Deze maand gedenken we dat het
vijfenzeventig jaar geleden is dat het Russische leger Auschwitz bevrijde . Hierna
een citaat uit mijn nog altijd actuele boek DE TWEEDE WERELDOORLOG DOOR DE OGEN
VAN EEN NEUTRALE BELG, 2007.
Citaat: Op 26 januari 1945
werd Auschwitz door de Russen bevrijd. De wereld, werd nu getuige van de vernietigingsindustrie
van de nazi's. In de doodsindustrie van
Auschwitz kwamen naar schatting 2.5 miljoen mensen om het leven. Onder
de kundige leiding van de kampcommandant
Rudolf Höss werd de vernietiging van mensenlevens
een ware industrie. Op het laatst hadden de vijf crematoria een dag-capaciteit van 4756 (HORIZON BBC 1994, Producer Isabelle Rosin, Editor Jana
Bennett) personen. Deze cijfers tonen aan hoe bijvoorbeeld in 1944 vijfhonderdduizend Hongaarse Joden op enkele weken
tijd vermoord konden worden. 4756 personen per dag geeft 47.560 mensen op tien
dagen tijd en 142.680 op dertig dagen tijd. Binnen een periode van slechts
drie maanden verdwenen circa 425.000 Hongaarse mensen via de schoorsteen in
Auschwitz.
Pas toen het Rode Leger dit
kamp bevrijde, drong de waarheid in Europa door. En wanneer de Amerikanen
Bergen-Belsen onder ogen kregen (dat niet
eens een vernietigingskamp was maar een 'concentratie'kamp dan eerst
ging het Westen beseffen wat er die jaren
daarvoor gebeurd was. Het was echter
te laat. Zes miljoen Joden waren vermoord! Toen alle hulp nog mogelijk
was, in de jaren dertig toen de pogroms
begonnen, had het Westen verzuimd hieraan te verhelpen. En tijdens de
oorlog werd niets ondernomen het lot van de
Joden te verzachten. Men waste zijn handen in onschuld! Geheel
onschuldig waren Engeland en de VS echter
niet. Zij hadden immers in de jaren dertig hun grenzen en die van het
mandaatgebied Palestina gesloten voor
Joden. De Duitse Joden werden zo veroordeeld in het 'slachthuis’ Nazi-Duitsland
te blijven, en het onvermijdelijke af te
wachten. De bedoelingen van de nazi's waren nochtans altijd zeer duidelijk
geweest. Mijn hoofdstuk over "Endlösung" begon ik met een
toespraak van Hitler, die voor de goede
luisteraar niet dubbelzinnig te
interpreteren viel: "Deutschland erwache-Judaverrecke"
was niet alleen een slogan, maar
bittere werkelijkheid voor de Europese Joden onder Nazi-Duitse
bezetting.
Ik wens de lezers van mijn blog een gelukkig en
voorspoedig nieuw jaar 2020 AD
Numeri 6:22 En de HEERE sprak tot Mozes, zeggende:
23 Spreek tot Aäron en zijn zonen, zeggende: Alzo zult gijlieden de kinderen
Israëls zegenen, zeggende tot hen:
24 De HEERE zegene u, en behoede u! (in 2020), 25 De HEERE doe Zijn
aangezicht over u lichten, en zij u genadig! (in 2020), 26 De HEERE verheffe Zijn aangezicht over u, en geve u
vrede! (in 2020) 27 Alzo zullen zij
Mijn Naam op de kinderen Israëls leggen; en Ik zal hen zegenen.
(Statenvertaling)
In
december 2019 heb ik de kaap van ruim 35.000 hits of pageviews voor mijn blog
overschreden. Met een totaal van 23.638 unieke bezoekers bevind ik mij sinds
2014 nu in de top 100 op een totaal van 195.229 blogs. Volgens de geografische
statistieken zijn de landen van herkomst als het volgt verdeeld: 44.4 % België,
42.1 % Nederland, 5.3 % Verenigde Staten, 1.4 % Israël, 1.0 % Duitsland en 5.8 %
overige. Een resultaat waar ik dankbaar voor ben.
Met
hartelijke groet,
Robert
De Telder
Hierna
een index van de geplaatste artikels op mijn blog in 2019:
Mijn
artikel van deze week is een aanvulling op mijn publicatie van verleden week op
dit blog: de antagonisten in de slag bij Karchemis in 605 v. Chr. Volgens Dr.
Immanuel Velikovsky (1895/1979) was de bekende farao Ramses II van de
negentiende dynastie identiek met farao Necho II van de zesentwintigste
dynastie en was de Babyloniër Nebukadnezar een tijdgenoot en zijn antagonist.
Het Hettietische koninkrijk zou volgens Velikovsky hetzelfde rijk zijn geweest
als het Chaldeeuwse rijk van Nebukadnezar? Met zijn boek Ramses II en zijn tijd lanceerde hij in 1978 zijn herschikking van
de farao s van Manetho s negentiende dynastie op de tijdsbalk. Ik vermeldde
in het artikel dat het boek bij publicatie niet alleen door de orthodoxe
egyptologie werd afgewezen maar ook door verschillende revisionisten van de
geschiedenis van de oudheid. Voor velen was het te drastisch. De orthodoxe
Egyptologie heeft Ramses II op de tijdsbalk geplaatst van het jaar 1279 tot
1212 v. Chr. Meer dan zes eeuwen tijdverschil zitten er tussen beide
constructies.
In een
eerder artikel op dit blog gaf ik aandacht aan twee revisionisten van de
geschiedenis van de oudheid: de Bijbelvorser Donovan A. Courville (The Exodus
Problem and its Ramifications, 1971) en de egyptoloog David Rohl (A Test of
Time, 1995)
Het
hierboven getoonde schema van Courville laat de reconstructie van de Egyptische
dynastieën in relatie tot Israël zien. De onderzoeker Donovan A. Courville laat
in zijn opus magnum: The Exodus Problem and its Ramifications, 1971, de
negentiende dynastie van Manetho de achttiende dynastie opvolgen en plaatst
Ramses II op de tijdsbalk in de periode 805/739 v. Chr. en maakt hem een
tijdgenoot van de koningen Uzzia van Juda en van Jerobeam II van Israël. Deze
koningen van Juda en Israël evenaarden echter de macht van David en beheersten
het gebied vanaf de beek van Egypte tot aan de Eufraat. De expansionistische Ramses
II laat zich tijdens deze epoque niet eenvoudig op de tijdsbalk plaatsen. Waar
Courville s reconstructie met Velikovsky overeenstemt is zijn contemporaine
plaatsing van het Egyptische Oude- en Midden-rijk voor de Exodus van
Israëlieten. Beide rijken kwamen aan hun einde als een gevolg van de tien
plagen en de vernietiging van het Egyptische leger in de Schelfzee ten onder.
Hetzelfde jaar van de exodus vielen de Hyksos Egypte binnen en overrompelden
het in korte tijd. Er was geen tegenstand van Egyptische zijde aangezien het Egyptische
leger in de Exodus-ramp ten onder ging. Velikovsky identificeerde de Hyksos of
Amoe uit Egyptische bron met de Bijbelse Amalekieten en voegde de periode van
de Hyksos als tussenperiode in de Egyptische geschiedenis in van de vijftiende
tot de tiende eeuw v. Chr. Courville volgt hem daar in en plaatst de Hyksos
dynastieën op de tijdsbalk gelijk met de lange richterenperiode in Israël. Het
Egyptische nieuwe rijk vangt aan met de verdrijving van de Hyksos en deze farao
s zijn nu tijdgenoten van de koningen Saul, David en Salomo van Israël. Voor
de onderzoeker Donovan A. Courville (1901/1996) was de Bijbel een historisch
boek dat hij met ontzag voor de Auteur in zijn reconstructie van de Egyptische
geschiedenis van de oudheid hanteerde.
De
bekende Egyptoloog David Rohl heeft
het werk van Velikovsky verworpen en een eigen variant uitgewerkt. In zijn
bestseller A TEST OF TIME beperkt
hij de tijd dat de Hyksos over
Egypte heersten tot een kwart van de gangbaar geaccepteerde Hyksos-tijd. Het
Nieuwe Egyptische Rijk zit volgens zijn reconstructie op de tijdsbalk voor een
groot gedeelte contemporain met de Richteren-periode in Israël, en de eerste
koning van het verenigd koninkrijk van de twaalf stammen: Saul, laat hij in een
vazal-status met farao in Egypte corresponderen. Hierbij zij echter opgemerkt
dat het Bijbelboek Richteren nergens naar Egypte als een macht in de regio
verwijst. Een en ander is aldus indien men met de Bijbel als historische bron
rekening houdt, moeilijk te aanvaarden. Over de historisch verifieerbare
tijdsperiode dat de Hyksos over Egypte heersten schreef ik op 12.09.2016 op dit blog een artikel: hoelang
heersten de Hyksos over Egypte?, zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1473631200&stopdatum=1474236000
Rohl s
navigatiepunt op de tijdsbalk ter plaatsing van het Nieuwe Rijk is een
vermeende zonsverduistering over Oegarit in het jaar 1012 v. Chr. op 9 mei in
de namiddag, precies te 18.09 u. (A Test of Time, Chapter Eleven, Navigating by
the Stars. The Ugarit Solar Eclipse). Een astronoom berekende voor hem met een
computerprogramma de zonsverduistering over Oegarit. Rohl bouwt zijn thesis op
rond de ontdekking van een kleitablet in de ruïnes van Oegarit. Het ontcijferde kleitablet KTU 1.78 bevat de volgende
tekst: The day of the new moon of Hiyaru was put to shame as the sun (goddess)
set, with Rashap (?) as her gate keeper. In de Amarnabrief EA151
beschrijft de koning van Tyrus; Abimilki, het catastrofale einde van Oegarit
aan farao Achnaton: En vuur heeft Oegarit, de stad van de koning, verteerd; de
helft ervan is verteerd, en de andere helft niet; en het volk van het leger van
Hatti is niet daar. Rohl verankerde vanuit zijn bevindingen het twaalfde
regeringsjaar van farao Achnaton met het jaar 1012 v. Chr., en rangschikte de
overige regeerperioden van de farao s van de achttiende dynastie op basis van
dit ankerjaar. Rohl s tijdsconstructie maakt dat zowel Saul als David
tijdgenoten van farao Amonhotep IV van de achttiende dynastie waren en
ondergeschikt aan hem. De knecht-relatie naar farao toe past echter niet in het
tijdskader van het Bijbelboek 2 Kronieken 12:1-9, waar staat dat het
knechtschap naar Egypte toe, pas in het vijfde regeringsjaar van Rehabeam een
aanvang nam. Wanneer men de betreffende Amarna-brieven online op het internet
leest dan valt onmiddellijk op dat de Amarna-correspondenten allen afgodendienaars
waren. De persoon van David staat uitvoerig in de Bijbel beschreven waar vooral
de Bijbelboeken 1 en 2 Samuël, 1 Koningen en 1 Kronieken zijn levensloop
beschrijven. Zo ook zijn er meerdere psalmen in de Bijbel die door David
geschreven zijn. Een man naar mijn hart noemt de HEERE God hem. Wanneer men
al deze informatie tot zich neemt is het onmogelijk koning David
van Israël als een afgodendienaar te herkennen.
De
keuze voor de duur van de Hyksos/Amalek-tijd dient bepaald door wat de Bijbel
over deze epoque te zeggen heeft. De constructie van Velikovsky, Courville en
anderen, die de Hyksos-tijd tussen de Exodus en het optreden van Saul tegen
Amalek plaatsen,
past in het Bijbelse tijdskader. De constructie van Rohl past hierin niet.
De
kosmische catastrofetheorie van Velikovsky en verder uitgewerkt door de
wetenschappers Patten, Hatch, Steinhauer (The Long Day of Joshua and Six Other
Catastrophes, 1973), en anderen, liet Rohl ook varen. Hij volgt de
evolutietheorie, de orthodox-kosmische uniformiteittheorie. Vanuit deze theorie
neemt men aan dat wat men tegenwoordig in de kosmos vaststelt altijd zo geweest
is: The Present is the Key to the Past. De eerder geciteerde wetenschappers
tonen nochtans aan dat planeet aarde meerdere malen in de oudheid in haar baan
om de zon verstoord werd en er tegen de achtste eeuw v. Chr. een
kalenderhervorming nodig was. Zie TIJD en TIJDEN, 2016, hoofdstuk: de
noodzakelijke kalenderhervorming van de achtste eeuw voor Christus, blz.
331-338). De conclusie zou moeten zijn dat men geen exacte zonsverduisteringen
in de tijd kan terugrekenen, die voorbij het veertiende regeringsjaar van
koning Hizkia van Juda gaan. In dat jaar, leert de Bijbel (Jesaja 38:1-8), ging
de schaduw van de zon op de trap van Achaz, tien treden terug. Aan de
meganatuurcatastrofe van kosmische oorsprong van het veertiende regeringsjaar
van Hizkia, gingen nog eerdere meganatuurcatastrofes vooraf. Zie recent het
artikel van 28.10.2019 op dit blog,
link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1572217200&stopdatum=1572822000
Het
einde van de stad Oegarit gepaard gaande met de kosmische tekenen aan de zon,
kan beter aan de hand van de cyclus van meganatuurcatastrofes van de achtste
eeuw v. Chr., gedateerd worden. Een ander hemellichaam was dan verantwoordelijk
voor de zonsverduistering. Zie het artikel van 09.12.2019 op dit blog, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1575846000&stopdatum=1576450800
De
egyptoloog David Rohl (A Test of
Time, 1995) laat de negentiende dynastie de achttiende opvolgen via zijn
navigatiepunt de vermeende zonsverduistering over Oegarit in het jaar 1012 v.
Chr. en het twaalfde regeringsjaar van Achnaton en plaatst Ramses II in de tiende eeuw v. Chr. op de tijdsbalk. Bovendien identificeert
hij Ramses II met de Bijbelse farao Sisak die in het vijfde regeringsjaar van
Rehabeam van Juda, Jeruzalem innam en de Tempelschatten als buit meenam. Waar
de egyptoloog Rohl volledig de mist ingaat is dat hij de jaartallen der
regeerperioden van de koningen van Israël en Juda hanteert die door Thiele in
de tweede helft van de twintigste eeuw gefabriceerd werden om deze te laten
passen met de chronologische gegevens die de Assyriologie voor de koningen van
Assyrië opdringt. Hoewel Rohl in zijn boek A TEST OF TIME een appendix over de
noodzaak van de herziening van de jaartallen door de Assyriologie geleverd
toevoegde gaat hij desalniettemin er van uit de uitgedokterde regeerperiode
voor Saul door de geleerde Edwin R. Thiele (1895/1986): The Mysterious Numbers
of the Hebrew Kings, 1977, correct is?
De regeerperiode van Saul zit
echter Bijbels-historisch op de tijdsbalk verankerd met de jaren 1087/1047 v.
Chr. De gefabriceerde jaartallen van Thiele voor Saul zijn 1051/1011 v. Chr. of een verschil van zesendertig jaar. De noodlottige constructie van Thiele heb ik ook in
EXODUS, 2016, met het hoofdstuk: het jaartal van de Exodus 1483 v. Chr., blz.
59-69, besproken. Thiele verkorte de regeringsduur
van de koningen van Juda en Israël ter inlassing in het Assyrische tijdskader. Het gangbare jaartal 1447 v.
Chr. voor de Exodus is ook het resultaat van het hanteren van Thiele s
constructie.
De conclusie is dat A TEST
OF TIME wat het onderdeel over de Hyksos-periode en de identificatie van Ramses
II met de Bijbelse Sisak betreft de test met de Bijbel niet doorstaan heeft. Ik
wil echter benadrukken dat het een onderdeel van het werk van David Rohl is, en
niet heel zijn studie. Wie mijn blog regelmatig volgt weet de maat van de
waarde die ik aan het algemene onderzoek van de Egyptoloog David Rohl hecht. Ook
Velikovsky volg ik niet blindelings, maar wijk ook hier op onderdelen
regelmatig af. Ook hier val ik de autodidact Velikovsky niet af en/of verklaar
hem als achterhaald, maar geef ik krediet aan wie krediet toekomt. We staan
tenslotte allemaal op de schouders van mensen die ons zijn voorgegaan. Ik vraag
me zelfs af of er vandaag zonder Velikovsky een revisionisme van de
geschiedenis van de oudheid bestaan zou hebben?
Men
moet ook geen Egyptoloog zijn, om bepaalde reconstructies van de geschiedenis
van de oudheid af te wijzen. Gewone Bijbelkennis is voldoende, zoals eertijds
de Griekse christenen te Berea in de tijd van Paulus het toepasten.
Handelingen
17:10 En de broeders zonden terstond des nachts Paulus en Silas weg naar Berea;
welke, daar gekomen zijnde, gingen heen naar de synagoge der Joden; 11 En dezen waren edeler, dan die te
Thessalonica waren, als die het woord ontvingen met alle toegenegenheid, onderzoekende dagelijks de Schriften, of
deze dingen alzo waren. 12 Velen dan uit hen geloofden, en van de Griekse
eerlijke vrouwen en van de mannen niet weinige. (Statenvertaling)
Deze
mensen gingen dagelijks de Schriften (wat wij vandaag het Oude Testament
noemen) na of de zaken die Paulus verkondigde wel klopten.
De antagonisten in de slag bij Karchemis in 605 v. Chr.
Jeremia
46:1 Het woord des HEEREN, dat tot den profeet Jeremia geschied is tegen de
heidenen. 2 Tegen Egypte; tegen het heir
van Farao Necho, koning van Egypte, dat aan de rivier Frath, bij Karchemis was, dat Nebukadrezar, de koning van Babel, sloeg, in het vierde jaar van Jojakim, den zoon van Josia, den koning van
Juda. 3 Rust het schild en de rondas toe, en nadert tot den strijd! 4 Spant de
paarden aan, en klimt op, gij ruiters! en stelt u met helmen; veegt de spiesen,
trekt de pantsiers aan! 5 Waarom zie Ik, dat zij versaagd en achterwaarts
gedreven zijn? Zelfs hun helden zijn verslagen, en nemen de vlucht, en zien
niet om; er is schrik van rondom, spreekt de HEERE. 6 De snelle ontvliede niet,
en de held ontkome niet; tegen het
noorden, aan den oever der rivier
Frath zijn zij gestruikeld en gevallen. 7 Wie is deze, die optrekt als een
stroom, wiens wateren zich bewegen als de rivieren? 8 Egypte trekt op als een
stroom, en zijn wateren bewegen zich als de rivieren; en hij zegt: Ik zal
optrekken, ik zal de aarde bedekken, ik zal de stad, en die daarin wonen,
verderven. 9 Trekt op, gij paarden! en raast, gij wagens! en laat de helden
uittrekken: de Moren, en de Puteërs, die het schild handelen, en de Lydiërs, die den boog handelen en
spannen. 10 Maar deze dag is des HEEREN, des HEEREN der heirscharen, een dag
der wrake, dat Hij zich wreke van Zijn wederpartijders, en het zwaard zal
vreten, en verzadigd, en dronken worden van hun bloed; want de Heere, HEERE der
heirscharen, heeft een slachtoffer in het
land van het noorden, aan de rivier Frath. 11 Ga henen op naar Gilead, en
haal balsem, gij jonkvrouw, dochter van Egypte! Tevergeefs vermenigvuldigt gij
de medicijnen, er is geen heling voor u. 12 De volken hebben uw schande
gehoord, en het land is vol van uw gekrijt; want zij hebben zich gestoten, held
tegen held, zij zijn beiden te zamen gevallen.
Het was
de profeet Jeremia die een woord des HEEREN kreeg gericht tegen Egypte, tegen het
leger van farao Necho. Volgens de eerste verzen van Jeremia hoofdstuk
zesenveertig was het de koning van Babel: Nebukadnezar die Necho II in het
vierde jaar van de regering van koning Jojakim van Juda, te
Karchemis versloeg. Exacte chronologische geschiedschrijving wordt ons in dit
Bijbelgedeelte aangereikt. Diezelfde Necho had vier jaar eerder in 609 v. Chr.
koning Josia, de vader van Jojakim, in de slag bij Megiddo gedood en drie
maanden later Jojakim als koning over Juda aangesteld (2 Kronieken 35:20). Koning
Jojakim van Juda was een vazal van Egypte en vertrouwde op dit land tegen het
oprukkende Babylon onder leiding van Nebukadnezar. De profeet Jeremia riep Juda
in die dagen op om op de HEERE God te vertrouwen en niet op de heidense
wereldmachten. Uiteindelijk zou Juda, het tweestammenrijk, ook net zoals het
tienstammenrijk voorheen in ballingschap weggevoerd worden en de Tempel van
Salomo door de Babyloniërs vernietigd. Dit geschiedde negentien jaar na de slag
bij Karchemis.
Farao
Necho behoorde tot de zesentwintigste dynastie van de Egyptische
oudheidhistoricus Manetho. In TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 375-384, gaf ik
aandacht aan de zesentwintigste dynastie. Het is een rij van farao s die goed
gedocumenteerd door de oudheidhistorici en de Bijbel werd doorgegeven. Zie het
artikel op dit blog van 08.07.2019, Farao
Neko en de faraolijst van de oudheidhistoricus Herodotos, zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1562536800&stopdatum=1563141600
Waar
menigeen niet bij stilstaat is dat van deze dynastie tot nu toe weinig of niets
aan archeologisch materiaal gevonden werd? Geen begraafplaatsen, geen tempels, geen
mummies, niets van dit alles werd tot op heden tevoorschijn gebracht. Nochtans
schrijft de oudheidhistoricus Herodotos (boek 2, 169) dat alle farao s van het
kanton Saïs in één praalgraf, tombe, bijgezet werden, samen met al hun
schatten.
Voor de
bekende revisionist van de geschiedenis van de oudheid Dr. Immanuel Velikovsky
(1895/1979) was het ontbreken van enig archeologisch spoor naar de farao s van
Manetho s zesentwintigste dynastie een reden om deze farao s als alter-egos
van de negentiende dynastie te herkennen. Volgens Velikovsky was de bekende
Ramses II dezelfde farao als Necho II en was de Babyloniër Nebukadnezar een
tijdgenoot en zijn antagonist. Het Hettietische koninkrijk zou volgens
Velikovsky hetzelfde rijk zijn geweest als het Chaldeeuwse rijk van
Nebukadnezar. Met zijn boek Ramses II
en zijn tijd lanceerde hij in 1978 zijn theorie. Een boek dat niet alleen
door de orthodoxe egyptologie werd afgewezen maar ook door verschillende
revisionisten van de geschiedenis van de oudheid. Voor velen was het een brug
te ver. De orthodoxe Egyptologie heeft Ramses II op de tijdsbalk geplaatst van
het jaar 1279 tot 1212 v. Chr. en dit op basis van het gebruik van een
veronderstelde Sothis-kalender in het oude Egypte. Meer dan zes eeuwen tijdverschil
zitten er tussen beide constructies.
Met TIJD en TIJDEN, 2016 volg ik nochtans de
grote lijnen van Velikovsky s reconstructie met hier en daar enkele afwijkingen
waar ik meen een verbetering te kunnen aanbrengen. Een voorbeeld is de bekende
Amarna-tijd in Egypte dat ik op de tijdsbalk in de achtste eeuw v. Chr.
onderbracht met de koningen Pekah en Hosea van het tienstammenrijk als
correspondenten met farao Achnaton. Wat het boek Ramses II en zijn tijd betreft wijk ik alleen van Velikovsky af in
die zin dat ik Ramses II van de negentiende dynastie niet zoals Velikovsky als
een alter ego van farao Necho II van de zesentwintigste dynastie beschouw maar
als contemporain met elkaar. Ramses II is in mijn reconstructie ondergeschikt
aan Necho II. Zo zijn ook Nebukadnezar en Hattoesilis tijdgenoten van elkaar en
niet één en dezelfde persoon. Het was het boek van C. Verburg, Farao nagerekend,
1977, hoofdstuk II, 43-45, dat me op deze denkpiste zette.
Ramses II ook wel Ramses de
Grote genoemd, nam als onderdeel van het leger van Necho met zijn legereenheid
deel aan de slag bij Karchemis in 605 v. Chr. Velikovsky (Ramses II en zijn
tijd, hoofdstuk 1) toonde in zijn werk aan dat de slag tussen Ramses II en de
Hettieten wel degelijk bij Karchemis aan de rivier de Eufraat werd uitgevochten
en niet aan de rivier de Orontes. Zijn bewijslast voor de herkenning van het
Egyptische Kadesj dat heilige betekent, met Karchemis is overtuigend. Karchemis
betekent de stad (Kar) van Kemis of Kemosj. Als naar een god genoemde of
aan een god gewijde stad was het een heilige plaats: Kadesj. Op Assyrische muurreliëfs van
Salmaneser met afbeeldingen van de stad Karchemis herkennen we dezelfde stad
zoals afgebeeld op Egyptische muurreliëfs. Dr. Immanuël Velikovsky haalde
zijn gegevens uit een grondig onderzoek van oudheidteksten en oude
topografische kaarten en plannen van veldslagen en van stratigrafische methoden
van de archeologie.
Het
leger van Necho II bestond tijdens de slag bij Karchemis uit vier divisies.
Ramses II commandeerde slechts één van de divisies van het leger van farao
Necho, namelijk de divisie van Amon die aan de Eufraat in moeilijkheden
geraakte en gered werd door het tijdig op het strijdtoneel verschijnen van de
andere legergroep. Een andere divisie van het leger van Necho was samengesteld
met de Sardan of Lidiërs. Deze soldaten worden ook beschreven door de profeet
Jeremia. De oudheidhistoricus Herodotos (Boek 2:154) leert ons dat ten tijde van de
regering van Psammetichos van Manetho s zesentwintigste dynastie het aan
Griekse huurlingen toegestaan werd zich in noordoostelijk Egypte te vestigen.
De Lidiërs of Loedim in het Hebreeuws, die de profeet Jeremia vermeldt zijn de
Griekssprekende huurlingen die in het leger van Necho dienden en mee aan de
Eufraat in de slag bij Karchemis tegen Nebukadnezar vochten.
Volgens mijn variant meen ik dat farao Necho II
tijdens de slag bij Karchemis in 605 v. Chr. het leven liet en Ramses II
ongedeerd met het leger naar Egypte terugkeerde. Dat Necho sneuvelde in de slag
bij Karchemis kan men afleiden uit Jeremia 46:17 waar farao een rumoermaker
genoemd wordt die zijn tijd liet voorbijgaan. Bij zijn behouden thuiskomst trok
Ramses II alle macht naar zich toe en voerde een damnatio memoriae naar de
persoon van Necho II uit. Het kanaal van de Nijl naar de Rode Zee bijvoorbeeld een werk dat door
Necho begonnen (Herodotos Boek 2:158), kwam aldus op naam van Ramses II. Ook op
vele bouwwerken van Necho werd de naam van Ramses II toegevoegd (Kroniek van de
faraos - Peter A.Clayton - hoofdstuk negentiende dynastie Ramses II - Ramses
de bouwer ). De beelden van Necho II werden het offer van de razernij waarmede
zijn nagedachtenis werd vervolgd. Momenteel werden slechts een klein aantal
steles, enkele reliëfs en twee bronsjes gevonden die voor vernieling bewaard
gebleven zijn.
Het Bijbelboek Jeremia geeft heel
wat informatie over het Egypte van dezevende eeuw voor Christus. Tijdens de periode van de slag bij Kadesj/Karchemis
leert Jeremia dat Egypte meerdere koningen had met ieder een hoofdstad:
Jeremia 46:13 Het woord, dat
de HEERE tot den profeet Jeremia sprak, van de aankomst van Nebukadrezar, den
koning van Babel, om Egypteland te slaan. 14 Verkondigt in Egypte, en doet het horen te Migdol;
doet het ook horen te Nof en Tachpanhes; zegt: Stelt er u naar, en maakt
u gereed, want het zwaard heeft verteerd, wat rondom u is. 15 Waarom zijn uw sterken weggeveegd? Zij stonden
niet, omdat hen de HEERE voortdreef. 16 Hij maakte der struikelenden veel; ja,
de een viel op den ander; zodat zij zeiden: Staat op en laat ons wederkeren tot
ons volk, en tot het land onzer geboorte, vanwege het verdrukkende zwaard. 17
Daar riepen zij: Farao, de koning van
Egypte, is maar een gedruis; hij heeft den gezetten tijd laten voorbijgaan.
(Statenvertaling)
Tachpanhes was volgens de Bijbelde
belangrijkste plaats in Egypte ten tijde van de slag bij Karchemis. Jeremia (hfst.43:9)
situeert aldaar het paleis van de farao. De stad Nof was Memfis, maar van
Tachpanhes en Migdol weten we tot op heden niet waar deze plaatsen zich
bevonden. Migdol betekent wachttoren en lag vermoedelijk aan de grens van
Egypte met Klein-Azië. De orthodoxe Egyptologie heeft de hoofdstad Saïs van de
zesentwintigste dynastie in de noordwestelijke Nijl-Delta op de kaart
geplaatst. Nu blijkt vanuit het werk van Velikovsky dat deze keuze heel
lichtvaardig gemaakt is en in wezen zonder archeologische basis. Tot op heden
werden geen ruïnes van de stad gevonden. De ondergrond van het huidige Sa
al-Hagar (waar men vermoedt dat Saïs begraven ligt) is van water verzadigd en
daarom nooit grondig onderzocht (Peter A. Clayton, Kroniek van de faraos -
26ste dynastie). Wat gevonden werd zijn slechts enkele oesjabtis met de naam
van Psammetichos, de vader van Necho er op vermeld. Velikovsky stelt dat men te
snel tot voorbarige conclusies is gekomen wat de plaatsing van Saïs betreft op
de kaart van Egypte. Velikovsky beweert dat Tanis, (het Bijbelse Zoan), en Saïs
één en dezelfde stad zijn. Hier ook volg ik echter een eigen variant los van Velikovsky. Ik meen namelijk op grond van Jeremia s opgave van Egyptische
steden dat niet Tanis, maar het Bijbelse Tachpanhes het Saïs van de oudheid is. Saïs en het Bijbelse Tachpanhes met het paleis van farao zijn dan één en dezelfde stad. En
er zijn in de Bijbel aanwijzingen waar Tachpanhes te vinden is. De Joodse
vluchtelingen, door Jeremia (43:5-7) beschreven, doen als eerste stad in Egypte
Tachpanhes aan. Dit gegeven plaatst deze stad zondermeer in het noordoosten van
Egypte. Een en ander wordt door de Griekse Septuagint Bijbelvertaling bevestigd;
dat Tachpanhes als Taphnas
weergeeft. En dit zou de belangrijke versterkte stad Daphnai in noordoostelijk Egypte geweest kunnen zijn. Het ontdekken
van het werkelijke Sais zou wel de archeologische vondst bij uitstek van het
derde millennium zijn. Zoals eerder opgemerkt beschrijft Herodotos(Boek 2:169)
het paleis en de begraafplaats van farao Amasis en zijn voorgangers met al hun
schatten. Op basis van wat de Bijbel over farao Necho en zijn hoofdplaats
Tachpanhes leert, had men beter voor het Griekstalige Saïs op zoek gegaan in
de noordoostelijke Nijldelta en heel wat tijd, energie en geld bespaart. Ook de
oudheidhistoricus Herodotos wijst naar de noordoostelijke Nijldelta voor de
plaatsing van Saïs op de kaart, langs de door hem beschreven Saïtische
Nijlmonding stroomafwaarts.
Hierna
een citaat van wijlen Velikovsky:
Niets
is zo vermoeiend als een gedetailleerde chronologie. Maar indien deze wiskunde
van de geschiedenis nageplozen wordt niet ter wille van zichzelf maar om
identiteiten vast te stellen en als het dient om deze identiteiten te kunnen
bewijzen, dan kan er een boeiende studie uit voortvloeien.
Tot slot van dit artikel citeer ik verder hoofdstuk
zesenveertig van de profeet Jeremia en de gevolgen voor Egypte.
Jeremia
46:18 Zo waarachtig als Ik leef, spreekt de Koning, Wiens Naam is HEERE der heirscharen;
hij zal voorzeker, als Thabor onder de bergen, en als Karmel bij de zee,
aankomen! 19 Maak voor u gereedschap der gevankelijke wegvoering, gij
inwoneres, gij dochter van Egypte! want Nof zal ter verwoesting worden, en zal
verbrand worden, dat er niemand in wone. 20 Egypte is een zeer schone vaarze;
de slachter komt, hij komt van het noorden. 21 Zelfs haar gehuurden in haar
midden zijn als gemeste kalveren; maar die hebben zich ook gewend, zij zijn te
zamen gevlucht, zij hebben niet gestaan; want de dag huns verderfs is over hen
gekomen, de tijd hunner bezoeking. 22 Haar stem zal gaan als van een slang;
want zij zullen met krijgsmacht daarhenen trekken, en tot haar met bijlen
komen, gelijk houthouwers. 23 Zij hebben haar woud afgehouwen, spreekt de HEERE,
hoewel het niet is te onderzoeken; want zij zijn meerder dan de sprinkhanen,
zodat men hen niet tellen kan. 24 De dochter van Egypte is beschaamd; zij is gegeven in de hand des volks van het
noorden. 25 De HEERE der heirscharen, de God Israëls, zegt: Ziet, Ik zal
bezoeking doen over de menigte van No, en over Farao, en over Egypte, en over haar goden, en over haar
koningen, ja, over Farao, en over degenen, die op hem vertrouwen. 26 En Ik zal
hen geven in de hand dergenen, die hunlieder ziel zoeken, en in de hand van
Nebukadrezar, den koning van Babel, en in de hand zijner knechten. Maar daarna
zal zij bewoond worden als in de dagen van ouds, spreekt de HEERE.
Het
oordeel over Egypte en haar goden liet nog een korte tijd op zich wachten. Het
is na de vernietiging van de Tempel in 586 v. Chr. in het achttiende jaar van
Nebukadnezar dat Egypte aan de beurt was. In het drieëntwintigste jaar van
Nebukadnezar marcheerde deze Egypte binnen en onderwierp het land. Het is de
Joodse oudheidhistoricus Flavius Josephus die hierover bericht (Joodse Oudheden
Boek X, iv, 7.). Dat de HEERE God de goden van Egypte tot een schouwspel zou
maken staat in de verzen vijftien en vijfentwintig aangegeven. Over de goden
van Egypte plaatste ik eerder op dit blog een artikel op 30.01.2017: de profeet Jeremia (46:15) en de Egyptische Apis-stier,
zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1485730800&stopdatum=1486335600
Jeremia
46:27 Maar gij, Mijn knecht Jakob! vrees niet, en ontzet u niet, o Israël! want
zie, Ik zal u verlossen uit verre landen, en uw zaad uit het land hunner
gevangenis; en Jakob zal wederkomen, en stil en gerust zijn, en niemand zal hem
verschrikken. 28 Gij dan Mijn knecht Jakob! vrees niet, spreekt de HEERE; want
Ik ben met u; want Ik zal een voleinding maken met al de heidenen, waarhenen Ik
u gedreven zal hebben, doch met u zal Ik geen voleinding maken, maar u
kastijden met mate, en u niet gans onschuldig houden. (Statenvertaling)
Het
slot van Jeremia hoofdstuk 46 is verrassend. Israël krijgt de belofte van
herstel zowel geestelijk als nationaal in het oude land der vaderen. Het is een
belofte die niet alleen over de terugkeer uit de zeventigjarige Babylonische
ballingschap handelt maar een tijdschijf van meer dan tweeduizendzeshonderd
jaar tot de huidige tijd overspant.
In TIJD en TIJDEN,
2015, blz. 323-326, gaf ik aandacht aan de archeologische site te Oegarit nabij
het huidige Ras Shamra in Syrië. De plaats bleek al in het derde millennium vóór Christus tijdens het Neolithicum-tijdperk
bewoond te zijn. Ten tijde van de Vroege en de Late Bronstijd was Oegarit een
Kanaänietische zeehaven die de stad met Cyprus, Egypte en de Griekse wereld verbond.
Oegarit was in deze periode een stadstaat met een koning aan het hoofd. De stad
werd volgens de orthodoxe tijdrekening, na haar vernietiging door vuur rond
1190 v. Chr. verlaten en werd bij toeval in 1928 AD herontdekt. Een autochtone landbouwer
opende bij het ploegen van het veld een graf wat leidde tot de ontdekking van
de necropolis van Oegarit en vervolgens werd de oude stad en haven door
archeologen blootgelegd. Haar belangrijkste bloeiperiode was tijdens het Laat
Brons tijdperk. Een periode die volgens de orthodoxie foutief van de zestiende
tot het einde van de dertiende eeuw v. Chr. op de tijdsbalk gedateerd wordt. En
hier wringt het schoentje. Het is de gefabriceerde chronologie van de
Egyptologie die verantwoordelijk is voor de plaatsing van het einde van het
Laat Brons tijdperk in de dertiende/twaalfde eeuw v. Chr. De archeologische
lagen in Kanaän worden aan de Egyptische chronologie gekoppeld en dusdanig gedateerd.
Een chronologie die gebaseerd is op de
veronderstelling van het gebruik van een dubbele kalender in het oude Egypte:
de Sothis-kalender. Een kalender die echter door het revisionisme van de
geschiedenis onderuit gehaald is. Zie o.a. het artikel op dit blog van 27.02.2017: over de chronologie van het
oude Egypte, link: http://bloggen.be/Robertdetelder/archief.php?startdatum=1488150000&stopdatum=1488754800
Volgens de tijdsconstructie van de egyptologie bracht Ramses III in 1177
v. Chr. een halt toe aan de invasie van de Zeevolken in de Levant en Egypte. In
mijn uitgave ‘De zonaanbidder, Achnaton de strenge en hardvochtige farao
volgens de profeet Jesaja, 2016’ plaatst ik de invasie van de Zeevolken in 712
v. Chr. en verhuist de breuk tussen Laat Brons en IJzer van de dertiende eeuw
v. Chr. naar de achtste eeuw v. Chr. Mijn verhaal laat ik aanvangen aan het
begin van de achtste eeuw v. Chr. wanneer een meganatuurcatastrofe de oude
wereld trof en verantwoordelijk was voor het opgang komen van heel wat
volksverhuizingen. De vernietiging van Oegarit past in dit kader. De achtste
eeuw v. Chr. werd gekenmerkt door een cyclus van meganatuurcatastrofes die de
oude wereld van toen teisterde. Keer op keer mislukten als een gevolg oogsten
en volgden er grote volksverhuizingen. Ook zijn er veelvuldig vermeldingen naar
pestplagen. De jaren 800, 790 761, 748, 735, 722 en 709 v. Chr. duid ik aan als
rampjaren wat ook aansluit bij de
klimaatverstoring die de profeet Jesaja voor deze periode voorspelt hadt.
Jesaja 5:5 Nu dan, Ik zal ulieden nu bekend maken, wat Ik Mijn wijngaard
doen zal; Ik zal zijn tuin wegnemen, opdat hij zij tot afweiding; zijn muur zal
Ik verscheuren, opdat hij zij tot vertreding. 6 En Ik zal hem tot woestheid
maken; hij zal niet besnoeid, noch omgehakt worden, maar distelen en doornen
zullen daarin opgaan; en Ik zal den wolken gebieden, dat zij geen regen daarop
regenen. (Statenvertaling)
Reconstructietekening
van het paleis van Oegarit, het huidige Ras Shamra in Syrië. Rechtsonder: een
afbeelding van het spijkerschrift-alfabet
Ramses III hoort in de achtste eeuw v. Chr. op de
tijdsbalk thuis en niet in de twaalfde eeuw v. Chr. Hij is een van de twaalf
koningen die de oudheidhistoricus Herodotos vermeld, die farao Sethos opvolgde,
een tijdgenoot van de Assyriër Sanherib. Zie het artikel op dit blog van 03.06.2019: Farao Sethos volgens de
faraolijst van de oudheidhistoricus Herodotos, link: http://bloggen.be/Robertdetelder/archief.php?startdatum=1559512800&stopdatum=1560117600
Een belangrijke vondst was de bibliotheek van
Oegarit gevuld met archieven van schrijftabletten met teksten in
spijkerschrift. De bevolking van Oegarit bestond uit diverse etnische groepen
en talen. Twee van die talen waren eenvoudig te herkennen: het Soemerisch en
het Akkadisch. Verbaasd waren de eerste onderzoekers over het gebruikte alfabet
van dertig tekens en dat de derde taal het oud-Hebreeuws geschreven in
spijkerschrift was. De vierde taal was het Char, de plaatselijke taal van een
groot deel van de bevolking. Dr. I. Velikovsky (eeuwen in chaos, 1977,
hoofdstuk 5) identificeert het Char als de taal van de Cariërs en maakt
overtuigend de link naar de Griekse wereld. Volgens de orthodoxe foutieve
tijdsdatering is het gebruik van oud-Hebreeuws te Oegarit een anomalie.
Gereviseerd naar de achtste eeuw v. Chr. passen alle puzzelstukjes in het
plaatje. Het catastrofale einde van Oegarit valt volgens mijn revisie van de
geschiedenis van de oudheid in 709 v. Chr., het jaar van de meganatuurcatastrofe.
Het gebruik van het Hebreeuws te Oegarit is nu geen anomalie meer. De
archeologische lagen in de Levant dienen her-dateert op basis van de Bijbels-historische
data. Zie het artikel op dit blog van 12.08.2019: de datering van de archeologische
b reuklijnen in Kanaän, link: http://bloggen.be/Robertdetelder/archief.php?startdatum=1565560800&stopdatum=1566165600
Mijn keuze voor het jaar 709 v. Chr. in de cyclus
van meganatuurcatastrofes in relatie tot Oegarit wordt mee bepaald door de
vondst van een vermelding van een onbekende koning over het verdrijven van
zeevolken na de ramp:
“Een of andere binnenvallende koning decreteerde
dat de Jaman (Ioniërs), het volk van Didyme (Danuna), de Char (Cariërs), de
Cyprioten, alle vreemdelingen, tezamen met koning Nikmed uit Oegarit verbannen
moesten worden, al degenen die u beroven, al degenen die u onderdrukken, al
degenen die u te gronde richten.”
In ‘De zonaanbidder, Achnaton de strenge en hardvochtige farao volgens
de profeet Jesaja, 2016’, heb ik deze epoque in het bijzonder behandeld. De
Amarna-periode met de Aton-ketter farao Achnaton op kop wordt op de tijdsbalk
naar de correcte plaats geloodst, en tijdgenoot gemaakt met de Bijbelse
koningen van Israël en Juda: Pekah, Hosea en Achaz alias Labaja, Rib Addi en
Abdi Hiba van de Amarna-correspondentie. Verder identificeer ik Achnaton met farao Anysis van de vader der historie:
Herodotos, en geef opnieuw aandacht aan het werk van Dr. Immanuel Velikovsky:
Oedipus en Achnaton. De Griekse legende heeft haar oorsprong in het Egyptische
Thebe. Het zijn puzzelstukjes die alle in het plaatje van de achtste en begin
zevende eeuw v. Chr., passen. Over Herodotos’ farao Anysis uit de stad Anysis
plaatste ik dit jaar op 13.05.2019 nog een artikel op mijn blog: Herodotos’
ANYSIS, de blinde farao uit de gelijknamige stad Anysis, zie link: http://bloggen.be/Robertdetelder/archief.php?startdatum=1557698400&stopdatum=1558303200
Het huis van Omri: de grondvesting van SAMARIA in 914 v. Chr.
De
geschiedenis over het hoe, waar en wanneer koning Omri van het tienstammenrijk
zijn hoofdstad Samaria grondveste vinden we in het Bijbelboek 1 Koningen
behandelt. De jaartallen van de regeerperiode van Omri verankeren we op de
tijdsbalk met de gegevens die we in de Bijbel over Asa, de koning van Juda of
het tweestammenrijk bezitten. Het is de koningslijst van Juda met zijn
jaartallen die als een kostbaar snoer de tijd overspant vanaf Salomo tot aan de
Babylonische ballingschap en verankeringspunten op de tijdsbalk geeft voor de chronologie
van de koningen van Israël en in sommige gevallen voor die van de buurvolken. In
TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 225-228: Kroniek van de koningen Abiam en Asa van
Juda, heb ik de regeerperiode van Asa chronologisch van 948 v. Chr. tot 906 v.
Chr. op de tijdsbalk ondergebracht. De verkorte chronologie van Edwin R. Thiele
(1895/1986), A Chronology of the Hebrew Kings, 1977, met in totaal zesendertig
jaar verifieerbare geschiedschrijving verwijderd, werd afgewezen en een nieuwe
chronologie op basis van de sabbat- en jubeljaren volgens de wijze van rekenen
van William Whiston uitgewerkt. Het inkorten van de regeerperioden van de
koningen van Israël en Juda door Thiele was om reden deze te laten passen met
de chronologie van de Assyrische koningen. Thiele achtte de Assyrische koningslijst
op basis van de Eponiem-lijsten gezaghebbender dan die van de Bijbel. Volgens
de nieuwe chronologie valt de dood van Salomo en de splitsing van het Verenigd
Koninkrijk van Israël nu in het jaar 967 v. Chr. en zijn het de koningen van
Assyrië wiens regeerperiode op de tijdsbalk herschikt worden. De herziening van
de Assyrische chronologie krijgt regelmatig aandacht op dit blog. Het recentste
artikel dienaangaande dateert van 28.10.2019,
zie link: http://bloggen.be/Robertdetelder/archief.php?ID=3185368
Hierna
het betreffende Bijbelgedeelte over de regeerperiode van Omri:
1 Koningen 16:15 In het zeven en twintigste jaar van Asa,
den koning van Juda, regeerde Zimri zeven dagen te Thirza; en het volk had
zich gelegerd tegen Gibbethon, dat der Filistijnen is. 16 Het volk nu, dat zich
gelegerd had, hoorde zeggen: Zimri heeft een verbintenis gemaakt, ja, heeft ook
den koning verslagen; daarom maakte het ganse Israël ten zelfden dage Omri, den krijgsoverste, koning over Israël,
in het leger. 17 En Omri toog op, en gans Israël met hem van Gibbethon, en
belegerde Thirza. 18 En het geschiedde, als Zimri zag, dat de stad ingenomen
was, dat hij ging in het paleis van het huis des konings, en verbrandde boven
zich het huis des konings met vuur, en stierf; 19 Om zijn zonden, die hij
gezondigd had, doende wat kwaad was in de ogen des HEEREN, wandelende in den
weg van Jerobeam, en in zijn zonde, die hij gedaan had, doende Israël zondigen.
20 Het overige nu der geschiedenissen van Zimri, en zijn verbintenis, die hij
gemaakt heeft, zijn die niet geschreven in het
boek der kronieken der koningen van Israël?
21 Toen werd het volk
van Israël verdeeld in twee helften; de helft des volks volgde Tibni, den zoon
van Ginath, om hem koning te maken; en de helft volgde Omri. 22 Maar het volk,
dat Omri volgde, was sterker dan het volk, dat Tibni, den zoon van Ginath,
volgde; en Tibni stierf, en Omri regeerde.
23 In het een en dertigste jaar van Asa, den koning van Juda, werd
Omri koning over Israël, en regeerde twaalf jaren; te Thirza regeerde hij zes jaren. 24 En hij kocht den berg Samaria van Semer,
voor twee talenten zilvers, en bebouwde den berg; en noemde den naam der stad,
die hij bouwde, naar den naam van Semer, den heer des bergs, Samaria. 25 En Omri deed wat kwaad was
in de ogen des HEEREN; ja, hij deed erger dan allen, die voor hem geweest
waren. 26 En hij wandelde in alle wegen
van Jerobeam, den zoon van Nebat, en in zijn zonden, waarmede hij Israël
had doen zondigen, verwekkende den HEERE, den God Israëls, tot toorn, door hun
ijdelheden. 27 Het overige nu der geschiedenissen van Omri, wat hij gedaan
heeft, en zijn macht die hij gepleegd
heeft, zijn die niet geschreven in het
boek der kronieken der koningen van Israël? 28 En Omri ontsliep met zijn
vaderen, en werd begraven te Samaria; en zijn zoon Achab regeerde in zijn
plaats.
Het geciteerde
Bijbelcitaat begint met de geschiedenis van Zimri die in het zevenentwintigste
regeringsjaar (oktober 921/september 920 v. Chr.) van koning Asa van Juda, zijn
heer en koning Ela te Thirsa in de toenmalige hoofdstad van het tienstammenrijk
doodsloeg en voor een periode van slechts zeven dagen zich het koningschap over
Israël toe-eigende. Zimri was volgens het Bijbelbericht, de bevelhebber over de
helft van de krijgswagens. De legeroverste van Israël was Omri die op het
moment van de samenzwering, met zijn leger de stad Gibbethon in Filistea
belegerde. Bij het vernemen van de moord van Elah brak Omri de belegering van
Gibbethon af en spoedde zich met zijn krijgsmacht naar de hoofdplaats Thirsa. Zodra
Zimri merkte dat de stad ingenomen was, ging hij in de burcht van het
koninklijk paleis en verbrandde het koninklijk paleis boven zich met vuur. Wat daarna
volgde was een tweestrijd in Israël tussen Omri en een andere rivaal voor het
koningschap: Tibni. De ontstane burgeroorlog zou aanslepen tot het eenendertigste
regeringsjaar van Asa van Juda, of oktober 917/september 916 v. Chr. In dat
jaar leert het Bijbelbericht stierf de rivaal Tibni en werd Omri koning over
Israël. Omri zou twaalf jaar over het tienstammenrijk heersen, waarvan zes jaar
in de oude hoofdstad Thirsa en zes jaar te Samaria, de nieuwe hoofdstad die hij
op een strategisch gelegen heuvel liet bouwen. De grondvestiging van Samaria
dateren we aldus zes jaar gerekend vanaf de dood van Zimri, in het jaar 914 v.
Chr. De naam Samaria is afgeleid van de vorige eigenaar van de berg met de naam
Semer. Samaria (met de klinker a) en Semer (met de klinker e) zijn namen die we
daarna in de loop der geschiedenis bij de buurlanden Egypte en Assyrië
verbasterd aantreffen. Ik vermeld de klinkers A en E tussen haakjes omdat
deze later zijn toegevoegd. Het Hebreeuws en andere oudheidtalen kenden geen
klinkers. Als er dus bijvoorbeeld in de Egyptische Amarna-briefwisseling in de
Akkadische taal verwezen wordt naar Sumur dan is dit dezelfde naam als Semer of
Samaria (zie de zonaanbidder. Achnaton, de strenge en hardvochtige farao
volgens de profeet Jesaja, 2016, blz. 125-130). De Assyriërs verwijzen in hun
bewaard gebleven annalen naar Samaria als Samerinaja. De klinkers zijn hier ook
door de vertalers toegevoegd.
Dat we
Samaria in de historische bronnen van de buurvolkeren terugvinden heeft te maken
met het feit dat Omri van Samaria een grootmacht in de regio gemaakt heeft. Het
Bijbelcitaat van 1 Koningen hoofdstuk zestien, vers zevenentwintig verwijst
naar een overige geschiedenis van Omri en zijn macht die hij gepleegd heeft
dat in het boek der kronieken der koningen van Israël opgeschreven werd. Een
boek dat over de eeuwen heen niet bewaard gebleven is, wat betreurenswaardig
is. Wanneer tweeëndertig jaar na de dood van Omri generaal Jehu van het leger
van Joram, de kleinzoon van Omri, naar het bivak van de Assyrische koning
Salmaneser III met tribuut optrekt, verwijzen de Assyriërs op hun bewaard
gebleven annalen nog naar Jehu van het huis/dynastie van Omri.
De zoon en
troonopvolger van Omri: Achab, vinden we ook in de Assyrische annalen
opgetekend. De Assyrische koning Salmaneser III vermeld Achab als de aanvoerder
van een coalitie van Klein-Aziatische vorsten in de slag bij Karkar tegen hem.
Volgens de Karkar-stele zou Achab een leger gehad hebben van tweeduizend
strijdwagens. De vermelding van tweeduizend strijdwagens toont de
onbetrouwbaarheid va de Assyrische geschiedschrijving aan. Het aantal
tweeduizend is sterk overdreven en vermoedelijk door de Assyriërs aangedikt om
hun overwinning extra in de verf te zetten. Ik meen dat ongeveer honderdvijftig
wagens en driehonderd paarden realistischer is, het aantal namelijk dat in
Megiddo in de door Salomo aangelegde wagenpaardenstallen kon ondergebracht
worden. Over de chronologie van Salmaneser III en diens verankering op de
tijdsbalk met de koningen van Israël schreef ik eerder op 02.07.2018, op dit blog een artikel: de Assyrische koning
Salmaneser III gereviseerd, zie link: http://bloggen.be/Robertdetelder/archief.php?startdatum=1530482400&stopdatum=1531087200
In mijn boek
Kronieken van de koningen van Israël, 2017, bespreek ik uitvoerig de
regeerperioden van Omri en Achab.
Deze week
vervolgen we met de twee laatste brieven van Christus aan de gemeenten te Philadelphia
en te Laodicea. Hierbij vestigen we nogmaals de aandacht op het feit dat het laatste boek van het Nieuwe
Testament: Openbaring, inhoudelijk volledig over het herstel van Israël in de
toekomstgaat.
Openbaring 1:1 De openbaring van Jezus Christus, die
God hem gegeven heeft, om Zijn dienstknechten te tonen de dingen, die haast geschieden moeten; en die Hij door Zijn engel
gezonden, en Zijn dienstknecht Johannes
te kennen gegeven heeft; 2 Dewelke het woord Gods betuigd heeft, en de
getuigenis van Jezus Christus, en al wat hij gezien heeft. (Statenvertaling)
Openbaring
3:7 En schrijf aan den engel der
Gemeente, die in Filadelfia is: Dit zegt de Heilige, de Waarachtige, Die
den sleutel Davids heeft; Die opent, en niemand sluit, en Hij sluit, en niemand
opent: 8 Ik weet uw werken; zie, Ik heb een geopende deur voor u gegeven, en
niemand kan die sluiten; want gij hebt kleine kracht, en gij hebt Mijn woord
bewaard, en hebt Mijn Naam niet
verloochend. 9 Zie, Ik geef u enigen uit de synagoge des satans, dergenen, die zeggen, dat zij Joden zijn,
en zijn het niet, maar liegen; zie, Ik zal maken, dat zij zullen komen, en
aanbidden voor uw voeten, en bekennen, dat
Ik u liefheb. 10 Omdat gij het woord Mijner lijdzaamheid bewaard hebt, zo
zal Ik ook u bewaren uit de ure der verzoeking, die over de
gehele wereld komen zal, om te verzoeken, die op de aarde wonen. 11 Zie, Ik kom
haastelijk; houd dat gij hebt, opdat
niemand uw kroon neme. 12 Die
overwint, Ik zal hem maken tot een pilaar in den tempel Mijns Gods, en hij
zal niet meer daaruit gaan; en Ik zal op hem schrijven den Naam Mijns Gods, en
de naam der stad Mijns Gods, namelijk des
nieuwen Jeruzalems, dat uit den hemel van Mijn God afdaalt, en ook Mijn
nieuwen Naam. 13 Die oren heeft, die
hore wat de Geest tot de Gemeenten zegt. (Statenvertaling)
Met
onze vorige aflevering van 04.11.2019
hebben we gezien dat de brieven van Jezus Christus aan Thyatira en te Sardis de
historische periode van Juda en Israël belichten van de koningen van Israël en
Juda af tot aan de ballingschap. De brieven aan Philadelphia en Laodicea gaan
over de historische periode van de diaspora tot aan de komst van Christus voor
Israël aan het einde van de antichristelijke nacht, de periode van ‘het beest’
van Openbaring. De betekenis van Philadelphia is broederliefde. De naam komt
niet in het Bijbelboek Handelingen voor noch in de brieven van Paulus, de
apostel der niet-Joden. Het is een brief geadresseerd aan een Gemeente waar
niets op aan te merken valt. De brief staat dan ook voor al degenen die trouw
aan God bleven tijdens de verdrukkingen van de laatste tweeduizend jaar. Vers
acht heeft het over het bewaren van Gods Woord en het niet verloochenen van
Zijn Naam. Tijdens de komende eindtijdperiode zullen velen in Israël de
pseudo-Messias volgen en diens naam aannemen.
Openbaring
13:16 En het maakt, dat het aan allen, kleinen en groten, en rijken en armen,
en vrijen en dienstknechten, een merkteken geve aan hun rechterhand of aan hun
voorhoofden; 17 En dat niemand mag kopen of verkopen, dan die dat merkteken
heeft, of den naam van het beest, of
het getal zijns naams. 18 Hier is de wijsheid: die het verstand heeft, rekene
het getal van het beest; want het is een getal eens mensen, en zijn getal is
zeshonderd zes en zestig.
Zie ook
Openbaring 14:9-12.
De
Gemeente van Philadelphia zal met haar kleine kracht (vers 8) een geopende deur
gegeven worden zodat toch enigen uit de synagoge van de satan, die van
Laodicea, gered zullen worden uit de grote verdrukking van de eindtijd. De
overwinnaars van Laodicea zullen samen met de Gemeente van Philadelphia bewaard
worden van de ure de verzoeking en naar de over-Jordaanse woestijn in
veiligheid weggevoerd worden.
Hosea
2: 13
Daarom, ziet, Ik zal haar lokken, en zal haar voeren in de woestijn; en Ik zal naar haar hart spreken. 14 En Ik zal haar
geven haar wijngaarden van daar af, en
het dal Achor, tot een deur der hoop; en aldaar zal zij zingen, als in de
dagen harer jeugd, en als ten dage, toen zij optoog uit Egypteland. 15 En het
zal te dien dage geschieden, spreekt de HEERE, dat gij Mij noemen zult: Mijn
Man; en Mij niet meer noemen zult: Mijn Baäl! 16 En Ik zal de namen der Baäls
van haar mond wegdoen; zij zullen niet meer bij hun namen gedacht worden. 17 En
Ik zal te dien dage een verbond voor hen maken met het wild gedierte des velds,
en met het gevogelte des hemels, en het kruipend gedierte des aardbodems; en Ik
zal den boog, en het zwaard, en den krijg van de aarde verbreken, en zal hen in
zekerheid doen nederliggen. 18 En Ik zal u Mij ondertrouwen in eeuwigheid; ja, Ik zal u Mij ondertrouwen in
gerechtigheid en in gericht, en in goedertierenheid en in barmhartigheden. 19
(En Ik zal u Mij ondertrouwen in geloof; en gij zult den HEERE kennen.
(Statenvertaling)
Jeremia
31: 1
Ter zelfder tijd, spreekt de HEERE, zal Ik allen geslachten Israëls tot een God
zijn; en zij zullen Mij tot een volk zijn. 2 Zo zegt de HEERE: Het volk der overgeblevenen van het zwaard
heeft genade gevonden in de woestijn, namelijk Israël, als Ik henenging om
hem tot rust te brengen. 3 De HEERE is mij verschenen van verre tijden! Ja, Ik
heb u liefgehad met een eeuwige liefde; daarom heb Ik u getrokken met
goedertierenheid. 4 Ik zal u weder bouwen, en gij zult gebouwd worden, o
jonkvrouw Israëls! gij zult weder versierd zijn met uw trommelen, en uitgaan
met den rei der spelenden. 5 Gij zult weder wijngaarden planten op de bergen
van Samaria; de planters zullen planten, en de vrucht genieten. 6 Want er zal
een dag zijn, waarin de hoeders op Efraïms gebergte zullen roepen: Maakt
ulieden op, en laat ons opgaan naar Sion, tot den HEERE, onzen God! (Statenvertaling)
Openbaring
3: vers 11 luidt: ‘Zie, Ik kom haastelijk; houd dat gij hebt, opdat niemand uw kroon neme’. Met dit Bijbelgedeelte
herkennen we weer die andere bedeling van de wet. Onder de bedeling van ‘de
genade’ zijnde weet een kind van God vandaag zich verzekerd te weten van de
liefde van God.
Romeinen
8:38 Want ik ben verzekerd, dat noch dood, noch leven, noch engelen, noch
overheden, noch machten, noch tegenwoordige, noch toekomende dingen, 39 Noch
hoogte, noch diepte, noch enig ander schepsel ons zal kunnen scheiden van de
liefde Gods, welke is in Christus Jezus, onzen Heere.
Openbaring
3:13 Die oren heeft, die hore wat de
Geest tot de Gemeenten zegt.
De
opdracht tot ‘horen’ voor Israël vinden we al terug bij de aanvang van de Tien
Woorden die ze in 1483 v. Chr. vijftig dagen na de exodus bij het geven van de
Thora kregen:
Deuteronomium
6:4 Hoor, Israël! de HEERE, onze
God, is een enig HEERE!
‘Horen’
roept in de Bijbel op tot ‘gehoor’zamen en doen, tot ‘be’kering of ‘om’kering.
Romeinen
10:17 Zo is dan het geloof uit het gehoor, en het gehoor door het Woord Gods,…
De
Gemeente van Philadelphia zijn dan ook overwinnaars met de belofte deel te
zullen uitmaken van het komende Vrederijk. Zij zullen naar de belofte van
Openbaring 13:12 als pilaren zijn in de nieuwe tempel die dan door de Koning
der koningen noordelijk van Jeruzalem opgericht zal worden. Na de vernietiging
van de Tempel van Salomo door de Babyloniërs en de wegvoering in ballingschap
beloofde de HEERE God hun niet los te laten:
Ezechiël
11:16 Daarom zeg: Zo zegt de Heere HEERE: Hoewel Ik hen verre onder de heidenen
weggedaan heb, en hoewel Ik hen in de landen verstrooid heb, nochtans zal Ik
hun een weinig tijds tot een heiligdom
zijn, in de landen, waarin zij gekomen zijn. 17 Daarom zeg: Alzo zegt de
Heere HEERE: Ja, Ik zal ulieden vergaderen uit de volken, en Ik zal u
verzamelen uit de landen, waarin gij verstrooid zijt, en Ik zal u het land
Israëls geven. (Statenvertaling)
De
bekende voortreffelijke King James heeft het als het volgt vertaald:
Ezekiel 11:16 Therefore say, Thus saith the Lord God;
Although I have cast them far off among the heathen, and although I have
scattered them among the countries, yet
will I be to them as a little sanctuary in the countries where they shall come.
(KJV)
Ik neem
aan dat de synagoge met centraal het Woord van God dat wij (niet-Joden) het
Oude Testament noemen als een heiligdom gefungeerd heeft tot het bewaren van
het volk van God in de diaspora. De Gemeente van Philadelphia heeft hier de
proef doorstaan. De laatste gemeente die in het boek Openbaring wordt
aangesproken is die van Laodicea die een tegenpool van Philadelphia blijkt te
zijn.
Openbaring
3:14 En schrijf aan den engel van de Gemeente der Laodicensen: Dit zegt de
Amen, de trouwe, en waarachtige Getuige, het Begin der schepping Gods: 15 Ik
weet uw werken, dat gij noch koud zijt, noch heet; och, of gij koud waart, of
heet! 16 Zo dan, omdat gij lauw zijt,
en noch koud noch heet, Ik zal u uit
Mijn mond spuwen. 17 Want gij zegt: Ik ben rijk, en verrijkt geworden, en
heb geens dings gebrek; en gij weet niet, dat gij zijt ellendig, en jammerlijk,
en arm, en blind, en naakt. 18 Ik raad u
dat gij van Mij koopt goud, beproefd komende uit het vuur, opdat gij rijk
moogt worden; en witte klederen, opdat gij moogt bekleed worden, en de schande
uwer naaktheid niet geopenbaard worde; en zalf uw ogen met ogenzalf, opdat gij
zien moogt. 19 Zo wie Ik liefheb, die bestraf en kastijd Ik; wees dan ijverig,
en bekeer u. 20 Zie, Ik sta aan de deur,
en Ik klop; indien iemand Mijn stem zal horen, en de deur opendoen, Ik zal
tot hem inkomen, en Ik zal met hem avondmaal houden, en hij met Mij. 21 Die overwint, Ik zal hem geven met Mij
te zitten in Mijn troon, gelijk als Ik overwonnen heb, en ben gezeten met Mijn
Vader in Zijn troon. 22 Die oren heeft,
die hore, wat de Geest tot de Gemeenten zegt.
De
betekenis van het woord Laodicea is: volksregering. De plaatsnaam Laodicea
komen we ook tegen in de brief van Paulus aan de Colossenzen met een verwijzing
naar een christengemeente ter plaatse. Men zou verwachten dat de Heer Jezus die
de engel der Gemeente van Laodicea aanschrijft, de koning van de Gemeente is
maar dat is in Laodicea niet het geval. Het is een volksregering en geen
theocratie, met de Heer Jezus die buiten aan de deur staat en klopt (vers 20)
om binnen te mogen. De voltallige Gemeente wordt in vers 20 ook niet meer
aangesproken maar alleen nog individuen die ‘horen’. De term volksregering doet
me denken aan de moderne seculiere staat Israël die een democratische
staatsvorm kent en zich sinds het jaar 1948 in het Midden-Oosten handhaaft. Een
nationaal herstel dat de profeten weliswaar voorspelt hebben en vooraf gaat aan
het beloofde geestelijke herstel. Aan het wonen in het Beloofde Land zijn
echter voorwaarden verbonden, het houden van de Wet namelijk, met een niet mis
te verstane waarschuwing vanuit het verleden:
Leviticus
18:26 Maar gij zult Mijn inzettingen en Mijn rechten onderhouden, en van al die
gruwelen niets doen, inboorling noch vreemdeling, die in het midden van u als
vreemdeling verkeert. 27 Want de lieden dezes lands, die voor u geweest zijn,
hebben al deze gruwelen gedaan; en het land is onrein geworden. 28 Dat u dat land niet uitspuwe, als gij
hetzelve zult verontreinigd hebben; gelijk als het het volk, dat voor u
was, uitgespuwd heeft. 29 Want al wie enige van deze gruwelen doen zal, die
zielen, die ze doen, zullen uit het midden van haar volk uitgeroeid worden. 30
Daarom zult gij Mijn bevel onderhouden, dat gij niet doet van die gruwelijke
inzettingen, die voor u zijn gedaan geweest, en u daarmede niet verontreinigt;
Ik ben de HEERE, uw God! (Statenvertaling)
Dezelfde
waarschuwing krijgt de engel der gemeente te Laodicea in vers 16 te horen: Zo
dan, omdat gij lauw zijt, en noch koud noch heet, Ik zal u uit Mijn mond
spuwen. Dit maakt uiteraard deel uit van de oude bedeling der wet. Een kind van
God vandaag weet zich vandaag verzekerd van Gods aanvaarding, zie o.a. Romeinen
8:14-16.
Efeze
2: 8
Want uit genade zijt gij zalig
geworden door het geloof; en dat niet
uit u, het is Gods gave; 9 Niet uit
de werken, opdat niemand roeme. 10 Want wij zijn Zijn maaksel, geschapen in
Christus Jezus tot goede werken, welke God voorbereid heeft, opdat wij in
dezelve zouden wandelen.
De
huidige bedeling van de genade wordt in de toekomst afgesloten met de komst van
Christus voor Zijn Gemeente, die vandaag in de wereld verborgen is. De doden
die ‘in’ Christus gestorven zijn zullen dan eerst opstaan en vervolgens met die
laatste generatie van gelovigen die zonder de dood te moeten ondergaan, samen met
verheerlijkte lichamen naar de Stad van God: het Hemelse Jeruzalem weggevoerd
worden, hun Heer en Heiland Jezus tegemoet (zie 1 Thessalonicensen 4:13-18)
Wat daarna
volgt is een oordeelsperiode van zeven jaar verdeeld in twee gelijke
tijdschijven. De tweedetijdschijf is de
periode die Jezus beschreef als de nacht wanneer niemand werken kan.
Johannes
9:4 Ik moet werken de werken Desgenen, Die Mij gezonden heeft, zolang het dag
is; de nacht komt, wanneer niemand
werken kan.
Het is
een periode van twee en veertig maanden met een nooit eerder geziene
wereldwijde verdrukking waar het vooral het Bijbelboek Openbaring over handelt:
Openbaring
13:1 En ik zag uit de zee een beest
opkomen, hebbende zeven hoofden en tien hoornen; en op zijn hoornen waren tien
koninklijke hoeden, en op zijn hoofden was een naam van gods lastering. 2 En
het beest dat ik zag, was een pardel gelijk, en zijn voeten als eens beers
voeten, en zijn mond als de mond eens leeuws; en de draak gaf hem zijn kracht,
en zijn troon, en grote macht. 3 En ik zag een van zijn hoofden als tot den
dood gewond, en zijn dodelijke wonde werd genezen; en de gehele aarde
verwonderde zich achter het beest. 4 En zij aanbaden den draak, die het beest
macht gegeven had; en zij aanbaden het beest, zeggende: Wie is dit beest gelijk? wie kan krijg voeren tegen hetzelve? 5 En
hetzelve werd een mond gegeven, om grote dingen en gods lasteringen te spreken;
en hetzelve werd macht gegeven, om zulks te doen, twee en veertig maanden. 6 En het opende zijn mond tot lastering
tegen God, om Zijn Naam te lasteren, en Zijn tabernakel, en die in den hemel
wonen. 7 En hetzelve werd macht gegeven, om den heiligen krijg aan te doen, en om die te overwinnen; en hetzelve werd macht gegeven over alle
geslacht, en taal, en volk. 8 En allen, die op de aarde wonen, zullen hetzelve
aanbidden, welker namen niet zijn geschreven in het boek des levens, des Lams, Dat geslacht is, van de grondlegging
der wereld. 9 Indien iemand oren heeft, die hore.
Vers
vijf en zes beschrijven de duur van de verdrukking en het feit dat de heiligen
(lees Israël) overwonnen zullen worden. Het is alleen in de wildernis van het
over-Jordaanse gebied (zie satellietafbeelding) dat een rest, een overblijfsel
van Israël veilig zal zijn. Het land westelijk van de Jordaan wordt dan door
vreemde legers overspoeld.
Tot
slot wil ik nog opmerken dat volgens de Bijbelvorser C.I. Scofield (1843/1921) de zeven brieven aan de zeven
Gemeenten een viervoudige toepassing hebben:
(1) lokaal, naar de Gemeenten die in 93 AD daadwerkelijk zijn aangesproken; (2)
vermanend, voor alle Gemeenten in alle tijden als beproevingen waarmee ze hun
ware spirituele staat in de ogen van God kunnen onderscheiden; (3) persoonlijk,
in de vermaningen aan hem "die een oor heeft", en in de belofte
"aan hem die overwint"; (4) profetisch, als het onthullen van zeven
fasen van de geschiedenis van de Gemeenten tot het einde. Volgens punt 3 zijn
de brieven voor de christen in de huidige bedeling als vermaning en bemoediging
gegeven zoals trouwens heel de Schrift (Romeinen 15:4 en 1 Korintiërs 10:6).
Dertig historische jubeljaren – de val van Nineveh in 612 v. Chr.
Met de
aflevering van 11.11.2019 gaf ik aandacht aan mijn boek ‘Dertig Jubeljaren’,
2018, en legde de nadruk op de ‘historische’ jubeljaren en de wijze van rekenen
door de geleerde William Whiston
(1667/1752 AD). Whiston is bekend voor zijn vertaling van de werken van de
Joodse oudheidhistoricus Flavius Josephus van het Grieks naar het Engels. In
een toegevoegde ‘Dissertation V’ geeft Whiston in het boek een opgave van de
sabbat- en jubeljaren met jaartallen vanaf 1787/1786 v. Chr. tot 27/28 AD. Dit
laatste jaartal van september 27 AD tot oktober 28 AD was het dertigste
jubeljaar dat door Jezus van Nazareth met Jom Kippoer in de synagoge van
Nazareth werd uitgeroepen.
Een bijzonderheid waar William
Whiston op wees was de wijze van het
correct berekenen van de sabbat- en jubeljaren. De cyclus van sabbatjaren
liep elk jaar van april tot maart (nisan) zonder
onderbreking door. Het jubeljaar volgde op zeven maal zeven sabbatjaarcycli.
Tijdens het negenenveertigste jaar begon met de Grote Verzoendag (Jom Kippoer)
het jubeljaar, dat van oktober tot september van het volgende jaar liep. De
sabbatjaren daarentegen liepen ieder zevende jaar zonder onderbreking van april (nisan) tot maart door. Volgens de
wijze van tellen van Whiston gaat men aldus vanaf 27/28 AD in de tijd terug via
zeventallen en dit zonder onderbreking. William Whiston geeft in zijn werk tien
historische verankeringen op de tijdsbalk op die zijn wijze van tellen
bevestigen.
Ik voeg
met mijn boek ‘dertig jubeljaren’ nog een extra verankering toe, het achttiende
jubeljaar van 562/561 v. Chr. dat exact gelijk viel met het zevenendertigste
jaar van de ballingschap van koning Jojachin van Juda, toen deze uit zijn
gevangenis verlost werd door de nieuwe koning Evil Merodach die dat jaar zijn
vader Nebukadnezar opvolgde.
Maar er
zijn nog meer opmerkelijke aanwijzingen die aansluiten bij William Whiston ’s
wijze van het berekenen van de jubeljaren. Wanneer we bijvoorbeeld van het
achttiende jubeljaar van 562/561 v. Chr. via zeven maal zeventallen de tijd verder
ingaan, arriveren we in het jaar oktober 611/september 610 v. Chr. voor het
zeventiende jubeljaar. Op het bijgevoegde tijdschema is de val van Nineveh in
612 v. Chr. verticaal aangeduid. Het zesde jaar van de zevende sabbatjaarcyclus
heb ik bijzonder gemarkeerd als het jaar van dubbele zegening. Het zesde jaar
van de sabbatjaarcyclus leverde onder de zegen van de HEERE God een dubbele
oogst op aangezien in het sabbatjaar en het jubeljaar het land niet bewerkt
mocht worden.
Leviticus
25:19 En het land zal zijn vrucht geven, en gij zult eten tot verzadiging toe;
en gij zult zeker daarin wonen. 20 En als gij zoudt zeggen: Wat zullen wij eten
in het zevende jaar! Ziet, wij zullen niet zaaien, en onze inkomst niet
inzamelen; 21 Zo zal Ik Mijn zegen
gebieden over u in het zesde jaar, dat het de inkomst voor drie jaren zal voortbrengen.
22 Het achtste jaar nu zult gij zaaien, en zult van de oude inkomst eten, tot
het negende jaar toe; totdat zijn inkomst ingekomen is, zult gij het oude eten..
(Statenvertaling)
Het is
opmerkelijk dat de val van Nineveh, de hoofdstad van het Assyrische Rijk,
plaatsvond in het jaar van de dubbele zegening over het land in 612 v. Chr. De
val van Nineveh betekende namelijk het begin van het einde voor het Assyrische
Rijk dat vooral in de achtste en zevende eeuw v. Chr. een doodsvijand van
Israël en Juda was geweest. Het jaar van de dubbele zegening over het land had
hier duidelijk ook een geestelijke betekenis voor het volk toen. Het was
tijdens de regeerperiode van koning Josia dat het zeventiende jubeljaar
plaatsvond. Een koning die de HEERE God ‘met zijn ganse hart, en met zijn ganse
ziel, en met zijn ganse kracht, naar al de wet van Mozes, bekeerd had; en na
hem stond zijns gelijke niet op’ (2 Koningen 23:24-27). De chronologie van de
regeerperiode van Josia heb ik in mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 361-365,
uitgewerkt.
Het
waren de Meden en de Babyloniërs die geallieerd een einde aan de bloedstad Nineveh
maakten. De nieuwe wereldmachten van de oudheid tekenden zich aan de horizon al
af. De val van Nineveh was door de profeet Nahum (1:1-15) aangekondigd. Aan het
einde van de oordeelsaankondiging van Nahum volgt het belangrijk vers 15 waar
staat: vier uw vierdagen.
Nahum
1:15 Ziet op de bergen de voeten desgenen, die het goede boodschapt, die vrede
doet horen; vier uw vierdagen, o Juda!
betaal uw geloften; want de Belialsman zal voortaan niet meer door u doorgaan,
hij is gans uitgeroeid.
De NBG
1951 vertaling heeft het als het volgt vertaald:
Zie, op
de bergen de voeten van de vreugdebode die heil verkondigt. Vier, o Juda, uw feesten, betaal uw
geloften! Want voortaan zal de snoodaard niet meer door u heentrekken, hij is
geheel en al uitgeroeid.
Toch
mooi! “Vier, o Juda, uw feesten, betaal uw geloften!” Dit zijn al de feesten
waaronder het jubeljaar die in het derde Bijbelboek Leviticus beschreven staan.
Met de
aflevering van deze week wil ik op mijn blog nogmaals de aandacht vestigen op
mijn boek dat sinds 2018 via het internet verkrijgbaar is: Dertig Jubeljaren. Op het
wereldwijde internet is er momenteel heel wat aandacht voor de theorie van een
periode van honderdtwintig jubeljaren die er zouden zitten tussen de Schepping
en de komst van de Messias. Bij de presentatie van de theorie gaat het vooral
om het berekenen van het jaartal van de wederkomst van de Messias. Jaartallen
van 2022 tot 2043 merk ik op, krijgen nu de aandacht.
Met
mijn boek breng ik de dertig historische
jubeljaren die genoteerd werden tussen de periode van de inname van het
Beloofde Land Kanaän en het openbaar worden van Jezus van Nazareth als de
verwachte Messias met Jom Kippoer in 27 AD. Men zou nu verwachten dat de
historische jubeljaren zouden passen in het raamwerk van de 120 jubeljaren maar
dat blijkt niet het geval te zijn, wat maakt dat de 120 jubeljaren sinds
Genesis een theorie blijft.
De
historische jubeljaren heb ik uitgewerkt op basis van de bevindingen van de geleerde
William Whiston (1667/1752 AD). Deze
geleerde is vooral bekend door zijn vertaling van de werken van de Joodse
oudheidhistoricus Flavius Josephus van het Grieks naar het Engels. In een
toegevoegde ‘Dissertation V’ geeft Whiston in het boek een opgave van de
sabbat- en jubeljaren met jaartallen vanaf 1787/1786 v. Chr. tot 27/28 AD. Het
Jubeljaar oktober 27/september 28 AD zag bij de aanvang de Heer Jezus Christus
in de synagoge te Nazareth, met het voorlezen uit de Bijbelrol Jesaja
(hoofdstuk 61) het ‘aangename jaar des HEREN’, uitroepen. Een bijzonderheid waar William Whiston op wees was de wijze van het correct berekenen van de sabbat- en
jubeljaren. De cyclus van sabbatjaren liep elk jaar van april tot maart zonder onderbreking door. Het jubeljaar
volgde op zeven maal zeven sabbatjaren. Tijdens het negenenveertigste jaar
begon met de Grote Verzoendag (Jom Kippoer) het jubeljaar, dat van oktober tot
september van het volgende jaar liep. De sabbatjaren daarentegen liepen ieder
zevende jaar zonder onderbreking van
april (nisan) tot maart door. Over de juiste wijze van het berekenen van de
jubeljaren bestaat er verschil van mening, ook in het Jodendom (SEDER OLAM, the
Rabbinic View of Biblical Chronology, translated and with commentary by
Heinrich W. Guggenheimer, 1998, ISBN 9780765760210, page 143). De observatie
van William Whiston dat de sabbatjaren zonder onderbreking verder liepen en dit
historisch aangetoond kan worden maakt dat de theorie van de honderdtwintig
jubeljaren een theorie blijft met als uitkomst dat vijftig maal honderdtwintig
het getal zesduizend oplevert.
Wat de
studie van William Whiston zo uniek maakt is dat hij in zijn ‘dissertatie V’ tien
verwijzingen naar historische gebeurtenissen geeft die een verankering van de sabbat-
en jubeljaren op een tijdsbalk mogelijk maakt. Deze verwijzingen haalde Whiston
uit de Bijbel, uit de werken van Josephus en uit het apocriefe Makkabeeënboek.
De tien verankeringen van historische sabbat- en jubeljaren zijn als het ware
de schakels van een ketting in de tijd terug. Na dit alles op millimeterpapier
uitgetekend te hebben, merkte ik dat het door Whiston opgegeven achttiende Jubeljaar van 562/561 v.
Chr., gelijk viel met het zevenendertigste jaar der gevangenschap /ballingschap
van koning Jojachin van Juda. Dat jaar zag een regeringswissel in Babylon
wanneer na de dood van Nebukadnezar diens zoon Evil Merodach het koningschap
overnam en tegelijkertijd Koning Jojachin van Juda uit zijn gevangenis
verloste. Zie het artikel op dit blog van 19.12.2017,
getiteld: het Bijbelhistorische boek 2 Koningen en de archeologie, zie link: http://bloggen.be/Robertdetelder/archief.php?startdatum=1513551600&stopdatum=1514156400
Deze vaststelling
was nieuw, een elfde aanwijzing uit primaire bron, en een aanzet om de
aangereikte tijdsketting van William Whiston verder te onderzoeken. Een kruispeiling met de Ptolemeüs-canon
bevestigde het jaar 561 v. Chr. voor de regeringswissel te Babylon. Hierna een
opsomming van alle jubeljaren naar de opgave van Whiston. Begin
sabbatjaartelling: het jaar 1443 v. Chr., bij de intocht van de Israëlieten in
Kanaän: 1. 1395/1394 - Richter Othniël, 2. 1346/1345 - Richter Ehud, Ruth 6:6, 3.
1297/1296 - Richter Ehud, 4. 1248/1247 - verdrukking Jabin, 5. 1199/1198 - Richter
Thola, 6. 1150/1149 - verdrukking Ammon, 7. 1101/1100 - Richter en profeet
Samuël, 8. 1052/1051 – Saul, 9. 1003/1002 – Salomo, 10. 954/953 – Rehabeam, 11.905/904
– Josafat, 12. 856/855 – Joas, 13. 807/806 –Amazia, 14. 758/757 – Uzzia, 15.
709/708 - Het veertiende jaar van Hizkia, 16. 660/659 – Manasse, 17.611/610 -
Josia - Val Nineveh, 18. 562/561 - het 37ste
jaar der ballingschap van Jojachin, 19. 513/512 – Haggaï, 20. 464/463 – Ezra,
21. 415/414 – Nehemia, 22. 366/365 - Perzische periode, 23. 317/316 - Griekse
periode, 24. 268/267 - Griekse periode, 25. 219/218 - Griekse periode, 26. 170/169
- Griekse periode, 27. 121/120 – Makkabeeën, 28. 72/71 – Makkabeeën, 29. 23/22
- Hongersnood Herodes, 30. 27/28 AD - Messias Jezus – Lucas 4:14.
Ik
beschreef het achttiende jubeljaar in het jaar 561 v. Chr. als een kruispeiling via de Ptolemeüs-canon
ter een bevestiging van de regeringswissel te Babylon dat jaar. Het gaat bij
historische chronologie inderdaad als een navigeren op een tijdsbalk terug de
tijd in. Men heeft meerdere ankerpunten nodig ter vaststelling waar men is en
waar men naartoe wil. En hoe meer navigatiepunten ter beschikking met nog een
kruispeiling erbij, hoe beter. We hebben namelijk navigatiepunten nodig die
historische gebeurtenissen met de westerse jaartelling verbinden en waarover
geen discussie mogelijk is. Zulke jaartallen zijn bijvoorbeeld naar mijn mening
het jaar 70 AD wanneer de Romeinen, Jeruzalem en de herbouwde Tempel met de
grond gelijk maakten en de Joden in ballingschap wegvoerden, en/of het jaartal
van de val van Babylon in 539 v. Chr., een jaar dat dan weer verbonden is met
het jaar 586 v. Chr. en de verovering van Jeruzalem door de Babyloniërs. Het
jaar ook dat de Tempel van Salomo door de Babyloniërs met de grond gelijk
gemaakt werd.
Zo
zitten er dertig verifieerbare
historische Jubeljaren op de tijdsbalk tussen de inname van het land Kanaän
in de vijftiende eeuw voor Christus en het openbaar worden van de Messias of de
Christus. Het gebod op het houden van een jubeljaar gaat terug tot het jaar van
de exodus in 1483 v. Chr. wanneer Mozes de Tien Woorden van de HEERE God met Sjavoeot
(Pinksteren) vijftig dagen na de Exodus op een sabbatdag in ontvangst nam. Het
doel van het Jubeljaar was om uiteindelijk alle mogelijk individueel verlies
van land en andere bezittingen aan het einde van een zeven maal zevenjarige sabbatjaarcyclus
en met Jom Kippoer in het negenenveertigste jaar via een Losser te herstellen en aan de
rechtmatige eigenaar terug te geven. Diegene die de onfortuinlijke in het
Jubeljaar in zijn of haar bezit herstelde werd de Goël of Losser genoemd. In
geestelijk opzicht is de wet op het Jubeljaar een allegorie naar de Messias toe
die bij Zijn komst alles herstellen zou. Het is dan ook niet verwonderlijk dat
het openbaar worden van de Messias bij de aanvang van het dertigste Jubeljaar
geschiedde. Bij Zijn tweede komst zal Hij volgens de profeet Jesaja hoofdstuk
61 dan ook een Jubeljaar uitroepen en alles definitief herstellen.
De
sabbatjaar- en jubeljaartelling nam volgens de Bijbel een aanvang bij de inname
van het land Kanaän door de Israëlieten onder leiding van Jozua in 1443 v. Chr.
en niet bij Genesis.
Leviticus
25: 1
Verder sprak de HEERE tot Mozes, aan den berg Sinaï, zeggende: 2 Spreek tot de
kinderen Israëls, en zeg tot hen: Wanneer
gij zult gekomen zijn in dat land, dat Ik u geve, dan zal dat land rusten,
een sabbat den HEERE. (Statenvertaling)
De
sabbatjaar- en jubeljaartelling begon bovendien al met een tijdsonderbreking/vertraging
van 38 jaar. Door hun ongeloof en weigering het Beloofde Land in het tweede
jaar na de Exodus binnen te trekken werden de Israëlieten veroordeeld tot een
extra verblijf van 38 jaar in de wildernis. De tijd was nochtans rijp in 1482
v. Chr. Voor de Kanaänieten was de maat der zonde vol (Genesis 15:16). Als een
gevolg van het ongeloof van de Israëlieten kregen zij echter 38 jaar respijt. Dit
toont aan dat bepaalde wetmatigheden een rol spelen. Het berekenen van de
(weder)komst van de Messias op basis van de verlopen jubeljaren is niet
mogelijk vanwege de wetmatigheid dat er geloof van de zijde van de Israëlieten
(nu Israëli ’s) moet zijn, alvorens het Vrederijk werkelijkheid kan worden. Ook
hier spelen de maat der zonde en ongeloof hun rol. Het is mijn overtuiging dat
bij de komst van de Goël of Verlosser een Jubeljaar zal worden uitgeroepen dat
chronologisch niet past, niet compatibel is met de historische jubeljaren. Het
duiden van jaartallen voor de komst van Christus leidt alleen maar tot
verlegenheid bij zowel de auteurs als bij de mensen die hieraan geloof willen
hechten.
Hierna
de gegevens van ‘Dertig Jubeljaren’:
Paperback,
afmetingen: 24 x 17 x 1,9 cm, aantal pagina's: 329 met illustraties, ISBN:
9789402182422, NUR: 683