De ups en downs van een schrijver, tolk, therapeut, echtgenoot What we think we become
01-03-2013
Rauwe rouw (9)
Empathie
als subversief wapen
Twee
zatte kerels rijden in een oude mercedes op onze gevel. Twee
armoezaaiers, ondanks de Mercedes. De Mercedes vliegt in brand. De
bestuurder ligt bewusteloos op zijn stuur. Hij wordt wakker en wil
nog wegrijden met de brandende Mercedes. Onze gevel is een hoek
kwijt. Wat doe jij? Jij vraagt bestuurder en passagier binnen. Je
geeft ze koffie om hun adem die naar alcohol stinkt te maskeren, want
je wil niet dat de flikken hen iets kunnen lappen. De buurtelijke
ramptoeristen verklaren je nu echt helemaal gek. Mijn moeder ook,
maar dat deed ze allang, ze laat je doen.
Dat
was jij. Een absurd groot empathisch vermogen, de wens om iedereen te
verenigen, allemaal even gewoon, allemaal evenveel waard. Behalve zij
die autoriteit hadden, zoals de flikken. Wie een uniform droeg, die
had het verkorven. We stonden wij daar te kijken naar onze kapotte
gevel. Jij en ik konden er mee lachen. Mijn moeder iets minder. En ik
citeerde Kurt Cobain: Beautiful as a rock in a cop's face. En
jij zei iets van dat je niks moest weten van die Kurt Koppijn, die
zelfmoordenaar. Ja, zeer consequent.
Maar
in empathie voor de zwakke medemens was je wel consequent. Je kwam al
eens thuis met een dakloze. En je stopte voor lifters. Ook als het
gekke dominees waren die ontzettend ranzig stonken, omdat ze
prediken boven persoonlijke hygiëne stelden. Voor ex-gedetineerden
had je ook een enorme zwak. Want dat waren pas slachtoffers van het
systeem. Of je trok al eens bij een bende daklozen, met een zak vol
flessen wijn. Een beetje de kerstman voor verkleumde bedelaars.
Gewoon zomaar, voor de fun. Omdat het niet hoorde. Omdat je graag
choqueerde. En wat choqueert meer in een hebberige maatschappij als
random vrijgevigheid zonder iets terug te verwachten?
Dat
moet ook in mij zitten. Vandaag klampte mij een Roma-zigeuner aan bij
het Centraal-Station in Brussel. Hij toonde mij een
doktersvoorschrift. Zijn dochter had een vaccin nodig. Hij smeekte
mij om samen met hem naar de apotheker te gaan en het te betalen. Het
zou niet veel kosten. 5 euro of zo. Het koste 22 euro. Nou ja, en dan
duw ik dat geld in zijn verweerde pollen, en denk, ik ben toch echt
gans zot. Gans zot, of alleen maar de zoon van mijn vader, en koppig
aan de kant van al wie verschopt wordt. En die apotheker zag ik
denken: what the fuck, wat een weirdo. En hij had het niet op die
Roma. En zo klopt het nog steeds, niks zo goed als een beetje
goedzakkigheid om mensen de ogen te laten uitwrijven.
De kleine Larousse. Het is één van de
eerste boeken die ik mij herinner, samen met het geschiedenisboek
'het woeste wilde westen'. Het lag altijd naast je oude typmachine.
Je bent altijd met een typmachine blijven schrijven. Je hield van dat
luide tikken. Het zijn de eerste geluiden die ik mij herinner. Jij
boven, rammend op die typmachine. Ik beneden, spelend met playmobil.
Nog voor ik kon lezen of schrijven, deed ik je na en ramde ik op die
typmachine. Het lint met de inkt verschoof dan al eens. En het deed
je schrijfarbeid van de avond tevoren geen goed. Maar ik moest het
toch doen, dat snap je wel, in de voetsporen van mijn vader treden,
zo snel mogelijk. Leren lezen en typen kon later nog. Blind typen was
één van mijn eerste doelstellingen. Blind typen was toen het
summum. Als je dat kon, was je schrijver in mijn ogen. In de praktijk
bleek het toch nog net iets ingewikkelder. Dat schrijven. Ik vroeg
waarom zoveel schrijvers kapot gaan aan het schrijven en zoveel
drinken ook. Alle goeie schrijvers gaan er aan kapot, zei je.
Damn, dan moest ik niet alleen een schrijfcarrière plannen, maar ook
hoe ik er aan kapot moest gaan. Of bracht het ene gewoon vanzelf het
andere mee? Van de drank kan ik niet sneuvelen, want ik drink niet
graag. Misschien ben ik daarom niet uitgegeven.
Jij dronk wel altijd als je schreef,
maar nooit excessief. Duits bier met veel hop. Of in het begin nog
Safir, het bier van Aalst. Later zwoor je wel nog bij glazen van
Safir, maar je dronk toch Duits bier. Safir was overgenomen of
failliet. Maar tot dan moest het Safir wezen. Want dat was niet zoet.
Dat kon ook niet. Een bier uit proletarisch Aalst, zou geen bier zijn
als het niet bitter was. Je vond het een groot affront dat pilsbier
met de jaren altijd zoeter werd. Dat vond je hypocriet. Een truc om
de kinderen te verleiden. En een schop tegen de schenen van de
werkmens. Pilsbier, hun champagne, zoet maken. Dat was lelijk. Het
bier van de werkmens moet bitter zijn, zoals hun leven bitter is. En
zeker in een stad als Aalst. De stad van Boon en Daens. Waar we
marginaliteit beleven als verheven kunst. Voor een buitenstaander
valt dat niet te begrijpen. Verliefd op de lelijkheid.
Dat is nu aan het veranderen. Het
stadscentrum is een winkelcentrum geworden. Maar je hebt nog van die
plekken, vooral bij het station. Waar een ladderzatte bouwvakker je
's nachts bij je arm grijpt, en zonder je naam te vragen, naar een
café sleurt of draagt -die bouwvakkers hebben kracht-, je trakteert,
vraagt wat je doet. Ik zeg dan trots, maar met gebogen, bescheiden
hoofd en in het dialect, je mag toch nooit je roots vergeten, dat ik
journalist ben. En dan slaat die gast mijn arm ver uit de kom en
sleurt die bouwvakker mij letterlijk mee naar een frituur en zegt
tegen de uitbater: Kijk, zie, deze gast hier is journalist, die
gaat eindelijk in de gazet zetten dat gij hier het slechtste frituur
van 't stad hebt, met foto's en al. En dan bulderlacht hij. En
zegt: Ik moet om zes uur deze ochtend al op het dak zitten. Maar
we gaan nog niet naar huis he. Kom aan, en weer sleurt hij je een
café binnen. En als je niet goed oppast, heb je een hele nacht op
zijn kosten gedronken. Ook al moet hij weer en wind en hoogtes en
blakerende zon trotseren voor elke euro. Dat is Aalst. Daar schreef
jij over. Lang voor ze er een film over maakten. Maar ja, zoals
gezegd, jij had geen geluk. Je had geen uitgeefstrategie. Geen
connecties. Niet de moed om de boekenmarkt te onderzoeken, een blik
te werpen op hoe uitgeverijen hun fondsen in elkaar puzzelen. Geen
moed, en ook geen tijd en geen energie. Dat mogen we ook zeggen, in
all fairness.
Je werkte in drie ploegen. Toen je nog
niet te kapot was, ging je in je vrije tijd ook nog eens noten
'snoesteren' om wat bij te verdienen. Geen idee eigenlijk wat dat
betekent, achteraf gezien, 'snoesteren'. Sorteren, zeker?
Zeg, die Larousse, die dook terug op,
op een heuglijkere plek. Dat moet je echt weten. Op de redactie, bij
de krant. Die ligt op onze grote werktafel, waar ik en drie collega's
aan zitten. En die gaat langs de handen van ons allemaal. Het is een
Vandaele, maar krek hetzelfde formaat en dezelfde kleur en even
versleten als onze Larousse. Dat in een tijd waar zoveel
woordenboeken en encyclopedieën een muisklik verwijderd zijn. Dat
zou je zeker bevallen zijn. Weet je, jij hoort veel meer thuis op die
redactie dan ik. Het is geen toeval dat die Larousse daar terug
opduikt. Het is zeker geen toeval. Solidair, zo heet de krant. Weet
je hoe die vroeger heette? De Rode Vaan. Die ken je wel. Dat is de
krant waar Louis Paul Boon vlak na de Tweede Wereldoorlog aan de slag
is gegaan. Kan de klok dan ronder zijn?
Ik groei op, met mijn eerste
herinneringen, jij, boven, op een kamer, met enkel glas, ijskoud, met
ijsbloemen in de winter op de ramen, jij altijd gekleed in je Engelse
vliegeniersvest, een leren jas met schapenwollenhals. Een Safir naast
je en die kleine Larousse. In de stad van Boon. Op minder dan een
kilometer van het huis van Boon. Waar hij zich als Isengrinus
terugtrok, zoals hij beweerde. En dan twintig jaar later, heb ik de
job die jij altijd wilde, schrijf ik voor een krant en duikt dat boek
weer op, in een tijd waar zo'n naslagwerken naar het stort verdwijnen
of toch naar kringloopwinkels. Opnieuw: dat is geen toeval.
Iets zegt mij dat je er veel meer van
genoten zou hebben dan ik. Je was niet tevreden, maar je had wel het
potentieel om tevreden te zijn. Met die job van mij was jij tevreden
geweest. Zelf vind ik dat ik nooit genoeg gepresteerd heb. Ik heb
jouw droom ingedronken, als een spons opgezogen, en nu weet ik niet
te zeggen wat er exact moet gebeuren om te zeggen: voila, de droom is
gerealiseerd. Permanente voldoening is mij vreemd. Er knaagt altijd
een stem: je doet niet genoeg. Ik heb wat te bewijzen. Misschien niet zozeer dat ik kan
schrijven, maar
moeilijker, ik wil bewijzen dat een dooie kon schrijven. Want je kon
verdorie schrijven. Alleen weet haast niemand dat nog.
Een kerel vroeg mij
ooit, na het lezen van een van mijn eerste stukjes, of ik soms een
Johan Anthierens in de familie had? Dat moet jij geweest zijn. Je had
een pakkende stijl, gedreven op een uitzonderlijke en bizarre
mengeling van levenslust en levensangst, die combinatie die zwarte humor baart. Zo is mijn tweede manuscript
mij trouwens ooit beschreven: 'een opgefokte, onaflatende strijd
tussen doodsdrift, levensangst, obsessief genot en drang tot leven'.
Ja, de commentator had iets barokkigs in zijn taalgebruik, maar hij
meende het heel serieus. Het zijn zo'n korte reacties die je als
beginnende schrijver aan de schrijf houden. Die kreeg jij ook, maar
niet van een gepensioneerde ambassadeur die op zijn appartement
tussen de boeken leefde en dus als criticus toch iets van gewicht in
de schaal wierp. Wel van vrienden, en van dienstplichtigen, de kerels
die mee de brieven lazen, die je dagelijks stuurde aan je neef in het
leger. Brieven vol humoristische wanhoop. En veel voetnoten, als een
poeta doctus, verwerkte je veel zoekwerk in je brieven. Opgezocht in
die kleine Larousse.
We
mogen niet onze job zijn, maar da's gemakkelijk gezegd
Ik heb nu al enkele keren naar u
verwezen als een arbeider. Waarom is dat eigenlijk zo belangrijk?
Omdat een mens in onze samenleving toch grotendeels in een vakske
gestampt wordt. Mensen kijken waar uw loonbriefke vandaan komt en ze
bepalen hoeveel tijd ze nog in u willen steken. Wandel eens als
arbeider de gemiddelde receptie binnen. Wie gaat er zich op een
arbeider smijten om mee gezien te worden of voor de interessante
verhalen? Nochtans heeft die mens verdomme zeer interessante
verhalen. Maar er hangt geen glamour rond. Tenzij de glamour van ver
weggestoken, eigenlijk buiten de samenleving, op een kleurloos
fabrieksterrein gevaarlijk werk te doen. Arbeiders zijn de paria's
van onze maatschappij, maar zonder arbeiders zat ik hier nu niet het
verhaal van mijn vader te typen op een laptop, want die laptop zou
niet bestaan, de tas waar 'k chocomelk uit drink, zou niet bestaan en
de zetel onder mijn gat zou niet bestaan. Het kan wel zijn dat er
daar 'investeerders' met veel poen aan te pas zijn gekomen, ergens
along the way, maar die hebben niet die laptop, die zetel en die tas
gemaakt. Zo ver zijn we allemaal mee.
Arbeider zijn, 't is een stigma. Een
mens zonder eelt op zijn pollen denkt direct, ah, dat is een
ongeletterde bruut die niks anders doet dan repetitief werk en in 't
weekend zwaar in den drank vliegt om 't stof door te spoelen. Ga met
zo'n stigma door 't leven. Uw werkoverall wordt al rap een blauwe
dwangbuis. En dan durf ik u nog verwijten, pa, dat ge u stoer
voordeed. Ja, ge zou van minder. Iedereen heeft zijn trots.
Als ge er uw geld niet meer verdient,
dan is het alsof het niet bestaat. Uw Frans, Engels en uw Duits waren
echt goed. Beter dan veel huppeldepupsecretaresses, bedienden of
leerkrachten. Maar ge kreeg er nooit geld voor, dus die capaciteiten
bestonden niet. Ge moogt gij in uw vrije tijd zoveel Der Spiegel of
The Times lezen als ge wilt. Het telt niet. Want het is niet
verrekend in uw loonbrief. Op basis van uw loonbrief zijt gij een
onwetende barbaar, die als er niemand zo sluw en slim was geweest om
een fabriek te laten bouwen, nog zou verhongeren ook. Zo erg gaat dat
beeld van de arbeider in sommige kringen. Die kringen waar ze geen
eelt op hun handen hebben.
En dat is intriest om te zien, pa. Gij
die na uw werk doodmoe toekwam met een vreemd chemogeurtje van
gebakken rubber in uw kleren en in uw poriën en dan evenkes tegen
mij, uwe kleinen, uitlegde hoe Von Stauffenberg bijna Hitler had
opgeblazen, maar dat heel die Duitse anti-Hitlerkliek nog altijd even
ziek was als Hitler. Ze hadden gewoon geen goesting om de oorlog te
verliezen. Of als ge uitlegde waarom de Amerikanen nu eigenlijk op
hun doos hadden gehad in Viëtnam. Of waar dat mei '68 over ging en
waarom er van heel die bevrijdende spirit van de sixties dan plots
niks meer over was. Of welke dialectische relatie er was tussen
fictie en 't echte leven. Dat doet allemaal wreed zeer, om u horen
lezingen te geven. Alleen voor mij. En diezelfde shit jaren later aan
de unief, met veel minder animo, uit de mond van een paar proffen te
horen. Die 't niet kwamen vertellen na acht uur travakken in 40
graden celsius ergens in een lawaaiierig kot waar ze auto-onderdelen
persten. Nee, serieus, godverdomme, van dat stereotyp beeld van die
arbeider klopt nul de botten. Ge las drie kranten per dag, elke
documentaire had ge gezien en gewoon voor de fun zat ge
encyclopedieën te lezen. Gewoon zo. Van a tot z. En dan moet ik nu
op de trein truttenmiekes en gekostumeerde weekdieren horen lullen
over stupide blockbusters op weg van en naar een onnozel bureaujobke
dat ze dan nog zwaar vinden ook. Waarom hebt gij het u zo moeilijk
gemaakt?
God, jongen, nu schuif ik de schuld van
uw ongeluk nog in uw schoenen ook. Hoe gevangen gij zat in angst. In
een destructieve mantra: er is voor mij geen ontsnappen aan 't
fabriek. Als Boon een tedere anarchist was, waart gij een
fatalistische anarchist. Ge zette uzelf buiten het systeem. Ge klopte
die uren in 't fabriek en daarna dook ge in de geschiedenis en in
zwarte humor om u te verkneukelen: kijk eens hoe door en door slecht
die hele mensheid is (die mensen mentaal laat verwelken in fabrieken
om de zakken van een paar sluwe vossen te vullen). En bijscholen wou
ge niet doen, zelf een zaak opstarten, 't idee alleen maakte u
panisch, want als kleine zelfstandige maakten ze u helemaal kapot.
Toen ze u op 't fabriek aanboden van voorman te worden, en wat te
klimmen in de pariahiërarchie, weigerde ge: Ik ga de jongens niet
wat gaan opjagen. Want ja, dat is de taak van de voorman. Ze
betalen u een beetje meer en ge kweekt wat minder eelt op uw handen
om de rest op te jagen. Ge zijt gij dan een goed doorvoede versie van
een kapo uit de concentratiekampen. Bizar eigenlijk dat ge uzelf dan
niet helemaal buiten het systeem hebt gezet. Waarom dan naar die
fabriek trekken? Ge had u ook kunnen opsluiten in een klein kamerke
en kunnen schrijven. Het zou een pak vlotter gegaan zijn zonder al
die vermoeidheid, rug-en nekpijn. En ge gaf toch geen zak om luxe. Al
't geld dat ge verdiende, gaf ge af aan mijn moeder. Geld was gelijk
een vuile ziekte voor u. Ge behandelde het ook echt zo. Ge hebt
nooit, maar dan ook nooit, niet ene keer, geld in uw portefeuille
gehad. Ge verfrommelde het altijd en propte het gewoon in de zakken
van uw yeansbroek. Er heeft u wel nooit iemand kunnen bepikken.
Het was mentaliteit van een hele
klasse. Zij tegen ons. Zij met poen en macht tegen ons die moeten
krabben en afzien voor elke euro. En zij waren altijd alleen zo ver
geraakt door veel te bedriegen. En bedriegen was niet aan ons
besteed. Het zijn zotten die werken. Brave zotten.
Uw schoonbroer zat op 't zelfde
fabriek. Die is wel gaan bedriegen. Die heeft een aannemerszaak
opgestart, met rotslechte service tegen veel te hoge prijzen. Die was
niet bang van faillissementen en wat gepruts met papierwerk en gaten
in de wetgeving. Die is relatief rijk nu en doet geen klop. Hij zet
zijn onderbetaald werkvolk 's morgens af met zijn camionette en de
rest van de dag is hij bezig met de paardenkoers en kijkt hij naar
dvd's van FC De Kampioenen. Godverdomme, alleen dat konijn kon die
dvd's in huis halen van een programma dat tot in den treure herhaald
wordt op den tévé.
Maar die weg zat er niet in. En hoe
stoer ge ook waart, eigenlijk mogen we hier op uw urne markeren:
gecrepeerd aan...braafheid. En angst. Er is geen hoop, en laat dat
een troost zijn.
Godverdomme, er is wel hoop. Er is
altijd hoop. En laat dat een reden zijn om altijd los te breken van
situaties die ons niet aanstaan.
Ge hebt het eigenlijk gestoord lang
volgehouden. Wat een discipline, kerel. Om zo lang te functioneren in
een gevangenis, opgetrokken door een aantal tegenslagen in uw jeugd
en in stand gehouden door uw angsten en vooroordelen, zowel in u als
in de samenleving, en uw uitzonderlijke aversie voor ellebogenwerk.
Er zat meer eer in het werken met uw handen, moet ge gedacht hebben,
en dat kan waar zijn, maar ge zijt er wel door gesneuveld. Als de
wereld u er niet voor eert, zal ik het toch doen.
Het fuiven in uw plaats, ging moeilijker dan het studeren in uw plaats
Mijn moeder. Ja, William, je moet
toch niet zo overdreven treuren, want, kom, hoe vaak zagen jullie
elkaar eigenlijk? Bijna niet toch? En dan nog zeiden jullie haast
nooit wat tegen elkaar.
Wij geen contact. Dat is waar en niet
waar. We werkten als ik nog erg klein was, vaak ik in de tuin. We
plukten samen prinsessenbonen. Ik durfde inderdaad nooit een woord
tegen je zeggen. Je was objectief gezien al reusachtig, 1 meter 88,
voor mij was je God. Een mix van James Dean, Clint Eastwood, John
Lennon en Arnold Schwarzenneger. Je schreef, je had altijd een witte
T-shirt, een jeans en een leren jas aan, je had zo'n ronde bril als
John Lennon en ook zijn gezicht een beetje, met die neus, en je
bodybuilde, zonder vuile producten te spuiten kreeg je een enorme
biceps. Je trainde twee uur per dag, zeven op zeven, en vijf dagen op
zeven bakte je rubber in de fabriek, loodzwaar werk met veel trek- en
sleurwerk aan dingen van 40 kilo. Ik zeg dingen, want ik weet nog
altijd niet wat je precies moest doen. Ik weet alleen dat het zwaar
was, dat het je in de vernieling hielp, dat het niet gezond was en
dat het beter betaalde dan de meeste ambtenarenjobs. Voor een
ambtenarenjob had je wel het verstand, misschien juist net te veel,
maar geen connecties. En ja, geen geluk, maar dat zeiden we al.
Dus nee, ik zei nooit wat tegen je. En
toch zaten we vaak samen. Hele zomers lang zaten we samen, misschien
niet dicht op elkaar, maar toch minstens onder hetzelfde dak, te
lezen, ik strips, jij kranten, en we luisterden naar vinylplaten. Is
dat geen contact?
Je was er. Je was er altijd. Ook als ik
al op kot zat. Bijna wekelijks kwam je mij met de auto bevoorraden.
Kan mij niet herinneren dat ik dat echt vroeg. Je deed het gewoon. In
het begin ervaarde ik het als een bevrijding en een overwinning om
zelf naar de winkel te gaan, daar op kot, want als enig kind steek je
natuurlijk nooit een poot uit, tot je ontsnapt aan 't ouderlijke
nest.
En op de prijzen letten, een avontuur
op zich. Mijn eerste jaar op kot, spaarde ik 500 euro op van mijn
zakgeld, omdat ik nooit een voet buiten de deur zette, tenzij om naar
de les te gaan en rondjes rond het park te lopen om zes uur 's
ochtends, drie ochtenden in de week. Zo gedisciplineerd was ik, zo
hard wilde ik slagen, dat eerste jaar slavistiek. Om jou trots te
maken, om iets of wat te compenseren voor al dat gebrek aan geluk van
jou. En omdat onze hele kenissenkring mij liever zag falen, want zo'n
kleinen uit een arbeidersmilieu moest het toch niet te hoog in zijn
bol krijgen. They hate you when you're clever and they despise a
fool. Ik denk nog vaak, al het geluk dat jij niet had, hebben de
Goden aan mij gegeven, ter compensatie.
Waar ik echt dankbaar voor ben, om het
lekker emo te stellen, is dat je mij nog zien opbloeien hebt, die
jaren op kot. Eindelijk die eerste vrouwen. En verdraaid mooie. Toen
de eerste thuis bleef slapen, zei je trots tegen de buren: Er is
hier iets toegekomen van 1m80. Je had iets met lengte. Je vond dat
belangrijk. Grote mensen vond je stiekem beter dan kleine mensen. Op
dat vlak had je ook weer geen geluk, je zoon is nooit groter geworden
dan 1m74. Ik had als kind te weinig geslapen, was je verklaring. Je
moest mij altijd slapend naar boven dragen. En vijf minuten later
stond ik daar weer. De tv was 's nachts interessanter dan overdag.
Maar die eerste die thuis kwam, ja, die
was met hakken aan zo ongeveer 1m80, dat is waar. En toen moet je
toch eindelijk gedacht hebben: oef, hij kan dan toch vrouwen
versieren, en wat voor een. Ze had een rotkarakter, maar wat een
lichaam, zeg. Dat die eerste de eerste die thuis kwam- thuis heel
vaak kwam en heel luid, was een opluchting voor ons allebei. We
hadden dan niet veel verbaal contact, ik heb altijd, al als kind,
gesnopen dat je het van wereldbelang vond dat een man zijn vrouw kon
bevredigen in bed. Dat merkte ik aan de sekshandleidingen waar ik op
stootte door kinderlijke verkenningstochten in huis, dat merkte ik
aan opmerkingen over mannen met vrouwen wiens ogen meestal afdwaalden
naar andere mannen en ook wel aan de gedrogeerde glimlach van mijn
moeder. Maar goed, van dan af konden er complimenten af.
Dat ik slaagde voor dat eerste jaar
slavistiek hielp ook een beetje. Maar het beviel je niks dat ik zelfs
dan geen pint wilde gaan drinken met maten op café. Je bent
waarschijnlijk de enige ouder die zijn zoon moest pushen om meer uit
te gaan. Dat eerste jaar slavistiek was ik zo serieus dat ik geen
druppel alcohol wilde drinken. Dat heb ik vol gehouden tot de eerste
vijf minuten nadat een naakte vrouw onverwacht mijn kamer binnendrong
en zich naast mij in mijn bed legde, zonder een woord uitleg. Daar
was ik zo ondersteboven van dat ik een fles drank ondersteboven heb
gekapt.
Jongen, toch, jij had er wat anders van
gemaakt als je vier jaar als student op kot had kunnen zitten.
Daarom ging je van heel blij naar heel triest, toen je hoorde dat ik
geslaagd was, dat eerste jaar. Jij had het kunnen zijn. Misschien gaf
je daarom altijd mixed tapes met sixtiesmuziek mee, om tenminste toch
de muziek juist te hebben, daar op mijn kot, als er dan geen
persoonswissel in zat. Het had net zo goed jij kunnen zijn, daar aan
de unief. Zelfde geheugencapaciteit, en meer heb je daar toch niet
nodig. En jij was 1m88 geweest en had als preses tenminste indruk
gemaakt. En je had er nog meer van genoten. En je zou nog leven. Ik
zou nooit bestaan hebben, maar jij zou nog leven.
Je deed je graag stoer voor, maar je
was zo broos. Je koos voor een keihard arbeidersbestaan en dat was
stoer en dat was hard en dat hield je vol onder de zwaarste
omstandigheden. Je lichaam ging helemaal naar de kloten. Je had elke
dag rugpijn, je kreeg vreemde slijmen in je keel van de
fabrieksomstandigheden en je verouderde zo snel als een belegerde,
uitgehongerde, verkleumde Duitse frontsoldaat in midden januari in de
omsingeling bij Stalingrad. En 't ergst van al was: ik overdrijf geen
beetje als ik zeg dat je je ook net zo voelde. Ja, net zo voelde jij
je. En ik met mijn overdosis empathie, ik nam dat over, en voelde mij
ook net zo. Ik liep op mijn veertien rond als een kromgewerkte, ik
had je houding overgenomen. Alleen de eelt op je handen liet zich
niet kopiëren. En de chronische vermoeidheid van het werken in
ploegen.
En als ik zeg dat je euthanasie pleegde
en niet zozeer zelfmoord, ben ik niet ver naast de waarheid, want die
laatste jaren woekerde er wat in je keel. Het begin van keelkanker.
Niet van te roken, want dat deed je niet, maar van de chemische lucht
die je in 't fabriek elke dag binnen zoog.
Je ging fysiek kapot en ook geestelijk.
Er hing er aura rond je van depressie, uitzichtloosheid,
machteloosheid. De wet van Murphy was een troost voor je. Als je er
vanuit ging dat alles bij voorbaat gedoemd was om te mislukken, dan
kon niets je nog teleurstellen.
Dat moet zo gekomen zijn, omdat je als
kind zeer diep teleurgesteld was in je ouders. Twee fuifnummers, die
graag boven hun stand leefden, in de hippietijd van free love net
iets te oud waren om daar zorgeloos aan mee te doen als student, maar
er toch met volle teugen van genoten, ook al hadden ze twee kinderen
en een familiebedrijf, een grote bloemenkwekerij, te runnen. Terwijl
je pa op andere vrouwen zat, zaten de andere bloemenkwekers op de
markt, terwijl je moeder onder andere venten lag, kochten andere
bloemenkwekers de nieuwste, meest modieuze soorten bloemen aan. Ze
gingen failliet, ze scheidden, en jij, toch altijd de beste voor
opstellen schrijven en wiskunde (vreemde combinatie van talent), jij
werd gek van de ruzies en je trok naar de fabriek om je moeder te
onderhouden, als die even geen rijke minnaar lag te vozen. Dat
faillissement heeft je zo'n trauma bezorgd, dat je heel je leven alle
geldzaken hebt overgelaten aan mijn moeder. En die laatste noemt de
bankencrisis nog steeds als één van de hoofdmotieven van je
zelfmoord, hoewel je het financieel eigenlijk pas goed had. Als er
ooit iemand een mentale krak heeft gekregen van de scheiding van zijn
ouders, ben jij het wel. Je vader gaf al je spullen weg aan de
kinderen van zijn nieuwe vrouw. Zijn geweten moet hem toch parten
gespeeld hebben, want hij pleegde zelfmoord in 1982, een jaar voor
mijn geboorte. Je moeder zei me dat hij altijd liever urenlang stond
te discussiëren met de getuigen van Jehova aan de deur, dan in de
serres te werken. En wat ze er niet bij zei: zij zou altijd liever
een Jehova gepijpt hebben in de schuur, al was het maar om te zien of
Jehova's besneden zijn of niet, dan te werken in die serres. Die serres
staan er nog steeds verlaten bij. In een soort niemandsland, ergens
in Hofstade of all places.
Als bloemenkwekers failliet gaan in de
tijd van flower power, we moeten het je ouders meegeven, dat doet
niemand anders ze na.
En mijn grootmoeder zich maar afvragen
waarom ik al jaren niet meer met haar spreek. Op je begrafenis wilde
ze als ouwe doos van 74 zonder baarmoeder mijn 35-jarige nonkel nog versieren, want die leek zo op Elvis.
Als kind heb ik je herhaaldelijk
voorgesteld om samen een stripreeks te beginnen. Jij kon geweldig
tekenen, ik teken niet graag, maar ik wist toen al dat het niet zo
geweldig moeilijk kon zijn om een stripscenario te bedenken. Het hele
huis door lagen immers toch enkele duizenden strips. Als al die
anderen dat konden, waarom wij dan niet? Maar nee, dat was een groot
verschil tussen ons. Als ik dacht: dat kunnen wij ook, zei jij: 'Nee,
die hebben heel erg veel geluk gehad'.
En geluk dat had jij niet. Ik zei:
'Geluk dat moet je afdwingen', en ik zei 'Kijk naar Kurt Cobain, die
jongen zijn talent komt echt niet uit de lucht vallen, net zomin als
zijn succes, die heeft eerst heel hard geoefend, dan heel zijn leven
er op in gezet om succes te hebben, en het is gelukt'. 'Nee', zei
jij, 'die heeft geluk gehad.' En geluk dat had jij niet.
Dat fatalisme spreekt ook enorm uit de
briefjes die je bij je manuscripten stak als je die inzond naar
uitgeverijen of tijdschriften. Een voorbeeld:
Dit is een bundel van mijn nieuwste
verhalen. Als het nergens op lijkt, kan je er altijd nog de kachel
mee aanmaken.
Niet wat je noemt de standaardformule
om een uitgever aan te schrijven.
De reactie van die kerel was:
Ik zou dit geen kortverhalen noemen,
eerder humoristische schetsen, we hebben er niet meteen ruimte voor,
maar ik zou dit zeker niet gebruiken om er de kachel mee aan te
pakken. Probeer het eens bij...
Jij concludeerde dat je geen geluk had
en je stopte met inzenden, en erger nog, je stopte met schrijven.
Talent dat had je of dat had je niet. Echt talent dat stond er zo. Je
wilde niet weten van oefenen, herschrijven, ruwe diamanten slepen was
net iets te veel moeite gevraagd. Je was gewoon te bang voor nog meer
teleurstellingen. Je zoon is koppiger. Kuch.
Nochtans vind ik dat briefje echt niet
zo'n domper op de schrijfvreugde en zelfs tamelijk bemoedigend.
Tegenwoordig krijgen inzenders van manuscripten enkel
standaardafwijsberichtjes, zonder persoonlijke toets. En mij wilde je
ook overtuigen om nooit nog iets in te sturen. Tot je dan in je
laatste week of zo zei: Hij schrijft beter dan mij, ik stond
naast je, jij schrijft beter dan mij kon er niet af, maar hij
schrijft beter dan mij, was verregaand, ik denk niet dat we een
beter compliment gaan kunnen opduikelen. En je kreeg het enkel
gezegd, omdat je het leven en alle competitiedrang van de levenden al
helemaal had losgelaten.
De stripreeks Herman Verkrijt over een
foute leerkracht teert op mijn schoolhaat, die veel
dieper zat dan zomaar wat schoolmoeheid, omdat jij ook naar school was geweest en moderne talen had gevolgd, en je toch in 't fabriek zat. School is een tijdverdrijf, want de kaarten zijn al geschud, het is je afkomst die bepaalt welke job je later krijgt, niet je school. Je hebt die stripreeks nooit
zien ontstaan. Spijtig dat je er niet meer bent om mijn eigenste
stripreeks met veel animo helemaal lekker af te zeiken, want je zou
het rommel vinden, vijf reeksen noemen die je ook niet goed vond,
maar toch beter, en je zou een stuk of tien exemplaren verkopen op je werk,
want het enige wat je echt consequent deed, was jezelf een depressie
aanpraten.
Sinds jij er niet meer bent, verveel ik
mij steendood en heb ik geen drive meer. Om de een of andere reden
moeten we daar een Engels woord voor gebruiken. Vroeger schreven wij
'ik heb geen fut meer' of 'ge kunt allemaal mijn kloten kussen'. Maar
nu is het geen 'drive' meer hebben. Waarom ik geen drive meer heb.
Omdat gij er niet meer zijt. Terwijl ik vroeger om 6u koud water in
mijn gezicht smeet om 12 km te gaan ronddraven in de ochtenddauw. De
enige ochtenddauw die ik nog zie, maak ik zelf.
Er is niemand meer om te overtreffen,
er is niemand meer om een compliment van los te weken dat de moeite
waard is. Er is niemand meer om 'in het gelijk te stellen'. Want als
ik mezelf bewees, dan deed ik het voor twee. Ik wilde ook jouw
capaciteiten bewijzen. Dus als ze mijn schrijfsels uitgaven in het
Sloveens, dan wilde ik dat ook op jouw CV zetten. Zodat je misschien
toch ooit nog eens zou ontsnappen aan de chain gang van de fabriek.
Want die chain zat muurvast rond mijn nek. Wat jij nog had aan
levenskracht injecteerde je tijdens nachtelijke gesprekken in mij. En
je was al dood toen je hier nog was. Al wel een jaar of vijf of zo.
Maar je lichaam zat nog mijn commissie voor ambitieuze
aangelegenheden voor. Overtref die of die. Want je droeg niemand op
handen en al wie iets bereikt had, had vooral hoerensjans gehad, dus
het kon allemaal nog veel beter.
We vonden zelden iets goed. Als we al
een boek goed vonden, was het zelden een Nederlandstalig boek. Ja,
'Ik, Jan Cremer', ja. Maar ging dat echt om de inhoud van dat boek?
Hebben we ons daar niet laten vangen door de hype en de bad boy
attitude van Cremer? De James Dean van de Nederlandstalige
literatuur? Tegenwoordig stuurt die gratis stickers rond met zijn
naam op. Wie die sticker op de meest orginele plek kleeft, wint een
I-pad of zo'n ander digitaal relikwie. Als het schrijven niet meer
lukt, is er altijd nog de marketing. Jij had helemaal geen kaas
gegeten van marketing. Heb ik je dat bij leven en welzijn ooit
gezegd? Alleszin, nu moet ik presteren, alleen maar voor mezelf. En
dat heb ik met je gemeen: ik geloof te weinig in mezelf. Dus het laat
zich raden dat ik als ik een zoon heb, die ga zitten opfokken om te
presteren. Daarom schrijf ik dit boek, om die cirkel te breken.
Hoe krijg ik die fut dan wel weer? Er
is geen instantie die ik kan aanschrijven om mijn maandelijkse
futrantsoen uit te keren, dus dan kan ik even goed de dooie
schrijven, die bij leven en welzijn die fut invulde. Om een voorbeeld
te geven: ik zou meteen drie maand in vasten gaan, moest ge hier nu
plots terug voor mij staan. Want jou onder ogen komen met een
vetlaag, dat is gewoon geen optie. Maar ik schrijf nog wel, zoals je
ziet. Omdat schrijven, naast neuken en beffen, de enige activiteit is
tijdens dewelke ik geen chronische zin heb om jou tegen 300 km per
uur achterna te gaan, enkele dozen slaappillen slikken, een glas melk
drinken om niet te kotsen -tip uit een soap over dokters gepuurd- een
plastic zak rond mijn kop te binden en helemaal nooit meer wakker te
worden. Met op de achtergrond Do Re Mi en All apologies
van Nirvana als muzikale slaapmuts.
Ik hoef niet meer met mijn kop op tv,
om het ganse land te choqueren in een talkshow. Het zou niet meer
lukken ook. Ik kan zelfs geen non meer choqueren. Misschien moet ik
het proberen met een open brief aan Joods Actueel. Maar je leest toch
niet mee. Er is niemand meer om mij op te jutten en te zeggen: je
gaat nog niet ver genoeg. Geen weerwerk meer voor al die andere
stemmen: doe maar rustig aan. God, jongen, het is zo tergend rustig
sinds jij een rider in the sky bent.