xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Een zuiders plein. Groot. Een binnenplein. Grote grijze rechthoekige plavuizen. Gebouwen in ruwe beige steen. Hier en daar een cipres, de top zichtbaar achter een muur, een gebouw. Een drukte van jewelste. Allemaal mensen door elkaar. Manden, emmers, was, voedsel. Kinderen spelend, rondlopend, aan de hand. Dieren ook. En hond op zoek naar voedsel. Een slapende poes. Aan de linkerkant, over de breedte van het hele plein; een niveauverschil. Eén trede. Een brede muur. Wel dertig meter lang. Een blinde muur. Eén deur erin. En aan de rechterkant van die deur, bijna onzichtbaar, doch onmiskenbaar aanwezig; een oud vrouwtje. Zwart gekleed, gebogen, geleefd. Een lief gezicht, een zachte stem. Die, naar de grond kijkend, bijna onhoorbaar fluistert ik zou daar niet binnengaan. Alle mensen aansprekend die nieuwsgierig zijn naar wat er zich achter het deurtje verschuilt. Opgegroeid als kind met het oude vrouwtje dat steeds maar dat ene zinnetje zegt. Zo zacht en lieflijk. Heel af en toe, niet meer dan eens per jaarwende, legde iemand haar woorden naast zich neer, opent de bovenste helft van de deur, leunt tegen de onderste helft en kijkt naar binnen. Het oude vrouwtje meewarrend haar hoofd schuddend, haar blik zacht en vol medeleven. En niemand die ooit spreekt over wat er zich achter het deurtje bevind. Niemand.
|