naam noemen Izak; en Ik zal Mijn verbond met hem oprichten, tot een eeuwig verbond zijn zade na hem. 20 En aangaande Ismaël heb Ik u verhoord; zie, Ik heb hem gezegend, en zal hem vruchtbaar maken, en hem gans zeer vermenigvuldigen; twaalf vorsten zal hij gewinnen, en Ik zal hem tot een groot volk stellen; 21 Maar Mijn verbond zal Ik met Izak oprichten, die u Sara op dezen gezetten tijd in het andere jaar baren zal. 22 En Hij eindigde met hem te spreken, en God voer op van Abraham. 23 Toen nam Abraham zijn zoon Ismaël, en al de ingeborenen van zijn huis, en alle gekochten met zijn geld, al wat mannelijk was onder de lieden van het huis van Abraham, en hij besneed het vlees hunner voorhuid, even ten zelfden dage, gelijk als God met hem gesproken had. 24 En Abraham was oud negen en negentig jaren, als hem het vlees zijner voorhuid besneden werd. 25 En Ismaël, zijn zoon, was dertien jaren oud, als hem het vlees zijner voorhuid besneden werd. 26 Even op dezen zelfden dag werd Abraham besneden, en Ismaël, zijn zoon. 27 En alle mannen van zijn huis, de ingeborenen des huizes, en de gekochten met geld, van den vreemde af, werden met hem besneden.

     

     

    Een jaar later in 1888 v. Chr. baarde Sara haar zoon der belofte: Izaak. Wat menselijk gezien onmogelijk was werd werkelijkheid. Sara staat dan ook bij de geloofshelden in de brief van Paulus aan de Hebreeën vermeld:

    Hebreeën 11:11 Door het geloof heeft ook Sara kracht ontvangen om moeder te worden, en dat ondanks haar hoge leeftijd, daar zij Hem, die het beloofd had, betrouwbaar achtte. 12 Daarom zijn er dan ook uit één man, en wel een verstorvene, voortgekomen als de sterren des hemels in menigte en gelijk het zand aan de oever der zee, dat ontelbaar is. (NBG Vertaling 1951)

     

    De verticale lijn op ons schema 1894/1884, toont de vernietiging van Sodom en Gomorra door vuur vanuit de hemel.

    Genesis 19:24 Toen deed de HEERE zwavel en vuur over Sodom en Gomorra regenen, van den HEERE uit den hemel. 25 En Hij keerde deze steden om, en die ganse vlakte, en alle inwoners dezer steden, ook het gewas des lands. (Statenvertaling)

     

     

    Voor wijlen Dr. I. Velikovsky behoorde de vernietiging van Sodom en Gomorra door zwavel en vuur vanuit de hemel, tot een cyclus van rampen van kosmische oorsprong. Een cyclus die sinds de Zondvloed periodiek planeet aarde trof. In mijn boek ‘TIJD en TIJDEN’ (blz. 125: Jozua en de inbezitneming van Kanaän, blz. 157: Richteren 5:20 … van de hemel streden de sterren, vanuit haar banen streden zij tegen Sisera…blz. 169: de opgerichte steen van Samuël te Eben Haëzer, )

    heb ik enkele voorbeelden aangehaald en chronologisch gedateerd.

    De Sodom-catastrofe geschiedde na de verbond-sluiting met Abram/Abraham in het najaar van 1889 v. Chr.

     

     

    De spening van Izaak staat op ons schema 1894/1881, in het voorjaar van 1883 v. Chr. vermeld. Izaak was dan vierplus, in zijn vijfde levensjaar. Dit jaartal is het resultaat van het terugrekenen van vierhonderd jaar vanaf de Exodusdatum in 1483 v. Chr. Een tijdsperiode van vierhonderd jaar verdrukking was eerder aan Abram/Abraham voorzegt:

    Genesis 15:13 Toen zeide Hij tot Abram: Weet voorzeker, dat uw zaad vreemd zal zijn in een land, dat het hunne niet is, en zij zullen hen dienen, en zij zullen hen verdrukken vierhonderd jaren. 14 Doch Ik zal het volk ook rechten, hetwelk zij zullen dienen; en daarna zullen zij uittrekken met grote have. 15 En gij zult tot uw vaderen gaan met vrede; gij zult in goeden ouderdom begraven worden. 16 En het vierde geslacht zal herwaarts wederkeren; want de ongerechtigheid der Amorieten is tot nog toe niet volkomen. (Statenvertaling)

     

    Genesis 21:8 En het kind werd groot, en werd gespeend; toen maakte Abraham een groten maaltijd op den dag, als Izak gespeend werd. 9 En Sara zag den zoon van Hagar, de Egyptische, dien zij Abraham gebaard had, spottende.

     

    De beschreven verdrukking van Genesis 15:13 rekenen we vanaf de spening van Izaak. De verdrukkingsperiode van vierhonderd jaar alleen op het verblijf in Egypte betrekken, kan Bijbel-chronologisch gezien niet. De verdrukking in Egypte begon een tijd na de dood van Jozef, toen een farao aan de macht kwam die Jozef en zijn weldaden voor Egypte niet gekend had. De aanvang van de verdrukking kunnen we op de tijdsbalk verankeren bij de geboorte van Mirjam, een naam die de betekenis van bitter heeft, in 1568 v. Chr. Mozes, haar broer, zou vijf jaar later in 1563 v. Chr. geboren worden. De Egyptische verdrukking duurde tot aan de Exodus aldus vijfentachtig jaar.

    Vanaf Mozes zijn het ook vier geslachten tot de aartsvader Levi.

     

     

    Het volgende aandachtspunt op onze reis door de Heilsgeschiedenis is het stervensjaar van Sara in 1851 v. Chr. of Anno Mundi 2146.

    Volgens de Seder Olam was Izaak zevenendertig jaar oud wanneer Abraham hem volgens Genesis hoofdstuk 22 op het altaar vastbond. Dat brengt ons in het sterfjaar van Sara. Volgens Flavius Josephus (Joodse Oudheden, Boek 1, xiii. 2.) was Izaak in dat cruciale momentjaar echter vijfentwintig jaar oud. Andere Joodse bronnen hebben een leeftijd van zesentwintig jaar genoteerd. Met absolute zekerheid kunnen we de leeftijd van Izaak bij zijn opdragen aan God door Abraham niet duidden, aangezien de Bijbel hier geen specifiek jaartal opgeeft.

     

    Na deze gebeurtenis werd voor een geschikte bruid voor Izaak gezocht en gevonden. Izaak was dan veertig jaar oud wanneer hij Rebekka tot vrouw kreeg. Op ons tijdschema is dit het jaar 1848 v. Chr.

     

     

    Als Izaak zestig jaar oud was baarde Rebekka hem een tweeling: Ezau en Jakob. Rebekka was dan vijfendertig jaar jong.

    Genesis 25:19 Dit nu zijn de geboorten van Izak, den zoon van Abraham: Abraham gewon Izak. 20 En Izak was veertig jaren oud, als hij Rebekka, de dochter van Bethuël, den Syriër, uit Paddan-aram, de zuster van Laban, den Syriër, zich ter vrouw nam. 21 En Izak bad den HEERE zeer in de tegenwoordigheid van zijn huisvrouw; want zij was onvruchtbaar; en de HEERE liet zich van hem verbidden, zodat Rebekka, zijn huisvrouw, zwanger werd. 22 En de kinderen stieten zich samen in haar lichaam. Toen zeide zij: Is het zo? waarom ben ik dus? en zij ging om den HEERE te vragen. 23 En de HEERE zeide tot haar: Twee volken zijn in uw buik, en twee natiën zullen zich uit uw ingewand van een scheiden; en het ene volk zal sterker zijn dan het andere volk; en de meerdere zal den mindere dienen. 24 Als nu haar dagen vervuld waren om te baren, ziet, zo waren tweelingen in haar buik. 25 En de eerste kwam uit, ros; hij was geheel als een haren kleed; daarom noemden zij zijn naam Ezau. 26 En daarna kwam zijn broeder uit, wiens hand Ezau's verzenen hield; daarom noemde men zijn naam Jakob. En Izak was zestig jaren oud, als hij hen gewon.

     

    Op ons tijdschema is dit het jaar 1829 v. Chr.

    Het volgende hoofdstuk in Genesis na de geschiedenis van het huwelijk van Izaak met Rebekka, met twintig jaar later de geboorte van Ezau en Jakob lezen we in Genesis 26 over een hongersnood.

    Genesis 26:1 En er was honger in dat land, behalve den eersten honger, die in de dagen van Abraham geweest was; daarom toog Izak tot Abimelech, de koning der Filistijnen, naar Gerar. 2 En de HEERE verscheen hem en zeide: Trek niet af naar Egypte; woon in het land, dat Ik u aanzeggen zal; 3 Woon als vreemdeling in dat land, en Ik zal met u zijn, en zal u zegenen; want aan u en uw zaad zal Ik al deze landen geven, en Ik zal den eed bevestigen, dien Ik Abraham uw vader gezworen heb. 4 En Ik zal uw zaad vermenigvuldigen, als de sterren des hemels, en zal aan uw zaad al deze landen geven; en in uw zaad zullen gezegend worden alle volken der aarde, 5 Daarom dat Abraham Mijn stem gehoorzaam geweest is, en heeft onderhouden Mijn bevel, Mijn geboden, Mijn inzettingen en Mijn wetten. 6 Alzo woonde Izak te Gerar.

     

    De Bijbel geeft geen jaartal voor de hongersnood op. Het was een hongersnood die de hongersnood ten tijde van Abram overtrof, want ditmaal werd blijkbaar ook Egypte getroffen. Daarom ook de instructie van de HEERE God aan Izaak om in Kanaän te blijven en op Hem voor uitkomst te vertrouwen.

    Het is boeiend om via de herziening van de geschiedenis van de oudheid een verwijzing naar een hongersnood in Egypte te vinden. Er staat namelijk een hongersnood genoteerd tijdens de regeerperiode van farao Uenephes van de eerste dynastie. Het is Africanus, één van de kopieerders van het werk van Manetho, die bij de (Griekse) naam Uenephes de vermelding toevoegde: een grote hongersnood trof Egypte en hij bouwde de piramiden nabij Kokome.

     

    %%%8%%%

     

    Hongersnoden kwamen in het anders zo vruchtbare Egypte zelden voor en de enkele verwijzingen er naar passen chronologisch binnen het Bijbelse tijdschema.

    Farao Uenephes heeft volgens mijn revisie van de Egyptologie nu de jaartallen 1868/1845 v. Chr. De hongersnood dateren we aldus na het huwelijk van Izaak met Rebekka naar het einde toe van de regeerperiode van farao Uenephes.

    In mijn studie TIJD en TIJDEN, 2015, hoofdstuk: het dateren van de eerste dynastie in Egypte, blz. 43, bied ik een variant aan ter plaatsing van de eerste Egyptische dynastie op de tijdsbalk. Voor wie het boek wil aanschaffen, zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

    Wordt vervolgd….

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder



    01-09-2016 om 09:49 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    23-08-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Kerstdatum: 20 Ab of 23 augustus van het jaar vijf voor Christus?

    Het Kerstfeest in het jaar vijf voor Christus had al eerder op dit blog onze aandacht. Zie het artikel van 28-01-2014 op dit blog: wanneer werd de Heiland geboren? Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1390777200&stopdatum=1391382000 en scrol naar beneden.

     

     

    Het artikel maakte duidelijk dat door middel van de priesterbeurtrol in de Tempel te Jeruzalem, men aan de hand van de beurtrol van Zacharias, de vader van Johannes de Doper, de verwekking van Jezus kan berekenen. In de Hebreeuwse achtste maand Marheshvan of oktober/november volgens de westerse kalender werd Jezus verwekt. De geboorte van de Heiland negen maanden later, situeert zich aldus in de vijfde maand Ab van de Hebreeuwse kalender of juli/augustus volgens de westerse maandtelling.

    Zeven dagen later op de achtste dag na zijn geboorte werd baby Jezus volgens de Wet besneden en drieëndertig dagen daaropvolgend werd Hij door zijn ouders in Jeruzalem in de Tempel opgedragen. De beschreven verordening vindt men in het Bijbelboek Leviticus 12:1-4.

    Leviticus 12:1 De HERE sprak tot Mozes: 2 Spreek tot de Israëlieten: Wanneer een vrouw moeder wordt en een kind van het mannelijk geslacht baart, dan zal zij zeven dagen onrein zijn; als in de tijd van haar maandelijkse afzondering zal zij onrein zijn. 3 En op de achtste dag zal het vlees van zijn voorhuid besneden worden. 4 Drieëndertig dagen zal zij blijven in het reinigingsbloed; niets heiligs zal zij aanraken, naar het heiligdom zal zij niet komen, totdat de dagen van haar reiniging vervuld zijn. (NBG Vertaling)

     

    De evangelist Lucas heeft deze geschiedenis uitvoerig in zijn evangelie gebracht. Hierna het Bijbelgedeelte:

    Lucas 2:21 En toen acht dagen vervuld waren, zodat zij Hem moesten besnijden, ontving Hij ook de naam Jezus, die door de engel genoemd was, eer Hij in de moederschoot was ontvangen. 22 En toen de dagen hunner reiniging naar de wet van Mozes vervuld waren, brachten zij Hem naar Jeruzalem om Hem de Here voor te stellen, 23 gelijk geschreven staat in de wet des Heren: Al het eerstgeborene van het mannelijke geslacht zal heilig heten voor de Here, 24 en om een offer te brengen overeenkomstig hetgeen in de wet des Heren gezegd is, een paar tortelduiven of twee jonge duiven.

    25 En zie, er was een man te Jeruzalem, wiens naam was Simeon, en deze man was rechtvaardig en vroom, en hij verwachtte de vertroosting van Israël, en de heilige Geest was op hem. 26 En hem was door de heilige Geest een godsspraak gegeven, dat hij de dood niet zou zien, eer hij de Christus des Heren gezien had. 27 En hij kwam door de Geest in de tempel. En toen de ouders het kind Jezus binnenbrachten om met Hem te doen overeenkomstig de gewoonte der wet, 28 nam ook hij het in zijn armen en hij loofde God en zeide:

    29 Nu laat Gij, Here, uw dienstknecht gaan in vrede, naar uw woord, 30 want mijn ogen hebben uw heil gezien, 31 dat Gij bereid hebt voor het aangezicht van alle volken: 32 licht tot openbaring voor de heidenen en heerlijkheid voor uw volk Israël. 33 En zijn vader en zijn moeder stonden verwonderd over hetgeen van Hem gezegd werd. 34 En Simeon zegende hen en zeide tot Maria, zijn moeder: Zie, deze is gesteld tot een val en opstanding van velen in Israël en tot een teken, dat weersproken wordt 35 – en door uw eigen ziel zal een zwaard gaan –, opdat de overleggingen uit vele harten openbaar worden.

     

     

    36 Ook was daar Hanna, een profetes, een dochter van Fanuël, uit de stam Aser. Zij was op hoge leeftijd gekomen, nadat zij met haar man na haar huwelijksdag zeven jaren had geleefd, 37 en nu was zij weduwe, ongeveer vierentachtig jaar oud, en zij diende God onafgebroken in de tempel, met vasten en bidden, nacht en dag. 38 En zij kwam op datzelfde ogenblik daarbij staan, en zij loofde mede God en sprak over Hem tot allen, die voor Jeruzalem verlossing verwachtten.

    39 En toen zij alles volbracht hadden, wat volgens de wet des Heren te doen was, keerden zij terug naar Galilea, naar hun stad Nazareth.

    (NBG Vertaling 1951)

     

    Wanneer we vanaf de vijfde maand Ab veertig dagen op de kalender rekenen, arriveren we ongeveer naar het einde toe van de zesde Hebreeuwse maand Eloel of aan het begin van de zevende maand Tisjri, naar gelang het vertrekpunt van ons rekenen.

    Met de woorden van Simeon in gedachten stel ik me echter voor dat baby Jezus met Rosj Hasjanah, in de Tempel te Jeruzalem aan God opgedragen werd.

     

     

    Rosj Hasjanah betekent: ‘Hoofd van het Jaar’ en is van oudsher het Joodse Nieuwjaar dat ingaat op 1 en 2 Tisjri. In de Joodse overlevering is het een tijd van oordeel. Gedurende dertig dagen tijdens de voorafgaande Hebreeuwse maand bereidden de Joden zich voor op deze heilige dagen. Het was/is een tijd om in gebed na te denken over al het kwaad dat men zijn vrienden of kennissen mogelijk had aangedaan. Het was een tijd om vergeving te vragen en te krijgen. Iedere morgen tijdens deze periode werd op de Sjofar of ramshoorn geblazen ter voorbereiding van Rosj Hasjanah met tien dagen later de Grote Verzoendag of Jom Kippoer. Het is aldus niet onlogisch te veronderstellen dat het opdragen van de Christus des HEREN, de Heiland, met Rosj Hasjanah in de Tempel plaatsvond.

    Wanneer we vanaf deze datum: de eerste dag van de maand Tisjri, veertig dagen op de kalender terugrekenen arriveren we op de twintigste dag van de maand Ab als de geboortedag van de Heiland Jezus Christus.

    Via het internet kan men website ’s vinden die de astronomische omrekening naar de Romeinse kalender terug in de tijd naar o.a. het jaar vijf voor Christus, maken. Zie link: http://www.cgsf.org/dbeattie/calendar/?roman=5

    Op deze manier berekenen we de geboortedag van Jezus Christus voor 23 augustus van het jaar vijf voor Christus. Dit klopt uiteraard pas, indien de Christus inderdaad met Rosj Hasjanah opgedragen werd, wat een vraagteken blijft.

    Dat de Christus in het jaar vijf v. Chr. geboren werd heb ik in mijn boek TIJD en TIJDEN, 2005, behandeld in de hoofdstukken: Herodes de Grote, blz. 437 en 27/28 AD, een navigatiepunt in de tijd, blz. 443. Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

    23-08-2016 om 09:03 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    16-08-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Unieke archeologische vondst te Jeruzalem.

    In 2016 heeft ‘The Temple Mount Sifting Project’ in Israël de vondst in Jeruzalem van een amulet met de naam van farao Thothmosis III er op vermeld, bekend gemaakt. De vondst dateert al van vier jaar geleden maar werd nu pas geopenbaard nadat ‘the Israel Antiquities Authority’ haar onderzoek afgesloten had.

     

     

    De amulet werd bij het zorgvuldig onderzoeken van het tempelberg-puin door een Israëlische vrijwilligster van slechts acht jaar oud gevonden.

    Beneden het Islamietisch heiligdom op de Tempelberg, dat gebouwd werd in 691 AD op de plaats waar voorheen de Tempel stond, werd in 1999 door het Islamietisch bestuur, onderaards een extra gebedsruimte gegraven. De Tempelberg bleef ook na de verovering van Oost-Jeruzalem door de Israëli’s op het Jordaanse leger in 1967, onder Arabisch-Islamietisch bestuur. Het puinafval van deze operatie wordt sindsdien door de Israëlische autoriteiten minutieus naar archeologisch materiaal onderzocht. Ook jonge vrijwilligers zijn hier welkom. De vondst van een Egyptisch amulet met de naam van een farao erop was dan ook een verheugende gebeurtenis.

    Dat de Egyptische naam van farao Thothmosis III er op vermeld staat, werpt echter tegelijkertijd heel wat vragen op. De moderne Egyptologie geeft deze farao namelijk een regeerperiode van 1504 tot 1450 v. Chr., en een vraag is nu hoe dat amulet in het puin van de Tempelberg verzeilde, een Tempel die pas in de periode 1003/996 v. Chr. gebouwd werd? Voor dat Salomo de Tempel op die plaats liet bouwen was het overigens alleen maar een dorsvloer geweest voor louter landbouwkundig gebruik.

    De archeologen algemeen, die in Israël aan het werk zijn volgen de dateringsmethode van de orthodoxe Egyptologie, die de verschillende Egyptische dynastieën van de oudheid op basis van het vermeende gebruik van een dubbele kalender, op de tijdsbalk plaatsten. Farao Thothmosis III van de achttiende dynastie verzeilde op deze manier in de vijftiende eeuw v. Chr. In mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 27-42, breng ik de geschiedenis van deze geschiedenis. Voor wie het boek eventueel wil aanschaffen, zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

     

    Het dateren van bepaalde archeologische vondsten in Israël op basis van de orthodoxe Egyptologie, leidt dan ook dikwijls tot verlegenheid. Eén zulk een verklaring (als voorbeeld) voor het verzeilen van een amulet met de naam Thothmosis III er op, is de volgende die ik van het internet plukte:

    “The amulet may have been buried in earth brought to the Temple Mount to be used as fill for the expansion of the Mount in Second Temple period,” writes Zachi Dvira in the Temple Mount Sifting Project announcement. “This earth probably originated in the slopes of the Kidron Valley near the Temple Mount, an area which contained tombs of the Late Bronze Age (1550–1150 B.C.E.).”

     

    Het is alleen het revisionisme van de geschiedenis van de oudheid dat uitkomst biedt. Het Laatbrons tijdperk werd gereviseerd naar de jaartallen 1007/860 v. Chr. in plaats van de orthodoxe jaartallen: 1550/1200 v. Chr. Zie TIJD en TIJDEN, 2015, hoofdstuk: der opgerichte steen van Jozua te Sichem, blz. 133-141.

    Farao Thothmosis III hoort niet in de vijftiende eeuw v. Chr. thuis maar in de tiende eeuw v. Chr. en is niemand minder dan de Bijbelse farao Sisak die na de dood van Salomo in het vijfde regeringsjaar van de zoon en troonopvolger Rehabeam, de Tempel te Jeruzalem plunderde. Zie TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 220-224 en het artikel op dit blog van 02.04.2015: het Egyptische Kadesj is Jeruzalem. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1427666400&stopdatum=1428271200

    Het vinden van een amulet met de naam Thothmosis III er op in het puinafval van de Tempelberg, krijgt alleen echt zin met Thothmosis III op de tijdsbalk ten tijde van de Tempel van Salomo.

     

    Laat ons even summier de geschiedenis van de Tempelberg bestuderen. Op de hierna vermelde kaart zien we het oude Jeruzalem ten tijde van koning David.

     

     

    Koning David die over Israël regeerde van 1047 tot 1007 v. Chr. veroverde de burcht Jeruzalem op de Kanaänietische Jebusieten in het achtste jaar van zijn regering, in het voorjaar van 1039 v. Chr. Voorheen had hij gedurende zeven jaar zijn residentie in Hebron in Judea. Op de kaart merken we hoe het Jeruzalem van de oudheid strategisch op een berg gebouwd was. Het noordelijke gedeelte van de berg was toen nog onbebouwd. Het is dezelfde berg Moria waar de aartsvader Abraham met zijn zoon Izaak naar toe moest in 1851 v. Chr.

    Genesis 22:1 En het geschiedde na deze dingen, dat God Abraham verzocht; en Hij zeide tot hem: Abraham! En hij zeide: Zie, hier ben ik! 2 En Hij zeide: Neem nu uw zoon, uw enige, dien gij liefhebt, Izak, en ga heen naar het land Moria, en offer hem aldaar tot een brandoffer, op een van de bergen, dien Ik u zeggen zal. 3 Toen stond Abraham des morgens vroeg op, en zadelde zijn ezel, en nam twee van zijn jongeren met zich, en Izak zijn zoon; en hij kloofde hout tot het brandoffer, en maakte zich op, en ging naar de plaats, die God hem gezegd had. 4 Aan den derden dag, toen hief Abraham zijn ogen op, en zag die plaats van verre. (Statenvertaling)

     

    Het Heilige der Heiligen van de Tempel van Salomo was over de plaats gebouwd waar de gelovige Abraham in het opdragen van Izaak, door de HERE God gestopt werd.

    Op de berg Moria bevond zich in de tiende eeuw v. Chr., de dorsvloer van de Jebusiet Ornan, een ruimte die David van Ornan kocht voor de som van zeshonderd gouden sikkelen.

    1 Kronieken 21:18 Toen zeide de engel des HEEREN tot Gad, dat hij David zeggen zou, dat David zou opgaan, om den HEERE een altaar op te richten op den dorsvloer van Ornan, den Jebusiet. 19 Zo ging dan David op naar het woord van Gad, dat hij in den Naam des HEEREN gesproken had. 20 Toen zich Ornan wendde, zo zag hij den engel; en zijn vier zonen, die bij hem waren, verstaken zich; en Ornan dorste tarwe. 21 En David kwam tot Ornan; en Ornan zag toe, en zag David; zo ging hij uit den dorsvloer, en boog zich neder voor David, met het aangezicht ter aarde. 22 En David zeide tot Ornan: Geef mij de plaats des dorsvloers, dat ik op dezelve den HEERE een altaar bouwe; geef ze mij voor het volle geld, opdat deze plage opgehouden worde van over het volk. 23 Toen zeide Ornan tot David: Neem ze maar henen, en mijn heer de koning doe wat goed is in zijn ogen; zie, ik geef deze runderen tot brandofferen, en deze sleden tot hout, en de tarwe tot spijsoffer; ik geef het al. 24 En de koning David zeide tot Ornan: Neen, maar ik zal het zekerlijk kopen voor het volle geld; want ik zal voor den HEERE niet nemen wat uw is, dat ik een brandoffer om niet offere. 25 En David gaf aan Ornan voor die plaats zeshonderd gouden sikkelen van gewicht. 26 Toen bouwde David aldaar den HEERE een altaar, en hij offerde brandofferen en dankofferen. Als hij den HEERE aanriep, zo antwoordde Hij hem door vuur uit den hemel, op het brandofferaltaar. 27 En de HEERE zeide tot den engel, dat hij zijn zwaard weder in zijn schede steken zou. 28 Ter zelfder tijd, toen David zag, dat de HEERE hem geantwoord had op den dorsvloer van Ornan, den Jebusiet, zo offerde hij aldaar; 29 Want de tabernakel des HEEREN, dien Mozes in de woestijn gemaakt had, en het altaar des brandoffers, was te dier tijd op de hoogte te Gibeon. 30 David nu kon niet heengaan voor hetzelve, om God te zoeken; want hij was verschrikt voor het zwaard van den engel des HEEREN. (Statenvertaling)

     

    Deze geschiedenis heb ik in mijn boek TIJD en TIJDEN, blz. 193, chronologisch in het jaar 1007 v. Chr. op de tijdsbalk geplaatst. Het was het laatste regeringsjaar van David. In het najaar van 1007 v. Chr. zou David sterven en ging het koningschap naar de jonge Salomo. Vier jaar later zou Salomo aan de bouw van de Tempel op de berg Moria beginnen.

     

     

    Op de bijgevoegde kaart merken we de uitbreiding van Jeruzalem met bouw van de Tempel van Salomo op de dorsvloer van de Jebusiet Ornan. Zuidelijk van de Tempel bouwde Salomo zijn paleis en het zogenaamde ‘Huis van de Libanon’, dat hij versierde met driehonderd gouden schilden. Het zijn overigens deze schilden die we op een tempelmuur van Thothmosis III te Karnak in Egypte afgebeeld terugvinden, met de vermelding erbij van: driehonderd gouden schilden. Zie het artikel op dit blog van 09.03.2015: Salomo ’s huis: Woud van de Libanon. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1425855600&stopdatum=1426460400

     

    FOTO%%%5%%%

     

    Het lijkt mij meer logisch dat bijvoorbeeld een officier van het leger van Sisak/Thothmosis III tijdens deze plundering zijn amulet verloor, en niet ergens in Megiddo in de vijftiende eeuw v. Chr. Dit is uiteraard alleen maar één mogelijke verklaring.

    De Tempel van Salomo werd in 586 v. Chr. door de Babyloniërs vernietigd en later in 535/517 v. Chr., door de teruggekeerde ballingen uit Babylon: Ezra en Nehemia, herbouwd. In het jaar 20 v. Chr. begon Herodes de Grote in zijn achttiende regeringsjaar aan de renovatie (in feite een herbouw) van de Tempel (zie TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 437-441). Deze Tempel werd in 70 AD, veertig jaar na de verwerping van de Messias, door de Romeinen met de grond gelijk gemaakt. Geen steen bleef op de andere staan, staat er geschreven: volledige vernietiging dus. Veel later in 691 AD werd op dezelfde plaats de zogenaamde Arabisch-Islamietische achthoekige rotskoepel door kalief Abd al-Malik gebouwd. Dit Islamietische heiligdom wordt binnen de moslimwereld tot op heden als de derde heilige plaats na Mekka en Medina beschouwd.

    Ik breng dit historische overzicht in het bijzonder ter aantoning van de vraagtekens die er bestaan rond de datering van het gevonden amulet van Thothmosis III in het puinafval van de Tempelberg, als een gevolg van het uitgraven van de berg onder de rotskoepel. De archeologen die er vanuit gaan dat het daterings-keurslijf van de Egyptologie wetenschappelijk correct zou zijn en hun vondsten aan de hand ervan dateren, blijven hier met vragen zitten.

    Tot Salomo in het jaar 1003 v. Chr. de bouwwerken aan de Tempel liet aanvangen, is de berg Moria altijd een kale plaats geweest. Abraham had daar een altaar van stenen opgericht en de latere eigenaar in de tiende eeuw v. Chr. : de Jebusiet Ornan, gebruikte het als een dorsplaats. Hij was trouwens bezig met het dorsen van tarwe toen koning David hem na de beschreven ramp benaderde, en heel het gebied van hem voor veel geld kocht, ter oprichting van een altaar. Tijdens de lange Richterenperiode van de twaalf stammen, een periode die vooraf ging aan het verenigd koninkrijk van Israël onder Saul, David en Salomo, wordt de plaats nooit als een cultische plaats in de Bijbel aangeduid.

     

    De enige verklaring, naar mijn mening, voor het verzeilen van een amulet met de naam van Thothmosis III erop in het puin van de Tempelberg is dat Thothmosis III een tijdgenoot van Salomo en Rehabeam was. Het eerder geciteerde artikel op dit blog: Salomo ’s huis: Woud van de Libanon, levert het historische bewijs dat Thothmosis III en Salomo tijdgenoten waren, en dit uit primaire bron.

     

    Wordt vervolgd..

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder 



    16-08-2016 om 08:26 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (3 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    11-08-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Farao Seti I van de Egyptische negentiende dynastie

    Met het artikel op dit blog van 02.08.2016: ‘een verwijzing naar Israël op de Merneptah-stele’. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?ID=2909028

    brachten we farao Merneptah en zijn bewaarde zogenaamde Merneptah-stele met een vermelding naar het volk Israël erop, onder de aandacht. De regeerperiode van Merneptah van de negentiende dynastie hoort volgens de studie van Dr. Immanuël Velikovsky in zijn boek ‘Ramses II en zijn tijd, 1978’ thuis in de zesde eeuw v. Chr. en niet in de dertiende eeuw v. Chr. waar de orthodoxe egyptologie hem op de tijdsbalk plaatst.

    Deze week geven we aandacht aan de grootvader van Merneptah: farao Seti I. De regeerperiode van farao Seti I werd volgens de orthodoxe egyptologie gedateerd in de dertiende eeuw v. Chr. van 1291 tot 1278 v. Chr. Volgens de herziene chronologie van Velikovsky moet Seti in de zevende eeuw v. Chr. gedateerd worden. Een verschil van zo maar even 670 jaar op de tijdslijn, en dit als een gevolg van het hanteren door de orthodoxe Egyptologie van het gebruik van een vermeende dubbele kalender in het oude Egypte. Volgens het tijdsbalk-variant dat Dr. Immanuël Velikovsky in zijn boek ‘Ramses II en zijn tijd’ aanbiedt komt Seti I in de zevende eeuw v. Chr. terecht en en passen de verschillende puzzelstukjes in het historische plaatje. Wat ik niet volg bij Velikovsky ’s reconstructie is dat Seti I, Ramses II en Merneptah alterego’s van farao’s van de zesentwintigste dynastie waren. In mijn variant zijn deze farao’s contemporain met de zesentwintigste dynastie maar ondergeschikt. Seti I is een tijdgenoot van Neko II van de zesentwintigste dynastie. Gezamenlijk voerden zij veldtochten in klein Azië.

    Volgens de gereviseerde chronologie marcheert Seti nu in zijn eerste regeringsjaar (619/618 v. Chr.) in de nadagen van het Assyrische Rijk Klein-Azië binnen. Zijn eerste veldtocht laat het Juda van koning Josia ongemoeid maar richt zich hoofdzakelijk op de Assyrische provincies westelijk en noordelijk van Juda.

     

     

    De bewaarde reliëfs op de tempelmuren te Karnak in Egypte geven de marsroute weer. Vanuit de Nijldelta ging het over de beek van Egypte te Tjaru naar PKNN of ‘de stad van Kanaan’ en vervolgens naar Beth-Sjean in Retenoe en vandaar uit in een vorkrichting naar AMOR, de Egyptische naam voor Assur. De Egyptische ‘stad van Kanaan’ identificeer ik met Asdod, een stad die Psammetichos (dynastie 26) voordien volgens Herodotus (Boek 2, 157) gedurende eenentwintig jaar belegerd had. Beth-Sjean levert geen moeilijkheid op aangezien deze stad door de archeologen blootgelegd werd.

     

     

    De heuvel of 'tell' van het Beth-Sjean/Scythopolis van de oudheid werd in de twintigste eeuw door archeologen onderzocht en de verschillende blootgelegde strata door hen gedateerd. Het oudste onderzochte stratum door de archeologen genummerd met IX, werd aan de regeerperiode van farao Thothmosis III toegewezen en aldus orthodox (foutief) gedateerd van het jaar 1501 tot 1447 v. Chr. In het gereviseerde model van Dr. I. Velikovsky schuift farao Thothmosis III (de Bijbelse farao Sisak) op de tijdsbalk van de vijftiende naar de tiende eeuw v. Chr. Zie TIJD en TIJDEN, 2015, hoofdstuk de Bijbelse farao met de naam Sisak, blz. 220-224. Voor wie het boek eventueel wil aanschaffen, zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

    Te Beth-Sjean werd bovendien een stele van farao Seti I gevonden. De blootgelegde strata IX tot V te Beth-Sjean bestrijken nu de periode van Thothmosis III tot Ramses II of de Bijbelse periode van de koningen Salomo tot Zedekia.

    Farao Seti I heeft tijdens zijn regeerperiode ook gevochten tegen de plunderende horden Scythen. Zij zijn in het gereviseerde model de door de Egyptenaren vermelde Sjasoe. In het conventionele model worden de Sjasoe met Bedoeïenen geïdentificeerd. Volgens mijn revisie zijn het de gevreesde Scythen. Het probleem voor de orthodoxe Egyptologie is dat er in hun tijdspanne geen ander kandidaat-volk bestaat, dat met de Sjasoe geïdentificeerd kan worden.

     

     

    De overige vermelde steden op de reliëfs van Seti I geven in het orthodoxe model moeilijkheden ter identificatie. Zo is er discussie betreffende de juiste ligging van JANOAM. Een stad die door Seti beschreven wordt als liggende op een beboste heuvel tussen twee meren in. Door het verschuiven van de regeerperiode van Seti I naar de zevende eeuw v. Chr. wordt de identificatie eenvoudiger. De Egyptische benaming JANOAM kan nu niet anders zijn dan dezelfde plaats als het Bijbelse Janoah (2 Koningen 15:29), westelijk van Hazor, in het gebied van Naftali, dat de Assyriër Tiglath Pileser eerder innam. Ook de stad Kadesj die in een volgende campagne belegerd werd, wordt nu geïdentificeerd met Karkemis waar de historische slag tegen de Meden en Babyloniërs gevoerd werd.

     

     

    Op de bijgevoegde kaart uit de voortreffelijke MacMillan Bible Atlas, heb ik via mijn PC ingebroken en namen ter verduidelijking ingevoegd. De veldtochten van farao Neko II naar Klein-Azië in 616 en 610 v. Chr. werden met de hulp van farao Seti I uitgevoerd. Hierbij moet ik nogmaals opmerken dat van de zesentwintigste dynastie er archeologisch zo goed als niets bewaard is gebleven, en dat onze enige bron wat Neko II betreft, de Bijbel is en de werken van de oudheid-historicus Herodotos.

     

     

    De veldtochten van Seti I zijn grotendeels bewaard gebleven in reliëfs op de tempelmuren te Karnak in Egypte (afbeelding 3). Men ziet Seti I triomfantelijk terugkeren uit Klein-Azië, vergezeld van gevangenen die allen in hun eigen karakteristieke uniformen getoond worden. En hier doet zich in het orthodoxe model een anomalie voor. De tegenstanders van Seti I volgens de orthodoxe Egyptologie zijn in de dertiende eeuw v. Chr. Hethieten en bedoeïen, terwijl op de tempelmuren duidelijk een derde groep vijanden getoond wordt. Zij worden afgebeeld als infanterie met strijdwagens en cavalerie op niet-gezadelde paarden. De orthodoxie maakt melding van deze eigenaardigheid maar identificeert deze derde groep bij gebrek aan andere kandidaten in de dertiende eeuw v. Chr. eveneens als Hethieten.

    In de revisie van Dr. I. Velikovsky strijdt Seti I tegen het geallieerde leger van Babyloniërs en Meden, met op de achtergrond de naderende Scythen.

    Het Assyrische Rijk was in de zevende eeuw v. Chr. in verval en zou zoals door de Hebreeuwse profeten voorspelt, door de gemeenschappelijke slagen van Meden en Babyloniërs ten onder gaan. In het ontstane machtsvacuüm zochten ook de Egyptenaren hun buit binnen te halen. Zij waren tijdens de lange regeerperiode van Psammetichos van de zesentwintigste dynastie zelfs vazallen van Assyrië geweest. Bij het aan de macht komen van Neko II zou een nieuwe periode van opbloei voor Egypte aanbreken. Samen met Seti I van de ondergeschikte negentiende dynastie volgden veldtochten naar Klein-Azië. Vanuit Egypte ging het iedere keer langs de kustroute naar het noorden toe. Het land Juda onder de leiding van de godvruchtige koning Josia bleef voor lange tijd gedurende deze periode gevrijwaard van het oorlogsgeweld (zie TIJD en TIJDEN, 2016, blz. 361-365).

     

    Wordt vervolgd…

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

    11-08-2016 om 08:23 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    02-08-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Een verwijzing naar Israël op de Merneptah-stele

    De Egyptische Merneptah-stele dateert uit de periode van de zogenaamde negentiende dynastie. Farao Merneptah was een zoon van Ramses II en de troonopvolger die op late leeftijd zijn vader na diens dood opvolgde. De orthodoxe egyptologie dateerde de regeerperiode van farao Merneptah van het jaar 1212 tot het jaar 1202 v. Chr. Volgens de herziening van de geschiedenis van de oudheid regeerde hij over Egypte echter van 584 v. Chr. tot 574 v. Chr. Het was de periode van de Babylonische Ballingschap voor Juda. In het jaar 580 v. Chr. bij de aanvang van de waanzin van de Babyloniër Nebukadnezar, ondernam Merneptah in zijn vijfde regeringsjaar een veldtocht naar Klein-Azië en marcheerde door het ontvolkte gebied van Juda en Israël.

    De overwinningsstele van Merneptah wordt door de orthodoxie op basis van het gebruik van een vermeende dubbele kalender in Egypte gedateerd op de derde dag van de derde maand van het derde seizoen, in 1207 v. Chr. Een vraag moet zijn of er inderdaad in het Egypte van de oudheid een dubbele kalender gehanteerd werd, gebaseerd op het jaarlijks opkomen van de Hondsster of Sothis?

     

     

    Het revisionisme van de geschiedenis van de oudheid heeft deze vermeende kalender onder uit gehaald en aangetoond dat dit een verzinsel van Romeinen en Grieken was. In mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 27-42, heb ik een hoofdstuk let de titel: de geschiedenis van de geschiedenis, aan deze materie gewijd. Er is geen enkele reden meer om aan de constructie van de orthodoxe egyptologie geloof te hechten.

    Onder revisionisten is er nog geen onderlinge overeenkomst waar de negentiende dynastie dan wel op de tijdsbalk thuishoort. Wat echter als een paal boven water staat is het feit van het neerhalen van de pijlers waar de orthodoxie haar gefabriceerde constructie mee verankerd heeft. Er is geen enkele reden meer om farao Merneptah in de dertiende eeuw v. Chr. op de tijdsbalk te houden.

     

    De tekst op de Merneptah-stele bestaat vooreerst uit een lange lijst van veroveringen door farao, maar in de voorlaatste regel wordt er naar Israël verwezen. De vermelding van ISRAEL is overigens de enige verwijzing naar het volk en land Israël dat voorkomt in de tot nu toe ontcijferde Egyptische literatuur. Hierna het belangrijke gedeelte:

     

     

    “de vorsten werpen zich neer en roepen: “vrede”. Niet een houdt er zijn  hoofd hoog, onder de negen bogen. Verwoest is Libië, het Hetthietenland gepacificeerd, geplunderd is Kanaan met al zijn kwaad, weggevoerd is Ashkelon, overvallen is Gezer, Janoam vernietigd. Israël is ontvolkt, zijn zaad is niet meer; H’rw is een weduwe geworden voor Egypte…”

     

    De verwijzing naar Israël op de zogenaamde Merneptah-stele zul je in haast elk historisch werk over de Bijbelse geschiedenis aantreffen. Het is dan ook voor sommigen het schriftelijke historische bewijs van het bestaan van het volk van de Bijbel. Dit alsof men de ‘rags and tatters’-geschiedschrijving van Egypte daar voor nodig zou hebben.

    Als een gevolg van het verkeerdelijk plaatsen van Merneptah op de tijdsbalk door de orthodoxe egyptologie, zijn intussen de problemen niet opgelost. De orthodoxie plaatst deze farao in de dertiende eeuw voor Christus en ziet hem zelfs als een mogelijke kandidaat als farao ten tijde van de exodus. Men zal dus in heel wat studies de discussie kunnen volgen over wat Merneptah nu juist bedoelde met zijn vermelding dat ‘Israël ontvolkt was’ en ‘haar zaad niet meer was’?

     

     

    In het tijdsbalk-variant dat Dr. Immanuël Velikovsky in zijn boek ‘Ramses II en zijn tijd’ aanbiedt valt veel op zijn plaats en passen verschillende puzzelstukjes in het historische plaatje. De negentiende dynastie verhuist in dit model op de tijdsbalk naar de zevende en zesde eeuw voor Christus. De veldtocht van farao Merneptah naar Klein-Azië in het jaar 580/579 v. Chr. vond nu plaats op het moment van Israël ’s Babylonische ballingschap wat aansluit bij de vermelding op de stele dat het land ontvolkt was. De hiërogliefen op de stele maken hier één en ander duidelijk. Belangrijk bij het schrijven van hiërogliefen was het ‘determinatief’ dat duidelijk maakte of het teken een god, een man en/of een land voorstelde. De determinatief voor de steden Ashkelon, Gezer en Janoam op de stele vermeld, is iedere keer een ‘speer met drie bergen’ en verwijst naar een vreemde stad. In het geval van Israël is het determinatief echter een zittende man en een zittende vrouw, duidelijk makende dat hier een etnische groep in plaats van een stad of gebied bedoeld wordt.

     

    Ik schreef eerder dat er heel wat discussie is onder revisionisten van de geschiedenis van de oudheid over het opnieuw plaatsen van farao ’s en hun dynastieën op de tijdsbalk. Het werk van wijlen Dr. Velikovsky is zulk een voorbeeld van een twistappel tussen voor en tegenstanders van zijn reconstructie. In mijn boek ‘TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 371-373, volg ik de tijdsconstructie van Velikovsky met de negentiende Egyptische dynastie gereviseerd naar de zevende en zesde eeuw v. Chr.

     

     

    Wat ik niet volg is Velikovsky ’s stelling dat Ramses II en Merneptah alterego’s van farao Necho en diens opvolger Apries waren. In mijn variant zijn deze farao’s contemporain met elkaar, met de negentiende dynastie ondergeschikt aan de zesentwintigste dynastie.

    Een van de hoofdredenen dat Velikovsky de farao ’s van de negentiende dynastie tot alterego ’s van de zesentwintigste dynastie maakte was vanwege het feit dat er geen of weinig archeologisch materiaal van al de farao’s van de zesentwintigste dynastie voorhanden is. In mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 375-384, (zie link, voor wie het boek wil aanschaffen: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579)

    verwijs ik naar naar de oudheidhistoricus Herodotos en zijn beschrijving van de koninklijke begraafplaats van de farao ’s van de zesentwintigste dynastie die tot op heden niet ontdekt werd.

     

    Wordt vervolgd…

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

    02-08-2016 om 09:01 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (3 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    25-07-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Batroena: de Amarna-briefwisseling-stad die in de veertiende eeuw v. Chr. nog gebouwd moest worden…

    De zogenaamde Amarna-briefwisseling is een verzameling kleitabletten, die de briefwisseling van de Klein-Aziatische vazallen met de farao’s Amonhotep III en IV van Egypte bevat. De farao’s Amonhotep III en IV worden in de briefwisseling aangeduid als Nimoeria en Nafoeria. De taal van de briefwisseling was het Akkadisch, te vergelijken tegenwoordig met het gebruik van het Engels als internationale communicatietaal. De orthodoxe Egyptologie dateert de briefwisseling in de vijftiende en veertiende eeuw voor Christus!

     

     

    Dr. Immanuël Velikovsky (1895/1979)beweerde dat ze in de negende eeuw voor Christus thuishoren. Meer dan honderd bladzijden in zijn boek ‘Eeuwen in chaos’ werden aan de Amarna-kleitabletten gewijd. Volgens Dr. Velikovsky waren Achab en Josafat tijdgenoten van Achnaton en identificeerde deze koningen als de briefschrijvers Rib Addi en Abdi Hiba. Velikovsky (1895/1979) was een omstreden onderzoeker van meerdere wetenschappelijke takken. Dit laatste werd hem o.a. door het establishment kwalijk genomen, dat hij over teveel vakgebieden zijn mening en revisie gaf. Door zijn brede wetenschappelijke belangstelling en grote belezenheid kwam Velikovsky tot de ontwikkeling van revolutionaire theorieën over de oorsprong van de aarde en ons zonnestelsel. Zijn eerste boek ‘Werelden in botsing’ – WORLDS IN COLLISION - gepubliceerd in 1950, botste op tegenstand van de academische wereld en werd verworpen. Met zijn werk ‘eeuwen in chaos’ viel Velikovsky de gevestigde Egyptologie aan. Tot voor kort wekte de naam Velikovsky in het wetenschappelijke establishment afkeer op. Tegenwoordig vind men de boeken van Velikovsky alleen nog in gespecialiseerde antiquariaten en dikwijls worden ze geklasseerd onder het vak: esoterie, wat spijtig is. Men kan op onderdelen van Velikovsky ’s baanbrekend werk van mening verschillen en/of afwijzen, maar niet op heel zijn werk. Wat mij persoonlijk betreft in mijn studie van de chronologie van de oudheid, passen de bevindingen van Velikovsky wel in de chronologische reconstructie van de oudheid met de Bijbel als leidraad.

     

    In mijn werk ‘TIJD en TIJDEN’ (Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579) opteer ik voor een identificatie van Achaz van Juda en Hosea van Israël als zijnde Abdi Hiba en Rib Addi uit de Amarna-briefwisseling. En de rebel Labaja is Pekah van het noordelijke tienstammenrijk of Israël. Deze genoemde koningen van Israël en Juda waren volgens de Bijbel, allen afgodendienaars en passen beter in het plaatje wat de inhoud van de briefwisseling betreft. Ik heb de grootste moeite met de identificatie van personen die volgens de Bijbel op de HERE God vertrouwden maar in hun vermeende briefwisseling met Farao afgoden dienden. Dit is al voldoende basis om de identificatie van Saul en David door David Rohl of van Josafat door Velikovsky, als de briefschrijvers af te wijzen.

     

     

    Deze opmerking neemt het spadewerk niet weg dat Velikovsky geleverd heeft. Spadewerk dat het fundament voor de revisie wereldwijd legde. Bevindingen van Velikovsky haalden al eerder pijlers waarop het fundament van de orthodoxie rust naar beneden. Een goed voorbeeld is het hierna volgende citaat uit Eeuwen in Chaos hoofdstuk 6:

    “Enkele malen noemde de koning van Goebla in zijn brieven de stad Batroena en deze wordt geïdentificeerd als het oude Botrys. Meneander evenwel, een Griekse schrijver die door Josephus wordt aangehaald, verklaart over Ithobalus, de koning van Tyrus uit de negende eeuw, dat ‘hij het was die de stad Botrys in Fenicië stichtte.” De stad Botrys, gebouwd door de schoonvader van Achab, kon alleen dan in de Amarna brieven worden vermeld, als de stichting van de stad voorafging aan de Amarna periode

    Einde citaat.

     

    Conclusie:

    Een stad die nog gebouwd moest worden in de tiende eeuw, kan onmogelijk deel hebben uitgemaakt van een correspondentie met een farao die de orthodoxie in de veertiende eeuw voor Christus plaatst. Een ketting is zo sterk als haar zwakste schakel. En de orthodoxe plaatsing van de Amarna-tijd in de vijftiende/veertiende eeuw v. Chr. met briefwisseling over een onbestaande stad is hiermee gebleken een zwakke schakel te zijn en de ketting aan revisie toe.

     

     

    Met mijn laatste uitgave van begin 2016 geef ik in het bijzonder aandacht aan de Amarna-periode. Mijn boek ‘de zonaanbidder’ neemt u mee naar het Egypte van de achtste eeuw voor Christus. Het was voor de oude wereld een eeuw van grote omwentelingen zowel in de natuur als in de godsdiensten, en de machtsverhoudingen in het algemeen. De Aton-ketters met farao Achnaton op kop worden op de tijdsbalk naar hun correcte plaats geloodst, en tijdgenoten gemaakt met de Bijbelse koningen van Israël en Juda: Pekah, Hosea en Achaz alias Labaja, Rib Addi en Abdi Hiba van de Amarna-correspondentie.

    De Egyptologie is geen exacte wetenschap en aan herziening toe. De auteur rangschikt de farao ’s van de achttiende dynastie op de tijdsbalk via nieuwe verifieerbare ankerpunten. De nieuwe navigatiepunten van de auteur in zijn reconstructie van de geschiedenis van het oude Egypte, zijn in de eerste plaats de Bijbel, de werken van Flavius Josephus en de oudheidhistoricus Herodotos.

    De Aton-ketters zijn al een hele tijd opnieuw in de belangstelling als een gevolg van het ontdekken van het bestaan van een extra kamer in de tombe van Toetanchamon. Door sommigen wordt er gespeculeerd dat de stoffelijke resten van Nefertiti zich daar zouden bevinden. Nefertiti was de echtgenote van farao Achnaton, die vooral bekendheid verwierf via de ontdekking van haar buste te Tell-el-Amarna in 1912 door de Duitse archeoloog Ludwig Borchardt. De buste wordt bewaard in Berlijn in het Egyptisch Museum.

    Voor wie het boek eventueel wil aanschaffen, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/87999

     

    Wordt vervolgd….

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

    25-07-2016 om 08:51 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    18-07-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.want men bouwde voor Farao schatsteden, Pitom en Raämses

    Exodus 1:8 Daarna stond een nieuwe koning op over Egypte, die Jozef niet gekend had; 9 Die zeide tot zijn volk: Ziet, het volk der kinderen Israëls is veel, ja, machtiger dan wij. 10 Komt aan, laat ons wijselijk tegen hetzelve handelen, opdat het niet vermenigvuldige, en het geschiede, als er enige krijg voorvalt, dat het zich ook niet vervoege tot onze vijanden, en tegen ons strijde, en uit het land optrekke. 11 En zij zetten oversten der schattingen over hetzelve, om het te verdrukken met hun lasten; want men bouwde voor Farao schatsteden, Pitom en Raamses.(Statenvertaling)

     

     

    Het identificeren en het plaatsen van de Bijbelse plaatsnamen Pitom en Raämses op een hedendaagse landkaart is een oefening die sinds het ontstaan van de wetenschap Egyptologie, door Bijbelgetrouwe onderzoekers met moeite beoefend wordt.

     

    De verleiding is er altijd geweest om in de genoemde Bijbelse plaats Raämses de (Griekse) faraonaam Ramses II te herkennen. Dit is mede een gevolg van het feit dat de orthodoxe Egyptologie Ramses II en negentiende dynastie op de tijdsbalk ten tijde van de Bijbelse tijdsperiode voor het verblijf van de Israëlieten in Egypte, plaatst. Farao Ramses II en de negentiende dynastie horen echter in de beschreven Bijbelse tijdsperiode niet thuis, en dienen gelinkt te worden met de epoque van de koningen van Juda.

    Het is het introduceren van de vermeende Sothis-kalender door de Egyptoloog Eduard Meyer dat de orthodoxe Egyptologie op het verkeerde spoor zette, en maakte dat het identificeren van de plaats Raämses zo moeilijk werd.

    De dubbele Sothis-kalender met zijn vermeende tijdsperioden van 1460 jaar werd door het revisionisme van de geschiedenis van de oudheid onder uit gehaald en de weg ligt open voor een nieuwe invulling van de koning van Egypte op de tijdsbalk. In mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 27-41 heb ik dit besproken. Voor wie het boek eventueel wil aanschaffen, zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

     

    Nu we bevrijd zijn van het keurslijf van de orthodoxe Egyptologie kunnen we een invulling geven die aan de historische boeken van de Bijbel, recht doet. Het is de Egyptische twaalfde dynastie die in het Bijbelse plaatje past. Deze dynastie had al eerder mijn aandacht in mijn boek ‘Van Noach tot Christus’ dat in 1987 door ‘Het Goede Boek’ gepubliceerd werd.

     

     

    In dit boek volgde ik geheel de lijn van Dr. Donovan Courville die de twaalfde Egyptische dynastie met Jozef, de zoon van Israël, verbond. In feite was ‘Van Noach tot Christus’ een studiewerk dat het onderzoek van verschillende onderzoekers samenbracht. Sindsdien ben ik door zelfstudie tot een eigen variant gekomen. In mijn opus magnum TIJD en TIJDEN, identificeer ik de derde en de zesde dynastie als de koningshuizen die vooreerst Israël toestonden om Egypte binnen te komen met Jozef als onderkoning van Egypte, maar die later de in bevolking toegenomen Israëlieten verdrukten. De twaalfde dynastie speelde in deze tijdsperiode een belangrijk rol. Dr. Donovan Courville stelt dat het Egyptische Oude en Midden-rijk contemporain waren.

     

    De twaalfde dynastie had aanvankelijk haar hoofdstad in Thebe in Boven-Egypte maar later richtte de eerste farao Amenemhat I een nieuw machtscentrum op ergens in Beneden Egypte. Deze plaats kreeg de naam Itj-taoey wat betekent: ‘Grijper van beide landen’. De juiste locatie van deze nieuwe hoofdstad is tot op heden op het terrein niet gevonden. De meeste Egyptologen wiens werk ik in mijn bezit heb, geven dit ook toe. Een enkeling zal de nieuwe hoofdstad met de plaats LISHT identificeren alwaar de farao’s van de twaalfde dynastie hun graftempels hebben.

    In het licht van deze studie kunnen we echter een andere piste te bewandelen. Amenemhat I, de eerste farao van de dynastie, regeerde volgens de gereviseerde chronologie ten tijde van Jozef en ik postuleer dat de verplaatsing van de hoofdstad met de politiek van Jozef te maken had. En waarom zou het Egyptische Itj-taoey niet een van de voorraadsteden kunnen zijn die de Israëlieten moesten bouwen? Het zal op het terrein bij een vraag blijven, want de orthodoxe Egyptologie en verwante archeologen zoeken niet naar deze tot nu toe onbekende locatie Itj-Taoey in Egypte. Er zijn nochtans een aantal schriftelijke aanwijzingen dat Itj-Taoey in de noordoostelijke Nijldelta te situeren is. Hierna volgen de bronnen die een en ander duidelijk maken.

    Twee sleuteljaren of navigatiepunten gebruik ik om de twaalfde dynastie op de tijdsbalk vast te pinnen. Vooreerst is er de vermelding in Egyptische bronnen (Alan Gardiner, Egypt of the Pharaohs, hoofdstuk VI) dat er een zevenjarige periode was zonder koning voor de elfde dynastie, de voorganger van de twaalfde. Ik neem aan dat het de Bijbelse zevenjarige wereldwijde hongersnood was dat voor deze breuk verantwoordelijk was. Het begin van de regering van Amenemhat I, eerste farao van deze nieuwe dynastie, plaats ik in het jaar 1693 v. Chr., het chronologische einde van de zevenjarige hongersnood. Het andere sleuteljaar is 1523 v. Chr.

     

     

    De Bijbelvorser Dr. Donovan A. Courville (1901/1996), Th., B.A., M.A., Ph. D., THE EXODUS PROBLEM and its Ramifications, 1971) houdt het voor mogelijk dat farao Amenemhat IV van de faraolijst van Manetho, ‘Mozes’ was, die als prins van Egypte, Amenemhat III moest opvolgen. Sobekneferoe, (in het variant van Courville - de dochter van de farao) heeft korte tijd na de vlucht van Mozes in 1523 v. Chr. naar Midian, geregeerd. De Egyptoloog Alan Gardiner (Egypt of the Pharaohs – Hoofdstuk 6 – The rise and fall of the Middle Kingdom) houdt het verdwijnen van Amenemhat IV in verband met een mogelijke familietwist. In mijn variant laat ik Amenemhat IV tot aan de dood van Amenemhat III samen regeren. Daarna ging de macht naar de dertiende dynastie.

    De vele dynastieën van Manetho waren in feite families of ‘huizen’ die de macht met elkaar deelden en dikwijls contemporain waren. Op deze manier kunnen we Jozef als onderkoning van farao Zoser van de derde dynastie hebben met de andere dynastieën of huizen in een ondergeschikte rol. Na de dood van Jozef is de zesde dynastie als dominante factor naar voor getreden, om op haar beurt later bij het ouder worden van Pepi II, de macht te moeten delen met anderen. Zoals ik eerder vermelde regeerde de eerste farao van de twaalfde dynastie van Manetho in de periode dat Jozef onderkoning van Egypte was.

     

    Ik geloof dan ook, dat de verplaatsing van de hoofdstad van Thebe naar een nieuwe locatie dichter bij Memfis, te maken heeft met Jozef en zijn voorraadschuren. De Bijbel (Genesis 41:46-57) leert dat ten tijde van de zeven jaar van overvloed, Jozef al het voedsel in het land Egypte verzamelde. Toen de hongersnood aanving was het de derde dynastie die de voedselbevoorrading controleerde en als een gevolg daarvan een machtsbasis had. De andere huizen of dynastieën kwamen naar Jozef, alias Imhotep, om voedsel.

     

    In de tombe van Imhotep (derde dynastie) werden twee houten beelden van farao Senwosret I (twaalfde dynastie) gevonden. Voor de orthodoxe Egyptologie is dit een axioma. In mijn variant echter verklaarbaar. Beide dynastieën waren contemporain. Dat Courville gelijk had in zijn stelling dat de twaalfde dynastie kort voor de invasie van de Hyksos of Amalekieten aan haar eind kwam, zie ik bevestigd door de Abydos-koningslijst waar Seti I zijn voorgangers van de achttiende dynastie laat aanvangen onmiddellijk zonder onderbreking door enige tussenperiode, na Manetho ’s twaalfde dynastie. Ook ontbreekt op de Abydos-lijst één naam wanneer we Manetho ’s koningslijst van de twaalfde dynastie er naast leggen. Ik meen dan ook dat het de naam Amenemhat IV is die door Seti I ‘deleted’ werd. Misschien heeft Courville dan ook gelijk met zijn identificatie van Amenemhat IV met Mozes als prins van Egypte.

     

     

    De chronologische gegevens die we uit Egyptische bronnen betreffende de twaalfde dynastie hebben zijn niet eensluidend. Africanus, die Manetho kopieerde, geeft de dynastie een totaal van 160 jaar. Een andere kopieerder van de werken van Manetho echter, Eusebius geeft de twaalfde dynastie een totaal van 245 jaar. Daarnaast hebben we de beschadigde en gefragmenteerde Turijncanon met eveneens afwijkende jaartallen. De ankerpunten voor het plaatsen van de twaalfde dynastie op de tijdsbalk haal ik uit de Bijbelboeken Genesis en Exodus. Het begin van de twaalfde dynastie heb ik verankerd met het einde van de hongersnood in 1693 v. Chr. en het andere sleuteljaar is 1523 v. Chr. met de vlucht van Mozes naar Midian. Tussen de beide jaartallen plaatsen we de verschillende farao’s op de tijdsbalk. Het is dank zij de vele monumenten beschreven met hiërogliefen, die Egypte rijk is, dat we in staat zijn om een en ander sluitend op de tijdsbalk te plaatsen. De gegevens van de monumenten maken duidelijk dat de farao’s van de twaalfde dynastie meerdere malen co-regentschappen kenden. Het is aldus mogelijk om een alternatieve rangschikking binnen een tijdsduur van 174 jaar aan te bieden.

     

    In mijn studie TIJD en TIJDEN verwijs ik meerdere malen naar het baanbrekende werk van Donovan Courville en zijn hanteren van de Egyptische Sothis koningslijst ter opheldering van bepaalde chronologische constructies. Courville was er van overtuigd dat de schijnbaar onvolledige Sothis-koningslijst eertijds was opgesteld ter weergave van die farao’s die de werkelijke macht in Egypte hadden. De farao’s van de andere koningslijsten waren dan farao’s die in co-regentschap regeerden of dienstig waren aan de ware machthebbers. Courville identificeert de farao’s van de Sothislijst met de nummers 18 tot 24 met de farao’s van Manetho ‘s twaalfde dynastie. Zie hierna de lijst:

    18. Rameses                 29

    19. Ramessemenes      45

    20. Usimares               35

    21. Ramessessos          23

    22. Ramessameno       48

    23. Ramesse              48

    (Amenenemhat IV ontbreekt)

    24. Rameses                   8

    25. Koncharis               (Farao van de exodus)

    26. Salitis                     (eerste Hyksos-farao)

     

    Wat onmiddellijk opvalt zijn de namen Ramesse en andere afleidingen van deze naam in de Sothis-koningslijst. Het verband met de naam van de Bijbelse voorraadstad Raämses die de Israëlieten moesten bouwen is voor mij zonder meer duidelijk. De twaalfde dynastie’ farao’s waren de handlangers van de zesde dynastie in de verdrukking van de Israëlieten in Egypte.

     

     

    De andere plaatsnaam van de twee voorraadsteden die de Israëlieten moesten bouwen was Pitom. Deze naam en plaats werd door Dr. I. Velikovsky al geïdentificeerd en op de landkaart geplaatst. In zijn boek (Eeuwen in Chaos, 1952) maakt hij vanuit verschillende bronnen duidelijk dat de naam Pi-Tom of Pi-Thoem, ‘de verblijfplaats van Tom’ betekent en dat T(h)om of Thoem de naam van de farao van de Exodus was. De stad Pitom werd te Tell el Maskhuta al in 1885 door de archeoloog E. Naville blootgelegd en geïdentificeerd. De naam Thom herkennen we ook in de Griekse naam Toetimaeus of Timaios die Manetho doorgeeft als de naam van de farao die onderging in de invasie van de Hyksos. De Hyksos zijn identiek met de Bijbelse Amalekieten waartegen de Israëlieten in de woestijn te Refidim moesten strijden. Volgens Velikovsky zetten de Hyksos daarna hun tocht verder en overrompelden met gemak Egypte. Het Egyptische leger was namelijk eerder in de Rode Zee ten onder gegaan.

     

    In de Sothis-koningslijst gaat een farao met de (Griekse) naam Koncharis vooraf aan de Hyksos-periode met als eerste farao Salitis. Deze Griekse naam dient geïdentificeerd met een naam van een farao uit de dertiende dynastie van Manetho. Zoals uiteengezet in TIJD en TIJDEN stapte deze dynastie in machtsvacuüm na de ondergang van de twaalfde dynastie maar kwam ook snel aan haar einde als een gevolg van de invasie van de Hyksos, aldus een tussenperiode in de geschiedenis van Egypte creërende.

     

    Conclusie: de twee voorraadsteden zijn aldus geïdentificeerd. De stad Pitom werd in de negentiende eeuw al blootgelegd en geïdentificeerd. De voorraadstad Raämses is waarschijnlijk het Egyptische Itj-taoey en moet nog gevonden worden. De plaatsnaam Raämses verwijst naar het Ramesse van de Sothis-koningslijst, een synoniem voor farao Amenemhat III. De orthodoxe identificatie met de stad Piramesse van Ramses II wijzen we af. De voorraadstad Raämses, het vermoedelijke Itj-Taoey, ligt waarschijnlijk in de noordoostelijke Nijldelta in de nabijheid van Pitom. In de noordoostelijke delta is namelijk ook het Bijbelse land Gosjen te plaatsen. De Bijbel plaatst Gosjen in de nabijheid van de stad Zoan in Egypte:

    Psalm 78: 12 Voor hun vaderen had Hij wonder gedaan, in Egypteland, in het veld van Zoan.

    Het Hebreeuwse Zoan was Tanis, een hoofdplaats in de noordoostelijke Nijldelta. De stad Zoan dateert Bijbels gezien, uit dezelfde periode als het Hebron van het tweede millennium voor Christus.

    Numeri 13:22 En zij trokken op in het zuiden, en kwamen tot Hebron toe, en daar waren Ahiman, Sesai en Talmai, kinderen van Enak; Hebron nu was zeven jaren gebouwd voor Zoan in Egypte.

     

    Wordt vervolgd…

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

    18-07-2016 om 09:15 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (4 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    11-07-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Kajafas

    Kajafas was de hogepriester voor wie de Heer Jezus Christus stond in de nacht dat Hij werd overgeleverd.

    Kajafas werd waarschijnlijk in 18 AD door Valerius Gratus, de toenmalige stadhouder van Judea, tot hogepriester aangesteld. Flavius Josephus, de Joodse oudheidhistoricus verwijst naar Kajafas in zijn werk: Joodse Oudheden Boek XVIII, 2.2 en XVIII, 4.3.

    De Romeinen overheersten Judea sinds 63 v. Chr., het jaar dat Pompejus het land bezette. Later stelden de Romeinen Herodes de Grote tot vazalkoning aan. De profeet Daniël beschreef het Romeinse Rijk in de zesde eeuw v. Chr. al als het vierde beestrijk dat in opvolging van Babylon, Meden & Perzen en Grieken over het gebied van Israël zou heersen. Ten tijde van het vierde beestrijk zou de Messias zich openbaren.

    Kajafas zou het ambt van hogepriester tot 36 AD uitoefenen. Chronologisch gezien betekende dit dat Kajafas getuige was van de openbaring van Jezus Christus en het ontstaan van de Ekklesia. Kajafas was een schoonzoon van Annas (Johannes 18:13), die hogepriester was van 6 tot 15 AD, en ook na zijn ambtsperiode nog als hogepriester werd aangesproken. Zie link: http://www.christipedia.nl/Artikelen/K/Kajafas

     

    Om Jezus van Nazareth als de komende Messias te (h)erkennen was Kajafas geestelijk blind (2 Kor. 3:14-16). Kajafas zat overigens al vroeg in het complot voor het laten ombrengen van de ordeverstoorder Jezus. Hij deed hierbij zelfs een opmerkelijke profetische uitspraak:

    Johannes 18:13 En leidden Hem henen, eerst tot Annas; want hij was de vrouws vader van Kajafas, welke deszelven jaars hogepriester was. 14 Kajafas nu was degene, die den Joden geraden had, dat het nut was, dat een Mens voor het volk stierve. (Statenvertaling)

     

    Dat Kajafas een ‘religieus’ mens was merken we in het hierna volgende Bijbelgedeelte waar we lezen dat hij in de nacht van donderdag op vrijdag tijdens de Pesachweek, het Romeinse rechthuis niet wilde betreden zodat hij niet verontreinigd zou worden. Kajafas wenste aan de komende Pesachmaaltijd te kunnen deelnemen!

    Johannes 18:28 Zij dan leidden Jezus van Kajafas in het rechthuis. En het was 's morgens vroeg; en zij gingen niet in het rechthuis, opdat zij niet verontreinigd zouden worden, maar opdat zij het pascha eten mochten. (Statenvertaling)

     

     

    Het is aan de hogepriester Kajafas en het verzamelde Sanhedrin dat Jezus in de nacht van zijn overlevering Zich als de Messias bekendmaakte. Hij deed dit door het citeren van de eindtijdprofetie van Daniël 7:13-14. Voor Kajafas was dit de welkome Godslastering op basis waarvan hij Jezus veroordeelde ter overlevering aan de Romeinse bezetter voor het voltrekken van de doodstraf. Hierna het betreffende Bijbelgedeelte:

    Matteüs 26:57 Die nu Jezus gegrepen hadden, leidden Hem weg naar Kajafas, de hogepriester, bij wie de schriftgeleerden en oudsten bijeengekomen waren. 58 En Petrus volgde Hem van verre tot aan de hof van de hogepriester, en binnengekomen zijnde, ging hij tussen de dienaars zitten om de afloop te zien. 59 De overpriesters en de gehele Raad trachtten een vals getuigenis tegen Jezus te vinden om Hem ter dood te brengen, maar zij vonden er geen, 60 hoewel er vele valse getuigen optraden. 61 Maar ten laatste traden er twee op, die verklaarden: Deze heeft gezegd: Ik kan de tempel Gods afbreken en binnen drie dagen opbouwen. 62 En de hogepriester stond op en zeide tot Hem: Geeft Gij geen antwoord; wat getuigen dezen tegen U? 63 Maar Jezus bleef zwijgen. En de hogepriester zeide tot Hem: Ik bezweer U bij de levende God, dat Gij ons zegt, of Gij zijt de Christus, de Zoon van God. 64 Jezus zeide tot hem: Gij hebt het gezegd. Doch Ik zeg u, van nu aan zult gij de Zoon des mensen zien, gezeten aan de rechterhand der Macht en komende op de wolken des hemels.

     

     

    65 Toen scheurde de hogepriester zijn klederen en zeide: Hij heeft God gelasterd! Waartoe hebben wij nog getuigen nodig? Zie, nu hebt gij de godslastering gehoord. Wat dunkt u? 66 Zij antwoordden en zeiden: Hij is des doods schuldig. 67 Toen spuwden zij Hem in het aangezicht en sloegen Hem met vuisten; 68 anderen sloegen Hem in het gelaat en zeiden: Profeteer ons, Christus, wie is het, die u geslagen heeft?

     

    Zie hierna een opgave van de chronologie der gebeurtenissen:

    Scofield: A comparison of the narratives gives the following order of events in the crucifixion day:

    (1) Early in the morning Jesus is brought before Caiaphas and the Sanhedrin. He is condemned and mocked Matthew 26:57-68; Mark 14:55-65; Luke 22:63-71; John 18:19-24.

    (2) The Sanhedrin lead Jesus to Pilate, Matthew 27:1,2,11-14; Mark 15:1-5; Luke 23:1-5; John 18:28-38.

    (3) Pilate sends Jesus to Herod Luke 23:6-12; John 19:4.

    (4) Jesus is again brought before Pilate, who releases Barabbas and delivers Jesus to be crucified Matthew 27:15-26; Mark 15:6-15; Luke 23:13-25; John 18:39,40; 19:4-16.

    (5) Jesus is crowned with thorns and mocked Matthew 27:26-30; Mark 15:15-20; John 19:1-3.

    (6) Suicide of Judas Matthew 27:3-10.

    (7) Led forth to be crucified, the cross is laid upon Simon: Jesus discourses to the women Matthew 27:31,32; Mark 15:20-23; Luke 23:26-33; John 19:16,17.

    For the order of events at the crucifixion (See Scofield "Matthew 27:33")

    (link: http://www.biblestudytools.com/commentaries/scofield-reference-notes/matthew/matthew-26.html)

     

    Wanneer men alle Bijbelgedeelten die over Kajafas handelen, doorneemt is de eerste indruk dat men hier een ijveraar voor de Wet ziet, maar niets blijkt echter minder waar te zijn.

     

     

    Het familiegraf van Kajafas werd een tijd geleden ontdekt en door archeologen onderzocht. En wat blijkt nu: Kajafas volgde overlijdensrituelen ontleend aan de Griekse mythologie.

    Een boek dat ik mijn lezers wil aanraden is het werk van Carsten Peter Thiede, Wie bent U, Jezus?, uitgegeven in 2002 door de uitgeverij Merweboek. Het is vandaag alleen nog via het antiquariaat verkrijgbaar. Hierna een eventuele link ter aanschaffing: http://www.messiaan.nl/wie-bent-u-jezus-carsten-peter-thiede-9789057870355

     

    In hoofdstuk drie brengt de schrijver het verhaal van de archeologische vondst van het graf van Kajafas. In 1990 werd in Israël in een voorstad van Jeruzalem het familiegraf van Kajafas ontdekt. De archeologen van het Israëlische departement voor oudheden dateerden en identificeerden het graf. De datering werd vergemakkelijkt door de vondst van een muntstuk met de beeltenis van Herodes Agrippa I. De munt is door een inscriptie gedateerd op het zesde jaar van zijn regering, dus 42/43 AD. De munt werd gevonden in het gehemelte van de schedel van Mirjam Berat Schimon, de dochter van Kajafas. De munt was daar door Kajafas onder de tong van zijn overleden dochter geplaatst ter betaling van de veerman Charon. Kajafas’ dochter zou aldus met deze munt, volgens het mythologische geloof, door de veerman in de onderwereld over de rivier de STYX tot aan de poort van Hades gevaren worden.

    Deze traditie staat haaks op de Bijbelse leer van de Opstanding van de doden, en is niets anders dan mythologie. De Bijbel leert duidelijk een opstanding van de doden:

    Jesaja 26:19 Uw doden zullen leven, ook mijn dood lichaam, zij zullen opstaan; waakt op en juicht, gij, die in het stof woont! want uw dauw zal zijn als een dauw der moeskruiden, en het land zal de overledenen uitwerpen. (Statenvertaling)

     

    Daniël 12:13 Maar gij, ga henen tot het einde, want gij zult rusten, en zult opstaan in uw lot, in het einde der dagen. (Statenvertaling)

     

    In het Nieuwe Testament troost de apostel Paulus de christenen van Thessaloniki die geliefden aan de dood moesten afgeven, met de belofte van de opstanding uit de doden bij de wederkomst van de Heiland Jezus Christus.

    1 Thessalonicenzen 4:13 Doch, broeders, ik wil niet, dat gij onwetende zijt van degenen, die ontslapen zijn, opdat gij niet bedroefd zijt, gelijk als de anderen, die geen hoop hebben. 14 Want indien wij geloven, dat Jezus gestorven is en opgestaan, alzo zal ook God degenen, die ontslapen zijn in Jezus, weder brengen met Hem. 15 Want dat zeggen wij u door het Woord des Heeren, dat wij, die levend overblijven zullen tot de toekomst des Heeren, niet zullen voorkomen degenen, die ontslapen zijn. 16 Want de Heere Zelf zal met een geroep, met de stem des archangels, en met de bazuin Gods nederdalen van den hemel; en die in Christus gestorven zijn, zullen eerst opstaan; 17 Daarna wij, die levend overgebleven zijn, zullen te zamen met hen opgenomen worden in de wolken, den Heere tegemoet, in de lucht; en alzo zullen wij altijd met den Heere wezen. 18 Zo dan, vertroost elkander met deze woorden.

     

    Paulus leert duidelijk en niet mis te verstaan dat er een toekomstige opstanding van de doden komt. Van een niet-stoffelijke ziel dat zich bij de dood van het gestorven lichaam zou losmaken en door engelen naar de schoot van Abraham gevoerd zou worden, zoals in de gelijkenis van de Lazarus (Lucas 16:19-31), is bij Paulus geen sprake van.

    Lucas 16:19-31 is dan ook een parabel of een gelijkenis, met de bijzondere boodschap dat indien iemand (vooraf aan de toekomstige opstanding), uit de dood zou opstaan, men zich ook niet door deze opgestane persoon zou laten overtuigen. Wat trouwens uitkwam bij de opstanding uit de dood van de historische Lazarus in Johannes 12:9.

     

    De archeologische vondst van het familiegraf van Kajafas ontmaskert de hogepriester van Israël van 30 AD als een hypocriet en opportunist. Een man die van twee walletjes wilde eten. Als het een niet waar was, dan misschien het andere. Voor alle zekerheid toch maar een muntstuk aan de stoffelijke resten van zijn dochter in het graf toevertrouwen.

     

    Wordt vervolgd…

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

    11-07-2016 om 00:00 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    04-07-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Chronologie van Nimrod tot Abram/Abraham

    Met onze aflevering van 27.06.2015 op dit blog brachten we de chronologische geschiedenis vanaf de Grote Vloed in 2341/2340 v. Chr. tot aan de rebellie van Nimrod, de spraakverwarring en de gevolgen daarvan. Deze week gaan we verder vanaf Terah, de vader van Abram/Abraham, tot aan de roeping van Abraham.

    Uiteindelijk gaan we met de nog te volgen afleveringen chronologisch op de tijdsbalk naar de inhuldiging van de Tempel van Salomo in het jaar 3000 Anno Mundi.

     

     

    Op de bijgevoegde schema ’s staan bovenaan de Anno Mundi jaartallen, met daaronder de westerse jaartelling, gebaseerd op de geboorte van de Christus. Elk jaar beslaat twee centimeter op millimeterpapier zodat de vier jaarkwartalen duidelijk zichtbaar zijn en handig voor het aanbrengen van de chronologische gegevens die de Bijbel aanreikt.

    De post-zondvloedaartsvaders vervolgen op onze schema ‘s, hun zeer hoge leeftijden. Bovenaan merken we Noach, vervolgens Sem, Arpachsad, Selah, Heber, Peleg, Rehu, Serug, Nahor en Terah. Het is in deze lijn dat Abraham, Izaak en Jakob geboren zullen worden, met uiteindelijk in de volheid der tijden: Jezus Christus.

     

     

    De Bijbel vermeldt uitsluitend in de lijn van Sem, een van de drie zonen van Noach, de voor die tijd buitengewone leeftijden. We kunnen echter aannemen dat de twee andere zonen: Jafeth en Cham en hun nakomelingen, eveneens deze opmerkelijk hoge leeftijden bereikt hebben. In de vorige aflevering hebben we gezien dat dit feit o.a. aan de basis van hun verering als goden ligt.

     

     

    Terah, de vader van Abram, was volgens de Joodse overlevering een tijdgenoot van Nimrod.

    The Legends of the Jews, by Louis Ginzberg, 1909, Volume I, 5

    Terah married Emtelai, the daughter of Karnabo, and the offspring of their union was Abraham. His birth had been read in the stars by Nimrod, for this impious king was a cunning astrologer, and it was manifest to him that a man would be born in his day who would rise up against him and triumphantly give the lie to his religion. …

     

     

    … The great success that attended all of Nimrod's undertakings produced a sinister effect. Men no longer trusted in God, but rather in their own prowess and ability, an attitude to which Nimrod tried to convert the whole world. Therefore people said, "Since the creation of the world there has been none like Nimrod, a mighty hunter of men and beasts, and a sinner before God."

     

     

    And not all this sufficed unto Nimrod's evil desire. Not enough that he turned men away from God, he did all he could to make them pay Divine honors unto himself. He set himself up as a god, and made a seat for himself in imitation of the seat of God. It was a tower built out of a round rock, and on it he placed a throne of cedar wood, upon which arose, one above the other, four thrones, of iron, copper, silver, and gold. Crowning all, upon the golden throne, lay a precious stone, round in shape and gigantic in size. This served him as a seat, and as he sate upon it, all nations came and paid him Divine homage.

     

     

     

     

     

    Op ons schema merken we het begin van de eerste dynastie in Egypte. Farao Menes nam het in het jaar 2018 v. Chr. van de god-koningen over. Deze god-koningen heb ik in het artikel van 27.06.2016 al aangehaald. Cham, een van de drie zonen van Noach, ligt volgens de Bijbel aan de basis van de kolonisatie van Egypte:

    Psalm 105: 23 Daarna kwam Israël in Egypte, en Jakob verkeerde als vreemdeling in het land van Cham.

     

     

    Cham en zijn nakomelingen zijn identiek met de door de moderne Egyptologie tot mythe verklaarde god-koningen die voor de eerste farao Menes, over Egypte heersten. De bekende Palermo-steen (zie TIJD en TIJDEN, 2015, blz.73-75) (voor aanschaffing van het boek, zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579)

    verhaalt over een lijst van een honderdtal god-koningen, een lijst die start met de Egyptische god Horus. Toen de oudheidhistoricus Herodotos in de vijfde eeuw v. Chr. Egypte bezocht en aldaar met de priesters sprak, kreeg hij dezelfde geschiedenis te horen:

    “Toch is Egypte voor de tijd van die mannen door goden bestuurd die te midden van de mensen leefden. Nu eens had de een dan weer de ander de macht en de laatste van hen was Oros, de zoon van Osiris. Deze heette Apollo in het Grieks; hij heeft Tyfon ten val gebracht en daarna als laatste god de troon bestegen. Osiris kun je aan Dionysos gelijkstellen”. Herodotos Boek 2:144

     

     

    De pre-dynastieke periode van Egypte heeft volgens het Genesismodel een aanvang genomen na de spraakverwarring van 2239 v. Chr., gevolgd door de trek naar Egypte, tot aan 2018 v. Chr., het jaartal dat Menes, de eerste farao, het bewind overneemt wat een totaal van 221 jaar geeft.

    Het bijgevoegde schema is van het ‘Handboek bij de Bijbel’ uit 1976 van J.N. Voorhoeve, Den Haag. Het is een vertaling uit het Engels van ‘The Lion Handbook to the Bible’, 1973, van Lion Publishing, Berkhamsted, Herts, England.

    De auteurs proberen (wat gangbaar is) de Bijbelse geschiedenis van de aartsvaders in het keurslijf van de orthodoxe Egyptologie te persen. Een onmogelijke taak indien men de Bijbelse geschiedenis recht wil doen. Via mijn PC-Paint-programma heb ik in de afbeelding ingebroken en de geschiedschrijving over Egypte met de Bijbel als leidraad, aangepast. De verschillende Egyptische dynastieën onderverdeeld in Oudheid, Oude Rijk, Midden-Rijk, Nieuwe Rijk met de respectievelijke zogenaamde tussenperioden, werden opnieuw op de tijdsbalk gerangschikt en gedateerd.

    Op het gereviseerde schema merkt men hoe de zogenaamde Archaïsche tijd voor Egypte is teruggebracht tot zijn ware tijdsspan. Onderaan werd ook Mozes naar zijn correcte plaats op de tijdsbalk gecorrigeerd, naar de vijftiende eeuw v. Chr. Het Oude en Midden-rijk in Egypte waren contemporain, en de Exodus in 1483 v. Chr., gevolgd door de Hyksos-tijd is een breuklijn naar het Nieuwe Rijk toe. De Hyksos worden geïdentificeerd met de Bijbelse Amalekieten en hun historische plaats en heers-tijd op de tijdsbalk ingeruimd. Dit alles heb ik uitvoerig in mijn studie TIJD en TIJDEN, 2015, toegelicht.

     

     

    De moderne Egyptologie negeert het Bijbelboek Genesis met zijn oorsprongsgeschiedenis en brengt een pre-dynastieke geschiedenis van Egypte op basis van de evolutietheorie. De tijd voor de eerste farao’s wordt over verschillende tijdperken uitgesmeerd en de aanvang in een ver niet meer verifieerbaar verleden, geplaatst. De bekende zogenaamde archaïsche tijd met de eerste en tweede dynastie, laat men rond 3150 v. Chr. met farao Menes, aanvangen. Maar voor die tijd is het bij gebrek aan schriftelijke bronnen, helemaal gissen.

    Te Naqada in Egypte werd een site door archeologen blootgelegd met een nederzetting die voor de Archaïsche tijd gedateerd werd, de zogenaamde Naqada-cultuur, verwijzend naar de mensen die tijdens de Kopertijd van circa 4400 tot 3150 v. Chr. het land daar bewerkten. De Naqada-cultuur werd onderverdeeld in drie fases van bewoning. De oudste veronderstelde fase is die van ‘Naqada I’ die bestond uit een lokale dorpscultuur. Maar ook voor de Naqada-cultuur laat men Egypte al bevolkt worden. Vanaf circa 10.000 tot 5000 v. Chr. rangschikken zogenaamde deskundigen het tijdperk van het Epipa-leolithicum op de tijdsbalk. Tijdens deze periode laat men volgens de theorie, bevolkingsgroepen vanuit de Sahara, de Boven-Nijl en Zuidwest-Azië in Egypte binnenkomen. Vanuit het Genesismodel gezien zijn dit echter de eerste kolonisten van de grote trek, die eerst in 2239 v. Chr. op gang kwam. De feiten op het terrein kloppen met elkaar, met uitzondering van de dateringsmethode. En met de tijdsschijf die volgens de Egyptologie aan het Epipa-leolithicum voorafging: het Paleo-lithicum, gaan we helemaal de verdrukking in. Dit tijdperk laat men namelijk aanvangen rond 500.000 à 300.000 tot 10.000 v.Chr. Deze constructie is volledig op de evolutie-gedachte gebaseerd, en blijft een theorie. Of zoals Huib Verweij (De boom der kennis, 1973, blz. 18) het ooit opmerkte: de evolutietheorie is uitgevonden om te bewijzen wat nog bewezen moet worden.

    Men kan nochtans via het Bijbelboek Genesis een exacte (jonge) geschiedenis van de oudheid brengen.

     

     

    Op ons schema merken we de geboorte van Abraham in 1988 v. Chr. of Anno Mundi 2010

    Genesis 11:26 En Terah leefde zeventig jaren, en gewon Abram, Nahor en Haran. 27 En deze zijn de geboorten van Terah: Terah gewon Abram, Nahor en Haran; en Haran gewon Lot. 28 En Haran stierf voor het aangezicht zijns vaders Terah, in het land zijner geboorte, in Ur der Chaldeeën. 29 En Abram en Nahor namen zich vrouwen; de naam van Abrams huisvrouw was Sarai, en de naam van Nahors huisvrouw was Milka, een dochter van Haran, vader van Milka, en vader van Jiska.

     

     

    In het eerder geciteerde Bijbelgedeelte van Genesis 11:26 lijkt het dat Abram de eerstgeborene van Thera is, maar nader onderzoek maakt duidelijk dat Abram weliswaar het eerst vermeld wordt, maar toch niet de eerstgeborene van Terah was. Wie de oudste broer was kan eenvoudig vastgesteld worden. Van Nahor wordt in Genesis 11:29 vermeld dat hij trouwde met een dochter van Haran. Daaruit blijkt dat Haran ouder was dan Nahor. Abraham oudste broer was Haran.

     

     

    Dat Abram op mijn schema geboren wordt nadat Terah honderddertig jaar leefde, is het resultaat van mijn terugrekenen vanaf de inhuldiging van de Tempel van Salomo in 996 v. Chr. zijnde Anno Mundi 3000. Aan de Tempel was zeven jaar gewerkt. In het vierde regeringsjaar van Salomo was aan de bouw van de Tempel begonnen. Op basis van de jubeljaartelling valt het vierde regeringsjaar van Salomo in 1003 voor Christus. Vierhonderd tachtig jaar daarvoor vond in april 1483 v. Chr. de Exodus uit Egypte plaats. Met Pinksteren, van hetzelfde jaar, werd de Thora aan Israël gegeven. Tussen de Thora en de belofte aan Abraham liggen weer 430 jaar wat ons in 1913 v. Chr. brengt.

     

     

    Galaten 3:17 Ik bedoel dit: de wet, die vierhonderd dertig jaar later is gekomen, maakt het testament, waaraan door God tevoren rechtskracht verleend was, niet ongeldig, zodat zij de belofte haar kracht zou doen verliezen. 18 Immers, als de erfenis van de wet afhangt, dan niet van de belofte; en juist door een belofte heeft God aan Abraham zijn gunst bewezen. (NBG Vertaling 1951)

     

    Abraham was toen 75 jaar oud (Genesis 12:1). Dat brengt ons in 1988 v. Chr. voor zijn geboorte. Terah, de vader van Abraham, was dan 130 jaar oud, en tegen de roeping van Abraham aan, was Terah in zijn laatste levensjaar en 205 jaar oud.

    Genesis 11:31 En Terah nam Abram, zijn zoon, en Lot, Harans zoon, zijns zoons zoon, en Sarai, zijn schoondochter, de huisvrouw van zijn zoon Abram, en zij togen met hen uit Ur der Chaldeeën, om te gaan naar het land Kanaän; en zij kwamen tot Haran, en woonden aldaar. 32 En de dagen van Terah waren tweehonderd en vijf jaren, en Terah stierf te Haran. 12:1 De HEERE nu had tot Abram gezegd: Ga gij uit uw land, en uit uw maagschap, en uit uws vaders huis, naar het land, dat Ik u wijzen zal. 2 En Ik zal u tot een groot volk maken, en u zegenen, en uw naam groot maken; en wees een zegen! 3 En Ik zal zegenen, die u zegenen, en vervloeken, die u vloekt; en in u zullen alle geslachten des aardrijks gezegend worden. 4 En Abram toog heen, gelijk de HEERE tot hem gesproken had; en Lot toog met hem; en Abram was vijf en zeventig jaren oud, toen hij uit Haran ging. 5 En Abram nam Sarai, zijn huisvrouw, en Lot, zijns broeders zoon, en al hun have, die zij verworven hadden, en de zielen, die zij verkregen hadden in Haran; en zij togen uit, om te gaan naar het land Kanaän, en zij kwamen in het land Kanaän. 6 En Abram is doorgetogen in dat land, tot aan de plaats Sichem, tot aan het eikenbos More; en de Kanaänieten waren toen ter tijd in dat land. 7 Zo verscheen de HEERE aan Abram, en zeide: Aan uw zaad zal Ik dit land geven. Toen bouwde hij aldaar een altaar den HEERE, Die hem verschenen was. 8 En hij brak op van daar naar het gebergte, tegen het oosten van Beth-el, en hij sloeg zijn tent op, zijnde Beth-el tegen het westen, en Ai tegen het oosten; en hij bouwde daar den HEERE een altaar, en riep den Naam des HEEREN aan. (Statenvertaling)

     

     

    Deze nieuwe bedeling, de periode tussen de belofte aan Abraham en de Wet van Mozes, vangt aan in 1913 v. Chr. (zie TIJD en TIJDEN, 2015, hoofdstuk: de Assyriërs en Abraham, blz. 47-58). In de geslachtslijn van Abraham via Isaak zou uiteindelijk de beloofde Verlosser van de dood: Jezus Christus, geboren worden.

    God is liefde, schrijft Johannes in zijn eerste brief: 1 Johannes 4: 8 “Wie niet liefheeft, kent God niet, want God is liefde”.

    De ‘Liefde’ is het hele Wezen van God. Zijn strijd is aldus gans anders dan die van de tegenstanders. De profeet Jesaja noemt Hem een God, die Zich verborgen houdt, maar uiteindelijk volgens Zijn plan tot Zijn doel komt: de verlossing van de dood voor de mens en het herstel van alle dingen.

    Jesaja 45:15 Voorwaar, Gij zijt een God, die Zich verborgen houdt, de God van Israël, een Verlosser. (NBG Vertaling 1951)

     

    Volgens de Seder Olam trok Abram nog hetzelfde jaar van de belofte en met de aankomst in Kanaän, door naar Egypte waar hij drie maanden als een gevolg van de hongersnood in Kanaän, verbleef (Genesis 12:10). In Egypte volgde onmiddellijk een verdrukking vanwege het feit dat de farao van Egypte de vrouw van Abram bij hun aankomst in Egypte begeerde, en in zijn harem liet opnemen. Dit is een voorbeeld van de ‘Cham-nietische’ cultuur. In de geest van Nimrod eigende farao zich de vrouw van Abram, toe. Dit is een geschiedenis die in het Bijbelboek Genesis hoofdstuk twaalf van vers tien tot en met vers twintig beschreven staat. Na zijn verlossing uit deze penibele situatie door een tussenkomst van de HERE God, trok Abram met zijn vrouw Sarai terug naar Kanaän. Abraham droeg ook schuld vanwege zijn misleiden van farao naar de status van Sara toe en dit om zijn eigen hachje te redden. 

    Het Bijbelboek Genesis verwijst in hoofdstuk 12 uitsluitend naar ‘farao’, zonder een naam op te geven.

     

     

    Maar zoals uiteengezet in TIJD en TIJDEN, 2015, hoofdstuk: het dateren van de eerste dynastie in Egypte, blz. 43-45, kunnen we de naam van de dan regerende farao invullen met farao Athotis van Manetho ’s tweede dynastie, de naam Teta van de Abydos-lijst. Athotis is dan de Griekse naam en Teta de Egyptische naam die heden nog in hiëroglyfen op de tempelmuur van Seti I te Abydos, gebeiteld staat. De pre-dynastieke periode van Egypte was aldus al geschiedenis toen Abraham in 1913 v. Chr. wegens een hongersnood in Kanaän naar Egypte trok.

     

    Wordt vervolgd…

     

    Met vriendelijke groet,

    Robert De Telder

    04-07-2016 om 00:00 geschreven door Robert De Telder  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (3 Stemmen)
    >> Reageer (0)


    Archief per week
  • 02/11-08/11 2020
  • 22/06-28/06 2020
  • 08/06-14/06 2020
  • 01/06-07/06 2020
  • 18/05-24/05 2020
  • 04/05-10/05 2020
  • 27/04-03/05 2020
  • 13/04-19/04 2020
  • 06/04-12/04 2020
  • 27/01-02/02 2020
  • 20/01-26/01 2020
  • 31/12-06/01 2019
  • 23/12-29/12 2019
  • 16/12-22/12 2019
  • 09/12-15/12 2019
  • 02/12-08/12 2019
  • 25/11-01/12 2019
  • 18/11-24/11 2019
  • 11/11-17/11 2019
  • 04/11-10/11 2019
  • 28/10-03/11 2019
  • 21/10-27/10 2019
  • 14/10-20/10 2019
  • 07/10-13/10 2019
  • 30/09-06/10 2019
  • 23/09-29/09 2019
  • 16/09-22/09 2019
  • 09/09-15/09 2019
  • 02/09-08/09 2019
  • 26/08-01/09 2019
  • 19/08-25/08 2019
  • 12/08-18/08 2019
  • 05/08-11/08 2019
  • 29/07-04/08 2019
  • 22/07-28/07 2019
  • 15/07-21/07 2019
  • 08/07-14/07 2019
  • 01/07-07/07 2019
  • 24/06-30/06 2019
  • 17/06-23/06 2019
  • 10/06-16/06 2019
  • 03/06-09/06 2019
  • 27/05-02/06 2019
  • 20/05-26/05 2019
  • 13/05-19/05 2019
  • 06/05-12/05 2019
  • 29/04-05/05 2019
  • 22/04-28/04 2019
  • 15/04-21/04 2019
  • 08/04-14/04 2019
  • 01/04-07/04 2019
  • 25/03-31/03 2019
  • 18/03-24/03 2019
  • 11/03-17/03 2019
  • 04/03-10/03 2019
  • 25/02-03/03 2019
  • 18/02-24/02 2019
  • 11/02-17/02 2019
  • 04/02-10/02 2019
  • 28/01-03/02 2019
  • 21/01-27/01 2019
  • 14/01-20/01 2019
  • 07/01-13/01 2019
  • 01/01-07/01 2018
  • 24/12-30/12 2018
  • 17/12-23/12 2018
  • 10/12-16/12 2018
  • 03/12-09/12 2018
  • 26/11-02/12 2018
  • 19/11-25/11 2018
  • 12/11-18/11 2018
  • 05/11-11/11 2018
  • 29/10-04/11 2018
  • 22/10-28/10 2018
  • 15/10-21/10 2018
  • 08/10-14/10 2018
  • 01/10-07/10 2018
  • 24/09-30/09 2018
  • 17/09-23/09 2018
  • 10/09-16/09 2018
  • 03/09-09/09 2018
  • 27/08-02/09 2018
  • 20/08-26/08 2018
  • 13/08-19/08 2018
  • 06/08-12/08 2018
  • 30/07-05/08 2018
  • 23/07-29/07 2018
  • 16/07-22/07 2018
  • 09/07-15/07 2018
  • 02/07-08/07 2018
  • 25/06-01/07 2018
  • 11/06-17/06 2018
  • 04/06-10/06 2018
  • 28/05-03/06 2018
  • 21/05-27/05 2018
  • 14/05-20/05 2018
  • 07/05-13/05 2018
  • 30/04-06/05 2018
  • 23/04-29/04 2018
  • 16/04-22/04 2018
  • 09/04-15/04 2018
  • 02/04-08/04 2018
  • 26/03-01/04 2018
  • 19/03-25/03 2018
  • 12/03-18/03 2018
  • 05/03-11/03 2018
  • 26/02-04/03 2018
  • 19/02-25/02 2018
  • 12/02-18/02 2018
  • 05/02-11/02 2018
  • 29/01-04/02 2018
  • 22/01-28/01 2018
  • 15/01-21/01 2018
  • 08/01-14/01 2018
  • 01/01-07/01 2018
  • 25/12-31/12 2017
  • 18/12-24/12 2017
  • 11/12-17/12 2017
  • 04/12-10/12 2017
  • 27/11-03/12 2017
  • 20/11-26/11 2017
  • 13/11-19/11 2017
  • 06/11-12/11 2017
  • 30/10-05/11 2017
  • 23/10-29/10 2017
  • 16/10-22/10 2017
  • 09/10-15/10 2017
  • 02/10-08/10 2017
  • 25/09-01/10 2017
  • 18/09-24/09 2017
  • 11/09-17/09 2017
  • 04/09-10/09 2017
  • 28/08-03/09 2017
  • 21/08-27/08 2017
  • 14/08-20/08 2017
  • 07/08-13/08 2017
  • 31/07-06/08 2017
  • 24/07-30/07 2017
  • 17/07-23/07 2017
  • 10/07-16/07 2017
  • 03/07-09/07 2017
  • 26/06-02/07 2017
  • 19/06-25/06 2017
  • 12/06-18/06 2017
  • 05/06-11/06 2017
  • 29/05-04/06 2017
  • 22/05-28/05 2017
  • 15/05-21/05 2017
  • 08/05-14/05 2017
  • 01/05-07/05 2017
  • 24/04-30/04 2017
  • 17/04-23/04 2017
  • 10/04-16/04 2017
  • 03/04-09/04 2017
  • 27/03-02/04 2017
  • 20/03-26/03 2017
  • 13/03-19/03 2017
  • 06/03-12/03 2017
  • 27/02-05/03 2017
  • 20/02-26/02 2017
  • 13/02-19/02 2017
  • 06/02-12/02 2017
  • 30/01-05/02 2017
  • 23/01-29/01 2017
  • 16/01-22/01 2017
  • 09/01-15/01 2017
  • 02/01-08/01 2017
  • 26/12-01/01 2017
  • 19/12-25/12 2016
  • 12/12-18/12 2016
  • 05/12-11/12 2016
  • 28/11-04/12 2016
  • 21/11-27/11 2016
  • 14/11-20/11 2016
  • 07/11-13/11 2016
  • 31/10-06/11 2016
  • 24/10-30/10 2016
  • 17/10-23/10 2016
  • 10/10-16/10 2016
  • 03/10-09/10 2016
  • 26/09-02/10 2016
  • 19/09-25/09 2016
  • 12/09-18/09 2016
  • 29/08-04/09 2016
  • 22/08-28/08 2016
  • 15/08-21/08 2016
  • 08/08-14/08 2016
  • 01/08-07/08 2016
  • 25/07-31/07 2016
  • 18/07-24/07 2016
  • 11/07-17/07 2016
  • 04/07-10/07 2016
  • 27/06-03/07 2016
  • 20/06-26/06 2016
  • 13/06-19/06 2016
  • 06/06-12/06 2016
  • 30/05-05/06 2016
  • 23/05-29/05 2016
  • 16/05-22/05 2016
  • 09/05-15/05 2016
  • 02/05-08/05 2016
  • 25/04-01/05 2016
  • 18/04-24/04 2016
  • 11/04-17/04 2016
  • 04/04-10/04 2016
  • 28/03-03/04 2016
  • 21/03-27/03 2016
  • 14/03-20/03 2016
  • 07/03-13/03 2016
  • 29/02-06/03 2016
  • 22/02-28/02 2016
  • 15/02-21/02 2016
  • 08/02-14/02 2016
  • 01/02-07/02 2016
  • 25/01-31/01 2016
  • 18/01-24/01 2016
  • 11/01-17/01 2016
  • 04/01-10/01 2016
  • 28/12-03/01 2016
  • 21/12-27/12 2015
  • 14/12-20/12 2015
  • 07/12-13/12 2015
  • 30/11-06/12 2015
  • 23/11-29/11 2015
  • 16/11-22/11 2015
  • 09/11-15/11 2015
  • 02/11-08/11 2015
  • 26/10-01/11 2015
  • 19/10-25/10 2015
  • 12/10-18/10 2015
  • 05/10-11/10 2015
  • 28/09-04/10 2015
  • 21/09-27/09 2015
  • 14/09-20/09 2015
  • 07/09-13/09 2015
  • 31/08-06/09 2015
  • 24/08-30/08 2015
  • 17/08-23/08 2015
  • 10/08-16/08 2015
  • 03/08-09/08 2015
  • 27/07-02/08 2015
  • 20/07-26/07 2015
  • 13/07-19/07 2015
  • 06/07-12/07 2015
  • 29/06-05/07 2015
  • 22/06-28/06 2015
  • 15/06-21/06 2015
  • 08/06-14/06 2015
  • 01/06-07/06 2015
  • 25/05-31/05 2015
  • 18/05-24/05 2015
  • 11/05-17/05 2015
  • 04/05-10/05 2015
  • 27/04-03/05 2015
  • 20/04-26/04 2015
  • 13/04-19/04 2015
  • 06/04-12/04 2015
  • 30/03-05/04 2015
  • 23/03-29/03 2015
  • 09/03-15/03 2015
  • 02/03-08/03 2015
  • 23/02-01/03 2015
  • 16/02-22/02 2015
  • 02/02-08/02 2015
  • 26/01-01/02 2015
  • 12/01-18/01 2015
  • 05/01-11/01 2015
  • 30/12-05/01 2014
  • 22/12-28/12 2014
  • 15/12-21/12 2014
  • 01/12-07/12 2014
  • 24/11-30/11 2014
  • 17/11-23/11 2014
  • 10/11-16/11 2014
  • 03/11-09/11 2014
  • 27/10-02/11 2014
  • 20/10-26/10 2014
  • 06/10-12/10 2014
  • 29/09-05/10 2014
  • 22/09-28/09 2014
  • 28/07-03/08 2014
  • 14/07-20/07 2014
  • 30/06-06/07 2014
  • 23/06-29/06 2014
  • 16/06-22/06 2014
  • 09/06-15/06 2014
  • 02/06-08/06 2014
  • 19/05-25/05 2014
  • 05/05-11/05 2014
  • 21/04-27/04 2014
  • 14/04-20/04 2014
  • 07/04-13/04 2014
  • 24/03-30/03 2014
  • 10/03-16/03 2014
  • 03/03-09/03 2014
  • 24/02-02/03 2014
  • 17/02-23/02 2014
  • 10/02-16/02 2014
  • 03/02-09/02 2014
  • 27/01-02/02 2014
  • 20/01-26/01 2014
  • 06/01-12/01 2014

    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !

    Blog als favoriet !


    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs