Met het
artikel op dit blog van 02.08.2016: een verwijzing naar Israël
op de Merneptah-stele. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?ID=2909028
brachten we farao Merneptah en zijn bewaarde zogenaamde Merneptah-stele met
een vermelding naar het volk Israël erop, onder de aandacht. De regeerperiode
van Merneptah van de negentiende dynastie hoort volgens de studie van Dr.
Immanuël Velikovsky in zijn boek Ramses
II en zijn tijd, 1978 thuis in de zesde eeuw v. Chr. en niet in de
dertiende eeuw v. Chr. waar de orthodoxe egyptologie hem op de tijdsbalk
plaatst.
Deze week geven we aandacht aan de grootvader van Merneptah: farao Seti I. De
regeerperiode van farao Seti I werd volgens de orthodoxe egyptologie gedateerd
in de dertiende eeuw v. Chr. van 1291 tot 1278 v. Chr. Volgens de herziene
chronologie van Velikovsky moet Seti in de zevende eeuw v. Chr. gedateerd
worden. Een verschil van zo maar even 670 jaar op de tijdslijn, en dit als een
gevolg van het hanteren door de orthodoxe Egyptologie van het gebruik van een
vermeende dubbele kalender in het oude Egypte. Volgens het tijdsbalk-variant dat Dr.
Immanuël Velikovsky in zijn boek Ramses II en zijn tijd aanbiedt komt Seti I
in de zevende eeuw v. Chr. terecht en en passen de verschillende puzzelstukjes
in het historische plaatje. Wat ik niet volg bij Velikovsky s reconstructie is dat Seti I, Ramses II
en Merneptah alteregos van faraos van de zesentwintigste dynastie waren. In
mijn variant zijn deze faraos contemporain met de zesentwintigste dynastie
maar ondergeschikt. Seti I is een tijdgenoot van Neko II van de zesentwintigste
dynastie. Gezamenlijk voerden zij veldtochten in klein Azië.
Volgens de gereviseerde chronologie marcheert Seti nu in zijn eerste
regeringsjaar (619/618 v. Chr.) in
de nadagen van het Assyrische Rijk Klein-Azië binnen. Zijn eerste veldtocht
laat het Juda van koning Josia ongemoeid maar richt zich hoofdzakelijk op de
Assyrische provincies westelijk en noordelijk van Juda.

De bewaarde reliëfs op de tempelmuren te Karnak in Egypte geven de
marsroute weer. Vanuit de Nijldelta ging het over de beek van Egypte te Tjaru
naar PKNN of de stad van Kanaan en vervolgens naar Beth-Sjean in Retenoe en
vandaar uit in een vorkrichting naar AMOR, de Egyptische naam voor Assur. De Egyptische
stad van Kanaan identificeer ik met Asdod, een stad die Psammetichos (dynastie
26) voordien volgens Herodotus (Boek 2, 157) gedurende eenentwintig jaar
belegerd had. Beth-Sjean levert geen moeilijkheid op aangezien deze stad door
de archeologen blootgelegd werd.

De heuvel
of 'tell' van het Beth-Sjean/Scythopolis van de oudheid werd in de twintigste
eeuw door archeologen onderzocht en de verschillende blootgelegde strata door
hen gedateerd. Het oudste onderzochte stratum door de archeologen genummerd met
IX, werd aan de regeerperiode van farao Thothmosis III toegewezen en aldus
orthodox (foutief) gedateerd van het jaar 1501 tot 1447 v. Chr. In het
gereviseerde model van Dr. I. Velikovsky schuift farao Thothmosis III (de Bijbelse
farao Sisak) op de tijdsbalk van de vijftiende naar de tiende eeuw v. Chr. Zie TIJD en TIJDEN, 2015, hoofdstuk de
Bijbelse farao met de naam Sisak, blz. 220-224. Voor wie het boek eventueel wil
aanschaffen, zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579
Te
Beth-Sjean werd bovendien een stele van farao Seti I gevonden. De blootgelegde
strata IX tot V te Beth-Sjean bestrijken nu de periode van Thothmosis III tot
Ramses II of de Bijbelse periode van de koningen Salomo tot Zedekia.
Farao Seti I heeft tijdens zijn regeerperiode ook
gevochten tegen de plunderende horden Scythen. Zij zijn in het gereviseerde
model de door de Egyptenaren vermelde Sjasoe. In het conventionele
model worden de Sjasoe met Bedoeïenen geïdentificeerd. Volgens mijn revisie
zijn het de gevreesde Scythen. Het probleem voor de orthodoxe Egyptologie is
dat er in hun tijdspanne geen ander kandidaat-volk bestaat, dat met de Sjasoe
geïdentificeerd kan worden.

De overige vermelde steden op de reliëfs van Seti I geven in het orthodoxe model
moeilijkheden ter identificatie. Zo is er discussie betreffende de juiste
ligging van JANOAM. Een stad die door Seti beschreven wordt als liggende op een
beboste heuvel tussen twee meren in. Door het verschuiven van de regeerperiode
van Seti I naar de zevende eeuw v. Chr. wordt de identificatie eenvoudiger. De
Egyptische benaming JANOAM kan nu niet anders zijn dan dezelfde plaats als het
Bijbelse Janoah (2 Koningen 15:29), westelijk van Hazor, in het gebied van
Naftali, dat de Assyriër Tiglath Pileser eerder innam. Ook de stad Kadesj die
in een volgende campagne belegerd werd, wordt nu geïdentificeerd met Karkemis
waar de historische slag tegen de Meden en Babyloniërs gevoerd werd.

Op de bijgevoegde kaart uit de voortreffelijke MacMillan Bible Atlas, heb
ik via mijn PC ingebroken en namen ter verduidelijking ingevoegd. De veldtochten
van farao Neko II naar Klein-Azië in 616 en 610 v. Chr. werden met de hulp van
farao Seti I uitgevoerd. Hierbij moet ik nogmaals opmerken dat van de
zesentwintigste dynastie er archeologisch zo goed als niets bewaard is
gebleven, en dat onze enige bron wat Neko II betreft, de Bijbel is en de werken
van de oudheid-historicus Herodotos.

De veldtochten van Seti I zijn grotendeels bewaard gebleven in reliëfs op
de tempelmuren te Karnak in Egypte (afbeelding 3). Men ziet Seti I
triomfantelijk terugkeren uit Klein-Azië, vergezeld van gevangenen die allen in
hun eigen karakteristieke uniformen getoond worden. En hier doet zich in het
orthodoxe model een anomalie voor. De tegenstanders van Seti I volgens de orthodoxe
Egyptologie zijn in de dertiende eeuw v. Chr. Hethieten en bedoeïen, terwijl op
de tempelmuren duidelijk een derde groep vijanden getoond wordt. Zij worden afgebeeld
als infanterie met strijdwagens en cavalerie op niet-gezadelde paarden. De
orthodoxie maakt melding van deze eigenaardigheid maar identificeert deze derde
groep bij gebrek aan andere kandidaten in de dertiende eeuw v. Chr. eveneens
als Hethieten.
In de revisie van Dr. I. Velikovsky strijdt Seti I tegen het geallieerde
leger van Babyloniërs en Meden, met op de achtergrond de naderende Scythen.
Het Assyrische Rijk was in de zevende eeuw v.
Chr. in verval en zou zoals door de Hebreeuwse profeten voorspelt, door de
gemeenschappelijke slagen van Meden en Babyloniërs ten onder gaan. In het
ontstane machtsvacuüm zochten ook de Egyptenaren hun buit binnen te halen. Zij
waren tijdens de lange regeerperiode van Psammetichos van de zesentwintigste
dynastie zelfs vazallen van Assyrië geweest. Bij het aan de macht komen van Neko
II zou een nieuwe periode van opbloei voor Egypte aanbreken. Samen met Seti I van
de ondergeschikte negentiende dynastie volgden veldtochten naar Klein-Azië. Vanuit
Egypte ging het iedere keer langs de kustroute naar het noorden toe. Het land
Juda onder de leiding van de godvruchtige koning Josia bleef voor lange tijd gedurende
deze periode gevrijwaard van het oorlogsgeweld (zie TIJD en TIJDEN, 2016, blz. 361-365).
Wordt vervolgd
Met
vriendelijke groet,
Robert
De Telder