vanochtend zaten we naast elkaar. In de zetel. Zo dichtbij, en nooit verder weg. Onze handen op enkele centimeters van elkaar op sommige momenten, maar nooit rakend.
Een gesprek vol stiltes. Over niets. Iedere keer opnieuw stel jij een vraag over het interieur: wie staat er op die foto? moeten we de hoorn van de parlofoon van de haak nemen om de voordeur te kunnen openen? wat is dat zwarte kastje op de decoder van de tv? Onbenulligheden...
Wat een contrast met een jaar geleden. Uren zaten we te chatten, nooit viel er een stilte. Vanaf het moment dat we elkaar ontmoetten, stopten we niet met praten en aanraken. En nu... kilte. Afstand. Vervreemding.
Ik kan er zelfs niet meer om huilen. Meer en meer primeert een gevoel van medelijden. Medelijden met die man die zichzelf zo geweldig vindt maar steeds zegt dat hij niets waard is. Medelijden met die man die zo vol is van zichzelf maar blijft beweren dat hij attent is. Een man die mij zo vaak verweten heeft dat ik het naliet om te vragen hoe het met zijn gezondheid was als hij weer eens een crisis had gehad, of hoofdpijn, of een hypoglycemie. Diezelfde man laat het na om te vragen hoe het vanochtend bij de dokter ging met mij (terwijl jij goed genoeg wist dat ik venijnige prikjes in die grote littekens moest ondergaan).
Jouw eerste woorden vanochtend waren "ik wacht". Je wacht op de "verwijten die ongetwijfeld zullen komen". Het kwam nooit, dit verwijt. Kom er zelf maar achter, dat je zomaar "vergat" om te vragen hoe ik me voel, na mijn consultatie bij de arts. Of het pijn doet? (en ja, het doet verdomd meer pijn dan ik gedacht had) Ik hoef geen medelijden, maar een beetje empathie was fijn geweest.
Ik heb medelijden met jou. Ik kijk naar jou, en zie een vermoeide, oude man. Een man die zich dingen, zaken, mensen gaat zien ontglippen. Mij in de eerste plaats... En voor de zoveelste keer weet ik niet of ik je toewens dat je ooit beseft wat je weggooide, of niet.
|