Met
onze aflevering van 01.04.2019
brachten we de Exodus van de Israëlieten uit Egypte en de Pesachweek onder de
aandacht. Met 15 Nisan 1483 v. Chr. begon na de middernacht van donderdag op
vrijdag de uittocht. Terwijl Egypte die nacht over de dood van hun
eerstgeborenen huilde begonnen de Israëlieten onder leiding van Mozes aan hun
trek naar de wildernis.
Exodus 12:29 En het
geschiedde ter middernacht, dat de HEERE al de eerstgeborenen in Egypteland
sloeg, van den eerstgeborene van Farao af, die op zijn troon zitten zou, tot op
den eerstgeborene van den gevangene, die in het gevangenhuis was, en alle
eerstgeborenen der beesten. 30 En Farao
stond op bij nacht, hij en al zijn knechten, en al de Egyptenaars; en er was
een groot geschrei in Egypte; want
er was geen huis, waarin niet een dode was. 31 Toen riep hij Mozes en Aäron in den nacht, en zeide: Maakt u op, trekt uit het midden van mijn
volk, zo gijlieden als de kinderen van Israël; en gaat heen, dient den HEERE,
gelijk gijlieden gesproken hebt.
Maar
wie was de farao van de exodus die in de nacht van donderdag op vrijdag ook
zijn eerstgeborene aan de dood moest afstaan?
Als men
Hollywood wil geloven was het Ramses II alias Ramses de Grote die zijn oudste
zoon en troonopvolger die Pesachnacht verloor en op de vierde dag na het
vertrek van de Israëlieten met heel zijn legermacht aan de achtervolging in de
wildernis begon. De keuze voor Ramses II als farao van de exodus is een gevolg
van de foutieve rangschikking van de farao ’s op de tijdsbalk door de
gevestigde Egyptologie. De Egyptologie heeft vanaf de vijftiende tot de
twaalfde eeuw v. Chr. de achttiende en negentiende dynastiefarao ’s op de
tijdsbalk geplaatst. Geen een van de kandidaat-farao ’s voor de Exodus past
echter in het Bijbels-chronologische raamwerk. Over deze problematiek schreef
ik al eerder op dit blog. Zie het artikel van 28.01.2019, de late datering van de exodus, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1548630000&stopdatum=1549234800
In mijn
boek Exodus breng ik een volledige herziening van de plaatsing van de
Egyptische dynastieën op de tijdsbalk. De ankerpunten voor het chronologisch
verbinden van regeerperioden van de farao ’s met die van de aartsvader van
Israël halen
we uit de Bijbel, daarnaast uit de werken van Flavius Josephus en uit de Joodse
overleveringen en legendes. Maar ook de Egyptologie levert via een revisie van
de geschiedenis van de oudheid verrassende resultaten. De Exodus van de
Israëlieten uit Egypte met de gepaard gaande tien plagen betekende namelijk een
ware breuk in de Egyptische geschiedenis. Volgens de revisie van de
oudheidgeschiedenis waren het zogenaamde Oude- en het Midden-Rijk in Egypte
contemporain met elkaar en gingen als een gevolg van de tien plagen en de
exodus met de vernietiging van het Egyptische leger in de Schelfzee, samen ten
onder. Binnen de revisie van de oudheidgeschiedenis van Egypte was er maar één
tussenperiode, die van de Hyksos, die na de Exodus Egypte overrompelden en hun
heerschappij over het Midden-Oosten vestigden.
Een
revisionist van het eerste uur was Dr. I. Velikovsky (1895/1979). In zijn
bekend werk ‘Eeuwen in Chaos, 1952, hoofdstuk I’ identificeerde hij de farao
van de Exodus als Thom of Thoem, naar een inscriptie op een schrijn gevonden te
El Arisj, een stad op de oude grens tussen Egypte en Kanaän. Het is een zwarte
monoliet beschreven met hiëroglyfen waarop koningen, residenties, geografische
plaatsen en de invasie van Egypte door vreemdelingen wordt beschreven. De
inscriptie beschrijft een periode van volslagen duisternis over Egypte voor een
periode van negen dagen, wat een bevestiging is van het relaas in het
Bijbelboek Exodus 10:22-23 waar een van de plagen beschreven staat met dikke
duisternis gedurende drie dagen. Dit was trouwens het eerste dat bij Velikovsky
in zijn onderzoek de aandacht trok, toen hij de inscriptie in het licht van de
Bijbel bestudeerde. Daarnaast verwijst de inscriptie naar Pi-Charoti waar farao
aan zijn einde komt. Dit Pi-Charoti uit Egyptische bron was voor Velikovsky
overduidelijk te identificeren met het Bijbelse Pi-ha-Chiroth aan de Schelfzee.
De inscriptie op het schrijn verhaalt verder dat een zoon van farao, ‘zijne
majesteit Geb’ op onderzoek uitgaat en naar de plaats Pi-Charoti trekt en daar
bij de lokale bevolking navraag doet naar de ramp die farao Thoem en zijn leger
getroffen heeft. Velikovsky merkt op dat de naam Thoem of Thom in de plaatsnaam
Pi-Thom zit, een voorraadplaats die de Israëlieten in slavernij moesten bouwen.
En de naam Thom, stelt Velikovsky, is ook identiek met het Griekse Timaios of
Toetimaeus zoals Manetho via Flavius Josephus, hem heeft doorgegeven. Farao
Timaios/Timaus is bij Manetho de farao die de invasie van de Hyksos of
Amalekieten onderging.
Nog een
revisionist van de geschiedenis van de oudheid voor wie de historische boeken
van de Bijbel gezag hadden, was Dr. Donovan A. Courville (1901/1996). Zijn opus
magnum: ‘The Exodus Problem and its Ramifications, 1971’, brengt een volledige
herziening van alle Egyptische dynastieën op de tijdsbalk. In Volume I, Chapter
IX, Who was the Pharaoh of the Exodus?, levert ook hij zijn bijdrage tot het
identificeren van de farao van de exodus. Courville hechtte veel belang aan de
Egyptische koningslijst bekend onder de naam: Sothis-lijst. Deze lijst geeft
(o.a.) vijfentwintig faraonamen (in de Griekse taal) vanaf de eerste farao
Menes tot aan Salatis. Deze laatste naam is de eerste Hyksos-farao. Aan de
Hyksos-invasie van Egypte ging de Exodus vooraf. De vierentwintigste naam is
die van Koncharis, wat volgens Courville een Griekse versie is van het
Egyptische ‘Ka-ankh-ra’ van de Karnak-koningslijst, een naam die dan weer
volgens Courville overeenkomt met Sobekhotep VI van de Turijn-koningslijst. En
volgens de Turijn-koningslijst regeerde Sobekhotep VI voor een periode van twee
jaar, twee maanden en negen dagen. Farao Koncharis/Ka-ankh-ra/Sobekhotep VI is
volgens Courville de farao die de Hyksos-invasie onderging. In het model van
Courville waren het Oude Rijk en het Midden-Rijk voor een belangrijke periode
contemporain. De farao van de verdrukking is in Courville ’s model Senwosret
III van de twaalfde dynastie. De dertiende dynastie was gedurende een periode
contemporain met de twaalfde dynastie en won na de dood van de farao van de
verdrukking, aan macht. De tachtigjarige Mozes stond aldus bij zijn terugkeer
in Egypte voor (een) Sobekhotep van de dertiende dynastie. Courville wijst in
zijn studie op nog een bijzonderheid van de Sothis-koningslijst. De voorgangers
van naam nummer 24.Koncharis hadden namelijk allen tot aan nummer 18. de naam
Ramesse in hun faraonamen verweven. Het is naar deze naam dat het Bijbelse
Pi-Ramesse of Raämses, een voorraadstad die de Israëlieten onder dwang moesten
bouwen, genoemd werd. In mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, hoofdstuk Pitom en Raämses,
blz. 89-98, diep ik dit verder uit. In het aangehaalde hoofdstuk; Pitom en
Raämses, leg ik de link tussen het Bijbelse Raämses en de tot nu toe niet
gevonden tweede hoofdstad van het Egyptische Midden-rijk; It-taoey. De
dertiende dynastie’ farao’s hadden hier ook hun residenties. Van de eerste
farao’s van de dertiende dynastie; Hor, Sobekhotep II en Chendjer werden te
Dahsjoer hun laatste rustplaatsen teruggevonden. Vanaf Sobekhotep III en diens
opvolgers ontbreekt tot nu toe elk spoor naar een laatste rustplaats, of
mummie.
In het
variant dat de Egyptoloog David Rohl brengt (A Test of Time, 1995, Chapters 12
en 13) is de vermoedelijke farao van de exodus; Sobekhotep IV. David Rohl noemt
zichzelf een agnost maar hanteert wel in zijn studie van het oude Egypte de
Bijbel als een historisch boek. Rohl haalt de christelijke oudheidhistoricus
Eusebius aan die verwijst naar een nog oudere bron, de Joodse historicus
Artapanus, en deze laatste vermeldt dat de farao ten tijde van Mozes, de naam
‘Khe-neph-res’ had. Vanuit deze naam distilleerde Rohl de naam ‘Kha-nefer-re’
van de Egyptische koningslijsten. En de naam ‘Kha-nefer-re’ stemt overeen met
de koninklijke naam die alleen farao Sobekhotep IV Kha-nefer-re, van de
dertiende dynastie droeg. Het is boeiend studiewerk van David Rohl, iets dat
zijn boek als een detectiveverhaal laat lezen.
Ter
conclusie stellen we vast dat de farao waar Mozes in het Exodusjaar tegenover
stond, farao Sobekhotep IV van de dertiende dynastie was. Het is deze farao die
meende de Israëlieten te kunnen achterhalen in de wildernis, en als een gevolg
zijn einde vond in de Schelfzee. Het is deze farao wiens troonopvolger in de
Pesachnacht door de HEERE God gedood werd. Het is farao Sobekhotep VI die de
opvolger werd van Sobekhotep IV, de farao die niet terugkeerde van de Schelfzee
en bovendien het Egyptische leger naar de ondergang gevoerd had. Als resultaat
lag het Egypte van Sobekhotep VI wagenwijd open voor de kort daarop
binnentrekkende Hyksos of Amalekieten.
Dit jaar valt de Pesach week van vrijdagavond 19 april
tot zaterdagavond 27 april 2019. De historische Pesachweek verbonden met de
exodus ving met 15 Nisan 1483 v. Chr. aan bij het ondergaan van de zon op een
donderdagavond volgens de westerse kalender. Volgens de Joodse kalender eindigt
een dag bij het ondergaan van de zon en vangt een nieuwe dag aan. Op
donderdagavond nuttigden de Israëlieten per familie hun bereide Pesachlam en
brachten zoals opgedragen het bloed van het geslachte Pesachlam aan de
deurposten van hun woningen aan. Daarna maakten zij zich klaar voor de grote
trek onder leiding van Mozes naar de woestijn waar zij de HEERE God wilden
dienen. Te Middernacht sloeg de HEERE God al het eerstgeborene van mens en dier
in het land Egypte.
Exodus 12:29 En het
geschiedde ter middernacht, dat de HEERE al de eerstgeborenen in Egypteland
sloeg, van den eerstgeborene van Farao af, die op zijn troon zitten zou, tot op
den eerstgeborene van den gevangene, die in het gevangenhuis was, en alle
eerstgeborenen der beesten. 30 En Farao
stond op bij nacht, hij en al zijn knechten, en al de Egyptenaars; en er
was een groot geschrei in Egypte; want er was geen huis, waarin niet een dode
was. 31 Toen riep hij Mozes en Aäron in
den nacht, en zeide: Maakt u op,
trekt uit het midden van mijn volk, zo gijlieden als de kinderen van
Israël; en gaat heen, dient den HEERE, gelijk gijlieden gesproken hebt. 32
Neemt ook met u uw schapen en uw runderen, zoals gijlieden gesproken hebt, en
gaat heen, en zegent mij ook. 33 En de Egyptenaars hielden sterk aan bij het
volk, haastende, om die uit het land te drijven; want zij zeiden: Wij zijn
allen dood! 34 En het volk nam zijn deeg op, eer het gedesemd was, hun deegklompen,
gebonden in hun klederen, op hun schouderen. 35 De kinderen Israëls nu hadden
gedaan naar het woord van Mozes, en hadden van de Egyptenaren geëist zilveren
vaten, en gouden vaten, en klederen. 36 Daartoe had de HEERE het volk genade
gegeven in de ogen der Egyptenaren, dat zij hun hun begeerte deden; en zij
beroofden de Egyptenaren. 37 Alzo reisden de kinderen Israëls uit van Rameses naar Sukkoth, omtrent zeshonderd duizend te voet, mannen alleen, behalve
de kinderkens. (Statenvertaling)
Dat de exodus op een vrijdag geschiedde leert de
Joodse overlevering die stelt dat de
Tien Woorden aan Israël gegeven werden op een sabbat, op de vijftigste dag na het vertrek uit Egypte. Het is aldus een
eenvoudige berekening om zeven maal zeven weken eerder de Exodus met Pesach op
een vrijdag te plaatsen.
Dit alles was een voorafschaduwing van het Pesachlam
Jezus Christus die op goede vrijdag
7 april 30 AD Zijn Bloed plaatsvervangend voor de Verlossing van Israël en van
de wereld, gaf.
Het vertrek van de Israëlieten geschiedde onmiddellijk
na middernacht. Vanuit Rameses ging het richting Sukkot, en vervolgens naar
Etham aan het einde van de woestijn. De plaatsnamen Rameses en Pitom heb ik in
mijn boek: Exodus van 2016 geïdentificeerd en vervolgens de reisroute naar de
Schelfzee op een landkaart uitgestippeld. De plaats van de doorgang door de
Schelfzee wordt in het boek aangewezen en de berg Sinaï in Arabië
gelokaliseerd. Sinds de eerste historische Pesachweek zijn er nu 3501 jaar
verlopen.
Hoe ik
het jaartal 1483 v. Chr. voor het exodusjaar verkregen heb is vrij eenvoudig
uit te leggen. Vanaf het optreden van de Heer Jezus Christus in oktober 27 AD
te Nazareth volgens Lukas hoofdstuk 4, toen de Heiland het aangename jaar des
HEREN uitriep, wat het dertigste jubeljaar was, rekent men negenentwintig
jubeljaren terug de tijd in. Het eerste jubeljaar viel in okt.1395/sep.1394 v.
Chr. Zeven maal zeven jaar eerder waren zij in 1443 v. Chr. het beloofde land
Kanaän binnengetrokken en begon de eerste sabbatjaren-cyclus. Veertig jaar
daarvoor waren de Israëlieten in 1483 v.
Chr. uit Egypte opgetrokken. De dertig jubeljaren zijn wetenschappelijk via elf historische vermeldingen op de
tijdsbalk verankerd. Volgens het Bijbelboek 1 Koningen 6:1 waren het
vierhonderdtachtig jaar vanaf het exodusjaar tot het vierde regeringsjaar van
Salomo wanneer deze aan de bouw van de Tempel te Jeruzalem begon. Het vierde
regeringsjaar van Salomo viel volgens de sabbat- en jubeljaar-telling in
oktober 1004/september 1003 v. Chr. Zijn eerste regeringsjaar begon in oktober
1007 v. Chr. en zijn sterfjaar was het najaar van 967 v. Chr. Voor Salomo
hebben we de veertigjarige regeerperiode van David: 1047/1007 v. Chr. en daarvoor
regeerde Saul van 1087 tot 1047 v. Chr. over de twaalf stammen van Israël. De
koningen van Israël en Juda heb ik tussen de jaartallen 967 en 586 v. Chr. op
de tijdsbalk herschikt met de historische sabbat- en jubeljaren als ijkpunten. Zie
o.a. mijn laatste uitgave: dertig jubeljaren, uit 2018.
Volgens
Flavius Josephus geschiedde de exodus in een jaar dat de Nisan-zon zich in het
astronomische Ram of Lam (Aries)-beeld op de veertiende dag van de maand nisan
bevond.
In the month of Xanthicus,
which is by us called Nisan, and is
the beginning of our year, on the fourteenth day of the lunar month, when the sun is in Aries, (for in this month
it was that we were delivered from bondage under the Egyptians,) the law
ordained that we should every year slay that sacrifice which I before told you
we slew when we came out of Egypt, and which was called the Passover; and so we do celebrate this Passover in companies,
leaving nothing of what we sacrifice till the day following. (Flavius
Josephus (Joodse Oudheden, Boek III.x.5)
Dat de
exodus volgens Flavius Josephus plaatsvond op het exacte moment dat de zon het
sterrenbeeld Ram/Lam binnenging is uiteraard geen toeval (The Witness of the
Stars, Rev. E. W. Büllinger (1837/1913), Chapter IV, The Sign Aries (The Ram or
Lamb). Het maakt deel uit van het plan der eeuwen, namelijk God s voornemen
(Efeze 3:11) dat zal leiden naar het herstel van alle dingen.
In mijn
boek Exodus, 2016, breng ik de
geschiedenis van Israël in het oude Egypte vanaf de aartsvader Jakob tot op
Mozes. De exacte Exodusroute wordt op de landkaart uitgestippeld en de Bijbelse
plaatsnamen Rameses, Sukkot en Etham op de landkaart geplaatst. De plaats van
de doorgang door de Schelfzee wordt in het boek aangewezen en de berg Sinaï in
Arabië gelokaliseerd. Mijn verhaal laat ik aanvangen in het Egypte van de
oudheid vanaf de aankomst daar van Jakob/Israël in 1699 v. Chr. op het
hoogtepunt van een wereldwijde hongersnood en eindigt met de Exodus uit Egypte
in 1483 v. Chr., gevolgd door het geven van de Tien Woorden aan Israël. De
geschiedenis van Israël en de Exodus halen we in de eerste plaats uit de Bijbel,
daarnaast uit de werken van Flavius Josephus en uit de Joodse overleveringen en
legendes. Maar ook de Egyptologie levert via een revisie van de geschiedenis
van de oudheid verrassende resultaten. De Exodus van de Israëlieten uit Egypte
met de gepaard gaande tien plagen betekende namelijk een ware breuk in de
Egyptische geschiedenis. Volgens de revisie van de oudheidgeschiedenis waren
het zogenaamde Oude- en het Midden-Rijk in Egypte contemporain met elkaar en
gingen als een gevolg van de tien plagen en de exodus met de vernietiging van
het Egyptische leger in de Schelfzee, samen ten onder. Binnen de revisie van de
oudheidgeschiedenis van Egypte was er maar één tussenperiode, die van de
Hyksos, die na de Exodus Egypte overrompelden en hun heerschappij over het
Midden-Oosten vestigden. De twaalf stammen van Israël trokken intussen na een
periode van veertig jaar in de wildernis, het Beloofde Land Kanaän binnen.
De oorsprong van Kusch, de zoon van Cham, de zoon van Noach…
Mijn
eerste boek dateert uit het jaar 1985: DE NIEUWE ORDE in opkomst, ISBN
90-73739-01-2. Het was een eschatologisch werk met alle aandacht voor de
nakende wederkomst van Jezus Christus. Sindsdien zijn er vierendertig jaar verlopen
en heeft er zich een verdere (en niet voorziene) ontwikkeling naar het begin
van de zogenaamde Bijbelse eindtijd voorgedaan. Het boek was naar Nederlandstalige
normen een besteller, kende vier herdrukken met uiteindelijk vijfduizend
verkochte exemplaren. Al vele jaren is het boek intussen uitverkocht en alleen
nog in gespecialiseerde antiquariaatzaken verkrijgbaar. In enkele afleveringen
wil ik op dit blog op onderdelen van mijn boek stilstaan en een evaluatie
maken.
Met dit
artikel wil ik het Bijbelse Ethiopië onder de aandacht brengen. In de
Hebreeuwse grondtekst staat er KUSCH dat met Ethiopië vertaald werd. De
Statenvertaling vertaalde Kusch met Moren. In ‘De nieuwe orde in opkomst’, 1985,
identificeerde ik foutief dit Bijbelse Ethiopië met de moderne staat Ethiopië
aan de hoorn van Afrika.
Kusch
is volgens de profeet Ezechiël een bondgenoot van Magog, wanneer deze laatste
in de eindtijd Israël zal aanvallen, maar daar aan zijn einde komt. Hierna het
betreffende Bijbelcitaat:
Ezechiël
38:1 Het woord des HEREN kwam tot mij: 2 Mensenkind, richt uw aangezicht tegen Gog in het land Magog, de grootvorst van
Mesek en Tubal; profeteer tegen hem, 3 en zeg: zo zegt de Here HERE: zie,
ik zàl u, Gog, grootvorst van Mesek en Tubal! 4 Ik zal u komen halen, haken
slaan in uw kaken en u doen uittrekken met uw gehele leger: paarden en ruiters,
allen volledig uitgerust, een grote schare, met grote en kleine schilden, allen
vertrouwd met het zwaard; 5 ook Perzen, Ethiopiërs
en Puteeërs, allen met schild en helm; 6 Gomer en al zijn krijgsbenden;
Bet-Togarma ver in het noorden met al zijn krijgsbenden – vele volken met u. 7
Maak u gereed en rust u toe, gij met al de scharen die zich bij u gevoegd
hebben; wees gij hun tot een leidsman. 8 Na geruime tijd zult gij een bevel
ontvangen; in toekomende jaren zult
gij optrekken tegen het land dat zich van de krijg hersteld heeft, (een volk) dat uit het gebied van vele volken
bijeengebracht is op de bergen Israëls die tot een blijvende wildernis
waren geworden, maar het is uit de volken uitgeleid; allen wonen zij in gerustheid. 9 Dan zult gij optrekken als een
opkomend onweer; gij zult zijn als een wolk die de aarde bedekt, gij met al uw
krijgsbenden, en vele volken met u. (NBG Vertaling 1951)
De
oorsprong van Kusch vinden we in het Bijbelboek Genesis:
Genesis
10:1 Dit nu zijn de geboorten van Noachs
zonen: Sem, Cham, en Jafeth; en hun
werden zonen geboren na den vloed. 2 De zonen van Jafeth zijn: Gomer, en Magog,
en Madai, en Javan, en Tubal, en Mesech, en Thiras. 3 En de zonen van Gomer
zijn: Askenaz, en Rifath, en Togarma. 4 En de zonen van Javan zijn: Elisa, en
Tarsis; de Chittieten en Dodanieten. 5 Van dezen zijn verdeeld de eilanden der
volken in hun landschappen, elk naar zijn spraak, naar hun huisgezinnen, onder
hun volken. 6 En de zonen van Cham
zijn: Cusch en Mitsraim, en Put, en
Kanaän.
Kusch
was een zoon van Cham, de zoon van Noach. Zijn oorsprong gaat zo terug tot de
periode onmiddellijk na de Grote Vloed van 2341/2340 v. Chr. Na de
spraakverwarring in het najaar van 2239 v. Chr. begon de clan van Kusch aan hun
trek naar Afrika (TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 13-25). Zie ook het artikel van 27.06.2016, Genesis van de eerste
beschavingen na de Grote Vloed, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1466978400&stopdatum=1467583200
Met de
identificatie van het Bijbelse Kusch
met de moderne staat Ethiopië heb ik in 1985 de bal misgeslagen. Ik liet me toen leiden door wat Hal Lindsey in zijn ‘De planeet die
aarde heette’ over Ethiopië meende te kunnen invullen. Het land zat toen nog in
het Sovjetblok met zelfs een contingent Cubaanse huurlingen actief in de
strijdkrachten. Ik schreef in mijn boek over Ethiopië; dat het land zich naar het
noorden zou uitbreiden, naar Soedan toe. De reden was dat de Egyptische vijfentwintigste
dynastie van Manetho in het huidige Noord-Soedan haar basis had. Het was een
dynastie van zwarte koning-farao ’s die zelfs onder Sabakoos en de Bijbelse
Tirhaka in de achtste eeuw v. Chr. over beneden-Egypte geheerst hebben.
Met het
moderne Ethiopië is het sinds 1985 na de publicatie van mijn boek anders
gelopen. Het land zat na het marxistische avontuur een hele tijd aan de grond
en het noordelijke Eritrea heeft zich zelfs kunnen afscheiden. De correcte
identificatie van het Bijbelse Kusch vandaag is Noord-Soedan. Zuid-Soedan heeft
zich anno 2011 van het overwegend Arabisch-Islamietisch noorden afgescheiden.
Het is Noord-Soedan dat zich in de toekomst in een alliantie met Magog tegen
Israël zal keren.
Met de
studie van het Profetische Woord ben ik sinds 1975 bezig. Mijn eerste
kennismaking met de Bijbelse profetieën in verband met het nationale en
geestelijke herstel van Israël was via het boek ‘de planeet die aarde heette’
van Hal Lindsey. Deze Amerikaanse auteur verwachtte de wederkomst van Jezus
Christus voor de jaren tachtig van de vorige eeuw. Een van zijn boeken volgend
op zijn bestseller ‘The Late Great Planet Earth’ had de titel ‘Counting Down the Eighties’, een titel
die voor zichzelf spreekt. Hal Lindsey ’s bestsellers werden geschreven toen de
koude oorlog van het communistisch-atheïstische Rusland en zijn satellietstaten
tegen het Westen nog gaande was en veel van de Bijbelse eindtijdprofetieën
kregen van Lindsey als een gevolg daarvan, een eigentijdse invulling. Veel van
wat Hal Lindsey meende in vervulling te zien gaan is toen niet uitgekomen en onderdelen
ervan intussen zelfs achterhaald.
Hoe was
de situatie in de wereld in die jaren tachtig? In het verre noorden ten
opzichte van Israël stond het (militair) machtige Sovjet-Rusland met aan de
grenzen van Israël de door Rusland militair uitgeruste Arabische bondgenoten
zoals Syrië en Irak. In Afrika zaten Angola, Mozambique, Libië en Ethiopië in
het Sovjet-Russische kamp. West-Europa had zich verenigd en maakte deel uit van
de NAVO. Hal Lindsey zag in de EEG (dat toen negen leden telden) de vervulling
van het Statenbeeld van de profeet Daniël. Hij verwachtte met de toetreding van
Griekenland als tiende lid, de eindvervulling van Bijbelse profetieën
dienaangaande. Een ander voorbeeld is Lindsey ’s identificatie van het Bijbelse eindtijd-Koesch met
Ethiopië. Dat land zat tijdens de koude oorlog in het Russische kamp en alzo
werd toen de foutieve identificatie gemaakt. Idem dito met het Bijbelse
eindtijd-Put dat met de staat Libië in Noord-Afrika geïdentificeerd werd
aangezien ook daar de Sovjet-Russen bases hadden.
Het
historische Koesh bevond zich echter
binnen de grenzen van het huidige Noord-Soedan. Met de val van de Berlijnse
muur in 1989 en de implosie van de Sovjet-Unie in 1991 kwam aan de koude oorlog
in het westen (voorlopig) een einde. In Europa vond de hereniging van het sinds
1945 gesplitste Duitsland plaats en landen uit het voormalige Oostblok vonden
aansluiting bij West-Europa. De Europese Economische Gemeenschap werd omgevormd
en uitgebreid tot een Unie. De politieke situatie in de wereld is sinds 1989
helemaal gewijzigd. Oude vijanden werden bondgenoten en nieuwe vijanden
verschenen op het toneel. De Verenigde Staten, de overwinnaar van de koude
oorlog en toen de enig overblijvende supermacht werd op 11 september 2001
onverwacht en op eigen terrein door Arabisch-Islamietische terroristen
aangevallen. De schurken hadden lijnvliegtuigen in de VS gekaapt en boorden
zich met de gekaapte Jumbo-toestellen in de gigantisch hoge torens van het WTC
‘World Trade Center’ te New York. Duizenden onschuldige mensen, werknemers in
de beide torens en de passagiers in de lijnvliegtuigen, kwamen bij deze
terreurzelfmoordactie om het leven. Deze daad mobiliseerde de VS om een
wereldwijde oorlog tegen het terrorisme te beginnen.
De
ontwikkeling rond de moderne staten Ethiopië en Noord-Soedan sinds de
publicatie van mijn boek in 1985 zijn een waarschuwing voor mij om niet te snel
expliciete profetische vervullingen te zoeken in eigentijdse ontwikkelingen.
Het gehele profetische plaatje moet kloppen alvorens men meent boude uitspraken
te kunnen doen. Een voorbeeld is de profetie van Ezechiël hoofdstukken 38 en 39.
Hoofdstuk 38:1-9 van de profeet Ezechiël heb ik bij de aanvang van mijn artikel
geciteerd. De chronologie van de profetie is als ’t volgt: op Gods tijd (38:4)
zal Magog met zijn bondgenoten tegen het nationaal herstelde Israël optrekken.
Volgens 38:7 zijn zij dan herbewapend en toegerust. Israël is dan (38:8b) uit
het gebied van vele volken bijeengebracht en leeft in gerustheid, zonder
(veiligheid)muren (38:11) en poorten. Als aan deze profetische voorwaarden
voldaan is zal Magog getrokken worden, en niet eerder: 38:9 ‘Dan zult gij optrekken als een opkomend
onweer; gij zult zijn als een wolk die de aarde bedekt, gij met al uw
krijgsbenden, en vele volken met u’.
De
conclusie moet zijn dat bij de vervulling van de profetie van Ezechiël het ene
detail op een tijdsbalk gezien, niet voor het andere kan geschieden. Eerst
dient het nationaal weer vergaderde Israël in (schijn)vrede te leven en is de
voorwaarde vervuld voor de overige details van de profetie. De schijnvrede is
op basis van andere profetieën, het resultaat van een verbond dat Israël met de
koning van het noorden-Assyrië zal aangaan. Meer hierover in een volgende
aflevering.
Werd de Ark van het Verbond in 586 v. Chr. bij de val van Jeruzalem vernietigd of werd ze toen verborgen en tot op heden ergens bewaard?
Deze
week geef ik aandacht aan de ark van het verbond die in 586 v. Chr. samen met
de Tempel te Jeruzalem door de Babyloniërs vernietigd werd. Sindsdien bestaan
er hardnekkige legendes die leren dat de ark ergens verborgen werd? De oorsprong van de Ark van het
Verbond gaat terug tot het ontstaan van Israël als natie na de Exodus in 1483
v. Chr. bij het geven van de Tien Woorden aan Mozes. In het Bijbelboek Exodus 25:10-22)
vinden we de opdracht tot het bouwen van de ark van het verbond .
De Ark van het Verbond heeft de
Israëlieten daarna op al hun tochten en belevenissen vergezeld. Het Beloofde
Land Kanaän werd in 1443 v. Chr. binnengetrokken met de Ark van het Verbond op
kop (Jozua 3:11-17). Tot aan de bouw van de Tempel van Salomo was zij
ondergebracht in de Tent der samenkomst. In het jaar 996 v. Chr. ten tijde
van Salomo werd zij in de tempel in het
Heilige der heiligen neergezet. Een vertrek van de tempel waar met Jom
Kippoer (de grote verzoendag) de hogepriester binnenging voor de verzoenings-handelingen.
Hier is de ark met zekerheid tot aan
haar vernietiging gebleven. De vernietiging gebeurde door de hand van de
Babyloniërs ten tijde van Zedekia, de laatste koning van Juda.
2 Koningen 25:8 Daarna in de
vijfde maand, op den zevenden der maand (dit was het negentiende jaar van Nebukadnezar, den koning van Babel)
kwam Nebuzaradan, de overste der trawanten, de knecht des konings van Babel, te
Jeruzalem. 9 En hij verbrandde het huis
des HEEREN, en het huis des konings, mitsgaders alle huizen van Jeruzalem;
en alle huizen der groten verbrandde hij met vuur. (Statenvertaling)
Na de verwoesting van Jeruzalem en de tempel door
Nebukadnezar de koning van Babylon, in 586 v. Chr. horen wij nooit meer iets over
de ark. In de tempel van Zerubbabel na de Babylonische Ballingschap, en in de
tempel van Herodes de Grote bevond zich in het Heilige der heiligen geen ark
meer maar volgens de Joodse overlevering alleen een steen waarop de
hogepriester op de grote Verzoendag het vat met reukwerk zette (Leviticus
16:12-14). Het is pas na de vernietiging van de tweede tempel in 70 AD dat de legendes
en het zoeken naar een verborgen ark een aanvang namen. De oorspronkelijke ark
echter was echter al in 586 v. Chr. vernietigd en dit volgens het gezaghebbende
woord van Asaf en Jeremia.
Psalm
74:1 Een onderwijzing, voor Asaf. O
God! waarom verstoot Gij in eeuwigheid? Waarom zou Uw toorn roken tegen de
schapen Uwer weide? 2 Gedenk aan Uw vergadering, die Gij van ouds verworven
hebt; de roede Uwer erfenis, die Gij verlost hebt; den berg Sion, waarop Gij
gewoond hebt. 3 Hef Uw voeten op tot de eeuwige verwoestingen; de vijand heeft alles in het heiligdom
verdorven. 4 Uw wederpartijders hebben in het midden van Uw
vergaderplaatsen gebruld; zij hebben hun tekenen tot tekenen gesteld. 5 Een
ieder werd er bekend als een, die de bijlen omhoog aanbrengt in de dichtigheid
van een geboomte. 6 Alzo hebben zij nu derzelver graveerselen samen met
houwelen en beukhamers in stukken geslagen. 7 Zij hebben Uw heiligdommen in het
vuur gezet; ter aarde toe hebben zij de woning Uws Naams ontheiligd. 8 Zij
hebben in hun hart gezegd: Laat ze ons te zamen uitplunderen; zij hebben alle
Gods vergaderplaatsen in het land verbrand. 9 Wij zien onze tekenen niet; er is
geen profeet meer, noch iemand bij ons, die weet, hoe lang. 10 Hoe lang, o God!
zal de wederpartijder smaden? Zal de vijand Uw Naam in eeuwigheid lasteren? 11
Waarom trekt Gij Uw hand, ja, Uw rechterhand af? Trek haar uit het midden van
Uw boezem; maak een einde.
Jeremia
3:14 Bekeert u, gij afkerige kinderen! spreekt de HEERE, want Ik heb u getrouwd,
en Ik zal u aannemen, een uit een stad, en twee uit een geslacht, en zal u
brengen te Sion. 15 En Ik zal ulieden herders geven naar Mijn hart; die zullen
u weiden met wetenschap en verstand. 16 En het zal geschieden, wanneer gij
vermenigvuldigd en vruchtbaar zult geworden zijn in het land, in die dagen,
spreekt de HEERE, zullen zij niet meer zeggen: De ark des verbonds des HEEREN, ook zal zij in het hart niet opkomen; en zij zullen aan haar niet gedenken,
en haar niet bezoeken, en zij zal niet
weder gemaakt worden. 17 Te dier tijd zullen zij Jeruzalem noemen, des
HEEREN troon; en al de heidenen zullen tot haar vergaderd worden, om des HEEREN
Naams wil, te Jeruzalem; en zij zullen niet meer wandelen naar het goeddunken
van hun boos hart. 18 In die dagen zal het huis van Juda gaan tot het huis van
Israël; en zij zullen te zamen komen uit het land van het noorden, in het land,
dat Ik uw vaderen ten erve gegeven heb.
De hierboven
geciteerde Bijbelgedeelten leren dat de Ark van het Verbond door de Babyloniërs
te samen met alle andere Tempelattributen vernietigd werd. Volgens de profeet
Jeremia zou de Ark niet weder gemaakt worden. Het jaartal voor de vernietiging
Jeruzalem en de Tempel was 586 v. Chr. Zie het artikel van 31.10.2016 op dit blog, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1477868400&stopdatum=1478473200
Het is nu
duidelijk dat het verhaal in het apocrief (twijfelachtig niet gezaghebbend) boek
2 Makkabeeën gebracht, dat de Roomse kerk aan haar Bijbel heeft toegevoegd, haaks staat op de canonieke boeken van de
Bijbel. Hierna het betreffende gedeelte:
2 Makkabeeën 2:1 In
de boeken staat niet alleen dat de profeet Jeremia de ballingen beval om iets
van het vuur mee te nemen, zoals reeds is gezegd, 2 maar ook dat hij hun de
leer gaf en hun daarbij op het hart drukte, de geboden van de Heer niet te
vergeten en zich niet te laten misleiden door de fraai versierde gouden en
zilveren beelden die ze zouden zien. 3 Naast andere vermaningen drong hij erop
aan de leer niet uit hun hart te bannen. 4 Verder staat er in hetzelfde
geschrift dat de profeet, gehoorzaam aan een goddelijke ingeving, de
verbondstent en de ark liet halen en
achter hem aan liet dragen, terwijl hij de berg beklom die Mozes bestegen had
om het erfdeel van God te aanschouwen. 5 Daar aangekomen vond Jeremia een
rotsspelonk; daarin plaatste hij de tent, de
ark en het reukofferaltaar en hij sloot de toegang af. 6 Toen enkele van
zijn metgezellen er weer heen gingen om de weg te markeren, konden ze de plaats
niet meer vinden. 7 Jeremia hoorde van hun poging en maakte hun verwijten. Hij
zei: Die plaats moet onbekend blijven, totdat God
zijn volk weer samenbrengt en het zijn barmhartigheid toont. 8 Dan zal de Heer
dat alles weer tevoorschijn brengen; dan zal de glorie van de Heer in een
wolk verschijnen, zoals dat gebeurd is in
de tijd van Mozes en ook in die van Salomo, toen hij bad dat de tempel op
grootse wijze geheiligd zou worden.9 Ook werd erin verteld wat Salomo
in zijn wijsheid deed toen hij bij de voltooiing van de tempel het
inwijdingsoffer opdroeg: 10 zoals er tijdens Mozes gebed tot de Heer vuur uit de
hemel was neergedaald, zo daalde er ook
tijdens zijn gebed vuur neer en dit verteerde de brandoffers. 11 Met
betrekking tot dat offer heeft Mozes verklaard: Omdat het zondeoffer niet
genuttigd is, is het door het vuur verteerd. 12 Ook Salomo heiligde acht dagen
lang het inwijdingsfeest. 13 Behalve deze dingen vermelden die boeken, namelijk
de gedenkschriften van Nehemia, ook dat Nehemia een bibliotheek had aangelegd,
waarin hij de boeken bijeenbracht die betrekking hadden op de koningen, de
geschriften van de profeten en van David, evenals de brieven van de koningen
betreffende schenkingen aan de tempel. 14 Nu heeft Judas die boeken, die door
de oorlog waarin wij gewikkeld zijn geraakt verspreid waren, weer
bijeengebracht, en ze zijn weer in ons bezit. 15 Mocht u ze nodig hebben, dan
kunt u ze laten halen. 16 Wij schrijven u, omdat we van plan zijn de reiniging
van de tempel te heiligen. Wij houden u de plicht voor, dit feest te heiligen.
17 God, die heel zijn volk bevrijd heeft en het erfdeel, het koningschap, het
priesterschap en de tempel aan zijn volk heeft teruggegeven, 18 zoals Hij dat
in de leer had beloofd, God zal zich spoedig, naar wij hopen, over ons
ontfermen en ons vanuit alle windstreken weer bijeenbrengen naar zijn heilige
plaats. Want Hij heeft ons uit grote nood verlost en de plaats gereinigd. 19 De
geschiedenis van Judas de Makkabeeër
en van zijn broers, de reiniging van de grote tempel en de wijding van het
altaar, 20 de oorlogen tegen Antiochus Epifanes en zijn zoon Eupator 21 en de
hemelse verschijningen die ten deel zijn gevallen aan degenen die met zoveel
toewijding en heldhaftigheid streden voor het jodendom. (Willibrord Vertaling
1995)
Waarom voegde de
Makkabeeënschrijver deze legende aan het apocriefe boek toe? Ik meen dat het
deel uitmaakt van een complot (Efeze 5:11, 6:12) dat de komst van de
pseudovredevorst de anti-Messias moet voorbereiden. In het artikel van 25.02.2019 op dit blog verwees ik naar
de koning van het noorden die als een
pseudovredevorst velen in Israël en de wereld zal misleiden. Een misleiding
zoals ze nooit voorheen is voorgekomen. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1551049200&stopdatum=1551654000
Hoewel de ark zonder twijfel
vernietigd werd zijn er hoogstwaarschijnlijk in de oudheid replicas van de ark gemaakt, die tot nu toe ergens op aarde
verborgen zitten. Een Joodse legende plaatst de ark van het verbond op een
verborgen plaats nabij de Dode Zee. Zij is hier verborgen in een van de vele
grotten waar ook de bekende Dode Zee-rollen gevonden werden. Een hardnekkige
legende leert dat de ark verborgen werd 'in' de tempelberg en op Gods tijd bij
de herbouw van de tempel tevoorschijn zal komen. Een andere legende zoals in het
aangehaalde apocriefe boek 2 Makkabeeën leert dat de ark van het verbond bij de
nadering van de Babyloniërs op de berg Nebo in Jordanië,verborgen werd. Een andere geheime
plaats zou zich te Axoem in Ethiopië bevinden waar een replica van de ark van
het verbond vereerd wordt. Ethiopië betwist namelijk Arabië de roem van de
koningin van het Zuiden. De koningen van Ethiopië eisten afstamming voor zich
op via Menelik, een zoon volgens hen van de koningin van Scheba en Salomo.
Hoogstwaarschijnlijk bracht de koningin van Scheba een replica van de ark naar
haar land mee. Enkele jaren geleden bracht de BBC een overtuigende documentaire
over de verborgen ark te Axoem in Ethiopië. Volgens de documentaire wordt de
ark op een geheime plaats door een monnik bekend als de 'bewaarder van de ark' in
de kerk van de Heilige Maria van Sion,bewaard.
Al deze verhalen en legenden zijn
nochtans in strijd met de Bijbel die duidelijk door de mond van Jeremia leert
dat " en zij zullen aan haar
niet gedenken, en haar niet bezoeken, en zij zal niet weder gemaakt worden.
Het tevoorschijn komen van een
replica van de Ark van het Verbond in
de toekomst past in het chronologische eindtijdkader
dat de profetische gedeelten van de Bijbel leren. Het apocriefe boek 2
Makkabeeën zal aldus nog voor heel wat misleiding zorgen. Men kan op basis van
het profetische boek Daniël in het Oude Testament en het laatste Bijbelboek
Apocalyps in het Nieuwe Testament een
chronologisch eindtijdscenario schetsen. Het laatste boek van de Bijbel:
Openbaring (11:1), leert namelijk een alsnog toekomstig herstel van de
offerdienst ten tijde van de heerschappij van het beest. Ook de zeventigste
jaarweek van de profeet Daniel (9:27) leert een herstel van de offerdienst. Voor
een eventuele herstelde offerdienst in Israël heeft men een tent ter samenkomst
nodig, daarnaast een altaar én de ark van het verbond voor de
verzoeningshandelingen.
Hierna het citaat uit het Boek
Daniël gevolgd door het citaat uit het Boek Openbaring:
Daniël 9:27 en in de helft der
week zal hij het slachtoffer en het
spijsoffer doen ophouden, en over den gruwelijken vleugel zal een
verwoester zijn, ook tot de voleinding toe, die vastelijk besloten zijnde, zal
uitgestort worden over den verwoeste.
Openbaring 11:1 En mij werd een
rietstok gegeven, een meet roede gelijk; en de engel stond en zeide: Sta op, en
meet den tempel Gods en het altaar,
en degenen, die daarin aanbidden. 2 En laat het voorhof uit, dat van buiten den
tempel is, en meet dat niet, want het is den heidenen gegeven; en zij zullen de
heilige stad vertreden twee en veertig
maanden. 3 En Ik zal Mijn twee
getuigen macht geven, en zij zullen profeteren duizend tweehonderd zestig dagen, met zakken bekleed. 4 Dezen zijn
de twee olijfbomen, en de twee kandelaren, die voor den God der aarde staan. 5
En zo iemand die wil beschadigen, een vuur zal uit hun mond uitgaan, en zal hun
vijanden verslinden; en zo iemand hen wil beschadigen, die moet alzo gedood
worden. 6 Dezen hebben macht den hemel te sluiten, opdat geen regen regene in
de dagen hunner profetering; en zij hebben macht over de wateren, om die in
bloed te verkeren, en de aarde te slaan met allerlei plage, zo menigmaal als
zij zullen willen. 7 En als zij hun getuigenis zullen geëindigd hebben, zal het beest, dat uit den afgrond opkomt,
hun krijg aandoen, en het zal hen overwinnen, en zal hen doden. 8 En hun dode
lichamen zullen liggen op de straat der
grote stad, die geestelijk genoemd wordt Sodoma en Egypte, alwaar ook onze
Heere gekruist is.
Beide Bijbelgedeelten leren dat
de zevenjarige oordeelsperiode in twee gelijke delen verdeeld is. Tijdens de
eerste helft van drie jaar en een half jaar, wat gelijk is aan 1260 dagen, bestaat
er een herstelde offerdienst in Jeruzalem waar twee getuigen van de HEERE God
tegen profeteren. Gedurende de eerste helft van de zeventigste jaarweek van
Daniël zal een anti/pseudo-Messias gepaard gaande met nooit eerder geziene
tekenen de offerdienst leiden.
Openbaring 13:11 En ik zag een ander beest uit de aarde opkomen,
en het had twee hoornen, des Lams
hoornen gelijk, en het sprak als de draak. 12 En het oefent al de macht van
het eerste beest, in tegenwoordigheid van hetzelve, en het maakt, dat de aarde,
en die daarin wonen het eerste beest aanbidden, wiens dodelijke wonde genezen
was. 13 En het doet grote tekenen, zodat het ook vuur uit den hemel doet afkomen op de aarde, voor de mensen. 14 En
verleidt degenen, die op de aarde wonen, door de tekenen, die aan hetzelve toe
doen gegeven zijn in de tegenwoordigheid van het beest; zeggende tot degenen,
die op de aarde wonen, dat zij het beest, dat de wond des zwaards had, en weder
leefde, een beeld zouden maken.
In de tweede helft van de
zevenjarige oordeelsperiode zal de toekomstige wereldleider (het beest uit de volkeren-zee
Openbaring 13) van het nieuwe Romeinse Rijk de nieuw ingestelde slacht- en spijsofferdienst
doen ophouden, wat aansluit met de beschrijving van het andere beest uit de
aarde dat de macht heeft zelfs vuur uit de hemel op het slachtoffer te doen
neerkomen. De ark van het verbond waarvan een replica inmiddels tevoorschijn is
gekomen zal hier haar rol spelen. Dit alles sluit ook aan bij de rede van Jezus
Christus over de laatste dingen:
Matteüs 24:15 Wanneer gij dan
zult zien den gruwel der verwoesting,
waarvan gesproken is door Daniël, den profeet, staande in de heilige plaats; (die het leest, die merke daarop!) 16 Dat
alsdan, die in Judea zijn, vlieden op de bergen;
De heilige plaats is de
Tempelberg te Jeruzalem waar de tempel van Salomo tot 586 v. Chr. stond. Na de
Babylonische Ballingschap werd de tempel door de teruggekeerde Joden herbouwd
(535/515 v. Chr.) Dezelfde Tempel die onder het bewind van Herodes de Grote tot
een wereldwonder herbouwd werd (20 v. Chr.-27 AD). De Tempel die in 70 AD,
veertig jaar na de verwerping van Messias Jezus, door het Romeinse leger van
Titus vernietigd werd.
De gruwel der verwoesting is
naar mijn mening de herstelde slachtoffer- en spijsofferdienst van de
pseudo-Messias rond een replica van de ark van het verbond. In helft van de
eindtijdperiode plaatst de koning van het noorden de wereldleider - zich in
het Heilige der heiligen en begint de grote verdrukking gevolgd door de vlucht
van een overblijfsel van Israël naar de woestijn (Openbaring 12:6).
2 Thessalonicenzen 2:3 Dat u
niemand verleide op enigerlei wijze; want die komt niet, tenzij dat eerst de
afval gekomen zij, en dat geopenbaard zij de mens der zonde, de zoon des
verderfs; 4 Die zich tegenstelt, en verheft boven al wat God genaamd, of als
God geëerd wordt, alzo dat hij in den
tempel Gods als een God zal zitten, zichzelven vertonende, dat hij God is.
(Statenvertaling)
Tijdens de eerste helft van de
zevenjarige eindtijdperiode spreken twee getuigen van de HERE God tegen de
herstelde offerdienst.
Ik ben ook van mening dat het
niet noodzakelijk is dat er een nieuwe Joodse tempel op de tempelberg gebouwd
moet worden. De toekomstige Tempel die de profeet Ezechiël voor het Messiaanse
Vrederijk profeteert (Ezechiël 40-48) wordt overigens noordelijk van Jeruzalem
gebouwd en niet op de Tempelberg. Indien een replica van de ark in de nabije
toekomst ergens tevoorschijn zou komen, kan de ark ook in een tent der
samenkomst op de tempelberg geplaatst worden. Het Bijbelboek Openbaring
hoofdstuk 11:2 lijkt dit te veronderstellen. Dit betekent ook dat er dan een
overeenkomst met de Islam komt. De Koran vermeldt de ark van het verbond overigens
in de positieve zin. Hierna de betreffende Soera:
2:248 En hun profeet zeide tot
hen: het teken van zijn koningschap is, dat tot u zal komen de Ark, waarin is
een Godsrust van uw Heer en een nalatenschap, welke nagelaten hebben het
geslacht van Musa (Mozes) en het geslacht van Harun, (Aäron) en welke engelen
dragen. Daarin is waarlijk een teken
voor u, indien gij gelovigen zijt. (De Koran volgens de vertaling van Prof.
Dr. J. H. Kramers)
De profeet waarnaar verwezen
wordt is de profeet Samuël en het koningschap dat van Saul van het Verenigd
Koninkrijk van het oude Israël. Wat het teken zal zijn, weet ik niet. Men kan
vandaag alleen maar raden naar wat de reacties van de verschillende religies op
de mogelijke vondst van de ark zal zijn. Een ding is zeker: de drie
monotheïstische religies zouden haar kunnen claimen en vermoedelijk een
gezamenlijke rustplaats overeenkomen. En waarom niet op de tempelberg voor de
rotskoepel te Jeruzalem? In de eindtijd zullen alle religies samengaan. Het is zelfs
mogelijk dat de gevonden replica van de ark van het verbond aanvankelijk het
middel wordt tot verzoening en het verenigen van de godsdiensten. Een
misleiding zonder weerga. Dat de herstelde offerdienst op de heilige plaats
door de HEERE God middels zijn twee getuigen wordt afgewezen, lezen we ook bij
de profeet Jesaja:
Jesaja 61:3 Wie een stier slacht,
verslaat een mens; wie een schaap offert, breekt een hond de nek; wie
spijsoffer brengt, (offert) zwijnenbloed; wie wierook ten gedenkoffer
ontsteekt, prijst een afgod
.17 Zij, die zich heiligen en
reinigen, om achter de ene man in
het midden naar de hoven te gaan, die zwijnenvlees eten, gruwelijke beesten en
muizen, zullen tezamen verdwijnen, luidt het woord des HEREN. (NBG Vertaling
1951)
De rotskoepel werd in 691 AD door
kalief Abd al-Malik gebouwd. Het werd achthoekig gebouwd en heeft schijnbaar
geen Qibla of gebedsrichtpunt. Het werd blijkbaar in de eerste plaats als een
heiligdom gebouwd en het wordt binnen de moslimwereld als de derde heilige
plaats na Mekka en Medina beschouwd. Volgens de moslims werd de koepel gebouwd
om de hemelvaart van Mohammed te gedenken. Op de binnenmuren van het moslim
heiligdom staan Arabische Koranteksten die vooral tegen het Zoon-schap van de
God van de Bijbel gericht zijn:
Soera 112 Zeg: Hij Allah is één
Allah, de Eeuwige. - Niet heeft Hij verwekt noch is Hij verwekt. En niet is
één aan Hem gelijkwaardig.
Het evangelie zoals de Bijbel het
brengt zal in de tijd van het einde afgevallen worden. De verenigde religies
zullen de Heer Jezus Christus niet als de Zoon van God belijden worden maar
alleen nog als een profeet, zoals de Koran ook leert. Hij heeft dan ook niet
Zijn leven op Golgotha afgelegd en door Zijn Bloed verzoening gebracht, maar is
zoals iedere andere sterveling gestorven en in een graf bijgezet. Geen
opstanding, geen hemelvaart en geen hoop. Het Jeruzalem van de eindtijd wordt
in het laatste Bijbelboek: Apocalyps, dan ook Sodom en Egypte genoemd.
De eerste drie en een half jaar
van de oordeelstijd is de tijdsperiode dat het nieuwe Babylon (Openbaring 17)
alle religieuze macht zal hebben. Deze tijd zal aanvankelijk een periode van
vrede, voorspoed en vooral van religieuze eenheid worden. De leider en
componist van dit alles zal het eerder beschreven genie van Openbaring 13 zijn:
het beest met de horens als van het lam, de pseudo- of anti-Messias, die in
eigen naam komt en Joden en Arabieren samenbrengt. Vandaag nog een utopie? Stel
je echter voor dat degene die beschreven wordt als het beest uit de aarde als
nieuwe hogepriester in staat is om het eerste slachtoffer op het altaar
gebracht door vuur vanuit de hemel te laten verteren, en dit naar de hele
wereld toe via alle huidige en nog toekomstige mediakanalen getoond. Voor de
meeste mensen van die toekomstige generatie zal het ervaren worden alsof god
zich opnieuw geopenbaard heeft. Zij die altijd naar bewijzen vroegen worden
hier op hun wenken bediend. Diegene die in zijn eigen naam komt zal hier voor
zorgen.
Johannes 5:41 Ik neem geen eer
van mensen; 42 Maar Ik ken ulieden, dat gij de liefde Gods in uzelven niet
hebt. 43 Ik ben gekomen in den Naam Mijns Vaders, en gij neemt Mij niet aan; zo een ander komt in zijn eigen naam, dien
zult gij aannemen. 44 Hoe kunt gij geloven, gij, die eer van elkander
neemt, en de eer, die van God alleen is, niet zoekt? 45 Meent niet, dat Ik u
verklagen zal bij den Vader; die u verklaagt, is Mozes, op welken gij gehoopt
hebt. 46 Want indien gij Mozes geloofdet, zo zoudt gij Mij geloven; want hij
heeft van Mij geschreven. 47 Maar zo gij zijn Schriften niet gelooft, hoe zult
gij Mijn woorden geloven?
2 Korintiërs 11:4 Want indien
degene, die komt (= pseudo-messias), een anderen Jezus predikte (Isa de
profeet?), dien wij niet gepredikt hebben, of indien gij een anderen geest
ontvingt, dien gij niet hebt ontvangen, of een ander Evangelie, dat gij niet
hebt aangenomen, zo verdroegt gij hem met recht. (Statenvertaling) - (woorden
tussen haakjes door de auteur toegevoegd)
Dat ooit een genie de eerste
ruiter van de Apocalyps universele vrede brengt staat geprofeteerd.
Openbaring 6:1 En ik zag, toen
het Lam een van de zegelen geopend had, en ik hoorde een uit de vier dieren
zeggen, als een stem van een donderslag: Kom en zie! 2 En ik zag, en ziet, een
wit paard, en Die daarop zat, had een boog; en Hem is een kroon gegeven, en Hij ging uit overwinnende, en opdat
Hij overwonne! 3 En toen Het het tweede zegel geopend had, hoorde ik het tweede
dier zeggen: Kom en zie! 4 En een ander paard ging uit, dat rood was; en dien,
die daarop zat, werd macht gegeven den
vrede te nemen van de aarde; en dat zij elkander zouden doden; en hem werd
een groot zwaard gegeven.
De tweede ruiter van de Apocalyps
neemt de vrede van de aarde weg die de eerste ruiter gebracht had, wat ook
aansluit bij de woorden van Paulus in zijn eerste brief aan Thessalonicenzen 5:1-3.
5:1 Maar van de tijden en de gelegenheden, broeders! hebt gij niet van node, dat
men u schrijve. 2 Want gij weet zelven zeer wel, dat de dag des Heeren alzo zal komen, gelijk een dief in den nacht. 3
Want wanneer zij zullen zeggen: Het is
vrede, en zonder gevaar; dan zal een haastig verderf hun overkomen, gelijk
de barensnood een bevruchte vrouw; en zij zullen het geenszins ontvlieden; .
Uiteindelijk komt aan de
oordeelsperiode 3 ½ jaar later een einde bij de wederkomst van Jezus Christus als
Heer der heren en Koning der koningen, zoals beschreven in Openbaring hoofdstuk
19. Het replica van de Ark van het Verbond dat voor misleiding gezorgd heeft
zal Harmageddon niet overleven.
eerherstel voor de oudheidhistoricus Herodotos (vervolg)
We
vervolgen deze week onze reeks over de faraolijst van de oudheidhistoricus
Herodotos. Zoals de titel luidt gaat het om eerherstel voor de
oudheidhistoricus betreffende diens historische berichtgeving over het Egypte
van de oudheid. Herodotos geeft namelijk in zijn werk (boek 2) een faraolijst
weer die door de orthodoxe egyptologie wat rangschikking van de farao ’s
betreft, afgewezen wordt. Met de aflevering van 04.03.2019 hebben we de farao ’s Sesostris en Pheros behandelt.
Deze week gaan we verder met de faraolijst en behandelen we de farao ’s Proteus
en Rampsinitos. Hierna de betreffende faraolijst van Herodotos samen met hun
historische verankering op de tijdsbalk:
Herodotos
Boek:historische verankering op
tijdsbalk:
Sesostris2
:102Thothmosis III, Rehabeam – 961
v. Chr.
Feroos/Pheros2
:111Amonhotep II – 941
v. Chr.
Proteus2 :112Thothmosis IV – 800 v. Chr.
Rampsinitos2 :121Amonhotep
III – 776 v. Chr.
Cheops2 :124piramidebouwer – 8ste eeuw v. Chr.
Chefren2 :127piramidebouwer – 8ste eeuw v. Chr.
Mykerinos2 :129piramidebouwer – 8ste eeuw v. Chr.
Asychis2 :1368ste eeuw v. Chr.
Anysis2 :137tijdgenoot Sabakoos – 8ste eeuw v. Chr.
Sethoos2 :141tijdgenoot Sanherib, Assyrië – 716 v. Chr.
12
koningen 2 :147Ramessieden
Psammetichos2 :152675
v. Chr.
Neko2
:158Neko – 605 v. Chr.
Psammis2
:159
Apriës2
:161Hofra
Amasis2 :172525 v. Chr.
De
regeerperiode van Sesostris en Pheros die we identificeerden met de farao ‘s
Thothmosis III en Amonhotep II eindigde in chaos als een gevolg van de zondvloed van Deucalion die in het
voorjaar van 941 v. Chr. in Egypte dood en vernieling veroorzaakte. Zie het
artikel van 13.03.2017 op dit blog,
link: http://bloggen.be/Robertdetelder/archief.php?startdatum=1489359600&stopdatum=1489964400
In 933 v. Chr. volgde de
Nubische invasie onder leiding van de Bijbelse koning van Nubië: Zera (zie TIJD
en TIJDEN, 2015, blz 239-241). De Ethiopiër Zera rukte met zijn miljoenenleger vervolgens
Juda binnen maar werd daar door het Judese leger van koning Asa teruggeslagen. Voor
het Egypte van de achttiende dynastie begon toen een Ethiopisch/Nubische
tussenperiode. Ook de bekende wetenschapper
Isaac Newton (1643/1723) die een
grote interesse in de geschiedenis van de oudheid had, schreef dat de Bijbelse
Zera de Ethiopiër, doorheen Egypte naar Juda was opgerukt en aldus heer over
Egypte werd. Hierna het citaat van Newton uit mijn boek ‘De Zonaanbidder,
2016, blz. 14:
But in the
fifth year of Asa the land of Judah became quiet from war, and from thence
had quiet ten years; and Asa took away the altars of strange Gods, and brake
down the Images, and built the fenced cities of Judah with walls and towers and
gates and bars, having rest on every side, and got up an army of 580000 men,
with which in the fifteenth year of his Reign he met Zerah the Ethiopian, who came out against him with an army of a
thousand thousand Ethiopians and Libyans: the way of the Libyans was through
Egypt, and therefore Zerah was now Lord
of Egypt: they fought at Mareshah near Gerar, between Egypt and Judæa, and
Zerah was beaten, so that he could not recover himself: and from all this I
seem to gather that Osiris was slain in the fifth year of Asa, and thereupon
Egypt fell into civil wars, being invaded by the Libyans, and defended by the
Ethiopians for a time; and after ten years more being invaded by the
Ethiopians, …. (The chronology of ancient kingdoms amended by Isaac Newton)
Farao Thothmosis IV zou pas in 797 v. Chr. Egypte
van het juk van de Nubiërs kunnen bevrijden. Dit is een epoque die ik in het
bijzonder in mijn boek ‘De Zonaanbidder, Achnaton de strenge en hardvochtige
farao volgens de profeet Jesaja’, 2016, behandelt heb.
De
laatste Ethiopisch/Nubische heerser van de beschreven tussenperiode in de
achttiende dynastie was de legendarische Memnon. Memnon was volgens de overlevering
een van de geallieerden van Priamos, de koning van Troje. Hij trok met een
leger vanuit Egypte over Klein-Azië naar Troje om het te steunen in zijn strijd
tegen de Grieken, maar kwam daar aan zijn einde. De dood van Memnon op het
slagveld van Troje had als resultaat dat ook de Ethiopische overheersing van
Egypte ophield. De Ethiopische tussenperiode voor de Egyptische achttiende
dynastie die begonnen was aan het einde van de regeerperiode van farao
Amonhotep II, kwam in de periode van 800 tot 790 v. Chr. aan haar einde met farao
Thothmosis IV die in Egypte de macht naar zich toe trok. Het beleg van Troje
plaatsen we gereviseerd van 800 tot 790 v. Chr. op de tijdsbalk.
De
faraolijst van Herodotos vervolgd met de Griekse naam Proteus na Pheros. In
zijn tweede boek verhaalt Herodotos de geschiedenis van Pheros tegen achtergrond
van de schaking van Helena gevolgd door de belegering van Troje door de Grieken.
Farao Proteus wordt namelijk door Herodotos met de
ontvoering van Helena verbonden. De geschiedenis over het stranden van Helena
op de Egyptische kust is de enige anekdote die Herodotos over de persoon van
Proteus vermeld. Ten tijde van Herodotos’ reis naar Egypte bevond het graf van
Proteus zich in Memfis alwaar ook een tempel gewijd aan Aphrodite de
vreemdelinge stond. Gefascineerd door deze tempel liet Herodotus zich door de
priesters van Egypte onderwijzen in de geschiedenis van Helena. Na de schaking
van Helena uit Sparta voer Alexandros op weg naar zijn vaderland, toen zijn
schip midden op de Egeïsche zee door winden uit de koers werd geslagen en naar
de Egyptische kust is afgedreven. Herodotus geeft zoveel details over het
wedervaren van deze Grieken in Egypte dat het heel aannemelijk wordt het
verhaal als historisch feit aan te nemen. Deze geschiedenis is dan een variant
op het relaas van Homeros' Ilias wat Herodotos ook bevestigd. Hierna een citaat
uit het tweede boek van Herodotos aangaande Proteus:
Book 2:112. After him, they said, there succeeded to
the throne a man of Memphis, whose name in
the tongue of the Hellenes was Proteus;
for whom there is now a sacred enclosure at Memphis, very fair and well
ordered, lying on that side of the temple of Hephaistos which faces the North
Wind. Round about this enclosure dwell Phenicians of Tyre, and this whole
region is called the Camp of the Tyrians. Within the enclosure of Proteus there is a temple called the
temple of the "foreign Aphrodite," which temple I conjecture to be
one of Helen the daughter of
Tyndareus, not only because I have heard the tale how Helen dwelt with Proteus,
but also especially because it is called by the name of the "foreign
Aphrodite," for the other temples of Aphrodite which there are have none
of them the addition of the word "foreign" to the name.
113. And the priests told me, when I inquired, that
the things concerning Helen happened thus:--Alexander having carried off Helen
was sailing away from Sparta to his
own land, and when he had come to the Egean Sea contrary winds drove him from
his course to the Sea of Egypt; and after that, since the blasts did not cease
to blow, he came to Egypt itself, and in Egypt to that which is now named the
Canobic mouth of the Nile and to Taricheiai. Now there was upon the shore, as
still there is now, a temple of Heracles, in which if any man's slave take
refuge and have the sacred marks set upon him, giving himself over to the god,
it is not lawful to lay hands upon him; and this custom has continued still
unchanged from the beginning down to my own time. Accordingly the attendants of
Alexander, having heard of the custom which existed about the temple, ran away
from him, and sitting down as suppliants of the god, accused Alexander, because
they desired to do him hurt, telling the whole tale how things were about Helen
and about the wrong done to Menelaos;
and this accusation they made not only to the priests but also to the warden of
this river-mouth, whose name was Thonis.
Enzoverder…
Zie de hierna volgende link voor wie het bericht vanaf boek 2:114-120 in zijn
geheel wil lezen: http://www.sacred-texts.com/cla/hh/
Ik
verwees al naar mijn studie ‘De Zonaanbidder, Achnaton de strenge en
hardvochtige farao volgens de profeet Jesaja’, 2016, een boek dat met de
regeerperiode van Thothmosis IV begint. Hierna een citaat: Na een onderbreking
van honderddrieëndertig jaar sinds de dood van Amonhotep II en de invasie van
de Ethiopiërs/Nubiërs onder leiding van de Bijbelse Zera was het belangrijk
voor Thothmosis IV om zijn legitimiteit bij zijn troonsbestijging te
bevestigen.
De
zogenaamde ‘droomstele’ tussen de poten van de Sfinx op het Gizehplateau is
daar een voorbeeld van. De droomstele is van farao Thothmosis IV die de stele
in zijn eerste regeringsjaar liet aanbrengen (Alan Gardiner, Egypt of the Pharaohs, 1961, Chapter VIII). De
inscriptie verhaalt hoe de jonge prins Thothmosis op jacht was in de woestijn
en in de schaduw van de sfinx in slaap viel. De god Re verscheen toen in zijn
slaap en beloofde in de droom dat, wanneer Thothmosis IV het zand rondom de
sfinx weghaalde, hij legitiem koning zou worden. Zelfs voor de orthodoxe
Egyptologie roept dit alles twijfel op betreffende de wettelijke opvolging van
Thothmosis IV en worden vraagtekens bij zijn afkomst geplaatst.
Het feit
dat de sfinx bij het begin van de regeerperiode van Thothmosis IV volledig
onder het zand zat wijst op meganatuurcatastrofes zoals de eerder beschreven
zondvloed van Deucalion in het jaar 941 v. Chr. en op de lange periode daarna van
verwaarlozing. Dat er zich een tussentijd in de achttiende dynastie heeft
voorgedaan blijkt ook uit enkele vondsten die binnen het orthodoxe kader
vraagtekens oproepen. Zo is er een obelisk die heden in Italië opgesteld staat.
Een obelisk die door farao Thothmosis III te Aswan uitgehakt was en voor lange
tijd onafgewerkt bleef liggen. De onafgewerkte obelisk werd later door farao
Thothmosis IV overgenomen en met toegevoegde inscripties van zowel Thothmosis
III als van hemzelf opgesteld (Donald B.
Redford, 1992, Egypt, Canaan, and Israel in Ancient Times, Chapter 6). In
het gereviseerde model geeft dit een verklaring voor een lange periode tussen
het uithakken van de obelisk en het aanbrengen van de inscripties. Het
aanbrengen van een inscriptie door farao Thothmosis IV aan de obelisk had nu
als enige doel zijn legitimiteit als opvolger van de farao’s van de achttiende
dynastie te onderstrepen.
Naar
buiten toe was het belangrijk voor het nieuwe Egypte van Thothmosis IV om goede
relaties met de koninkrijken in Klein-Azië te hebben. En hoewel er inscripties
bewaard zijn gebleven waar Thothmosis IV beschreven wordt als ‘veroveraar van
Syrië’, beschrijft de orthodoxie deze eerder als inspectietochten (Peter A. Clayton, Kroniek van de
farao’s, 1995, hoofdstuk: het nieuwe rijk). In het achtste regeringsjaar van
Thothmosis IV staat er een veldtocht naar Ethiopië beschreven die past in de
revisie van de geschiedenis van de oudheid. Het achtste jaar van Thothmosis IV
is op de tijdsbalk: 790/789 v. Chr. Het is het jaar waarin Memnon vermoedelijk
te Troje sneuvelde, met Thothmosis IV die van de gelegenheid gebruik maakte om
het Nubische juk af te werpen. Naar Klein-Azië toe normaliseerde Thothmosis IV
de relaties door een huwelijk met een dochter van de koning van Mitanni:
Artatama (Donald B. Redford, 1992,
Egypt, Canaan, and Israel in Ancient Times, Chapter 6). De naam van de nieuwe
koningin was ‘Moet-em-wija’ en zij zou de moeder worden van de troonopvolger Amonhotep III. Het huwelijk betekende
de basis van een alliantie met Mitanni alias Assyrië voor een langere periode.
In mijn werk: De Assyriologie herzien,
2012, Appendix 1, blz. 115-120, heb ik aangetoond dat het door de moderne
Egyptologie gefabriceerde koninkrijk van Mitanni in feite het Assyrische Rijk van
de achtste eeuw v. Chr. was. De werkelijke garant voor vrede voor Egypte was
buurland Juda onder het koningschap van Uzzia. Tijdens de regeerperiode van
Thothmosis IV tot aan zijn dood in het jaar 776 v. Chr. was koning Azaria/Uzzia
als een buffer voor Egypte, die vrede en welvaart garandeerde. Zie het artikel
op dit blog van 08.12.2017, Azaria
de koning van Juda, heerser over Klein-Azië en Egypte in de achtste eeuw v.
Chr., link: http://bloggen.be/Robertdetelder/archief.php?startdatum=1512342000&stopdatum=1512946800
De
regeringswissel in Egypte viel niet toevallig in een jaar dat getuige van een
meganatuurcatastrofe was. Op het bijgevoegde tijdschema heb ik de
meganatuurcatastrofe via een verticale balk in het najaar van 776 v. Chr.
markeert. Op 17.11.2017 plaatste ik
op dit blog een artikel met de titel: de moeder van alle verwoestingen, zie
link: http://bloggen.be/Robertdetelder/archief.php?startdatum=1510527600&stopdatum=1511132400
Farao Amonhotep
III identificeer ik met Herodotos’ Rampsinitos, de opvolger van Proteus.
Herodotos (Boek 2, 121) schrijft dat Rampsinitos onmetelijk rijk was,
bouwwerken liet uitvoeren en het land onder zijn bewind voortreffelijk bestuurd
en welvarend is geweest. Opmerkelijk is dat we over Amonhotep III hetzelfde
commentaar vinden (Donald B. Redford,
Akhenaten The Heretic King, 1984, chapter: Amenophis the Builder). Amonhotep
III was een farao die vermeld wordt met een voorspoedige regering van meer dan
negenendertig jaar en beschreven als onmetelijk rijk en dit niet als een gevolg
van oorlogshandelingen, maar als het resultaat van internationale handel en een
overvloedige goudvoorraad. Het verband met Herodotus is treffend en past
precies in het plaatje van de revisie van de geschiedenis van het oude Egypte. Hierna het citaat uit het werk van Herodotos Boek 2,
121. After Proteus, they told me, Rhampsinitos received in succession the kingdom, who left as a
memorial of himself that gateway to the temple of Hephaistos which is turned
towards the West, and in front of the gateway he set up two statues, in height
five-and-twenty cubits, of which the one which stands on the North side is
called by the Egyptians Summer and the one on the South side Winter; and to
that one which they call Summer they do reverence and make offerings, while to
the other which is called Winter they do the opposite of these things.
121. (a) This king, they said, got great wealth of silver, which
none of the kings born after him could surpass or even come near to; and
wishing to store his wealth in safety he caused to be built a chamber of stone,
Etcetera…
De
voorspoedige regeringsperiode van Amonhotep III is in het gereviseerde model
een gevolg van de bescherming van Egypte door koning Uzzia van Juda. De
connectie met Juda wordt nog duidelijker wanneer blijkt dat de hoofdvrouw van
Amonhotep III: Teje, van Joodse origine was. Tot aan het jaar van het
terugtrekken van het Judese leger in 748 v. Chr. zou de schoonfamilie van
Amonhotep III gedurende zesentwintig jaar het bestuur over Egypte
gesuperviseerd hebben. Het huwelijk van Amonhotep III met Teje, de dochter van
luitenant-generaal Joeja, hield
Amonhotep III niet tegen om er naast zijn hoofdvrouw een harem van vrouwen op
na te houden. Over Joeja schreef ik eerder op dit blog op 12.12.2016 een artikel, zie link: http://bloggen.be/Robertdetelder/archief.php?startdatum=1481497200&stopdatum=1482102000
Er
waren ook nog een aantal diplomatieke huwelijken zoals met Gilukhepa, een
prinses uit Mitanni/Assyrië in Amonhotep ’s tiende regeringsjaar. Daarna huwde
Amonhotep III in zijn dertigste regeringsjaar wat een jubileumjaar was, met
zijn dochter Sit-amon, die aldus ook in zijn harem terecht kwam. Amonhotep III
had twee zonen waarvan de oudste zoon voor de dood van zijn vader gestorven is,
wat de weg baande bij de dood van Amonhotep III in 739 v. Chr. voor de jongste
zoon: de bekende Amonhotep IV die zijn naam zou veranderen naar Achnaton. Een
godsdienstfanaat die alle veelgodendomtempels in Egypte zou laten sluiten en
uiteindelijk het Egyptische Rijk met al zijn orde, pracht en praal teloor zou
laten gaan.
Herodotos Book 2:124. ‘Down to the time when Rhampsinitos was king, they told me
there was in Egypt nothing but orderly
rule, and Egypt prospered greatly; but after
him Cheops became king over them and brought them to every kind of evil:
for he shut up all the temples, and
having first kept them from sacrificing there, he then bade all the Egyptians
work for him’.
In het
artikel van 18.02.2019 op dit blog
schreef ik over een eerherstel voor de oudheidhistoricus Herodotos betreffende
diens historische berichtgeving over het Egypte van de oudheid. Herodotos geeft
namelijk in zijn werk (boek 2) een faraolijst weer die door de orthodoxe
egyptologie wat rangschikking van de farao s betreft afgewezen wordt.
Herodotos is mijn naam, ik kom uit Halikarnassos en maak hierbij het
verslag wereldkundig van het onderzoek dat ik heb verricht om de herinnering
aan het verleden levend te houden en de
grootse, indrukwekkende prestaties van de Grieken en andere volken te vereeuwigen.
Er
wordt aangenomen dat Herodotos zijn historisch verslag schreef tussen 450 en
420 voor Chr. Zijn titel vader der historie kreeg hij na zijn dood van de bekende
Romeinse staatsman Cicero. Uit het werk van Herodotos kunnen we vooral de duur
van de regeringsjaren van Griekse en Perzische vorsten vernemen. Halikarnassos,
de plaats waar hij geboren werd, heet tegenwoordig Bodrum en ligt aan de
zuidwestkust van Turkije. In Herodotos tijd was het een Griekse kolonie met
het Ionisch als omgangstaal. Herodotos was de eerste classicus die een
gedetailleerd verslag over Egypte neerschreef. In de vijfde eeuw voor Christus
wanneer Herodotos Egypte bezocht, was de geschiedenis van dit land nog steeds
een levende geschiedenis. De piramiden in beneden-Egypte hadden bijvoorbeeld
nog steeds hun glanzende buitenbedekking. Herodotos reisde het gehele land door
tot aan de grens met Nubië. Zoals eerder opgemerkt wordt Herodotos geschiedschrijving
over Klein-Azië niet in twijfel getrokken, wat Egypte betreft echter wordt hij door
de gevestigde Egyptologie niet gevolgd. We zullen zien wie gelijk heeft.
In mijn
boek TIJD en TIJDEN, 2015, (blz. 43,
310, 345, 371, 375, 385) gaf ik al aandacht aan Herodotos. De Egyptische
koningslijst van Herodotos is niet volledig. Hij vermeldt weliswaar een bestaande
lijst in zijn tijd van 330 koningen (Boek 2:100) die na de eerste farao Menes
over het land regeerden, maar geeft geen namen op. Al die namen slaat hij over
om daarna (Boek 2:102) alle aandacht op Sesostris en diens opvolgers te
richten. Hierna vooreerst een opgave van Herodotos farao s vanaf Sesostris, samen met
hun historische verankering op de tijdsbalk:
Herodotos Boek:historische verankering op
tijdsbalk:
Sesostris2
:102Thothmosis III, Rehabeam 961
v. Chr.
Feroos/Pheros2
:111Amonhotep II 941 v. Chr.
Proteus2
:112Thothmosis IV 800 v. Chr.
Rampsinitos2 :121Amonhotep
III 776 v. Chr.
Cheops2
:124piramidebouwer 8ste eeuw v. Chr.
Chefren2
:127piramidebouwer 8ste eeuw v.
Chr.
Mykerinos2
:129piramidebouwer 8ste eeuw v.
Chr.
Asychis2
:1368ste eeuw v. Chr.
Anysis2
:137tijdgenoot Sabakoos 8ste eeuw v. Chr.
Sethoos2 :141tijdgenooot van Sanherib - 716 v. Chr.
Het is mijn bedoeling om via een aantal afleveringen
op dit blog al de farao s van Herodotos vanaf Sesostris te behandelen. Met het
artikel van deze week wil ik de farao s Sesostris en Pheros belichten.
Sesostris was volgens Herodotos (Boek 2:102-110) een farao die met een groot
leger alle volken rondom Egypte onderwierp en hierbij zelfs in het noorden de
Kaspische Zee bereikte. Ook Nubië in het zuiden werd door Sesostris overheerst.
Dit was een unieke gebiedsuitbreiding die alleen aan farao Thothmosis III van
de achttiende dynastie toegeschreven kan worden. Zie hierna een link voor een
Grieks/Engelse vertaling van het werk van Herodotos: http://www.sacred-texts.com/cla/hh/
De Egyptoloog J. H. Breasted vergelijkt hem met een
Alexander of een Napoleon. Dr. I. Velikovsky identificeerde Thothmosis III overtuigend
met de Bijbelse Sisak die in het vijfde jaar van de zoon van Salomo: Rehabeam,
in het voorjaar van 961 v. Chr. Jeruzalem en de tempel plunderde. Zie het meest
recente artikel dienaangaande op dit blog van 01.10.2018, link: http://bloggen.be/Robertdetelder/archief.php?startdatum=1538344800&stopdatum=1538949600
De opvolger van Thothmosis III was zijn zoon Amonhotep II die logischer wijze nu met
Herodotos farao Pheros geïdentificeerd dient te worden. Het is een
identificatie echter die via meer dan één aanwijzing tot stand komt. In mijn
studie Genesis versus
Egyptologie, 2009, hoofdstuk 18 gaf ik al aandacht aan de
periode van tien rust dat het land Juda kende ten tijde van het koningschap van
Asa, de zoon van Abiam, de zoon van Rehabeam. Koning Asa van Juda was een
tijdgenoot van Amonhotep II.
2
Kronieken 14:1 Zo ontsliep Abia met zijn vaderen, en zij begroeven hem in de stad
Davids, en zijn zoon Asa werd koning
in zijn plaats. In zijn dagen was het
land tien jaren stil. 2 En Asa deed dat goed en dat recht was in de ogen
des HEEREN, zijns Gods. (Statenvertaling)
Het is
geen toeval dat de periode van rust of stilte voor het land Juda gelijk viel
met de periode dat farao Pheros met blindheid geslagen was. Bovendien stemmen
de beide genoteerde perioden van tien jaar voor zowel Juda als Egypte overeen. Hierna het relevante gedeelte uit het werk van
Herodotos: Book 2,
111. Now after Sesostris had brought his life to an
end, his son Pheros, they told me,
received in succession the kingdom, and he made no warlike expedition, and
moreover it chanced to him to become
blind by reason of the following accident:--when the river had come down in flood rising to a height of eighteen
cubits (8 meter), higher than ever before that time,
and had gone over the fields, a wind
fell upon it and the river became agitated by waves: and this king (they
say) moved by presumptuous folly took a spear and cast it into the midst of the
eddies of the stream; and immediately upon this he had a disease of the eyes
and was by it made blind. For ten years
then he was blind, and in the eleventh year there came to him an oracle
from the city of Buto saying that the time of his punishment had expired, and
that he should see again if he washed his eyes with the water of a woman who
had accompanied with her own husband only and had not knowledge of other men:
and first he made trial of his own wife, and then, as he continued blind, he
went on to try all the women in turn; and when he had at last regained his
sight he gathered together all the women of whom he had made trial, excepting
her by whose means he had regained his sight, to one city which now is named
Erythrabolos, and having gathered them to this he consumed them all by fire, as
well as the city itself; but as for her by whose means he had regained his
sight, he had her himself to wife. Then after he had escaped the malady of his
eyes he dedicated offerings at each one of the temples which were of renown,
and especially (to mention only that which is most worthy of mention) he
dedicated at the temple of the Sun works which are worth seeing, namely two
obelisks of stone, each of a single block, measuring in length a hundred cubits
each one and in breadth eight cubits.
Wanneer
Sesostris alias Thothmosis III een tijdgenoot van Salomo en Rehabeam was, is
zijn opvolger Pheros alias Amonhotep II logischerwijze een tijdgenoot van Asa
van Juda en zit de vermelding van tien jaar stilte of rust voor het land Juda,
op zijn plaats. Herodotos schrijft over Pheros dat deze no warlike expedition ooit uitvoerde. Dit stemt overeen met wat we
over Amonhotep II vandaag weten. Over de veronderstelde militaire activiteiten van Amonhotep II lopen de
meningen overigens uiteen. Er is melding van een veldtocht naar Syrië in zijn
tweede regeringsjaar. In zijn derde jaar was hij in Nubië en in zijn negende
regeringsjaar opnieuw in Syrië. De orthodoxe Egyptologie beschouwt Amonhotep nochtans
als een overgangsfiguur tussen twee
machtige faraos in: Thothmosis III en IV. Volgens mijn eerder geïntroduceerde
revisie van de geschiedenis van de oudheid regeerde Amonhotep II in co-regentschap
met zijn inmiddels oude vader Thothmosis III. De Egyptoloog James. H. Breasted (1865/1935) (Geschichte
Ägyptens, Fünftes Buch, Kapitel 16), plaatst Amonhotep II als co-regent van
Thothmosis III op de troon wanneer deze op hoge ouderdom zijn levenskracht
voelde verdwijnen.
En de egyptoloog Donald B. Redford (1934-) geeft het
volgende commentaar (Egypt, Canaan, and Israel in Ancient Times, 1992, blz.
164) over de bewaard gebleven berichtgeving van Amonhotep II: one should be
cautious in assessing these two passages. In view of Amenophiss bombast
and braggart nature, there may lie behind the first no more than the receipt of
diplomatic gifts of the same sort as Thutmose III had recorded more soberly on
the morrow of his Euphrates campaign; and whatever else Amenophis says about
motivation may be nothing more than his eisegesis.
Sir Alan Gardiner (1879/1963), Egypt of the Pharaohs, 1961, VIII, The Theban Supremacy,
vermeld de algemene onbetrouwbaarheid van Amonhotep s bewaard gebleven stele
s: The Amada stele is dated in year 3, and the Syrian campaign is there
described as the first campaign of victory. This expression has caused
puzzlement to scholars because the same words are applied to another great
stele of year 7 with which we shall be dealing shortly . Thutmosis III is here
ostensibly the king referred to, but perhaps it was really Amenophis II acting
in his father s stead.
De twee genoteerde veldtochten van Amonhotep II naar Syrië vielen samen met
expedities van zijn vader Thothmosis III (rode pijlen) waar Amonhotep II met
zijn eigen legertroep aan deelnam (groene pijlen).
Op het bijgevoegde tijdschema uit
mijn laatste boek dertig jubeljaren, 2018, heb ik de eenentwintigjarige
regeerperiode gelijk geplaatst met de laatste jaren van de lange regeerperiode
van Thothmosis III. De voor Amonhotep II genoteerde militaire campagne naar
Naharin (Syrië) valt nu samen met de negende campagne van Thothmosis III in
diens vierendertigste regeringsjaar. De genoteerde campagne van Amonhotep II in
zijn derde regeringsjaar naar Nubië was niet meer dan een verkenningstocht.
De reden voor de blindheid van
Pheros is een allerongelooflijks verhaal dat Herodotos in Egypte in de vijfde
eeuw v. Chr. door de priesters ter plaatse verteld werd. Een bijzondere vloed
had de Nijl tot een hoogte van acht meter boven haar normale stand gebracht, een grote vloed die zich nog nooit
eerder had voorgedaan met daarbovenop nooit eerder geziene opzwepende golven in
de Nijl. Farao Pheros wierp daarop als een dwaas zijn speer in het midden van
de stroom en werd als een gevolg onmiddellijk met blindheid geslagen. Het is
vandaag aan ons de taak om zoals met andere oude overleveringen en legendes het
bruikbare van het onbruikbare te scheiden. Met bruikbaar bedoel ik dat wat
chronologisch/historisch zin geeft en gebruikt kan worden ter reconstructie van
de geschiedenis van de oudheid.
Aangezien
Amonhotep II in co-regentschap met zijn vader de troon deelde is het aantoonbaar
dat de door Herodotos beschreven grote vloed die de Nijl tot acht meter boven
het normale pijl deed stijgen gelijk was aan de zondvloed van Deucalion die de
Egyptische oudheidhistoricus Manetho met de regeerperiode van Thothmosis III
verbond. Op het bijgevoegde tijdschema zien we deze meganatuurcatastrofe in het
voorjaar van 941 v. Chr. door een verticale balk gemarkeerd. Over de zondvloed
van Deucalion en de verankering van dit historisch feit op de tijdsbalk schreef
ik eerder op 13.03.2017 op dit blog
een artikel, link: http://bloggen.be/Robertdetelder/archief.php?startdatum=1489359600&stopdatum=1489964400
De
meganatuurcatastrofe van het voorjaar van 941 v. Chr. maakte deel uit van een
cyclus van meganatuurcatastrofes die de aarde periodiek teisterde. Het is de
studie van de geleerden Donald W. Patten,
Ronald R. Hatch and Loren C. Steinhauer, met hun boek The Long Day of Joshua
and Six Other Catastrophes, dat al langer op dit blog mijn aandacht heeft. Zij
leveren een tijdschema van een cyclus van catastrofes van 2484 v. Chr. tot 701
v. Chr. waarbij zij zeven rampen van kosmische oorsprong identificeren die
planeet aarde in de oudheid teisterden. Donald W. Patten, Ronald R. Hatch and
Loren C. Steinhauer tonen in hun werk aan dat de cyclus van rampen haast gelijk
aan een klokwerk alle 54 jaar en zes maanden in de oudheid de aarde teisterde.
Hoewel zij rekening hielden met af en toe afwijkingen in de cyclus. De alom
bekende wegvoering van de profeet Elia in een vuurstorm met vurige wagens valt
chronologisch op de tijdsbalk exact 54 jaar en zes maanden na de zondvloed van
Deucalion in het najaar van 887 v. Chr. Zie
het artikel van 10.09.2018 ,op dit blog: de datering van
de wegvoering van Elia met vurige wagens, link: http://bloggen.be/Robertdetelder/archief.php?startdatum=1536530400&stopdatum=1537135200
De zondvloed van Deucalion
tijdens de regeerperiode van Thothmosis III in 941 v. Chr. in diens 45ste
regeringsjaar geeft een verklaring voor het feit dat farao (noch zijn
co-regent) daarna geen veldtochten meer ondernomen heeft. De
meganatuurcatastrofe was verantwoordelijk voor heel wat schade waar het Egyptische
land en staat zich voorlopig niet van konden herstellen. In 933 v. Chr. volgde
de Nubische invasie onder leiding van de Bijbelse koning van Nubië: Zera (zie
TIJD en TIJDEN, 2015, blz 239-241).
Het dal
Achor hebben we vermeld in het artikel op dit blog van 04.02.2019 met de titel: Jozua nu verbrandde Ai, en hij stelde haar
tot een eeuwigen hoop, ter verwoesting, tot op dezen dag (Jozua 8:28). Zie
link:
Het is
de plaats waar de clan van Achan kort na de intocht in het beloofde land Kanaän
in 1443 v. Chr., een smartelijk einde kreeg. Achan had zich
schuldig gemaakt aan het nemen van buit voor zichzelf uit de in de ban geslagen
vestingstad Jericho. Bij de eerste poging ter verovering van Ai, een
vestingplaats niet ver van Jericho bleek dat de bijzondere bescherming over het
leger van Israël verdwenen was en de oorzaak bij Achan van de stam van Juda
gevonden. Het oordeel was drastisch, de gehele clan van Achan werd in het dal van
Achor nabij Jericho vernietigd, zijn bloedverwanten en veestapel incluis. Onder
een grote steenhoop werden zij allen tezamen bedolven. Een enorme steenhoop
(Jozua 7:26) die er tot een getuigenis nog altijd lag toen het Bijbelboek Jozua
eeuwen later gecompileerd werd.
Het
wonderlijke is dat diezelfde plaats van vervloeking volgens de profetie van
Hosea eens tot een plaats van hoop zal worden. En dat eens is vandaag ook nog
toekomst.
Hosea
2:13 Daarom, ziet, Ik zal haar lokken, en zal haar voeren in de woestijn; en Ik
zal naar haar hart spreken. 14 En Ik zal haar geven haar wijngaarden van daar
af, en het dal Achor, tot een deur der hoop; en aldaar zal
zij zingen, als in de dagen harer jeugd, en als ten dage, toen zij optoog uit
Egypteland.
De
profeet Hosea had zijn bediening ten tijde van de koningen van Juda: Uzzia,
Jotham, Achaz en Hizkia. Een groot gedeelte van zijn profetieën werd echter ook
tegen het tienstammenrijk uitgesproken. Op de tijdsbalk bestrijken zijn bedieningsjaren
de periode 802 tot 717 v. Chr. Dat betekent dat indien hij dertig jaar oud was
bij het begin van zijn bediening zijn leeftijd ongeveer 115 jaar was ten tijde
van de val van Samaria. Het jaar 717 v. Chr. zag in het voorjaar de wegvoering
van de tien stammen van Israël in Assyrische ballingschap en de verovering van
Samaria door Salmaneser V. Zie het artikel op dit blog van 08.10.2018, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1538949600&stopdatum=1539554400
In het
eerste hoofdstuk van de profeet Hosea lezen we de belofte van een herstel van
de twaalf stammen (10+2) nationaal en geestelijk in het land Israël. Een profetie
die in de tijd gezien voorbij de terugkeer uit Babylonische ballingschap en later
de eerste komst van de Messias, gaat. Een profetie die tot op heden al 2700
jaar op zich laat wachten, maar eens werkelijkheid zal worden.
Hosea 1:7 Maar over het huis van Juda zal Ik Mij ontfermen,
en zal ze verlossen door den HEERE, hun God, en Ik zal ze niet verlossen door
boog, noch door zwaard, noch door krijg, door paarden noch door ruiteren. 8 Als
zij nu Lo-ruchama gespeend had, ontving zij, en baarde een zoon. 9 En Hij
zeide: Noem zijn naam Lo-ammi; want
gijlieden zijt Mijn volk niet, zo
zal Ik ook de uwe niet zijn. 10 Nochtans zal het getal der kinderen Israëls
zijn als het zand der zee, dat niet gemeten noch geteld kan worden; en het zal
geschieden dat ter plaatse, waar tot
hen gezegd zal zijn: Gijlieden zijt Mijn volk niet; tot hen gezegd zal worden: Gij zijt kinderen des levenden Gods. 11
En de kinderen van Juda, en de kinderen Israëls zullen samenvergaderd worden,
en zich een enig hoofd stellen, en uit het land optrekken; want de dag van
Jizreël zal groot zijn. 12 Zegt tot uw broederen: Ammi, en tot uw zusteren:
Ruchama.
Sinds
1948 zijn we getuige van het nationale herstel van Israël met een belangrijk
deel van de Joodse wereldbevolking stevig geworteld in het land en een natie dat
verleden jaar zijn zeventigste verjaardag vierde.
Het
zeventigste jubeljaar van 1987/1988 zag echter geen bijzondere geestelijke
gebeurtenis. Integendeel de vroege en de late regen verbonden aan de sabbat- en
jubeljaren blijft uit. De reden is het uitgesproken LO-AMMI en LO-RUCHAMA
niet mijn volk geen vaderliefde, door de profeet Hosea. Ter plaatse echter
waar het oordeel is uitgesproken zullen zij op God s tijd genoemd worden: kinderen
des levenden Gods, samen vergaderd worden en na het geestelijk herstel in de
woestijn het beloofde land opnieuw binnentrekken. De plaats waar dit zal
gebeuren is het dal van Achor. Het
is een gelovig overblijfsel van de nazaten die de staat Israël in 1948 gesticht
hebben die door de HEERE God vanuit de ballingschap in de woestijn naar het
land teruggeleid zullen worden. De chronologie van deze toekomstige
gebeurtenissen heb ik eerder op dit blog behandelt met het artikel van 28.06.2017: de chronologie van de
Apocalyps, zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1498428000&stopdatum=1499032800
Dat er
een derde (korte) laatste ballingschap komt vind men op meerdere plaatsen in de
Bijbel vermeld. Als eerste Bijbelgedeelte volgt hierna de profeet Hosea:
Hosea
2:13 Daarom, ziet, Ik zal haar lokken, en zal haar voeren in de woestijn; en Ik zal naar haar hart
spreken. 14 En Ik zal haar geven haar wijngaarden van daar af, en het dal Achor, tot een deur der hoop; en aldaar zal zij zingen, als in de dagen harer
jeugd, en als ten dage, toen zij optoog uit Egypteland. 15 En het zal te dien dage geschieden, spreekt de
HEERE, dat gij Mij noemen zult: Mijn Man; en Mij niet meer noemen zult: Mijn
Baäl! 16 En Ik zal de namen der Baäls van haar mond wegdoen; zij zullen niet
meer bij hun namen gedacht worden. 17 En Ik zal te dien dage een verbond voor hen maken met het wild gedierte des
velds, en met het gevogelte des hemels, en het kruipend gedierte des
aardbodems; en Ik zal den boog, en het zwaard, en den krijg van de aarde
verbreken, en zal hen in zekerheid doen nederliggen. 18 En Ik zal u Mij
ondertrouwen in eeuwigheid; ja, Ik zal u Mij ondertrouwen in gerechtigheid en
in gericht, en in goedertierenheid en in barmhartigheden. 19 (En Ik zal u Mij
ondertrouwen in geloof; en gij zult den HEERE kennen. (Statenvertaling)
De
beschreven woestijn ligt in het Over-Jordaanse gebied waar ooit de Moabieten,
Ammonieten en Edomieten hun woonplaats hadden.
Daniël
11:40 En op den tijd van het einde,
zal de koning van het Zuiden tegen hem met hoornen stoten; en de koning van het Noorden zal tegen hem
aanstormen, met wagenen, en met ruiteren, en met vele schepen; en hij zal in de
landen komen, en hij zal ze overstromen en doortrekken. 41 En hij zal komen in het land des sieraads, en vele landen
zullen ter nedergeworpen worden; doch
deze zullen zijn hand ontkomen, Edom en Moab, en de eerstelingen der kinderen
Ammons. 42 En hij zal zijn hand aan de landen leggen, ook zal het land van Egypte niet ontkomen. 43 En hij zal
heersen over de verborgen schatten des gouds en des zilvers, en over al de
gewenste dingen van Egypte; en die van Libye, en de Moren zullen in zijn gangen
wezen. 44 Maar de geruchten van het Oosten en van het Noorden zullen hem
verschrikken; daarom zal hij uittrekken met grote grimmigheid om velen te
verdelgen en te verbannen. 45 En hij zal de tenten van zijn paleis planten
tussen de zeeën aan den berg des heiligen sieraads; en hij zal tot zijn einde
komen, en zal geen helper hebben.
De
koning van het noorden van de profeet Daniël komt uit het gebied van het Griekse-Syrische
Rijk van de tweede eeuw v. Chr. Een macht die zich heden nog noordelijk van
Israël moet manifesteren. Geen één historische koning van het Grieks-Syrische
Rijk van de oudheid heeft ooit een offensief zoals beschreven in Daniël
11:40-45 uitgevoerd. Het is een profetie die wacht op de tijd van het einde
(Dan. 11:40).
De
Bijbelse koning van het noorden zal zich tot aan de beschreven oorlog van
Daniël 11:40-45 als een pseudovredevorst voordoen en velen in Israël en de
wereld misleiden. Hij wordt in het profetisch Woord van de Bijbel onder
meerdere namen genoemd. Zie het artikel van 12.01.2015 op dit blog, de Assyriër van de eindtijd, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1421017200&stopdatum=1421622000
De
profeet Jeremia sluit bij de eindtijdprofeten aan wanneer hij het volk der
overgeblevenen beschrijft die aan het zwaard van de koning van het noorden
ontkomen zijn en in de woestijn bescherming vinden.
Jeremia 31:1 Ter zelfder tijd,
spreekt de HEERE, zal Ik allen geslachten Israëls tot een God zijn; en zij
zullen Mij tot een volk zijn. 2 Zo zegt de HEERE: Het volk der overgeblevenen van het zwaard heeft genade gevonden in
de woestijn, namelijk Israël, als Ik
henenging om hem tot rust te brengen. 3 De HEERE is mij verschenen van verre
tijden! Ja, Ik heb u liefgehad met een eeuwige liefde; daarom heb Ik u getrokken
met goedertierenheid. 4 Ik zal u weder
bouwen, en gij zult gebouwd worden, o
jonkvrouw Israëls! gij zult weder versierd zijn met uw trommelen, en
uitgaan met den rei der spelenden. 5 Gij zult weder wijngaarden planten op de
bergen van Samaria; de planters zullen planten, en de vrucht genieten. 6 Want
er zal een dag zijn, waarin de hoeders op Efraïms gebergte zullen roepen: Maakt
ulieden op, en laat ons opgaan naar Sion,
tot den HEERE, onzen God!
Het
laatste Bijbelboek vermeld eveneens de vlucht naar de woestijn en geeft de
tijdsperiode van de ballingschap weer: 1260 dagen of 3 ½ jaar. De vrouw is hier
de aanstaande bruid die Hosea 2:13-19 beschrijft en de jonkvrouw Israëls
van Jeremia.
Openbaring 12:6
En de vrouw vluchtte in de woestijn,
alwaar zij een plaats had, haar van God bereid, opdat zij haar aldaar zouden
voeden duizend tweehonderd zestig dagen.
Het
beschreven Over-Jordaanse gebied behelst de huidige landen Jordanië en
noordwest Saoedi-Arabië. Het is het gebied ook waar de berg zich bevind waar
Mozes de Tien Woorden op stenen tafelen van de HEERE God in ontvangst nam.
Openbaring
14:1 En ik zag, en ziet, het Lam stond op
den berg Sion, en met Hem honderd vier en veertig duizend, hebbende den
Naam Zijns Vaders geschreven aan hun voorhoofden.
De
profeet Jesaja spreekt eveneens over de berg van de dochter van Sion, een berg
die in de woestijn van de eindtijd te plaatsen is.
Jesaja
16:1 Zendt de lammeren van den heerser des lands van Sela af, naar de woestijn henen, tot den berg der dochter van Sion. 2 Anderszins zal het geschieden,
dat de dochteren van Moab aan de veren van Arnon zullen zijn, als een zwervende
vogel, uit het nest gedreven zijnde. 3 Brengt een raad aan, houdt gericht,
maakt uw schaduw op het midden van den middag, gelijk van den nacht; verbergt de verdrevenen, en meldt den
omzwervende niet. 4 Laat mijn
verdrevenen onder u verkeren, o Moab! wees gij hun een schuilplaats voor het aangezicht des verstoorders; want de
onderdrukker heeft een einde, de verstoring is te niet geworden, de vertreders
zijn van de aarde verdaan. (Statenvertaling)
Voor
een periode van 3 ½ jaar zal een overblijfsel van Israël veilig geborgen in het
Over-Jordaanse gebied vertoeven. Aan het einde van hun ballingschap wanneer de
koning van het noorden aan zijn einde is gekomen zullen zij volgens de profeet
Hosea 2:13-14 via het dal van Achor dat dan als een deur der hoop zal zijn, het
land opnieuw binnengeleid worden.
Het is
dan aan het einde van de grote verdrukking, de tijd van benauwdheid voor Israël
dat de opstanding ten eeuwigen leven, voor de getrouwen uit de tijd van het
oude testament werkelijkheid zal worden.
Daniël
12:1
En te dier tijd zal Michaël opstaan, die grote vorst, die voor de kinderen uws
volks staat, als het zulk een tijd der
benauwdheid zijn zal, als er niet geweest is, sinds dat er een volk geweest
is, tot op dienzelven tijd toe; en te
dier tijd zal uw volk verlost worden, al wie gevonden wordt geschreven te
zijn in het boek. 2 En velen van die,
die in het stof der aarde slapen, zullen ontwaken, dezen ten eeuwigen
leven, en genen tot versmaadheden, en tot eeuwige afgrijzing.
De
onschuldig gedode zonen en dochters uit het geslacht van Achan (Jozua 7:24-26)
die samen met hun vader nabij Jericho in het dal van Achor vernietigd werden
zullen dan opstaan en na een tijdskloof van circa 3500 jaar het land beërven.
De
kalender in het oude Egypte telde drie seizoenen en was ten tijde van het Oude
Rijk opgedeeld in vier maanden van elk dertig dagen wat een jaar van 360 dagen
uitmaakte. Net zoals het aantal dagen in een jaar dat we in het Bijbelboek
Genesis kunnen vinden: 360. Aan de basis van deze kalender lag de grootvizier
van farao Zoser van de derde dynastie: Imhotep. In mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 65-71, geef
ik aandacht aan deze bijzondere man en identificeer hem met de aartsvader
Jozef, als onderkoning van Egypte. Ten tijde van het Nieuwe Rijk in Egypte werd
het noodzakelijk als een gevolg van verstoringen aan de kosmische hemel vijf
dagen aan de jaarkalender toe te voegen. Over de oorzaak voor de verstoringen
van de loop van de aarde om de zon gaf ik al meerdere malen aandacht op dit
blog. Het laatste artikel dateert van 10.09.2018, zie link: http://bloggen.be/Robertdetelder/archief.php?startdatum=1536530400&stopdatum=1537135200
De vijf
'toegevoegde' dagen of epagomenen werden beschouwd als de geboortedagen van
enkele belangrijke goden. De epagomenen waren schrikkeldagen en werden als
ongeluksdagen beschouwd.
Het
kalenderjaar begon in Egypte met het overstromingsseizoen wanneer de Nijl in de
maand juli buiten haar oevers trad als een gevolg van de voorjaar-regens in het
gebied van de Grote Meren in Centraal-Afrika, waar de Nijl ontspringt.
Een
papieren kalender zoals wij die vandaag hanteren was voor de agrarische
samenleving van Egypte van minder belang. In de praktijk begon het nieuwe jaar officieel
met de jaarlijkse overstroming van de Nijl en de volgende seizoenen volgden daarna
vanzelf: ploegen, zaaien, oogsten. Het plotselinge wassen van het Nijlwater luidde
een nieuw jaar in en werd gedateerd als de eerste dag van de maand Thoth. Het
was ook de tijd dat de Hondsster zichtbaar was.
De
moderne egyptologie leert echter dat de Egyptenaren geen idee hadden dat een
jaar 365,25 dagen telt en dat daarom hun kalender na een tijd niet meer in de
pas met de seizoenen zou gelopen hebben? Volgens de theorie hielden de
Egyptenaren zich aan een burgerlijke en aan een astronomische kalender die
slechts één keer in 1460 jaar gelijk liep.
Een
belangrijke hint voor deze theorie haalden zij uit het werk dat de Romein Censorinus
in het jaar 239 AD schreef. Een boek genaamd DE DIE NATALI ter ere van de
verjaardag van Censorinus broodheer: QUINTUS CAERELLIUS. In dit boek schreef
Censorinus dat in het jaar 139 AD de Hondsster verschenen was op de eerste dag
van de maand Thoth, en dat die dag gelijk viel met 19 juli van de Romeinse
kalender. De zogenaamde astronomische Sothis-kalender en verondersteld tijdperk
met tijdschijven van 1460 jaar heeft hier zijn oorsprong en niet eerder. Het
blijkt bij nader onderzoek een uitvinding van Grieken en Romeinen te zijn
geweest. De Egyptoloog Cecil
Torr (1857/1928) bijvoorbeeld en een tegenstander van het eerste uur na de
introductie van de vermeende Sothis-kalender door de egyptoloog Eduard Meyer stelt
dat de Sothis-cyclus een uitvinding van
de Grieken was, van latere tijd:
This all looks as though the cycle was invented by the later Greeks at
Alexandria. Nor is there anything to indicate that it was known to the Egyptians
in earlier times; no mention of it being
found in their inscriptions or papyri, though occasionally these note the
rising of the dog-star, Memphis and Mycenae, 1896.
Dat de
oud-Egyptenaren geen kennis van het schrikkeljaar hadden wordt weerlegd door de
geleerde en revisionist van de geschiedenis van de oudheid Dr. Donovan A. Courville (1901/1996) in diens studie: The Exodus
Problem and its Ramifications, Volume 2, Chapter IV. Courville verwijst in zijn
boek naar het feit dat de basis van de grote piramide op het Gizeh-plateau 365,24
el bedraagt, en dit op basis van een veronderstelde Piramide-el die gelijk zou
zijn aan de Bijbelse Hebreeuwse el. Courville merkt op dat de afmetingen van de
basis van de grote piramide aantonen dat de oude Egyptenaren vertrouwd waren
met schrikkeljaren aangezien 365,2422 el gelijk staat aan het aantal dagen dat
een zonnecyclus heeft. Courville weerlegd zo de moderne egyptologie en haar
theorie die er vanuit gaat dat de Egyptenaren deze kennis niet hadden en daarom
twee kalenders hanteerden.
Verder
verwijst Courville naar de oudheid-historicus Flavius Josephus die schreef dat het Abraham was die de Egyptenaren
aritmetica en astronomie bijbracht.
1. He (pharaoh) also made him (Abram) a large
present in money, and gave him leave to enter into conversation with the most
learned among the Egyptians; from which conversation his virtue and his
reputation became more conspicuous than they had been before.
2. For whereas the Egyptians were formerly addicted to
different customs, and despised one another's sacred and accustomed rites, and
were very angry one with another on that account, Abram conferred with each of them, and, confuting the reasonings
they made use of, every one for their own practices, demonstrated that such
reasonings were vain and void of truth: whereupon he was admired by them in
those conferences as a very wise man, and one of great sagacity, when he
discoursed on any subject he undertook; and this not only in understanding it,
but in persuading other men also to assent to him. He communicated to them arithmetic, and delivered to them the science
of astronomy; for before Abram came into Egypt they were unacquainted with
those parts of learning; for that
science came from the Chaldeans into Egypt, and from thence to the Greeks also.
(Flavius Josephus, Joodse Oudheden, Boek I, viii.)
In zijn
boek stelt Cecil Tor dat er geen enkele indicatie in Egyptische
oudheid-documenten voorkomt dat de Egyptenaren de Sothis-cyclus kenden, geen
vermelding wordt er over gevonden in hun inscripties of papyri, buiten enkele
occasionele vermeldingen over het opkomen van de Hondsster.
Het
zijn de enkele occasionele vermeldingen die orthodoxe egyptologen telkens
opnieuw aanhalen ter staving van hun stelling dat er een Sothis-kalender in het
oude Egypte gebruikt werd. Eén van hun vermeende bewijzen is het zogenaamde
Ebers-papyrus dat een vermelding naar het opkomen van de Hondsster of Sothis zou
hebben. Het Ebers papyrus is een document van twintig meter lang en dertig centimeter
breed en ruim 3000 jaar oud. Het wordt in de Bibliotheek van de universiteit
van Leipzig bewaard. Het werd in Egypte in 1873 door professor Georg Ebers
verkregen die het papyrus later aan de universiteit schonk. Het document
beschrijft vooral ziektes en de voorgeschreven medicijnen van die tijd. Op de
achterzijde van een van de vellen staat een vermelding naar een soort kalender.
Ook staat er op het papyrus een verwijzing naar het negende regeringsjaar van
farao Zeserkere (Djeserkare). Het identificeren van de Egyptische naam
Zeserkere is moeilijk maar er wordt aangenomen dat de naam gelijk is aan Amonhotep
I (volgens zijn Griekse naam) van de achttiende dynastie is.
Het is
de verdienste van de Egyptoloog David Rohl en revisionist van de geschiedenis
van de oudheid één en ander betreffende het Eber-papyrus uitgepluisd en
rechtgezet te hebben. In zijn boek A
Test of Time, 1995, Chapter 5, The Ebers Calendar en appendix D, merkt hij
op dat het papyrusfragment een
voorspelling bevat en geen vaststelling is van een historisch feit. De
tekst luidt: u moet weten dat het opkomen van SOPDET zal gebeuren in de vierde
maand Pharmuti, op dag zestien. Er is alzo helemaal geen verwijzing naar een
heliakaal opkomen van de Sothis- of Hondsster maar in de plaats wordt er naar
de kroning van de farao die zo een nieuwe regeringsjaarkalender wilde instellen,
verwezen. Tenminste dat was de intentie van de farao, volgens Rohl. Hierna de tekst
op de achterzijde van de Eberskalender.
1. Year
9, under the person of the dual king Djeserkare, living forever;
2. New Years festival, month III of Shemu, day 9, the
going forth of Sopdet;
3. Tekhy, month IV of Shemu, day 9, the going forth of
Sopdet;
4. Menkhet, month 1 of Akhet, day 9, the going forth
of Sopdet;
5. Huther , month II of Akhet, day 9, the going forth
of sopdet;
6. Kaherka, month III of Akhet, day 9, the going forth
of sopdet;
7. Shefbedet, month IV of Akhet, day 9, the going
forth of sopdet;
8. Rekeh (1st), month I of Peret, day 9, the going
forth of sopdet;
9. Rekeh (2nd) month II of Peret, day 9, the going
forth of sopdet;
10 Renutet, month III of Peret, day 9, the going forth
of sopdet;
11. Khonsu, monh IV of Peret, day 9, the going forth
of sopdet;
12 Khentykhet, month I of Shemu, day 9, the going
forth of sopdet;
13 Ipet, month II of Shemu, day 9, the going forth of
sopdet;
Het
papyrus werd in Egyptisch hiëratisch schrift van rechts naar links geschreven.
Op het papyrus zijn duidelijk de herhalingstekens vanaf lijn drie te merken,
waar in lijn twee the going forth of Sopdet vermeld staat. Dit gegeven is in
tegenspraak met de orthodoxe verklaring voor dit papyrus. De orthodoxie zoekt
een melding van een eenmalig opkomen van de Hondsster terwijl het Ebers-papyrus
een opkomen voor iedere maand opgeeft, wat in geval van de Hondsster niet
mogelijk is aangezien deze slechts eenmaal per jaar verschijnt. De conclusie is
dat de gehele constructie/fabricatie waar de orthodoxie de Egyptische
dynastieën op de tijdsbalk mee rangschikt, fout is. Met een beetje ironie eigen aan de Britten, merkt Rohl
tot slot het volgende op: So, I cast off the tethering rope of Egyptian
history from this long used but now corroded and insecure anchor..
Een
ketting is maar zo sterk als haar zwakste schakel. Het studiewerk van Rohl
verbreekt hier de zwakste schakel en tegelijkertijd het ankerjaar bij uitstek
waar de orthodoxe egyptologie haar fabricatie mee verbind.
Cecil
Torr toonde in zijn boek Memphis en Mycenae in 1896 al aan dat men het
Ebers-papyrus niet kan gebruiken ter bewijsvoering dat ten tijde van farao
Amonhotep I een Sothis-periode begon. Hij maakte duidelijk dat de Egyptische
jaarkalender ten tijde van Amonhotep een jaar van 360 dagen telde en wanneer
men een huidig zonnejaar van 365,25 dagen in een kalender die op een jaar van 360
dagen gebaseerd is tracht in te lezen, tot foute bevindingen komt.
In a calendar, written on the back of a papyrus, the
rising of the dog star is placed on day 9 of month 11 in year 9 of king
Ser-ka-Ra. This is presumably Ser ka Ra Amen-hetep of Dyn. 18; and he came to
the throne in 1249 at latest. Had there been 365 days to the year, day 9 of
month 11 would have been 57 days from day 1 of month 1 in the year after; and
then year 9 of king Ser ka Ra would have been assignable to 1550 BC, that being
four times 57 years before 1322 BC, the supposed date of the rising of the dog
star on day 1 of month 1. But this calendar proceeds from day 9 of month 12 to
day 9 of month 1 just as it proceeds from day 9 of any other month to day 9 of
the next; so that it clearly is intended for the year of 360 days with twelve
months of thirty days apiece and nothing added. And thus it will not serve to
fix the date of king Ser ka Ra Amen-hetep, as there is nothing to fix the date
at which the dog star rose on day 1 of month 1 in these years of 360 days
apiece.
(Memphis and Mycenae, Cecil Torr, Chapter IV, Egyptian
Chronology: The Calendar.)
Tot
slot wil ik er op wijzen dat de Egyptische oudheidhistoricus Manetho nergens in zijn bewaard
gebleven overlevering enige indicatie geeft dat er Sothis-perioden van 1460
jaar in het oude Egypte bestaan zouden hebben. Wat zeer opmerkelijk is wanneer
we bedenken dat Manetho echt zijn best gedaan heeft middels het aantoonbaar
manipuleren en vervalsen van geschiedkundige gegevens, zijn geschiedenis van
Egypte tot de oudste van heel de oude wereld te maken. Moesten er
Sothis-perioden bestaan hebben zou hij er zeker gebruik van gemaakt hebben.
Conclusie:
de dateringsmethode van de orthodoxe Egyptologie is onderuit gehaald en de
schikking van de Egyptische dynastieën op de tijdsbalk zal nu moeten gebeuren
via andere en betere ankerpunten. De historische boeken van de Bijbel bevatten
zulke ankerpunten. Ook de oudheidhistoricus Herodotos verdient eerherstel en
zou wat zijn rangschikking van de Egyptische farao s betreft au sérieux
genomen moeten worden.
De
discussie onder Bijbelvorsers over een vroege of een late datering van de
exodus hoeft niet meer. Het aannemen van een late datering van de exodus om
deze (ongeveer) te laten passen met de regeerperiode van Seti I en Ramses II is
overbodig. Seti I en Ramses II horen namelijk op de tijdsbalk niet thuis in de
dertiende eeuw v. Chr. Zie het artikel van 28.01.2019,
link: http://bloggen.be/Robertdetelder/archief.php?ID=3140306
1
Koningen 6:1 Het geschiedde nu in het
vierhonderd en tachtigste jaar, na den uitgang der kinderen Israëls uit Egypte,
in het vierde jaar van het koninkrijk van Salomo over Israël, in de maand Ziv
(deze is de tweede maand), dat hij het huis des HEEREN bouwde.
(Statenvertaling)
Een
Bijbelgetrouwe groep leert een vroege datering van de exodus in de vijftiende
eeuw v. Chr. en dit op basis van het hiervoor geciteerde Bijbelgedeelte uit 1
Koningen 6:1. Een meerderheid van onderzoekers leert echter een late datering
in de dertiende eeuw v. Chr. Zij doen dit vooral op basis van hun keuze voor de
kandidaat-farao voor de exodus: Ramses II. Het is de orthodoxe egyptologie die
deze farao op basis van het gebruik van een vermeende Sothis-kalender, in de
dertiende eeuw v. Chr. op de tijdsbalk plaatste.
De tijdsperiode van 480 jaar tussen
het vierde regeringsjaar van Salomo en de exodus van Israël uit Egypte wordt
door deze groep van godgeleerden niet letterlijk genomen? Hun argumentatie is
dat de tijdsperiode van 480 jaar de som is van 40 x 12 en daarom een
symbolische betekenis moet hebben? Evenzo het jaartal 40 voor de leeftijd van
Mozes bij zijn vlucht naar Midian en nog eens 40 jaar voor zijn verblijf
aldaar. In totaal tachtig jaar die volgens hen ook niet letterlijk te nemen
zijn. De Richterenperiode, die voor Israël volgde na de dood van Jozua en liep
tot de profeet Samuël en de zalving van Saul tot eerste koning over het
Verenigd Koninkrijk van Israël, is het volgende struikelblok. Deze lange periode
past chronologisch alleen binnen het kader van de 480 jaar. In mijn boek ‘dertig
jubeljaren, blz. 43-46 en 235’ dat in 2018 gepubliceerd werd, rangschik ik
de Richters op de tijdsbalk aan de hand van de sabbat- en jubeljaren. Een
belangrijk ijkpunt op de tijdsbalk is de vermelding in het Bijbelboek Richteren
11:26 dat wanneer Jefta het Richter-schap opneemt, er exact driehonderd jaar sinds de intocht van
de Israëlieten in Kanaän verlopen zijn, veertig
jaar na de exodus. Ook de tijdspanne van 300 jaar is een obstakel voor de late datering van de exodus en
wordt niet letterlijk genomen en weggeredeneerd.
De
wonderen zijn echter de wereld niet uit en bij de studie van de Bijbel en vooral
de geschiedenis van Israël in haar diaspora komt men regelmatig wonderlijke
zaken zoals bepaalde tijdsperioden tegen. Zulk is de observatie dat de HEERE
God in Zijn handelen met het Joodse volk soms ronde getallen in bepaalde tijdspannes
gebruikt. In mijn eerder vermelde boek ‘Dertig Jubeljaren’ geef ik aandacht aan
het herstel van Israël, geestelijk en nationaal in het oude land der vaderen. Zo
maak ik onder andere een tijdsprong van het dertigste jubeljaar in 27/28 AD
naar het zeventigste jubeljaar dat voor het najaar van 1987 berekend werd en
tracht één en ander profetisch in te vullen. Mathematisch gezien was oktober
1987/september 1988 een jubeljaar. In de praktijk was echter aan geen enkele voorwaarde
voldaan om over een Jubeljaar te kunnen spreken. Op zwarte maandag 19 oktober
1987 vond in New York een beurscrash plaats die wereldwijd zware economische
gevolgen had en nog jaren later nazinderde. Korte tijd later begon in Israël de
eerste Intifada, een Arabische volksopstand tegen het Israëlische militaire
bestuur in Gaza, Judea en Samaria. Geen enkele belofte aan een Jubeljaar
verbonden, ging toen in vervulling. Waar is het fout gelopen?
Maar er
is meer aan de hand. Toen ik mijn boek EXODUS in het jaar 2016 publiceerde
schreef ik in het voorwoord dat voor het volgende jaar de exodus van 1483 v.
Chr., in totaal 3500 jaar
geschiedenis zou betekenen. Nu hebben de jaartallen 2017/2018 geen bijzondere
gebeurtenis in de geschiedenis van Israël gezien.
Een
eenvoudige rekensom leert echter dat wanneer men vanaf de Exodus met een schijf
van 3000 jaar rekent men op de tijdsbalk in het jaar 1517 AD uitkomt. En het
jaar 1517 is getuige geweest van twee merkwaardige gebeurtenissen zowel voor
Israël in haar diaspora als voor de Ekklesia.
Op 31
oktober 1517 namelijk nagelde de moedige hervormer Maarten Luther zijn 95
stellingen ‘tegen’ de Roomse kerk te Wittenberg wat het begin van de reformatie zag. Het christendom zou
de Bijbel in de volkstaal ter beschikking krijgen. De opnieuw gevonden
Boodschap was het: sola fide, sola gratia en sola scriptura. Rechtvaardiging komt volgens de Bijbel alleen door het geloof en niet door goede werken en
sacramenten. Alleen de genade als
gave van God redt een mens zonder bemiddeling van mannelijke priesters en sacramenten.
Door het geloof is een kind van God
ten allen tijde in een staat van genade.
Alleen de Schrift of Bijbel is het
Woord van God en kan zonder tussenpersonen door de gelovige geïnterpreteerd
worden.
Dat
zelfde jaar 1517 was Israël sinds 70 AD in een wereldwijde diaspora met het toen
ontvolkte land onder vreemde heerschappij. In 70 AD hadden de legioenen van
Titus Jeruzalem en de Tempel met de grond gelijk gemaakt en een groot deel van
de bevolking in ballingschap weggevoerd. In 135 AD volgde na een tweede Joodse
opstand de volledige ontvolking van het land door de Romeinen.
Na de
splitsing van het Romeinse Rijk in twee delen zou het gebied van Israël tot 638
AD deel uit maken van het Oost-Romeinse Rijk. In het jaar 638 AD veroverden de
geïslamiseerde Arabieren Jeruzalem. Zij zouden tot 1517 over het gebied van Israël heersen. Tussen de jaren 1095 tot
1271 zouden er kruistochten naar het heilig land en Jeruzalem door de legers
van het christelijke westen gevoerd worden die enkele malen resulteerden in een
overheersing van Jeruzalem door Europese vorsten.
In het
jaar 1517 veroverden de Turken
Jeruzalem op de Arabieren en zou het gebied tot 1917 voor een tijdsperiode van vierhonderd
jaar (!) deel uitmaken van het Ottomaanse Rijk.
Het
jaar 1517 is een mijlpaal in de
profetische ontwikkeling zoals het in de Bijbel geschilderd wordt.
“Het
wereldgebeuren ontwikkelt zich volgens ‘modellen’ en profetische lijnen in de
Bijbel”, merkte de Bijbelvorser wijlen Huib Verweij (1918/1987) al eerder op.
De
Ottomaanse/Islamietische overheersing van het gebied van Israël van het jaar 1517 tot 1917 heeft volgens de bekende evangelist Johannes de Heer
(1866/1961) de landen en volken van het Midden-Oosten in een soort van
winterslaap gehouden. Tot op Gods tijd want vanaf 1917 zou de profetische
ontwikkeling met rasse schreden voortgang vinden.
In december 1917 veroverden de Britten
Jeruzalem op de Turken. Turkije had in 1914 toen in Europa de eerste
wereldoorlog uitbrak, de zijde van Duitsland gekozen. Dit resulteerde voor het
Ottomaanse Rijk in het verlies van al haar Arabische gebieden tegen het einde aan
van de eerste wereldoorlog in 1918. Frankrijk en Engeland trokken in het
Midden-Oosten daarop nieuwe grenzen en creëerden nieuwe staten waarbij Bijbelse
oudheidlanden opnieuw tevoorschijn kwamen. Aan de verovering van Palestina op
de Ottomanen was de Balfour-verklaring voorafgegaan. In dit document beloofde
de Britse regering in november 1917 via Lord Rothschild aan de zionistische
beweging, een thuisland voor Joden in Palestina. Die zionistische beweging was
in de negentiende eeuw door Theodor Herzl (1860/1904) opgericht. Hij was een
seculiere Jood, journalist en publicist en wordt als de vader van het moderne
zionisme beschouwd. Herzl was als journalist voor de Weense krant Neue Freie
Presse op het proces tegen Dreyfus in Frankrijk in 1894 aanwezig.
De Joods-Franse officier Alfred Dreyfus werd daar beschuldigd van hoogverraad
en spionage voor Duitsland. De Franse pers was toen voluit antisemietisch en
schreef dagelijks over een vermeend Joods complot dat Frankrijk wilde
verscheuren door middel van list, bedrog en omkoping. Herzl was bij de
veroordeling en degradatie van Dreyfus zo geschokt dat hij naar huis ging en de
eerste zinnen schreef van zijn traktaat ‘Der Judenstaat’: de Joden moesten een
eigen staat krijgen. De tweede helft van de negentiende eeuw werd gekenmerkt
door antisemitisme op het Europese continent. In het tsaristische Rusland vond
pogrom op pogrom tegen Joodse medeburgers plaats wat resulteerde in de migratie
van vele Joodse mensen naar West Europa en de Verenigde Staten van Amerika. Een
minderheid van Oost-Europese Joden verkoos toen al naar Palestina te emigreren.
Het
eerste zionistische congres door Herzl georganiseerd vond plaats te Bazel in
Zwitserland in 1897. De kiem voor
een nationaal herstel in de vorm van een Joodse staat in Palestina werd toen
geplant.
Vijftig
jaar later in 1947 werd de droom van
Herzl werkelijkheid. Op 29 november 1947 stemden namelijk de Verenigde Naties
met zetel in New York met een ruime meerderheid voor de deling van Palestina in
een Joodse en een Arabische staat. In Europa waren zes miljoen Joodse mensen
tijdens de tweede wereldoorlog (1939/1945) door de nazi ’s en hun bondgenoten
vermoord.
Ben Goerion leest op 14 Mei 1948 (5 Iar
5708) te Tel Aviv de onafhankelijkheidsverklaring voor. Op de achtergrond hangt
een portret van Thedor Herzl tegen de muur.
Een
jaar later in mei 1948 werd de staat Israël één dag na het vertrek van de
Britten uitgeroepen. Een Bijbelse profetie 2600 jaar geleden uitgesproken werd
werkelijkheid.
Ezechiël 37:1 De hand des HEEREN
was op mij, en de HEERE voerde mij uit in den geest, en zette mij neder in het
midden ener vallei; dezelve nu was vol beenderen. 2 En Hij deed mij bij dezelve
voorbijgaan geheel rondom; en ziet, er waren zeer vele op den grond der vallei;
en ziet, zij waren zeer dor. 3 En
Hij zeide tot mij: Mensenkind! zullen deze beenderen levend worden? En ik
zeide: Heere HEERE, Gij weet het! 4 Toen zeide Hij tot mij: Profeteer over deze
beenderen, en zeg tot dezelve: Gij dorre beenderen! hoort des HEEREN woord. 5
Alzo zegt de Heere HEERE tot deze beenderen: Ziet, Ik zal den geest in u
brengen, en gij zult levend worden. 6
En Ik zal zenuwen op u leggen, en vlees op u doen opkomen, en een huid over u
trekken, en den geest in u geven, en gij zult levend worden; en gij zult weten,
dat Ik de HEERE ben. 7 Toen profeteerde ik, gelijk mij bevolen was, en er werd een geluid, als ik profeteerde, en ziet
een beroering! en de beenderen
naderden, elk been tot zijn been. 8 En ik zag, en ziet, en er werden zenuwen op
dezelve, en er kwam vlees op; en Hij trok een huid boven over dezelve, maar er was geen geest in hen.
(Statenvertaling)
De
profeet Jesaja leert ook een nationaal herstel voorafgaand aan een geestelijk
herstel.
Jesaja 43:4 Van toen af, dat
gij kostelijk zijt geweest in Mijn ogen, zijt gij verheerlijkt geweest, en Ik
heb u liefgehad; daarom heb Ik mensen in uw plaats gegeven, en volken in plaats
van uw ziel. 5 Vrees niet, want Ik ben met u; Ik zal uw zaad van den opgang
brengen, en Ik zal u verzamelen van den ondergang. 6 Ik zal zeggen tot het
noorden: Geef; en tot het zuiden: Houd niet terug; breng Mijn zonen van verre,
en Mijn dochters van het einde der aarde; 7 Een ieder, die naar Mijn Naam
genoemd is, en dien Ik geschapen heb tot Mijn eer, dien Ik geformeerd heb, dien
Ik ook gemaakt heb. 8 Breng voort het
blinde volk, hetwelk ogen heeft, en de
doven, die oren hebben. (Statenvertaling)
Blind
en doof als een larve met alle onvolkomenheden van dien handhaaft het nationale
herstel van Israël zich al zeventig jaar, maar de vlinder is op komst.
De
Arabische landen die in New York tegen de verdeling van Palestina gestemd
hadden vielen onmiddellijk de nieuwe staat aan en deden een eerste poging de
Joden in zee te drijven. De zogenaamde onafhankelijkheidsoorlog zou tot 1949
aanslepen en eindigen in een wapenstilstand zonder uitzicht op vrede.
In juni
1967 zou een tweede
verdedigingsoorlog uitbreken. Egypte begon het conflict met het blokkeren van
de Israëlische haven Eilat aan de Rode Zee. Israël overwon daarna op zes dagen
tijd een coalitie van Arabische legers en veroverde Judea en Samaria op
Jordanië, Gaza en de Sinaïwoestijn op Egypte en de Golanhoogten op Syrië. Op de
volgende link kan men een documentaire zien over ‘The 50 Years War: Israel and
the Arabs (1999)’, die in het bijzonder de geschiedenis behandelt vanaf 1947
tot 1997, link:
Wat
opvalt wanneer men de geschiedenis vanaf 1897
doorneemt zijn de ronde getallen die zich telkens tussen belangrijke
gebeurtenisjaren voordoen, 1897: het
eerste zionistische congres, 1917:
de Balfour-verklaring gevolgd door de verovering van Jeruzalem door de Britten,
1947: de VN stemt over de verdeling van Palestina, 1957: ondertekening van het verdrag van Rome in Europa, 1967: de tweede verdedigingsoorlog met
de verovering van Oost-Jeruzalem en de Tempelberg op Jordanië, 1977: president Sadat van Egypte in de
Knesset te Jeruzalem. De Israëlische regering sluit vrede met Egypte en geeft
de eerder veroverde Sinaï in fases terug aan Egypte, 1987: het gemiste zeventigste jubeljaar. De volgende jaartallen
eindigend met het getal zeven zagen geen bijzondere gebeurtenis: 1997, 2007 en
2017, wat duidelijk maakt dat andere wetmatigheden ook hun rol spelen. In een
recent artikel van 21.01.2019 gaf ik al aandacht aan God ’s tijden, zie link:
In mijn
uitgave ‘dertig jubeljaren’ van 2018 geef ik in de laatste twee hoofdstukken
aandacht aan de tijdskloof tussen de eerste en de tweede komst van de Christus
en het falen van Israël wat het zeventigste jubeljaar betreft. Ik beschrijf het
als een scharniermoment in de tijd dat een periode van uitstel inluidde.
Uiteindelijk
zal dit conflict in de toekomst schijnbaar opgelost worden door ‘de nieuwe
orde’ die zich in de wereld baan zal breken. Een pseudo-Messias zal voor een
korte tijd, de oplossingen aanbieden en universele vrede brengen. De gehele
wereld waaronder ook Israël en alle religies, zal in vervoering van dit genie
komen. Wat hierop volgt is wat in het laatste boek van de Bijbel, Openbaring,
het gevreesde Armageddon genoemd wordt culminerend in de wederkomst van Messias
Jezus, gevolgd met het herstel van alle dingen. Een jaartal voor de wederkomst
van Jezus Christus berekenen op basis van ronde getallen is echter onmogelijk.
Wel leert de ontwikkeling sinds de tweede helft van de twintigste eeuw rond
Israël, dat de tijd kort is.
Jozua nu verbrandde Ai, en hij stelde haar tot een eeuwigen hoop, ter verwoesting, tot op dezen dag (Jozua 8:28).
De
titel voor onze aflevering van deze week ontlenen we uit het zesde Bijbelboek:
Jozua. We bevinden ons in de lente van 1443 v. Chr. en op de tiende dag van de
eerste maand Nisan (maart/april) waren de twaalf stammen van Israël onder
leiding van Jozua de Jordaan nabij Jericho op een droge bedding doorgetrokken.
Hun eerste obstakel was de vestingstad Jericho
die zij op een heel bijzondere wijze konden veroveren en daarna tot op haar
grondvesten verwoesten. In TIJD en TIJDEN, 2015, Jozua en de inbezitneming van
Kanaän, blz. 121-132, ga ik uitvoerig op de inname van Jericho in. Na de
verovering van Jericho keerde Jozua zijn aandacht naar Ai dat slechts enkele kilometers westelijk van Jericho in Kanaän
verwijderd was. Ai was een vestingstad met een inwonertal van twaalfduizend
mensen zowel mannen als vrouwen (Jozua 8:25).
Aan de wonderlijke
verovering van Jericho door de Israëlieten was een voorwaarde verbonden geweest:
zij mochten namelijk geen buit uit de stad Jericho nemen.
Jozua
6:17 Doch deze stad zal den HEERE
verbannen zijn, zij en al wat daarin is; alleenlijk zal de hoer Rachab
levend blijven, zij en allen, die met haar in het huis zijn, omdat zij de
boden, die wij uitgezonden hadden, verborgen heeft. 18 Alleenlijk dat gijlieden
u wacht van het verbannene, opdat gij u misschien niet verbant, mits nemende
van het verbannene, en het leger van
Israël niet stelt tot een ban, noch datzelve beroert. 19 Maar al het zilver
en goud, en de koperen en ijzeren vaten, zullen den HEERE heilig zijn; tot den
schat des HEEREN zullen zij komen. (Statenvertaling)
Het
zevende hoofdstuk van het Bijbelboek Jozua brengt de smartelijke geschiedenis
van Achan de zoon van Charmi uit de stam van Juda, die in overtreding van het
gebod van het verbannen te nemen, toch buit voor zichzelf genomen had en in
zijn tent verstopt. De noodlottige gevolgen van deze daad kwam aan het licht
toen Jozua verkenners van Jericho naar de stad Ai zond tot verdere
inbezitneming van Kanaän. Op advies van de verkenners zond Jozua daarop
ongeveer drieduizend man naar Ai ter inname van de vestingstad. Tot hun
verbijstering versloegen de inwoners van Ai de legereenheid van Jozua en
doodden ongeveer 36 man (Jozua 7:5). Ik neem aan dat dit de eerste gesneuvelden
waren bij de Israëlieten met de inname van Kanaän. De belegering en de inname
van Jericho zag geen enkele gevallene aan Israëlitische zijde. Daarom de
verbijstering bij Jozua en het volk bij deze eerste doden. Jozua ging daarop in
gebed voor de ark des HEEREN ter verkrijging van een antwoord van de HEERE God.
In het Bijbelboek Jozua 7:11-15 lezen we het antwoord en de instructie voor de
wegneming van de ban (Jozua 6:18). De stam van Juda wordt aangewezen als de
stam waar de boosdoener uit voortkwam. Om uiteindelijk bij de clan van Achan te
belanden met in diens tent de verstopte buit: een schoon sierlijk Babylonisch
overkleed, tweehonderd sikkelen zilvers, en een gouden tong, welker gewicht was
vijftig sikkelen. Het oordeel was drastisch maar blijkbaar nodig voor de rest
van het volk dat nog een zware taak wachtte van zes jaar lang ter inbezitneming
van het land Kanaän, op een veel sterkere vijand. Het waren ook allemaal jonge
mensen. Jozua en Kaleb waren beide tachtigplussers en de enige overlevenden van
de generatie die veertig jaar eerder uit Egypte met de exodus optrok. Wegens
hun weigering en ongeloof om het Beloofde Land toen binnen te trekken werd die
generatie veroordeeld tot veertig jaar omzwerving in de wildernis tot aan hun
dood. De generatie die onder leiding van Jozua in 1443 v. Chr. aan de inname
van Kanaän begon was in de wildernis geboren en opgegroeid.
Jozua
7:24 Toen nam Jozua, en gans Israël met hem, Achan, den zoon van Zerah, en het zilver, en het sierlijk
overkleed, en de gouden tong, en zijn zonen, en zijn dochteren, en zijn ossen,
en zijn ezelen, en zijn vee, en zijn tent, en alles wat hij had; en zij voerden
ze naar het dal Achor. 25 En Jozua
zeide: Hoe hebt gij ons beroerd? De HEERE zal u beroeren te dezen dage! En gans
Israël stenigde hem met stenen, en zij verbrandden hen met vuur, en zij
overwierpen hen met stenen. 26 En zij richtten over hem een groten steenhoop,
zijnde tot op dezen dag. Alzo keerde zich de HEERE van de hittigheid Zijns
toorns. Daarom noemde men den naam dier plaats het dal van Achor, tot dezen dag
toe.
De opdracht om niet alleen Achan maar heel
zijn gezin te verdelgen stuit in de huidige genadebedeling tegen de borst.
Waarom moesten ook zijn zonen en dochters sterven? Zelfs zijn ossen, ezelen en vee
moesten sterven. Dit begrijpen blijft ook vandaag moeilijk. Troost haal ik uit het
Woord van God, bijvoorbeeld Deuteronomium 32:39 Ziet
nu, dat Ik, Ik het ben, daar is geen God, behalve Mij. Ik dood en doe herleven,
Ik verbrijzel en Ik genees, en
niemand is er die redt uit mijn macht.
Wanneer we focussen op het herleven en het
genezen in plaats van op het doden, wordt een en ander aanvaardbaar. De
Boodschap in de Bijbel is dat er ooit aan dit tranendal dat deze wereld onder
de vloek is, een einde zal komen. Dat in de toekomst de HEERE God na de
oordelen van de Apocalyps Zijn Messiaanse Vrederijk op aarde zal vestigen en
dat alle doden dan zullen opstaan. Ook de gedode zonen en dochters van Achan
zullen dan leven. Het dal van Achor waar de doodstraf over de clan van Achan
voltrokken werd zal dan zelfs een deur der hoop worden (Hosea 2:13-14), langs
waar een overblijfsel van Israël vanuit de woestijn van hun derde ballingschap
het Beloofde Land zal binnentrekken.
Na de
voltrekking van het oordeel over de clan van Achan stuurt Jozua een nieuwe
legertroep naar Ai, ditmaal dertigduizend man die met een krijgslist in staat
zijn Ai te veroveren en te verwoesten. Hierna het relevante Bijbelgedeelte over
de verwoesting van Ai door het leger van Jozua.
Jozua
8:1 Toen zeide de HEERE tot Jozua: Vrees niet, en ontzet u niet; neem met u al
het krijgsvolk, en maak u op, trek op
naar Ai; zie, Ik heb den koning van Ai, en zijn volk, en zijn stad, en zijn
land in uw hand gegeven. 2 Gij nu zult aan Ai en haar koning doen, gelijk als gij aan Jericho en haar koning
gedaan hebt; behalve dat gij haar roof en haar vee voor ulieden roven zult;
stel u een achterlage tegen de stad, van achter dezelve. 3 Toen maakte zich
Jozua op, en al het krijgsvolk, om op te trekken naar Ai. En Jozua verkoos dertig duizend mannen,
strijdbare
helden, en hij zond hen bij nacht uit, 4 En gebood hun, zeggende: Ziet toe,
gijlieden zult der stad lagen leggen van achter de stad; houdt u niet zeer
verre van de stad, en weest gij allen bereid. 5 Ik nu, en al het volk, dat bij
mij is, zullen tot de stad naderen; en het zal geschieden, wanneer zij ons
tegemoet zullen uitgaan, gelijk als in het eerst, zo zullen wij voor hun
aangezicht vlieden. 6 Laat hen dan uitkomen achter ons, totdat wij hen van de
stad aftrekken; want zij zullen zeggen: Zij vlieden voor onze aangezichten,
gelijk als in het eerst; zo zullen wij vlieden voor hun aangezichten. 7 Dan
zult gijlieden opstaan uit de achterlage, en gij zult de stad innemen; want de HEERE, uw God, zal ze in uw hand geven. 8
En het zal geschieden, wanneer gij de stad ingenomen hebt, zo zult gij de stad met vuur aansteken; naar het woord des HEEREN
zult gijlieden doen; ziet, ik heb het ulieden geboden. 9 Alzo zond Jozua hen
heen, en zij gingen naar de achterlage, en zij bleven tussen Beth-el en tussen Ai, tegen het westen van Ai; maar Jozua
overnachtte dien nacht in het midden des volks. 10 En Jozua maakte zich des
morgens vroeg op, en hij monsterde het volk; en hij trok op, hij en de oudsten
van Israël, voor het aangezicht des volks, naar Ai. 11 Ook trok al het
krijgsvolk op, dat bij hem was; en zij naderden en kwamen tegenover de stad, en
zij legerden zich tegen het noorden van Ai; en er was een dal tussen hem en tussen Ai. 12 Hij nam ook omtrent
vijf duizend man, en hij stelde hen tot een achterlage tussen Beth-el en tussen
Ai, aan het westen der stad. 13 En zij stelden het volk, het ganse leger, dat
aan het noorden der stad was, en zijn lage was aan het westen der stad. En
Jozua ging in denzelven nacht in het midden des dals. 14 En het geschiedde,
toen de koning van Ai dat zag, zo
haastten
zij en
maakten zich vroeg op, en de mannen der stad kwamen uit, Israël tegemoet, ten
strijde, hij en al zijn volk, ter bestemder tijd, voor het vlakke veld; want
hij wist niet, dat hem iemand een achterlage leide van achter de stad. 15 Jozua
dan, en gans Israël, werd geslagen voor hun aangezichten; en zij vloden door
den weg der woestijn. 16 Daarom werd samengeroepen al het volk, dat in de stad
was, om hen na te jagen; en zij joegen Jozua na, en werden van de stad
afgetrokken. 17 En er werd niet een man overgelaten, in Ai, noch Beth-el, die
niet uittrokken, Israël na; en zij lieten de stad openstaan, en joegen Israël
achterna. 18 Toen sprak de HEERE tot Jozua: Strek de spies uit, die in uw hand
is, naar Ai, want Ik zal hen in uw hand geven. Toen strekte Jozua de spies, die
in zijn hand was, naar de stad aan. 19 Toen rees de achterlage haastelijk op
van haar plaats, en zij liepen toe, met dat hij zijn hand uitgestrekt had, en
kwamen aan de stad, en zij namen ze in, en zij haastten zich, en staken de stad aan met vuur. 20 Als
de mannen van Ai zich achterom keerden, zo zagen zij, en ziet, de rook der stad
ging op naar den hemel; en zij hadden geen ruimte, om herwaarts of derwaarts te
vlieden; want het volk, dat naar de woestijn vluchtte, keerde zich tegen
degenen, die hen najoegen. 21 En Jozua en gans Israël, ziende, dat de
achterlage de stad ingenomen had, en dat de rook der stad opging, zo keerden
zij zich om, en sloegen de mannen van Ai. 22 Ook kwamen die uit de stad hun
tegemoet, zodat zij in het midden der Israëlieten waren, deze van hier en gene
van daar; en zij sloegen hen, totdat geen overige onder hen overbleef, noch die
ontkwam. 23 Doch den koning van Ai
grepen zij levend, en zij brachten hem tot Jozua. 24 En het geschiedde, toen de
Israëlieten een einde gemaakt hadden van al de inwoners van Ai te doden, op het
veld, in de woestijn, in dewelke zij hen nagejaagd hadden, en dat zij allen
door de scherpte des zwaards gevallen waren, totdat zij allen vernield waren;
zo keerde zich gans Israël naar Ai, en zij sloegen ze met de scherpte des
zwaards. 25 En het geschiedde, dat allen, die te dien dage vielen, zo mannen
als vrouwen, waren twaalf duizend,
al te zamen lieden van Ai. 26 Jozua trok ook zijn hand niet terug, die hij met
de spies had uitgestrekt, totdat hij al de inwoners van Ai verbannen had. 27
Alleenlijk roofden de Israëlieten voor zichzelven het vee en den buit derzelver
stad, naar het woord des HEEREN, dat Hij Jozua geboden had.
28 Jozua nu verbrandde Ai, en hij stelde haar
tot een eeuwigen hoop, ter verwoesting, tot op dezen dag. 29 En den koning
van Ai hing hij aan een hout, tot aan den avondstond; en omtrent den ondergang
der zon gebood Jozua, dat men zijn dood lichaam van het hout afname; en zij
wierpen het aan de deur der stadspoort, en richtten daarop een groten
steenhoop, zijnde tot op dezen dag. (Statenvertaling)
De
titel van mijn artikel vinden we in Jozua 8:28 terug. Zoals de vernietiging van
Ai daar beschreven wordt blijkt dat de vestingstad daarna voor een lange tijd
niet herbouwd is geworden. Toen de Bijbelboeken eeuwen later gecompileerd
werden bleek de stad nog altijd een puinhoop te zijn.
Men zou
verwachten dat de archeologie hier een middel heeft tot een correct dateren van
de vernietiging van Ai in relatie tot Jericho dat in hetzelfde seizoen van het
zelfde jaar door de Israëlieten vernietigd werd. Maar niets blijkt minder waar
te zijn. Men heeft er figuurlijk (maar heel toepasselijk) een puinhoop van
gemaakt.
Het is
het herlezen van het werk van Dr.
Donovan Courville (1901/1996) dat de aanzet voor dit artikel werd: The
Exodus Problem and its Ramifications, 1971, Volume I, Chapter V, v. Het is een
boek (twee volumes) dat ik in 1975 bij de aanvang van het bestuderen van mijn
Bijbel aanschafte en sindsdien als naslagwerk gebruik. Naast zijn
indrukwekkende lijst van onderscheidingen zoals B. Th., B.A., M.A., Ph. D,
Chemistry, had Courville een grote interesse in archeologie, egyptologie en
Bijbelse chronologie. In volume 2 (blz. 3) schrijft hij dat archeologie: is
anything but an exact science, zo ook egyptologie en theologie. Met grote
ijver heeft hij dan ook zijn opus magnum van haast zevenhonderd bladzijden voor
Bijbelvorsers met interesse in egyptologie en archeologie, samengesteld en
nagelaten.
Wat Ai
betreft hebben archeologen inderdaad vastgesteld dat de stad in de oudheid
vernietigd werd maar dat deze vernietiging ongeveer zeshonderd jaar voor de
intocht van de Israëlieten geschiedde en dat de vestingstad daarna meer dan
achthonderd jaar een ruïne bleef. Sindsdien bestaat er een discussie waarbij het
Bijbelverhaal meestal in twijfel getrokken wordt, daar waar men eerst de
dateringsmethode in vraag zou moeten brengen. Wat blijft is een kluwen als een
gevolg van het niet voor historisch correct houden van de relevante historische
Bijbelboeken.
Hierna
een schema van Courville van de archeologische aardlagen in Israël en hun
datering aan de hand van de egyptologie:
Archeaological difficulties disappear with a redating
of Early Bronze IV, Table III
The Archeaological Ages
Archeaological AgeAproximateEgyptian or Palestine
Conventional Contemporary
BC Dates__________________________
Mesolithic10000/5000 Predynastic Egypt
and Neolithic
Chalcolithic5000/3.300Predynastic Egypt
Early Bronze I3300/2800Late Predynastic into Dynasty I
Early Bronze II2800/2500Late Dynasty through Dynasty II
Early Bronze III2500/????The pyramid age
Early
Bronze IV????/????Dynasty VI
(E.B. IIIb intermediate/????Dynasties
VII to XI
Middle Bronze I2000/1900Early XII Dynasty
Middle Bronze IIa1900/1780Late XII Dynasty
Middle Bronze IIb1780/1600Dynasty XIII into Hyksos
period
Middle Bronze IIc1600/1550Late Hyksos period
Late Bronze I1550/1480Early XVII Dynasty
Late Bronze IIa1480/1300Middle XVIII Dynasty
Late Bronze IIb1300/1200The Amarna age
Iron I1200/900Era of the Judges and United
Monarchy
of Israel
Iron II900/600Divided Monarchy of Israel
Iron III600/300Egypt under Babylon and Persia
(The Exodus Problem and its Ramifications, 1971,
Volume 1, Chapter VI,)
Dr. Donovan Courville laat de Exodus op het einde
van de Egyptische zesde dynastie van het Oude Rijk plaatsvinden en verplaatst
Vroeg Brons IV naar de tweede helft van de vijftiende eeuw voor Christus. Het Egyptische
Oude en Midden-rijk waren volgens Courville contemporain met slechts één
tussenperiode, die van de Hyksos die na de Exodus met de vernietiging van het
leger van farao, Egypte overrompelden. De Israëlieten vervolgden hun weg naar
Kanaän dat zij veertig jaar later in bezit namen. Zij namen gepaard gaande met
natuurlijke catastrofes op gewelddadige wijze het land in bezit. In het model
van Courville volgt de Midden-brons periode onmiddellijk op het Vroeg-brons
tijdperk. Het archeologische beeld in de streek van Jericho is duidelijk een
noodlottige catastrofe, gevolgd door bezetting van nieuwkomers. Het is in feite
een eenvoudige oefening die Courville toepast. Men gaat in de verschillende
strata op zoek naar de beschrijving die de Bijbel voor een bepaalde epoque
verschaft en dateert de strata in kwestie aan de hand van de Bijbelse
chronologie. Op deze wijze komt vroeg brons IV op de tijdsbalk zeshonderd jaar
dichterbij. De Israëlieten die in 1443 v. Chr. aan de verovering van Kanaän
begonnen waren nieuwkomers met een nieuw soort aardewerk. Alhoewel aanvankelijk
hun aardewerk Egyptisch van oorsprong was dat zij bij de uittocht meegenomen
hadden. Zo ook hun wapens die alle Egyptisch waren. Flavius Josephus geeft dit
historisch detail door: Boek II, xvi,
6. On the next day Moses gathered together the weapons of the Egyptians, which
were brought to the camp of the Hebrews by the current of the sea, and the
force of the winds resisting it; and he conjectured that this also happened by
Divine Providence, that so they might not be destitute of weapons. So when he had ordered the Hebrews to arm
themselves with them, he led them to Mount Sinai, in order to offer
sacrifice to God, and to render oblations for the salvation of the multitude,
as he was charged to do beforehand.
Nog een interessante gedachte is de volgende: niemand
twijfelt er aan dat de Israëlieten later het machtigste volk van Kanaän/Israël
werden, maar dan veroverden zij op gelijke wijze het land. Dat zou het uitgangspunt
moeten zijn.
Het is
pas wanneer men de orthodoxe Egyptologie en haar dateringsmethode afwijst en
men de nieuwe wijze van dateren hanteert dat men de verovering van Kanaän door
de Israëlieten onder leiding van Jozua in het juiste strata beter kan traceren.
Hierna het gereviseerde vereenvoudigde schema met in de rechterkolom de gecorrigeerde
jaartallen voor de aardlagen:
VROEG
BRONS3000/1900
v. Chr. 1889/1443 v. Chr.
MIDDEN BRONS1900/15501443/1000
LAAT
BRONS1550/12001000/860
IJZER I1200/930860/709
IJZER
II930/586709/586
Volgens de orthodoxe jaartallen in de linker-kolom zoekt
men vergeefs naar de intocht van de Israëlieten op het einde van het Laat Brons
en begin IJzer I tijdperk. De gewelddadige intocht van de
Israëlieten vanaf 1443 v. Chr. die gepaard ging met het tot op de grond toe
verwoesten van steden zoals bijvoorbeeld Jericho, Ai en Hazor, vind men niet
terug in de aardlagen zoals ze door de orthodoxie gedateerd werden. Over de
inbezitneming van het beloofde land Kanaän schreef ik een hoofdstuk in TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 121 -141. In
hetzelfde hoofdstuk gaf ik aandacht aan de opgerichte steen van Jozua te Sichem
die in het Bijbelboek Jozua 24:1-33 beschreven wordt. Hoofdstuk vierentwintig
van het zesde Bijbelboek Jozua geeft in een notendop de geschiedenis van Israël
weer vanaf Terach, de vader van Abraham, de uitroeping van Abraham, de
wonderlijke geboorte van Izaak, gevolgd door Jakob en Esau, het verblijf in
Egypte, de uitredding onder leiding van Mozes, de vernietiging van het leger
van Farao in de Schelfzee, gevolgd door het lange verblijf in de wildernis, met
daarna de inbezitneming van het land Kanaän. Het hoofdstuk eindigt met het
sluiten van een verbond van Jozua met het volk na de oproep om de HEERE God
trouw te blijven. Na het sluiten van het verbond richtte Jozua te Sichem een
steen op en sprak het volgende: Ziet,
deze steen zal ons tot een getuigenis zijn; want hij heeft gehoord al de
redenen des HEEREN, die Hij tot ons gesproken heeft; ja, hij zal tot een
getuigenis tegen ulieden zijn, opdat gij uw God niet liegt.
Tot op
vandaag bevind er zich te Sichem nabij het Arabische Nabloes in Samaria een
opgerichte steen op een archeologische site die algemeen in het Midden-brons
gedateerd wordt.
Het is
de inmiddels bekende revisionist van de geschiedenis van de oudheid en
egyptoloog David Rohl (A test of
time, 1995, Hoofdstuk 14, Conclusie 36), die in zijn werk aandacht naar deze
steen te Nabloes gaf. David Rohl is overtuigd dat deze steen degene is die
Jozua oprichtte. Met het Midden-brons tijdperk nu gereviseerd naar de tweede
helft van de vijftiende eeuw v. Chr. herkennen we in deze steen de opgerichte
steen van Jozua die er vandaag als getuigenis nog altijd staat voor wie zien
wil.
'De late datering van de exodus is een uitdrukking die door
theologen gehanteerd wordt ter datering van de exodus in de dertiende eeuw v.
Chr., dit in tegenstelling met de Bijbel die de exodus in de vijftiende eeuw
voor Christus plaatst, de zogenaamde vroege datering. Hierna het relevante Bijbelgedeelte
uit het Boek 1 Koningen:
1
Koningen 6:1 Het geschiedde nu in het
vierhonderd en tachtigste jaar, na den uitgang der kinderen Israëls uit Egypte,
in het vierde jaar van het koninkrijk van Salomo
over Israël, in de maand Ziv (deze is de tweede maand), dat hij het huis des
HEEREN bouwde. (Statenvertaling)
Dat
sommige godgeleerden dit Bijbelgedeelte in twijfel trekken heeft te maken met de
mate van gezag dat zij aan de wetenschap Egyptologie willen toekennen. Aan het
begin van de twintigste eeuw in 1904 maakte de Egyptoloog Eduard Meyer (1855/1930) zijn werk kalender en Sothis-periode
bekend waarbij hij de dertig Egyptische dynastieën van Manetho via het gebruik
van een veronderstelde astronomische kalender in het oude Egypte, op de
tijdsbalk onderbracht. Met de historische Boeken van de Bijbel werd hierbij
geen rekening gehouden. Zoals Eduard Meyer de farao s op de tijdsbalk
rangschikte vind men het oude Israël daar niet in terug. Elk spoor naar het handelen van God in de geschiedenis van Zijn volk
Israël werd uitgewist. Daarenboven worden wat de archeologie betreft alle
aardlagen in Egypte en Klein-Azië sindsdien aan de hand van de nieuwe chronologie
gedateerd. De gewelddadige exodus van de Israëlieten uit Egypte zoals in het
Bijbelboek Exodus beschreven is als een gevolg van Eduard Meyer s constructie
volledig verdwenen en blijkt nu fantasie te zijn? De Bijbel is sindsdien voor
velen een louter godsdienstig boek zonder historische waarde. En de strijd gaat
verder. Een volgende generatie van Egyptologen zet sindsdien de aanval op de
Bijbel verder. Zo concludeerde bijvoorbeeld de bekende Egyptoloog Donald B. Redford (1934-) in zijn boek
A Study of the Biblical Story of Joseph dat alle historische aanwijzingen
betreffende Jozef en de intocht met inbegrip van iedere verwijzing naar Egypte
en Egyptische persoonsnamen, plaatsnamen en titels, louter bedenksels van de
Bijbelschrijver zijn die de Exodus uit Egypte wilde rechtvaardigen door Jozef
en de Israëlieten over te brengen naar Egypte. Redford beschouwt de Bijbel als
een verzameling van verhalen en legenden zonder historische waarde en in wezen
gelijk aan de vele mythologieën. Hij gaat er van uit dat de Hyksos-periode in
Egypte de oorzaak van het ontstaan van mythes in Kanaän werd wat leidde tot het
verhaal rond Mozes. De auteur van het Bijbelboek Exodus had volgens Redford
geen kennis van het oude Egypte van voor de zevende eeuw v. Chr. Wanneer
Redford in zijn boek Egypt, Canaan, and Israel in Ancient Times over het
historische Israël schrijft doet hij dat aan de hand van de enkele schaarse
bewaard gebleven berichten uit het oude Egypte. Een voorbeeld is de Merneptah-stele waarop naar het volk
Israël verwezen wordt. Er bestond volgens Redford pas een Israëlitische
entiteit in Kanaän aan het einde van de dertiende eeuw v. Chr. Meer wil hij
echter niet invullen. De oorsprongsgeschiedenis van Israël zoals gebracht in de
Bijbelboeken Genesis en Exodus wijst hij af. Op dit blog gaf ik al eerder
aandacht aan Donald Redford. Zie het artikel van 08.09.2017: Was het Tetragrammaton in het oude Egypte in
hiërogliefenschrift bekend? Zie link:
Nu is
het een feit dat de egyptologie geen exacte wetenschap is en niets belet een
theoloog om via zelfstudie op dit terrein te gaan ter weerlegging van de boude
uitspraken door de egyptologie over de historiciteit van de Bijbel. In de
praktijk echter kwam de discussie tussen een vroege en late datering van de exodus
op gang en liet men de rangschikking van de farao s op de tijdsbalk op basis
van een vermeende Sothis-kalender door de egyptologie, met rust.
Het is
het revisionisme van de geschiedenis van de oudheid dat sinds de tweede helft
van de twintigste eeuw uitkomst biedt. Het is namelijk onmogelijk om de
Bijbels-historische gegevens met die van de conventionele egyptologie te verzoenen
of aan te passen. Alleen de frontale aanval heeft zin. De Sothis-kalender van
Eduard Meyer klopt niet. Punt andere lijn. Het is naar mijn mening tijdverlies
om bijvoorbeeld te trachten bepaalde farao s van de achttiende dynastie met de
farao van de exodus te identificeren. Hatsjepsoet, Thothmosis III en Amonhotep
II zijn namen van farao s die telkens opnieuw naar voor gebracht worden.
Hatsjepsoet zou hier als de dochter van farao herkend worden? Elke uitleg echter
doet de Bijbel (moedwillig) geweld aan.
De
Bijbel noemt weliswaar de naam van de dochter van farao niet. De Joodse
overleveringen hebben echter de Griekse naam bewaard. Flavius Josephus geeft de
naam Thermuthis op (Flavius
Josephus, Joodse Oudheden, Boek II,ix.5-7 (vertaling van het Grieks naar het
Engels door William Whiston, 1667/1752).
Het
zijn echter de Bijbels-chronologische gegevens die het middel zijn ter bepaling
of Hatsjepsoet of het Griekse Amessis
van Manetho s achttiende dynastie, met de Bijbelse dochter van farao
geïdentificeerd kan worden! De Bijbel leert dat Mozes drie maanden oud, te
vondeling gelegd werd en door de dochter
van farao gevonden en geadopteerd. De
farao van de verdrukking heeft volgens de Bijbel een uitzonderlijk lange regeerperiode van minstens zeventig plus jaren.
De jonge Mozes die aan het hof van farao opgroeit en onderwezen wordt verblijft
daar namelijk voor een periode van
veertig jaar. Daarna moet hij voor de wraak van farao voor zijn leven naar
Midian vluchten. Te Midian verblijft hij ook voor een periode van veertig jaar, wanneer het nieuws komt dat de farao
van de verdrukking gestorven is. In mijn werk TIJD en TIJDEN, blz. 107-111 diep
ik een en ander uit en toon aan dat de farao van de verdrukking vier jaar voor
de exodus het leven liet en door een ander huis of dynastie opgevolgd werd. De
volledige regeerperiode van de farao van
de verdrukking is hiermee vastgelegd op minimum 76 jaar.
Dit
gegeven past niet in het raamwerk van de achttiende dynastie. De vader van
Hatsjepsoet was Thothmosis I, die
volgens de theorie de farao van de
verdrukking (?) moet zijn. Deze farao heeft echter een regeerperiode van
slechts vier of negen jaar, tot maximum vijftien jaar, naar gelang de bronnen
die gehanteerd worden. De gegevens die Manetho verstrekt zijn via de
kroniekschrijvers Africanus (ca.220 AD), Eusebius (ca.320 AD) en Flavius
Josephus (ca.80 AD) bewaard gebleven hoewel er onderling verschillen zijn. De
naam Thothmosis I is een Griekse naam, ons overgeleverd via Manetho en zijn
kopieerders. Zijn Egyptische naam in hiëroglyfen was: Akheperkara Djoetmose. Hij
was een militair die als een gevolg van zijn huwelijk met prinses Ahmose, de dochter van Ahmose I en koningin Nefertari, in
de Koninklijke familie opgenomen werd. Met de naam Thothmosis werd eer gebracht
aan de god Thoth die vereerd werd i.v.m. de uitdrijving van de Hyksos. Zijn
gemalin Ahmose baarde hem twee zonen; Wadjmose en Amenmose die echter beide
voor hun vader stierven. De troonopvolger werd uiteindelijk Thothmosis II die verwekt
werd bij een bijvrouw genaamd Mutnofret, de zuster van Ahmose, de gemalin van
Thothmosis I. Uit de relatie Ahmose en Thothmosis I werd ook een dochter Hatsjepsoet geboren die later mee zou
regeren. Thothmosis I maakte van
Nubië een Egyptische provincie en voerde veldtochten tot aan de Eufraat.
Hatsjepsoet, of de Griekse
naam Amessis bij Josephus, regeerde eenentwintig
jaar en negen maanden. In het bewaard gebleven manuscript van Africanus staat
zij genoteerd als Amensis met een
regeerperiode van tweeëntwintig jaar. De kopieerder Eusebius van Manetho,
vermeld haar niet. Hatsjepsoet regeerde aanvankelijk als co-regent met Thothmosis
II en na diens dood als voogd van de jonge Thothmosis III. In het tweede regeringsjaar van van de jonge Thothmosis
III echter, trok Hatsjepsoet alle regeringsbevoegdheden naar zich toe en
regeerde als vrouwelijke farao over Egypte. Flavius
Josephus die in de Griekse taal zijn verhaal doorgaf noemt haar bij de Griekse
naam Amessis en dit in afwijking van
zijn eerdere vermelding van Thermuthis
als Griekse naam voor de dochter van farao. Amessis en Thermuthis waren voor Flavius Josephus twee te
onderscheiden personen!
Ik meen
dat ik de poging tot identificatie van de
Bijbelse dochter van farao met Hatsjepsoet weerlegd heb. En dit vooral op
basis van de vergelijking van de regeerperiode van de farao van de verdrukking
in de Bijbel van minimum 76 jaar met
de te korte regeerperiode van farao Thothmosis I van de achttiende dynastie van
maximum 15 jaar.
Het
invoegen van Hatsjepsoet als puzzelstukje in het Bijbelse plaatje past eenvoudigweg
niet! Daarenboven zwijgt de Bijbel over de dochter van farao als koningin
over Egypte na de dood van haar vader, de farao van de verdrukking.
De
uittocht uit Egypte ging volgens de Bijbel gepaard met oordelen die door de
HEERE God aan Egypte voltrokken werden.
Genesis 15:13
Toen zeide Hij tot Abram: Weet voorzeker, dat uw zaad vreemd zal zijn in een
land, dat het hunne niet is, en zij zullen hen dienen, en zij zullen hen
verdrukken vierhonderd jaren. 14 Doch Ik
zal het volk ook rechten, hetwelk zij zullen dienen; en daarna zullen zij
uittrekken met grote have.
Exodus 7:4 Farao nu zal naar
ulieden niet horen, en Ik zal Mijn hand aan Egypte leggen, en voeren Mijn
heiren, Mijn volk, de kinderen Israëls, uit Egypteland, door grote gerichten. 5 Dan zullen de Egyptenaars weten, dat Ik de
HEERE ben, wanneer Ik Mijn hand over
Egypte uitstrekke, en de kinderen Israëls uit het midden van hen uitleide.
Exodus 12:12 Want Ik zal in dezen
nacht door Egypteland gaan, en alle eerstgeborenen in Egypteland slaan, van de
mensen af tot de beesten toe; en Ik zal
gerichten oefenen aan al de goden der Egyptenaren, Ik, de HEERE!
Wanneer
we deze drie Bijbelcitaten letterlijk willen nemen dan blijkt dat het land
Egypte dat de Israëlieten achterlieten volledig geruïneerd was met bovendien
het leger met alle strijdwagens in de Schelfzee vernietigd.
Dit
gegeven past ook niet tegen het historische kader dat van de achttiende
dynastie bekend is. De opeenvolgende farao s na Thothmosis I behielden hun
macht en autoriteit ook buiten de grenzen zelfs tot aan de rivier de Eufraat.
Volgens
de revisie van de geschiedenis van het Oude Egypte liepen het Oude en het
Midden-Rijk contemporain en gingen beide ten onder in de ramp van de Exodus met vervolgens een tussenperiode in de
geschiedenis van Egypte als een gevolg van de invallen van de Hyksos, die met
de Bijbelse Amalekieten geïdentificeerd worden. De invasie van de Hyksos
betekende een ware ramp voor het oude Egypte. Zie het artikel van 12.09.2016 op dit blog, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1473631200&stopdatum=1474236000
Het is
de achttiende dynastie onder farao Ahmose die aan het einde van de elfde eeuw
v. Chr. de macht van de Hyksos brak en de soevereiniteit van Egypte herstelde.
Psalm
78:1 Een leerdicht van Asaf. Wend het oor, mijn volk, tot mijn leer, neigt uw
oor tot de woorden van mijn mond; 2 ik wil mijn mond tot een spreuk opendoen,
ik wil aloude verborgenheden verkondigen. 3 Hetgeen wij gehoord hebben en
weten, en onze vaderen ons hebben verteld, 4 dat willen wij voor hun kinderen
niet verhelen; wij willen vertellen aan het volgende geslacht des HEREN roemrijke daden, zijn kracht en
de wonderen die Hij gewrocht heeft. (NBG Vertaling 1951)
Het
lanceren van de theorie over de late datering van de exodus zou zijn
oorsprong bij de Amerikaan William F. Albright (1891/1971) hebben. Hij was een
bijbelgeleerde, archeoloog en letterkundige. Ook hij ging er van uit dat de
geïntroduceerde Sothis-kalender correct was en de datering van de aardlagen in
Egypte en Kanaän eveneens correct. De datering van de exodus plaatste hij rond
1200/1250 v. Chr. Het Bijbelgedeelte van 1 Koningen 6:1 was niet letterlijk te
nemen? De vermelde periode van 480 jaar tussen de Tempel van Salomo en de
exodus is de som van 40 x 12 en zal wel een symbolische betekenis gehad hebben?
Evenzo het jaartal 40 voor de leeftijd van Mozes bij zijn vlucht naar Midian en
nog eens 40 jaar voor zijn verblijf aldaar.
De late
datering van de exodus rond 1250 v. Chr. levert tegen de achtergrond van de
rangschikking van de farao s op de tijdsbalk door de egyptologie als resultaat
de farao s Seti I en Ramses II van
de negentiende dynastie op, als kandidaat-farao s voor de farao van de
verdrukking en als farao van de exodus. De datering van de late datering is de
meest populaire datering die gehanteerd wordt. Zelfs Hollywood ziet in haar
filmproducties de farao s Seti I en Ramses I als de farao s van de verdrukking
en de exodus.
Maar
ook bij deze farao s is de regeerperiode te kort om ze als een puzzelstuk in
het Bijbelse plaatje te plaatsen. De verschillende bronnen wat de regeertijd
betreft spreken elkaar overigens tegen. Maar de hoogste jaartallen zijn voor
onze studie belangrijk. Seti I heeft dan maximum elf jaar regeertijd, Ramses II
heeft een regeerperiode van 67 jaar en Merneptah ( de opvolger van Ramses II)
een regeerperiode van tien jaar. Ook deze hoogste regeerperioden passen niet in
het Bijbels-historische kader. Zoals we eerder gezien hebben moet de Bijbelse
farao van de verdrukking een minimum regeerperiode van 76 jaar hebben. En ook
de Richterenperiode in Israël kan onmogelijk in een tijdsbestek van slechts
twee eeuwen op de tijdsbalk gerangschikt worden zonder de Bijbel geweld aan te
doen. De negentiende dynastie gaf ik recent nog aandacht op mijn blog op 10.12.2018: een verwijzing naar Israël
op de Merneptah-stele, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1544396400&stopdatum=1545001200
De
conclusie is dat zowel de vroege als de late datering van de exodus gezien tegen
de achtergrond van de tijdsconstructie door de egyptologie, geen zin maakt.
Beide schieten te kort en alleen met een drastische herziening van de
geschiedenis van de oudheid vallen de stukken in de juiste plaats. Over de
noodzaak van een nieuwe datering voor de aardlagen door archeologen blootgelegd
in Egypte en Klein-Azië bracht ik eerder het werk van Dr. John J. Bimson onder de aandacht. Zie het artikel op dit blog
van 11.08.2015, link:
Hierna
een veelzeggend citaat van de bekende egyptoloog de Brit Sir Alan Gardiner
(1879/1963) over het Egypte van de oudheid:
It must never be forgotten that we are dealing with
a civilization thousands of years old and one of which only tiny remnants have
survived. What is proudly advertised as Egyptian History is merely a collection of rags and tatters.
En deze
collectie van rags and tatters zouden dan aanwijzingen moeten bevatten ter
staving van de gebeurtenissen die in de Bijbelboeken Genesis en Exodus
beschreven werden? Voor mij staat het buiten twijfel dat Genesis en Exodus
historische boeken zijn die een leidraad kunnen zijn voor het historisch in
beeld brengen van de rags and tatters die het oude Egypte geleverd heeft. Veelzeggend
is het commentaar van een revisionist van het eerste uur Dr. Donovan Courville,
de auteur van The Exodus Problem and its Ramifications, 1971.
...It must not be forgotten that the task of
historians is not to create history. The events of history have occurred, and
there is nothing that can be done to change the time relationships between
these events by a single minute. The
task is ratherthat ofunraveling the confused records which have
come down to us, and when this task has been done correctly, it is
axiomatic that it should not be necessary to apologize for inconsistencies and
anomalies at every turn of events.
toen bleef Hij nog twee dagen in de plaats, waar Hij was…
De
titel voor de aflevering van deze week op dit blog is een citaat uit het elfde
hoofdstuk van het Johannesevangelie vers zes. Een hoofdstuk dat hierna volledig
geciteerd wordt. Het is een Bijbelgedeelte dat met de geschiedenis van de
opstanding van Lazarus op een Woord van Jezus zeer goed bekend is. Vooral de
woorden van Jezus tot Martha de zuster van Lazarus zijn voor gelovigen tot op
heden een wereldwijd begrip en vertroosting wanneer men een geliefde aan de
dood moet afgeven: “Ik ben de Opstanding en het Leven; die in Mij gelooft zal
leven, al ware hij ook gestorven; 26 En een iegelijk, die leeft, en in Mij
gelooft, zal niet sterven in der eeuwigheid. Gelooft gij dat?” Hierna het
betreffende Bijbelgedeelte:
Johannes 11:1 En
er was een zeker man krank, genaamd Lazarus,
van Bethanië, uit het vlek van Maria en haar zuster Martha. 2 (Maria nu was
degene, die den Heere gezalfd heeft met zalf, en Zijn voeten afgedroogd heeft
met haar haren; welker broeder Lazarus krank was.) 3 Zijn zusters dan zonden
tot Hem, zeggende: Heere, zie, dien Gij liefhebt, is krank. 4 En Jezus, dat
horende, zeide: Deze krankheid is niet tot den dood, maar ter heerlijkheid
Gods; opdat de Zone Gods door dezelve verheerlijkt worde. 5 Jezus nu had
Martha, en haar zuster, en Lazarus lief. 6 Als Hij dan gehoord had, dat hij
krank was, toen bleef Hij nog twee dagen
in de plaats, waar Hij was. 7 Daarna zeide Hij verder tot de discipelen:
Laat ons wederom naar Judea gaan. 8 De discipelen zeiden tot Hem: Rabbi! de
Joden hebben U nu onlangs gezocht te stenigen, en gaat Gij wederom derwaarts? 9
Jezus antwoordde: Zijn er niet twaalf uren in den dag? Indien iemand in den dag
wandelt, zo stoot hij zich niet, overmits hij het licht dezer wereld ziet; 10
Maar indien iemand in den nacht wandelt, zo stoot hij zich, overmits het licht
in hem niet is. 11 Dit sprak Hij; en daarna zeide Hij tot hen: Lazarus, onze
vriend, slaapt; maar Ik ga heen, om hem uit den slaap op te wekken. 12 Zijn
discipelen dan zeiden: Heere, indien hij slaapt, zo zal hij gezond worden. 13
Doch Jezus had gesproken van zijn dood; maar zij meenden, dat Hij sprak van de
rust des slaaps. 14 Toen zeide dan Jezus tot hen vrijuit: Lazarus is gestorven. 15 En Ik ben blijde om uwentwil, dat Ik daar
niet geweest ben, opdat gij geloven moogt; doch laat ons tot hem gaan. 16
Thomas dan, genaamd Didymus, zeide tot zijn medediscipelen: Laat ons ook gaan,
opdat wij met Hem sterven. 17 Jezus dan, gekomen zijnde, vond, dat hij nu vier dagen in het graf geweest
was. 18 (Bethanië nu was nabij Jeruzalem, omtrent vijftien stadiën van
daar.) 19 En velen uit de Joden waren gekomen tot Martha en Maria, opdat zij
haar vertroosten zouden over haar broeder. 20 Martha dan, als zij hoorde, dat
Jezus kwam, ging Hem tegemoet; doch Maria bleef in huis zitten. 21 Zo zeide
Martha dan tot Jezus: Heere, waart Gij hier geweest, zo ware mijn broeder niet
gestorven; 22 Maar ook nu weet ik, dat alles, wat Gij van God begeren zult, God
U het geven zal. 23 Jezus zeide tot haar: Uw broeder zal wederopstaan. 24
Martha zeide tot Hem: Ik weet, dat hij opstaan zal in de opstanding ten laatsten dage. 25
Jezus zeide tot haar: Ik ben de
Opstanding en het Leven; die in Mij gelooft zal leven, al ware hij ook
gestorven; 26 En een iegelijk, die leeft, en in Mij gelooft, zal niet sterven
in der eeuwigheid. Gelooft gij dat? 27 Zij zeide tot Hem: Ja, Heere; ik heb geloofd, dat Gij zijt de
Christus, de Zone Gods, Die in de wereld komen zou. 28 En dit gezegd
hebbende, ging zij heen, en riep Maria, haar zuster, heimelijk, zeggende: De
Meester is daar, en Hij roept u. 29 Deze, als zij dat hoorde, stond haastelijk
op, en ging tot Hem. 30 (Jezus nu was nog in het vlek niet gekomen, maar was in
de plaats, waar Hem Martha tegemoet gekomen was.) 31 De Joden dan, die met haar
in het huis waren, en haar vertroostten, ziende Maria, dat zij haastelijk
opstond en uitging, volgden haar, zeggende: Zij gaat naar het graf, opdat zij
aldaar wene. 32 Maria dan, als zij kwam, waar Jezus was, en Hem zag, viel aan
Zijn voeten, zeggende tot Hem: Heere, indien Gij hier geweest waart, zo ware
mijn broeder niet gestorven. 33 Jezus dan, als Hij haar zag wenen, en de Joden,
die met haar kwamen, ook wenen, werd zeer bewogen in den geest, en ontroerde
Zichzelven; 34 En zeide: Waar hebt gij hem gelegd? Zij zeiden tot Hem: Heere,
kom en zie het. 35 Jezus weende.
De kortste zin in de Bijbel.
36 De
Joden dan zeiden: Ziet, hoe lief Hij hem had! 37 En sommigen uit hen zeiden:
Kon Hij, Die de ogen des blinden geopend heeft, niet maken, dat ook deze niet
gestorven ware? 38 Jezus dan wederom in Zichzelven zeer bewogen zijnde, kwam
tot het graf; en het was een spelonk, en een steen was daarop gelegd. 39 Jezus
zeide: Neemt den steen weg. Martha, de zuster des gestorvenen, zeide tot Hem:
Heere, hij riekt nu al, want hij heeft vier
dagen aldaar gelegen. 40 Jezus zeide tot haar: Heb Ik u niet gezegd, dat,
zo gij gelooft, gij de heerlijkheid Gods zien zult?
41 Zij
namen dan den steen weg, waar de gestorvene lag. En Jezus hief de ogen
opwaarts, en zeide: Vader, Ik dank U, dat Gij Mij gehoord hebt. 42 Doch Ik
wist, dat Gij Mij altijd hoort; maar om der schare wil, die rondom staat, heb
Ik dit gezegd, opdat zij zouden geloven, dat Gij Mij gezonden hebt. 43 En als
Hij dit gezegd had, riep Hij met grote stemme: Lazarus, kom uit! 44 En de gestorvene kwam uit, gebonden aan handen
en voeten met grafdoeken, en zijn aangezicht was omwonden met een zweetdoek.
Jezus zeide tot hen: Ontbindt hem, en laat hem heengaan. (Statenvertaling)
Bijzondere
aandacht wil ik geven aan de tijdsperioden van twee en vier dagen die in het
geciteerde Bijbelgedeelte in de verzen zes, zeventienen negenendertig vermeld
worden. Nadat Jezus het bericht krijgt dat zijn vriend Lazarus ten dode ziek is
blijft Hij nog twee dagen in het
over-Jordaanse gebied Perea alvorens naar Bethanië de woonplaats van Lazarus en
diens zusters op te trekken. Het zal één dagreis gevergd hebben voor de reis
van Bethanië naar de plaats waar Jezus in het Over-Jordaanse gebied was. Na de
berichtgeving blijft Jezus nog eens twee dagen ter plaatse alvorens naar
Bethanië in Judea te reizen. In totaal zijn er sinds de dood van Lazarus vier
dagen verstreken wanneer Jezus in Bethanië aankomt. Waarom nu juist vier dagen, en waarom het oponthoud van
twee dagen in Perea? In één van de
studiebijbels die ik bezit vond ik het commentaar dat vele Joden in de oudheid
geloofden dat bij de dood van een mens diens ziel voor een periode van drie
dagen nabij het lichaam blijft alvorens definitief naar zijn of haar bestemming
te verhuizen. Een bijgeloof dat zij van de Griekse mythologie ontleend hadden. De
Bijbel leert geen reïncarnatie of dergelijke maar een éénmalig aards leven met
de dood als onverbiddelijk einde en daarna het oordeel.
Hebreeën
9:27En gelijk het den mensen gezet
is, eenmaal te sterven, en daarna het
oordeel; 28 Alzo ook Christus, eenmaal geofferd zijnde, om veler zonden weg
te nemen, zal ten anderen male zonder zonde gezien worden van degenen, die Hem
verwachten tot zaligheid.
Hierna een
commentaar dat ik van het internet plukte:
“The name of Lazarus in Hebrew means “My God will help”,
and the story of his resurrection definitely justifies it. When news about
Lazarus’ sickness reaches Jesus, he decides to stay put for two days. He finally arrives at Bethany
(in Hebrew: “house of the poor”) four
days after Lazarus’ death. Mary, Lazarus’ sister, tells him that if he
would have come on time, Lazarus might still be alive. Jesus then resurrects
Lazarus.
When reading this story, we miss a most important
Jewish cultural reference point that makes all the difference. In ancient
times, many Jews believed that after death, the soul hovers over the body
trying to get back in for a period of
three days. These are the three days of resurrection. Now things become
clear. Jesus timed his arrival to Bethany to the fourth day of Lazarus’ death
in order to show that his powers of resurrection were not limited to three
days, for he said: “I am the resurrection and the life. Those who believe in
me, even though they die, will live” (John 11:25)”. (Israel
Institute of Biblical Studies)
De
reden voor de tijdsperiode van vier
dagen ligt nu voor de hand. Door de periode van drie dagen te overschrijden
was Lazarus ook voor het bijgeloof van die dagen nu zonder hoop en definitief gestorven.
Dit was het ogenblik voor Jezus om Zijn autoriteit over leven en dood te tonen
toen Hij aan de graftombe met luide stem riep: Lazarus, kom uit! Zijn macht over leven en dood was eens te meer een
feit en de geloofsbelijdenis van Martha bleek waarheid te zijn: Ja, Heere; ik
heb geloofd, dat Gij zijt de Christus, de
Zone Gods, Die in de wereld komen zou.
Tegelijkertijd
paste heel het gebeuren in het voornemen Gods dat zou leiden naar het
plaatsvervangend lijden en sterven van Jezus als het Lam van God met het
Pesachfeest dat nabij was. Er waren namelijk veel Joden naar Bethanië afgezakt
ter vertroosting van Martha en Maria bij de dood van hun broer Lazarus. Hierna
citeer ik het vervolg van het elfde hoofdstuk van het Johannesevangelie:
Johannes
11:45 Velen dan uit de Joden, die
tot Maria gekomen waren, en aanschouwd hadden, hetgeen Jezus gedaan had,
geloofden in Hem. 46 Maar sommigen van
hen gingen tot de Farizeën, en zeiden tot hen, hetgeen Jezus gedaan had. 47
De overpriesters dan en de Farizeën vergaderden den raad, en zeiden: Wat zullen
wij doen? want deze Mens doet vele tekenen. 48 Indien wij Hem alzo laten
geworden, zij zullen allen in Hem geloven, en de Romeinen zullen komen, en wegnemen beide onze plaats en volk. 49
En een uit hen, namelijk Kajafas, die
deszelven jaars hogepriester was, zeide tot hen: Gij verstaat niets; 50 En gij overlegt niet, dat het ons nut is, dat
een mens sterve voor het volk, en het gehele volk niet verloren ga. 51 En
dit zeide hij niet uit zichzelven; maar, zijnde hogepriester deszelven jaars,
profeteerde hij, dat Jezus sterven zou voor het volk; 52 En niet alleen voor
dat volk, maar opdat Hij ook de kinderen Gods, die verstrooid waren, tot een
zou vergaderen. 53 Van dien dag dan af beraadslaagden
zij te zamen, dat zij Hem doden zouden. 54 Jezus dan wandelde niet meer
vrijelijk onder de Joden; maar ging van daar naar het land bij de woestijn,
naar de stad, genaamd Efraïm, en verkeerde aldaar met Zijn discipelen. 55 En het pascha der Joden was nabij, en
velen uit dat land gingen op naar Jeruzalem, voor het pascha, opdat zij
zichzelven reinigden. 56 Zij zochten dan Jezus, en zeiden onder elkander,
staande in den tempel: Wat dunkt u? Dunkt u, dat Hij niet komen zal tot het
feest? 57 De overpriesters nu en de Farizeën hadden een gebod gegeven, dat, zo
iemand wist, waar Hij was, hij het zou te kennen geven, opdat zij Hem mochten
vangen. (Statenvertaling)
De
exacte tijdsperiode tussen de opwekking van Lazarus uit de dood en het vertrek
van Jezus naar het land bij de woestijn naar de stad genaamd Efraïm en zijn
verblijf daar, wordt ons niet meegedeeld. Dat het korte tijd voor het pascha of
Pesach geschiedde maakt het tekstverband (11:55) duidelijk.
Johannes
12:1 Jezus dan kwam zes dagen voor het
pascha te Bethanië, daar Lazarus was, die gestorven was geweest, welken Hij
opgewekt had uit de doden. 2 Zij bereidden Hem dan aldaar een avondmaal, en
Martha diende; en Lazarus was een van degenen, die met Hem aanzaten. (Statenvertaling)
Over de
hogepriester Kajafas uit de Bijbel weten we via de archeologie dat ook hij door
de Griekse mythologie beïnvloed was. Bijna dertig jaar geleden in 1990 namelijk
werd in een voorstad van Jeruzalem
het familiegraf van Kajafas ontdekt.
Archeologen van het
Israëlische departement voor
oudheden identificeerden en dateerden het graf. De
datering werd vergemakkelijkt door de vondst van een muntstuk met de beeltenis van Herodes Agrippa I in het gehemelte van de schedel van Mirjam Berat
Schimon, de dochter van Kajafas. Het muntstuk is door een inscriptie gedateerd
in het zesde jaar van de regering van Herodes Agrippa I, wat gelijk is aan de
jaren van de westerse tijdrekening: 42/43
AD. Het muntstuk was door Kajafas
onder de tong van zijn overleden dochter geplaatst ter betaling van de
veerman Charon. Kajafas’ dochter zou aldus met deze munt volgens het
mythologische geloof, door de veerman in de onderwereld
over de rivier de STYX tot aan de poort van Hades gevaren worden. De
archeologische vondst van het familiegraf van Kajafas ontmaskert de
hogepriester van Israël van 30 AD als een hypocriet en opportunist. Een man die
van twee walletjes wilde eten. Als het een
niet waar was, dan misschien het
andere. Voor alle zekerheid toch maar een muntstuk aan de stoffelijke
resten van zijn dochter in het graf
toevertrouwen. En dit was de man voor wie de Heer Jezus Christus in de nacht
dat Hij werd overgeleverd, stond. Een vent die theatraal zijn kleren in stukken
scheurde (Matteüs 26:65) toen Jezus zich als de Messias voor het Sanhedrin
bekendmaakte. Over Kajafas schreef ik eerder op dit blog op 11.07.2016 een
artikel, zie link: https://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1468188000&stopdatum=1468792800
De
Griekse mythologie die vooral sinds de Griekse overheersing in de vierde eeuw
v. Chr. van het gebied van Israël geleidelijk het geestelijk denken van de
mensen van toen vergiftigde werd door de opstanding van Lazarus op een Woord
van de Heer Jezus Christus als vals zijnde ontmaskerd. Voor wie geestelijke
oren en ogen had was het glashelder dat Jezus de Opstanding en het Leven was en
de Zoon van God.
Tot
slot breng ik de profetische betekenis van de tijdsperiode van twee en vier
dagen onder de aandacht. De vier dagen
die Jezus laat verstrijken sinds het bericht hem bereikte dat Lazarus dodelijk
ziek was staan voor de periode van vierduizend jaar sinds Genesis (3:15-24)
vanaf wanneer de dood als koning over een gevallen schepping ging heersen. Eén
dag staat dan voor duizend jaar (2 Petrus 3:8). In TIJD en TIJDEN, 2015, appendix 5, heb ik aandacht aan de anno mundi
jaartelling gegeven. Op basis van de Masoretische tekst van de Bijbel zijn het
momenteel ongeveer zesduizend jaar terug tot de eerste mens. In mijn boek heb
ik op basis van de sabbatjaar- en jubeljaartelling zelfs nauwkeurig de anno
mundi jaartelling van zesduizend jaar op de tijdsbalk verankerd in oktober van
het jaar 2005. We bevinden ons volgens deze berekening heden in het jaar 6014
anno mundi. Een verschil van 235 jaar met de Joodse anno mundi jaartelling.
Volgens de Joodse jaartelling bevinden we ons in 5779 AM? Zie het artikel op
dit blog van 02.06.2014, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1401660000&stopdatum=1402264800
De
tijdsperiode van twee dagen dat Jezus nog in het over-Jordaanse gebied buiten
Judea blijft, staan in de hiervoor beschreven tijdsconstructie voor de
tweeduizend jaar tussen zijn eerste komst in 30 AD en zijn tweede of wederkomst
in 20?? AD. Dit laatste jaartal als uitkomst valt niet exact te berekenen
aangezien hier wetmatigheden van een andere orde meespelen. De eerste komst van
de Messias rekenen we niet vanaf zijn geboorte maar vanaf zijn intrede in
Jeruzalem met Paaszondag 2 april (9 nisan )30 AD (Mat. 21-1-11, Mrk. 11:1-10, Luk.
19:29-44, Joh. 12:12-19).
Matteüs
21:1 En als zij nu Jeruzalem genaakten, en gekomen waren te Beth-fage, aan den
Olijfberg, toen zond Jezus twee discipelen, zeggende tot hen: 2 Gaat heen in
het vlek, dat tegen u over ligt, en gij zult terstond een ezelin gebonden
vinden, en een veulen met haar; ontbindt ze, en brengt ze tot Mij. 3 En indien
u iemand iets zegt, zo zult gij zeggen, dat de Heere deze van node heeft, en
hij zal ze terstond zenden. 4 Dit alles nu is geschied, opdat vervuld worde,
hetgeen gesproken is door den profeet, zeggende: 5 Zegt der dochter Sions: Zie,
uw Koning komt tot u, zachtmoedig en gezeten op een ezelin en een veulen,
zijnde een jong ener jukdragende ezelin. 6 En de discipelen heengegaan
zijnde, en gedaan hebbende, gelijk Jezus hun bevolen had, 7 Brachten de ezelin
en het veulen, en leiden hun klederen op dezelve, en zetten Hem daarop. 8 En de
meeste schare spreidden hun klederen op den weg, en anderen hieuwen takken van
de bomen, en spreidden ze op den weg. 9 En de scharen, die voorgingen en die
volgden, riepen, zeggende: Hosanna den
Zone Davids! Gezegend is Hij, Die komt in den Naam des Heeren! Hosanna in
de hoogste hemelen! 10 En als Hij te Jeruzalem inkwam, werd de gehele stad
beroerd, zeggende: Wie is Deze? 11
En de scharen zeiden: Deze is Jezus,
de Profeet van Nazareth in Galilea.
Het
citaat bij de evangelist Matteüs 21:5 vinden we in het Oude Testament terug bij
de profeet Zacharia:
Zacharia
9:9 Verheug u zeer, gij dochter Sions! juich, gij dochter Jeruzalems! Ziet, uw Koning zal u komen,
rechtvaardig, en Hij is een Heiland;
arm, en rijdende op een ezel, en op een veulen, een jong der ezelinnen.
Dezelfde
menigte die Hem te Jeruzalem ‘Hosanna den Zone Davids! Gezegend is Hij Die komt
in den Naam des Heeren! Hosanna in de hoogste hemelen!’ roepende in de stad
verwelkomde zou hem echter een korte tijd later verwerpen aldus vervullende wat
in het eerste hoofdstuk van het Johannes kort en duidelijk bekend word gemaakt.
Johannes
1:9 Dit was het waarachtige Licht, Hetwelk verlicht een iegelijk mens, komende
in de wereld. 10 Hij was in de wereld, en de wereld is door Hem gemaakt; en de
wereld heeft Hem niet gekend. 11 Hij is
gekomen tot het Zijne, en de Zijnen hebben Hem niet aangenomen.
In het
Oude Testament vinden we bij de profeet Hosea de twee dagen vermeld tussen de verwerping van de Messias en Zijn
aanneming door Israël.
Hosea
5:15 Ik zal henengaan (30 AD) en keren weder tot Mijn plaats, totdat zij zichzelven schuldig kennen
en Mijn aangezicht zoeken; als hun bange zal zijn, zullen zij Mij
vroeg zoeken. 6:1 Komt en laat ons wederkeren tot den HEERE, want Hij heeft
verscheurd, en Hij zal ons genezen; Hij heeft geslagen (70 AD), en Hij zal ons
verbinden. 2 Hij zal ons na twee dagen
levend maken (20??); op den derden dag (20??, Messiaans vrederijk) zal Hij
ons doen verrijzen, en wij zullen voor Zijn aangezicht leven. 3 Dan zullen wij
kennen, wij zullen vervolgen, om den HEERE te kennen; Zijn uitgang is bereid
als de dageraad; en Hij zal tot ons komen als een regen, als de spade regen en
vroege regen des lands.
Ik heb
in het Bijbelcitaat hierboven jaartallen tussen haakjes ingevoegd. Vers
vijftien zie ik vervuld bij de Hemelvaart van Jezus Christus in 30 AD.
Gedurende twee dagen of (ongeveer) tweeduizend jaar zou Israël later (70 AD) in
een wereldwijde diaspora terechtkomen met alle bekende verdrukking van dien. Na
de twee dagen zullen zij volgens de profetie het aangezicht van God zoeken en
hersteld worden, zowel nationaal als geestelijk. De derde dag is dan de periode
van duizend jaar die we in het boek Openbaring vinden, indien we dit Bijbelboek
in zijn geheel als profetie willen herkennen. Het is de periode van het Messiaanse
Vrederijk waar vele profeten uit het Oude Testament over gesproken hebben.
Nu we
de profetische zin van de tijdsperioden van twee en vier dagen behandelt hebben
wordt het volgende hoofdstuk van Johannes met de vermelding van zes dagen ook
duidelijker:
Johannes
12:1 Jezus dan kwam zes dagen voor het
pascha te Bethanië, daar Lazarus was, die gestorven was geweest, welken Hij
opgewekt had uit de doden. 2 Zij bereidden Hem dan aldaar een avondmaal, en
Martha diende; en Lazarus was een van degenen, die met Hem aanzaten.
Het
bezoek aan Bethanië dat zes dagen voorafging, zijn naast de historische dagen
een beeld van de zesduizend jaar die er zitten tussen Genesis 3:15 en het begin
van het Messiaanse vrederijk.
Hierna
een opgave van de historische zes dagen die aan het Pascha of Pesach
voorafgingen:
1.
Zondag, 2 april 30 AD, 9 nisan
De
triomfantelijke intocht van Jezus te Jeruzalem: Mat. 21-1-11, Mk. 11:1-10, Lk.
19:29-44, Joh. 12:12-19
2.
Maandag, 3 april 30 AD, 10 nisan
Jezus
vervloekt de vijgenboom: Mt. 21:18-19, Mk. 11:12-14.
Jezus
reinigt de Tempel: Mt. 21:12-13, Mk. 11:15-18
3.
Dinsdag, 4 april 30 AD, 11 nisan
Het
gezag van Jezus in twijfel getrokken: Mt. 21:23-27, Mk. 11:27-33, Lk. 20:1-8.
Jezus
onderwijst in de tempel: Mt. 21:28, 23:39, Mk. 12:1-44, Lk. 20:9, 21:4
Jezus
gezalfd in Bethanië: Mt. 26:6-13, Mk. 14:3-9, Joh. 12:2-11
4.
Woensdag, 5 april AD, 12 nisan
Het
moordcomplot tegen Jezus: Mt. 26:14-16, Mk. 14:10-11, Lk. 22:3-6
5.
Donderdag, 6 april 30 AD, 13 nisan
Het
laatste avondmaal: Mt. 26:17-29, Mk. 14:12-25, Lk. 22:7-20, Joh. 13:1-38
De
tijdskloof tussen de twee komsten van Jezus Christus heb ik in mijn laatste
uitgave: Dertig Jubeljaren, 2018,
blz. 185-197, in een afzonderlijk hoofdstuk behandelt. Het herstel van Israël
geestelijk en nationaal kreeg ook aandacht in mijn uitgave van 2017: Kronieken van de koningen van Israël,
blz. 147-168. Met twee hoofdstukken behandel ik in het boek de verloren tien
stammen van Israël en hun toekomstig herstel met ter illustratie specifiek
aandacht voor de stam Zebulon in verleden, heden en toekomst.
De Assyrische eponiemlijsten en kronieken nagerekend (deel 1)
De
eponiemlijsten zijn een lijst van Assyrische ambtenaren en koningen uit de
oudheid wiens namen aan kalenderjaren gegeven werden. Twee lijsten zijn bewaard
gebleven. Eén lijst gaat terug tot het tweede millennium v. Chr. en de andere
(meer bekende lijst) gaat terug tot het eerste millennium v. Chr. met specifiek
de jaren 858/699 v. Chr. Althans dat zijn de jaren in opeenvolging die de
moderne Assyriologie (zonder hiaten) uitgedokterd heeft. De Assyriologie beschouwt
de lijst als een chronologisch fundament in de reconstructie van de
geschiedenis van het oude Assyrië en het Tweestromenland. Ik heb de volledige
tweede eponiemlijst aan het einde van dit artikel in een afzonderlijk hoofdstuk
bijgevoegd. Het is een lijst die vandaag eenvoudig op het internet verkrijgbaar
is. Zie bijvoorbeeld één link: http://www.livius.org/articles/concept/limmu/limmu-list-858-699-bce/
De jaartallen 858 v. Chr. tot 699 v. Chr. beslaan een
historische periode die in de Bijbel via de kronieken van de koningen van
Israël en Judauitvoerig
aandacht krijgt. De Assyrische jaartallen zijn echter in conflict met de Bijbelse
jaartallen voor deze periode. Wie zit er fout: de Bijbels-chronologische
gegevens of de interpretatie van de Eponiemlijsten volgens de Assyriologie? Het
jaartal waar de semi-historische reconstructie van de Assyriologie mee
verbonden werd is het eponiem van Bur-Saggile. Dat specifiek jaar vermeldt het
eponiem: in simanu eclips van de zon.
De moderne astronomie berekende de zoneclips over Nineveh te hebben
plaatsgevonden op 15 juni 763 v. Chr.
Dit jaartal werd het ankerpunt bij uitstek ter verankering van de overige
eponiemen op de tijdsbalk. De Assyriologie leert dat de lijst een ononderbroken lijst van eponiemen,
koningen en gebeurtenissen zonder hiaten voorstelt. De veldslag bij Karkar bijvoorbeeld van het leger van Salmaneser
III tegen een coalitie van Klein-Aziatische koningen, werd door de Assyriologie
in 853 v. Chr. gedateerd door vanaf het eponiem van Bur Saggili met de
zonsverduistering over Nineveh in 763 v. Chr. negentig jaar of negentig Eponiem-namen in de tijd terug
te rekenen. Het is het eponiem van Daian-Assur dat in het zesde regeringsjaar
van Salmaneser III, naar de veldslag bij Karkar verwezen wordt. Volgens de bekende
Karkar-stele van Salmaneser III nam de
Bijbelse koning Achab van het tienstammenrijk met tweeduizend strijdwagens
aan de slag deel (TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 243-249). De regeerperiode van de
Assyrische koning Salmaneser III werd door de Assyriologie met als ankerpunt op
de tijdsbalk de zoneclips over Nineveh in 763 v. Chr., met de jaren 857 tot 822 v. Chr. verbonden. Koning
Achab van Israël, één van de antagonisten van Salmaneser III op het slagveld bij
Karkar, heeft echter een Bijbels-historisch verifieerbare regeerperiode van 909 v. Chr. tot 888 v. Chr. In mijn
boek Kronieken van de koningen van
Israël, 2017, blz. 59-70, heb ik de regeerperiode van Achab uitgewerkt. De
slag bij Karkar waar Achab met zijn leger aan deelnam heeft nu het jaartal 889
v. Chr. of een verschil van 36 jaar
met de Assyrische gegevens. Een periode van zesendertig jaar die in de
Assyrische Eponiemlijst verdwenen is, indien we de Bijbel als gezaghebbend
willen hanteren. De bedoeling van dit artikel is om aan te tonen dat er
inderdaad meerdere hiaten in de Eponiemlijst voorkomen en dat de lijst in de
oudheid al gemanipuleerd werd. De koningen van Assyrië die de Assyrische
kronieklijst voor de periode 858/699 v. Chr. levert zijn de volgende: Salmaneser
III zoon van Assurnasirpal II, Samsi-Adad V, Adad-Nirari III, Salmaneser IV, Assur-dan
III, Assur-nirari V, Tiglath Pileser III, Salmaneser V, Sargon II en Sanherib.
Ik meen aangetoond te hebben dat de manipulatie van de
Eponiemlijsten in de tweede helft van de achtste eeuw v. Chr. uitgevoerd werd.
De vermoedelijke daders waren usurpators zoals Tiglath Pileser III en daarna
Sargon II. Na het verdwijnen van Assur Nirari V van het Assyrische schouwtoneel
voeg ik de ‘deleted’ Assyrische koningen in zoals onder andere Sardanapallos
van de Griekse legende gevolgd door de koning van Assyrië die zich op de
doemprediking van de Hebreeuwse profeet Jona tot de God van Israël voor
uitkomst keerde. Vervolgens heb ik de Bijbelse Jareb als koning van Assyrië een
plaats op de tijdsbalk gegeven. Ook Pul en Tiglath Pileser III zijn volgens de
oude vertaling van de Bijbel twee afzonderlijke koningen en niet één koning
zoals de Assyriologie leert. De zesendertig jaar verschil tussen de Bijbelse
chronologie en de Assyrische chronologie vinden verder hun oplossing in het
herkennen van co-regentschappen tussen de Assyrische koningen onderling. Zie de
hierna volgende link betreffende Sardanapallos: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1534716000&stopdatum=1535320800
De geschiedenis van de Assyrische koning die zich naar
de God van Israël keerde ter uitredding van het aangezegde oordeel door de
profeet Jona vinden we in de Eponiemkroniek niet vermeld. Het jaartal van het
optreden van Jona te Nineveh kan vanuit de Bijbelse chronologie aangetoond
worden: 776 v. Chr. Het is hetzelfde jaartal als voor de Olympische Spelen die
toen door de Grieken voor de eerste maal gehouden werden uit dank naar hun
goden toe voor de afgewende ramp. De tekenen aan de kosmische hemel moeten echter
angstaanjagend geweest zijn. Over de meganatuurcatastrofe van kosmische
oorsprong die grote delen van planeet aarde in 776 v. Chr. teisterde schreef ik
eerder op dit blog op 17.11.2017 een
artikel: de moeder van alle verwoestingen. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1510527600&stopdatum=1511132400
Het gebied van Israël werd in oktober van het jaar 776
v. Chr. bijzonder hard getroffen. De profeet Jesaja begon toen zijn bediening
en beschreef de apocalyptische toestand van het land na de ramp, de grote
aardbeving ten tijde van koning Uzzia van Juda. Niets vinden we echter over de
beschreven meganatuurcatastrofe in de eponiemlijst terug, wat vraagtekens naar
de historische betrouwbaarheid moet oproepen. Het is zondermeer duidelijk dat
de Assyrische koning in kwestie daarna geen plaats in de Assyrische
koningslijst vergund werd. Hij kon niet ongestraft de Assyrische goden voor de
God van Israël inruilen.
De ramp van oktober 776 v. Chr. behoorde tot een
cyclus van meganatuurcatastrofes die planeet aarde alle 54 jaar en zes maanden
trof. Volgens de studie van Donald W. Patten, Ronald R. Hatch and Loren
C. Steinhauer, ‘The Long Day of Joshua and Six Other Catastrophes’ vonden planetaire interacties plaats
in een cyclus vanaf de maand maart, het Romeinse Tubilustrium en de
daaropvolgende 54 jaar en zes maanden later in oktober, het Romeinse
Armilustrium. Het was volgens hen de planeet Mars die in die tijd de aarde in
haar omloop rond de zon periodiek verstoorde. Wanneer men vanaf oktober 776 v.
Chr. 54 jaar en zes maanden op de tijdsbalk naar voor rekent arriveert men in maart
van het jaar 722 v. Chr. Het verkregen jaartal 722 v. Chr. is opmerkelijk omdat
dit jaar volgens de Bijbelse chronologie op basis van de sabbat- en
jubeljaarrekening, in het voorjaar de dood zag van koning Achaz, de vader van
Hizkia, met een vermelding van een kosmisch fenomeen. Een Joodse legende
verhaalt namelijk dat op de dag dat koning Achaz stierf er slechts gedurende
twee uur daglicht was (Louis Ginzberg, Legends of the Jews, Volume IV, Bible
Times and Characters. From Joshua to Esther). De oorzaak ligt volgens de
catastrofetheorie bij een storing van planeet aarde in haar omwenteling om de
zon. Diezelfde Joode legende leert dat in het veertiende regeringsjaar
van koning Hizkia na de belegering van Jeruzalem door de Assyrische koning
Sanherib, de zon tien uur langer scheen dan normaal: "Furthermore, the day
of Hezekiah's recovery was marked by the great miracle that the sun shone ten
hours longer than its wonted time”. Het Bijbelboek Jesaja verwijst naar dit
kosmisch fenomeen.
Jesaja 38:7 En dit zal u een teken zijn van den HEERE, dat de HEERE het woord, dat Hij
gesproken heeft, doen zal: 8 Zie, Ik zal de schaduw der graden, die met de zon
in de graden van Achaz' zonnewijzer nederwaarts gegaan is, tien graden
achterwaarts doen keren. Dies is de zon tien graden teruggekeerd, in de graden,
die zij nederwaarts gegaan was. (Statenvertaling)
We hebben hier uit Joodse bron een aanwijzing dat
planeet aarde in de achtste eeuw v. Chr. in haar baan om de zon verstoord werd.
Zo drastisch dat in diezelfde eeuw een kalenderwijziging noodzakelijk werd. Zie
TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 331-337. De
conclusie zou moeten zijn dat de noodzakelijke kalenderherziening als een
gevolg van de beschreven rampen van oktober 776 v. Chr. en 722 v. Chr., het
jaartal van de genoteerde zonsverduistering over Nineveh van 763 v. Chr. op
losse schroeven zet. Men kan namelijk geen correcte zonsverduisteringen voorbij
het jaar 722 v. Chr. terug de tijd in, berekenen. De datum van 15 juni 763 v.
Chr. voor de zonsverduistering over Nineveh, werd verkregen door wetenschappers
geprogrammeerde computers die er vanuit gaan dat ons zonnestelsel als een
klokwerk loopt zonder dat planeet aarde ooit in haar baan om de zon verstoord werd.
Naar mijn weten is er maar één onderzoeker geweest die hier op gewezen heeft en
de conclusie dat er geen zonsverduisteringberekeningen voorbij het veertiende
regeringsjaar van Hizkia meer mogelijk zijn en dat is de heer Christoph Marx (1936/2016). Zijn
opmerking werd gepubliceerd in het Amerikaanse magazine ‘Ancient History and
Catastrophism’ in juni 1980 maar kreeg geen bijval en niemand maakte er naar
mijn weten, later gebruik van. De Assyriologie blijkt nog een heiliger koe dan
de Egyptologie te zijn.
Een aantoonbare Bijbelshistorische kalenderwijziging
in de achtste eeuw voor Christus blijft uiteraard een gruwel voor de wetenschap
der orthodoxe kosmologie die volgens de evolutietheorie de uniformiteittheorie
volgt. 'The present is the key to the past': vanuit deze theorie neemt men aan
dat wat men tegenwoordig in de kosmos vaststelt altijd zo geweest is. Alle
vermeldingen naar kalenderwijzigingen in de achtste eeuw voor Christus worden
door hen, als een slecht lezen van de hemellichamen door de oudheidastronomen
verklaard.
De eponiemvermelding ten tijde van Bur-Saggile met een
eclips van de zon door de orthodoxie gedateerd in 763 v. Chr., krijgt op basis
van de catastrofetheorie een nieuwe verankering op de tijdsbalk. Een
gewone eclips van maan/zon was het niet. In het kosmische catastrofemodel was
het een ander hemellichaam dat verantwoordelijk voor de zonsverduistering was.
Volgens de al eerder geciteerde geleerde Donald W. Patten was het de planeet
Mars die in haar verstoorde omwenteling om de zon, planeet aarde periodiek voor
parten zorgde. De planeet Mars was voor vele volken tijdens deze periode de oorlogsgod,
de Assyriërs noemden het Nergal. Zie ook mijn uitgave: De zonaanbidder, 2016,
blz. 7-12. Het eponiem van Bur Sagale in het
tiende regeringsjaar van Assur Dan III
valt volgens mijn revisie van de geschiedenis van de oudheid in het jaar 800 v.
Chr. Dat jaar blijkt op basis van Bijbelse chronologie het jaar van de
aardbeving te zijn waar de profeet Amos het begin van zijn bediening aan
koppelt.
Amos 8:9 En het zal te dien dage geschieden, spreekt
de Heere HEERE, dat Ik de zon op den
middag zal doen ondergaan, en het land bij lichten dage verduisteren. 10 En
Ik zal uw feesten in rouw, en al uw liederen in weeklage veranderen, en op alle
lenden een zak, en op alle hoofd kaalheid brengen; en Ik zal het land stellen
in rouw, als er is over een enigen zoon, en deszelfs einde als een bitteren
dag. (Statenvertaling)
In mijn oefening tot het in lijn brengen van de
koningen van Assyrië met de koningen van Israël en Juda heb ik in de
eponiemlijst ‘ingebroken’ na het eponiem van Nergal-nasir, de gouverneur van Nisibis,
revolutie in Kalhu door de Assyriologie gedateerd in 746/745 v. Chr. en
gecorrigeerd naar 783/782 v. Chr. Tussen de regeerperioden van Assur-Nirari V
en Tiglath Pileser III zitten nu de door Tiglath Pileser III verwijderde
koningen: Sardanapallos, de Assyriër ten tijde van de profeet Jona, Jareb en
Pul. Na de dood van Pul in 761 v. Chr. heeft volgens mijn variant Tiglath
Pileser III na een tijd van co-regentschap met Pul, alle macht aan zich
toegetrokken en een ‘damnatio Memoriae’ naar zijn voorgangers toe uitgevoerd.
Dit werk is niet af en er blijven een aantal
vraagtekens. Wat echter als een paal boven water staat is de conclusie dat de
Eponiemkroniek in de oudheid al gemanipuleerd werd en geen sluitend
historisch-chronologisch gegeven is. Nu begrijp ik goed dat wat betreft de
catastrofetheorie mijn bewijslast naar de Assyriologie toe zwak blijft als een
gevolg dat de cyclus van meganatuurcatastrofes van kosmische oorsprong gebaseerd
is op mythologieën, legendes en op de Bijbel. Een boek dat sinds de tweede
helft van de negentiende eeuw louter als een godsdienstig boek beschouwd wordt
en niet meer als een historisch oudheidverslag. Ik schreef eerder meermaals op
mijn blog in relevante artikels dat ik vanuit mijn opleiding de kosmische
catastrofetheorie niet naar waarheid kan toetsen. Wat echter wel de toets
doorstaat en sterk staat is de chronologische verankering van de cyclus van
meganatuurcatastrofes op de tijdsbalk, vanuit de verschillende historische
bronnen, wat dan ook het mechanisme was verantwoordelijk voor de cyclus. Wat
eveneens duidelijk is dat er een aantal historische Assyrische koningen uit de
Eponiemlijst in de oudheid al verwijderd werden met als gevolg een inkorting
van de geschiedenis van Assyrië en de buurvolken.
[769/768] During the eponymy of Bêl-ilaya, governor of
Arrapha, campaign against Itu'a.
[768/767] During the eponymy of Aplaya, governor of
Mazamua, the king stayed in the land.
[767/766] During the eponymy of Qurdi-A¹¹ur, governor
of Ahizuhina, campaign against Gananati.
[766/765] During the eponymy of Mu¹allim-Inurta,
governor of Tille, campaign against Media.
[765/764] During the eponymy of Inurta-mukin-ni¹i,
governor of Habruri, campaign against Hatarikka; plague.
[764/763] During the eponymy of Sidqi-ilu, governor of
Tu¹han, the king stayed in the land.
^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^
[763/762] During the eponymy of
Bur-Saggile, governor of Guzana, revolt in Libbi-ali; in Simanu eclipse of the sun [15 June 763].
^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^ [762/761]
During the eponymy of Tab-bêlu, governor of Amedi, revolt in Libbi-ali.
[761/760] During the eponymy of Nabû-mukin-apli,
governor of Nineveh, revolt in Arrapha.
[760/759] During the eponymy of La-qipu, governor of
Kalizi, revolt in Arrapha.
[759/758] During the eponymy of Pan-A¹¹ur-lamur,
governor of Arbela, revolt in Guzana; plague.
[758/757] During the eponymy of Ana-bêli-taklak,
governor of Isana, campaign against Guazana; peace in the land.
[757/756] During the eponymy of Inurta-iddin, governor
of Kurba'il, the king stayed in the land.
[756/755] During the eponymy of Bêl-¹adua, governor of
Tamnuna, the king stayed in the land.
^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^[745/744]
During the eponomy of Nabû-bela-usur, the governor of Arrapha, in Ajaru, the
thirteenth, Tiglath-pileser [III] ascended
the throne. In Ta¹rîtu, he on Mesopotamia..
[744/743] During the eponomy of Bêl-dan, the governor
of Kalhu, campaign against Namri.
[743/742] During the eponomy of Tiglath-pileser, the
king of Assyria, there was a massacre among the Urartians in Arpad.
[742/741] During the eponomy of Nabû-da'inannil, the
commander in chief, campaign against Arpad.
[741/740]During the eponomy of Bêl-Harran-bêla-usur,
the palace herald, campaign against the same; the city was taken after three
years.
[740/739] During the eponomy of Nabû-etiranni, the
chief butler, campaign against Arpad.
[739/738] During the eponomy of Sin-taklak, the
chamberlain, campaign against Ulluba; Birtu was captured
[738/737] During the eponomy of Adad-bêla-ka'in, the
governor of A¹¹ur, Kullania was captured.
[737/736] During the eponomy of Bêl-emuranni, the
governor of Rasappa, campaign against Media.
[736/735] During the eponomy of Inurta-ilaya, the
governor of Nisibis, campaign at the foot of Mount Nal.
[735/734] During the eponomy of A¹¹ur-¹allimanni, the
governor of Arrapha, campaign against Urartu.
[734/733] During the eponomy of Bêl-dan, the governor
of Kalhu, campaign against Philistia.note
[733/732] During the eponomy of A¹¹ur-da'inanni, the
governor of Mazamua, campaign against Damascus.
[732/731] During the eponomy of Nabû-bêla-usur, the
governor of Si'imme, campaign against Damascus.
[705/704]During the eponomy of Nashru-Bêl, the
governor of Amedi, the king marched on Tabal; against Gurdi, the Kulummaean,
[...] the king was killed; the camp of the king of Assyria [...] In Abu, the
twelfth, Sennacherib, the king
[started his reign?].
[704/703]During the eponomy of Nabû-deni-epu¹, the
governor of Nineveh, to Larak and Sarrabanu; the palace of Kalizi was restored,
in [...] the nobles afainst the Kulummaean.
[703/702] During the eponomy of Nuh¹aya, the governor
of Kalizi, campaign against [Babylonia?].
[702/701] During the eponomy of Nabû-le'i, the governor
of Arbela, campaign against [Hirimma and Hararatum?].
[701/700] During the eponomy of Hananu, the governor
of Til-Barsip, [...] from Halzi [...]
[700/699] During the eponomy of Metunu, the governor
of Isana, A¹¹ur-nadin-¹umi, the son of Sennacherib, [became king of Babylonia?]
of the palace, in the city [...], great cedar logs, alabaster in Ammananum
[...], in Kapri-Dagili [...] for [...] the king [...].
[699/698] During the eponymy of Bêl-¹arrani, governor
of Kurba'il,
De uitdrukking
de Archaïsche tijd hebben we van de moderne wetenschap Egyptologie die de
geschiedenis van Egypte en vooral dan de dertig dynastieën van de Egyptische oudheidhistoricus
Manetho hebben onderverdeeld in verschillende tijdsperioden: de Archaïsche tijd
gevolgd door het Oude Rijk, gevolgd door het Nieuwe Rijk enzoverder telkens
onderbroken door lange tussenperioden. De Archaïsche tijd wordt door de
Egyptologie gedateerd van 3150 tot 2686 v. Chr. De eerste heerser was Narmer
die het land onder één koning verenigde. De eerste en de tweede dynastie van
Manetho omvatten de Archaïsche tijd. Het jaartal 3150 v. Chr. werd door de
orthodoxie verkregen op basis van het veronderstelde gebruik van de zogenaamde Sothis-kalender
in het oude Egypte. Een kalender die met tijdsperioden van 1460 jaar vanaf 139
AD terug de tijd in, de geschiedenis van Egypte indeelt. Er zouden drie
Sothis-perioden vanaf het begin verlopen zijn?
We kunnen bevrijd van het keurslijf van de orthodoxe
egyptologie de dynastieën van Egypte opnieuw op de tijdsbalk onderbrengen en dit
nu op basis van Bijbelshistorische ankerpunten. In TIJD en TIJDEN, 2015, blz.
43-45, heb ik een alternatieve datering voor het begin van de eerste Egyptische
dynastie opgegeven:
Menes622018/1956 v. Chr.
Athothis571956/1899
Kenkenes311899/1868
Uenephes 231868/1845
Usaphaidos 20
1845/1825
Miebiedos261825/1799
Semempses18 1799/1781
Bieneches26
1781/1755
Menes,
Athothis enzoverder zijn de Griekse namen die ons via de kopieerders van de
oudheidhistoricus Manetho bereikten. De eerste koning was Menes die
waarschijnlijk met de hiërogliefennaam Narmer geïdentificeerd kan worden. Het
jaartal 2018 v. Chr. voor het begin van de eerste dynastie wijkt met zo maar
even 1132 jaar af van de tijdsconstructie van de conventionele egyptologie. Mijn
herziening van de datering van de eerste dynastie in Egypte plaatst Menes op de
tijdsbalk kort voor de geboorte van Abram en maakt hem tot een tijdgenoot van
Terah, de vader van Abram. Menes is binnen het chronologische raamwerk van Genesis
de Bijbelse Misraïm, een nazaat van Kusj, de zoon van Noach. De oudheidhistoricus
Herodotos schrijft dat Menes de stad Memfis bouwde en de rivier de Nijl daar
kanaliseerde. Dit stemt overeen met het Bijbelse gegeven dat de stad Zoan
(Tanis) in Egypte chronologisch gezien, zeven jaar na Hebron gebouwd werd
(Numeri 13:22). In het orthodoxe model past dit niet en het historisch bericht
uit het Bijbelboek Numeri wordt schouderophalend afgewezen. In mijn variant
valt alles in het tweede millennium voor Christus op zijn plaats. De
Bijbelboeken Genesis, Exodus, Numeri enzoverder zijn dan ook historische boeken
die de chronologische ankerpunten voor de buurvolken op de tijdsbalk leveren. Zie
het artikel van 06.07.2016 op dit
blog: chronologie van Nimrod tot Abraham, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1467583200&stopdatum=1468188000
In
september 2015 schafte ik via het internet het boek van Dr. Werner Papke aan: Die
Sterne von Babylon, Die geheime
Botschaft desGilgamesch nach
4000 Jahren entschlüsselt, uit 1989. De auteur brengt een Duitse vertaling van
het Gilgamesj-epos en berekend de
astronomische datum van de Babylonische versie van de zondvloed: het jaar 2340 v. Chr. Het is hetzelfde
jaartal waar ik op basis van de sabbat- en jubeljaartelling op de wijze van
tellen volgens William Whiston bij arriveerde. Ik beschouw de verkregen
astronomische datum van 2340 v. Chr. van Werner Papke voor het Gilgamesj-epos, als een kruispeiling dat mijn in de tijd terug
navigeren via de sabbat- en jubeljaren, bevestigd. Het jaartal 2340 v. Chr. is
het beginjaar voor alle beschavingen die korte tijd later vanuit de vlakte van
Sinear de aarde opnieuw bevolkt hebben. Het verkregen jaartal 3150 v. Chr. van
de egyptologie staat hier haaks op.
De
orthodoxe egyptologie werkt wat de jaartallen van de eerste Sothis-periode
betreft overigens met circa s. De tijdsprong van 1460 jaar vanaf het begin van
het oude rijk naar het verleden toe is door geen enkele historische gebeurtenis
bevestigd. Men neemt gewoon aan dat er een Sothis-periode van 1460 jaar aan
voorafging. De historische datering van het Oude Rijk aan de hand van de
Bijbelboeken Genesis en Exodus heb ik eerder op dit blog uitgewerkt. Zie het
artikel van 09.11.2017, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1509922800&stopdatum=1510527600
Alhoewel
dit al eerder mijn aandacht had komen er bij het navorsen van de geschiedenis
van de oudheid altijd nieuwe gegevens tevoorschijn. Zo las ik een tijd geleden
de relevante gedeelten over Abraham in The Legends of the Jews by Louis
Ginzberg, 1909, Volume I: From the Creation to Jacob, Chapter V, his sojourn in
Egypt. De achtergrond voor de legende is de geschiedenis zoals in het
Bijbelboek Genesis hoofdstuk 12 gebracht.
Genesis
12:1 De HEERE nu had tot Abram gezegd: Ga
gij uit uw land, en uit uw maagschap, en uit uws vaders huis, naar het land, dat Ik u wijzen zal. 2
En Ik zal u tot een groot volk maken, en u zegenen, en uw naam groot maken; en
wees een zegen! 3 En Ik zal zegenen, die u zegenen, en vervloeken, die u
vloekt; en in u zullen alle geslachten des aardrijks gezegend worden. 4 En
Abram toog heen, gelijk de HEERE tot hem gesproken had; en Lot toog met hem; en
Abram was vijf en zeventig jaren oud, toen hij uit Haran ging.
(Statenvertaling)
Abram/Abraham
vertrok uit Haran in zijn vijfenzeventigste levensjaar naar een land dat de
HEERE God hem wijzen zou. In TIJD en
TIJDEN, 2015, blz. 19 heb ik op basis van de sabbatjaar en jubeljaren
volgens de telling van William Whiston het jaartal november 1914/oktober 1913 v. Chr. voor zijn vijfenzeventigste levensjaar verkregen. Toen
Abram in Kanaän arriveerde heerste daar honger en trok hij vandaar verder naar
Egypte voor voedsel.
Genesis
12:9 Daarna vertrok Abram, gaande en trekkende naar het zuiden. 10 En er was
honger in dat land; zo toog Abram af
naar Egypte, om daar als een vreemdeling te verkeren, dewijl de honger
zwaar was in dat land.
De Bijbel
geeft buiten de ouderdom van Abram bij zijn roeping geen indicatie per maand of
per seizoen wanneer de gebeurtenissen zoals beschreven in Genesis 12
plaatsgevonden hebben. De Joodse overlevering volgens de Seder Olam leert dat
het jaar van de hongersnood hetzelfde jaar is wanneer Abraham uit Haran
vertrok, met daaropvolgend de oorlog met Amrafel (Nimrod) de koning van Sinear,
zoals beschreven in Genesis hoofdstuk 14.
That same year in which Abraham left Haran was the
year of famine; he descended into Egypt and was there for three months,
returned and settled at the grove of Mamre in Hebron: the same year he
conquered the kings Seder Olam.
De
eerder vermelde legende gecompileerd door Louis Ginzberg geeft eveneens drie maanden
op als totaal voor het verblijf in Egypte maar voegt er aan toe dat het vertrek
uit Egypte gelijk viel met de nacht van de vijftiende nisan toen de Israëlieten
430 jaar later Egypte zouden verlaten, de exodus in het jaar 1483 v. Chr.
Pharaoh, and his nobles, and his servants, the very
walls of his house and his bed were afflicted with leprosy, and he could not
indulge his carnal desires. This night in which Pharaoh and his court suffered
their well-deserved punishment was the
night of the fifteenth of Nisan, the same night wherein God visited the
Egyptians in a later time in order to redeem Israel, the descendants of Sarah. Horrified
by the plague sent upon him, Pharaoh inquired how he could rid himself thereof.
He applied to the priests, from whom he found out the true cause of his
affliction, which was corroborated by Sarah. He then sent for Abraham and
returned his wife to him, pure and untouched, and excused himself for what had
happened, saying that he had had the intention of connecting himself in
marriage with him, whom he had thought to be the brother of Sarah. He bestowed
rich gifts upon the husband and the wife, and they departed for Canaan, after a three months' sojourn in Egypt.
(The Legends of the Jews by Louis Ginzberg, 1909,
Volume I: From the Creation to Jacob, Chapter V, his sojourn in Egypt).
Bij het
hanteren van de Joodse legendes pas ik de gouden leidregel van Paulus de
apostel der heidenen, toe.
1
Thessalonicenzen 5:21 Beproeft alle dingen; behoudt het goede.
Beproeft
of toets alles en behoudt het goede is van tel wanneer we de Joodse legendes
doornemen en trachten werkelijkheid van fantasie te scheiden. Wat chronologie
betreft meen ik dat er geen tegenstrijdigheid met de Bijbel is maar eerder een
aanvulling tot het chronologisch invullen van de gebeurtenissen op de
tijdsbalk. Wanneer het vertrek van Abram uit Egypte op 15 nisan (maart/april)
plaatsvond, dan brengt een eenvoudige rekensom ons drie maanden eerder naar de
elfde maand van de Joodse kalender of midden januari voor de aankomst van Abram
in Egypte.
De
belofte van de HEERE God aan Abram zoals beschreven in Genesis hoofdstuk
15:1-21 zit vijftig dagen na zijn vertrek uit Egypte op de tijdsbalk verankerd
met Sjavoeot of Pinksteren van het jaar 1913 v. Chr. exact 430 jaar op de dag
af voor het geven van de Tien Woorden
aan Mozes (Galaten 3:17) in 1483 v. Chr.
De
Joodse legende zoals door Louis Ginzberg gecompileerd verhaalt nog een
interessante gebeurtenis die een mogelijke aanwijzing is dat ons herschikken
van de eerste farao s op der tijdsbalk bevestigd:
(Legends of the Jews by Louis Ginzberg, 1909, Volume
I: From the Creation to Jacob, Chapter V, the first pharaoh)
The
Egyptian ruler, whose meeting
with Abraham had proved so untoward an event, was the first to bear the name Pharaoh. The succeeding kings were
named thus after him. The origin of the name is connected with the life and
adventures of Rakyon, Have-naught, a man wise, handsome, and poor, who lived in
the land of Shinar. Finding himself unable to support himself in Shinar, he
resolved to depart for Egypt, where he expected to display his wisdom before
the king, Ashwerosh, the son of 'Anam.
Hal der Voorvaderen, Tempel van Seti I te
Abydos, Egypte.
Seti I met zoon en troonopvolger Ramses II in
aanbidding voor hun voorvaderen afgebeeld (Zie TIJD en TIJDEN, 2015, blz.
366-370). De eerste farao was Menes alias Menna en de tweede: Athothis alias
Teta.
De naam
van de farao die de vrouw van Abram Sara in zijn harem opnam wordt in de legende
Asjwerosj, de zoon van 'Anam genoemd. Dit zijn Hebreeuwse namen die ik niet
onmiddellijk met de Griekse namen van farao s van Manetho noch met de
hiërogliefennamen van de bewaard gebleven monumenten kan identificeren. Ook
interessant is dat de legende vermeld dat de heerser die Abram in Egypte
verwelkomde de eerste koning geweest zou zijn die de titel farao kreeg? Ook dit
is echter moeilijk te verifiëren aangezien de titel farao wat man van het
grote huis betekent, pas in het Nieuwe Rijk gangbaar werd. Wat de legende wel
naar mijn mening duidelijk maakt is dat we met de farao ten tijde van Abram aan
het prille begin van de Egyptische beschaving zitten. Volgens mijn herschikking
van de Egyptische farao s op de tijdsbalk is de farao ten tijde van Abram de
tweede farao in Manetho s lijst: Athothis. Zijn Egyptische hiërogliefennaam
was TETA, zoals we het heden nog kunnen nalezen op de muur van de tempel van
Seti I te Abydos in Egypte.
Ik wens
de lezers van mijn blog een gelukkig en voorspoedig nieuw jaar 2019 AD
Numeri
6:22 En de HEERE sprak tot Mozes, zeggende: 23 Spreek tot Aäron en zijn zonen,
zeggende: Alzo zult gijlieden de kinderen Israëls zegenen, zeggende tot hen:
24 De
HEERE zegene u, en behoede u! (in 2019)
25 De
HEERE doe Zijn aangezicht over u lichten, en zij u genadig! (in 2019)
26 De
HEERE verheffe Zijn aangezicht over u, en geve u vrede! (in 2019) 27 Alzo zullen zij Mijn Naam op de kinderen Israëls
leggen; en Ik zal hen zegenen. (Statenvertaling)
In
december van 2018 heb ik de kaap van 30.000 hits of pageviews voor mijn blog
overschreden. Met een totaal van 20.105
unieke bezoekers bevind ik mij nu in de top 200 op een totaal van 193.429 blogs.
Volgens de geografische statistieken zijn de landen van herkomst als het volgt
verdeeld: 44.0 % België, 42.1 % Nederland, 4.9 % Verenigde Staten, 1.3 %
Israël, 1.1 % Duitsland en 6.6% overige.
Een
resultaat waar ik geen vermoeden van had toen ik in 2014 met dit blog begon.
De volgorde van de gebeurtenissen bij de kruisiging van Jezus Christus
De
definitie van chronologie is de volgende: volgorde van tijdstippen waarop
gebeurtenissen hebben plaatsgevonden. Chronologie is dan ook de ruggengraat van
alle geschiedschrijving. Ook die van de evangelisten van de Bijbel die de
geschiedenis van de eerste komst van Jezus Christus beschreven hebben. De
evangelist Lucas bijvoorbeeld begint zijn evangelie met de volgende woorden: “1:1
Nademaal velen ter hand genomen hebben, om
in orde te stellen een verhaal van de dingen, die onder ons volkomen
zekerheid hebben; 2 Gelijk ons
overgeleverd hebben, die van den beginne zelven aanschouwers en dienaars
des Woords geweest zijn; 3 Zo heeft het ook mij goed gedacht, hebbende alles van voren aan naarstiglijk
onderzocht, vervolgens aan u te schrijven, voortreffelijke Theofilus! 4
Opdat gij moogt kennen de zekerheid der
dingen, waarvan gij onderwezen zijt.” (Statenvertaling)
De vier
evangelisten belichten ieder de persoon en bediening van de Heer Jezus Christus
op een verschillende wijze. De evangelist Matteüs legt het accent op het
Koningschap van Jezus, de evangelist Markus brengt Jezus als mens, de
evangelist Lucas belicht in het bijzonder het dienstknecht zijn van Jezus en
Johannes brengt hem als de Zoon van God. Voor een meer uitgebreide studie, zie
link: https://www.biblestudytools.com/commentaries/scofield-reference-notes/mark/mark-introduction.html
Alle
vier evangelisten in de Bijbel brengen de geschiedenis van de kruisiging van
Jezus Christus maar wijken soms van elkaar af in die zin dat zij niet elk
onderdeel van de gebeurtenissen rondom de kruisiging vermelden. We hebben alle
vier evangelisten nodig om een volledig historisch beeld te krijgen. Zoals
trouwens ook bij wat de persoon en bediening van Jezus betreft. Hierbij wil ik
nog opmerken dat de evangelisten de historische Jezus brengen. Voor de
opgestane Heer en Heiland Jezus Christus geeft Paulus de apostel der niet-Joden
een sluitend beeld:
Colossenzen
1:15 Dewelke het Beeld is des
onzienlijken Gods, de Eerstgeborene aller kreaturen. 16 Want door Hem zijn
alle dingen geschapen, die in de hemelen en die op de aarde zijn, die zienlijk
en die onzienlijk zijn, hetzij tronen, hetzij heerschappijen, hetzij overheden,
hetzij machten; alle dingen zijn door
Hem en tot Hem geschapen; 17 En Hij is voor alle dingen, en alle dingen
bestaan te zamen door Hem; 18 En Hij is het Hoofd des lichaams, namelijk der
Gemeente, Hij, Die het Begin is, de Eerstgeborene uit de doden, opdat Hij in
allen de Eerste zou zijn. 19 Want het is des Vaders welbehagen geweest, dat in
Hem al de volheid wonen zou; 20 En dat Hij, door Hem vrede gemaakt hebbende
door het bloed Zijns kruises, door Hem, zeg ik, alle dingen verzoenen zou tot
Zichzelven, hetzij de dingen, die op de aarde, hetzij de dingen die in de
hemelen zijn. (Statenvertaling)
Ik
begin mijn artikel met de volgorde van de evangelisten zoals ze in de canon van
de Bijbel zijn opgenomen: Matteüs, Markus, Lucas en Johannes.
Genesis 3:15 En Ik zal vijandschap zetten tussen u en tussen deze vrouw, en tussen uw zaad en tussen haar zaad; datzelve zal u den kop vermorzelen, en gij zult het de verzenen vermorzelen.
Matteüs 27:33 En gekomen zijnde tot de plaats, genaamd Golgotha, welke is gezegd Hoofdschedelplaats(1), 34 Gaven zij Hem te drinken edik met gal gemengd; en
als Hij dien gesmaakt had, wilde Hij niet drinken (2). 35 Toen zij nu Hem gekruisigd hadden, verdeelden zij Zijn
klederen (5), het lot werpende;
opdat vervuld zou worden, hetgeen gezegd is door den profeet: Zij hebben Mijn
klederen onder zich verdeeld, en hebben het lot over Mijn kleding geworpen. 36
En zij, nederzittende, bewaarden Hem aldaar. 37 En zij stelden boven Zijn hoofd
Zijn beschuldiging geschreven: DEZE IS JEZUS, DE KONING DER JODEN. 38 Toen
werden met Hem twee moordenaars gekruisigd, een ter rechter-, en een ter linker
zijde (3). 39 En die voorbijgingen,
lasterden Hem, schuddende hun hoofden. 40 En zeggende: Gij, Die den tempel
afbreekt, en in drie dagen opbouwt, verlos Uzelven. Indien Gij de Zone Gods
zijt, zo kom af van het kruis. 41 En desgelijks ook de overpriesters met de
Schriftgeleerden, en ouderlingen, en Farizeën, Hem bespottende, zeiden: 42
Anderen heeft Hij verlost, Hij kan Zichzelven niet verlossen. Indien Hij de
Koning Israëls is, dat Hij nu afkome van het kruis, en wij zullen Hem geloven. 43
Hij heeft op God betrouwd; dat Hij Hem nu verlosse, indien Hij Hem wel wil;
want Hij heeft gezegd: Ik ben Gods Zoon. 44 En hetzelfde verweten Hem ook de moordenaars, die met Hem gekruisigd
waren (6-7). 45 En van de zesde ure
aan werd er duisternis over de gehele aarde, tot de negende ure toe (10).
46 En omtrent de negende ure riep Jezus met een grote stem zeggende: ELI, ELI,
LAMA SABACHTHANI! dat is: Mijn God! Mijn God! Waarom hebt Gij Mij verlaten! 47
En sommigen van die daar stonden, zulks horende, zeiden: Deze roept Elias (11). 48 En terstond een van hen toe
lopende, nam een spons, en die met edik gevuld hebbende, stak ze op een
rietstok, en gaf Hem te drinken. 49 Doch de anderen zeiden: Houd op, laat ons
zien, of Elias komt, om Hem te verlossen. 50 En Jezus, wederom met een grote
stem roepende, gaf den geest (15).
De
getallen tussen haakjes in de tekst heb ik toegevoegd om een en ander duidelijk
te maken. De getallen zijn van de Bijbelleraar C. I. Scofield (1843/1921) die
in zijn studiebijbel de volgorde der gebeurtenissen van de kruisiging voor ons
opgesomd heeft. Hierna volgt de opsomming zoals C.I. Scofield ze brengt:
Scofield: The Order of Events at the Crucifixion
(1) the
arrival at Golgotha Matthew 27:33; Mark 15:22; Luke 23:33; John 19:17
(2) the offer of the stupefying drink refused Matthew
27:34; Mark 15:23
(3)
Jesus is crucified between two thieves Matthew 27:35-38; Mark 15:24-28; Luke
23:33-38; John 19:18-24
(4) He utters the first cry from the cross,
"Father, forgive," etc. Luke 23:34.
(5) The
soldiers part His garments Matthew 27:35; Mark 15:24; Luke 23:34; John 19:23
(6) The Jews mock Jesus Matthew 27:39-44; Mark
15:29-32; Luke 23:35-38
(7) The thieves rail on Him, but one repents and
believes Matthew 27:44; Mark 15:32; Luke 23:39-43.
(8) The second cry from the cross, "To-day shalt
thou be with me," etc. Luke 23:43.
(9) The third cry, "Woman, behold thy son"
John 19:26,27.
(10) The darkness Matthew 27:45; Mark 15:33; Luke
23:44.
(11) The fourth cry, "My God," etc. Matthew
27:46,47; Mark 15:34-36
(12) The fifth cry, "I thirst" John 19:28.
(13) The sixth cry, "It is finished" John
19:30.
(14) The seventh cry, "Father, into thy
hands," etc. Luke 23:46.
(15)
Our Lord dismisses his spirit Matthew 27:50; Mark 15:37; Luke 23:46; John
19:30. (See
Scofield "Matthew 26:57")
De rangorde
der gebeurtenissen volgens C.S. Scofield die ik met een vette kleur heb
weergegeven zijn gebeurtenissen rond de kruisiging die alle vier evangelisten
brengen. In een opdeling van vijftien staties zijn het vier gebeurtenissen. Ten
eerste de plaats van de kruisiging: Golgotha. Ten tweede het gekruisigd worden
van de Heiland tussen twee moordenaars. Ten derde het verdelen van Jezus’
klederen onder de Romeinse soldaten. Ten vierde en als laatste van de rij van
vijftien staties: de Heer Jezus Christus die zijn leven aflegt. Alle andere
gebeurtenissen komen via de evangelisten aan bod maar niet door alle vier
vermeld. Een voorbeeld is de tweede statie van Scofield ’s lijst waar Jezus
weigert de hem aangeboden bedwelmende drank ‘edik met gal gemengd’ tot zich te
nemen. Alleen de evangelisten Matteüs en Markus brengen dit detail.
Hierna
volgen de Bijbelgedeelten van de evangelisten Markus, Lucas en Johannes. Voor
de lezer(es) van dit artikel die nu bij mij blijft heb ik een epiloog bereid
met specifiek aandacht voor de twee moordenaars die naast Jezus ook aan een
kruis werden genageld. Een van hen keerde zich in geloof tot Jezus en kreeg de
belofte van de Opstanding. Een feit dat me enorm boeit en dat ik wil delen.
Voor
wie interesse heeft hierna de link voor de C.S. Scofield studiebijbel:
Markus 15:22 En zij brachten Hem tot de plaats Golgotha (1), hetwelk is, overgezet zijnde, Hoofdschedelplaats. 23 En zij
gaven Hem gemirreden wijn te drinken (2);
maar Hij nam dien niet. 24 En als zij Hem gekruisigd hadden, verdeelden zij Zijn klederen, werpende het lot over
dezelve, wat een iegelijk wegnemen zou (5). 25 En het was de derde
ure, en zij kruisigden Hem. 26 En het opschrift Zijner beschuldiging was
boven Hem geschreven: DE KONING DER JODEN. 27 En zij kruisigden met Hem twee moordenaars, een aan Zijn rechter-, en
een aan Zijn linker zijde. 28 En de Schrift is
vervuld geworden, die daar zegt: En Hij is met de misdadigers gerekend (3). 29 En die voorbijgingen, lasterden Hem, schuddende hun hoofden, en
zeggende: Ha! Gij, die den tempel afbreekt, en in drie dagen opbouwt, 30 Behoud
Uzelven, en kom af van het kruis. 31 En insgelijks ook de overpriesters, met de
Schriftgeleerden, zeiden tot elkander, al spottende: Hij heeft anderen verlost;
Zichzelven kan Hij niet verlossen. 32 De Christus, de Koning Israëls, kome nu
af van het kruis, opdat wij het zien en geloven mogen. Ook die met Hem gekruist waren, smaadden Hem (6-7). 33 En als de zesde ure gekomen was, werd er
duisternis over de gehele aarde (10),
tot de negende ure toe. 34 En ter
negender ure, riep Jezus met een grote stem, zeggende: ELOI, ELOI, LAMMA
SABACHTANI, hetwelk is, overgezet zijnde: Mijn God, Mijn God! (11) Waarom hebt Gij Mij verlaten? 35
En sommigen van die daarbij stonden, dit horende, zeiden: Ziet, Hij roept
Elias. 36 En er liep een, en vulde een spons met edik, en stak ze op een
rietstok, en gaf Hem te drinken, zeggende: Houdt stil, laat ons zien, of Elias
komt, om Hem af te nemen. 37 En Jezus, een grote stem van Zich gegeven
hebbende, gaf den geest (15).
“En Pilatus schreef ook een opschrift, en
zette dat op het kruis; en er was geschreven: JEZUS, DE NAZARENER, DE KONING
DER JODEN”
Lucas 23:33 En toen zij kwamen op de plaats, genaamd Hoofdschedel (1) plaats, kruisigden zij Hem
aldaar, en de kwaaddoeners, den een ter rechter
zijde en den ander ter linker zijde (3).
34 En Jezus zeide: Vader, vergeef het hun; want zij weten niet, wat zij doen (4). En
verdelende Zijn klederen, wierpen zij het lot (5). 35 En het volk stond en zag het aan. En ook de oversten met
hen beschimpten Hem (6), zeggende: Anderen heeft Hij verlost, dat Hij nu Zichzelven verlosse,
zo Hij is de Christus, de Uitverkorene Gods. 36 En ook de krijgsknechten, tot
Hem komende, bespotten Hem, en brachten Hem edik; 37 En zeiden: Indien gij de
Koning der Joden zijt, zo verlos Uzelven. 38 En er was ook een opschrift boven
Hem geschreven, met Griekse, en Romeinse en Hebreeuwse letters: DEZE IS DE
KONING DER JODEN. 39 En een der
kwaaddoeners, die gehangen waren, lasterde Hem, zeggende: Indien Gij de
Christus zijt, verlos Uzelven en ons (7).
40 Maar de andere, antwoordende,
bestrafte hem, zeggende: Vreest gij ook God niet, daar gij in hetzelfde oordeel
zijt? 41 En wij toch rechtvaardiglijk; want wij ontvangen straf, waardig
hetgeen wij gedaan hebben; maar Deze heeft niets onbehoorlijks gedaan. 42 En
hij zeide tot Jezus: Heere, gedenk mijner, als Gij in Uw Koninkrijk zult
gekomen zijn. 43 En Jezus zeide tot hem: Voorwaar, zeg Ik u heden gij zult met
Mij in het Paradijs zijn (8). 44 En
het was omtrent de zesde ure, en er werd duisternis over de gehele aarde, tot
de negende ure toe (10). 45 En de
zon werd verduisterd, en het voorhangsel des tempels scheurde midden door. 46
En Jezus, roepende met grote stemme, zeide: Vader, in Uw handen beveel Ik Mijn
geest (14). En als Hij dat gezegd
had, gaf Hij den geest (15).
Johannes 19:17 En Hij, dragende
Zijn kruis, ging uit naar de plaats, genaamd Hoofdschedelplaats (1), welke in het Hebreeuws genaamd
wordt Golgotha; 18 Alwaar zij Hem kruisten, en met Hem twee anderen, aan elke zijde een, en Jezus in het midden
(3). 19 En Pilatus schreef ook een
opschrift, en zette dat op het kruis; en er was geschreven: JEZUS, DE
NAZARENER, DE KONING DER JODEN. 20 Dit opschrift dan lazen velen van de Joden;
want de plaats, waar Jezus gekruist werd, was nabij de stad; en het was
geschreven in het Hebreeuws, in het
Grieks, en in het Latijn. 21 De overpriesters dan der Joden zeiden tot
Pilatus: Schrijf niet: De Koning der Joden; maar, dat Hij gezegd heeft: Ik ben
de Koning der Joden. 22 Pilatus antwoordde: Wat ik geschreven heb, dat heb ik
geschreven. 23 De krijgsknechten dan, als zij Jezus gekruist hadden, namen Zijn
klederen, (en maakten vier delen, voor elken krijgsknecht een deel) en den rok.
De rok nu was zonder naad, van boven af geheel geweven (5). 24 Zij dan zeiden tot elkander: Laat ons dien niet scheuren,
maar laat ons daarover loten, wiens die zijn zal; opdat de Schrift vervuld
worde, die zegt: Zij hebben Mijn klederen onder zich verdeeld, en over Mijn
kleding hebben zij het lot geworpen. Dit hebben dan de krijgsknechten gedaan. 25
En bij het kruis van Jezus stonden Zijn moeder en Zijner moeders zuster, Maria,
de vrouw van Klopas, en Maria Magdalena. 26 Jezus nu, ziende Zijn moeder, en
den discipel, dien Hij liefhad, daarbij staande, zeide tot Zijn moeder: Vrouw,
zie, uw zoon. 27 Daarna zeide Hij tot den discipel: Zie, uw moeder (9). En van die ure aan nam haar de
discipel in zijn huis. 28 Hierna Jezus, wetende, dat nu alles volbracht was,
opdat de Schrift zou vervuld worden, zeide: Mij dorst (12). 29 Daar stond dan een vat vol ediks, en zij vulden een spons
met edik, en omlegden ze met hysop, en brachten ze aan Zijn mond. 30 Toen Jezus
dan den edik genomen had, zeide Hij: Het
is volbracht!(13) En het hoofd
buigende, gaf den geest (15). (Statenvertaling)
‘Het is
volbracht’ waren de laatste woorden van Jezus aan het kruis uitgesproken toen
Hij op vrijdag 7 april 30 AD Zijn leven aflegde. De vloek van de dood (Genesis
3:17-19) en de verbrijzeling van het lichaam daaraan vooraf gaande (Psalm 90:3)
die de mens en de schepping sinds Genesis teisterde zou drie dagen later
overwonnen zijn. De verlossing van de gevallen schepping was een feit. Op
zondag 9 april 30 AD stond de Heer Jezus uit de dood op en demonstreerde eeuwig
leven (Johannes 3:16), sindsdien ‘om niet’ aangeboden aan een ieder die Hem wil
aannemen als Heer en Heiland. Dit evangelie werd eerst aan Israël aangeboden en
vervolgens aan de volken voor wie Paulus de apostel in het bijzonder zou
worden.
1
Korintiërs 15:1 Voorts, broeders, ik
maak u bekend het Evangelie, dat ik u verkondigd heb, hetwelk gij ook
aangenomen hebt, in hetwelk gij ook staat; 2 Door hetwelk gij ook zalig wordt,
indien gij het behoudt op zodanige wijze, als ik het u verkondigd heb; tenzij
dan dat gij tevergeefs geloofd hebt. 3 Want ik heb ulieden ten eerste overgegeven, hetgeen ik ook ontvangen heb, dat Christus gestorven is voor onze zonden,
naar de Schriften; 4 En dat Hij is begraven,
en dat Hij is opgewekt ten derden dage,
naar de Schriften; 5 En dat Hij is van Cefas gezien, daarna van de twaalven. 6
Daarna is Hij gezien van meer dan vijfhonderd broeders op eenmaal, van welken
het meren deel nog over is, en sommigen ook zijn ontslapen. 7 Daarna is Hij
gezien van Jakobus, daarna van al de apostelen. 8 En ten laatste van allen is
Hij ook van mij, als van een ontijdig geborene, gezien. 9 Want ik ben de minste
van de apostelen, die niet waardig ben een apostel genaamd te worden, daarom
dat ik de Gemeente Gods vervolgd heb. 10 Doch door de genade Gods ben ik, dat ik ben; en Zijn genade, die aan mij bewezen is, is niet ijdel geweest, maar
ik heb overvloediger gearbeid dan zij allen; doch niet ik, maar de genade Gods,
Die met mij is. 11 Hetzij dan ik, hetzij zijlieden, alzo prediken wij, en alzo
hebt gij geloofd. (Statenvertaling)
De
boodschap van de genade Gods voor ieder die gelooft was nieuw en nooit eerder aan
de profeten van het Oude Testament geopenbaard (Efeze 3:1-8, Romeinen
15:25-27).
Efeziërs
2:8 Want uit genade zijt gij zalig geworden door het geloof; en dat niet uit u, het is Gods gave; 9 Niet uit de werken, opdat niemand
roeme. 10 Want wij zijn Zijn maaksel, geschapen in Christus Jezus tot goede
werken, welke God voorbereid heeft, opdat wij in dezelve zouden wandelen.
(Statenvertaling)
Het is
met dit Bijbelgedeelte dat ik de draad met de twee moordenaars links en rechts
van Jezus (Mat. 27:38, Jesaja 53:12) aan een kruis genageld en tot een langzame
folterdood gedoemd, wil opnemen. We weten niets over het leven van de twee
moordenaars. Hun leeftijd, hun namen en kortom hun C.V. zouden we vandaag
zeggen worden niet meegedeeld. Alleen hun smadelijk levenseinde aan een Romeins
kruis krijgt in de Bijbel aandacht. Volledig naakt van alle waardigheid ontdaan
werden zij door niets ontziende Romeinse soldaten die vrijdagmorgen aan een
kruis genageld met boven hun hoofd een plakkaat bevestigd met hun misdrijf er
op vermeld: moordenaar, homicida! En dan nog in drie talen: in het Latijn de
taal van de bezetter, in het Hebreeuws de taal van het Woord van God en in het
Grieks de internationale taal van toen die west en oost verbond. De ganse
wereld kon hun misdrijf van de aangebrachte plakkaat aflezen. Op genade konden
zij niet meer rekenen, niet van hun beulen en niet van de vele toeschouwers die
aanwezig waren. Zo leek het althans. Eén van hen keerde zich namelijk tot Jezus
met de woorden: Heere, gedenk mijner,
als Gij in Uw Koninkrijk zult gekomen zijn. De man had kort daarvoor nog samen
met zijn kompaan de Heer Jezus Christus bespot en belasterd (Mt. 27:44 en Mk.
15:32). Maar kort voor de middag (het zesde uur) kwam hij tot inkeer, beleed
zijn misdrijf (Luc. 23:41) en (h)erkende hij Jezus als de komende Koning, de
Zoon van God die het geprofeteerde Messiaans Vrederijk, zijnde het herstelde
paradijs op aarde, ging oprichten. Dat en dat alleen werd zijn redding. Pure
zuivere genade ervoer hij waar niets aan toe te voegen viel. Samen met Jezus
zou de behouden moordenaar de volledige duisternis (Luc. 23:44) tot 15.00 uur
(het negende uur) meemaken en getuige zijn van Jezus’ laatste woorden: het is
volbracht. De folterdood van de misdadigers, zowel de geredde als de on-geredde
zou nog enige tijd langer aanhouden. Van hen werden later die namiddag de benen
door Romeinse soldaten gebroken, waarna een genade(?)dood zich sneller voltrok.
De behouden
moordenaar behoorde nog tot de bedeling van Israël onder de wet en zal zijn
opstanding meemaken bij de tweede komst van de Messias. Ik ben zo vrij geweest
om de komma en dubbel punt uit de bekende Bijbeltekst te verwijderen: En Jezus
zeide tot hem: Voorwaar, zeg Ik u: Heden zult gij met Mij in het Paradijs zijn.
Komma ’s komen in de grondtekst niet voor en zijn later toegevoegd. Het traditionele
christendom leert dat de ziel van een mens bij zijn of haar dood onmiddellijk naar
de hemel gaat (als het goed is) of naar een vagevuur of de hel (indien het
slecht is). Dit is echter ontleend aan de Griekse mythologie. Ook in Israël was
dit geloof sinds de Griekse overheersing ingeburgerd geraakt. Alleen de Bijbel echter
is norm tot het verstaan wat er met een mens bij het sterven gebeurt. Verleden
jaar schreef ik op 27.07.2017 op dit
blog een artikel: want gij zijt stof en gij zult tot stof wederkeren, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1500847200&stopdatum=1501452000
Het
accent wil ik leggen op de genade dat deze man te beurt viel en het voorbeeld dat
hij is voor ieder die vandaag op Jezus wil vertrouwen en Zijn geprofeteerde
wederkomst lief krijgt. Wie meent dat men zijn behoudenis via een plichtenleer moet
verdienen, zoals overigens alle religies leren, wordt hier weerlegd. De geredde
moordenaar kon namelijk geen enkele verdienste voorleggen. Zijn enige
verdienste was zijn geloof in Jezus als de komende Koning en Diens verwachte
opstanding. Dat beleed de moordenaar: “Heere, gedenk mijner, als Gij in Uw
Koninkrijk zult gekomen zijn”. Wat zijn leven betreft, weten we niets. Alleen
zijn smadelijk einde als moordenaar veroordeeld tot de folterdood op een
Romeins kruis. Hij is dan ook alleen maar een voorbeeld voor wat de genade Gods
betekent. Zijn leven had met de juiste keuzes anders kunnen zijn en is geen voorbeeld. Gedurende drie jaar was
de Heer Jezus in het gebied van Israël werkzaam geweest verkondigende het nabij
zijnde Rijk Gods op aarde en dit gepaard gaande met grote tekenen en wonderen.
Hij was voorafgegaan door Johannes de Doper die in de geest van de profeet Elia
als heraut de komst van de Messias en zijn Rijk aankondigde. Over de volgorde
der gebeurtenissen van Jezus’ openbaar optreden schreef ik eerder op dit blog
een aantal artikelen. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1523829600&stopdatum=1524434400
Matteüs
1:1 En in die dagen kwam Johannes de
Doper, predikende in de woestijn van Judea, 2 En zeggende: Bekeert u; want
het Koninkrijk der hemelen is nabij gekomen. 3 Want deze is het, van denwelken
gesproken is door Jesaja, den profeet, zeggende: De stem des roependen in de
woestijn: Bereidt den weg des Heeren,
maakt Zijn paden recht! 4 En dezelve Johannes had zijn kleding van kemelshaar,
en een lederen gordel om zijn lenden; en zijn voedsel was sprinkhanen en wilde
honig. 5 Toen is tot hem uitgegaan Jeruzalem en geheel Judea, en het gehele land rondom de Jordaan; 6 En werden van
hem gedoopt in de Jordaan, belijdende hun zonden.
Beide
moordenaars aan een kruis naast Jezus genageld moeten waarschijnlijk het pad
van Johannes de Doper en van Jezus en zijn discipelen gekruist hebben, maar
toen halsstarrig aan hun eigen dwaalweg (Jesaja 53:6) vastgehouden. Eén hield tot
het levenseinde halsstarrig aan zijn dwaalweg vast. De andere keerde zich tot
Jezus voor uitredding. Alle ballast van ongerechtigheden en overtredingen als
een gevolg van zijn doelloos leven opgehoopt, nam Jezus als het Lam van God (Efeze
2:7) op Zich en de man werd daar enkele uren voor het einde van zijn folterdood
door het Bloed van Jezus behouden.
Jesaja
53:5 Maar Hij is om onze overtredingen verwond, om onze ongerechtigheden is Hij
verbrijzeld; de straf, die ons den vrede aanbrengt, was op Hem, en door Zijn
striemen is ons genezing geworden.
(de hierboven getoonde afbeelding is niet
naar waarheid getekend maar is alleen maar een poging tot visuele uitbeelding
van de opstanding. De beeldspraak is wel zeer treffend. Het laat een kerkgebouw
met kerkhof in verval zien alsof het christendom in die toekomende tijd van weinig
tel meer is. Wat ook opvalt is de eerder beschreven opstanding in etappes. De
tijdens hun leven wedergeboren christenen krijgen op de afbeelding hun
opstanding terwijl de overige doden in hun graven (voorlopig) onberoerd
blijven.)
De
komende opstanding zal in fases gebeuren. Eerst de opstanding ten leven voor de
Ekklesia gevolgd door die van Israël (Daniël 12:1-3), waar de geredde
moordenaar deel van zal uitmaken. Na het afsluiten van het Messiaanse Vrederijk
volgt de opstanding met het oordeel en de tweede dood waar de verloren
moordenaar deel van zal uitmaken (Apocalyps 20:7-15).
Wat de
opstanding van de Gemeente of Ekklesia betreft, geeft Paulus de volgende
vertroostende woorden door:
1
Thessalonicenzen 4:13 Doch, broeders, ik wil niet, dat gij onwetende zijt van degenen, die ontslapen zijn, opdat gij
niet bedroefd zijt, gelijk als de
anderen, die geen hoop hebben. 14 Want indien wij geloven, dat Jezus gestorven is en
opgestaan, alzo zal ook God degenen, die ontslapen zijn in Jezus,
weder brengen met Hem. 15 Want dat zeggen wij u door het Woord des Heeren, dat
wij, die levend overblijven zullen tot de toekomst des Heeren, niet zullen
voorkomen degenen, die ontslapen zijn. 16 Want de Heere Zelf zal met een
geroep, met de stem des archangels, en met de bazuin Gods nederdalen van den
hemel; en die in Christus gestorven
zijn, zullen eerst opstaan; 17 Daarna wij, die levend overgebleven zijn,
zullen te zamen met hen opgenomen worden in de wolken, den Heere tegemoet, in
de lucht; en alzo zullen wij altijd met den Heere wezen. 18 Zo dan, vertroost elkander met deze woorden.
(Statenvertaling)
Op de
tijdsbalk zitten er namelijk dertig jubeljaren tussen het eerste jubeljaar na
de inname van het Beloofde Land Kanaän, tot aan het uitroepen van het dertigste
jubeljaar door Jezus Christus met Jom Kippoer op 29 september 27 AD. De
bijgevoegde tijdschema ’s beslaan telkens veertien jaar met bovenaan de
jaartallen volgens de westerse kalender. Elk jaar beslaat twintig millimeter
verdeeld in vier kwartalen van elk vijf millimeter. Onder de westerse
jaartelling ziet men de Joodse sabbatjaren- en jubeljaren in een lichtblauwe
tijdsbalk uitgetekend. De sabbatjaren lopen van april tot maart ononderbroken
door in een cyclus van zeven maal zeven jaar. In het negenenveertigste jaar
begon in oktober het jubeljaar, dat liep tot september van het jaar daarop,
waar het eerste jaar van een nieuwe sabbatjaarcyclus al in april aangevangen
was. Dit is de wijze van tellen door de geleerde William Whiston aangereikt en
juist bevonden te zijn.
Tijdschema
18/5 v. Chr. toont onderaan de tijdsbalk met de sabbatjarencyclus, de
jaartallen van Daniël ‘s jaarweken die ons naar het optreden van Johannes de
Doper leiden gevolgd door het openbaar worden van Messias Jezus. Daaronder
merken we in de zomer van het jaar 5 v. Chr. via een blauwe tijdsbalk de
geboorte van Jezus. Daaronder heb ik een tijdsbalk aangebracht met de
jaartallen die ons van het achttiende jaar van Herodes de Grote met de aanvang
van de Tempelbouw naar de lente van 27 AD loodst met de geschiedenis van het
twistgesprek tussen de Heer Jezus en de Farizeeërs (Joh. 2)en de 46 jaar die er
sindsdien verlopen waren. Daaronder zien we op het tijdschema de regeerperioden
van Herodes en Augustus afgebeeld.
De
geboorte van Jezus in het jaar vijf v. Chr. is uiteraard geen absolute zekerheid.
Ik heb gekozen voor het jaar 5 v. Chr. omdat de dood van Herodes de Grote in
maart van het jaar 4 v. Chr. plaatsvond (zie TIJD en TIJDEN, 2015, blz.
437-441) en zijn dood verbonden is met de Kerstgeschiedenis. Het ontvangen namelijk
van de wijzen of Magi uit het Oosten aan het hof van Herodes, hun bedrog,
gevolgd door de woede van Herodes en de opdracht tot het doden van alle baby ’s
in Bethlehem tot twee jaar oud. Gevolgd door de vlucht naar Egypte van Jozef, Maria
en baby Jezus (Mt. 2:13-15).
Matteüs
2:16 Als Herodes zag, dat hij van de wijzen bedrogen was, toen werd hij zeer
toornig, en enigen afgezonden hebbende, heeft omgebracht al de kinderen, die
binnen Bethlehem, en in al deszelfs landpalen waren, van twee jaren oud en daaronder, naar
den tijd, dien hij van de wijzen naarstiglijk onderzocht had.
(Statenvertaling)
Er
kunnen dus ook twee jaar verlopen zijn tussen de dood van Herodes en de
geboorte van Jezus. Indien dit klopt plaatsen we de geboorte van Jezus in de
zomer van 6 v. Chr. op de tijdsbalk. Er is nog een derde mogelijkheid waar ik
rekening mee houdt en dat is dat Jezus bij zijn sterven in april 30 AD dezelfde
leeftijd had als Izaak toen deze door Abraham als offer op een altaar gebonden
werd. Volgens de Seder Olam
was Isaak toen 37 jaar: Our forefather Isaac was 37 years old when he was bound
to the altar…Seder Olam, The Rabbinic View of Biblical Chronology, translated
and with commentary by Heinrich W. Guggenheimer, 1998, Part 1 Pentateuch,
Creation to Jacob.
Het is
een vriend uit West-Vlaanderen die me via een emailwisseling hier attent
opmaakte. Isaak is een type, een voorafschaduwing van de Heer Jezus die ook
zijn hout naar Golgotha torste. Zou dan ook de leeftijd van Jezus niet dezelfde
als die van Izaak geweest kunnen zijn? Indien dit correct is valt de geboorte
van Jezus in 8 v. Chr. Absolute zekerheid hebben we niet aangezien de Bijbel
geen specifiek jaartal voor de offergang van Izaak opgeeft. Volgens Flavius
Josephus (Joodse Oudheden, Boek 1, xiii. 2.) dan weer, was Izaak in dat
cruciale momentjaar slechts vijfentwintig jaar oud. En dit past niet met de
leeftijd van ongeveer 30 jaar voor Jezus in het jaar van het optreden van
Johannes de Doper in het vijftiende jaar van keizer Tiberius. De keuze voor het
jaar 30 AD met vrijdag op 7 april heb ik in TIJD en TIJDEN, 2015, hoofdstuk
27/28 AD een navigatiepunt in de tijd, blz. 443-446, toegelicht. Moderne
astronomen (Astronomy and the date of the Crucifixion – Colin Humphreys and
W.G. Waddington) leveren de volgende data af voor de veertiende Nisan op een
vrijdag: 11 april 27 AD, 7 april 30 AD en 3 april 33 AD. Ik geef de drie data
op aangezien er verschil van mening bij onderzoekers bestaat betreffende het
correcte jaar van de kruisdood. Mijn bronvermelding van Colin Humphreys
hierboven hanteert overigens 33 AD voor het jaar van de kruisiging. De motieven
voor een late datum hebben dikwijls hun reden van bestaan in de vervangingsleer
die het christendom aanhangt. De leert die zegt dat de kerk in de plaats van
Israël gekomen is en alle oudtestamentische profetie in haar vervult. De
zeventigste jaarweek van de profeet Daniël bijvoorbeeld is aldus zonder
tijdskloof tussen de 69ste en de 70ste week al geschiedenis
en kende haar eindvervulling in 33 AD.
Het
artikel levert een alternatieve Kerstdatum, geboortedag voor de Heiland op 23
augustus.
Tijdschema
4 v. Chr./10 AD plaatst de geschiedenis van de twaalfjarige Jezus in Jeruzalem
met het Pesach-pelgrimsfeest in het jaar 9 AD op de tijdsbalk. Jezus is dan twaalfplus
jaar jong.
Op
tijdschema 11/24 AD merken we via een grijze tijdsbalk het begin van de
regeerperiode van Keizer Tiberius in het najaar van 12 AD als co-princeps met
Keizer Augustus. Tiberius’ vijftiende regeringsjaar liep aldus van het najaar
van 26 AD tot het najaar van 27 AD. Tiberius regeerde voor een periode van twee
jaar als co-princeps van keizer Augustus over het Oosten van het Rijk. Dit
wordt bevestigd in een Romeinse bron: Suetonius Tib. Vita, 21 a.u.c. 765.
Keizer Augustus stierf in de zomer van 14 AD.
Ons tijdschema
25/38 AD toont in het voorjaar van 26 AD het einde van de negenenzestig
jaarweken van de profeet Daniël. Het is de tijd dat Johannes de Doper in de
geest van Elia optrad en de komst van de Messias of Gezalfde aankondigde.
Daniël
9:24 Zeventig weken zijn bestemd
over uw volk, en over uw heilige stad, om de overtreding te sluiten, en om de
zonden te verzegelen, en om de ongerechtigheid te verzoenen, en om een eeuwige
gerechtigheid aan te brengen, en om het gezicht, en den profeet te verzegelen,
en om de heiligheid der heiligheden te zalven. 25 Weet dan, en versta: van den
uitgang des woords, om te doen wederkeren, en om Jeruzalem te bouwen, tot op
Messias, den Vorst, zijn zeven weken,
en twee en zestig weken; de straten,
en de grachten zullen wederom gebouwd worden, doch in benauwdheid der tijden. 26
En na die twee en zestig weken zal de Messias uitgeroeid worden, maar het zal
niet voor Hem zelven zijn; en een volk des vorsten, hetwelk komen zal, zal de
stad en het heiligdom verderven, en zijn einde zal zijn met een overstromenden
vloed, en tot het einde toe zal er krijg zijn, en vastelijk besloten
verwoestingen.
27 En
hij zal velen het verbond versterken een
week; en in de helft der week zal hij het slachtoffer en het spijsoffer
doen ophouden, en over den gruwelijken vleugel zal een verwoester zijn, ook tot
de voleinding toe, die vastelijk besloten zijnde, zal uitgestort worden over
den verwoeste. (Statenvertaling)
De
zeventig weken zijn volgens het Schriftwoord te verdelen in afzonderlijke maar
opeenvolgende tijdschijven van zeven weken, tweeënzestig weken en één week. De
eerste schijf van zeven weken eindigde in 409 v. Chr. De tweede schijf van
tweeënzestig weken eindigde in 26 AD met het optreden van Johannes de Doper en
de derde schijf van één week is nog toekomst.
Tijdschema
25/38 AD toont het dertigste jubeljaar dat met Jom Kippoer op 29 september 27
AD uitgeroepen werd en liep tot oktober 28 AD. Het is een historische
gebeurtenis met de Heer Jezus Christus (Lucas 4:18-19) die dag in de synagoge
te Nazareth die uit de Bijbelrol Jesaja aldaar het aangename jaar des HEEREN
verkondigde.
Lucas 4:16
En Hij kwam te Nazareth, daar Hij opgevoed was, en ging, naar Zijn gewoonte, op
den dag des sabbats in de synagoge; en stond op om te lezen. 17 En Hem werd
gegeven het boek van den profeet Jesaja;
en als Hij het boek opengedaan had, vond Hij de plaats, daar geschreven was: 18
De Geest des Heeren is op Mij, daarom
heeft Hij Mij gezalfd; Hij heeft Mij gezonden, om den armen het Evangelie te
verkondigen, om te genezen, die gebroken zijn van hart; 19 Om den gevangenen te
prediken loslating, en den blinden het gezicht, om de verslagenen heen te
zenden in vrijheid; om te prediken het
aangename jaar des Heeren.
20 En
als Hij het boek toegedaan en den dienaar wedergegeven had, zat Hij neder; en
de ogen van allen in de synagoge waren op Hem geslagen. 21 En Hij begon tot hen
te zeggen: Heden is deze Schrift in uw
oren vervuld. 22 En zij gaven Hem allen getuigenis, en verwonderden zich
over de aangename woorden, die uit Zijn mond voortkwamen; en zeiden: Is deze
niet de Zoon van Jozef? 23 En Hij zeide tot hen: Gij zult zonder twijfel tot
Mij dit spreekwoord zeggen: Medicijnmeester! genees Uzelven; al wat wij gehoord
hebben, dat in Kapernaum geschied is, doe dat ook hier in Uw vaderland. 24 En
Hij zeide: Voorwaar Ik zeg u, dat geen profeet aangenaam is in zijn vaderland. 25
Maar Ik zeg u in der waarheid: Er waren vele weduwen in Israël in de dagen van
Elias, toen de hemel drie jaren en zes maanden gesloten was, zodat er grote
hongersnood werd over het gehele land. 26 En tot geen van haar werd Elias
gezonden, dan naar Sarepta Sidonis, tot een vrouw, die weduwe was. 27 En er
waren vele melaatsen in Israël, ten tijde van den profeet Elisa; en geen van hen
werd gereinigd, dan Naäman, de Syriër. 28 En zij werden allen in de synagoge
met toorn vervuld, als zij dit hoorden. 29 En opstaande, wierpen zij Hem uit,
buiten de stad, en leidden Hem op den top des bergs, op denwelken hun stad
gebouwd was, om Hem van de steilte af te werpen. 30 Maar Hij, door het midden
van hen doorgegaan zijnde, ging weg.
heb ik
de volledige tekst van het Bijbelboek Jesaja 61 geciteerd. Daar waar de Heiland
met Jom Kippoer te Nazareth stopte met lezen, vervolgt de profeet Jesaja met de
profetie van het beloofde herstel van alle dingen.
Jesaja 61:1 De Geest des Heeren
HEEREN is op Mij, omdat de HEERE Mij gezalfd heeft, om een blijde boodschap te
brengen den zachtmoedigen; Hij heeft Mij gezonden om te verbinden de gebrokenen
van harte, om den gevangenen vrijheid uit te roepen, en den gebondenen opening
der gevangenis; 2 Om uit te roepen het jaar van het welbehagen des HEEREN, en den dag der wraak onzes Gods;…..enzoverder.
Tussen
het uitroepen van het jaar van de welbehagen des HEEREN en de dag der wrake
onzes Gods in vers twee zit een tijdskloof van twee dagen of ruim tweeduizend
jaar. De dag der wrake wordt vooral in het Bijbelboek Openbaring of Apocalyps
beschreven en is nog toekomst.
De Heer
Jezus was omstreeks dertig jaar oud toen Hij zijn bediening begon (Lucas 3:23). Op de bijgevoegde tijdsbalk
uitgetekend betekent dit dat hij dertigplus was. De leeftijd ook van David toen
deze koning over het Verenigd Koninkrijk van Israël werd (2 Samuël 5:4). Dertig
jaar oud was ook de aartsvader Jozef toen deze tot onderkoning van Egypte
aangesteld werd (Genesis 41:46). De minimumleeftijd van dertig jaar was ook een
vereiste voor de Levieten die dienst in het Heiligdom deden (Numeri 4:3). Met
de volwassen leeftijd van dertig jaar was Jezus klaar voor Zijn ambt van
Koning, Profeet en Priester.
Hierna
een opsomming van de dertig jubeljaren die we met onze artikelenreeks behandeld
hebben.
Exodus
jaartal: 1483 v. Chr. Begin sabbatjaartelling: 1443 v. Chr.
Jubeljaren
en jaartallen v. Chr.: Historische
periode:
1. 1395/1394Richter
Othniël
2. 1346/1345 Ruth
6:6
3. 1297/1296Richter
Ehud
4. 1248/1247verdrukking
Jabin
5. 1199/1198Richter
Thola
6. 1150/1149verdrukking
Ammon
7. 1101/1100Richter
en profeet Samuël
8. 1052/1051Saul
9. 1003/1002Salomo
10. 954/953Rehabeam
11. 905/904Josafat
12. 856/855Joas
13. 807/806Amazia
14. 758/757Uzzia
15. 709/708Jaar
14 jaar van Hizkia
16. 660/659Manasse
17. 611/610Josia-
val van Nineveh
18.562/561Jaar 37 ballingschap Jojachin
19.513/512Darius I
20.464/463Artaxerxes I
21. 415/414Nehemia
22. 366/365Artaxerxes
II Mnemon
23.317/316Griekse
overheersing
24.268/267Griekse
overheersing
25.219/218Griekse
overheersing
26.170/169Griekse
overheersing
27.121/120Makkabeeën
periode
28. 72/71Makkabeeën
periode
29. 23/22Romeinse
periode
30.
27/28 ADJezus
Christus
Inmiddels
is mijn boek ‘Dertig Jubeljaren’
gepubliceerd en op het internet verkrijgbaar. Zie de link onderaan voor wie het
boek wil aanschaffen. In totaal zaten er dertig
verifieerbaar-historische Jubeljaren tussen inname van het land Kanaän in de
vijftiende eeuw voor Christus tot aan het openbaar worden van de Messias in 27
AD en vandaar de titel van mijn nieuw boek. Ik leg de nadruk op het feit dat
het historisch verifieerbare jubeljaren zijn die in mijn boek behandelt worden,
jubeljaren die een begin hadden na de inname van het land Kanaän. In mijn
boek geef ik naast de plaatsing van historische jubeljaren op de tijdsbalk heel
wat aandacht aan de correctie van de plaatsing van de Egyptische faraolijsten
op de tijdsbalk. Dit is noodzakelijk sinds aan het begin van de twintigste eeuw
in 1904 de Egyptoloog Eduard Meyer zijn werk ‘kalender en Sothis-periode’ bekendmaakte waarin hij de Egyptische
dynastieën van Manetho zonder rekening met de Bijbel of andere historische
bronnen te houden, op de tijdsbalk onderbracht. Het noodlottige resultaat was
een verbreken van de verschillende Bijbelse historische ankerpunten die er wel
degelijk tussen Kanaän en Egypte waren. Zoals de Egyptoloog Eduard Meyer de
geschiedenis van Egypte bracht vind men Israël daar niet meer in terug. Vooral
dan de gewelddadige exodus van de Israëlieten uit Egypte zoals het Bijbelboek
Exodus het brengt werd tot fantasie herleidt. De Bijbel is voor velen sindsdien
een louter godsdienstig boek zonder historische waarde? Nochtans is de
geschiedenis van Israël onlosmakelijk met die van Egypte verankerd. Abraham is
er ten tijde van een hongersnood naar toegetrokken en diens vrouw Sara
verzeilde zo in de harem van een niet bij naam genoemde farao. Daarna lezen we
over een andere hongersnood en Jozef een van de oudvaders, die het tot
onderkoning van Egypte schopt. Later volgt de verdrukking en slavernij van het
Israëlitische volk in Egypte met daarop de tien plagen en de exodus uit Egypte
onder leiding van Mozes naar het Beloofde Land Kanaän. De bovenvermelde
historische feiten worden in de Bijbel op de tijdsbalk tussen de twintigste en
de vijftiende eeuw voor Christus gedateerd. Volgens de Egyptologie en haar ‘kalender
en Sothis-periode’ heersten ten de tijde van de aartsvaders de Hyksos over
Egypte en ten tijde van de exodus heersten de farao ’s van de machtige
achttiende dynastie. Farao ’s wier macht zich uitstrekte tot aan de Eufraat in
Klein-Azië. Theologen en Bijbelvorsers die de fabricatie van de Egyptologie
voor waarheid houden moeten op zoek naar geschikte farao ’s die in het Bijbelse
plaatje passen, wat in wezen onmogelijk is indien men het Bijbelse verhaal geen
geweld wil aandoen. Op zoek naar een geschikte farao binnen de
pseudowetenschappelijke constructie van de Egyptologie hanteren theologen zelfs
een vroege en een late datering van de Exodus. Men trekt hierbij schaamteloos
het Bijbelgedeelte van 1 koningen 6:1 in twijfel waar geschreven staat dat er 480 jaar tussen het jaartal van de
exodus en het vierde regeringsjaar van Salomo, zit. Er is maar één datering van
de exodus mogelijk en dat is die volgens de Masoretische tekst van onze Bijbel:
de vijftiende eeuw v. Chr., en op basis van de sabbatjaar- en jubeljaar-telling
zelfs nauwkeurig te plaatsen in het voorjaar van 1483 v. Chr. In het model
zoals geleverd door het revisionisme van de geschiedenis van de oudheid waren
het Oude Rijk en het Midden Rijk in Egypte contemporain met elkaar en kwamen
beide aan een gewelddadig einde bij de Exodus van de Israëlieten in 1483 v.
Chr. Na de uittocht van de Israëlieten overrompelden de Hyksos Egypte en zouden
de volgende vier eeuwen over het land heersen. Het Nieuwe Rijk kende zijn
aanvang en uitbreiding ten tijde van het Verenigd Koninkrijk van Israël onder
de koningen Saul, David en Salomo in de tiende eeuw v. Chr. In mijn boek volg
ik de draad van de herziening van de geschiedenis van de oudheid met de Bijbel
als gids.
Van de vele Egyptische
oudheidgeschriften in hierogliefen op papyrus en steen bewaard gebleven die
sinds de ontcijfering van het Egyptische schrift op de zogenaamde Rosettasteen
voor ons leesbaar zijn geworden, wordt het volk Israël slechts éénmaal vermeld.
Het is de bekende
Merneptah-stele die dateert uit de periode van de negentiende dynastie dat naar
Israël verwijst. Farao Merneptah was een zoon van Ramses II en de troonopvolger
die op late leeftijd zijn vader na diens dood opvolgde. De orthodoxe
egyptologie dateerde de regeerperiode van farao Merneptah foutief in de
dertiende eeuw v. Chr. van het jaar 1212 tot 1202 v. Chr. De overwinningsstele
van Merneptah wordt door hen op basis van hun gebruik van een vermeende dubbele
kalender in Egypte gedateerd op de derde dag van de derde maand van het derde
seizoen, in 1207 v. Chr. Een vraag moet echter zijn of er inderdaad in het
Egypte van de oudheid een dubbele kalender gehanteerd werd, gebaseerd op het
jaarlijks opkomen van de Hondsster of Sothis? Het revisionisme van de
geschiedenis van de oudheid heeft deze vermeende kalender onder uit gehaald en aangetoond
dat dit een verzinsel van Romeinen en Grieken was. In mijn boek TIJD en TIJDEN,
2015, blz. 27-42, heb ik een hoofdstuk met de titel: de geschiedenis van de
geschiedenis, aan deze materie gewijd. Er is geen enkele reden meer om aan de
constructie van de orthodoxe egyptologie geloof te hechten. De volledige tekst
op de Merneptah-stele bestaat vooreerst uit een lange lijst van veroveringen
door farao Merneptah en pas in de voorlaatste regel wordt er naar Israël
verwezen. Hierna het belangrijke gedeelte:
de vorsten werpen zich
neer en roepen: vrede. Niet een houdt er zijn
hoofd hoog, onder de negen bogen. Verwoest is Libië, het Hetthietenland
gepacificeerd, geplunderd is Kanaan met al zijn kwaad,
weggevoerd is Ashkelon, overvallen is Gezer, Janoam vernietigd. Israël is ontvolkt, zijn zaad is niet meer; Hrw is een weduwe
geworden voor Egypte
De verwijzing naar Israël
op de zogenaamde Merneptah-stele zul je in haast elk historisch werk over de
Bijbelse geschiedenis aantreffen. Het is dan ook voor sommigen het
schriftelijke historische bewijs bij uitstek voor het bestaan van het volk van
de Bijbel. Dit alsof men de rags and tatters-geschiedschrijving van Egypte
daar voor nodig zou hebben.
Als een gevolg van het foutief
plaatsen van Merneptah op de tijdsbalk door de orthodoxe egyptologie zijn
intussen de problemen niet opgelost. De orthodoxe Egyptologie plaatst deze
farao in de dertiende eeuw voor Christus op de tijdsbalk en biedt hem als een mogelijke
kandidaat voor de Exodus-farao aan. Men zal dus in heel wat studies de
discussie kunnen volgen over wat Merneptah nu juist bedoelde met zijn
vermelding dat Israël ontvolkt was en haar zaad niet meer was? Onder
revisionisten is er nog geen onderlinge overeenkomst waar de negentiende
dynastie dan wel op de tijdsbalk thuishoort. Wat echter als een paal boven
water staat is het feit van het neerhalen van de pijlers waar de orthodoxie
haar gefabriceerde constructie mee verankerd heeft. Er is geen enkele reden
meer om farao Merneptah in de dertiende eeuw v. Chr. op de tijdsbalk te houden.
Dat Merneptah de farao
van de exodus geweest zou zijn is weerlegd. Het in de Bijbel beschreven
gewelddadige einde van het Egyptische Rijk als een gevolg van de exodus past
niet in de historische gegevens die we over de negentiende dynastie hebben. De gewelddadige Exodus van de Israëlieten uit Egypte in de
vijftiende eeuw v. Chr. was verantwoordelijk voor een breuk in de Egyptische
geschiedenis gevolgd door een tussenperiode. Volgens de revisie van de
geschiedenis van de oudheid waren het zogenaamde Oude- en het Midden-Rijk in
Egypte contemporain met elkaar en was er maar één tussenperiode, die van de
Hyksos die na de Exodus Egypte overrompelden en hun heerschappij over Egypte en
een gedeelte van Klein-Azië vestigden. De twaalf stammen van Israël vervolgden intussen
hun weg door de wildernis en trokken na een periode van veertig jaar het
Beloofde Land Kanaän binnen.
De
tien plagen waren een economische ramp zonder weerga voor Egypte geweest en met
de ondergang van het leger in de Rode Zee lag het land daarop wagenwijd open
voor de invasie van de Hyksos Amoe - Amalekieten. De Hyksos zouden gedurende
vier eeuwen over Egypte heersen. Toen zij in 1049 v. Chr. door farao Ahmose van
het Nieuwe Rijk uit Egypte verdreven werden voerde deze farao een ware
beeldenstorm uit. Niets mocht van de lange heerschappij van de vreemde Hyksos
overblijven. Het resultaat was een damnatio memoriae voor Egypte. In mijn
boek Exodus
dat sinds 2016 op het internet verkrijgbaar is heb ik deze geschiedenis
ontrafeld en ook de farao van de Exodus geïdentificeerd. Het boek kan inmiddels volledig online gelezen worden op de volgende
link: https://jezusleeft.weebly.com/exodus.html
In het tijdsbalk-variant
dat Dr. Immanuël Velikovsky in zijn boek Ramses II en zijn tijd aanbiedt valt
veel op zijn plaats en passen verschillende puzzelstukjes in het historische
plaatje. De negentiende dynastie verhuist in dit model op de tijdsbalk naar de
zevende en zesde eeuw voor Christus. De veldtocht van farao Merneptah naar
Klein-Azië in het jaar 580/579 v. Chr. vond nu plaats op het moment van Israël s
Babylonische ballingschap wat aansluit bij de vermelding op de stele dat het
land ontvolkt was. De hiërogliefen op de stele bevestigen hier één en ander
duidelijk. Belangrijk bij het schrijven van hiërogliefen was het
determinatief dat duidelijk maakte of het teken een god, een man en/of een
land voorstelde. De determinatief voor de steden Ashkelon, Gezer en Janoam op
de stele vermeld is iedere keer een speer met drie bergen en verwijst naar
een vreemde stad. In het geval van Israël is het determinatief echter een
zittende man en een zittende vrouw, duidelijk makende dat hier een etnische
groep in plaats van een stad of gebied bedoelt wordt.
Ik schreef eerder dat er
heel wat discussie is onder revisionisten van de geschiedenis van de oudheid
over het opnieuw plaatsen van farao s en hun dynastieën op de tijdsbalk. Het
werk van wijlen Dr. Velikovsky is zulk een voorbeeld van een twistappel tussen
voor en tegenstanders van zijn reconstructie. In mijn boek TIJD en TIJDEN,
2015, blz. 371-373, volg ik de tijdsconstructie van Velikovsky met de
negentiende Egyptische dynastie gereviseerd naar de zevende en zesde eeuw v.
Chr.
Wat ik niet volg is
Velikovsky s stelling dat Ramses II en Merneptah alteregos van farao Necho en
diens opvolger Apries waren. In mijn variant zijn deze faraos contemporain met
elkaar met de negentiende dynastie ondergeschikt aan de zesentwintigste
dynastie.
Een van de hoofdredenen
dat Velikovsky de farao s van de negentiende dynastie tot alterego s van de
zesentwintigste dynastie maakte was vanwege het feit dat er geen of heel weinig
archeologisch materiaal van al de faraos van de zesentwintigste dynastie
voorhanden is. In mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 375-384, verwijs ik naar
naar de oudheidhistoricus Herodotos en zijn beschrijving van de koninklijke
begraafplaats van de farao s van de zesentwintigste dynastie die tot op heden
niet ontdekt werd.
De Assyrische koning Sanherib chronologisch in lijn met de Bijbelse koning Hizkia van Juda gebracht.
We vervolgen deze week onze afleveringen over de
koningen van Assyrië in relatie tot Israël en Juda met Sanherib de zoon van
Sargon II. De aflevering over Sargon II dateert van 05.11.2018, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?ID=3124916
Net zoals met Salmaneser V en Sargon II staat ook Sanherib
bij naam in de Bijbel vermeld.
2 Koningen 18:9 Het
geschiedde nu in het vierde jaar van den koning Hizkia (hetwelk was het zevende
jaar van Hosea, den zoon van Ela, den koning van Israël) dat Salmaneser, de koning van Assyrië,
opkwam tegen Samaria, en haar belegerde. 10 En zij namen haar in ten einde van
drie jaren, in het zesde jaar van Hizkia;
het was het negende jaar van Hosea, den koning van Israël, als Samaria ingenomen werd. 11 En de koning van Assyrië voerde
Israël weg naar Assyrië, en deed hen leiden in Halah, en in Habor, bij de
rivier Gozan, en in de steden der Meden. 12 Daarom dat zij de stem des HEEREN,
huns Gods, niet waren gehoorzaam geweest, maar Zijn verbond overtreden hadden;
en al wat Mozes, de knecht des HEEREN, geboden had, dat hadden zij niet
gehoord, noch gedaan. 13 Maar in het
veertiende jaarvan den koning
Hizkia kwam Sanherib, de koning van
Assyrië, op tegen alle vaste steden van Juda, en nam ze in.
(Statenvertaling)
Dit is het
Bijbelgedeelte dat de godgeleerde Edwin
R. Thiele in zijn boek: The Mysterious
Numbers of the Hebrew Kings, 1951, schaamteloos als kunstmatig aan de Bijbel
toegevoegd verklaarde omdat het chronologisch niet paste in de
koningslijstconstructie van de moderne Assyriologie. Thiele ’s dramatische
knieval naar de Assyriologie toe. Zie het artikel van 02.12.2017 op dit blog, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1511737200&stopdatum=1512342000
Orthodoxe
Assyriologen
zijn er van overtuigd dat de Eponiemlijsten een ononderbroken historische lijn
van eponiemen (ambtenaren), koningen en gebeurtenissen voorsteltvan het jaar 892 v. Chr. tot het jaar 648 v.
Chr.. Alle daarnaast gevonden annalen van Assyrische koningen worden binnen het
raamwerk van de Eponiemlijsten ingevuld. In
het licht van de Bijbel is dit nochtans onhoudbaar. Er ontbreken zondermeer
namen van koningen in de Eponiemenlijst. Een Bijbels voorbeeld zijn Pul én
Tiglath Pileser III als twee afzonderlijke koningen, verder is er de koning van
Assyrië ten tijde van de profeet Jona en de regeerperiode Jerobeam II van
Israël, die zich tot de God van Israël keerde ter uitredding van een
aangekondigde meganatuurcatastrofe. Een koning en een actie waar in geen een
van de bewaarde Assyrische annalen naar verwezen wordt. Dan is er nog een Assyrische
koning Jareb waar de profeet Hosea naar verwijst. Dit zijn enkele Bijbelse voorbeelden
van Assyrische koningen die in de achtste eeuw v. Chr. op de tijdsbalk te
plaatsen zijn. Een eeuw die getuige was van een cyclus van
meganatuurcatastrofes met iedere keer perioden van chaos en anarchie.
Men kan
bij de revisie van de geschiedenis van de oudheid de schouders ophalen en
stellen dat de vak-wetenschappers het bij het rechte eind hebben. Voor hen kan
er over de rangschikking van de Assyrische koningen op de tijdsbalk niet
gediscuteerd worden. De Bijbel is voor hen een louter godsdienstig boek en
historisch niet betrouwbaar. Indien als een gevolg de Bijbels-chronologische
gegevens niet passen in de Assyrische constructie, dan zijn het de Bijbelse
gegevens die aangepast moeten worden. Dat is wat de godgeleerde Edwin R. Thiele
(1895/1986) in zijn studie: The Mysterious Numbers of the Hebrew Kings, 1977, pseudowetenschappelijk
uitgevoerd heeft.
Sanherib staat in het
veertiende regeringsjaar van Hizkia van Judaals
koning van Assyrië in de Bijbel vermeld. Het veertiende regeringsjaar van
Hizkia is onverbrekelijk verbonden met het zesde regeringsjaar van Hizkia in de
Bijbel gelinkt met het negende regeringsjaar van Hosea van het tienstammenrijk
en de val van Samaria door de Assyrische koning Salmaneser V. De aandachtige
lezer(es) van het Bijbelgedeelte 2 Koningen 18:9-13 heeft opgemerkt dat er
tussen Salmaneser V met de verovering van Samaria en Sanherib met de belegering
van Jeruzalem slechts acht jaar
zitten. De eponiemlijsten echter hebben een verschil van zo maar even twintig jaar. De Bijbel heeft nochtans
gelijk. De oplossing ligt in het herkennen van co-regentschappen bij de
Assyrische koningen. Co-regentschappen die de Bijbel aantoont. In het artikel
op dit blog van 05.11.2018 over
Sargon II zagen we dat Sanherib de troon met zijn vader Sargon II deelde. Koning
Hizkia van Juda verwees in zijn veertiende regeringsjaar in 709 v. Chr. (2 Kon.
18:13) naar de koningen van Assyrië in het meervoud:
2
Kronieken 32:1-4 Na deze gebeurtenissen, waarin Jehizkia 's trouw bleek, rukte Sanherib, de koning van Assur, op. Hij
trok Juda binnen …… … en zeide: Waarom zouden de koningen van Assur bij hun komst zoveel water vinden…
Terwijl
Sanherib in 709 v. Chr. Jeruzalem belegerde, leidde zijn vader en mede-koning
Sargon II een veldtocht tegen Babylon. Sanherib verwijst in zijn annalen op zijn
bekende prisma-stele naar de belegering van Jeruzalem, maar dateert deze actie
als zijn derde veldtocht, zonder de vermelding van een regeringsjaar:
“18
As for Hezekiah the Judahite, 19who
did not submit to my yoke: forty-six of his strong, walled cities, as well as
20 the small towns in their area, 21 which were without number, by levelling
with battering-rams 22 and by bringing up seige-engines, and by attacking and
storming on foot, 23 by mines, tunnels, and breeches, I besieged and took them.
24 200,150 people, great and small, male and female, 25 horses, mules, asses,
camels, 26 cattle and sheep without number, I brought away from them 27 and
counted as spoil. (Hezekiah) himself,
like a caged bird 28 I shut up in
Jerusalem, his royal city. 29 I threw up earthworks against him— 30the one
coming out of the city-gate, I turned back to his misery. 31 His cities, which
I had despoiled, I cut off from his land, and 32 to Mitinti, king of Ashdod, 33
Padi, king of Ekron, and Silli-bêl, 34 king of Gaza, I gave (them). And thus I
diminished his land. 35 I added to the former tribute, 36 and I lad upon him
the surrender of their land and imposts—gifts for my majesty. 37 As for Hezekiah, 38 the terrifying splendor of my majesty overcame him, and 39 the
Arabs and his mercenary troops which he had brought in to strengthen 40 Jerusalem,
his royal city, 41 deserted him. In addition to the thirty talents of gold and
42 eight hundred talents of silver, gems, antimony, 43 jewels, large
carnelians, ivory-inlaid couches, 44 ivory-inlaid chairs, elephant hides,
elephant tusks, 45 ebony, boxwood, all kinds of valuable treasures, 46 as well
as his daughters, his harem, his male and female 47 musicians, which he had
brought after me 48 to Nineveh, my royal city. To pay tribute 49 and to accept
servitude, he dispatched his messengers.”
(Prisma-stele
kolom 2)
Moesten
we alleen de gegevens van de Assyriër bezitten, zouden we moeten aannemen dat
Sanherib Jeruzalem inderdaad met succes belegerde, en een grote schatting van
Hizkia ontving, de Judese koning die hij als een vogel in een kooi opgesloten
had. De historische werkelijkheid zag er anders uit. Volgens de Bijbel werd het
belegerende Assyrische leger door de Engel des HEEREN vernietigend verslagen en
moesten zij afdruipen. Later zou Sanherib volgens de Bijbel te Nineveh door
twee van zijn zonen vermoord worden.
2
Koningen 19:32 Daarom zo zegt de HEERE van den
koning van Assyrië: Hij zal in deze stad niet komen, noch daar een pijl
inschieten; ook zal hij met geen schild daarvoor komen, en zal geen wal
daartegen opwerpen. 33 Door den weg, dien hij gekomen is, door dien zal hij
wederkeren; maar in deze stad zal hij niet komen, zegt de HEERE. 34 Want Ik zal
deze stad beschermen, om die te verlossen, om Mijnentwil, en om Davids, Mijns
knechts wil. 35 Het geschiedde dan in dienzelven nacht, dat de Engel des HEEREN uitvoer, en sloeg in het leger van Assyrië honderd
vijf en tachtig duizend. En toen zij zich des morgens vroeg opmaakten,
ziet, die allen waren dode lichamen. 36 Zo vertrok Sanherib, de koning van Assyrië, en toog henen, en keerde weder; en
hij bleef te Nineve. 37 Het geschiedde nu, als hij in het huis van Nisroch,
zijn god, zich nederboog, dat Adramelech en Sarezer, zijn zonen, hem met het
zwaard versloegen; doch zij ontkwamen in het land van Ararat; en Esar-haddon,
zijn zoon, werd koning in zijn plaats. (Statenvertaling)
De
plaatsing van Sanherib door de orthodoxe Assyriologie op de tijdsbalk met zijn
eerste regeringsjaar in 705 v. Chr. wijs ik af. Het jaartal 709 v. Chr. als
veertiende regeringsjaar van Hizkia is op de tijdsbalk verankerd het zevende
sabbatjaar van april 709/maart 708 v. Chr., gevolgd door het vijftiende
jubeljaar van oktober 709/september 708 v. Chr. en is een navigatiepunt op de
tijdsbalk. Dit gegeven plaatst Sanherib als koning van Assyrië al in het jaar 709
v. Chr. op de tijdsbalk. Aan de veldtocht naar Jeruzalem in 709 v. Chr. gingen overigens
nog twee campagnes vooraf. Op basis van de Bijbels-chronologische gegevens was
Sanherib ontegensprekelijk een mede-koning die de troon van Assur met Sargon II
deelde.
Er is
nochtans een manier om op basis van Sanherib ’s annalen tot de berekening van
zijn eerste co-regeerjaar te komen. Er is namelijk een verklaring van Sanherib (Assyrian
Kings from Adasi to Assur Dan II - synthesized from Synchronistic Chronicle,
Meissmer’s list, and corrected to the Khorsabad List - as quoted by Courville),
die stelt dat er 418 jaar waren
tussen zijn regering en die van Tiglath Pileser I. Wanneer men de gangbare
chronologie hanteert, klopt deze verklaring van Sanherib niet. De gereviseerde
regeerperiode van Tiglath Pileser I heeft de jaren: 1134/1096 v. Chr. (zie De Assyriologie herzien, 2012, blz.
Wanneer
we echter de rekensom in het gereviseerde plaatje toepassen verkrijgen we de
som van 1134 min 418 geeft het jaartal 716 v. Chr. voor het eerste
regeringsjaar van Sanherib. Het is hetzelfde jaar dat Sargon II een veldtocht tegen Mannea leidde en Salmaneser V de stad Tyrus belegerde. Het Assyrische Rijk kende in
dat jaar aldus een triumviraat.
Vermoedelijk leidde Sanherib in dat jaar zijn eerste veldtocht naar Babylon.
Daar zat Merodach Baladan op de troon die weigerde voor het Assyrische juk te
buigen. Met het relaas van
Sanherib ’s derde veldtocht naar Jeruzalem in gedachte en zijn historische nederlaag
aldaar, mogen we echter dezelfde twijfels hebben betreffende zijn bombastisch commentaaraangaande Babylon, op de
prisma-stele:
“20
In my first campaign I accomplished the defeat of
Merodach-baladan, 21 king of Babylonia, together with the army of
Elam, 22 his ally, on the plain of Kish. 23In the midst of that battle he
deserted his camp, 24 and he escaped alone, so he saved his own life. 25 The
chariots, horses, wagons, mules, 26 which he left behind at the beginning of
the battle 27 my hands seized. Into his palace, which is in 28 Babylon, I
entered jubilantly. 29 I opened his treasure-house: gold, silver, vessels of
god and silver, 30 precious stones of every name, goods and property 31without
limit, heavy tribute, his harem, 32 courtiers and officials, singers—male and
33 female—all his artisans, 34 as many as there were, his palace servants 35 I
brought out, and I counted as spoil. In the might of Assur 36 my lord,
seventy-five of his strong walled cities 37 of Chaldea, and 420 small cities 38
of their area I surrounded, I conquered, I carried off their spoil. 39 The
Arabs, Arameans, and Chaldeans 40 who were in Erech, Nippur, Kish,
Harsagkalamma, 41 Kutha and Sippar, together with the citizens, 42 the rebels I
brought out and counted as booty…..”
De stad
Babylon werd pas in 709 v. Chr. door Sargon II onderworpen, en het relaas van
Sanherib is als grootspraak te ontmaskeren. De tweede beschreven veldtocht van
Sanherib op de prismastele leidde hem naar het land van de Kassieten in het
oosten van Assur. Deze veldtocht is
ergens tussen 715 en 710 v. Chr.te dateren
“65
In my second campaign, Assur, my
lord, encouraged me, and 66 against the land of the Kassites and the land of
the Yasubigallai, 67 who from of old had not been submissive to the kings, my
ancestors, 68 I marched. In the midst of the high mountains 69 I rode on
horseback where the terrain was difficult, 70 and had my chariot drawn up with
ropes: 71 where it became too steep, I clambered up on foot like the wild-ox.
72 The cities of Bît-Kilamzah, Hardishpi, 73and Bît-Kubatti, their strong, walled
cities 74 I besieged, I captured. People, horses, 75 mules, asses, cattle, and
sheep 76 I brought out from their midst and counted as booty. 77 And their
small cities, which were beyond numbering, 78 I destroyed, I devastated, and I
turned into ruins. The houses of the steppe, (namely) the tents, 79 in which
they lived, I set on fire and 80 turned them into flames. I turned round, and
81 made that Bît-Kilamzah into a fortress— 82 I made its walls stronger than
they had ever been before—….”
Over
de historische waarde van de beschrijving van deze veldtocht, is er geen andere
bron beschikbaar dan de Assyrische. We mogen er echter wel van uitgaan dat er
inderdaad een veldtocht heeft plaatsgevonden en dat er bijzonder wreed,
buitenproportioneel in de naam van de god van Assur is opgetreden.
De
prismastele vermeldt een totaal van acht veldtochten en sluit af met de
beschrijving van de uitbouw van de stad Nineveh en Sanherib ’s paleis. Het
invoegen van deze veldtochten in de bewaarde eponiemlijsten van Sanherib is
moeilijk en niet geheel passend mogelijk. Daarenboven is er een breuk, een
hiaat in de eponiemlijsten vanaf 699/698 v. Chr.
[705/704] Tijdens het eponiem van Nashru-Bêl, de gouverneur van
Amedi, de koning marcheerde tegen Tabal; tegen Gurdi, de Kulummaean, [...] de
koning werd gedood; het kamp van de koning van Assyrië [...] In Abu, de
twaalfde, Sanherib, de koning [?].
[704/703] Tijdens het eponiem van Nabû-deni-epu¹, de gouverneur van
Nineveh, naar Larak en Sarrabanu; het paleis van Kalizi werd hersteld, in [...]
de edelen tegen de Kulummaean.
[703/702] Tijdens het eponiem van Nuh¹aya, de gouverneur van Kalizi,
veldtocht tegen [?].
[702/701] Tijdens het eponiem van Nabû-le'i, de gouverneur van
Arbela, veldtocht tegen [?].
[701/700] Tijdens het eponiem van Hananu, de goeverneur van
Til-Barsip, [...] van Halzi [...]
[700/699] Tijdens het eponiem van Metunu, de gouverneur van Isana,
A¹¹ur-nadin-¹umi, de zoon van Sanherib, [] van het paleis, in de stad [...],
grote ceder balken, alabaster in Ammananum [...], in Kapri-Dagili [...] voor
[...] de koning [...].
[699/698] Tijdens het eponiem van Bêl-¹arrani, gouverneur van
Kurba'il,
afgebroken - HIAAT in de
Eponiemlijst
De historische
regeerperiode van Sanherib hebben we in dit artikel vastgesteld over de periode
van 716 v. Chr. tot 680 v. Chr., of zesendertig jaar. Een belangrijk gedeelte
van deze periode was Sanherib echter een co-koning met zijn vader Sargon II.
Het einde van Sanherib hebben we beschreven gezien in het Bijbelboek 2
Koningen:
2
Koningen 19:37 Het geschiedde nu, als hij in het huis van Nisroch, zijn god,
zich nederboog, dat Adramelech en Sarezer, zijn zonen, hem met het zwaard
versloegen; doch zij ontkwamen in het land van Ararat; en Essar-haddon, zijn zoon, werd koning in zijn plaats.
Het eerste
regeringsjaar van Essarhaddon, de zoon en troonopvolger van Sanherib, zit op de
tijdsbalk verankerd in het voorjaar van 680 v. Chr. maar dat is stof voor een
volgende aflevering.
Tot
slot wil ik aandacht geven aan de vernietiging van het Assyrische leger van
Sanherib bij Jeruzalem in 709 v. Chr. Volgens het Bijbelrelaas is het de Engel
des HEEREN die in de Pesachnacht 185.000 man van het leger neerslaat, zodat de
rest van het leger moest afdruipen. Ook de Joodse oudheid-historicus Flavius Josephus vermeldt de nederlaag
van Sanherib voor de poorten van Jeruzalem.
"Now
when Sennacherib was returning from his Egyptian war to Jerusalem, he found his
army under Rabshakeh his general in danger [by a plague], for God had sent a pestilential distemper upon his army;
and on the very first night of the
siege, a hundred fourscore and five thousand, with their captains and
generals, were destroyed. So the king was in a great dread and in a terrible
agony at this calamity; and being in great fear for his whole army, he fled
with the rest of his forces to his own kingdom, and to his city Nineveh; and
when he had abode there a little while, he was treacherously assaulted, and
died by the hands of his elder sons, Adrammelech and Seraser, and was slain in
his own temple, which was called Araske. Now these sons of his were driven away
on account of the murder of their father by the citizens, and went into
Armenia, while Assarachoddas took the kingdom of Sennacherib." And this
proved to be the conclusion of this Assyrian expedition against the people of
Jerusalem. (Flavius Josephus, Joodse Oudheden,
Boek X, 1. 5.)
Ook de
Joodse overleveringen brengen uitvoerig verslag van de Assyrische nederlaag bij
Jeruzalem.
“……
With this vast army Sennacherib hastened onward, in accordance with the disclosures of the astrologers, who warned
him that he would fail in his object of capturing Jerusalem, if he arrived there later than the day set
by them. His journey having lasted but one day instead of ten, as he had
expected, he rested at Nob. A raised platform was there erected for
Sennacherib, whence he could view Jerusalem. On first beholding the Judean
capital, the Assyrian king exclaimed: "What! Is this Jerusalem, the city
for whose sake I gathered together my whole army, for whose sake I first
conquered all other lands? Is it not smaller and weaker than all the cities of
the nations I subdued with my strong hand?" He stretched himself and shook
his head, and waved his hand contemptuously toward the Temple mount and the
sanctuary crowning it. When his warriors urged him to make his attack upon
Jerusalem, he bade them take their ease for one night, and be prepared to storm
the city the next day. It seemed no great undertaking. Each warrior would but
have to pick up as much mortar from the wall as is needed to seal a letter and
the whole city would disappear. But Sennacherib made the mistake of not
proceeding directly to the attack upon the city. If he had made the assault at
once, it would have been successful, for the sin of Saul against the priest at
Nob had not yet been wholly expiated; on that very day it was fully atoned for.
In the following night, which was the
Passover night, when Hezekiah and the people began to sing the Hallel
Psalms, the giant host was annihilated….. (The
Legends of the Jews, Boek IX)
De
Joodse overlevering leert dat de vernietiging van het Assyrisch leger voor de
poorten van Jeruzalem geschiedde tijdens de Pesach-nacht. Het neerslaan van het
Assyrische leger door de Engel des HEEREN werd door Velikovsky vanuit kosmische
oorsprong, verklaard. De planeet Mars zou in die dagen interacties met de aarde
gehad hebben en een rol gespeeld in de vernietiging van het leger van Sanherib.
Zie TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 331-337. Als het stof van de
meganatuurcatastrofe van 709 v. Chr. ging liggen werd zelfs een kalenderhervorming
noodzakelijk. Het boek ‘The Legends of the Jews’ zoals eerder geciteerd, lijkt
een verstoring van de aarde in haar loop om de zon te leren:
…. A number of miracles besides were connected with the recovery of Hezekiah.
In itself it was remarkable, as being the first case of a recovery on record.
Previously illness had been inevitably followed by death. Before he had fallen
sick, Hezekiah himself had implored God to change this order of nature. He held
that sickness followed by restoration to health would induce men to do penance.
God had replied: "Thou art right, and the new order shall be begun with
thee." Furthermore, the day of
Hezekiah's recovery was marked by the great miracle that the sun shone ten
hours longer than its wonted time. The remotest lands were amazed thereat,
and Baladan, the ruler of Babylon, was prompted by it to send an embassy to
Hezekiah, which was to carry his felicitations to the Jewish king upon his
recovery.
Bij het
doornemen van de Joodse legendes probeer ik altijd het historisch-betrouwbare
van het fantastische te filteren, en bruikbaar te maken. In het hierna volgende
citaat leert de legende dat na het wegtrekken van het restant van het leger van
Sanherib, de Joden de volgende morgen het Assyrische bivak binnentrokken en
daar de farao van Egypte en de Ethiopische koning Tirhaka van hun ketenen
verlosten, en huiswaarts zonden. Deze beide koningen waren eerder in de slag
bij Eltekeh aan de grens met Egypte, door Sanherib verslagen en blijkbaar
krijgsgevangen genomen.
“…..In
view of all the wonders God had done for him, it was unpardonable that Hezekiah
did not feel himself prompted at least to sing a song of praise to God. Indeed,
when the prophet Isaiah urged him to it, he refused, saying that the study of
the Torah, to which he devoted himself with assiduous zeal, was a substitute
for direct expressions of gratitude. Besides, he thought God's miracles would
become known to the world without action on his part, in such ways as these: After the destruction of the Assyrian army,
when the Jews searched the abandoned camps, they found Pharaoh the king of Egypt and the Ethiopian king Tirhakah. These
kings had hastened to the aid of Hezekiah, and the Assyrians had taken them
captive and clapped them in irons, in which they were languishing when the Jews
came upon them. Liberated by Hezekiah, the two rulers returned to their
respective realms, spreading the report of the greatness of God everywhere. And
again, all the vassal troops in Sennacherib's army, set free by Hezekiah,
accepted the Jewish faith, and on their way home they proclaimed the kingdom of
God in Egypt and in many other lands.”
The
Legends of the Jews, Boek IX,
Ook Sanherib
beschrijft het treffen met het Egyptische legeren de gevangenneming van de
Egyptische prinsen (meervoud!) op zijn prisma-stele. Hierna het betreffende citaat:
“…. The officials, nobles, and people of Ekron, who had thrown Padi
their king—bound by oath and curse of Assyria— into fetters of iron and had
given him over to Hezekiah, the Judahite—he
kept him in confinement like an enemy— their heart became afraid, and they
called upon the Egyptian kings,
the bowmen, chariots and horses of the king of Meluhha [Ethiopia], a countless
host, and these came to their aid. In the neighborhood of Eltekeh, their ranks being drawn up before me, they offered battle.
With the aid of Assur, my lord, I fought with them and brought about their
defeat. The Egyptian charioteers and princes, together with the Ethiopian
king's charioteers, my hands captured alive in the midst of the battle.
Eltekeh and Timnah I besieged, I captured, and I took away their spoil.
…(Prisma-stele van Sanherib)
Deze
veldslag werd ook door de oudheidhistoricus Herodotos beschreven. Zie TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 307-311.
Herodotos Boek 2, 141 “After him there came to the throne the priest of
Hephaistos, whose name was Sethos.
This man, they said, neglected and held in no regard the warrior class of the
Egyptians, considering that he would have no need of them; and besides other
slights which he put upon them, he also took from them the yokes of corn-land
which had been given to them as a special gift in the reigns of the former
kings, twelve yokes to each man. After this, Sanacharib king of the Arabians and of the Assyrians marched a great
host against Egypt. Then the warriors of the Egyptians refused to come to
the rescue, and the priest, being driven into a strait, entered into the
sanctuary of the temple and bewailed to the image of the god the danger which
was impending over him; and as he was thus lamenting, sleep came upon him, and
it seemed to him in his vision that the god came and stood by him and
encouraged him, saying that he should suffer no evil if he went forth to meet
the army of the Arabians; for he himself would send him helpers. Trusting in
these things seen in sleep, he took with him, they said, those of the Egyptians
who were willing to follow him, and encamped in Pelusion, for by this way the invasion came: and not one of the
warrior class followed him, but shop-keepers and artisans and men of the
market. Then after they came, there swarmed by night upon their enemies mice of the fields, and ate up their
quivers and their bows, and moreover the handles of their shields, so that on
the next day they fled, and being without defense of arms great numbers fell.
And at the present time this king
stands in the temple of Hephaistos in stone, holding upon his hand a mouse, and by letters inscribed he says
these words: "Let him who looks upon me learn to fear the gods."
Met
mijn studie TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 307-311, breng ik al deze aangehaalde
historische bronnen samen en komt er een historisch plaatje tevoorschijn waar
de verschillende puzzelstukjes hun plaats vinden. De Bijbel is hierbij de
leidraad. De farao die de oudheidhistoricus Herodotos met de (Griekse) naam
Sethos doorgeeft is dezelfde persoon als farao (Hebreeuws) So uit de Bijbel. En
de namen Sethos en So zijn dan weer gelijk aan het Assyrische Sebech, naar wie
in de beschreven tijd verwezen wordt. Het is ook boeiend om te zien wat de
buiten-Bijbelse bronnen weglaten, niet vermelden. We hebben al opgemerkt dat
Sanherib nergens melding van zijn nederlaag maakt. Maar ook Herodotos kreeg van
de Egyptische priesters met wie hij over deze epoque in gesprek ging, niet de
volledige waarheid te horen. Zo wordt de krijgsgevangenneming van de Egyptische
en Ethiopische prinsen en edelen op het slagveld bij Eltekeh door Sanherib niet
vermeld.
Volgens
de eerder geciteerde Joodse overlevering werd de farao van Egypte waarvan de
naam niet wordt meegedeeld, te samen met de Ethiopische koning Tirhaka door de
Joden uit Jeruzalem van hun ketenen bevrijd en huiswaarts gezonden. Zij waren
getuigen geweest van de vernietiging van het belegerende Assyrische leger door
de Engel des HEEREN van Israël. Volgens de Joodse overlevering keerden zij
huiswaarts verkondigende de grootheid van de God van Israël. Maar deze
informatie was ten tijde van Herodotos door de Egyptenaren al lang verwijderd.
Wat historisch na ongeveer 275 jaar voor hen van waarde overbleef was de
vermelding van een veldslag tegen het leger van Sanherib en een standbeeld van
de farao die in zijn hand een muis vasthield met op de sokkel van het beeld een
opschrift met de boodschap om de goden (meervoud) te vrezen. De apostel
Paulus zou het vijf eeuwen later omschrijven als:
1
Korintiërs 8:5 Want al zijn er zogenaamde goden, hetzij in de hemel, hetzij op
de aarde – en werkelijk zijn er goden in menigte en heren in menigte – 6 voor
ons nochtans is er maar één God, de Vader, uit wie alle dingen zijn en tot wie
wij zijn, en één Here, Jezus Christus, door wie alle dingen zijn , en wij door
Hem. (NBG Vertaling 1951)
Koning
Tirhaka van Ethiopië had o.a. mijn aandacht in mijn boek ‘De zonaanbidder,
2016, blz. 73-75.
Conclusie:
De stelling van de vakwetenschap Assyriologie dat de Eponiemlijsten het kader
leveren voor een chronologisch rangschikken van de Assyrische koningen op de
tijdsbalk en dat de Assyrische koningslijst volledig zou zijn, is weerlegd. In
de Bijbel, in de werken van Flavius Josephus en andere
bronnen zijn er duidelijke aanwijzingen dat bepaalde namen van Assyrische
koningen uit de lijst verwijderd werden en dat de aangeboden chronologie van de
Assyrische koningen vraagtekens oproept. Het is nochtans aan deze wankele
tijdsconstructie dat de godgeleerde Edwin E. Thiele de Bijbelse koningen van
Juda en Israël gelinkt heeft en regeerperioden aangepast ter in lijn brenging met
de Assyrische gegevens.