Deze
week vervolgen we met de volgende tijdschijf van zeven maal zeven jaren met als
kroon het negenentwintigste jubeljaar.
Inmiddels
is mijn boek Dertig Jubeljaren
gepubliceerd en op het internet verkrijgbaar. Zie de link onderaan dit artikel
voor wie het boek wil aanschaffen.
In
totaal zaten er dertig verifieerbaar-historische
Jubeljaren tussen inname van het land Kanaän in de vijftiende eeuw voor
Christus tot aan het openbaar worden van de Messias in 27 AD en vandaar de
titel van mijn nieuw boek. Ik leg de nadruk op het feit dat het historisch
verifieerbare jubeljaren zijn die in mijn boek behandelt worden, jubeljaren die
een begin hadden na de inname van het land Kanaän.
In mijn
boek geef ik naast de plaatsing van historische jubeljaren op de tijdsbalk heel
wat aandacht aan de correctie van de plaatsing van de Egyptische faraolijsten
op de tijdsbalk. Dit is noodzakelijk sinds aan het begin van de twintigste eeuw
in 1904 de Egyptoloog Eduard Meyer zijn werk kalender en Sothis-periode bekendmaakte waarin hij de Egyptische
dynastieën van Manetho zonder rekening met de Bijbel of andere historische
bronnen te houden, op de tijdsbalk onderbracht. Het noodlottige resultaat was een
verbreken van de verschillende Bijbelse historische ankerpunten die er wel
degelijk tussen Kanaän en Egypte waren. Zoals de Egyptoloog Eduard Meyer de
geschiedenis van Egypte bracht vind men Israël daar niet meer in terug. Vooral
dan de gewelddadige exodus van de Israëlieten uit Egypte zoals het Bijbelboek
Exodus het brengt werd tot fantasie herleidt. De Bijbel is voor velen sindsdien
een louter godsdienstig boek zonder historische waarde? Nochtans is de
geschiedenis van Israël onlosmakelijk met die van Egypte verankerd. Abraham is
er ten tijde van een hongersnood naar toegetrokken en diens vrouw Sara
verzeilde zo in de harem van een niet bij naam genoemde farao. Daarna lezen we
over een andere hongersnood en Jozef een van de oudvaders, die het tot
onderkoning van Egypte schopt. Later volgt de verdrukking en slavernij van het
Israëlitische volk in Egypte met daarop de tien plagen en de exodus uit Egypte
onder leiding van Mozes naar het Beloofde Land Kanaän. De bovenvermelde
historische feiten worden in de Bijbel op de tijdsbalk tussen de twintigste en
de vijftiende eeuw voor Christus gedateerd. Volgens de Egyptologie en haar kalender
en Sothis-periode heersten ten de tijde van de aartsvaders de Hyksos over
Egypte en ten tijde van de exodus heersten de farao s van de machtige
achttiende dynastie. Farao s wier macht zich uitstrekte tot aan de Eufraat in
Klein-Azië. Theologen en Bijbelvorsers die de fabricatie van de Egyptologie
voor waarheid houden moeten op zoek naar geschikte farao s die in het Bijbelse
plaatje passen, wat in wezen onmogelijk is indien men het Bijbelse verhaal geen
geweld wil aandoen. Op zoek naar een geschikte farao binnen de
pseudowetenschappelijke constructie van de Egyptologie hanteren theologen zelfs
een vroege en een late datering van de Exodus. Men trekt hierbij schaamteloos het
Bijbelgedeelte van 1 koningen 6:1 in twijfel waar geschreven staat dat er 480 jaar tussen het jaartal van de
exodus en het vierde regeringsjaar van Salomo, zit.
1
koningen 6:1 Het geschiedde nu in het vierhonderd en tachtigste jaar, na den
uitgang der kinderen Israëls uit Egypte, in het vierde jaar van het koninkrijk
van Salomo over Israël, in de maand Ziv (deze is de tweede maand), dat hij het
huis des HEEREN bouwde. (Statenvertaling)
Er is
maar één datering van de exodus mogelijk en dat is die volgens de Masoretische
tekst van onze Bijbel: de vijftiende eeuw v. Chr., en op basis van de
sabbatjaar- en jubeljaar-telling zelfs nauwkeurig te plaatsen in het voorjaar van
1483 v. Chr. Ik leg de nadruk op de Masoretische tekst waar onze Bijbel op
gebaseerd is en niet op de Griekse Septuagintvertaling uit de derde eeuw v. Chr.
die voor hetzelfde Bijbelgedeelte een periode van 440 jaar weergeeft in plaats van het correcte getal 480. Theologen
en Bijbelvorsers die gebruik maken van de Septuagint ter inlassing van een of
andere mogelijke voorkeur-farao van de achttiende dynastie als kandidaat voor
de exodus, begeven zich op een hellend vlak in die zin dat zij de
betrouwbaarheid van de Bijbel in vraag brengen. Indien de historische boeken
van de Bijbel fouten bevatten waarom dan ook geloof hechten aan de
heilsboodschap? Of wat de gevolgen voor het voor waar houden van de Sothis-kalender
van de Egyptologie, kunnen zijn.
In het
model zoals geleverd door het revisionisme van de geschiedenis van de oudheid
waren het Oude Rijk en het Midden Rijk in Egypte contemporain met elkaar en kwamen
beide aan een gewelddadig einde bij de Exodus van de Israëlieten in 1483 v.
Chr. Na de uittocht van de Israëlieten overrompelden de Hyksos Egypte en zouden
de volgende vier eeuwen over het land heersen. Het Nieuwe Rijk kende zijn
aanvang en uitbreiding ten tijde van het Verenigd Koninkrijk van Israël onder de
koningen Saul, David en Salomo in de tiende eeuw v. Chr. In mijn boek volg ik
de draad van de herziening van de geschiedenis van de oudheid met de Bijbel als
gids.
De
bijgevoegde tijdschema s aan het einde van het boek beslaan telkens veertien
jaar met bovenaan de jaartallen volgens de westerse kalender. Elk jaar beslaat
twintig millimeter verdeeld in vier kwartalen van elk vijf millimeter. Onderaan
de westerse jaartelling ziet men de Joodse sabbatjaren- en jubeljaren in een
lichtblauwe tijdsbalk uitgetekend. De sabbatjaren lopen van april tot maart
ononderbroken door in een cyclus van zeven maal zeven jaar. In het
negenenveertigste jaar begon in oktober het jubeljaar, dat liep tot september
van het jaar daarop, waar het eerste jaar van een nieuwe sabbatjaarcyclus al in
april aangevangen was. Dit is de wijze van tellen door de geleerde William
Whiston aangereikt en juist bevonden te zijn.
De
tijdsbalk onder de sabbatjaartelling geeft de voortgang van de zeventig
jaarweken van de profeet Daniël weer. De benaming vorsten van het verbond op
ons tijdschema 60/47 v. Chr. komt uit het Bijbelboek Daniël 11:22 en is een Bijbelse
naam voor de dynastie der Hasmoneeërs. Dit was een priesterdynastie teruggaand
op de periode van de bekende Makkabeeën. Vanaf Aristobulus zouden zij ook de
titel van koning aannemen.
Onder
de vermelding: de vorsten van het verbond op ons tijdschema 46/33 v. Chr. merkt
men na de vierentwintigjarige regeerperiode van Hyrcanus II de laatste
Hasmoneeër Antigonus die drie jaar en een kwart van een jaar over Judea
regeerde. Antigonus werd door de Romeinen vermoord wat de weg baande voor
Herodes de Grote.
Volgens
Flavius Josephus in zijn werk de Joodse Oorlogen (Boek.I,xxxiii.8), regeerde
Herodes vierendertig jaar te Jeruzalem en een totaal van zevenendertig jaar
wanneer gerekend vanaf het tijdstip dat hij door de Romeinen tot koning benoemd
werd. Vanaf het najaar van 38 v. Chr. tot oktober 37.v. Chr. brengen we het
eerste regeringsjaar van Herodes op onze tijdsbalk aan. Hij zou tot aan zijn
dood in maart 4 v. Chr. de kroon
dragen. De maansverduistering waar Josephus naar verwijst (Joodse Oudheden Boek
XVII,vi.4) kan alleen maar de maansverduistering zijn geweest die genoteerd
werd op 13 maart van het jaar 4 voor Christus en dit op basis van de navigatiepunten
die we met de volgende tijdschema s onder de aandacht zullen brengen.
Zulk
een ankerpunt zie we op het tijdschema 32/19 v. Chr. via de bekende historische
zeeslag bij Actium, een strijd tussen de vloot van Marcus Antonius en Cleopatra
met de vloot van Octavianus, in het jaar 31 v. Chr. Flavius Josephus (Joodse
Oudheden, Boek XV,v.2) schrijft dat deze zeeslag in het zevende regeringsjaar
van Herodes de Grote, plaatsvond. Hetzelfde jaar werd ook een grote aardbeving
in Judea genoteerd. De zeeslag staat historisch genoteerd op 2 september van
het jaar 31 v. Chr. Aldus hebben we een belangrijk ankerpunt, een
chronologische kruispeiling waar we de regeerperiode van Herodes de Grote mee
verbinden.
Het
zijn zulke ankerpunten die men op een tijdsbalk nodig heeft. Het is zoals bij
het navigeren op zee of in de lucht (voor de era van de GPS). Men heeft
meerdere navigatiepunten nodig ter berekening van waar je bent en waar je
naartoe wilt. En hoe meer navigatiepunten ter beschikking met nog een
kruispeiling erbij, hoe beter. Op een tijdsbalk dient men op een zelfde manier
te werk te gaan. We hebben navigatiepunten nodig die historische gebeurtenissen
verbinden met de westerse jaartelling en waarover geen discussie is. Zo een
voorbeeld is de link tussen de westerse jaartelling en de historische
vermeldingen uit de Romeinse tijd.
De
Joodse historicus Flavius Josephus (Joodse Oudheden, Boek XV,ix.1) beschrijft
een hongersnood die Juda in het dertiende regeringsjaar van Herodes de Grote teisterde
en twee jaar zou aanhouden. Herodes blijkt ten koste van persoonlijke
bezittingen graan en zaad gekocht te hebben in Egypte. Zaad dat alleen aan
Syrië geleverd werd en vanwaar in het tweede jaar de hongersnood in Judea kon
verholpen worden. Duidelijk blijkt dat naar het gebod, de Joden in het
sabbat-en jubeljaar weigerden te zaaien. Daarom het zenden van zaad alleen naar
Syrië in plaats van ook naar Judea. Het zesde jaar in de sabbatjaarcyclus gaf
ook sinds lang geen dubbele zegening over het land weer. Op ons tijdschema
32/19 v. Chr. zit deze geschiedenis ten tijde van het vijfde en zesde
sabbatjaar verankerd. Wel blijkt dat het dertiende en veertiende regeringsjaar
van Herodes de Grote aan het jubeljaar voorafging.
Tijdschema
32/19 v. Chr. toont het negenentwintigste jubeljaar van oktober 23/september 22
v. Chr.
Een
volgend ankerpunt op de tijdsbalk dat ik onder de aandacht breng is het achttiende
regeringsjaar van Herodes de Grote in 20 v. Chr. Volgens de oudheidhistoricus
Flavius Josephus (Joodse Oudheden Boek XV, xi.1) begon men in dat jaar aan de
herbouw van de Tempel te Jeruzalem. Zesenveertig jaar later in het voorjaar van
27 AD zien we in het Johannes-evangelie (hoofdstuk twee) dat de Farizeeën in
een twistgesprek met de Heer Jezus Christus naar deze periode van zesenveertig
jaar verwijzen. De tijdsperiode van zesenveertig jaar tussen 20 v. Chr. en 27
AD verbindt de chronologie van het Johannes-evangelie met de werken van Flavius
Josephus en bevestigd de juistheid van William Whiston s sabbatjaartelling. Zie
ook het artikel op dit blog van 24.11.2017,
link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1511132400&stopdatum=1511737200
Hierna
een opsomming van de jubeljaren die we met onze artikelenreeks al behandeld
hebben.
Exodus
jaartal: 1483 v. Chr. Begin sabbatjaartelling: 1443 v. Chr.
Jubeljaren
en jaartallen v. Chr.: Historische
periode:
Hoe verzeilden driehonderd gouden schilden van Salomo (1000 BC) in een tempel van farao Thothmosis III (1500 BC) te Karnak in Egypte?
2 Kronieken 9:13 Het gewicht van het goud dat in één jaar voor
Salomo binnenkwam, bedroeg zeshonderd zesenzestig talenten goud, 14 behalve wat
de handelaars en de kooplieden brachten; ook brachten alle koningen van Arabië
en de stadhouders des lands goud en zilver tot Salomo. 15 Tweehonderd grote
schilden maakte koning Salomo van geslagen goud, zeshonderd eenheden geslagen
goud gebruikte hij voor één groot schild; 16 eveneens
driehonderd kleine schilden van geslagen goud, driehonderd eenheden goud gebruikte hij voor één klein
schild. De koning plaatste ze in het huis: Woud van de
Libanon. 17 Voorts maakte de koning
een grote ivoren troon, die hij overtrok met gelouterd goud. 18 De troon had
zes treden, een gouden voetbank, die aan de troon bevestigd was, en aan
weerszijden van de zitplaats leuningen; twee leeuwen stonden naast de leuningen
19 en twaalf leeuwen stonden aan weerszijden op de zes treden; nooit was zo
iets voor enig koninkrijk gemaakt. 20 Al het drinkgerei van koning Salomo was
van goud, al het gerei van het huis: Woud van de Libanon, was van gedegen goud; zilver werd in de dagen van Salomo
niet van waarde geacht. (NBG Vertaling 1951)
1 Koningen 7:1 Maar over zijn eigen huis bouwde Salomo
dertien jaar; toen had hij zijn gehele huis voltooid. 2 Hij bouwde namelijk het huis: Woud van de Libanon, honderd
el lang, vijftig el breed en dertig el hoog, met vier rijen van cederen zuilen, terwijl er gehouwen cederen balken op de zuilen lagen. 3
Het was van boven met cederhout
gedekt, op de verdiepingen, die op de zuilen rusten, vijfenveertig (vertrekken),
vijftien op een rij. 4 Voorts drie rijen vensters van latwerk, en driemaal een
open venster tegenover een open venster. 5 En al de toegangen en de open
vensters waren vierhoekig, van houtwerk; driemaal een open venster tegenover
een open venster. (NBG Vertaling 1951)
Het huis genaamd: woud van de Libanon moet volgens
de gedetailleerde beschrijving in 1 Koningen 7:1-5 een bijzonder bouwwerk
geweest zijn. Hierboven zien we een artistieke afbeelding in een poging een en
ander weer te geven. Het duurzaamste materiaal zoals cederhout was in de
constructie gebruikt. Ons eerste Bijbelcitaat uit het Bijbelboek 2 Kronieken 9:20 vermeldt bovendien dat al het gerei van het
huis van Woud van de Libanon van gedegen goud was.
De stad Jeruzalem
werd in 1040 v. Chr. door de vader van Salomo: David op de Jebusieten veroverd, waarna David zich daar vestigde en
Jeruzalem tot hoofdstad van zijn rijk verhief. De berg Moria waar Salomo later
de Tempel en zijn andere bouwwerken met onder meer het huis van de Libanon zou
laten bouwen was toen nog een kale rots, een dorsvloer. Bij de dood van David
in 1007 v. Chr. volgde Salomo twaalf jaar jong (1 Koningen 3:7) zijn vader op. In zijn
vierde regeringsjaar zou Salomo met zijn zestien jaar aan de bouw van de Tempel
te Jeruzalem beginnen. Voor Salomo waren dit volgens de Bijbel jaren van geestelijke
en materiele voorspoed. Hoewel er al zich donkere wolken aan zijn geestelijk
firmament aftekenden. Hij ging namelijk een verbond aan met de farao van Egypte
door diens dochter tot vrouw te nemen. Het derde hoofdstuk van het Bijbelboek 1
Koningen (13:1-15) verhaalt onder andere deze geschiedenis. Gedurende zeven
jaar zou men aan de Tempel te Jeruzalem bouwen. In het elfde jaar van de
regeerperiode van Salomo was het gebouw klaar (1 Koningen 6:37-38). Dat het met Salomo van toen af
fout liep merken we in de Bijbel. Zo leert het Bijbelboek 1 Koningen 10:14-20
dat er jaarlijks bij Salomo 666 talenten goud werden binnengebracht. Dit getal
is in het laatste Bijbelboek Apocalyps verbonden met de naam van het Beest, de
pseudo-Messias van de eindtijd. Dit betekent historisch gezien dat Salomo zich
van een oorspronkelijke vredevorst ontpopte tot een pseudo-vredevorst die zijn
volk en zijn rijk uiteindelijk onheil bracht. Onmiddellijk na het afwerken van
de Tempel liet Salomo zijn paleis oprichten en nog een bijzondere woning met de
naam: het huis des wouds van Libanon.
Gedurende een periode van dertien jaar zou aan de paleizen van Salomo gewerkt
worden. In vergelijking met de Tempel zou Salomo bijna de helft meer in tijd en
energie aan zijn eigen bouwwerken laten besteden. Het toont al iets van de
geestelijke metamorfose die zich aan het voltrekken was bij zijn groei van
jongeling tot man. Met zijn zestien jaar was hij vol geestelijke ijver aan de
Tempel begonnen die met zijn drieëntwintigste jaar afgewerkt was. In de
tussentijd had hij de dochter van farao van Egypte gehuwd en deze in de Stad
David s ondergebracht. Daarna zou hij als een ware oosterse potentaat een
harem van 999 vrouwen verzamelen. Bij zijn dood in 967 v. Chr. scheurden zich vanwege
het harde regeerbeleid van Salomo, tien van de twaalf stammen van Israël van
zijn zoon en troonopvolger Rehabeam af. Rehabeam was de zoon van Salomo bij
diens tot hoofdvrouw verkozen bruid: de Ammonietische Naäma. Het begin van de
ongerechtigheid van Israël nam hier in 983 v. Chr. een aanvang. Over Salomo en
de archeologische era van zijn tijd schreef ik eerder op 04.01.2018 op dit blog een artikel. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1514761200&stopdatum=1515366000
Het oordeel over de
ongerechtigheid van Salomo volgde in het vijfde regeringsjaar van Rehabeam, Salomo
s zoon bij de Amonietische Naäma in het najaar van 967 v. Chr.
2
Kronieken 12:9 Sisak dan, de koning van
Egypte, trok op tegen Jeruzalem en nam de schatten van het huis des HEREN én van het
huis des konings, alles nam hij. Ook nam hij de gouden schilden die Salomo gemaakt had. 10 Toen maakte
koning Rehabeam in plaats daarvan koperen schilden, welke hij toevertrouwde aan
de oversten der garde, die wacht hielden aan de ingang van het koninklijk
paleis. 11 Zo dikwijls als de koning naar het huis des HEREN ging, kwamen
de soldaten der garde ze halen en brachten zij ze weer naar de kamer der garde
terug. (NBG
Vertaling 1951)
Het geciteerde Bijbelgedeelte vermeldt dat Sisak naast
de Tempel, ook het Huis van Salomo genaamd Woud van de Libanon plunderde en
de gouden schilden roofde. In totaal driehonderd grote schilden, alle van
geslagen goud nam Sisak als buit mee naar Egypte. Wie de Bijbelse farao Sisak
was, heb ik recent nog in een eerder artikel op dit blog behandelt op 01.10.2018, een vreemde eend in de bijt
van de gevestigde egyptologie, zie link:
Volgens de Seder Olam betekende de naam Sisak:
verlangen of begeren. Sisak rukte volgens de overlevering tegen Jeruzalem op
omdat hij de ivoren goudovertrokken troon van Salomo begeerde en vandaar zijn
scheldnaam: Sisak vanwege zijn begeren van de gouden troon van Salomo. Ik merkte eerder in een artikel van 20.03.2017 op dit blog op dat indien de
Joodse overlevering correct is het geen zin heeft om de identificatie van de
Bijbelse naam Sisak op basis van linguïstische gronden met Egyptische namen, te
zoeken. De Hebreeuwse naam Sisak is namelijk een scheldnaam en geen eigennaam.
Zie link: http://bloggen.be/Robertdetelder/archief.php?startdatum=1489964400&stopdatum=1490569200en scrol naar beneden
In mijn boek TIJD
en TIJDEN, 2015, blz. 220-224, kies ik voor de identificatie van de
Bijbelse Sisak met farao Thothmosis III van de achttiende dynastie volgens de
studie van Dr. I. Velikovsky. Recent schreef ik nog een relevant artikel op dit
blog over Prinses Ano, de Egyptische vrouw van Jerobeam van Israël, dat de achttiende
dynastie met de era van Salomo verbind. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1535925600&stopdatum=1536530400
De driehonderd gouden schilden die we op een tempelmuur-reliëf
van farao Thothmosis III van de achttiende dynastie, terugvinden werden geroofd
uit het zogenaamde huis: Woud van de Libanon te Jeruzalem.
De
hierboven getoonde afbeelding komt uit Dr. Immanuel Velikovsky s boek Eeuwen
in Chaos, 1952, hoofdstuk IV De tempel te Jeruzalem. De vaten en het meubilair
van Salomo s tempel, blz 177. De afbeelding toont een deel van de tempelmuur
te Karnak in Egypte van farao Thothmosis III. Op de tempelmuur staat de buit
afgebeeld die hij uit Retenoe (Israël) had meegebracht. De driehonderd gouden
schilden uit het huis van de Libanon staan op
de bovenvermelde afbeelding met een blauwe kader gemarkeerd. In de zevende rij
van bovenaan geteld staan drie schrijven, gemerkt met het getal driehonderd,
wat wil zeggen dat er driehonderd exemplaren van waren. De oorsprong van de plaat
is een historische atlas van een Duitse (van
Joodse origine) Egyptoloog: Professor Walter Wreszinski (1880/1935). In
detail wordt in de atlas elk voorwerp genummerd, beschreven en geïdentificeerd
als zijnde geroofde voorwerpen uit de tempel van Salomo en het huis Woud van de
Libanon.
Het bewijsmateriaal
dat de Egyptoloog; Professor Walter Wreszinski uit primaire bron levert is sluitend
en het is spijtig dat de gevestigde Egyptologie de ogen sluit en hardnekkig vasthoudt
aan de vermeende Sothis-kalender ter plaatsing van de achttiende dynastie in de
vijftiende/veertiende eeuw v. Chr. i.p.v. de tiende eeuw v. Chr. Het gebruik
van de veronderstelde kalender in het oude Egypte maakt dat men zo maar even
tot vijf eeuwen op de tijdsbalk foutief zit, en het verband tussen Salomo en
Thothmosis III/Sisak mist. De zoveelste anomalie in de tijdsconstructie van de
conventionele Egyptologie.
Wat mijn studie van de chronologie van de oudheid betreft
blijf ik de reconstructie van Velikovsky in grote lijnen volgen, vooral dan
zijn identificatie van het Nieuwe Rijk als contemporain met de koningen van
Israël. Zie onder andere ook het artikel op dit blog van 21.03.2018, chronologie en de door farao Ahmose op de Hyksos
buitgemaakte runderen, zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1521414000&stopdatum=1522018800
Beste
vrienden en volgers van mijn blog. Mijn al lang aangekondigde boek Dertig
Jubeljaren is vanaf heden via het internet tot aankoop ter beschikking.
Paperback,
afmetingen: 24 x 17 x 1,9 cm, aantal pagina's: 329 met illustraties
Er zitten
dertig verifieerbare historische Jubeljaren op de tijdsbalk voor het oude
Israël vanaf de inname van het land Kanaän in de vijftiende eeuw voor Christus
tot aan het openbaar worden van de Messias of de Christus. Het gebod op het
Jubeljaar was een belangrijk onderdeel van de Tien Woorden van de HEERE God dat
met Sjavoeot (Pinksteren) vijftig dagen na de Exodus op een sabbatdag aan de
Israëlieten gegeven werd. Het doel van het Jubeljaar was om uiteindelijk alle
mogelijk individueel verlies van land en andere bezittingen aan het einde van
een zeven maal zevenjarige sabbatjaarcyclus en met Jom Kippoer in het
negenenveertigste jaar via een
Losser te herstellen en aan de rechtmatige eigenaar terug te geven. Diegene die
de onfortuinlijke in het Jubeljaar in zijn of haar bezit herstelde werd de Goël
of Losser genoemd. In geestelijk opzicht is de wet op het Jubeljaar een allegorie
naar de Messias toe die bij Zijn komst alles herstellen zou. Het is dan ook
niet verwonderlijk dat het openbaar worden van de Messias bij de aanvang van
het dertigste Jubeljaar geschiedde. Bij Zijn tweede komst zal Hij volgens de
profeet Jesaja hoofdstuk 61 dan ook een Jubeljaar uitroepen en alles definitief
herstellen.
Farao Eje van de achttiende dynastie alias Kreon van de Griekse legende
Farao
Eje was de opvolger van de in het westen goed bekende farao Toetanchamon. Dit
als een gevolg van het ontdekken van Toetanchamon ‘s graftombe door Howard
Carter in 1922. Een graftombe die het Egypte van de achttiende dynastie in al
haar pracht en praal liet zien wat de schatten van goud betreft die
tevoorschijn kwamen.
Eje huwde de weduwe van
Toetanchamon: Anchesenamon, en verzekerde zich zo van de Egyptische troon. Eje
zou de laatste farao zijn van een rij van ketter-farao ‘s, de zogenaamde
Aton-vereerders. Er zijn vandaag weinig monumenten van Eje. Veel werd
vernietigd tijdens de beeldenstorm onder farao Horemheb, de farao die de era
van de Aton-ketters in Egypte definitief afsloot. De in de negentiende eeuw ontdekte graftombe van Eje bleek volledig
vernield te zijn. De sarcofaag lag in stukken met de beeltenis van Eje eruit
gehakt. Ook de afbeeldingen en teksten op de muren van de graftombe waren verwijderd.
Een mummie van Eje is nooit geïdentificeerd kunnen worden.
In de bewaard gebleven
koningslijsten van Egypte komt de naam Eje en de naam van zijn voorgangers:
Toetanchamon, Smenkhkare en Achnaton niet voor. De bekende koningslijst van Seti
I van de negentiende dynastie bijvoorbeeld vermeldt nog Amonhotep III onder
nummer 73: Neb Maat Ra, maar maakt vervolgens een tijdsprong naar farao
Horemheb met het nummer 74: Tcheser kheperu ra setep en ra. De farao ’s
Amonhotep IV, Smenkhkare, Toetanchaton en Eje hebben voor Seti I van de
negentiende dynastie, nooit bestaan. De Egyptische oudheidhistoricus van de derde
eeuw v. Chr.: Manetho, heeft in zijn koningslijst van de achttiende dynastie de
Aton-farao ’s niet vermeld, doodgezwegen. Hij gaf een alternatieve
geslachtslijn op vanaf farao Amonhotep III tot op Horemheb.
Op de noordelijke muur
van de graftombe van Toetanchamon voert de nieuwe farao Eje de ceremonie van
het ‘openen van de mond’ uit. Eje is met de Blauwe Kroon afgebeeld wat betekent
dat hij de weduwe van Toetanchamon binnen de vastgestelde tijd van zeventig
dagen voor het balsemen en de begrafenisrituelen gehuwd heeft.
Van de koningslijst van Manetho
bereikten ons bovendien twee versies via de kopieerders van Manetho: Africanus
en Eusebius.
AFRICANUS:EUSEBIUS:______________
8. Amenophis (III)317.
Amenophis (III)31
9. Oros378. Oros36
10. Acherres329. Achencherses16
11. Rathos610. Athoris39
12. Chebres1211. Chencheres16
13. Acherres1212. Acherres8
14. Armesses/Horemheb513. Cherres15
14.
Armais/Horemheb5
Africanus (Manetho) gaat via
nummer acht: Amenophis/Amonhotep III naar nummer veertien: Armesses/Horemheb
via een alternatieve familielijn. Hetzelfde patroon zien we bij Eusebius (Manetho). Vanaf nummer zeven:
Amenophis, naar nummer veertien Armais/Horemheb via zes minder bekende namen.
Het Boek van Sothis heeft vanaf
Amonhotep III de volgende namen en regeerduur:
40. Amenophthis/Amonhotep II34
41. Oros48
42. Achencheres25
43. Athoris29
44. Chencheres26
45. Acherres 8
46. Armaeos/Horemheb9
Ook bij de Sothis-lijst vinden we
net zoals bij Africanus zeven namen vermeld met afwijkende regeerperioden. De
exacte regeertijd van de Aton-vereerders (via hun vervangers) vandaag
vaststellen is geen eenvoudige opdracht. Het enige nut wat deze
alternatieve koningslijsten uit de oudheid ons vandaag leveren is overigens de lange
regeerperiode van de Aton-ketters. Volgens het Boek van Sothis (niet te
verwarren met de Sothis-kalender) bedraagt de tijdsperiode van de Aton-ketters:
136 jaar. Volgens Africanus die Manetho copieerde bedroeg de
regeerperiode van de Aton-ketters: 99 jaar. En volgens Eusebius die
eveneens Manetho copieerde verliepen er 130 jaar tussen Amonhotep III en
Armais/Horemheb.
Alhoewel
het duidelijk is dat de totale regeerperiode van de Aton-ketters tussen 99 en
136 jaar zit, volgt de orthodoxe egyptologie deze jaartallen niet. Zij hebben
voor de Aton-ketters een veel kortere regeerperiode uitgedokterd. Achnaton
bijvoorbeeld geven zij op basis van wat de ruines van Achetaton aan resterende
inscripties hebben prijsgegeven,slechts
een regeerperiode van zeventien jaar. De opvolger van Achnaton, Smenkhkare
geeft men slechts ongeveer twee jaar op de troon en diens opvolger Toetanchamon
krijgt een regeertijd van maximum negen jaar. Eje heeft men een regeertijd van
vier jaar gegeven. In totaal 32 jaar vanaf de dood van Amonhotep III tot
aan Horemheb. Wat een verschil uitmaakt van zo maar even 98 jaar
met wat Manetho de Egyptische oudheidhistoricus heeft doorgegeven.
De hoofdreden
van de gevestigde Egyptologie voor het niet werken met de alternatieve
jaartallen die Eusebius en Africanus hebben doorgegeven, is dat een extra
tijdschijf van honderd jaar niet past in hun constructie van de ordening van de
Egyptische dynastieën op de tijdsbalk. Zie het artikel van 27.02.2017 op
dit blog: Over de chronologie van het oude Egypte, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1488150000&stopdatum=1488754800
Zoals
eerder vermeld is er weinig archeologisch materiaal van Eje voorhanden. Een
gevolg van de ‘damnatio memoriae’ die Horemheb uitgevoerd heeft. De bekende
egyptoloog J. H. Breasted, vult niet meer dan een halve bladzijde in zijn boek:
Geschichte Aegyptens, 1954, over Eje in. Dat alles maakt de studie van de
revisionist van de geschiedenis van de oudheid wijlen Dr. Immanuel
Velikovsky zo interessant. De ontbrekende puzzelstukken die rond de figuur
van Eje bestaan kunnen nu ingevuld worden. In zijn boek ‘Oedipus en Achnaton,
Is de Griekse Oedipus-legende van Egyptische oorsprong?, 1974’, wordt Farao Eje
door Velikovsky met Creon uit de legende geïdentificeerd.
Eje/Kreon
was een zoon van Toeja en Joeja en broer van koningin Teje/Iokaste de gemalin
van Amonhotep III/Laios. Amonhotep IV/Achnaton/Anysis/Oedipus was de zoon van
Amonhotep III/Laios bij Teje/Iokaste en neef van Eje/Kreon. Dit maakt dat hij
plus negentig jaar oud was bij de dood van Toetanchamon.
De
‘laios’ uit de legende is de vader van Achnaton: Amonhotep III en de koningin
moeder Iokaste is Teje. Toen Laios/Amonhotep III van een orakel vernam dat zijn
zoon Oedipus/Amonhotep IV hem later zou doodden, gaf hij het bevel het kind te
vondeling te leggen op een berg, nadat hij het kind aan de voeten verminkt had.
De betekenis van de naam Oedipus is: gezwollen voeten. Het kind wordt gevonden
door een herder die het naar een koning Polybus in een vreemd land
brengt, die het kind opvoedt als het zijne. Volwassen geworden trekt
Oedipus/Amonhotep IV via Delphi naar Thebe waar hij toevallig zijn biologische
vader ontmoet en deze in een ruzie doodt. In Thebe gearriveerd lost hij een
raadsel van de wrede sfinx op waarna deze zich van een rots stort. Daarna wordt
Oedipus/Achnaton koning van Thebe en huwt de weduwe Iokaste/Teje, onwetend dat
dit zijn moeder is. Toen Oedipus later ontdekte dat hij zijn moeder gehuwd had,
stak hij zijn beide ogen uit en zijn moeder verhing zich. In het jaar van een
meganatuurcatastrofe werd Thebe geteisterd door de pest, en een nieuw orakel
van de priesters van Amon zorgt er voor dat Achnaton vanwege de bloedschande
met zijn moeder, de schuld krijgt. Achnaton gaat in ballingschap, terwijl zijn
twee zonen Smenkhkare/Polyneikes en Toetanchamon/Etreokles onder het
regentschap van Eje/Creon, de broer
van Teje, het bewind overnemen. Uiteindelijk ontdoet Creon zich van Polyneikes
en Etreokles en grijpt de macht. Etreokles krijgt een prachtige tombe en
Polyneikes een smadelijke begrafenis, net zoals met Toetanchamon en Smenkhkare
gebeurd is. Tot hier deze geschiedenis in een notendop.
Voor
Velikovsky was het duidelijk dat Oedipus met Achnaton geïdentificeerd kon
worden en Creon met Eje. De verminking aan de voeten bij Oedipus zag hij
bevestigd in de gevonden afbeeldingen van Achnaton waar deze met uitzonderlijk
brede gezwollen dijen afgebeeld wordt. Een detail dat ook de orthodoxe
Egyptologie niet ontging. De bekende Egyptoloog James H. Breasted ging er
zondermeer vanuit dat de benen van Achnaton verminkt waren. Daarnaast was er
het gegeven dat Achnaton in een later stadium van zijn leven blind werd, net
zoals de blinde farao Anysis van de oudheidhistoricus Herodotos. De link naar
Oedipus werd dan ook logisch gelegd. Velikovsky maakt ook duidelijk dat er rond
de dood en de oorzaak van de dood van Amonhotep III in wezen niets geweten is. De
verminking aan de voeten, de blindheid en de ballingschap van Oedipus komen
volledig overeen met wat we over Achnaton weten. De verminking aan de voeten
van Achnaton en zijn ballingschap in Klein-Azië als een gevolg van het orakel
dat zijn biologische vader wilde geloven en aldus zijn kind liet verwijderen,
verklaart ook de maat van de haat van Achnaton naar zijn vader toe, diens naam
en diens goden. Ook bestaan er geen afbeeldingen van Amonhotep III met
Amonhotep IV/Achnaton samen, wat ongewoon is en een aanwijzing dat de zoon van
Amonhotep III ver weg in den vreemde was. Koning Polybus uit de Griekse legende
identificeert Velikovsky met een Mitannische vorst in het noorden van het
huidige Iran. Volgens mijn reconstructie van de geschiedenis van de oudheid, was
de plaats van ballingschap: Juda. En was Polybus, koning Jotham van Juda. De plaats
ook waar hij plagiaat pleegde met Psalm 104 en verwerkte naar zijn Aton-hymne.
In Toetanchamon’s tombe vinden we een
wandschildering met een al gekroonde Eje als opvolger van Toetanchamon. Volgens
Velikovsky toont dit aan dat de oude Eje al langer van plan was zijn jonge
voorganger te doden. Er is geen enkel ander voorbeeld bekend van een farao die
zichzelf als leider van de begrafenisplechtigheden van zijn voorganger liet
afbeelden.
In mijn
boek De zonaanbidder, Achnaton de
strenge en hardvochtige farao volgens de profeet Jesaja, 2016, heb ik voortgebouwd op de identificatie van Velikovsky met
Achnaton als Oedipus. Voor het uitwerken van de historische lange regeerperiode
van Achnaton maakte ik gebruik van de oudheidhistoricus Herodotos en de identificatie van Achnaton met farao Anysis van
Herodotos’ faraolijst. De regeerperiode van Eje heb ik op de tijdsbalk ondergebracht
van 675 tot 671 v.
Chr. In mijn revisie van de Aton-farao ’s werk ik op de tijdsbalk terug vanaf
het jaar 671 v. Chr. wanneer Horemheb door de Assyriër Essarhaddon tot farao over
Egypte werd aangesteld. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1466373600&stopdatum=1466978400
In 675 v. Chr. nam Eje de kroon over
van de plotseling gestorven (vermoorde!) Toetanchamon. Toetanchamon geef ik het
hoogst opgegeven jaartal voor zijn regeringsperiode: negen jaar, wat ons brengt
naar het jaar 684 v. Chr. voor zijn troonsbestijging. In dat jaar nam hij de
scepter over van Smenkhkare, de halfbroer van Achnaton, die drie jaar tot 687
v. Chr. alleen regeert. Smenkhkare was een zoon van Amonhotep III, die hem op
late leeftijd bij een bijvrouw verwekte. De regeerperiode van Achnaton heeft
veel langer geduurd dan de zeventien jaar die de orthodoxe Egyptologie hem
toebedeeld. Via de identificatie van Herodotos’ Anysis blijken het vijftigplus
jaren geweest te zijn. De oudheidhistoricus Herodotos brengt in zijn
tweede boek (Boek 2, 137-140) het verhaal van een blinde farao met de naam
Anysis, een naam die eveneens met een stad in Egypte verbonden was: Anysis. Let
op: de naam Anysis is bij Herodotos een Griekse versie van een faraonaam. De
tijdsperiode waar we Anysis op de tijdsbalk moeten onderbrengen is de achtste
eeuw v. Chr. Dit blijkt uit de opgave en rangschikking van de farao’s van
Egypte zoals door Herodotos opgetekend. Na de regeerperiode van Anysis volgde
namelijk de regeerperiode van farao Sethos die volgens Herodotos Boek 2, 141,
een tijdgenoot van de Assyriër Sanherib was. En de regeerperiode van Sanherib
is via de Bijbelse koning Hizkia vast op de tijdsbalk verankerd met de jaren:
705/680 v. Chr. (TIJD en TIJDEN,
2015, hoofdstuk: Kroniek van koning Hizkia van Juda, blz. 327-330). De
Aton-farao-ketters waren tijdgenoten van de koningen van Israël en Juda. In ‘De Zonaanbidder’ identificeer ik de
Israëlitische koningen Pekah en Hosea samen met koning Achaz van Juda als
correspondenten met de farao ’s Amonhotep III en IV.
Ik neem
aan dat in het licht van Herodotos’ Anysis, farao Achnaton/Oedipus na zijn
ballingschap in een moerasland naar Thebe is teruggekeerd waar op dat moment
Eje zich van Toetanchamon en Smenkhkare, de twee zonen en opvolgers van
Achnaton, ontdaan had. De blinde Achnaton vergezeld door zijn dochter
Beketaton/Antigone, is dan vermoedelijk ook door Eje vermoord en ergens in een tombe
bijgezet.
Het
boek van Dr. Immanuel Velikovsky: OEDIPUS en ECHNATON, blijft een aanrader ook
al is het heden alleen nog maar in bepaalde antiquariaten verkrijgbaar. De
Griekse legende kan namelijk onomstotelijk met de bekende historische feiten
van de Aton-vereerders ingevuld worden. Velikovsky identificeert alle personen
van de Oedipus legende met historische Egyptische personen.
Achnaton – Oedipus
Amonhotep
III – Laios
Teje - Iokaste
Parennefer –‘herder’
Nefertete – Euryganeia
Meritaton – Antigone
Beketaton – Ismene
Smenkhkare – Polyneikes
Toetanchamon – Eteokles
Anchsenpa’aton –Astymedusa
Amenophis/Hapu - Teiresias
Eje - Kreon
De
identificatie van Eje met Kreon werpt nu een bijzonder licht op het leven, op
de carrière en op het levenseinde van deze farao. Aan zijn konkelarij en
intriges kwam een einde bij de invasie en verovering van Egypte door de
Assyriërs onder leiding van Essarhaddon. Generaal Horemheb werd daarop door de
Assyriërs als vazal-farao geïnstalleerd en deze voltrok succesvol een beeldenstorm
uit naar alles wat aan de Aton-ketters en hun familiaal drama herinnerde.
Wordt
vervolgd…
Met vriendelijke groet,
Robert De Telder
Recente publicaties:
Verwacht voor november 2018: Dertig Jubeljaren
Korte inhoud:
Dertig verifieerbare historische Jubeljaren zitten er
op de tijdsbalk voor het oude Israël vanaf de inname van het land Kanaän in de
vijftiende eeuw voor Christus tot aan het openbaar worden van de Messias.
Het gebod op het Jubeljaar was een belangrijk onderdeel
van de Tien Woorden van de HEERE God dat met Sjavoeot (Pinksteren) vijftig
dagen na de Exodus op een sabbatdag aan de Israëlieten gegeven werd. Het doel
van het Jubeljaar was om uiteindelijk alle mogelijk individueel verlies van
land en andere bezittingen aan het einde van een zeven maal zevenjarige
sabbatjaarcyclus en met Jom Kippoer in het negenenveertigste jaar te herstellen
via een Losser aan de rechtmatige eigenaar terug te geven. De toepassing van de
wet betekende een garantie tegen blijvende verarming van onfortuinlijke. Door
middel van de Tien Woorden en in het bijzonder van de Wet op het Jubeljaar zou
in het Beloofde Land de ideale maatschappij werkelijkheid worden en dit in
contrast met de buurvolken die in de lijn van de tegenstander van het eerste
uur Nimrod sindsdien een samenleving op basis van slavernij en uitbuiting
kenden. Het negeren van het Jubeljaargebod door de Israëlieten hield de
voorzegde zware straf van de verwijdering uit het Beloofde Land in.
Diegene die in de oudheid de onfortuinlijke in het
Jubeljaar in zijn of haar bezit herstelde werd de Goël of Losser genoemd. In
geestelijk opzicht is de wet op het Jubeljaar een gelijkenis, een beeld van de
Messias die bij Zijn komst alles herstellen zou. Het is dan ook niet verwonderlijk
dat het openbaar worden van de Messias bij de aanvang van het dertigste
Jubeljaar geschiedde. Bij zijn tweede komst zal Hij volgens de profeet Jesaja
hoofdstuk 61 dan ook een Jubeljaar uitroepen en alles definitief herstellen.
Beschrijving:
op 31 maart 2018 was de Exodus exact 3500 jaar geschiedenis. De auteur brengt
de geschiedenis van Israël in het oude Egypte vanaf de aartsvader Jakob tot op Mozes.
De exacte Exodusroute wordt op de landkaart uitgestippeld en de Bijbelse
plaatsnamen Rameses, Sukkot en Etham op de landkaart geplaatst. De plaats van
de doorgang door de Schelfzee wordt in het boek aangewezen en de berg Sinaï in
Arabië gelokaliseerd.
De
auteur brengt de geschiedenis van Israël in het Egypte van de oudheid vanaf hun
aankomst in 1699 v. Chr. op het hoogtepunt van een wereldwijde hongersnood, tot
aan hun Exodus uit Egypte in 1483 v. Chr. De geschiedenis van Israël en de
Exodus halen we in de eerste plaats uit de Bijbel, daarnaast uit de werken van
Flavius Josephus en uit de Joodse overleveringen en legendes. Maar ook de
Egyptologie levert via een revisie van de geschiedenis van de oudheid
verrassende resultaten. De Exodus van de Israëlieten uit Egypte met de gepaard
gaande tien plagen betekende namelijk een ware breuk in de Egyptische
geschiedenis. Volgens de revisie van de geschiedenis waren het zogenaamde Oude-
en het Midden-Rijk in Egypte contemporain met elkaar en was er maar één
tussenperiode, die van de Hyksos, die na de Exodus Egypte overrompelden en hun
heerschappij over het Midden-Oosten vestigden. De twaalf stammen van Israël
trokken intussen na een periode van veertig jaar in de wildernis, het Beloofde
Land Kanaän binnen.
De Assyrische koning Sargon II chronologisch in lijn met de Bijbelse koningen van Israël en Juda gebracht.
We
vervolgen deze week onze afleveringen over de koningen van Assyrië in relatie
tot Israël met Sargon II de usurpator van de troon van Assyrië van zijn
voorganger Salmaneser V. De aflevering over Salmaneser dateert van 08.10.2018, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?ID=3119641
Net
zoals met Salmaneser V staat Sargon II ook bij naam in de Bijbel vermeld.
Jesaja 20:1 In het jaar, toen
Tartan naar Asdod kwam, als hem Sargon,
de koning van Assyrië gezonden had, toen hij krijg voerde tegen Asdod, en
het innam; 2 Ter zelfder tijd sprak de HEERE, door den dienst van Jesaja, den
zoon van Amoz, zeggende: Ga heen, en ontbind den zak van uw lendenen, en doe uw
schoenen van uw voeten. En hij deed alzo, gaande naakt en barrevoets. 3 Toen
zeide de HEERE: Gelijk als Mijn knecht Jesaja naakt en barrevoets wandelt, drie
jaren, tot een teken en wonder over Egypte en over Morenland; 4 Alzo zal de koning van Assyrië voortdrijven de
gevangenen der Egyptenaren, en de Moren, die weggevoerd zullen worden, jongen
en ouden, naakt en barrevoets, en met blote billen, den Egyptenaren tot
schaamte. 5 En zij zullen verschrikken en beschaamd zijn van de Moren, op
dewelke zij zagen, en van de Egyptenaars, hun roem. 6 En de inwoners van dit
eiland zullen te dien dage zeggen: Ziet, alzo is het gegaan dien, op welken wij
zagen, werwaarts wij henenvloden om hulp, om gered te worden van het aangezicht
des konings van Assyrië; hoe zullen
wij dan ontkomen? (Statenvertaling)
Het is alleen de profeet
Jesaja die in zijn gelijknamige Bijbelboek de
koning van Assur bij naam noemt: Sargon. In de relevante Bijbelboeken Koningen
en Kronieken wordt Sargon niet bij naam vermeldt, maar vinden we wel enkele
malen gedurende deze tijdsperiode de vermelding: 'koningen van Assur' in het meervoud. De
Bijbel leert dat meermaals de Assyrische troon door meer dan één koning gedeeld
werd. Sargon ‘s voorganger was Salmaneser V met wie hij een hele tijd co-regent
was. Aan Salmaneser V was hij volgens gegevens die we uit de Bijbel afleiden,
aanvankelijk ondergeschikt. Dit is een gegeven dat echter niet uit Sargon ÿs
annalen blijkt. Integendeel, Sargon claimt bijvoorbeeld de verovering vanSamaria en de wegvoering van het
tienstammenrijk in ballingschap voor zichzelf.
7.I besieged and occupied the
town of Samaria, and took 27,280 of
its inhabitants captive. I took from
them 50 chariots, but left them the rest of their belongings. I placed my Lieutenants over them; I renewed the obligation imposed upon
them by one of the Kingswho
preceded me.¡ (Excerpted from "Great Inscription in the Palace of
Khorsabad," Julius Oppert, tr., in Records of the Past, vol. 9 (London:
Samuel Bagster and Sons, 1877), pp. 3-20)
De Bijbel leert echter dat het
Salmaneser V was die verantwoordelijk voor de inname van Samaria was (2 Koningen 18:9-12), en ontmaskert Sargon II als een leugenaar en geschiedvervalser.
Volgens de Bijbelse chronologie gebaseerd aan
de hand van de sabbat- en jubeljaren heeft de belegering van Samaria de jaren
van 720 tot 717 v. Chr. De wegvoering van de tien stammen door Salmaneser V
geschiedde in het voorjaar van 717 v. Chr. De oudheidhistoricus Flavius
Josephus levert de exacte berekening van jaar, maand en dag. Een berekening die
haaks staat op de chronologie door de orthodoxe Assyriologie uitgedokterd. Zie
het artikel op dit blog van 08.02.2018,
link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1517785200&stopdatum=1518390000
De
bedoeling van dit artikel is om de regeerperiode van Sargon II als co-regent en
vervolgens als alleenheerser chronologisch op basis van de
Bijbels-chronologische gegevens op de tijdsbalk onder te brengen. Het wapenfeit
dat de profeet Jesaja doorgaf over
de belegering van Asdod door het leger van Sargon plaatsen we in 720 v. Chr. De
profeet Jesaja liep in het jaar 720 v. Chr. al gedurende drie jaren:
722/721/720 v. Chr. barrevoets rond en dit als een teken en zinnebeeld van de
HEERE God tegen Egypte, een land waar de koningen van Israël ter uitredding
tegen het oprukkende Assyrië, op vertrouwd hadden. In het bijzonder was de
Bijbelse farao So door koning Hosea van het tienstammenrijk voor hulp aangesproken.
Wie farao So was heb ik in een eerder artikel op dit blog op 13.10.2017 aangetoond. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1507500000&stopdatum=1508104800
Het
jaar dat de profeet Jesaja geboden werd naakt en barrevoets als een zinnebeeld
door het land te trekken, was het jaar van de meganatuurcatastrofe: 722 v. Chr.,
dat ook het sterfjaar van koning Achaz van Juda was. Zie het artikel van 17.11.2017, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1510527600&stopdatum=1511132400
Drie
jaar later in het jaar 720 v. Chr. rukte Sargon II als co-regent en generaal
van een onderdeel van het leger van koning Salmaneser V het gebied van het
tienstammenrijk binnen. Te Megiddo splitste de legergroep van Sargon II zich
van de hoofdmacht onder leiding van Salmaneser V af, en marcheerde richting
Asdod en Gaza en daarna naar Raphia aan de grens met Egypte. Dit wapenfeit is
op de muren van Sargon ÿs paleis te Khorsabad in spijkerschrift bewaard
gebleven. Hierna de relevante tekst:
8.HANUN, King of Gaza, arid SEBECH, Sultan of Egypt, allied themselves at Rapih to oppose me,
and fight against me; they came before me, I put them to flight. SEBECH yielded before my cohorts, he
fled, and no one has ever seen any trace of him since. I took with my own hand HANUN, King of Gaza.
9. I imposed a tribute on PHARAOH, King
of Egypt, SAMSIE, Queen of Arabia, IT-AMAR, the Sabean, of gold, sweet
smelling herbs of the land, horses, and camels.
(Excerpted from "Great
Inscription in the Palace of Khorsabad," Julius Oppert, tr., in Records of
the Past, vol. 9 (London: Samuel Bagster and Sons, 1877), pp. 3-20)
Terwijl Salmaneser V met
zijn leger zijn belegering van Samaria begint, die drie jaar lang tot het
voorjaar van 717 v. Chr. in beslag zal nemen, strijdt Sargon met zijn
legergroep in 720 v. Chr. te Asdod en Gaza. Vervolgens slaat hij een Egyptisch
leger te Raphia terug. Hierbij verwijst hij in zijn annalen naar koning Hanun
van Gaza en naar een Egyptische machthebber met de (Assyrische) naam Sebech. Zuiver tijdgenoot-chronologisch
gezien kan het Assyrische Sebech met het Hebreeuwse So geïdentificeerd worden.
Farao So kan echter met zijn leger bij Raphia niet doorbreken en moet Samaria
aan de Assyriërs overlaten.
Het eerste jaar van Sargon
II als co-regent van Salmaneser V plaats ik in 721 v. Chr. Datzelfde jaar
stopte zijn tegenstander te Babylon: Merodach Baladan, met het betalen van
schatting aan Assyrië. Sargon ÿs tweede jaar als co-regent is 720 v. Chr. het
jaar van zijn veldtocht naar de grens van Egypte. In het jaar 719 v. Chr. is er
een eponiem naar Sargon II vernoemd.
[719/718] Tijdens het eponiem van Sargon [II], de koning van Assyrië ging binnen [...].
Commentaar: voor de Assyriologie is 719 v. Chr. het begin van Sargon ‘s koningschap.
Bijbels-chronologisch gezien echter was Salmaneser V nog altijd koning.
Salmaneser V voerde in 719 v. Chr. de driejarige belegering van Samaria uit.
Het aanstellen van Sargon II als een co-koning lijkt logisch. Het
eponiem van 719/718 is bovendien gefragmenteerd. We hebben alleen de lijn
‘Sargon, de koning van Assyriër ging binnen (.?.)ÿ
[718/717] Tijdens het eponiem van Zeru-ibni, de gouverneur van
Rasappa, veldtocht tegen Tabal.
Commentaar: Het jaar 718 v. Chr. was het tweede jaar van de belegering van
Samaria door het leger van Salmaneser V. Datzelfde jaar rukte Sargon II als
co-regent met zijn leger op tegen Tabal,
een plaats ten noordwesten van het hart-land van Assyrië. Op zijn paleismuren
gaat Sargon uitvoerig op zijn wapenfeiten in:
11. Amris of Tabal, had been placed
upon the throne of KHULLI his father; I gave to him a daughter and I gave him
Cilicia which had never submitted to his ancestors. But he did not keep the
treaty and sent his ambassador to URZAHA, king of Armenia, and to MITA, King of
the Moschians, who had seized my provinces. I transported Amris to Assyria,
with his belongings, the members of his ancestors' families, and the magnates
of the country, as well as 100 chariots; I established some Assyrians, devoted
to my government, in their places. I appointed my Lieutenant Governor over
them, and. commanded tributes to be levied upon them. (Excerpted from
"Great Inscription in the Palace of Khorsabad," Julius Oppert, tr.,
in Records of the Past, vol. 9 (London: Samuel Bagster and Sons, 1877), pp.
3-20)
Commentaar: Dit jaar was het derde jaar van de belegering van Samaria onder
leiding van Salmaneser V. Terwijl Salmaneser de belegering en de val van
Samaria tot een einde brengt begint zijn co-regent Sargon II aan de bouw van zijn nieuwe
hoofdstad: Dur-Sharrukin of Sargonsburg nabij het moderne Khorsabad in Irak. Na
de val van Samaria in het voorjaar van 717 v. Chr. richtte Salmaneser V zijn
pijlen op Tyrus en begon dat jaar met zijn leger aan een belegering van Tyrus,
dat vijf jaar zou aanslepen. Terwijl Salmaneser V deze acties uitvoerde rukte Sargon
in het westen tegen Hamath op. Het lot van de overwonnen koning van Hamath:
Jaubid, tart alle verbeelding: Sargon liet hem namelijk villen. Dit werd eveneens in steen door Sargon II vereeuwigd:
12.JAUBID of Hamath, a smith, was not the legitimate master of the throne, he
was an infidel and an impious man, and he had coveted the royalty of Hamath. He
incited the towns of Arpad, Simyra, Damascus, and Samaria to rise against me, took his precautions with each of them,
and prepared for battle. I counted all the troops of the god Assur; in the town
of Karkar, which had declared itself for the rebel, I besieged him and his
warriors, I occupied Karkar and reduced it to ashes. I took him, himself, and had him flayed, and I killed the
chief of the rioters in each town, and reduced them to a heap of ruins. I
recruited my forces with 200 chariots and 600 horsemen from among the
inhabitants of the country of Hamath and added them to my empire. (Excerpted
from "Great Inscription in the Palace of Khorsabad," Julius Oppert,
tr., in Records of the Past, vol. 9 (London: Samuel Bagster and Sons, 1877),
pp. 3-20)
[716/715] Tijdens het eponiem van Tab-sil-E¹arra, de gouverneur van
Libbi-ali, veldtocht tegen Mannea.
Commentaar:
terwijl Salmaneser V de Fenicische havenstad Tyrus belegert, voert zijn
co-regent Sargon in 716 v. Chr. een veldtocht tegen Mannea uit. Mannea lag noordoostelijk van Assyrië. De Assyriërs Salmaneser V en Sargon
II deelden tijdens deze periode de troon met elkaar en commandeerden ieder afzonderlijk
een leger voor het voeren van veldtochten.
[715/714] Tijdens het eponiem van Taklak-ana-bêli, de gouverneur van
Nisibis, gouverneurs werden aangesteld.
Commentaar: terwijl volgens het eponiem Sargon II gouverneurs aanstelt ligt
Salmaneser V volgens de historische gegevens die we van Flavius Josephus hebben
met zijn leger voor Tyrus.
[714/713] Tijdens het eponiem van I¹tar-duri, de gouverneur van
Arrapha, veldtocht tegen Urartu en
Musasi; [] Haldi werd weggevoerd.
Commentaar: In het jaar 714 v. Chr. ligt Salmaneser V met zijn leger nog
altijd voor Tyrus en voert Sargon volgens het eponiem Istar-duri, een veldtocht
uit tegen Urartu en Musasi.
[713/712] Tijdens het eponiem van A¹¹ur-bani, de gouverneur van
Kalhu, de edelen vochten te Ellipi; de god [...] ging zijn nieuwe tempel
binnen, naar Musasir.
Commentaar: 713 v. Chr. was het vierde jaar van de belegering van Tyrus
door Salmaneser V. Een wapenfeit waar de eponiemlijsten geen vermelding over
hebben. Het moet duidelijk zijn dat de eponiemlijsten na de dood van Salmaneser
V door Sargon gemanipuleerd werden en geen waarheidsgetrouw historisch beeld
leveren. In het jaar dat Salmaneser met zijn leger voor Tyrus ligt, voert
Sargon een veldtocht naar Musasir uit. Musasir was een belangrijke bergstad in het gebied van
Urartu.
[712/711] Tijdens het eponiem van ¹arru-emuranni, de gouverneur van
Mazamua, de koning bleef in het land.
Commentaar: Het
eponiem voor 712 v. Chr. heeft als enige vermelding: de koning bleef in het land wat een eufemisme is voor ‘nietsdoenÿ. Dit
is in het licht van de revisie van de geschiedenis van de oudheid heel
opmerkelijk. Het jaar 712 v. Chr. was namelijk het jaar van de inval van de
zeevolken in Klein-Azië. Zij lieten hierbij het hart-land van Assyrië links
liggen en richten zich hoofdzakelijk op de Levant en Egypte. In Egypte werden
de zeevolken door farao Ramses III verslagen en op de vlucht gedreven. Aan de
invasie van de zeevolken en de gereviseerde plaatsing ervan in de achtste eeuw
v. Chr. gaf ik aandacht in mijn boek: De
zonaanbidder, Achnaton de strenge en hardvochtige farao volgens de profeet
Jesaja, 2016, Appendix 1, blz. 149-158. Ik meen dat het leger van Salmaneser V
in het vijfde en laatste jaar van de belegering van Tyrus door de oprukkende
zeevolken onder de voet gelopen werd en dat dit het obscure einde van
Salmaneser V betekende. Sargon II die dat jaar ‘thuisÿ bleef kon daarna zijn
alleenheerschappij vestigen en voerde zijn ‘damnatio memoriaeÿ naar Salmaneser
V uit.
[711/710] Tijdens het eponiem van Inurta-alik-pani, de gouverneur
van Si'immel, veldtocht tegen Mar'a¹.
Commentaar: het volgende jaar vermeldt het eponiem een veldtocht van Sargon
II naar Maras. Als een gevolg van de inval van de zeevolken in de Levant is
Sargon genoodzaakt na het terugtrekken van de zeevolken opnieuw orde op zaken
te brengen in zijn provincies langs de Levantische kust. In Asdod bijvoorbeeld zat
in de tussentijd een Griekse (Ioniër) heerser op de troon. Ook elders langs de
kust hadden zich zeevolken gevestigd. Zie het artikel op dit blog van 29.09.2017: de zinloze tochten van WEN-AMON.
Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1506290400&stopdatum=1506895200
Hierna volgt het relaas van
Sargon ÿs acties in Asdod zoals het op de muren van zijn paleis in Sargonsburg,
het moderne Khorsabad, werd vermeld.
32.AZURI, King of Ashdod,
determined within himself to render no more tributes; he sent hostile messages
against Assyria to the neighbouring Kings. I meditated vengeance for this, and
I withdrew from him the government over his country. I put his brother AKHIMIT
on his throne. But the people of Syria, eager for revolt, got tired of
AKHIMIT's rule, and installed IAMAN, who
like the former, was not the legitimate master of the throne. In the anger
of my heart, I did not assemble the bulk of my army nor divide my baggage, but I
marched against Ashdod with my warriors, who did not leave the trace of my
feet.
33.IAMAN learnt from afar of the
approach of my expedition; he fled beyond Egypt towards Libya (Meluhhi), and no
one ever saw any further trace of him. I besieged and took Ashdod and the town
of Gimtu-Asdudim; I carried away captive IAMAN'S gods, his wife, his sons, his
daughters, his money and the contents of his palace, together with the
inhabitants of his country. I built these towns anew and placed in them the men
that my arm had conquered.
34. I placed my Lieutenant as Governor over them, and I treated them as
Assyrians. They never again became guilty of impiety. (Excerpted from
"Great Inscription in the Palace of Khorsabad," Julius Oppert, tr.,
in Records of the Past, vol. 9 (London: Samuel Bagster and Sons, 1877), pp.
3-20)
Commentaar: de tekst is
gefragmenteerd. Er vond een veldtocht tegen Bitzeri plaats terwijl de koning in
Kis bleef.
[709/708] Tijdens het eponiem van Mannu-ki-A¹¹ur-le'i, de gouverneur
van Tille, Sargon nam de hand van Bêl [en
werd koning van Babylon].
Commentaar: In 709 v. Chr. is Sargon II eindelijk in staat Merodach
Baladan, de koning van Babylon te verslaan en zelf het begeerde koningschap
over Babylon op zich te nemen, zoals het eponiem van Mannu-ki-assur-leÿi ook
leert. De overwinning op Merodach Baladan stond uitvoerig op de muur van zijn
paleis te Khorsabad in spijkerschrift afgebeeld:
38.MERODACH-BALADAN, son of
IAKIN, King of Chaldaea, the fallacious, the persistent in enmity, did not respect the memory of
the gods, he trusted in the sea, and in the retreat of the marshes; he eluded
the precepts of the great gods, and refused to send his tributes. He had
supported as an ally KHUMBANIGAS, King
of EIam. He had excited all the nomadic tribes of the desert against me. He
prepared himself for battle, and advanced. During
twelve years,[From721 to 709 BC]against the will of the gods of Babylon, the town of BEL, which
judges the gods, he had excited the country of the Sumers and Accads, and had sent ambassadors to them. In
honour of the god Assur, the father of the gods, and of the great and august
Lord MERODACH, I roused my courage I prepared my ranks for battle. I decreed an
expedition against the Chaldeans, an impious and riotous people. MERODACH-BALADAN heard of the approach
of my expedition, dreading the terror of his own warriors, he fled before it,
and flew in the nighttime like an owl, falling back from Babylon, to the town
of Ikbibel. Et cetera…
Commentaar: Wat het einde van Merodach Baladan betreft,
bestaan er meerdere versies in de bewaard gebleven Assyrische annalen. Eén
tekst leert dat hij gevangen genomen werd, een andere tekst leert dat Merodach
om genade smeekt en in een derde versie loopt hij van het slagveld weg en kan
ontsnappen. Het werkelijke einde van Merodach Baladan is voorlopig niet te
achterhalen. Als koning van Babylon ging Merodach Baladan bij Hizkia van Juda
in diens veertiende regeringsjaar op bezoek in 709 v. Chr. (2 Koningen 20:12).
Volgens de fabricatie die Thiele afleverde valt dit bezoek in 701 v. Chr. en
klopt de chronologie van het bezoek niet. Het bezoek van Merodach Baladan volgde
na de nederlaag van het Assyrisch leger onder leiding van Sanherib, de zoon van
Sargon II, voor de poorten van Jeruzalem en na de ziekte van Hizkia en zijn
herstel datzelfde jaar. Dit betekent dat Sargon II in het jaar 709 v. Chr. als
co-regent zijn zoon Sanherib had. De Bijbel verbindt nauwkeurig de
regeerperiode van koning Hizkia van Juda in diens zesde regeringsjaar met
Salmaneser V en de val van Samaria in 717 v. Chr., en de belegering van
Jeruzalem in zijn veertiende regeringsjaar door Sanherib in 709 v. Chr.
2 Koningen 18:9 Het geschiedde nu
in het vierde jaar van den koning Hizkia (hetwelk was het zevende jaar van
Hosea, den zoon van Ela, den koning van Israël) dat Salmaneser, de koning van Assyrië, opkwam tegen Samaria, en haar
belegerde. 10 En zij namen haar in ten einde van drie jaren, in het zesde jaar van Hizkia; het was
het negende jaar van Hosea, den koning van Israël, als Samaria ingenomen werd.
11 En de koning van Assyrië voerde Israël weg naar Assyrië, en deed hen leiden
in Halah, en in Habor, bij de rivier Gozan, en in de steden der Meden. 12
Daarom dat zij de stem des HEEREN, huns Gods, niet waren gehoorzaam geweest,
maar Zijn verbond overtreden hadden; en al wat Mozes, de knecht des HEEREN,
geboden had, dat hadden zij niet gehoord, noch gedaan. 13 Maar in het veertiende jaar van den koning
Hizkia kwam Sanherib, de koning van
Assyrië, op tegen alle vaste steden van Juda, en nam ze in.
(Statenvertaling)
Dit is het Bijbelgedeelte dat de
godgeleerde Edwin R. Thiele in zijn boek: ‘The Mysterious Numbers of the Hebrew Kingsÿ, 1951, als kunstmatig aan de Bijbel toegevoegd
verklaarde omdat het chronologisch niet paste in de koningslijstconstructie van de
moderne Assyriologie. Thiele ÿs dramatische knieval naar de Assyriologie toe. Zie
het artikel van 02.12.2017 op dit
blog, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1511737200&stopdatum=1512342000
Het Bijbelboek 2 Kronieken verwijst tijdens de periode
van de belegering van Jeruzalem naar de koningen van Assur in het
meervoud:
2 Kronieken 32:1-4 Na deze gebeurtenissen, waarin
Jehizkia 's trouw bleek, rukte Sanherib, de koning van Assur, op. Hij trok Juda
binnen …… … en zeide: Waarom zouden de koningen van Assur bij hun komst
zoveel water vinden…
In het bovenvermelde citaat staat er 'koningen' in het
meervoud vermeld. In 709 v. Chr. zijnde het veertiende jaar van Hizkia stond
Sanherib met zijn leger voor Jeruzalem terwijl zijn vader Sargon II tegen
Babylon oprukte. Van de belegering van Jeruzalem door Sanherib is de zogenaamde
Assyrische prisma-stele bewaard gebleven. Een merkwaardigheid is dat Sanherib
zijn veldtochten op de prismastele een nummer geeft zonder verwijzing naar een
regeringsjaar. De verklaring ligt in zijn co-regentschap met Sargon II. Zijn
veldtocht naar Jeruzalem in het veertiende regeringsjaar van Hizkia staat
genoteerd als zijn derde veldtocht. De twee eerdere veldtochten waren samen met
Sargon II, maar dat wil ik in een volgend artikel over de chronologie van de
regeerperiode van Sanherib belichten.
Wordt vervolgd….
Met vriendelijke groet,
Robert De Telderÿ
Recente publicaties:
Verwacht voor november 2018:
Dertig
Jubeljaren
Korte inhoud:
Dertig verifieerbare historische Jubeljaren zitten er
op de tijdsbalk voor het oude Israël vanaf de inname van het land Kanaän in de
vijftiende eeuw voor Christus tot aan het openbaar worden van de Messias.
Het gebod op het Jubeljaar was een belangrijk onderdeel
van de Tien Woorden van de HEERE God dat met Sjavoeot (Pinksteren) vijftig
dagen na de Exodus op een sabbatdag aan de Israëlieten gegeven werd. Het doel
van het Jubeljaar was om uiteindelijk alle mogelijk individueel verlies van
land en andere bezittingen aan het einde van een zeven maal zevenjarige
sabbatjaarcyclus en met Jom Kippoer in het negenenveertigste jaar te herstellen
via een Losser aan de rechtmatige eigenaar terug te geven. De toepassing van de
wet betekende een garantie tegen blijvende verarming van onfortuinlijke. Door
middel van de Tien Woorden en in het bijzonder van de Wet op het Jubeljaar zou
in het Beloofde Land de ideale maatschappij werkelijkheid worden en dit in
contrast met de buurvolken die in de lijn van de tegenstander van het eerste
uur Nimrod sindsdien een samenleving op basis van slavernij en uitbuiting
kenden. Het negeren van het Jubeljaargebod door de Israëlieten hield de
voorzegde zware straf van de verwijdering uit het Beloofde Land in.
Diegene die in de oudheid de onfortuinlijke in het
Jubeljaar in zijn of haar bezit herstelde werd de Goël of Losser genoemd. In
geestelijk opzicht is de wet op het Jubeljaar een gelijkenis, een beeld van de
Messias die bij Zijn komst alles herstellen zou. Het is dan ook niet verwonderlijk
dat het openbaar worden van de Messias bij de aanvang van het dertigste
Jubeljaar geschiedde. Bij zijn tweede komst zal Hij volgens de profeet Jesaja
hoofdstuk 61 dan ook een Jubeljaar uitroepen en alles definitief herstellen.
Koning David en de Edomiet Hadad als asielzoeker aan het Egyptische hof (1 Koningen 11:14-22)
De Edomieten waren via Esau de
broer van de aartsvader Jakob verwant met de Israëlieten. De naam Edom betekent
‘rood’ en heeft haar oorsprong in het Bijbelboek Genesis waar de bekende geschiedenis
van de broers Jacob en Esau beschreven wordt. Esau ruilde namelijk zijn
eerstgeboorterecht met Jacob voor een bord rode linzensoep (Genesis 25:30). Zij
hebben zich zuidelijk van het Beloofde Land tussen de Dode Zee en de Rode Zee
met als hoofdplaats Seïr, gevestigd (Genesis 32:3). In het Bijbelboek Genesis
hoofdstuk 36 wordt zelfs de koningslijst van Edom opgegeven.
Een clan van Edom waren de Amalekieten
die de Israëlieten na de Exodus in 1483 v. Chr. te Rafidim nabij de berg Gods
overvielen. Amalek kwam uit het
gebied van Edom. Het was een strijd op leven en dood tussen Israël en
Amalek/Edom, geweest. Amalek/Edom had met zijn offensief tegen de gevluchte
Hebreeuwse slaven uit Egypte niets minder dan de vernietiging van Israël in
gedachten (zie mijn boek EXODUS,
2016, blz. 107 hoofdstuk: Toen kwam Amalek).
Toen de Israëlieten veertig jaar
later uit de wildernis naar het Beloofde Land Kanaän optrokken weigerden de
Edomieten hen door hun land te laten trekken (Numeri 20:4-22) en dienden zij
een omtrekkende beweging naar Kanaän te maken. Het gebied van Edom lag ten
tijde van de verdeling van het beloofde land Kanaän buiten de verdeling:
Numeri 34:1 Voorts sprak de HEERE
tot Mozes, zeggende: 2 Gebied den kinderen Israëls, en zeg tot hen: Wanneer gij
in het land Kanaän ingaat, zo zal dit land zijn, dat u ter erfenis vallen zal,
het land Kanaän, naar zijn landpalen. 3 De zuiderhoek nu zal u zijn van de
woestijn Zin, aan de zijden van Edom;
en de zuider landpale zal u zijn van het einde der Zoutzee tegen het oosten; …(Statenvertaling)
De poging tot genocide van de
Israëlieten door Amalek ten tijde van de Exodus zou in de toekomst wanneer
Israël in gerustheid zou wonen, geoordeeld worden:
Deuteronomium 25:17 Gedenkt, wat u Amalek gedaan
heeft op den weg, als gij uit Egypte uittoogt; 18 Hoe hij u op den weg
ontmoette, en sloeg onder u in den staart al de zwakken achter u, als gij moede
en mat waart; en hij vreesde God niet. 19 Het zal dan geschieden, als u de HEERE,
uw God, rust zal gegeven hebben, van al uw vijanden rondom, in het land, dat u
de HEERE, uw God, ten erve geven zal, om hetzelve erfelijk te bezitten, dat gij de gedachtenis van Amalek van onder
den hemel zult uitdelgen; vergeet het niet! (Statenvertaling)
De strijd tegen Edom nam na de
richterentijd naar het einde toe van de veertigjarig regeerperiode van de
eerste koning van het verenigd koninkrijk van Israël: Saul,opnieuw een aanvang.
1 Samuel 14:47 Toen nam Saul het koninkrijk over Israël in; en
hij streed rondom tegen al zijn vijanden,
tegen Moab, en tegen de kinderen Ammons, en
tegen Edom, en tegen de koningen van Zoba, en tegen de Filistijnen; en
overal, waar hij zich wendde, oefende hij straf. 48 En hij handelde dapper, en
hij sloeg de Amalekieten, en hij
redde Israël uit de hand desgenen, die hem beroofde. (Statenvertaling)
In mijn werk TIJD en TIJDEN,
2015, hoofdstuk: Saul veertig jaar koning, blz. 179-183 heb ik deze
geschiedenis beschreven. Op de tijdsbalk heeft Saul als regeerperiode de jaren
van 1087 tot 1047 v. Chr. Saul verloor zijn koningschap vanwege zijn falen in
de strijd tegen Amalek. Het was David de zoon van Isaï, die de strijd
met Edom/Amalek zou voortzetten. In het Bijbelboek 1 Samuël 30:1-25 wordt een
veldtocht tegen een bende van de Amalekieten beschreven. Het is David die aan
de belegering van Sjaroehen – de stad van Amalek – een einde maakt. Na de
verovering van Jeruzalem op de Jebusieten in het jaar 1039 v. Chr. zou David
aan een serie campagnes beginnen die hem uiteindelijk een Rijk van de Eufraat
tot aan de beek van Egypte zou opleveren. Het Bijbelboek 2 Samuël 8:1-14
beschrijft de verschillende veldtochten en David ’s overwinningen. Als laatste veldtocht
is die naar Edom beschreven.
2 Samuel 8:13 Ook maakte zich David een naam, als hij wederkwam, nadat hij de
Syriërs geslagen had, in het Zoutdal, achttien duizend. 14 En hij leide bezettingen in Edom; in
gans Edom leide hij bezettingen; en alle
Edomieten werden David tot knechten; en de HEERE behoedde David overal,
waar hij heentoog. (Statenvertaling)
En hier arriveren we in het
tijdsbestek waar het artikel van deze week te plaatsen is: de vlucht van de
jonge Edomiet Hadad vanuit Edom naar Egypte, naar het hof van farao. De
bezetting van Edom door het leger van David plaats ik op de tijdsbalk in de
periode tussen de jaren 1039 v. Chr. tot 1022 v. Chr. Zie mijn boek: TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 185-195, de
regeerperiode van koning David. Het jaartal 1039 v. Chr. is het jaar van de
verovering van Jeruzalem op de Jebusieten door David en het jaartal 1022 v.
Chr. is het jaar dat hij te Jeruzalem in zijn paleis op zijn lauweren rustte en
de affaire met Bathseba plaatsvond. Tussen beide ankerjaren op de tijdsbalk in
plaatsen we de veldtochten van David zoals beschreven in het Bijbelboek 2
Samuël 8:1-14. Aangezien 2 Samuël 8:13 vermeldt dat de bezetting van Edom
geschiedde ‘nadat’ David de Syriërs in het noorden geslagen had kunnen we
concluderen dat de geschiedenis van de bezetting van Edom en de vlucht van de
jonge Hadad ongeveer naar het einde toe van 1023 v. Chr. te plaatsen is.
1 Koningen 11:15 Want het was
geschied, als David in Edom was, toen Joab, de krijgsoverste, optoog, om de verslagenen te begraven, dat
hij al wat mannelijk was in Edom sloeg; 16 Want Joab bleef aldaar zes maanden,
met het ganse Israël, totdat hij al wat mannelijk was in Edom uitgeroeid had. 17
Doch Hadad was ontvloden, hij en
enige Edomietische mannen uit zijns vaders knechten met hem, om in Egypte te
komen; Hadad nu was een klein jongsken.
18 En zij maakten zich op van Midian,
en kwamen tot Paran; en namen met
zich mannen van Paran, en kwamen in Egypte
tot Farao,
den koning van Egypte, die hem een huis gaf, en hem voeding
toezeide, en hem een land gaf. 19 En Hadad vond grote genade in de ogen van
Farao, zodat hij hem tot een vrouw gaf de zuster zijner huisvrouw, de zuster van Tachpenes,
de koningin (gebiedster). 20 En de zuster van Tachpenes baarde hem
zijn zoon Genubath, denwelken Tachpenes optoog in het huis van Farao;
zodat Genubath in het huis van Farao was, onder de zonen van Farao. 21 Toen nu
Hadad in Egypte hoorde, dat David met zijn vaderen ontslapen, en dat Joab, de
krijgsoverste, dood was, zeide Hadad tot Farao: Laat mij gaan, dat ik in mijn
land trekke. 22 Doch Farao zeide: Maar wat ontbreekt u bij mij, dat, zie, gij
in uw land zoekt te trekken? En hij zeide: Niets, maar laat mij evenwel gaan.
(Statenvertaling)
Hadad was nog een kleine jongen
toen hij begeleid door een aantal dienaars van zijn vader, voor het leger van David
naar Egypte vluchtte. De legeroverste van David, generaal Joab, had volgens 1
Koningen 11:16 in zes maanden tijd wat nog overbleef van de mannelijke
bevolking van Edom uitgeroeid. Volgens het Bijbelboek 1 Kronieken 18:12 was Abisai,
de zoon van Zeruja de opperbevelhebber die in totaal achttienduizend Edomieten
in het Zoutdal in Edom versloeg. Volgens Psalm 60:12 was Joab ’s deel bij het
slot van de veldtocht twaalfduizend man Edomieten geweest.
De reisroute van Hadad vanuit
Edom naar Egypte, wordt in het Bijbelbericht gedetailleerd opgegeven. De bijgevoegde landkaart toont via een grijze
kwastlijn de reisroute van Hadad. Eerst ging het naar het zuidelijke Midian en vervolgens via Paran naar
Egypte. De Griekse Septuagintvertaling van de Bijbel uit de derde eeuw v. Chr.
voegt aan het Bijbelgedeelte nog de stad van Midian toe: Madiam. Deze plaats ligt aan de Rode Zee. Vanuit Madiam ging
het richting Paran en daarna kwam Egypte. De plaats Paran lag langs een
karavaanweg van de oudheid. Het is dezelfde route die de Israëlieten bij de
exodus uit Egypte in 1483 v. Chr. genomen hadden, de zogenaamde woestijnweg
(Exodus 13:17-18). Zie ook mijn boek Exodus,
2016, blz. 76.
In Egypte verkreeg de jongen Hadad vergezeld met de
hovelingen van zijn vader, de koning van Edom, asiel in het huis van farao. De
naam van farao wordt in de Bijbel ditmaal niet meegedeeld, ook niet door de
Septuagintvertalers. Hoewel de naam van farao niet vermeld wordt geeft de
Bijbel heel wat informatie over het hof van farao. Zo wordt er vermeld dat Hadad
zozeer de genegenheid van farao won, dat deze hem de zuster van zijn vrouw, de
zuster van Tachpenes, de gebiedster,
tot vrouw gaf. En de zuster van Tachpenes baarde zoals vermeld in het
Bijbelboek 1 Koningen 11:20 Hadad een zoon die de naam Genubat kreeg. En deze Genubat
de zoon van Hadad, werd opgevoed in het huis van farao zodat Genubat zelfs tot
de zonen van farao behoorde. Na de dood van David in het jaar 1007 v. Chr. zou
een volwassen Hadad naar Edom terugkeren en een vijand van Salomo worden.
De Bijbels-historische gegevens
binnen het chronologische raamwerk van de conventionele Egyptologie inpassen
lukt niet. Als een gevolg van het gebruik van de foutieve Sothis-kalender door
de gevestigde Egyptologie zijn het de
Libische dynastieën die in de tiende en negende eeuw v. Chr., op de
tijdsbalk belandden. Zij behoren tot de door de Egyptologie gefabriceerde derde
tussentijd van 1069 tot 525 v. Chr. Hoewel deze dynastieën historisch goed
gedocumenteerd zijn ontbreekt elke verwijzing naar Tachpenes als de gebiedster of koningin van een Libische farao. Dat
de Libische farao ’s hun begin in de achtste eeuw v. Chr. hadden heb ik onder
de aandacht gebracht in mijn boek: De zonaanbidder, 2016, appendix 3, de
Libiërs in Egypte.
Het is alleen de volledige
revisie van de geschiedenis van de oudheid dat uitkomst biedt. In mijn boek
TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 197-209, heb ik verder gebouwd op het pionierswerk
van wijlen Dr. I. Velikovsky, een autodidact wat de geschiedenis van de oudheid
betreft, die de eerste farao ’s van de achttiende dynastie onomstotelijk
chronologisch met de koningen van het Verenigd Koninkrijk Israël verbindt. Het
Nieuwe Rijk in Egypte zag zijn begin bij de verdrijving van de Hyksos uit
Egypte door farao Ahmose. Een offensief dat gelijk viel met de strijd van Saul
tegen Amalek. Beide volken de Hyksos en de Amalekieten zijn één en dezelfde.
Over de verankering op de tijdsbalk van farao Ahmose met de Saul-David era
schreef ik eerder op dit blog een artikel op 21.03.2018: chronologie en de door farao Ahmose op de Hyksos
buitgemaakte runderen, zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1521414000&stopdatum=1522018800
De farao die de jonge Hadad met
zijn Edomietische dienaars asiel verleende was volgens mijn revisie zuiver
chronologisch gezien farao Amonhotep I,
de zoon Ahmose. Wat deze identificatie betreft breek ik met een onderdeel van
de studie van Velikovsky! Dr. Immanuël Velikovsky identificeert namelijk in
zijn boek ‘Eeuwen in Chaos, blz. 110’, Tachpenes
als de koningin van farao Ahmose van
de achttiende dynastie. Hij doet dit op basis van de Egyptische namen Tanethap
of Tenthape die op monumenten in Egypte bewaard zijn gebleven en die de naam
van een koningin van Ahmose geweest zijn. Velikovsky geeft de volgende
voetnoten aan ter staving: Gauthier, Le Livre des rois d’Egypte (Cairo, 1902),
II 187, noot 3. Zie evenwel ook
Stricker, Acta Orientalia, XV (1937), 11-12.
Maar zoals ik hiervoor schreef klopt dit zuiver
chronologisch gezien niet. Met het elfde regeringsjaar van farao Ahmose begon
zijn strijd om de verdrijving van de Hyksos uit Egypte met als summum de val
van Avaris in 1049 v. Chr. Het elfde regeringsjaar van Ahmose is volgens de
revisie gelijk aan het achtendertigste regeringsjaar van Saul wanneer deze
tegen de stad van Amalek oprukte. Ahmose had een regeertijd van ongeveer
vijfentwintig jaar afhankelijk van de verschillende historische bronnen die we
vandaag in ons bezit hebben. Dit betekent dat Ahmose het leven liet in het twaalfde
regeringsjaar van David. De farao echter die Hadad asiel verleende en hem later
de zuster van de koningingebiedster Tachpenes als vrouw gaf, was volgens het
Bijbelbericht van 1 Koningen 11:21-22 nog in leven bij de dood van David in
1007 v. Chr. De Bijbel als historisch boek heeft hier gezag over een mogelijke
identificatie van Tachpenes met Tanethap of Tenthape en sluit dit uit.
De identificatie van het Hebreeuwse Tachpenes of het Griekse Thekemina volgens de
Septuagintvertaling met een Egyptische naam moeten we voorlopig schuldig
blijven. Vermoedelijk is het geen eigennaam maar een titel. De betekenis van de
Hebreeuwse naam is namelijk: hoofd van het land.
Het feit dat de Bijbel naar koningin Tachpanhes als
‘de gebiedster’ en als hoofd van het land verwijst stemt overeen met de bijzondere
rol van koninkrijke vrouwen ten tijde van het Nieuwe Rijk:
“The Theban saviours of Egypt
were a closely knit family in which the women, whether of account of personal
attractions or because they were the
recognized transmitters of sovereignty, played an extraordinary prominent
part” (Sir Alan Gardiner, Egypt of the pharaohs, 1961, Book II, Chapter VII,
from collapse to recovery).
Bruikbaar is dan weer ‘Eeuwen in chaos’ op blz.
188-190 waar Velikovsky opnieuw de draad met Hadad opneemt via diens in Egypte
geboren en opgevoede zoon Genubath.
Zo een dertig jaar later sinds de geboorte van Genubath in het huis van farao,
was deze ten tijde van de veroveringstochten van Sisak/Thothmosis III in
Klein-Azië, vazalkoning over Edom. En Velikovsky toont aan dat de naam Genubath
ten tijde van Thothmosis III, synoniem voor Edom stond. Ook hier verwijst
Velikovsky in zijn voetnoten naar Egyptologen zoals Breasted, Records, deel
III, par. 474,: “Toen zijne majesteit in Egypte aankwam, kwamen gezanten van de
Genubatye hem hun schatting
brengen.”
De gevestigde Egyptologie levert in hun constructie
geen enkele verwijzing naar de ‘Genubatiye’. Wanneer men de vermeende Sothis-kalender van de Egyptologie loshaakt
en in de plaats de Bijbelse ankerpunten op de tijdsbalk ter schikking van de
Egyptische dynastieën gebruikt, is er
geen gissen naar de identiteit van de Genubatye. Zij zijn in de tiende eeuw v.
Chr. het volk van Edom, met als koning; Genubath,
de zoon van Hadad. Van de Genubatiye die schatting aan farao Thothmosis III
brengen is een afbeelding bewaard gebleven. Hierboven een uitvergroting van
dezelfde plaat. De derde afgebeelde figuur van de gezanten uit Genubatiye, draagt een kind op. Met het Bijbelbericht in
gedachten waar we dit artikel mee begonnen zijn, zien we hier een gelijkaardig
tafereel op een Egyptisch reliëf afgebeeld:
1 Koningen 11:17 Doch Hadad was ontvloden, hij en enige Edomietische mannen uit zijns
vaders knechten met hem, om in Egypte te komen; Hadad nu was een klein
jongsken.
Een zoveelste puzzelstukje is ingepast en toont
overduidelijk het gereviseerde plaatje van de Egyptische oudheidgeschiedenis
gelinkt ditmaal aan de Bijbel en niet aan een vermeende Sothis-kalender.
Wordt vervolgd…
Met vriendelijke groet,
Robert De Telder
Recente publicaties:
Verwacht voor november 2018:
Dertig
Jubeljaren
Korte inhoud:
Dertig verifieerbare historische Jubeljaren zitten er
op de tijdsbalk voor het oude Israël vanaf de inname van het land Kanaän in de
vijftiende eeuw voor Christus tot aan het openbaar worden van de Messias.
Het gebod op het Jubeljaar was een belangrijk onderdeel
van de Tien Woorden van de HEERE God dat met Sjavoeot (Pinksteren) vijftig
dagen na de Exodus op een sabbatdag aan de Israëlieten gegeven werd. Het doel
van het Jubeljaar was om uiteindelijk alle mogelijk individueel verlies van
land en andere bezittingen aan het einde van een zeven maal zevenjarige
sabbatjaarcyclus en met Jom Kippoer in het negenenveertigste jaar te herstellen
via een Losser aan de rechtmatige eigenaar terug te geven. De toepassing van de
wet betekende een garantie tegen blijvende verarming van onfortuinlijke. Door
middel van de Tien Woorden en in het bijzonder van de Wet op het Jubeljaar zou
in het Beloofde Land de ideale maatschappij werkelijkheid worden en dit in
contrast met de buurvolken die in de lijn van de tegenstander van het eerste
uur Nimrod sindsdien een samenleving op basis van slavernij en uitbuiting
kenden. Het negeren van het Jubeljaargebod door de Israëlieten hield de
voorzegde zware straf van de verwijdering uit het Beloofde Land in.
Diegene die in de oudheid de onfortuinlijke in het
Jubeljaar in zijn of haar bezit herstelde werd de Goël of Losser genoemd. In
geestelijk opzicht is de wet op het Jubeljaar een gelijkenis, een beeld van de
Messias die bij Zijn komst alles herstellen zou. Het is dan ook niet verwonderlijk
dat het openbaar worden van de Messias bij de aanvang van het dertigste
Jubeljaar geschiedde. Bij zijn tweede komst zal Hij volgens de profeet Jesaja
hoofdstuk 61 dan ook een Jubeljaar uitroepen en alles definitief herstellen.
Ik zal een vuur zenden in Magog, en onder degenen, die in de eilanden zeker wonen; en zij zullen weten, dat Ik de HEERE ben.
De
titel voor het artikel van deze week komt uit het Bijbelboek Ezechiël hoofdstuk
39. Het blijkt om profetie of vooraf geschreven geschiedenis te gaan,
aangezien het beschrevene zich nog nooit voorgedaan heeft! Meer hierover in het
vervolg van mijn artikel. Eerst aandacht voor de chronologische aspecten van het
Bijbelboek Ezechiël. De profeet Ezechiël begint zijn boek als het volgt:
Ezechiël
1 1
In het dertigste jaar, in de vierde
maand, op den vijfden derzelve maand, als ik in het midden der weggevoerden was bij de rivier Chebar, zo
geschiedde het, dat de hemelen werden geopend, en ik gezichten Gods zag. 2 Op
den vijfden derzelve maand (dit was het
vijfde jaar van de wegvoering van den koning
Jojachin),3 Geschiedde het woord des HEEREN uitdrukkelijk tot Ezechiël, den
zoon van Buzi, den priester, in het
land der Chaldeeën, bij de rivier Chebar; en de hand des HEEREN was daar op
hem. (Statenvertaling)
De
profeet Ezechiël begon zijn bediening volgens vers twee van het hiervoor
vermelde hoofdstuk, in Babylonische ballingschap in het vijfde jaar van de
wegvoering van koning Jojachin: oktober 594/september 593 v. Chr. De vijfde Hebreeuwse maand is gelijk aan ongeveer
januari/februari van 593 v. Chr. volgens de westerse kalender. Over de
chronologische plaatsing van de regeer- en ballingsperiode van koning Jojachin van
Juda schreef ik eerder op 23.04.2018
een artikel op dit blog: Het achttiende historische Jubeljaar van oktober
562/september 561 v. Chr. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1524434400&stopdatum=1525039200
Over de
vermelding en betekenis van het dertigste jaar door Ezechiël (1:1) bestaat
discussie. Was hij dertig jaar oud toen hij zijn bediening begon? Of wordt een
verlopen tijdsperiode bedoelt die dertig jaar eerder een vertrekpunt had? Het
is opmerkelijk dat op een tijdsbalk uitgetekend het dertigste jaar vanaf het
vijfde jaar van Jojachin s gevangenschap teruggerekend ons naar het achttiende
regeringsjaar van koning Josia leidt. Een zeer bijzonder jaar in de
geschiedenis van koning Josia toen deze een nooit eerder geziene godsdiensthervorming
in het land Juda doorvoerde (2 Koningen 23:21-23).
Aan het
vieren van het Pascha ging een grondige reiniging van de Tempel te Jeruzalem
vooraf waarbij het Wetboek van Mozes gevonden (2 Kronieken 34:15) werd. Het
toevallig vinden van het Wetboek van Mozes tijdens de herstelwerkzaamheden in
de Tempel te Jeruzalem laat de geestelijke toestand van het volk zien en was een
gevolg van de lange periode van afgoderij ten tijde van de regeringen van
Manasse en Amon, respectievelijk de grootvader en vader van Josia. In totaal zevenenvijftig
jaar van geestelijke duisternis voor het land Juda. De regeerperiode van Josia
en vooral diens achttiende jaar was een historisch lichtpunt waar Ezechiël het
begin van zijn bediening aan verbind. De regeerperiode van Josia en zijn
plaatsing op de tijdsbalk kreeg aandacht in mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 361-365.
De
profeet en priester Ezechiël zou een jaar later in het zesde jaar van de
wegvoering van koning Jojachin opnieuw een profetie te zien en te horen
krijgen.
Ezechiël
8:1 Het geschiedde nu in het zesde jaar,
in de zesde maand, op den vijfden der maand, als ik in mijn huis zat, en de
oudsten van Juda voor mijn aangezicht zaten, dat de hand des Heeren HEEREN daar
over mij viel. (Statenvertaling)
De
zesde maand is de maand Adar of februari/maart volgens de westerse kalender.
Het is het jaar, de maand en de dag dat de heerlijkheid des HEEREN of de Shekinah zich uit de Tempel te
Jeruzalem via de oost poort terugtrok (Ezechiël 11:22-23). Weliswaar met de
belofte van een wederkomst (Ezechiël 11:17).
De
Heerlijkheid des HEEREN die sinds oktober 998 v. Chr. als een wolkkolom het
Heilige der heiligen in de Tempel van Salomo te Jeruzalem vervulde is in het
zesde jaar van de ballingschap van Jojachin vertrokken en is later in de herbouwde
Tempels nooit teruggekeerd. De Tempel van Salomo werd in 586 v. Chr. door de
Babyloniërs vernietigd en na de laatste wegvoering van de rest van het volk in
Babylonische ballingschap, was het land ontvolkt. In de nieuwe tempel die onder
leiding van Ezra en Nehemia door de teruggekeerde ballingen gebouwd werd keerde
de Heerlijkheid des HEEREN niet terug. De terugkeer van een rest van
Babylonische ballingen in 535 v. Chr. was ook niet de vervulling van de
profetie van Ezechiël 11:17-21 zoals hiervoor geciteerd. De geprofeteerde
terugkeer van Israël met als eindresultaat de terugkeer van de Heerlijkheid des
HEEREN is vandaag ook nog toekomst.
Ook in
de herbouwde tempel van Herodes de Grote ontbrak de Heerlijkheid des HEEREN. Volgens
de profeet Ezechiël keert de Heerlijkheid des HEEREN (Ezechiël 43:1 -5) pas
terug in de Tempel die ten tijde van het Messiaanse vrederijk noordelijk van
Jeruzalem voltooid zal worden (Ez. 37:27). Een voorspelt Vrederijk waar de
twaalf verstrooide stammen van Israël in het oude land der vaderen ooit hun
plaats zullen vinden (Ez. 37:25). In Ezechiël hoofdstuk 47 wordt beschreven hoe
er noordelijk van Jeruzalem in de Tempel een bron zal ontspringen. Zelfs de
oppervlakkige lezer moet inzien dat dit hoofdstuk niet in vervulling ging ten
tijde van Ezra en Nehemia met de tweede Tempel. De profetie over de tempelbeek
die noordelijk van Jeruzalem zal ontspringen en naar de Dode Zee zal vloeien
tart alle verbeelding. De profetie van Ezechiël leert dat als een gevolg van de
nieuwe rivier die zal uitmonden in de Dode Zee dit water uiteindelijk gezond
zal worden en in de toekomst een oostelijke zee zal vormen, waar vissers werkzaam
zullen zijn. Te En Gedi in Israël dat vandaag hoog in de bergen ligt neerziend
op de Dode Zee, zullen ooit in de toekomst vissers hun netten kunnen uitwerpen
(Kronieken van de koningen van Israël, 2017,blz.
147-167).
Ezechiël
47:10 Ook zal het geschieden, dat er vissers aan dezelve zullen staan, van En-gedi aan tot En-eglaim toe; daar
zullen plaatsen zijn tot uitspreiding der netten; haar vis zal naar zijn aard
wezen als de vis van de grote zee, zeer menigvuldig. (Statenvertaling)
De
profetie van Ezechiël wacht duidelijk nog op haar vervulling. Dit alles
allegoriseren wat het traditionele christendom doet en op de kerk van nu van
toepassing brengen vergt ware hermeneutische acrobatie.
Ezechiël
is een profeet die zijn profetieën aan de hand van de jaren van zijn
ballingschap dateerde en het bestuderen er van betekent een plezier voor wie
van chronologie, de ruggengraat van alle geschiedschrijving, houdt. Toen in 586
v. Chr. de Tempel te Jeruzalem door het leger van Nebukadnezar vernietigd werd
leek het met Gods handelen met Zijn verbondsvolk Israël afgelopen, maar vanaf
hoofdstuk 36 in het Bijbelboek Ezechiël lezen we echter volgend op de
oordeelsaankondigingen de belofte van het herstel van Israël, dat tot op
vandaag toekomst blijft. De terugkeer van de Joodse ballingen uit Babylon in
535 v. Chr. en de herbouw van de Tempel onder Perzische heerschappij wordt door
Ezechiël niet vermeld noch voorspelt. Zo ook de daarop volgende heerschappijen
door de Grieken en Romeinen. Geen woord schrijft de profeet over de wereldwijde
verstrooiing volgend op de tweede vernietiging van de Tempel te Jeruzalem door
de Romeinen in 70 AD, veertig jaar na de verwerping van de Messias bij Zijn
eerste komst als het Lam van God. De profeet Ezechiël maakt een tijdsprong met
voorbijzien aan de hierboven beschreven historische gebeurtenissen, naar een ook
heden alsnog toekomende tijd.
In het
37ste hoofdstuk van het Bijbelboek Ezechiël krijgen we een visioen
te zien over het herstel van Israël in twee fasen. Vooreerst kan een nationaal
herstel in het oude land der vaderen: Israël, herkend worden gevolgd door een
geestelijk herstel. Het volgende hoofdstuk 38 maakt duidelijk dat het
geestelijk herstel volgt na het verslaan van een verbond van volkeren die tegen
het nationaal herstelde Israël oprukken zullen, maar daar aan hun einde komen.
In het 38ste en 39ste hoofdstuk wordt de invasie
beschreven en de volkeren bij naam genoemd. En hier zijn we gearriveerd bij de
titel van ons artikel van deze week: Ik zal vuur werpen in Magog en onder hen die in gerustheid de kustlanden bewonen; en zij zullen weten, dat Ik de HERE ben. (Ezechiël
39:6 - NBG Vertaling 1951)
De
namen van de volken die Ezechiël (38:1-6) opgeeft die in de toekomst tegen het
herstelde Israël zullen oprukken vinden we met uitzondering van de Perzen, op
een landkaart van heden niet meer terug. Het vergt studie ter achterhaling
welke volken van heden door de profeet in de zesde eeuw v. Chr. bedoelt werden.
Een hulp is de Joodse oudheidhistoricus Flavius Josephus die in de eerste eeuw
van de christelijk-westerse jaartelling al de volken van zijn oudheid op een
wereldkaart van zijn tijd ondergebracht heeft. Magog blijkt hier het gebied van
de toenmalige Scythen te beslaan (Flavius Josephus, Joodse Oudheden, Boek 1, hoofdstuk
VI. 1). Naar onze tijd getransponeerd beslaat dit gebied het zuiden van (Europees)
Rusland en een groot deel van Oekraïne. Men zou nu kunnen opwerpen of de
profeet misschien niet duidelijker geweest had kunnen zijn. Men moet echter
bedenken dat de profeet Ezechiël in de eerste plaats voor zijn tijdgenoten
schreef. Van ons vergt het zesentwintig eeuwen later alleen studie en goede wil
om een en ander te begrijpen. Dat de profeet in de eerste plaats voor zijn
tijdgenoten schreef en sprak zien we ook aan de beschrijving van het leger van
Gog, de grootvorst van Mesech en Tubal: paarden en ruiteren, die
altemaal volkomen wel gekleed zijn, een grote vergadering, met rondas en
schild, die altemaal zwaarden handelen. Een modern leger is vandaag anders
uitgerust.
De schrikbarende
Scythen waren overigens voor Ezechiël en zijn tijdgenoten geen onbekenden. In
621 v. Chr. waren ze vanuit hun woongebied in het verre noorden tegen
Klein-Azië opgerukt en waren rakelings langs de grenzen van het Juda van Koning
Josia tot aan de grens van Egypte opgerukt. Zie TIJD en TIJDEN, 2015, hoofdstuk: de Scythische invasie van
klein-Azië in de zevende eeuw voor Christus, blz. 371-373.
De Scythen worden als bevolkingsgroep ook
door de apostel Paulus in zijn brief aan de Colossenzen vermeld:
Colossenzen
3: 11
Waarin niet is Griek en Jood, besnijdenis en voorhuid, barbaar en Scyth, dienstknecht en vrije; maar
Christus is alles en in allen. (Statenvertaling)
De
wereld waar Paulus in werkzaam was het Romeinse Rijk, een rijk waar hij ook
burger van was. In Europa liepen de grenzen van dit rijk ongeveer langs de
stromen Rijn en Donau. In Klein-Azië was de grote rivier de Eufraat de
oostelijk grens. In Afrika overheerste men de gehele Middellandse Zee kust.
Barbaar en Scyth bevonden zich in de
tijd van Paulus ten noorden en ten noordoosten van de rivieren Donau en Rijn in
Europa.
Magog
was volgens de volkenlijst van het Bijbelboek Genesis een zoon van Jafeth, één
van de drie zonen van Noach.
Genesis
10:1 Dit nu zijn de geboorten van Noachs
zonen: Sem, Cham, en Jafeth; en hun
werden zonen geboren na den vloed. 2 De zonen van Jafeth zijn: Gomer, en Magog, en Madai, en Javan, en Tubal, en
Mesech, en Thiras. 3 En de zonen van Gomer zijn: Askenaz, en Rifath, en
Togarma. 4 En de zonen van Javan zijn: Elisa, en Tarsis; de Chittieten en
Dodanieten. 5 Van dezen zijn verdeeld de
eilanden der volken in hun landschappen, elk naar zijn spraak, naar hun
huisgezinnen, onder hun volken. (Statenvertaling)
De
nakomelingen van Jafeth hebben zich volgens Genesis in de kustlanden of de
eilanden der volken gevestigd. De kustlanden waren voor de Israëlieten de
landen aan de overzijde van hun Middellandse Zeekust.
De
plaatsing van de Genesis-volken op de landkaart van zijn tijd door Flavius
Josephus is sinds de vierde eeuw na Christus aan correctie toe. De landen en
volken in Centraal- en West-Europa vandaag vinden namelijk hun oorsprong in de
Germaanse volksverhuizingen die rond 370 AD op gang kwam. Het Romeinse
Rijk werd als een gevolg van de invasie van de vele Germaanse volken
weggevaagd. Bekende namen van Germaanse volken zijn de Franken, Angelen,
Saksen, Vandalen, Goten en anderen. Autochtone Vlamingen, Brabanders en
Limburgers vandaag in Laag-België vinden hun oorsprong bij de Salische Franken.
Op de
bijgevoegde kaart uit een voortreffelijke Duitse geschiedenisatlas zien we hoe
de Germaanse volken als een ware overstroming het West-Romeinse Rijk overspoeld
hebben. Het ongewone einde van het Romeinse Rijk had de profeet Daniël ten tijde van de Babylonische Ballingschap al
voorspelt. De profeet had toen al als vooraf geschreven geschiedenis de wereldrijken
voorspelt die ooit over Jeruzalem en de Tempelberg zouden heersen (Daniël
hoofdstukken 2 en 7). Het eerste rijk was dat van Babylon, het tweede rijk waren
de Meden en de Perzen, het derde rijk was het Griekse en het vierde rijk was
dat van Rome. Dat vierde rijk zou twee fases kennen. Een historische eerste
fase die onderging als een gevolg van de Germaanse volksverhuizingen zoals de
profeet Daniël het schilderde:
Daniël
9:26 En na die twee en zestig weken zal de
Messias uitgeroeid worden, maar het zal niet voor Hem zelven zijn; en een volk des vorsten, hetwelk komen
zal, zal de stad en het heiligdom
verderven, en zijn einde zal zijn
met een overstromenden vloed, en tot
het einde toe zal er krijg zijn, en vastelijk besloten verwoestingen.
(Statenvertaling)
In 30
AD werd de Messias uitgeroeid en veertig jaar later in 70 AD volgde het oordeel
toen de Romeinse legioenen van Titus de stad Jeruzalem en de Tempel met de
grond gelijk maakten, gevolgd door een wereldwijde verstrooiing van de Joden.
De
tweede en laatste fase van het Romeinse Rijk is vandaag nog toekomst. De
profeet Daniël (2:40-44) beschrijft het Romeinse Rijk van de toekomst als een
gedeeld koninkrijk in een verbond van tien koningen. In de dagen van de tien
koningen (Daniël 2:44) zal de God des hemels een Koninkrijk verwekken, dat in
der eeuwigheid niet zal verstoord worden; en dat Koninkrijk zal aan geen ander
volk overgelaten worden; het zal al die koninkrijken vermalen, en te niet doen,
maar zelf zal het in alle eeuwigheid bestaan.
Het
laatste rijk dat voorafgaat aan het Messiaanse Vrederijk zal eveneens ondergaan
zoals met zijn voorganger vanaf 370 AD geschiedde. Een nooit eerder
geziene migratiegolf van volkeren zal van Godswege over het nieuwe Romeinse
Rijk van de toekomst als een overstroming zijn werk doen. Als kaf van de
dorsvloeren des zomers (Daniël 2:35) zal de wind het laatste koninkrijk
wegnemen.
En hier
zijn we weer bij de titel van het artikel van deze week beland: Ik zal een vuur
zenden in Magog, en onder degenen,
die in de eilanden zeker wonen; en
zij zullen weten, dat Ik de HEERE ben.
Diegenen
die beschreven worden als wonende in zekerheid of gerustheid in de kustlanden
worden elders door de profeet Ezechiël (38:13) beschreven als: de kooplieden
van Tarsis en alle hun jonge leeuwen. De NBG-Vertaling uit 1951 heeft het
vertaald als: de handelaars en al de machtigen van Tarsis.
Tarsis,
hebben we gezien in het eerder geciteerde Bijbelgedeelte uit Genesis 10:1-5,
was een zoon van Javan, een zoon van Jafeth, een zoon van Noach.
De naam
Tarsis komen we in de Bijbel enkele malen tegen zoals bijvoorbeeld in het
tweede Psalmenboek:
Psalm
72:10 De koningen van Tharsis en de
eilanden zullen geschenken aanbrengen; de koningen van Scheba en Seba
zullen vereringen toevoeren. (Statenvertaling)
Psalm
72 heeft het over een meervoud van koningen ten tijde van Salomo die hun
oorsprong in Tarsis in de kustlanden hadden. Een andere plaats in de Bijbel die
Tarsis aan de overzijde van de Middellandse Zeekust ten opzichte van Israël
plaatst is de profeet Jesaja:
Jesaja
66:19 En Ik zal een teken aan hen zetten, en uit hen, die het ontkomen zullen
zijn, zal Ik zenden tot de heidenen naar Tarsis,
Pul, en Lud, de boogschutters, naar Tubal en Javan, tot de ver gelegen eilanden, die Mijn gerucht niet gehoord, noch
Mijn heerlijkheid gezien hebben; en zij zullen Mijn heerlijkheid onder de
heidenen verkondigen. (Statenvertaling)
In dit
Bijbelgedeelte krijgt Tarsis en de kustlanden de betekenis van het verre westen
ten opzichte van Israël.
De
kooplieden van Tarsis ten tijde van het alsnog toekomstige Romeinse Rijk dat
voorafgaat aan het Messiaanse Vrederijk en het herstel van alle dingen,
plaatsen we aldus op de landkaart in het westelijk gebied van het historische
West-Romeinse Rijk. Magog plaatsen we op de hedendaagse landkaart in Europa ten
noordoosten van het historische Romeinse Rijk. In tegenstelling met het
historische Romeinse Rijk dat zich over vele eeuwen ontwikkeld heeft zal het toekomstige
nieuwe Romeinse Rijk slechts gedurende een korte periode van zeven jaar zijn
ding kunnen doen. Zeven jaar is de duur van de oordeelsperiode die ooit op een
niet berekenbaar tijdstip in de toekomst, over de wereld zal komen. Eerder
schreef ik op dit blog op 28.06.2017
een artikel over de chronologie van de Apocalyps. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1498428000&stopdatum=1499032800
Tijdens
de zevenjarige oordeelsperiode wordt het land Magog volgens het Bijbelboek Ezechiël
39:6 geoordeeld waarbij tegelijkertijd de handelaars en al de machtigen van
Tarsis getroffen zullen worden. Hun bijzondere overtreding wordt beschreven
als: een wonen in gerustheid. Dit lijkt op het eerste gezicht onschuldig maar
in het licht van Ezechiël hoofdstuk 16:49 blijkt het niet onschuldig:
Ezechiël
16:49 Zie, dit was de ongerechtigheid
van uw zuster Sodom: in trots,
overdaad en zorgeloze rust leefde
zij met haar dochters zonder de ellendige en de arme te ondersteunen. (NBG
Vertaling 1951)
De afbeelding hierboven komt uit mijn boek De
Nieuwe Orde in opkomst uit 1985 dat met vijfduizend verkochte boeken in het
Nederlandse taalgebied toen een bestseller was. De landkaart in kwestie was een
poging om één en ander uit het profetisch Woord aanschouwelijk uit te beelden,
wat altijd een moeilijke opdracht blijft. Een toekomstig samengaan van vijf
landen uit het Oost-Romeinse Rijk met vijf landen van het West-Romeinse Rijk
lijkt ook vandaag nog veraf en een utopie. Mijn boek leek bovendien na de val
van de Berlijnse muur in 1989 en de implosie van de Sovjet-Unie in 1991,
achterhaald. Inmiddels is het (uitverkochte) boek sinds 2004 met het optreden
van de Russische federatie buiten haar grenzen opnieuw actueel geworden. Mijn
eerdere identificatie van Magog met Rusland blijft staande.
Het
nieuwe Romeinse Rijk van de eindtijd zal aanvankelijk de machtigste en rijkste federatie
ooit van landen ter wereld worden. Net zoals ten tijde van Sodom en Gomorra zal
het echter hun trots, overdaad en zorgeloze rust zonder de ellendige en de arme
te ondersteunen, dat op termijn hun oordeel zal betekenen.
Het
toekomstige oordeel over Magog dat we vandaag met Rusland identificeren zal
voorafgaan aan het einde van het nieuwe Romeinse Rijk (zie de link van
28.06.2017 op dit blog). Het Russische Rijk ontstond in de negende eeuw na
Christus en werd gesticht door Scandinaviërs. Omstreeks 825 AD vestigden de
Scandinaviërs die zich Roes noemden, een onafhankelijk Rijk in het gebied van
de Chazaren, met wie ze zich eerder al verbonden hadden. Van de Chazaren
trachtten zij de internationale handel op Byzantium en Arabië over te nemen.
Het zogenaamde Rijk van Kiev werd rond 880 gesticht en werd de heerschappij van
de Roes in het gebied daarop onomkeerbaar. Tegen de tiende eeuw aan
beheersten zij een gebied van de Donaumonding tot aan de Wolgamonding. In het
noorden en noordoosten breidden de Russen hun gebied uit tot aan de Witte Zee,
de Poolzee en het Oeralgebergte. Dit was de toestand tot aan de Middeleeuwen.
In de tweede helft van de vijftiende eeuw zou Rusland onder leiding van Iwan de
Verschrikkelijke zich enorm uitbreiden. De Mongoolse heerschappij werd
definitief gebroken en uiteindelijk zou Rusland zich in Azië tot aan de Japanse
Zee, uitbreiden.
Onder de regering van Iwan de Grote (1533/1584) die zich als Tsaar (Sar-keizer-koning)
liet aanspreken begon voor Rusland een nieuwe periode in de geschiedenis. Een
andere bekende tsaar is Peter de Grote (1689/1725) die op alle mogelijke
manieren trachtte westerse gewoonten en instellingen in Rusland te vestigen.
Peter de Grote liet de stad Sint Petersburg bouwen en vestigde de Russische
macht aan de Baltische Zee. De Romanow s zouden als tsaren over Rusland
heersen tot aan de communistische revolutie in 1917. Het communisme zou Rusland
daarop voor een periode van meer dan zeventig jaar in een chaos aller aard
onderdompelen.
Het
wereldgebeuren ontwikkelt zich volgens modellen en profetische lijnen in de
Bijbel, Huib Verweij.
Dertig verifieerbare historische Jubeljaren zitten er
op de tijdsbalk voor het oude Israël vanaf de inname van het land Kanaän in de
vijftiende eeuw voor Christus tot aan het openbaar worden van de Messias.
Het gebod op het Jubeljaar was een belangrijk
onderdeel van de Tien Woorden van de HEERE God dat met Sjavoeot (Pinksteren)
vijftig dagen na de Exodus op een sabbatdag aan de Israëlieten gegeven werd.
Het doel van het Jubeljaar was om uiteindelijk alle mogelijk individueel
verlies van land en andere bezittingen aan het einde van een zeven maal
zevenjarige sabbatjaarcyclus en met Jom Kippoer in het negenenveertigste jaar
te herstellen via een Losser aan de rechtmatige eigenaar terug te geven. De
toepassing van de wet betekende een garantie tegen blijvende verarming van
onfortuinlijke. Door middel van de Tien Woorden en in het bijzonder van de Wet
op het Jubeljaar zou in het Beloofde Land de ideale maatschappij werkelijkheid
worden en dit in contrast met de buurvolken die in de lijn van de tegenstander
van het eerste uur Nimrod sindsdien een samenleving op basis van slavernij en
uitbuiting kenden. Het negeren van het Jubeljaargebod door de Israëlieten hield
de voorzegde zware straf van de verwijdering uit het Beloofde Land in.
Diegene die in de oudheid de onfortuinlijke in het
Jubeljaar in zijn of haar bezit herstelde werd de Goël of Losser genoemd. In
geestelijk opzicht is de wet op het Jubeljaar een gelijkenis, een beeld van de
Messias die bij Zijn komst alles herstellen zou. Het is dan ook niet
verwonderlijk dat het openbaar worden van de Messias bij de aanvang van het
dertigste Jubeljaar geschiedde. Bij zijn tweede komst zal Hij volgens de
profeet Jesaja hoofdstuk 61 dan ook een Jubeljaar uitroepen en alles definitief
herstellen.