Met
onze aflevering van 04.07.2016 van
Nimrod tot Abram arriveerden we op de tijdsbalk bij het jaar van het verblijf
van Abram in Egypte. Volgens de Seder Olam trok Abram nog hetzelfde jaar van de
Belofte naar Kanaän en vervolgens naar Egypte waar hij drie maanden verbleef.
Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?ID=2902676
Volgens
de Joodse oudheidhistoricus Flavius Josephus was het Abram die aan de
Egyptenaren de kennis van de astronomie en andere wetenschappen doorgaf, wat
weer een ander licht op de ontstaansgeschiedenis van het oude Egypte werpt.
Joodse
Oudheden, Boek 1, hoofdstuk VIII.
2. For whereas the
Egyptians were formerly addicted to different customs, and despised one
another's sacred and accustomed rites, and were very angry one with another on
that account, Abram conferred with
each of them, and, confuting the reasonings they made use of, every one for their
own practices, demonstrated that such reasonings were vain and void of truth:
whereupon he was admired by them in those conferences as a very wise man, and
one of great sagacity, when he discoursed on any subject he undertook; and this
not only in understanding it, but in persuading other men also to assent to
him. He communicated to them arithmetic,
and delivered to them the science of astronomy; for before Abram came into
Egypt they were unacquainted with those
parts of learning; for that science came from the Chaldeans into Egypt, and
from thence to the Greeks also. (link: http://sacred-texts.com/jud/josephus/ant-1.htm)
Abram
was dan ook geen in lompen geklede nomade (zoals Hollywood e.a. bronnen hem al
eens afbeelden) maar een prins in zijn tijd, die aan de hoven van de nieuw
ontstane koninkrijken ontvangen werd.

We
vervolgen met de inmiddels vertrouwde schema s waar ik in de aflevering van 27.06.2016 op dit blog mee begon. Net
zoals in mijn werk TIJD en TIJDEN, zijn het schema s op millimeterpapier van
telkens veertien jaar per schema met twee centimeter voor één jaar. Zo doende
zijn de vier jaarkwartalen duidelijk zichtbaar en handig voor het aanbrengen
van de Bijbelse en westerse jaartelling. Bovenaan staan de Anno Mundi
jaartallen vermeld, met daaronder de westerse jaartelling, gebaseerd op de
geboorte van de Christus.
De
belofte van de HERE God aan de dan vijfenzeventig jaar oude Abram (Genesis 12:1-8)
betreffende zijn nageslacht, zou nog vierentwintig jaar op zich laten wachten.
In de tussentijd had Abram op aanraden van zijn tien jaar jongere (maar
onvruchtbare) vrouw Saraï, een kind bij de dienstmaagd van Saraï verwekt:
Ismaël.
Genesis
16:1 Doch Sarai, Abrams huisvrouw, baarde hem niet; en zij had een Egyptische dienstmaagd, welker naam was
Hagar. 2 Zo zeide Sarai tot Abram: Zie toch, de HEERE heeft mij
toegesloten, dat ik niet bare; ga toch in tot mijn dienstmaagd, misschien zal
ik uit haar gebouwd worden. En Abram
hoorde naar de stem van Sarai. 3 Zo nam Sarai, Abrams huisvrouw, de
Egyptische Hagar, haar dienstmaagd, ten
einde van tien jaren, welke Abram in het land Kanaän gewoond had, en zij
gaf haar aan Abram, haar man, hem tot een vrouw. 4 En hij ging in tot Hagar, en
zij ontving. Als zij nu zag, dat zij ontvangen had, zo werd haar vrouw veracht
in haar ogen. 5 Toen zeide Sarai tot Abram: Mijn ongelijk is op u; ik heb mijn
dienstmaagd in uw schoot gegeven; nu zij ziet, dat zij ontvangen heeft, zo ben
ik veracht in haar ogen; de HEERE rechte tussen mij en tussen u! 6 En Abram
zeide tot Sarai: Zie uw dienstmaagd is in uw hand; doe haar, wat goed is in uw
ogen. En Sarai vernederde haar, en zij vluchtte van haar aangezicht. 7 En de
Engel des HEEREN vond haar aan een waterfontein in de woestijn, aan de fontein
op den weg van Sur. 8 En hij zeide: Hagar, gij, dienstmaagd van Sarai! van waar
komt gij, en waar zult gij heengaan? En zij zeide: Ik ben vluchtende van het
aangezicht mijner vrouw Sarai! 9 Toen zeide de Engel des HEEREN tot haar: Keer
weder tot uw vrouw, en verneder u onder haar handen. 10 Voorts zeide de Engel
des HEEREN tot haar: Ik zal uw zaad grotelijks vermenigvuldigen, zodat het
vanwege de menigte niet zal geteld worden. 11 Ook zeide des HEEREN Engel tot
haar: Zie, gij zijt zwanger, en zult een zoon baren, en gij zult zijn naam Ismaël noemen, omdat de HEERE uw
verdrukking aangehoord heeft. 12 En hij zal een woudezel van een mens zijn;
zijn hand zal tegen allen zijn, en de hand van allen tegen hem; en hij zal wonen voor het aangezicht van al
zijn broederen. 13 En zij noemde den Naam des HEEREN, Die tot haar sprak:
Gij, God des aanziens! want zij zeide: Heb ik ook hier gezien naar Dien, Die
mij aanziet? 14 Daarom noemde men dien put, den put Lachai-roi; ziet, hij is
tussen Kades en tussen Bered. 15 En Hagar baarde Abram een zoon; en Abram
noemde den naam zijns zoons, die Hagar gebaard had, Ismaël. 16 En Abram was zes en tachtig jaren oud, toen
Hagar Ismaël aan Abram baarde.
Op de
tijdsbalk zitten we voor het zesentachtigste levensjaar van Abram en de
geboorte van Ismaël in het jaar 1902 v. Chr. of Anno Mundi 2095.
Wat
chronologisch aan de geboorte van Ismaël vooraf ging was de beschreven oorlog
in Genesis 14:1-24 tussen Amrafel, de
koning van Sinear en de koningen van Sodom en Gomorra. Een strijd waar
Abram in betrokken wordt nadat zijn neef Lot, de zoon van Abrams broeder, door
Amrafel gevangen genomen werd en weggevoerd. Bij de terugkeer uit Egypte in
1913 v. Chr. had Abram zich afgescheiden van de groep van Lot die zich in de
streek van Sodom gevestigd had. Na diens gevangenneming door Kedor-laomer
achtervolgde Abram het leger van Kedor-laomer en slaagde erin met
driehonderdachttien wapendragers uit zijn clan, Lot en de buitgemaakte goederen
terug te halen.
Genesis
14:1 En het geschiedde in de dagen van
Amrafel, den koning van Sinear, van Arioch, den koning van Ellasar, van
Kedor-laomer, den koning van Elam, en van Tideal, den koning der volken; 2 Dat
zij krijg voerden met Bera, koning van
Sodom, en met Birsa, koning van
Gomorra, Sinab, koning van Adama, en Semeber, koning van Zeboim, en den
koning van Bela, dat is Zoar. 3 Deze allen voegden zich samen in het dal Siddim, dat is de Zoutzee. 4
Twaalf jaren hadden zij Kedor-laomer
gediend; maar in het dertiende jaar
vielen zij af. 5 Zo kwam Kedor-laomer in het veertiende jaar, en de koningen,
die met hem waren, en sloegen de Refaieten in Asteroth-karnaim, en de Zuzieten
in Ham, en de Emieten in Schave-kiriathaim; 6 En de Horieten op hun gebergte
Seir, tot aan het effen veld van Paran, hetwelk aan de woestijn is. 7 Daarna
keerden zij wederom, en kwamen tot En-mispat, dat is Kades, en sloegen al het
land der Amalekieten, en ook den Amoriet, die te Hazezon-thamar woonde. 8 Toen
toog de koning van Sodom uit, en de koning van Gomorra, en de koning van Adama,
en de koning van Zeboim, en de koning van Bela, dat is Zoar; en zij stelden
tegen hen slagorden in het dal Siddim, 9 Tegen Kedor-laomer, den koning van
Elam, en Tideal, den koning der volken, en Amrafel,
den koning van Sinear, en Arioch, den koning van Ellasar; vier koningen
tegen vijf. 10 Het dal nu van Siddim was vol lijmputten; en de koningen van
Sodom en Gomorra vluchtten, en vielen aldaar; en de overgeblevenen vluchtten
naar het gebergte. 11 En zij namen al de have van Sodom en Gomorra, en al hun
spijze, en trokken weg. 12 Ook namen zij Lot, den zoon van Abrams broeder, en
zijn have, en trokken weg; want hij woonde in Sodom. 13 Toen kwam er een, die
ontkomen was, en boodschapte het aan Abram,
den Hebreër, die woonachtig was aan de eikenbossen van Mamre, den Amoriet,
broeder van Eskol, en broeder van Aner, welke Abrams bondgenoten waren. 14 Als
Abram hoorde, dat zijn broeder gevangen was, zo wapende hij zijn onderwezenen,
de ingeborenen van zijn huis, driehonderd
en achttien, en hij jaagde hen na tot Dan toe. 15 En hij verdeelde zich
tegen hen des nachts, hij en zijn knechten, en sloeg ze; en hij jaagde hen na
tot Hoba toe, hetwelk is ter linkerhand van Damaskus. 16 En hij bracht alle
have weder, en ook Lot zijn broeder en deszelfs have bracht hij weder, als ook
de vrouwen, en het volk. 17 En de koning van Sodom toog uit, hem tegemoet
(nadat hij wedergekeerd was van het slaan van Kedor-laomer, en van de koningen,
die met hem waren), tot het dal Schave, dat is, het dal des konings. 18 En Melchizedek, koning van Salem, bracht
voort brood en wijn; en hij was een priester des allerhoogsten Gods. 19 En hij
zegende hem, en zeide: Gezegend zij Abram Gode, de Allerhoogste, Die hemel en
aarde bezit! 20 En gezegend zij de allerhoogste God, Die uw vijanden in uw hand
geleverd heeft! En hij gaf hem de tiende van alles. 21 En de koning van Sodom
zeide tot Abram: Geef mij de zielen; maar neem de have voor u. 22 Doch Abram
zeide tot den koning van Sodom: Ik heb mijn hand opgeheven tot den HEERE, den
allerhoogsten God, Die hemel en aarde bezit; 23 Zo ik van een draad aan tot een
schoenriem toe, ja, zo ik van alles, dat het uwe is, iets neme! opdat gij niet
zegt: Ik heb Abram rijk gemaakt! 24 Het zij buiten mij; alleen wat de
jongelingen verteerd hebben, en het deel dezer mannen, die met mij getogen
zijn, Aner, Eskol en Mamre, laat die hun deel nemen!
De
Bijbel geeft voor de beschreven oorlog geen exact jaartal op. De tijdspanne
waarbinnen de oorlog gedateerd moet worden valt met zekerheid voor de geboorte
van Ismaël in 1902 v. Chr., en na de roeping van Abram in 1913 v. Chr. De Seder
Olam leert dat de invasie van de koningen van Sinear plaatsvond in hetzelfde
jaar van Abram s terugkeer uit Egypte. Op onze tijdsbalk is dat het najaar van
1913 v. Chr.
Volgens
een commentaar op de Seder Olam (Seder Olam, The Rabbinic View of Biblical
Chronology, translated and with commentary by Heinrich W. Guggenheimer, 1998,
page 11) zouden Nimrod en Amrafel één en dezelfde persoon zijn.

Genesis
17:1 Als nu Abram negen en negentig
jaren oud was, zo verscheen de HEERE aan Abram, en zeide tot hem: Ik ben
God, de Almachtige! Wandel voor Mijn aangezicht, en zijt oprecht! 2 En Ik zal Mijn verbond stellen tussen Mij en
tussen u, en Ik zal u gans zeer vermenigvuldigen. 3 Toen viel Abram op zijn
aangezicht, en God sprak met hem, zeggende: 4 Mij aangaande, zie, Mijn verbond
is met u; en gij zult tot een vader van menigte der volken worden! 5 En uw naam
zal niet meer genoemd worden Abram;
maar uw naam zal wezen Abraham; want
Ik heb u gesteld tot een vader van menigte der volken. 6 En Ik zal u gans zeer
vruchtbaar maken, en Ik zal u tot volken stellen, en koningen zullen uit u
voortkomen. 7 En Ik zal Mijn verbond oprichten tussen Mij en tussen u, en
tussen uw zaad na u in hun geslachten, tot een eeuwig verbond, om u te zijn tot
een God, en uw zaad na u. 8 En Ik zal u, en uw zaad na u, het land uwer
vreemdelingschappen geven, het gehele
land Kanaän, tot eeuwige bezitting; en Ik zal hun tot een God zijn. 9
Voorts zeide God tot Abraham: Gij nu zult Mijn verbond houden, gij, en uw zaad
na u, in hun geslachten. 10 Dit is Mijn verbond, dat gijlieden houden zult
tussen Mij, en tussen u, en tussen uw zaad na u: dat al wat mannelijk is, u
besneden worde. 11 En gij zult het vlees uwer voorhuid besnijden; en dat zal
tot een teken zijn van het verbond tussen Mij en tussen u. 12 Een zoontje dan
van acht dagen zal u besneden worden, al wat mannelijk is in uw geslachten: de
ingeborene van het huis, en de gekochte met geld van allen vreemde, welke niet
is van uw zaad; 13 De ingeborene van uw huis, en de gekochte met uw geld zal
zekerlijk besneden worden; en Mijn verbond zal zijn in ulieder vlees, tot een eeuwig verbond. 14 En wat mannelijk
is, de voorhuid hebbende, wiens voorhuids vlees niet zal besneden worden,
dezelve ziel zal uit haar volken uitgeroeid worden; hij heeft Mijn verbond
gebroken. 15 Nog zeide God tot Abraham: Gij zult den naam van uw huisvrouw
Sarai, niet Sarai noemen; maar haar
naam zal zijn Sara. 16 Want Ik zal
haar zegenen, en u ook uit haar een zoon geven; ja, Ik zal haar zegenen, zodat
zij tot volken worden zal: koningen der volken zullen uit haar worden! 17 Toen
viel Abraham op zijn aangezicht, en hij
lachte; en hij zeide in zijn hart: Zal een, die honderd jaren oud is, een
kind geboren worden; en zal Sara, die negentig jaren oud is, baren? 18 En
Abraham zeide tot God: Och, dat Ismaël mocht leven voor Uw aangezicht! 19 En
God zeide: Voorwaar, Sara, uw huisvrouw, zal u een zoon baren, en gij zult zijn
naam noemen Izak; en Ik zal Mijn verbond met hem oprichten, tot een eeuwig
verbond zijn zade na hem. 20 En aangaande Ismaël heb Ik u verhoord; zie, Ik heb
hem gezegend, en zal hem vruchtbaar maken, en hem gans zeer vermenigvuldigen;
twaalf vorsten zal hij gewinnen, en Ik zal hem tot een groot volk stellen; 21 Maar Mijn verbond zal Ik met Izak oprichten,
die u Sara op dezen gezetten tijd in het andere jaar baren zal. 22 En Hij
eindigde met hem te spreken, en God voer op van Abraham. 23 Toen nam Abraham
zijn zoon Ismaël, en al de ingeborenen van zijn huis, en alle gekochten met
zijn geld, al wat mannelijk was onder de lieden van het huis van Abraham, en
hij besneed het vlees hunner voorhuid, even ten zelfden dage, gelijk als God
met hem gesproken had. 24 En Abraham was
oud negen en negentig jaren, als hem het vlees zijner voorhuid besneden
werd. 25 En Ismaël, zijn zoon, was dertien jaren oud, als hem het vlees
zijner voorhuid besneden werd. 26 Even op dezen zelfden dag werd Abraham
besneden, en Ismaël, zijn zoon. 27 En alle mannen van zijn huis, de ingeborenen
des huizes, en de gekochten met geld, van den vreemde af, werden met hem
besneden.

Een
jaar later in 1888 v. Chr. baarde Sara haar zoon der belofte: Izaak. Wat
menselijk gezien onmogelijk was werd werkelijkheid. Sara staat dan ook bij de
geloofshelden in de brief van Paulus aan de Hebreeën vermeld:
Hebreeën
11:11 Door het geloof heeft ook Sara kracht ontvangen om moeder te worden, en
dat ondanks haar hoge leeftijd, daar zij Hem, die het beloofd had, betrouwbaar
achtte. 12 Daarom zijn er dan ook uit één man, en wel een verstorvene, voortgekomen als de sterren des hemels in
menigte en gelijk het zand aan de oever der zee, dat ontelbaar is. (NBG
Vertaling 1951)
De
verticale lijn op ons schema 1894/1884, toont de vernietiging van Sodom en
Gomorra door vuur vanuit de hemel.
Genesis
19:24 Toen deed de HEERE zwavel en vuur over Sodom en Gomorra regenen, van den HEERE
uit den hemel. 25 En Hij keerde deze steden om, en die ganse vlakte, en alle
inwoners dezer steden, ook het gewas des lands. (Statenvertaling)

Voor
wijlen Dr. I. Velikovsky behoorde de
vernietiging van Sodom en Gomorra door zwavel en vuur vanuit de hemel, tot een
cyclus van rampen van kosmische oorsprong. Een cyclus die sinds de Zondvloed
periodiek planeet aarde trof. In mijn boek TIJD en TIJDEN (blz. 125: Jozua en de inbezitneming van Kanaän,
blz. 157: Richteren 5:20
van de hemel streden de sterren, vanuit haar banen
streden zij tegen Sisera
blz. 169: de opgerichte steen van Samuël te Eben
Haëzer, )
heb ik
enkele voorbeelden aangehaald en chronologisch gedateerd.
De
Sodom-catastrofe geschiedde na de verbond-sluiting met Abram/Abraham in het
najaar van 1889 v. Chr.

De spening van Izaak staat
op ons schema 1894/1881, in het voorjaar van 1883 v. Chr. vermeld. Izaak was
dan vierplus, in zijn vijfde levensjaar. Dit jaartal is het resultaat van het
terugrekenen van vierhonderd jaar vanaf de Exodusdatum in 1483 v. Chr. Een
tijdsperiode van vierhonderd jaar verdrukking was eerder aan Abram/Abraham voorzegt:
Genesis
15:13 Toen zeide Hij tot Abram: Weet voorzeker, dat uw zaad vreemd zal zijn in
een land, dat het hunne niet is, en zij zullen hen dienen, en zij zullen hen
verdrukken vierhonderd jaren. 14
Doch Ik zal het volk ook rechten, hetwelk zij zullen dienen; en daarna zullen
zij uittrekken met grote have. 15 En gij zult tot uw vaderen gaan met vrede;
gij zult in goeden ouderdom begraven worden. 16 En het vierde geslacht zal herwaarts wederkeren; want de
ongerechtigheid der Amorieten is tot nog toe niet volkomen. (Statenvertaling)
Genesis
21:8 En het kind werd groot, en werd gespeend; toen maakte Abraham een groten
maaltijd op den dag, als Izak gespeend werd. 9 En Sara zag den zoon van Hagar, de Egyptische, dien zij Abraham gebaard had, spottende.
De
beschreven verdrukking van Genesis 15:13 rekenen we vanaf de spening van Izaak.
De verdrukkingsperiode van vierhonderd jaar alleen op het verblijf in Egypte
betrekken, kan Bijbel-chronologisch gezien niet. De verdrukking in Egypte begon
een tijd na de dood van Jozef, toen een farao aan de macht kwam die Jozef en
zijn weldaden voor Egypte niet gekend had. De aanvang van de verdrukking kunnen
we op de tijdsbalk verankeren bij de geboorte van Mirjam, een naam die de
betekenis van bitter heeft, in 1568 v. Chr. Mozes, haar broer, zou vijf jaar
later in 1563 v. Chr. geboren worden. De Egyptische verdrukking duurde tot aan
de Exodus aldus vijfentachtig jaar.
Vanaf
Mozes zijn het ook vier geslachten tot de aartsvader Levi.

Het
volgende aandachtspunt op onze reis door de Heilsgeschiedenis is het
stervensjaar van Sara in 1851 v. Chr. of Anno Mundi 2146.
Volgens
de Seder Olam was Izaak zevenendertig jaar oud wanneer Abraham hem volgens
Genesis hoofdstuk 22 op het altaar vastbond. Dat brengt ons in het sterfjaar
van Sara. Volgens Flavius Josephus (Joodse Oudheden, Boek 1, xiii. 2.) was
Izaak in dat cruciale momentjaar echter vijfentwintig jaar oud. Andere Joodse
bronnen hebben een leeftijd van zesentwintig jaar genoteerd. Met absolute
zekerheid kunnen we de leeftijd van Izaak bij zijn opdragen aan God door
Abraham niet duidden, aangezien de Bijbel hier geen specifiek jaartal opgeeft.
Na deze
gebeurtenis werd voor een geschikte bruid voor Izaak gezocht en gevonden. Izaak
was dan veertig jaar oud wanneer hij Rebekka tot vrouw kreeg. Op ons tijdschema
is dit het jaar 1848 v. Chr.

Als
Izaak zestig jaar oud was baarde Rebekka hem een tweeling: Ezau en Jakob.
Rebekka was dan vijfendertig jaar jong.
Genesis
25:19 Dit nu zijn de geboorten van Izak, den zoon van Abraham: Abraham gewon
Izak. 20 En Izak was veertig jaren oud,
als hij Rebekka, de dochter van Bethuël,
den Syriër, uit Paddan-aram, de zuster van Laban, den Syriër, zich ter vrouw
nam. 21 En Izak bad den HEERE zeer in de tegenwoordigheid van zijn huisvrouw;
want zij was onvruchtbaar; en de HEERE liet zich van hem verbidden, zodat
Rebekka, zijn huisvrouw, zwanger werd. 22 En de kinderen stieten zich samen in
haar lichaam. Toen zeide zij: Is het zo? waarom ben ik dus? en zij ging om den
HEERE te vragen. 23 En de HEERE zeide tot haar: Twee volken zijn in uw buik, en
twee natiën zullen zich uit uw ingewand van een scheiden; en het ene volk zal
sterker zijn dan het andere volk; en de meerdere zal den mindere dienen. 24 Als
nu haar dagen vervuld waren om te baren, ziet, zo waren tweelingen in haar
buik. 25 En de eerste kwam uit, ros; hij was geheel als een haren kleed; daarom
noemden zij zijn naam Ezau. 26 En daarna kwam zijn broeder uit, wiens hand
Ezau's verzenen hield; daarom noemde men zijn naam Jakob. En Izak was zestig jaren oud, als hij hen gewon.
Op ons
tijdschema is dit het jaar 1829 v. Chr.
Het
volgende hoofdstuk in Genesis na de geschiedenis van het huwelijk van Izaak met
Rebekka, met twintig jaar later de geboorte van Ezau en Jakob lezen we in
Genesis 26 over een hongersnood.
Genesis
26:1 En er was honger in dat land,
behalve den eersten honger, die in de dagen van Abraham geweest was; daarom
toog Izak tot Abimelech, de koning der Filistijnen, naar Gerar. 2 En de HEERE
verscheen hem en zeide: Trek niet af
naar Egypte; woon in het land, dat Ik u aanzeggen zal; 3 Woon als vreemdeling in dat land, en Ik
zal met u zijn, en zal u zegenen; want aan u en uw zaad zal Ik al deze landen
geven, en Ik zal den eed bevestigen, dien Ik Abraham uw vader gezworen heb. 4
En Ik zal uw zaad vermenigvuldigen, als de sterren des hemels, en zal aan uw
zaad al deze landen geven; en in uw zaad zullen gezegend worden alle volken der
aarde, 5 Daarom dat Abraham Mijn stem gehoorzaam geweest is, en heeft
onderhouden Mijn bevel, Mijn geboden, Mijn inzettingen en Mijn wetten. 6 Alzo
woonde Izak te Gerar.
De
Bijbel geeft geen jaartal voor de hongersnood op. Het was een hongersnood die
de hongersnood ten tijde van Abram overtrof, want ditmaal werd blijkbaar ook
Egypte getroffen. Daarom ook de instructie van de HEERE God aan Izaak om in
Kanaän te blijven en op Hem voor uitkomst te vertrouwen.
Het is
boeiend om via de herziening van de geschiedenis van de oudheid een verwijzing
naar een hongersnood in Egypte te vinden. Er staat namelijk een hongersnood
genoteerd tijdens de regeerperiode van farao Uenephes van de eerste dynastie.
Het is Africanus, één van de kopieerders van het werk van Manetho, die bij de (Griekse)
naam Uenephes de vermelding toevoegde: een grote hongersnood trof Egypte en hij bouwde de piramiden nabij Kokome.
%%%8%%%
Hongersnoden
kwamen in het anders zo vruchtbare Egypte zelden voor en de enkele verwijzingen
er naar passen chronologisch binnen het Bijbelse tijdschema.
Farao Uenephes
heeft volgens mijn revisie van de Egyptologie nu de jaartallen 1868/1845 v.
Chr. De hongersnood dateren we aldus na het huwelijk van Izaak met Rebekka naar
het einde toe van de regeerperiode van farao Uenephes.
In mijn
studie TIJD en TIJDEN, 2015, hoofdstuk: het dateren van de eerste dynastie in
Egypte, blz. 43, bied ik een variant aan ter plaatsing van de eerste Egyptische
dynastie op de tijdsbalk. Voor wie het boek wil aanschaffen, zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579
Wordt
vervolgd
.
Met
vriendelijke groet,
Robert
De Telder