Sprokkels uit mijn denken over Kinderen en Kunst
Als je het aan de inner cirkel van de kunstinstellingen
vraagt, blijkt kunst voor kinderen een uitgemaakte zaak: je kan niet vroeg
genoeg beginnen met kinderen kunst te laten beleven en hen in contact te brengen
met allerlei cultuuruitingen. Zelden hoor daar een dissidente stem zoals die
van Jake Chapman, die zegt dat kinderen niets te zoeken hebben in het museum omdat ze er nog niets van
snappen.
Jake Chapman, half of the
revered Chapman brothers duo, called parents "arrogant" for thinking
children could understand such complex artists as Jackson Pollock and Mark
Rothko. He says that standing a child in front of a Pollock is an
"insult" to the American who pioneered the abstract expressionism.
"It's like saying... it's as moronic as a child? Children are not human
yet," the father-of-three declared.
Zo'n controversiële
uitspraak doet bij ons (kunstminnend
Vlaanderen) de wenkbrauwen fronsen, maar
in Engeland bracht dit een debat op gang
over kinderen en kunst, een debat dat ook hier niet zou misstaan en waar
we soms te snel aan voorbijgaan.
De vraag waarmee we
kinderen confronteren en waarom we dit doen, mag zeker gesteld worden.
Wij hebben in Vlaanderen
een rijke traditie aan kunsteducatie en aan initiatieven die kinderen met kunst
willen in aanraking brengen.
Ook roergangers zoals Barbara Wyckmans van Het Paleis
die zeggen dat kunst een recht is voor kinderen, ijveren samen met heel wat
culturele organisaties om dat recht om te zetten in een divers aanbod. Maar dan
nog is het goed om het debat te voeren,
te onderzoeken wat onze motieven en argumenten zijn om dit recht verder te laten groeien en ontwikkelen of niet.
Ook in de onderwijsmiddens
is al van in de jaren vijftig van vorige eeuw, de aandacht voor
kunst en cultuur in het curriculum groeiende, zij het met zeer wisselende
draagkracht en aandacht.
De beweging van de
creatieve expressie, die internationaal veel uitstraling had, zette van 1957
tot eind jaren 70 veel in gang. Roemrijke figuren zoals August. J. Bal en Jos
De Maegd, hanteerden creatieve expressie vooral vanuit pedagogisch oogpunt en
de ontwikkeling van kinderen, wat vrij progressief was in het toenmalig
tijdsbeeld. Hun visie en werking straalde uit naar de kunstmiddens en de eerste
voorzichtige banden werden gesmeed.
Ook in het jeugdwerk ontstonden
in die jaren kunstzinnige ateliers, die ettelijke jaren later werden verdergezet
in de deeltijdse academies, zij het enkel in de beeldende afdelingen. Het was wachten tot de jaren 2000-2010 alvorens
ook het deeltijds muziekonderwijs op deze stimulans inging en meer algemene
ateliers muzische vorming voor jonge kinderen organiseerde.
Met de hertekening van
het cultuurbeleid in de jaren tachtig en de grotere opsplitsing tussen cultuur
en onderwijs, dreigde al het schoons dat door de creatieve expressiebeweging was
opgebouwd, weg te zakken.
Dit euvel was
voornamelijk ingegeven door de grote besparingsmodus waarin ons land toen
verkeerde en dus vooral ingegeven door economische motieven. Ja, ook toen al
viel op dat in crisistijden kunst en cultuur dikwijls bij de eerste
slachtoffers hoort bij grotere economische verhalen. Dat dan vooral de minder
zichtbare actoren worden opzijgezet mag van alle tijden zijn, vertelt hoe we
als samenleving kijken naar dit soort werk. Het duidt meteen op een
buitencirkel van mensen die kunst en cultuur, zeker voor jongeren en kinderen,
niet als een noodzaak maar al een luxe beschouwen. Hiervoor hanteren zij
argumenten als zinloze bezigheid, een loutere hobby, duur, niet-productief
(helpt ons economisch niet vooruit)
..
Het was wachten tot het
begin van deze eeuw om weer de binding tussen cultuur en onderwijs aan te halen
en hen te stimuleren tot meer samenwerking en samenhang.
Ondertussen had het onderwijs
in de laatste jaren van de vorige eeuw via de eindtermen muzische vorming de
creatieve expressie structureel verankerd in het basisonderwijs. Vandaag de dag
is dat nog steeds zo, maar in inspectieverslagen lezen we dat het daar niet zo
bijzonder goed mee is gesteld. Vooral de opleiding van de onderwijsmensen
blijkt te kort te schieten in methodes en werkvormen om die binding tussen cultuur
en onderwijs in een goed opgebouwd en duurzaam onderwijstraject te kunnen gieten.
De kunstensector zelf zat
ook niet stil: er groeide een rijke variëteit aan initiatieven die inspeelden
op het onderwijs en naar kinderen in hun vrije tijd (al dan niet in familieverband).
Het jeugdtheater is hiervan een van de sterkste voorbeelden. Bovendien richten
enkele kunsthuizen zich uitsluitend op kinderen en/of jongeren. We kennen
allemaal Bronks, HETPALEIS, Het Speeltheater/de Kopergietery
. die heel wat pionierswerk verrichtten, maar
ook gezelschappen zoals HETGEVOLG, Laika, Fabuleus en nog zoveel anderen hebben
een positieve doch economisch broze positie verworven.
De laatste jaren is er
zelfs een bijzondere uitbereiding naar de heel jonge leeftijd bezig: zo richt bv.
muziektheater De Spiegel zich naar de allerkleinsten en maakt voorstellingen
voor -driejarigen.
Cultuurcentra speelden
een cruciale rol in deze ontwikkeling: sinds hun ontstaan bouwden zij gestaag
aan een werking voor kinderen en jongeren, in eerste instantie vooral via een
binding met het onderwijs. Pas hebben zij hun programmatie ook opengesteld voor
vrijetijdsactiviteiten in die zin.
Ook de museale sector
bleef niet achterwege en wist decretaal het educatieve luik te verankeren in
zijn werk. In dat educatieve luik zijn vooral de initiatieven voor kinderen en
jongeren (ook hier weer grotendeels gericht op het onderwijs) het meest
opvallend. Pas recent werden via voorzichtige debatten de toegangspoort naar
gezinnen opengesteld en ontstaan er initiatieven die zich op deze doelgroep richten.
Met het installeren van
een dag van de kinderkunsten bezegelde voormalig cultuurminister Joke Schauvliege
het samengaan tussen kunst en onderwijs met een grote politieke aandacht. Al is
dit in de praktijk niet altijd evident: het -terecht- invoeren van de
maximumfactuur in het onderwijs heeft tot gevolg dat receptieve en actieve
kunst- en cultuuractiviteiten een terugval kennen.
De kunsteducatieve sector
(waarvan we de voorlopers vinden in de hoger vermelde creatieve expressiebeweging)
nam in al deze ontwikkelingen een bijzondere positie in.
Het was vooral aan hen te
danken dat er een voortdurende vloed aan nieuwe initiatieven, werkvormen en
methodieken werden bedacht om kinderen met kunst in aanraking te brengen. De
redenen om dit te doen, kenden een interessante evolutie: in de jaren vijftig
en de vroege jaren zestig ging het voornamelijk om persoonlijke groei en
ontwikkeling van het kind, in de jaren zeventig was er een accentverschuiving
naar allerlei maatschappelijke en sociale
doelen en vanaf medio tachtig kwam de kunst centraal te staan.
Organisaties die vanuit een
meer postmodernistische denken startten en dus later werden opgericht (en nu
erkend zijn onder het kunstendecreet) zoals Art Basic for Childeren, Aifoon,
Matrix, De Veerman, Musica, Jeugd en Muziek, Rasa
. werken veelal vanuit het
geheel van bovenstaande doelstellingen en hebben een veel globalere visie op
het ontsluiten van de kunsten voor mensen in het algemeen en voor kinderen in
het bijzonder. Velen onder hen breiden hun doelpubliek uit naar zowel kinderen
als volwassenen. Vaak hebben zij programmas waar beiden groepen samen worden
aangesproken.
Zij bevechten sterk de
misvatting als zou kunsteducatie enkel leuke activiteiten voor kinderen omvatten
in de rand van de kunsten en tonen dit overduidelijk aan in hun dagelijkse
werking.
Deze organisaties, die
vooral de functie participatie krijgen toegeschoven, hebben een zeer sterke
binding met het kunstenlandschap en tegelijkertijd een zeer grote en gedegen
kennis van agogiek en pedagogiek. Historisch zijn ze gegroeid uit het werken
met kinderen in onderwijs en vrijetijd maar ze verruimden hun actieradius, toch
blijven ze tot op vandaag voortrekkers op het gebied. Maar door hun positie
werken ze letterlijk veel minder in de spotlichten.
Met al deze lijnen in het
achterhoofd zouden we kunnen stellen dat het goed gaat met de aandacht die we
in Vlaanderen besteden aan kinderen en kunst.
Maar is dat ook zo? En
wat zijn onze motieven hiervoor?
Kunst voor kinderen was de centrale focus van de
Cultuurmarkt van Vlaanderen 2014.
Een oproep aan het culturele veld om dit jaar het aanbod
voor kinderen extra in de verf te zetten tijdens, resulteerde in een ruim scala
van meer dan 50 voorstellingen: muziek, theater, beeldende kunsten,
kunstzinnige workshops ... voor alle leeftijden. Babys werden niet vergeten en
ook voor hen waren er initiatieven zodat ze hun eerste voorzichtige stapjes in
cultuur konden zetten, weliswaar met hun ouders en/of aanverwanten.
De motivatie hiervoor was te horen te horen in de speech van
Annik Klaes, directeur van Prospekta, het
centrum voor kunstcommunicatie:
Uw kind heeft
recht op het beste! De mooiste kleding, het gezondste eten, het beste
kinderstoeltje, het veiligste speeltuig. Uw kind heeft ook recht op cultuur. En
dat is nu precies wat we in de aanbieding hebben. Ruim en gevarieerd. Kom het
ontdekken op de Cultuurmarkt en nadien een seizoen lang in de grote en kleine
cultuurtempels in ons land.
Op het eerste gezicht een simpele motivatie, maar een die
toch heel wat aanhang telt. Onder het motto uw kind heeft recht op het beste,
verzamelde het centrum voor kunstcommunicatie heel wat kunstenaars en instellingen
die dit mee onderschrijven. Zowel Marc Verstappen van DE studio, Barbara
Wyckmans van HETPALEIS, Stefan Perceval van HETGEVOLG, Jo Roets van Laika,
Marc Maillard van FroeFroe, e.a.
onderschreven deze benadering.
Wanneer ik dieper inging op dit uitgangspunt kon ik uitmaken
dat kunst voor kinderen niet enkel voor kinderen bedoeld is, maar dat dit ook
als kunst moet gelden voor volwassenen. Het beste lijkt hierdoor niet meer zo
vrijblijvend, maar aan voorwaarden verbonden.
Tijdens een kort gesprek met Karel Van Ransbeeck, artistiek
leider van muziektheater De Spiegel noteerde ik dat zijn motivatie van het
beste (of het schone zoals hij dat vertaalde) vooral te vinden is in het
onbevangene waarmee een kind kijkt, het onbevangene dat door rationaliseren bij
volwassenen dikwijls ondergesneeuwd raakt. Zijn artistiek werk, dat zich de laatste
jaren vooral vertaalt in producties voor de allerkleinsten, ziet hij dan ook
als een noodzaak om dat onbevangene, dat pure als artistieke leidraad te
hanteren.
Het onbevangene, dat later complexer wordt door kennis en
ervaring, zal op die manier een grote kiem
vormen in de groei van de mens. Hij wordt hierin gesteund door sommige
pedagogische stromingen: zowel Maria Montessori, Rudolf Steiner, Célestin Freinet
allen namen zij de verwondering , het pure
en het zijn als uitgangspunt en bevochten het louter hebben als
uitgangspunt.
Andere pedagogen gingen vaak uit van het principe van
Bildung, een concept dat ontstond uit het denken over de maakbare mens.
Vandaag is dit principe aan kritiek onderhevig. De meeste onderwijspedagogen en
-hervormers lijken het hierover eens: Bildung kan niet meer, zeker niet bij jongeren. Bildung is
kneden, bewerken, schaven, vormen
van mensen, en dat is autoritair, paternalistisch, ouderwets. In het woord Bildung
zit beeld, het betekent dat je individuen vormt naar een beeld dat je van de
mens hebt, een beeld van hoe mensen zouden moeten zijn.
Ook in het denken over het jonge kind gaan stemmen op
om hen zoveel als mogelijk het roer in eigen handen te geven. Het vorm geven
aan hun eigen wereld iets dat nauw aansluit bij een kunstenpraktijk.
Maar geen beweging zonder tegenbeweging. Uit eerder
populaire opvoedingsliteratuur spreekt een zekere onzekerheid over opvoeding. Sommige
pedagogen beweren dat er nu minder grenzen dan vroeger gesteld worden aan
kinderen en volgens hen kan dit problemen opleveren.
Ze spreken over iets dat nieuw zou zijn: minder
grenzen, minder regels, meer
onduidelijkheid, meer verwenning ... vraag blijft of
dit ook zo is?
Zij die met kunst, educatie, opvoeding, rechten van
kinderen bezig zijn schipperen vaak tussen deze meningen, maar ten onrechte
wordt dit debat vaak opzij geschoven.
Ook in de organisatie die ik nu al geruime tijd mag leiden,
moesten we op zoek naar antwoorden. Bij De Veerman vertrekken we in ons werk
vanuit het gegeven dat iedere mens, ongeacht zijn
leeftijd, kan (leren) waarnemen, ordenen en vormgeven, elk op zijn manier.
Voor de kunstenaar is dit een fulltime bezigheid: hij kijkt naar de wereld en
de dingen, ordent zijn waarneming en geeft dit vorm. Dat hierbij de vroegere ordening
sneuvelt, is soms lastig, maar niet te omzeilen.
Ook bij kinderen gaat dit op, zij het soms in een erg
primitieve vorm. Pas als alles door gesleten paden beheerst wordt, alles
hetzelfde blijft, de waarneming afneemt, de ordening blijft wat ze is, kunnen
er geen nieuwe vormen ontstaan. Het voortdurend
stimuleren, trainen en aanwakkeren van
de driehoek waarneming, ordening en vormgeving zorgt voor een inventieve, innovatieve mens en
op die manier ook voor een vernieuwende samenleving.
Dit is voor ons een motivatie om te geloven dat kunst
zowel voor kinderen, jongeren en volwassenen zin heeft.
De uitspraak het zinvolle in de zogenoemde zinloze
bezigheid die het spel der kunsten is is dus ook ons niet vreemd.
Welke motieven ik ook tegenkom, steeds is de mens - of
in dit geval het kind - het uitgangspunt, waarbij het ontwikkelen van de
menselijke vaardigheden centraal staat. De spelende mens, die al spelende zijn
vaardigheden steeds uitbreidt.
Het kunstzinnig bezig zijn wordt daarbij beschouwd als
een uitzonderlijk speelveld. In dat veld maakt men immers zelf zijn regels en
zijn wereld. Dit is trouwens erg vergelijkbaar met wat elk (op zichzelf)lerend
kind automatisch doet in zijn groei naar volwassenheid.
De vergelijking met de kunstenaar is niet veraf: hij
die blijft spelen, die vaardigheden en ervaringen blijft uitbreiden, die het
als een uitdaging ziet dat hij steeds in verandering is en daardoor ook de of
op zijn minst zijn wereld.
Maar de vraag moet gesteld: is dit de ingesteldheid
van de kunsten vandaag of hanteren we kunsten vandaag in deze zin?
Het vraagt een bepaalde manier van zijn, een houding,
wil men in deze zin kunst als een factor in de ontwikkeling van het leven van
de mens hanteren.
We geloven sterk dat inhoudelijke en thematische benaderingen van onze
werkelijkheid tot meer inzicht leiden. Op elke leeftijd is de confrontatie met bepaalde
(leeftijdsgebonden) themas en inhouden een mogelijkheid om zowel intellectueel
als emotioneel te groeien. Om inhouden
en themas te onderzoeken moet men iets begrijpen van de taal waarin ze gesteld
zijn. Ook dit vraagt oefening.
Een kind voor een kunstwerk van Rothko zetten, zoals Jake Chapman aanhaalt, en dan verwachten dat het
gebeurt, lijkt zinloos, maar de vraag blijft: wanneer dan is de tijd rijp?
Het rijpen gebeurt immers traag en via veel oefening in kijken, luisteren,
voelen, denken ... Hier spelen zeker leeftijdsgebonden factoren mee, maar is
het niet-begrijpen net ook geen uitdaging en stimulans om verder te gaan en nieuwsgierigheid
aan te wakkeren?
In veel pedagogische en agogische standpunten is
verwondering, nieuwsgierigheid de drijfkracht van de interesse. Hier zou alweer
een motief kunnen liggen om de kunst voor elke mens, en dus ook voor kinderen,
als zinvol te beschouwen
Inzicht en vaardigheden in de verschillende kunstdisciplines en de taal van de
kunst(en) helpen om vorm te geven of om vormgeving te kunnen lezen. Dit zorgt ervoor
dat onze uitdrukkingsvaardigheid, het lezen van uitdrukkingen van anderen en de
mogelijkheid het met elkaar over de dingen te hebben, versterkt wordt. Dit
communiceren - of alvast een poging daartoe - is wat we vanaf ons prille
bestaan al stotterend leren. Dat gaat uiteraard samen met een complexiteit aan
inzichten, de mogelijkheid tot abstraheren, zicht te krijgen op en inzicht krijgen
in abstracte concepten, een conceptueel denken enzovoort.
Van in den beginne zijn we allen gedoemd dit onder de
knie te krijgen.
Het is misdadig
om niet elk kind de kans te geven de talen van lijnen en kleuren, van
bewegingen in tijd en ruimte, van klanken in allerlei kleuren en in de meest
diverse tempi te onderzoeken, zich eigen te maken en te gebruiken, al was het
maar in een poging om ons bestaan te begrijpen en erop in te grijpen met een
eigen vorm.
Alles lijkt zo herleidbaar tot hebben of zijn: hebben
we cultuur of zijn we cultuur?
Dit doet me denken aan een gedicht van Ed. Hoornik dat begint met de
regels:
Op het schoolbord stonden
ze geschreven
de woorden hebben
en zijn.
Ik kan het gedicht aanraden aan ieder die wil denken
over kinderen en kunst.
Tijl Bossuyt
Artistiek en zakelijk leider
De Veerman
|