Herfst, dag van het bos. Ze stond een paar meter van hem. Keek hoe hij zijn rugzak afdeed, door zijn kniëen hurkte, de zak opende, sapjes openplooide, er een rietje instak. Een appel nam, een mes en de appel schilde. Hoe hij partjes sneedt en aan de kinderen gaf. Hoe haar jongste zoon, toen nog met een gezichtje rond als een volmaantje wankelend naar hem toestapte. Als enige bleef stilstaan en één voor één een appelpartje aannam en opat. En hoe alles in haar stil werd, kijkend naar dat kleine jongentje en die mooie grote man gehurkt in het bos, haar buik teder en zacht. En wist dat vanaf dan niets meer zou zijn zoals het was.
|