Notities bij het denken over kinderen en kunst (verschenen in het tijdschrift Vlaanderen/346)
Er zijn van die begrippen waarvoor je beter geen definitie
zoekt. Er bestaan er al honderden, zo niet duizenden. Vele boekenkasten en
bibliotheken werden ermee gevuld zonder dat we het er eensluitend een konden over
zijn.
Zo vergaat het begrippen zoals liefde of kunst: voor
geen van beiden bestaat de universele verklaring en duiding, voor geen van hen
een definitie die voor eens en
altijd het denken erover stil zal leggen omdat het vraagstuk is opgelost. Het
gaat zoals met ademen: op en neer of, beter nog: in en uit. Zoals we onze
dagen en nachten, manen en zonnen afwisselen, zo ook gaat het met deze
begrippen. We verstaan het en we verstaan het weer niet, we willen het en
willen het weer niet .
De vraag stellen waarom we met kinderen en kunst zouden
bezig zijn (wat dat bezig zijn dan ook moge betekenen) is dan ook eerder
retorisch van aard. De vraag is immers het antwoord zelf en daardoor zal het
antwoord dan ook steeds een vraag in zich houden, al dan niet verscholen onder
een eigen gelijk of een tijdelijke bedenking.
Maar met de stelligste zekerheid wil ik even gaan voor dat
eigen gelijk, ook al zijn het dan ook tijdelijke bedenkingen die ik stotter.
Want laat het maar duidelijk zijn: wie over kunst wil praten zal stotteren,
moet proberen, moet durven vallen en weer opstaan met de wetenschap dat de
volgende val reeds is opgebouwd.
De geschiedenis leert ons dat we er altijd zijn mee bezig
geweest. Van in de vroegste aantekeningen die we ontwaarden was er sprake van uitingsvormen met telkens andere
doelstellingen, belevingsvormen, uitingsvormen, betekenissen
. Laat ons maar
zeggen: we hebben het altijd al gedaan en dit loopt parallel met de liefde,
maar ook met het tegengestelde: voor beiden is er ook het niet-liefhebben of
het niet erin geloven, is er da haat, de ontkenning
. Ook die is van alle
tijden en dus des mensens.
Bedenking 1 schattig toch
Als een kind probeert zijn eerste contact te maken met een
grijpgraag handje, een mond of wat dan ook, vinden we dat schattig. Ook al
weten we dat dit over overleven gaat, over vragen naar voedsel, we vinden deze
pure menselijke uitingsvorm schattig. Als later een kind probeert zijn eerste
woordjes te stamelen, dan vinden we dat schattig, we herkennen erin wat we
willen herkennen. Ze zei mama, roept de moeder verrukt, de vader houdt het
bij iets wat op papa gelijkt , de waarheid doet er niet toe, we vinden het
schattig. Nog later tekent een kind een bijna cirkel en alweer zijn we verrukt
en vinden we dat prachtig,: kijk: zij/hij tekent reeds cirkels. Nog een poos
verder in het bestaan zijn we verbaasd over het bouwen van torens, het leggen
van popjes op een rij, het sorteren van kleurtjes, het nabootsen van de grote
werkelijkheid in een spel. Allemaal uitingsvormen om wat grip te krijgen op die
grote wereld daarbuiten. Allemaal tekenen van een normale groei en een drang om
grip op te krijgen op die grote
wereld waaraan we willen deelnemen en die we graag mee willen sturen ter ere en
meerdere glorie van zelfvoldoening en liefde voor de ander. Al kan dat ook
gepaard gaan met duizenden andere emoties (haat, afschuw, misprijzen
.), ik
hou het bij het positieve en formuleer het als liefde.
Maar laat ons dit onthouden: wanneer een kind vanzelf, uit eigen
wil en groeikracht op zoek gaat naar uitingsvormen , waarom zouden we er dan
niet mee bezig zijn, waarom zouden we niet een helpende hand uitsteken om dit
te bevorderen, te verruimen, te stimuleren? Zoiets heet dan ook gewoon opvoeden,
toch?
Bedenking 2 opvoeden
Opvoeden is een begrip waartoe ik mij aangetrokken voel,
maar dat ik tegelijkertijd verafschuw. Opvoeden doen we immers zelf: niemand
heeft mij opgevoed, hoogstens gevoed, en ik heb aangenomen en afgestoten. En
dat in volkomen harmonie met mijn genetische eigenschappen, mijn mogelijkheden,
onmogelijkheden, mijn passies,
mijn wil en onwil en dat allemaal in een voortdurend proces van een lach en een traan. Ik weet dat,
hoe systematischer mijn opvoeders het probeerden aan te pakken, hoe groter mijn
verzet werd. Karakter, zei men dan wel eens (soms bedoelde men gewoon slecht
karakter, een docent in het middelbaar zei zelfs: geen karakter).
Anderen hielden van die helpende systematiek en hadden hem
zelfs nodig. Het meeste voelde ik mij thuis bij het vrij bewegen: eerst over
beekjes en in weiden (ik woonde op den boerenbuiten, ver van het geweld de
stad, het lawaai, de drukte van musea, bioscopen
.) ronddwalend in de velden. Later ontdekte ik het
bewegen op muziek; dat gaf nog meer voldoening. Eerst zag ik het bij mijn
moeder als ze aan het poetsen was: alles aan de kant, muziek op en hopla daar
ging ze dan. Een feest was het, een vrijheidsfeest in volle betekenis. Stiekem
deed ik haar na, en ja: bevrijdend was het en of het nu Vivaldi was of een
Argentijnse tango die de maat stimuleerde of de beleving een kans gaven, dat
weet ik niet meer. Maar wat bleef was de herinnering aan de grote vrijheid die
het mij gaf om mijn emoties, verlangens (al dan niet naar moeder) gedachten,
over wat was en komen zou, kon vormgeven. Ik ben het nooit meer kwijtgeraakt en
nog koester ik het na een tijdje in mijn loopbaan eerst als danser en later als wat men artistiek leider noemt van een groep kunstzinnig
geïnspireerden die elke gelegenheid te baat nemen om elk mens zijn bewegingsruimte te stimuleren .
Naast dit was er ook mijn vader die mij meenam naar
concerten en theaters, mij liet luisteren naar de radio (al dan niet gewild).
En toegegeven: soms was het echt gekweel vond ik toen of waren het bizarre
ontmoetingen, maar dikwijls zat ik ook vol verwondering te kijken of te
luisteren naar iets wat ik (nog)niet begreep en dat er blijkbaar toe deed. Want
de grote mensenwereld sprak over prachtig, over mooi, over goed gedaan
Daar
wil je als kind toch het fijne van weten. Dat maakte mij nieuwsgierig, de ware
aard van animatie dus. Zo gaat dat met opvoeden, die gaat uit van de
nieuwsgierigheid en het nieuwsgierig maken.
Bedenking 3 De background, het milieu waarin je opgroeit
Ik onthoud enkel dat het als van nature is, de kunst ontmoeten.
Als men het niet ontkent of het je niet verbiedt, ontmoet je hem als vanzelf:
de kunst en zijn diverse uitingsvormen. En ja, milieu en background spelen een
rol van betekenis, van zeer grote betekenis. Maar ik zag nog geen enkel
milieu waar het niet aanwezig was.
Ooit kwam ik in contact met pas aangespoelde kinderen uit een vluchtelingennetwerk.
Ook bij hen waren er veel uitingsvormen en grote interesse in samen zingen,
naar gezangen luisteren, boetseren van naar mijn oordeel sterk gestileerde
vormen voor hun leeftijd. En ja zij hadden dit nodig om te verwerken wat ze
hadden meegemaakt, maar ook omwille van de samenhorigheid. Ook hier weer kreeg
kunst een betekenis, aangepast aan
zowel de noodzaak van de maker als aan de belever. Zo doen wij dat: wij maken
de kunst die we nodig hebben en beleven de kunst al naargelang onze noodzaak.
En nog dit: als het milieu tekortschiet, moeten we
bijspringen. Daarom hebben we onderwijs, jeugdwerk, gespecialiseerde kunstenorganisaties,
allemaal ontstaan uit de noodzaak van het gemis of uit de wil om toe te voegen
waar het niet aanwezig is. Allen zijn ze nodig: ik zag nog nooit een
kunstinstelling die aan de noodzaak werkt uit zelfgewin. Zij die dat wel deden,
lieten net de noodzaak voorbijgaan en maakten van kunst een te consumeren goed,
een kwalijke zaak. Maar ook een die bestaat en vanuit subsidiërend oogpunt een
te bestrijden goed.
Bedenking 4 De Noodzaak
Ik vernoemde het daarnet: er is steeds noodzaak , een niet
zonder kunnen, zoals we niet zonder in- of uitademen kunnen. Zoals we ons
onderwerpen aan dag en nacht, zo ook is onze verhouding met de kunst. We hebben
ze nodig en van tijd tot tijd verwerpen we ze als teveel, overbodig om dan
bij de minste vorm van troost die we nodig hebben, teruggrijpen naar muziek, een
beeld een paar woorden op een rij. Maar even goed bij het vieren van geluk of het eren van
schoonheid of het benaderen daarvan.
Ook kinderen doen dat. Toen ik voor een opdracht eens wou inventariseren
hoeveel jongeren (tieners) schreven, of beter gezegd: literatuur bedreven, was
de berg post (werkelijk postzakken vol) niet te overzien. Zowat elke jongere
schreef wel eens een gedicht of een tekst, puur uit eigen vrije wil, of was het
de noodzaak die hen dreef? De noodzaak van droefheid, geluk, verliefdheid,
ongenoegen over het een of het ander? En schrijven is denken.
Maar ook tekenen, klanken op een rij zetten en muziek maken,
garageboxen vol met jongeren die eerst imiteren en daarna componeren . Het
lijkt iets te zijn waar we niet zonder kunnen. Tot men ons zegt dat het onzin
is en we maar beter iets nuttigs doen.
Bedenking 5 waarom wel of niet?
Het is niet eens een vraag of het al dan niet moet. Het is
er, en steeds aanwezig. Of we dat nu willen ontkennen, verstoppen of laten
stoppen, de drang naar uiting, de drang naar het begrijpen en grijpen van onze
werkelijkheid, is er altijd en overal. Dat is dan ook de ware betekenis en
plaats van de kunsten. Soms is ze heel sterk, soms met mate.
Het staat veraf van het kunstproduct als louter
objectiverende aanwezigheid, maar heeft er alles mee van doen. Want ook de
kunstenaar geeft vorm, zet in een bepaalde orde zijn werkelijkheid neer. Dit
ontmoeten, beleven, proberen te begrijpen, is een stuk van onszelf begrijpen.
Waarom zouden we dat kinderen ontnemen? Zodoende is kunst, of het nu voor
kinderen of groteren is, eerder een gebeuren dan een product. Elke mens neemt
zijn werkelijkheid waar, ordent zijn weten en niet-weten, drukt zich uit door dat
inzicht. Dit gaat gepaard met het overwinnen van angsten, het ontwikkelen van
een steeds complexer wordende taalgevoeligheid (warmee ik beeld-, klank-, bewegingstalen,
bedoel en ook literatuur, muziek
..). Met het gebruikmaken en ontwikkelen van
aangeboren gaven zoals creativiteit en expressievermogen. Het leren zien van
anderen hun werkelijkheid en daarop reageren door reflectie en kritiek. Het is
net die zich ontwikkelende intelligentie die ons inzicht en
relativeringsvermogen verschaft om
te worden tot wie en wat we zijn. Naast alle andere inzichten van
wetenschap en ervaringen is dat nutteloze nuttige bezig zijn met de kunsten
een absolute noodzaak. Waarom zouden we dat niet elk kind gunnen? Het lijkt mij
een misdaad tegen de mensheid om dit alles te ontkennen.
En tot slot
Deze bedenkingen (die ook in meerde lezingen werden gebruikt
maar in andere bewoordingen), mijn matig gestotter, mijn eigen grote gelijk,
schreef ik ver weg van de menselijke drukte, ergens tussen de velden, de bergen
en een zee. Ik wilde geenszins
volledig zijn, maar enkel uitdrukken wat we allang weten of moesten weten: De
kunst is een gebeuren onder mensen. Hoe meer noodzaak, hoe groter de
kunstactiviteit: zelfs hier, op deze eenzame plek, ontmoet ik mensen die ze met
geestdrift bedrijven. En ja, ergens niet ver hier vandaan kriebelt een kind
enkele lijnen op papier en neuriet
een paar klanken. Ik neem aan dat dit ter ere van mijn grote gelijk is.
Voor meer info consulteer www.veerman.be
03-10-2013 om 12:10
geschreven door TB 
|