2 Kronieken 12:1 Het geschiedde nu, als Rehabeam het koninkrijk
bevestigd had, en hij sterk geworden was, dat hij de wet des HEEREN verliet, en
gans Israël met hem. 2 Daarom geschiedde het, in het vijfde jaar van den koning
Rehabeam, dat Sisak, de koning van Egypte, tegen Jeruzalem optoog (want
zij hadden overtreden tegen den HEERE), 3 Met duizend en tweehonderd wagenen,
en met zestig duizend ruiteren; en des volks was geen getal, dat met hem kwam
uit Egypte, Libyers, Suchieten en Moren; 4 En hij nam de vaste steden in, die
Juda had, en hij kwam tot Jeruzalem toe. 5 Toen kwam Semaja, de profeet, tot
Rehabeam en de oversten van Juda, die te Jeruzalem verzameld waren, uit oorzaak
van Sisak, en hij zeide tot hen: Alzo zegt de HEERE: Gij hebt Mij
verlaten, daarom heb Ik u ook verlaten in de hand van Sisak. 6 Toen
verootmoedigden zich de oversten van Israël en de koning, en zij zeiden: De
HEERE is rechtvaardig. 7 Als nu de HEERE zag, dat zij zich verootmoedigden,
geschiedde het woord des HEEREN tot Semaja, zeggende: Zij hebben zich
verootmoedigd, Ik zal hen niet verderven; maar Ik zal hun in kort ontkoming
geven, dat Mijn grimmigheid over Jeruzalem door de hand van Sisak niet
zal uitgegoten worden. 8 Doch zij zullen hem tot knechten zijn, opdat
zij onderkennen Mijn dienst, en den dienst van de koninkrijken der landen. 9 Zo
toog Sisak, de koning van Egypte, op tegen Jeruzalem; en hij nam de
schatten van het huis des HEEREN en de schatten van het huis des konings
weg; hij nam alles weg; hij nam ook al de gouden schilden weg, die Salomo
gemaakt had. 10 En de koning Rehabeam maakte, in plaats van die, koperen
schilden; en hij beval die onder de hand van de oversten der trawanten, die de
deur van het huis des konings bewaarden. (Statenvertaling)
De naam Sisak is een Bijbels-Hebreeuwse naam die de Kroniekschrijver aan
de farao van Egypte gaf, die in het vijfde regeringsjaar van koning Rehabeam,
Juda binnenrukte en de Tempel en het paleis van Salomo te Jeruzalem plunderde. Volgens de Joodse Seder Olam-overlevering
betekende de naam Sisak: verlangen of begeren. Sisak rukte volgens de
overlevering tegen Jeruzalem op omdat hij de ivoren troon van Salomo begeerde.
De troon van Salomo nam Sisak ook daadwerkelijk naar Egypte als buit mee. Indien
deze Joodse overlevering correct is heeft het geen zin om de identificatie van
de Bijbelse naam Sisak of Shishak op basis van linguïstische gronden met
Egyptische namen te zoeken. De Hebreeuwse naam Sisak is namelijk een
scheldnaam en geen eigennaam.
De orthodoxe egyptologen hebben nochtans
sinds het ontcijferen van de hiërogliefen de identificatie met de Libiër Sjosjenq I van de tweeëntwintigste dynastie gezocht, op
basis van linguïstische gelijkenissen. Ook baseerden zij zich op de
bewaarde tempelmuren-reliëfs in Egypte waar een veldtocht van Sjosjenq naar
Kanaän beschreven staat. Bij nader onderzoek blijkt echter dat de naam
Jeruzalem op de lijst van veroverde steden niet voorkomt, en de beschreven
campagne hoofdzakelijk noordelijk van Juda uitgevoerd werd. Het leger van Sisak
dat in de Bijbel beschreven wordt telde 1.200 strijdwagens en 60.000 ruiters
wat een strijdmacht was die geen enkele Libische farao ooit op de been bracht. Sjosjenq
I en Sisak zijn dus wel degelijk twee verschillende personen met een
tijdsverschil van ongeveer twee eeuwenop de tijdsbalk.
Dat de Libische dynastie met Sjosjenq I als onderdeel van de
Aton-faraos in de achtste eeuw v. Chr. thuishoort, heb ik in mijn boek De Zonaanbidder, 2015, blz. 167-172,
aangetoond.
Onder revisionisten van de geschiedenis van de oudheid bestaat er
geen overeenkomst betreffende de identificatie van de Bijbelse farao Sisak met
een naam uit de Egyptische koningslijsten.
Dr. Immanuël Velikovsky (1895/1979) identificeerde (naar mijn
mening overtuigend) Sisak met farao Thothmosis III van de achttiende dynastie.
Volgens zijn revisie verhuist de achttiende dynastie van de
vijftiende eeuw v. Chr. op de tijdsbalk, naar de tiende eeuw v. Chr. Dit is een
identificatie en plaatsing op de tijdsbalk die ik in mijn boek TIJD en TIJDEN,
2015, volgde maar dan gerangschikt binnen het Bijbels-historische kader van de
koningen van Juda en Israël op basis van de sabbat- en jubeljaren.
Ook de geleerde Dr.
Donovan A. Courville (1901/1996), in zijn opus magnum The Exodus Problem and
its Ramifications, 1971, die een herziening van de plaatsing van de Egyptische
dynastieën op de tijdsbalk uitwerkte, volgde wat de achttiende dynastie
betreft, de eerdere identificatie van Velikovsky van Sisak met farao Thothmosis
III.
De Evangelische
Omroep volgde aanvankelijk de identificatie van Sisak met Thothmosis III in
haar prachtig gedocumenteerde uitgave van 1982: het ontstaan van Israël de
geschiedenis van het Oude Testament, blz. 152, en gaf uitgebreid aandacht aan
het studiewerk van Dr. I. Velikovsky.
Maar toen kwam de
egyptoloog David Rohl met zijn reconstructie van de regeerperioden van de faraos
op de tijdsbalk, en de E.O. ruilde Velikovsky in voor Rohl. In 1995 zond de
E.O. de videoreeks op televisie uit: FARAOS EN DE BIJBEL. Dit was een
bewerking van de driedelige TV serie: Pharaohs and Kings: A Biblical Quest,
vertoond op Channel 5 in het Verenigd Koninkrijk. De egyptoloog David Rohl lanceerde
hier een nieuwe chronologie waarbij Ramses
II met de Bijbelse Sisak geïdentificeerd wordt en brak volledig met het werk
van Velikovsky. David Rohl noemt zichzelf een agnost, maar beschouwt niettemin
de grote lijnen van de Bijbelse geschiedschrijving als historisch correct, (zolang
zij niet worden tegengesproken). In zijn
bestseller A TEST OF TIME,Chapter Eleven, Navigating by the Stars. The
Ugarit Solar Eclipse, verbindt hij de regeerperiode van farao Amonhotep IV en
met name diens twaalfde regeringsjaar met een genoteerde zonsverduistering over
Oegarit. Het jaar 1012 v. Chr. werd zodoende zijn ankerjaar en vertrekpunt op
de tijdsbalk ter rangschikking van de overige farao s van de achttiende
dynastie, gevolgd door de negentiende dynastie. Het is farao Ramses II van de
negentiende dynastie die volgens David Rohl te identificeren is met de Bijbelse
Sisak. Rohl maakt de identificatie van Ramses II met SISAK onder andere ook via
een linguïstische overeenkomst met de afkorting van Ramses II naam: SYSW.
Rohl s
tijdsconstructie maakt echter van zowel Saul als David tijdgenoten van farao
Amonhotep IV van de achttiende dynastie, en ondergeschikt aan hem. Op basis van
het eerder geciteerde Bijbelgedeelte uit 2 Kronieken 12:8 staat deze
constructie haaks op wat de Bijbel over deze epoque leert. Saul, David en
Salomo waren onafhankelijke vorsten en geen knechten of vazallen van farao, dat
maakt 2 Kronieken 12:8 zondermeer duidelijk. Het is pas na de dood van Salomo
tijdens het koningschap van Rehabeam dat zij vazallen van Egypte zouden worden.
Dit is een belangrijk detail en bepaalt of een onderzoeker de Bijbel als
gezaghebbend bestudeert en gebruikt, of niet. David Rohl negeert het
Bijbelgedeelte 2 Kronieken 12:8 schaamteloos omdat het niet in zijn
reconstructie past.
Het bewijsmateriaal
dat Velikovsky levert ter identificatie van Sisak met Thothmosis III komt uit primaire bron en is aldus overtuigend.
Farao Thothmosis III heeft namelijk zijn meegebrachte buit uit Jeruzalem laten
afbeelden op zijn tempelmuren te Karnak in Egypte. De geroofde voorwerpen uit
de tempel te Jeruzalem en uit het paleis van Salomo kunnen alle op de reliëfs
van de tempelmuur te Karnak teruggevonden worden. De afbeelding bovenaan komt
uit het boek Eeuwen in Chaos van Dr. I. Velikovsky en geeft voor elk voorwerp
een nummer met verklaring. De vaten bijvoorbeeld op de zesde rij zijn de
sprengbekkens zoals vermeld in het Bijbelboek 2 Kronieken 4:8. De in het
daaropvolgende vers genoemde met koper overtrokken deuren kan men rechts op de
tiende rij vinden: het getal-symbool vermeldt 33 exemplaren. Op de derde rij,
boven in het midden, zijn een viertal kandelaars met lampen goed te herkennen (
2 Kronieken 4:20) De meest rechte kandelaar heeft drie lampen links en drie
lampen rechts (zie Exodus 25:35 en 37:21), de andere drie hebben aan iedere
kant acht lampen. De versieringen met aan dieren en/of planten ontleende
motieven komen overeen met diegene die in 1 Koningen hoofdstuk 7 vermeld
worden. Verder zijn al deze religieuze voorwerpen op een merkwaardige manier
beeld-loos. Zeer opvallend ook is het ontbreken van afgodsbeelden. Ook
erotische symbolen die bij heidense godsdiensten van deze tijd gebruikelijk
zijn, vindt men niet op de tempelmuur van Thothmosis III te Karnak afgebeeld. En
heel opmerkelijk is het correcte getal van het aantal gouden schilden dat farao
Sisak alias Thothmosis III uit het Huis van Salomo, het huis van het Woud van
de Libanon roofde: driehonderd (zie 2 Kronieken 9:15). Dit getal vindt men ook
op de tempelmuur te Karnak in Egypte terug.
Alhoewel het
baanbrekende studiewerk van Dr. Immanuël Velikovsky dikwijls doodgezwegen en/of
verguisd wordt, blijft zijn bewijslast wat de identificatie van Sisak met
Thothmosis III betreft rotsvast overeind. Men kan op onderdelen van Velikovsky
s werk van mening verschillen of afwijzen maar niet heel zijn werk. Ik gebruik
zijn boek Ages in Chaos uit 1952 nog regelmatig als naslagwerk. Ik ben zelfs
de gelukkige bezitter van een eerste druk-exemplaar dat ik in Antwerpen in een
antiquariaat op de kop kon tikken. Het is blijkbaar alleen in zulke
gespecialiseerde boekhandels dat men de werken van Velikovsky nog kan vinden,
het resultaat van een geestelijke moord op een autodidactische onderzoeker en
auteur die in wezen het startschot tot het revisionisme van de geschiedenis van
de oudheid heeft gegeven, en wiens startblokken de verguizers gebruiken.
In mijn boek TIJD en
TIJDEN, 2015, hoofdstuk: Prinses Ano, de Egyptische vrouw van Jerobeam I, blz.
217-219, geef ik aandacht aan een bijzonder onderdeel van Velikovsky s studie.
In zijn boek Eeuwen in Chaos (Ages in Chaos), hoofdstuk vier, verwijst
Velikovsky naar de Egyptische prinses Ano van de achttiende dynastie en een
vaas met haar naam erop die in het Metropolitan Museum of Art in New York
bewaard wordt. Velikovsky vestigt de aandacht op het feit dat de naam identiek is
met de naam die de Septuagintvertaling van de Bijbel voor de vrouw van
Jerobeam, de eerste koning van het tienstammenrijk en rivaal van Rehabeam,
opgeeft. Velikovsky verwijst daarbij in de voetnoten van zijn studie naar het
Egyptische kunstvoorwerp met opslagcode: 10.130.1003 van het Metropolitan
Museum of Art in New York. Ik surfte na het lezen van het hoofdstuk op het
internet naar het Metropolitan Museum of Art, tikte het code nummer in en tot
mijn verrassing kwam, via de informatie uit een uitgave van een boek van ten slotte
vijfenzestig jaar terug, het kunstvoorwerp op het beeldscherm tevoorschijn, zie
link: http://www.metmuseum.org/art/collection/search/543952
Het fascinerende is
dat deze vaas en prinses tot de Egyptische achttiende dynastie behoren en farao
Thothmosis III alias Sisak met Salomo en Rehabeam verbindt.
Hierna het
betreffende Bijbelcitaat van het Grieks naar het Engels vertaald:
Septuagint III
Kings 12:24
And there was a
man of mount Ephraim, a servant to Solomon, and his name was Jeroboam: and the
name of his mother was Sarira, a harlot: and Solomon made him head of the
levies of the house of Joseph: and he built for Solomon Sarira in mount
Ephraim; and he had three hundred chariots of horses: he built the citadel with
the levies of the house of Ephraim; he fortified the city of David, and aspired
to the kingdom, And Solomon sought to kill him; and he was afraid, and escaped
to Susakim king of Egypt, and was
with him until Solomon died .
And Jeroboam
heard in Egypt that Solomon was dead: and he spoke in the ears of Susakim king of Egypt, saying, Let me
go, and I will depart into my land: and Susakim said to him, Ask and request,
and I will grant it thee. And Susakim gave to Jeroboam Ano the eldest sister of Thekemina his wife: she was great among
the daughters of the king, and she bore to Jerobaom Abia his son: and Jeroboam
said to Susakim, Let me indeed go, and I will depart.
Onze huidige
Bijbelvertalingen (1 Koningen 11:40) zijn gebaseerd op de Masoretische tekst en
geven geen verwijzing naar het tweede gedeelte uit de Septuagint zoals hiervoor
geciteerd. Volgens mijn mening kan het niet anders dan dat de Septuagint
vertalers van de Hebreeuwse Bijbel in de derde eeuw v. Chr. in Egypte,
historisch genoteerde bijzonderheden kenden en dit aan de Bijbelvertaling
hebben toegevoegd. Zij hadden hoogstwaarschijnlijk toegang tot dezelfde bronnen
die Manetho de Egyptische historicus, enkele jaren later ten tijde van koning
Ptolemeüs III zou gebruiken voor de samenstelling van zijn Egyptische
geschiedenis (zie Flavius Josephus, Tegen de Grieken Boek I, 73). Een werk dat
samen met andere kostbare boeken definitief verloren ging bij de laatste brand
van de bibliotheek van Alexandrië in 642 AD het jaar dat Arabische moslims
Egypte onder de voet liepen.
De
zondvloed van Deucalion behoort tot de zondvloedverhalen uit de Griekse
mythologie en wordt ook al eens in verband met de Bijbelse Genesiszondvloed gebracht.
Nu vermeldt de Egyptische historicus Manetho echter dat de overstroming van Deucalion
plaatsvond tijdens het bewind van de zesde farao uit de achttiende dynastie, en
het is op basis van deze informatie dat ik dit artikel wil uitwerken. Mijn
bedoeling is de meganatuurcatastrofe die ten tijde van Deucalion de oude wereld
trof, door middel van de cyclus van meganatuurcatastrofes (ongeveer) op de
tijdsbalk vast te leggen. Van belang is de juiste ankerpunten op de tijdsbalk
te vinden, ter navigatie naar het rampjaar ten tijde van de zesde farao van de
achttiende dynastie.
In
vorige afleveringen bracht ik de cyclus van meganatuurcatastrofes van de
wetenschappers Patten, Hatch en Steinhauer (The Long Day of Joshua and Six
Other Catastrophes, 1973) onder de aandacht. Het is in de cyclus van deze rampen,
dat de beschreven zondvloed van Deucalion geplaatst moet worden. In een cyclus
van 54 jaar en zes maanden werd planeet aarde in de oudheid vanaf de
vierentwintigste eeuw tot aan de achtste eeuw v. Chr. getroffen. Daarna kwam
volgens de theorie ons zonnestelsel tot rust.
Belangrijke
al eerder bekomen jaartallen voor historisch-genoteerde meganatuurcatastrofes
maken dat we de zondvloed van Deucalion vrij goed kunnen dateren. In mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, hoofdstuk: de
opgerichte steen van Samuël te Eben Haëzer, blz. 169-175, dateerde ik de
meganatuurcatastrofe ten tijde van de profeet Samuël exact voor de maand oktober van het jaar 1103 v. Chr. Dit
is een jaartal dat in de cyclus van 54 jaar en zes maanden voor
meganatuurcatastrofes past. Vanaf het
ankerjaar 776 v. Chr. gerekend arriveert men namelijk in 1103 v. Chr. voor
de vanuit de Bijbelse chronologie gedateerde overwinning op de Filistijnen. Op mijn tijdsbalk blijkt dat
het bekomen jaartal 1103 v. Chr., het einde van de veertigjarige verdrukking
van de Israëlieten door de Filistijnen betekende. Dit is geen toeval uiteraard
en is een aanwijzing vanuit de verkregen chronologie van de Bijbel dat er een cyclus
van meganatuurcatastrofes in de oudheid, aan de hand was.
1
Samuël 7:9 En toen Samuël voor Israël tot de HERE
riep, antwoordde de HERE hem. 10 Terwijl Samuël bezig was het brandoffer te
brengen, rukten de Filistijnen op ten strijde tegen Israël, maar de HERE deed
te dien dage machtigde donder rollen over de Filistijnen en
bracht hen in verwarring, zodat zij tegen Israël de nederlaag leden. 11 De
mannen van Israël trokken toen uit Mispa, vervolgden de Filistijnen en
versloegen hen tot beneden Bet-Kar. 12 En Samuël nam een steen en stelde die op tussen Mispa en Sen; hij gaf hem de naam
Eben-Haëzer, en zeide: Tot hiertoe
heeft ons de HERE geholpen. 13 Zo werden de Filistijnen vernederd en drongen
het gebied van Israël niet meer binnen. (NBG Vertaling 1951)
De
onderzoekers Donald W. Patten, Ronald R. Hatch and Loren C. Steinhauer stellen
dat de steen die de naam Eben-Haëzer kreeg, een meteoriet was: in all likelihood a Mars-asteroid, once a
part of the fragmented planet, Electra.
The stone of
power was a large impressive meteorite, and it was selected, appropriately
enough, for an historical monument. (The Long Day of Joshua and Six Other
Catastrophes, 1973, Chapter VI, Catastrophes of the Davidic Era, The Samuelic
Catastrophe)
Ook de
oudheidhistoricus Flavius Josephus beschrijft de geschiedenis van de steen Eben-Haëzer
(Joodse Oudheden, Boek VI,ii.2.
Vierenvijftig
jaar en zes maanden later in april 1049
v. Chr. werd de oude wereld en vooral Egypte, opnieuw door een catastrofe van
kosmische oorsprong getroffen. Zie het artikel op dit blog van 18.10.2016: voorjaar 1049 v. Chr.: de
verdrijving van de Hyksos/Amalekieten uit Egypte en de notering van een meganatuurcatastrofe. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1476655200&stopdatum=1477260000
In het
hierboven geciteerde artikel verwijs ik naar mijn boek TIJD en TIJDEN, 2016,
blz. 197-203 en blz. 220-223, waarin ik de regeerperiode van farao Thothmosis
III/Misphragmuthosis/Mencheperre, op
de tijdsbalk op basis van de Bijbelse chronologie, verankerd heb.
Misphragmuthosis
of beter bekend als Mencheperre of Thothmosis III was de zesde farao van de
achttiende dynastie van Manetho. Alleen de kopieerder van Manetho: Africanus, vermeldt
laconiek bij zijn regeerperiode voor Misphragmuthosis dat in zijn tijd de vloed van Deucalion plaatsvond. De
andere kopieerders van Manetho: Eusebius en Josephus, zwijgen over de vloed.
Africanus geeft verder geen chronologische indicatie wanneer juist de ramp
Egypte trof.
Uitgaande
van een aangetoonde cyclus van meganatuurcatastrofes zijn we in staat (ongeveer)
een jaartal aan de vloed van Deucalion ten tijde van Misphragmuthosis te geven.
Gerekend
vanaf oktober 1103 v. Chr. en vervolgens vanaf april 1049 v. Chr. met tijdschijven
van telkens 54 jaar en zes maanden arriveren we in april 941 v. Chr. tegen het
einde aan van de regeerperiode van Thothmosis III/Misphragmuthosis in diens
vijfenveertigste regeringsjaar. Dit jaartal staat of valt uiteraard indien er
geen afwijkingen in de cyclus van rampen voorkomen.
De
nasleep van de meganatuurcatastrofe betekende een verzwakking van de macht van
Thothmosis III over de regio, want daarna vinden we geen genoteerde veldtochten
meer terug (Sir Alan Gardiner, Egypt of the Pharaohs, 1961, Book II, VIII, The
Theban Supremacy, page 197).
Na de
grote vloed van Deucalion volgde in 933 v. Chr. de invasie van het geruïneerde
Egypte door de Bijbelse farao Zera de Ethiopiër. Over de Ethiopische invasie en
bezetting van Egypte en de ontstane tussenperiode in de achttiende dynastie,
schreef ik in TIJD en TIJDEN, 2015,
blz. 229-232, een hoofdstuk.
Op het
bijgevoegde schema merken we dat het jaar 941 v. Chr. tijdens de regeerperiode
van Asa van Juda viel, en tijdens de regeerperiode van Baesa van het
tienstammenrijk. De Bijbel zwijgt tijdens deze periode over buitensporig
natuurgeweld. Ik neem aan dat in het bijzonder de Grieken en de Egyptenaren dat
jaar getroffen werden en het gebied van Israël grotendeels verschoond bleef.
De
volgende verstoring aan de hemel in de cyclus van meganatuurcatastrofes van
kosmische oorsprong, zou Israël wel treffen. Dit fenomeen staat beschreven in het
Bijbelboek 1 Koningen hoofdstuk 18 waar de profeet Elia getuige is van hemels (astronomisch)
vuur dat zijn slachtoffer op het altaar van twaalf stenen op de berg Karmel,
volledig verteerde, stenen en al. Het kosmisch verband met deze beschreven
gebeurtenis wordt door de wetenschappers Patten, Hatch en Steinhauer in hun
boek: The Long Day of Joshua and Six Other Catastrophes, 1973, Page 153-159,
uitvoerig beschreven. Hun datering van de catastrofe gebeurde echter aan de
hand van Thiele s jaartallen voor Achab van Israël en zit er als een gevolg enkele
jaren naast. De plaatsing van de regeerperiode van koning Achab van Israël op
de tijdsbalk aan de hand van de sabbat- en jubeljaren, heb ik al eerder op dit
blog behandeld. Zie het artikel van 08.12.2015:
Kroniek van koning Achab van Israël, zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1449442800&stopdatum=1450047600
Het
fenomeen van het vuur des HEEREN (1 Kon.18:38) zit op de tijdsbalk
chronologisch verankerd met het jaar 893
v. Chr. Wanneer we vanaf dit ankerjaar 54 jaar en zes maanden terug in de
tijd rekenen is het resultaat: 947 v. Chr., of een verschil van zes jaar met
het eerdere resultaat: 941 v. Chr., wanneer gerekend vanaf 1103/1049 v. Chr. Er
heeft zich aldus een aantoonbare afwijking voorgedaan in de cyclus van
meganatuurcatastrofes.
De in
de Griekse mythologie overgeleverde geschiedenis van de zondvloed van Deucalion
door Manetho, ten tijde van de zesde farao van de achttiende dynastie: Misphragmuthosis,
plaatsen we aldus op de tijdsbalk tussen de jaren 947 v. Chr. en 941 v. Chr. met
een speling van zes jaar en een vraagteken erbij.
Ik besef
dat het aanvaarden van een cyclus van meganatuurcatastrofes van kosmische
oorsprong in de oudheid, voor menigeen moeilijk is. Men kan de schouders
ophalen voor een theorie die ontwikkeld en gebaseerd is op Mythisch-historische
overleveringen en niet op astrofysische waarneming. Het lijkt dan ook
fantastisch wanneer men bedenkt dat het zonnestelsel dat in de huidige tijd als
een klokwerk loopt, ooit tot slechts 2700 jaar terug de tijd in, in
beroering was.
Het
boek Werelden in botsing van Dr. I. Velikovsky las ik de eerste maal in 1975.
De kosmologische aspecten waren voor mij toen een vrij moeilijke materie, een
materie die ik niet onmiddellijk vanuit mijn opleiding en vorming kon toetsen.
De motivatie van Velikovsky voor zijn studie en publicaties was echter de
Bijbel, een Boek dat hij als seculiere Jood als een historisch Boek benaderde.
De Exodus uit Egypte van de Israëlieten was voor hem een historisch feit en de
tien plagen gevolgd door het scheuren van de Rode Zee verklaarde hij vanuit de
kosmologie. Ik stond aldus open voor de voor mij nieuwe theorieën, die hij
bracht.
Op 21
februari 1991 was ik uitgenodigd in Hilversum in het programma van Feike ter
Velde; Mag ik eens met je praten, (https://teleblik.nl/media/5424617), en
in het vervolg van dit gebeuren mocht ik daarna enkele malen op de radio komen.
Bij zulk een opname voor een radioprogramma in Katwijk aan Zee kreeg ik als
afscheid van ds. Willem Glashouwer twee recensieboeken cadeau, boeken die hem
vanuit Amerika waren toegestuurd. Eén boek was het al eerder geciteerde boek: The
Long Day of Joshua and Six Other Catastrophes van Donald W. Patten, Ronald R.
Hatch and Loren C. Steinhauer, en het andere boek was The Biblical Flood and
the Ice Epoch van Donald W. Patten. Het was na het lezen en bestuderen van
deze werken dat ik ook de draad met Velikovsky en de kosmologie weer opnam.
Vooral dan het chronologische aspect van de cyclus van kosmische rampen kreeg
mijn aandacht.
Ik ben
van mening dat de onderzoekers Donald W. Patten, Ronald R. Hatch and Loren C.
Steinhauer, chronologisch gezien wat de intervallen tussen de catastrofes
betreft, correct zitten. Wat men ook wil geloven of afwijzen wat betreft de
kosmische catastrofetheorie, een cyclus
van meganatuurcatastrofes kan vanuit de Bijbel, de werken van Flavius
Josephus en andere bronnen, chronologisch
aangetoond worden, en in dat spoor ga ik verder.
Dat de
aarde in de oudheid voor een lange tijd in beroering was en werelden in botsing
waren, was een bron van afgoderij bij de volkeren en Israël, die meenden in de
planeten in beroering, goden aan het werk te zien. Toen de Israëlieten onder
leiding van Mozes in 1483 v. Chr. uit Egypte trokken namen zij hun afgoden al
mee. Het bekende gouden kalf dat zij bij de berg Gods maakten was een
afbeelding van een Egyptische afgod. Het is Stefanus die in 30 AD voor de
Joodse raad staande deze onheilsgeschiedenis beknopt doorgaf:
Handelingen
7:41 En zij maakten een kalf in die dagen, en brachten offerande tot den afgod, en verheugden zich in de
werken hunner handen. 42 En God keerde Zich, en gaf hen over, dat zij het heir des hemels dienden, gelijk
geschreven is in het boek der profeten: Hebt gij ook slachtofferen en
offeranden Mij opgeofferd, veertig jaren
in de woestijn, gij huis Israëls? 43 Ja, gij hebt opgenomen den tabernakel
van Moloch, en het gesternte van uw god Remfan, de afbeeldingen, die gij gemaakt
hebt, om die te aanbidden; en Ik zal u overvoeren op gene zijde van Babylon.
Als men
dan niet het geloof van Mozes heeft naar Hebreeën 11:27 die voorwaarts ging
als ziende de Onzienlijke, wanneer werelden in botsing komen, maakt men
geestelijk blind en doof zijnde de verkeerde keuzes en mist men zijn doel.
Stefanus
citeerde de profeet Amos hoofdstuk vijf waar de god Remfan vermeldt wordt. Er
is verschil in schrijfwijze van de naam Remfan, ook in het Grieks. De
Septuagintvertalers noemden hem Raephan. De NBG-vertalers van 1951 vertaalden
de naam naar Kewan. Deze naam staat
voor de oud-Babylonische god: Kajawanu, die de planeet Saturnus zou
voorstellen. De verering van Saturnus en de naam Saturnus kan ook in verband
gebracht worden met Nimrod, de anti-messias van Genesis. In het oude Babylon
werd de naam als Stur geschreven, een naam met een getalswaarde van
zeshonderdzesenzestig.
De
Bijbel leert een herhaling van meganatuurcatastrofes van kosmische oorsprong
bij de tweede komst van Jezus Christus. Wanneer we het laatste Bijbelboek
Openbaring als vooraf geschreven geschiedenis willen bestuderen blijkt dat de
daarin geprofeteerde rampen ook van kosmische oorsprong zullen zijn. Of zoals ook
de Heer Jezus Christus zijn wederkomst aankondigde in zijn rede over de laatste
dingen, en door de evangelisten zo genoteerd:
Lucas
21:25 En er zullen tekenen zijn aan zon en maan en sterren, en op de aarde radeloze
angst onder de volken vanwege het bulderen van zee en branding, 26 terwijl de
mensen bezwijmen van vrees en angst voor de dingen, die over de wereld komen.
Want de machten der hemelen zullen wankelen. 27 En dan zullen zij de Zoon des mensen zien komen op een
wolk, met grote macht en heerlijkheid. (NBG 1951)
En weer
zal het in de toekomst, net zoals in het verleden in de dagen van de profeet
Elia op de Karmel, gaan om de vraag: Wie is God? De Baäls of de HEERE God van
Israël.
Met
deze aflevering vervolgen we met de aartsvader Levi, de overgrootvader van
Mozes, die ons chronologisch naar het Exodus-jaar zal leiden.
Jozef,
de elfde zoon van Jakob die onderkoning van Egypte was, zou een leeftijd van
honderdtien jaar bereiken. Het sterfjaar van Jozef was 1628 v. Chr. of anno
mundi 2369. De dood en mummificering van Jozef in Egypte heb ik in het
bijzonder aandacht gegeven in mijn boek EXODUS,
2015, blz. 21-33.
Bovenaan
onze tijdsbalk staan de anno mundi-jaartallen vermeldt, die volgens de westerse
kalendermaanden van oktober tot september lopen. De tijdsbalk van millimeterpapier
is ingedeeld aan twee centimeter per jaar, van januari tot december volgens de
westerse tijdrekening via vier kwartalen.
Ivan
Panin leverde een Bijbel-chronologische constructie af waarbij hij vanaf de
Schepping op basis van uitsluitend Bijbelse chronologie een anno mundi
jaartelling opstelde. Zijn enige navigatiepunt op de tijdsbalk echter (en dat is
een zwakte) is het begin van Adam in het Bijbelboek Genesis van waaraf hij via
de aartsvaders zijn Anno Mundi jaarrekening opbouwde. De link met de westerse
tijdrekening maakte hij pas bij het vijftiende regeringsjaar van Keizer
Tiberius met het optreden van Johannes de Doper en de doop van Jezus Christus.
De kruisdood van Jezus Christus en Zijn Opstanding en Hemelvaart plaatst Panin op
de tijdsbalk in Anno Mundi 4032 wat volgens zijn berekening gelijk valt met het
jaar 30 AD. Zoals ik in het geciteerde artikel vermelde was ik onder de indruk
van het ontzag dat Panin had voor het Woord van God. Zijn enig navigatiepunt op
de tijdsbalk echter met als eindpunt het jaar 30 AD rechtvaardigde hij door
gebruik van een Bijbelse getallensymboliek via zeven- en elfvouden. Zijn boek
sluit dienaangaande af met een hoofdstuk getiteld: The Numeric Phenomena.
De
Tempel van Salomo was volgens de studie van Panin klaar in het jaar 3024 na
Genesis. Ik ben in mijn reconstructie daarentegen uitgegaan van het jaar 3000 voor
het afgewerkt zijn van de Tempel in het elfde regeringsjaar van Salomo zijnde
okt997/sep996 v. Chr. Vanaf dit jaartal heb ik teruggerekend met de
chronologische gegevens die de Bijbel aanreikt, en arriveerde alzo in het jaar
okt2341/sep2340 v. Chr. voor het jaartal van de Grote Vloed. Sinds de schepping
waren er dan 1656 jaar verlopen. De regeerperiode van Salomo werd bekomen aan
de hand van de historische sabbat- en jubeljaren. Het jaartal 2340 v. Chr. met
het einde van de Grote Vloed als uitkomst zag ik bevestigd door het werk van
Dr. Werner Papke aan: Die Sterne von
Babylon, Die geheime Botschaft des Gilgamesch
nach 4000 Jahren entschlüsselt, 1989, (ISBN 3 7857 0498 4). Dr. Papke
berekende het astronomische jaartal van het Gilgamesj-epos.
Zoals
ik in de aflevering van 27.06.2016 schreef
blijft de studie van Panin zeer leerrijk ter algemene studie van de Bijbelse
chronologie. Hij toont bijvoorbeeld duidelijk aan dat de periode van de 480
jaar (1 Koningen 6:1) tussen het vierde regeringsjaar van Salomo en het jaar
van Exodus, een historische periode was, waarbinnen de overige chronologische
gegevens dienen gerangschikt te worden. De chronologie van de Richteren-periode
wordt aan de hand van de verlopen schijf van driehonderd jaar ten tijde van de
richter Jefta, bepaald en de overige richteren op de tijdsbalk gerangschikt.
Ook de geboorte van Abram/Abraham volgend op het 130ste jaar van
Terah verdedigt Panin via gedegen Bijbelstudie, glansrijk.
De
chronologie van het verblijf van de twaalf stammen in Israël bepalen we op
basis van de chronologische gegevens die de Bijbel verstrekt over Levi, de derde zoon van Jakob bij Lea,
en zijn nageslacht tot op Mozes. In de aflevering van 08.12.2016 hebben we gezien dat de eerste vier zonen van Jakob,
waarvan Levi de derde was, in de
tweede periode van Jakob s zevenjarige diensttijd aan Laban, geboren werden,
zijnde de periode van 1745 v. Chr. tot 1738 v. Chr. Mozes was de zoon van Amram,
de zoon van Kehath, de zoon van Levi: vier
geslachten. Hierna het betreffende Bijbelgedeelte:
Exodus
6:15 Dit nu zijn de namen der zonen van Levi, naar hun geboorten: Gerson, en Kehath, en Merari. En de jaren des
levens van Levi waren honderd zeven en dertig jaren. 16 De zonen van Gerson:
Libni en Simeï, naar hun huisgezinnen. 17 En de zonen van Kehath: Amram, en Jizhar, en Hebron, en Uzziël,
en de jaren des levens van Kehath waren
honderd drie en dertig jaren. 18 En de zonen van Merari: Machli en Musi;
dit zijn de huisgezinnen van Levi, naar hun geboorten. 19 En Amram nam
Jochebed, zijn moei, zich tot een huisvrouw, en zij baarde hem Aäron en Mozes; en de jaren des levens van Amram
waren honderd zeven en dertig jaren. (Statenvertaling)
Laat
ons nu de vier namen van Levi tot Mozes op de tijdsbalk plaatsen. Bij sommige
namen zoals die van Mozes lukt dit chronologisch exact, bij andere namen zoals
bij de zoon van Levi: Kehath, vertrouwen we op de Joodse legendes en werken we
met circa s. Kehath was al geboren voor de intocht in Egypte in 1699 v. Chr.,
dat leert het hierna volgende Bijbelgedeelte:
Genesis
46:1 En
Israël verreisde met al wat hij had, en
hij kwam te Ber-seba, en hij offerde offeranden aan den God van zijn vader
Izak. 2 En God sprak tot Israël in gezichten des nachts, en zeide: Jakob,
Jakob! En hij zeide: Zie, hier ben ik! 3 En Hij zeide: Ik ben die God, uws
vaders God; vrees niet van af te trekken
naar Egypte; want Ik zal u aldaar tot een groot volk zetten. 4 Ik zal met u
aftrekken naar Egypte en Ik zal u doen
weder optrekken, mede optrekkende; en Jozef zal zijn hand op uw ogen
leggen. 5 Toen maakte zich Jakob op van Ber-seba; en de zonen van Israël
voerden Jakob, hun vader, en hun
kinderen, en hun vrouwen, op de wagenen, die Farao gezonden had, om hem te
voeren. 6 En zij namen hun vee, en hun have, die zij in het land Kanaän
geworven hadden, en zij kwamen in Egypte,
Jakob en al zijn zaad met hem; 7 Zijn
zonen, en de zonen zijner zonen met hem; zijn dochteren, en zijner zonen
dochteren, en al zijn zaad bracht hij met zich in Egypte. 8 En dit zijn de
namen der zonen van Israël, die in Egypte kwamen: Jakob en zijn zonen. De
eerstgeborene van Jakob: Ruben. 9 En de zonen van Ruben: Hanoch, en Pallu, en
Hezron, en Karmi. 10 En de zonen van Simeon: Jemuël, en Jamin, en Ohad, en
Jachin, en Zohar, en Saul, de zoon ener Kanaänietische vrouw. 11 En de zonen van Levi: Gerson, Kehath en Merari.
Volgens
de Joodse overlevering (Jewish Legends, Louis Ginzberg, 1909, Volume II,
Chapter II) werd Kehath geboren in het vijfendertigste jaar van Levi. Gemakkelijkheid
halve breng ik deze jaartallen op mijn tijdsbalk aan en bestudeer of het
chronologisch zin geeft. Wanneer Kehath inderdaad in het vijfendertigste
levensjaar van Levi geboren werd, dan maakt hem dat tien jaar jong in het jaar van
de intocht in okt1708/sep1707 v. Chr. De chronologische gegevens van Kehath volgens
de Joodse legende, geven aldus tot hier toe geen enkel probleem. Vervolgens
leert de legende o.a. dat Jochebed, de dochter van Levi, (en toekomstige moeder
van Mozes) geboren werd in Levi s drieënzestigste jaar. Op de tijdsbalk zitten
we nu in het jaar 1680/1679 v. Chr. Datzelfde jaar werd volgens de overlevering
Amram, (de vader van Mozes) aan Kehath geboren. Amram huwde aldus later met
zijn tante. Dat huwelijk werd volgens de overlevering voltrokken in het
vierennegentigste levensjaar van Levi. Op de tijdsbalk uitgetekend geeft deze
chronologische informatie geen enkel probleem. Het huwelijk van Amram en
Jochebed zit wanneer we de chronologische gegevens van de legende volgen, verankerd
in het jaar okt1649/sep1648 v. Chr. wanneer beide eenendertig jaar oud waren.
Wanneer
we nu met de Bijbels-chronologische gegevens van Mozes van het Exodus-jaartal zijnde
1483 v. Chr. terugrekenen bekomen we voor Amram en Jochebed een leeftijd van
tachtig jaar bij de geboorte van Mirjam, de vijf jaar oudere zuster van Mozes.
De Joodse legende heeft met deze ouderdom voor het krijgen van kinderen geen
probleem, rijk als de geschiedenis van het oude Israël is aan wonderen. Hierna een citaat aangaande Jochebed:
Old as
Jochebed was, she regained her youth. Her skin became soft, the wrinkles in her
face disappeared, the warm tints of maiden beauty returned, and in a short time
she became pregnant.
Maar
ook in Egypte vinden we in een buiten-Bijbelse bron bij Manetho, de Egyptische
oudheid-historicus, een verwijzing naar een zeer hoge ouderdom van
negenennegentig jaar met de regeerperiode van farao Pepi II. Een leeftijd die overigens,
naar mijn weten, geen enkele Egyptoloog in twijfel trekt. Volgens mijn
herziening van de geschiedenis van de oudheid (zie TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 107-112) was Pepi II de farao van de
verdrukking in Egypte en aldus tijdgenoot van Amram en Jochebed.
Het
hierna volgende Bijbelgedeelte leert dat Jozef de eerste aartsvader was, die in
Egypte stierf. Vers 24 maakt duidelijk dat bij de dood van Jozef zijn broer en
halfbroers nog in leven waren.
Genesis
50:22 Jozef dan woonde in Egypte, hij en het huis
zijns vaders; en Jozef leefde honderd en
tien jaren. 23 En Jozef zag van Efraïm kinderen, van het derde gelid; ook
werden de zonen van Machir, den zoon van Manasse, op Jozefs knieën geboren. 24 En Jozef zeide tot zijn
broederen: Ik sterf; maar God zal u gewisselijk bezoeken, en Hij zal u doen
optrekken uit dit land, in het land, hetwelk hij aan Abraham, Izak en Jakob
gezworen heeft. 25 En Jozef deed de zonen van Israël zweren, zeggende: God zal
u gewisselijk bezoeken, zo zult gij mijn beenderen van hier opvoeren! 26 En
Jozef stierf, honderd en tien jaren oud zijnde; en zij balsemden hem, en men
leide hem in een kist in Egypte.
Levi,
de derde zoon van Jakob zou de leeftijd van 137 jaar bereiken en stierf in 1605
v. Chr. Na de dood van Levi heeft de verdrukking in Egypte een aanvang genomen.
Exodus
1:1 Dit nu zijn de namen der zonen van Israël, die
in Egypte gekomen zijn, met Jakob; zij kwamen er in, elk met zijn huis. 2
Ruben, Simeon, Levi, en Juda; 3
Issaschar, Zebulon, en Benjamin; 4 Dan en Nafthali, Gad en Aser. 5 Al de zielen
nu, die uit Jakobs heup voortgekomen zijn, waren zeventig zielen; doch Jozef was in Egypte. 6 Toen nu Jozef gestorven was, en al zijn broeders, en al dat
geslacht, 7 Zo werden de kinderen Israëls vruchtbaar en wiesen overvloedig, en
zij vermeerderden, en werden gans zeer machtig, zodat het land met hen vervuld
werd. 8 Daarna stond een nieuwe koning
op over Egypte, die Jozef niet gekend had; 9 Die zeide tot zijn volk: Ziet,
het volk der kinderen Israëls is veel, ja, machtiger dan wij. 10 Komt aan, laat
ons wijselijk tegen hetzelve handelen, opdat het niet vermenigvuldige, en het
geschiede, als er enige krijg voorvalt, dat het zich ook niet vervoege tot onze
vijanden, en tegen ons strijde, en uit het land optrekke. 11 En zij zetten
oversten der schattingen over hetzelve, om
het te verdrukken met hun lasten; want men bouwde voor Farao schatsteden,
Pitom en Raamses. (Statenvertaling)
Vanaf
de dood van Levi in 1605 v. Chr. zijn het 122 jaar tot de Exodus.
De zoon
van Levi: Kehath (de grootvader van Mozes), die als jongeling bij de clan van
Jakob-Israël bij de intocht in Egypte behoorde, bereikte de leeftijd van 133
jaar (Exodus 6:17). De zoon die Kehath in Egypte verwekte: Amram, de vader van
Mozes, krijgt volgens Exodus 6:19 een leeftijd van 137 jaar. In mijn boek EXODUS, 2016, blz. 37-46, toon ik aan
dat volgens de Joodse overlevering, Mozes geboren werd na een zwangerschap van
slechts zes maanden en dat het jaar en de maand van zijn geboorte exact
gedateerd kan worden in de maand sjabat (januari/februari) van het jaar 1563 v.
Chr. Als tachtigjarige stond hij in 1483 v. Chr., het jaar van de Exodus, voor
farao, en 120 jaar oud stierf hij aan de grens van het Beloofde Land Kanaän in
het jaar 1443 v. Chr.
Vanaf
de exodus met nisan in 1483 v. Chr. zijn het vierhonderddertig jaar terug tot
de belofte aan Abram met nisan in 1913 v. Chr.
Exodus
12:40 De tijd nu der woning, dien de kinderen
Israëls in Egypte (LXX: en Kanaän) gewoond hebben, is vierhonderd jaren en
dertig jaren. 41 En het geschiedde ten einde van de vierhonderd en dertig
jaren, zo is het even op denzelfden dag geschied, dat al de heiren des HEEREN
uit Egypteland gegaan zijn.
In mijn
boek EXODUS, 2016, heb ik ook aandacht gegeven aan de duur van de
verdrukking in Egypte en Kanaän. De verdrukking in Egypte begon een tijd na de
dood van Jozef, toen een farao aan de macht kwam die Jozef en zijn weldaden
voor Egypte niet gekend had. Deze verdrukking kunnen we op de tijdsbalk
verankeren bij de geboorte van Mirjam in 1569 v. Chr., een naam die
de betekenis van bitter heeft. Mozes, haar broer, zou vijf jaar later in 1564
v. Chr. geboren worden. De Egyptische verdrukking duurde tot aan de Exodus
aldus minstens zesentachtig jaar tot maximum honderdtweeëntwintig jaar, wanneer
we vanaf de dood van Levi rekenen.
In mijn
boek Van Noach tot Christus, 1987,
door het Goede Boek gepubliceerd, vermeldde ik in bijvoegsel III de
verschillende Bijbelse geslachtsregisters, die duidelijk maken dat de
tijdsperiode van 430 jaar die Paulus doorgeeft in Galaten 3:17, te verdelen
zijn over zowel het verblijf in Kanaän als in Egypte.
Het
geslachtsregister van Levi tot Mozes zijn vier namen die alleen binnen de 215
jaar van het verblijf in Egypte passen.
Ook het
geslachtsregister van Manasse, broer van Efraïm, en beiden zonen van Jozef die
in Egypte geboren werden, past alleen in de periode van 215 jaar. Van Manasse
(1 Kronieken 7:14-20) tot Zelafead (Numeri 27:1) ten tijde van de Exodus vermeldt
de Bijbel vijf namen: Manasse, Machir, Gilead, Hefer en Zelafead. Hierbij is
nog op te merken dat de Bijbel vermeldt dat Jozef (Genesis 50:23), de kinderen
van Machir op zijn knieën heeft gehad.
Mozes
zou tot zijn veertigste levensjaar als de geadopteerde zoon van de dochter van
farao in het huis van farao verblijven. Daarna liep het fout, maar dat gaan we
in een volgende aflevering chronologisch behandelen.
Hebreeën
11:23 Door het geloof werd Mozes, toen hij geboren was, drie maanden lang van zijn ouders
verborgen, overmits zij zagen, dat het kindeken schoon was; en zij vreesden het
gebod des konings niet. 24 Door het geloof heeft Mozes, nu groot geworden
zijnde, geweigerd een zoon van Farao's
dochter genoemd te worden; 25 Verkiezende liever met het volk van God
kwalijk gehandeld te worden, dan voor een tijd de genieting der zonde te
hebben; 26 Achtende de versmaadheid van Christus meerderen rijkdom te zijn, dan
de schatten in Egypte; want hij zag op de vergelding des loons. 27 Door het
geloof heeft hij Egypte verlaten, niet vrezende den toorn des konings; want hij
hield zich vast, als ziende den Onzienlijke. 28 Door het geloof heeft hij het
pascha uitgericht, en de besprenging des bloeds, opdat de verderver der
eerstgeborenen hen niet raken zou. 29 Door het geloof zijn zij de Rode zee
doorgegaan, als door het droge; hetwelk de Egyptenaars, ook verzoekende, zijn
verdronken. (NBG Vertaling 1951)
Op de
bijgevoegde schemas staan de Egyptische faraos en hun respectievelijke
dynastieën vermeld. In mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, verklaar ik een en ander
vanaf blz. 61 tot 111.
De
Egyptenaren begonnen hun nieuwjaar op de eerste dag van hun maand Thoth, of de
maand juli volgens de westerse maandkalender. Volgens de moderne egyptologie
waren de oud-Egyptenaren onbekend met het schrikkeljaar en hanteerden zij een kalenderjaar
van 365 dagen, zonder de nodige correctie door middel van een toevoeging van
één dag alle vier jaar. Volgens de theorie zou de Egyptische nieuwsjaardag aldus
zo om de vier jaar met één dag opgeschoven zijn. Toen bekend raakte dat ten tijde
van de Griekse en Romeinse overheersing er sprake was van verwijzingen naar het
gebruik van een zogenaamde Sothis-periode van 1460 jaar in het oude Egypte,
bracht men dit in verband met de noodzakelijke correctie als een gevolg van het
vermeende niet toepassen van schrikkeljaren.
Het
revisionisme van de geschiedenis van de oudheid heeft deze theorie weerlegd en
aangetoond dat het Egypte van de oudheid een hoge beschavingsgraad kende, met
uiteraard ook de kennis dat één jaar 365 dagen en een kwart dag vormde.
Zo was
er de geleerde en revisionist van de geschiedenis van de oudheid Dr. Donovan A. Courville (1901/1996), (B.Th.,
B.A., M.A., Ph.D.) (The Exodus Problem and its Ramifications, Volume 2, Chapter
IV), die in zijn studie aantoonde dat de basis van de grote piramide op het
Gizeh-plateau 365,24 el bedraagt, en dit op basis van een veronderstelde
Piramide-el die gelijk zou zijn aan de Bijbelse Hebreeuwse el. Courville merkt
op dat de afmetingen van de basis van de grote piramide aantonen dat de oude
Egyptenaren vertrouwd waren met schrikkeljaren aangezien 365,2422 el gelijk
staat aan het aantal dagen dat een zonnecyclus heeft. Courville gebruikte deze
informatie ter weerligging van Eduard Meyer s theorie die er namelijk vanuit
ging dat de Egyptenaren deze kennis niet hadden en er daarom twee kalenders op
na hielden.
Courville
vestigde ook de aandacht op de oudheid-historicus Flavius Josephus die meldde dat het Abraham was die de
Egyptenaren aritmetica en astronomie bijbracht.
Flavius Josephus, Joodse Oudheden, Boek I, viii.
1. He (pharaoh) also made him (Abram) a large
present in money, and gave him leave to enter into conversation with the most
learned among the Egyptians; from which conversation his virtue and his
reputation became more conspicuous than they had been before.
2. For whereas the Egyptians were formerly addicted to
different customs, and despised one another's sacred and accustomed rites, and
were very angry one with another on that account, Abram conferred with each of them, and, confuting the reasonings
they made use of, every one for their own practices, demonstrated that such
reasonings were vain and void of truth: whereupon he was admired by them in
those conferences as a very wise man, and one of great sagacity, when he
discoursed on any subject he undertook; and this not only in understanding it,
but in persuading other men also to assent to him. He communicated to them arithmetic, and delivered to them the science
of astronomy; for before Abram came into Egypt they were unacquainted with
those parts of learning; for that science came from the Chaldeans into
Egypt, and from thence to the Greeks also.
Courville
s vaststelling maakt duidelijk dat de Egyptenaren de juiste lengte van het
aantal dagen in een jaar nauwkeurig kenden, en indien nodig de nodige
kalenderhervormingen doorvoerden, wanneer zich veranderingen aan de hemel
voordeden. Hun architectuur was klasse met tempels en piramiden in
astronomische verhoudingen neergezet.
De door
de Egyptoloog Eduard Meyer
gelanceerde noodlottige Sothis-kalender in 1904, gaat er van uit dat de
Egyptenaren nou net niet met schrikkeljaren vertrouwd waren, en er daarom een
dubbele kalender op na hielden. Dat er zo iets als Sothis-perioden in het oude
Egypte zou gehanteerd zijn, hebben zij van de Romeinen. In 239 AD vermeldde de
Romeinse grammaticus Censorinus dat in 139 AD de eerste dag van het Egyptische
kalenderjaar daadwerkelijk samenviel met de heliakische verschijning van de
ster Sirius of Sothis wat het einde van een Sothis-cyclus veronderstelde. Censorinus
boek was getiteld: DE DIE NATALI en geschreven ter eren van de verjaardag van
zijn broodheer; QUINTUS CAERELLIUS. In dit boek schreef Censorinus dat in het jaar
139 AD de Hondsster verschenen was op de eerste dag van de maand Thoth, en dat
die dag gelijk viel met 19 juli van de Romeinse kalender. Die dag zou dus een
nieuw Sothis-tijdperk hebben te zien aanvangen.
Terugrekenend
concludeerde Eduard Meyer dat vergelijkbare situaties zich hadden voorgedaan in
1321 en 2781 v. Chr. Een vermeende verwijzing naar het begin van een nieuwe
Sothis-periode dacht hij gevonden te hebben op de achterzijde van het
zogenaamde Ebers-papyrus dat te Leipzig bewaard word. Op het papyrus staat een
kalendervermelding genoteerd in het negende regeringsjaar van farao Amonhotep I
van de achttiende dynastie. Veel blijft echter onduidelijk. Zo staat er bijvoorbeeld
niet Amonhotep I maar de naam Zeserkere, waarvan men aanneemt dat het een voornaam
van Amonhotep I was. Als een resultaat van het voor waar houden van het begin
van een nieuwe Sothis-periode van 1460 jaar in 1317 v. Chr. belandde de
achttiende dynastie foutieve-lijk in de veertiende en dertiende eeuw v. Chr. op
de tijdsbalk.
De
Egyptoloog Cecil Torr (Memphis and
Mycenae, 1896) een tegenstander van Eduard Meyer in de negentiende eeuw, stelt
dat de Sothis-cyclus een uitvinding van
de Grieken was, van latere tijd. Noch is er enige indicatie, schrijft hij,
dat de Egyptenaren de cyclus kenden; geen vermelding wordt er over gevonden in
hun inscripties of papyri, buiten enkele occasionele vermeldingen over het
opkomen van de Hondsster.
This all looks as though the cycle was invented by the later Greeks at
Alexandria. Nor is there anything to indicate that it was known to the
Egyptians in earlier times; no mention of it being found in their inscriptions
or papyri, though occasionally these note the rising of the dog-star.
In
deze tijd is er het studiewerk van de Egyptoloog en revisionist van de
geschiedenis van de oudheid David Rohl,
die aantoont dat de vermelding op de achterzijde van het Ebers-papyrus helemaal
niet over een Sothis-periode handelt. Zie het artikel op dit blog van 10.01.2014, het Ebers-papyrus, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1388962800&stopdatum=1389567600
Een
verhelderende algemene studie is die van de hand van wijlen de heer F. J.
Kerkhof (1916/1999), BW Bijbel en Archeologie 1 isbn 9070145049, waarin de
Sothis-kalender van Eduard Meyer weerlegd word.
De
volgende Sothis-periode die Eduard Meyer meende te kunnen plaatsen was die van
1460 jaar verder de tijd in voorbij het verkregen jaar 1321 v. Chr. Aldus
arriveerde hij op de tijdsbalk in 2781 v. Chr. als scharnierjaar dat opnieuw
een eerdere Sothis-periode afsloot en een nieuwe liet beginnen. Hier meende hij
het opkomen van de Sopdet of Sothis-ster te kunnen verankeren op basis van een
vermelding in het papyrus van Illahun. Dit bewaard gebleven papyrus-document
dateert de verschijning van Sopdet op de zestiende van de Egyptische maand
Pharmuti, in het zevende regeringsjaar van een farao, waar men van aanneemt dat
het Senwosret III van de twaalfde dynastie is. De naam zelf van de farao is
niet bewaard gebleven, maar wordt uit allerlei verspreide gegevens afgeleid. De
al eerder geciteerde Egyptoloog David Rohl (A Test of Time, 1995, appendix D)
merkt echter op dat het papyrusfragment een voorspelling bevat en geen
vaststelling van een historisch gebeurd feit is. De tekst luidt: u moet weten
dat het opkomen van SOPDET zal gebeuren in de vierde maand Pharmuti, op
dag zestien.
Het
noodlottige resultaat is dat in het orthodoxe model-fabricatie nu de dertiende,
veertiende, vijftiende en zeventiende dynastie op de tijdsbalk binnen een
periode van slechts 230 jaar geprest werden. Of
zoals een bekende orthodoxe egyptoloog ooit opmerkte:
It must never be forgotten that we are
dealing with a civilization thousands of years old and one of which only tiny remnants have survived. What is proudly
advertised as Egyptian History is merely
a collection of rags and tatters.
1961,
De Britse Egyptoloog Alan Gardiner
Wat
men geen aandacht geeft of verzwijgt, is dat de Egyptische historicus uit de
derde eeuw v. Chr.: Manetho, nergens in zijn bewaarde overlevering enige
indicatie geeft dat er Sothis-perioden van 1460 jaar in het oude Egypte bestaan
zouden hebben. Wat zeer verwonderlijk is, wanneer we bedenken dat Manetho echt
zijn best gedaan heeft middels het aantoonbaar manipuleren en vervalsen van
geschiedkundige gegevens, om zijn geschiedenis van Egypte tot de oudste van
heel de oude wereld te maken. Moesten de Sothis-perioden bestaan hebben zou hij
er zeker gebruik van gemaakt hebben.
Bzetreurenswaardig
is het feit dat Bijbelgetrouwe onderzoekers die uitgaan van de juistheid van de
constructie van Eduard Meyer naar gepaste farao s dienen te zoeken die in de
Bijbels-historische context passen. Wat een onmogelijke opdracht is die alleen
maar tot verlegenheid leidt. Eén voorbeeld is de dochter van farao die baby
Mozes adopteerde. Theologen
en Bijbelvorsers die het Bijbelverhaal in de Egyptische geschiedenis proberen
in te lassen en ervan uitgaan dat de indeling van de dynastieën op de tijdsbalk
door de Egyptologie begin twintigste eeuw gefabriceerd, wetenschappelijk
onderbouwd is, moeten ten tijde van de achttiende Egyptische dynastie op zoek
naar een gepaste kandidate. In mijn boek TIJD
en TIJDEN, 2015, hoofdstuk: de geschiedenis van de geschiedenis, blz.27-42,
ga ik hier uitvoerig in op de revisie van de geschiedenis van het oude Egypte,
en lever bronmateriaal van revisionisten die mij voorgegaan zijn.
Een ander voorbeeld is de
identificatie van de Bijbelse
farao die de aartsvader Jozef tot onderkoning aanstelde. In
mijn boek Exodus, 2016, toon ik aan
dat de Bijbelse farao die de aartsvader Jozef tot onderkoning aanstelde niet in
de fabricatie van de conventionele egyptologie te vinden is.
Bijbelvorsers
die zweren bij de algemeen aanvaarde conventionele Egyptologie en haar
rangschikking van de dynastieën op de tijdsbalk, dienen de Bijbelse
geschiedenis over Jozef ten tijde van de Hyksos-heerschappij te plaatsen. Dit
lukt schijnbaar aangezien over de Hyksos-heerschappij weinig geweten is. Dit
als een gevolg van de beeldenstorm uitgevoerd door farao Ahmose van de
achttiende dynastie, die na het verdrijven van de Hyksos uit Egypte alles wat
aan hen herinnerde liet vernietigen. Het is aldus eenvoudig te stellen dat
Jozef de onderkoning van een Hyksos-farao was, er staat namelijk geen enkele
Egyptische bron tegenover. Oef. Maar zo eenvoudig is het echter niet. Het is
het Bijbelboek Genesis dat de norm is en niet de uitgedokterde tijdsconstructie
van de moderne Egyptologie.
Alleen
een drastische herschikking van de Egyptische dynastieën op de tijdsbalk aan de
hand van de Bijbels-historische gegevens geeft het antwoord. Op het hiervoor
getoonde schema toon ik de revisie aan de hand van de Bijbel.
Vanaf
de roeping van Abraham door de HERE God zoals in het eerste Bijbelboek Genesis
beschreven, is er interactie over en weer tussen Egypte en Kanaän, geweest.
Interacties die door beide volken en groepen genoteerd zijn geworden. De
Bijbelse Boodschap wordt via historisch verifieerbare feiten gebracht, en is
dus niet louter alleen maar een Boek op basis van godsdienstige regels. Of
zoals F.J. Kerkhof schreef: onze verlossing is historisch gedateerd en onze
toekomst ligt vast als een komende verwezenlijking in de tijd, als een zich
voltrekkende geschiedenis.
De
vermeende Sothis-kalender en de foutieve plaatsing van de Egyptische dynastieën
op de tijdsbalk verduisteren de historische interacties, en vandaar de noodzaak
om tot een definitieve rechtzetting van de geschiedenis van de oudheid te
komen. De sleutel is het revisionisme van de geschiedenis van het oude Egypte.
Ik
verwijs weer graag naar het werk van Dr.
Donovan A. Courville (1901/1996), The Exodus Problem and its Ramifications,
1971, die in zijn opus magnum een algemene revisie van de chronologie van de
farao s van Egypte uitgewerkt heeft. De Bijbel werd hierbij door Courville als
een historische gids gebruikt.
Het belang van
geschiedschrijving lezen we in:
Psalm
78:1 Een leerdicht van Asaf. Wend het oor, mijn
volk, tot mijn leer, neigt uw oor tot de woorden van mijn mond; 2 ik wil mijn
mond tot een spreuk opendoen, ik wil aloude verborgenheden verkondigen. 3
Hetgeen wij gehoord hebben en weten, en onze vaderen ons hebben verteld, 4 dat
willen wij voor hun kinderen niet verhelen; wij willen vertellen aan het
volgende geslacht des HEREN roemrijke
daden, zijn kracht en de wonderen die Hij gewrocht heeft. (NBG
Vertaling 1951)
De zonsverduistering over Nineveh tijdens het eponiem van Bur-Saggile
Sinds
het begin van 2017 hebben we op dit blog al vier afleveringen aan de Assyrische
koningslijst en haar chronologie gewijd. Met het artikel van 09.01.2017 behandelde ik de koningen
Pul en Tiglath Pileser III, gevolgd door hun opvolgers: Salmaneser V, Sargon II
en Sanherib. Met het artikel van 16.01.2017
behandelde ik de Bijbels-Assyrische koning Jareb, die niet in de Assyrische
koningslijst voorkomt en vragen oproept in verband met de veronderstelde volledigheid
van de Assyrische koningslijst. Met het artikel van 23.01.2017 kreeg Salmaneser III en de foutieve datering van de slag
bij Karkar aandacht. Met onze aflevering van 06.02.2017 ging bijzondere aandacht naar de vandaag algemeen
gehanteerde jaartallen zoals 930 v. Chr.
voor de dood van Salomo, en 1446 v. Chr.
als jaartal voor de Exodus. Deze jaartallen zijn echter het resultaat van het
linken van de Bijbelse chronologie aan die van Assyrië, en geven een afwijking
van acht tot zevenendertig jaar met de Bijbels-historische werkelijkheid, op de
tijdsbalk. Ik bestempelde het hanteren van het verkregen jaartal 930 v. Chr.
voor de splitsing van het Verenigd Koninkrijk van Israël als noodlottig, en gaf
enkele spijtige voorbeelden op wanneer men 930 v. Chr. als foutief ankerjaar op
de tijdsbalk hanteert.
Eén aangehaald
voorbeeld was het gebruik van het hanteren van de gefabriceerde jaartalen van
Thiele door de wetenschappers Patten,
Hatch, Steinhauer in hun studie: The Long Day of Joshua and Six Other
Catastrophes, 1973. Deze wetenschappers tonen nochtans duidelijk aan dat
planeet aarde meerdere malen in de oudheid in haar baan om de zon verstoord
werd en er tegen de achtste eeuw v. Chr. zelfs een kalenderhervorming nodig was. Zie TIJD en TIJDEN, 2016, hoofdstuk: de noodzakelijke
kalenderhervorming van de achtste eeuw voor Christus, blz. 331-338). Er was
volgens deze onderzoekers een cyclus van meganatuurcatastrofes aan de hand met
intervallen van 54 jaar en zes maanden met iedere keer een planetaire
interactie tussen de maand maart, het Romeinse Tubilustrium en de
daaropvolgende catastrofe 54 jaar en zes maanden later in oktober, het Romeinse
Armilustrium.
Hun
ankerjaar op de tijdsbalk is echter 701
v. Chr., het jaartal dat Thiele uitdokterde voor het veertiende
regeringsjaar van Hizkia gecorrigeerd naar de bevindingen van de Assyriologie
in verband met de belegering van Jeruzalem door Sanherib, en heeft een
afwijking van acht jaar met het
historisch-verifieerbare jaartal 709 v.
Chr. voor het veertiende regeringsjaar van Hizkia met een genoteerde
meganatuurcatastrofe, die resulteerde in de vernietiging van het Assyrische
leger nabij Jeruzalem.
De
kosmische catastrofetheorie heeft al langer mijn aandacht. Hoewel ik de theorie
vanuit mijn opleiding niet naar waarheid kan toetsen, past de theorie wel in
een resem van meganatuurcatastrofes die in de Bijbel beschreven worden, en ook
gedateerd kunnen worden. Wat dan ook het mechanisme was, dat deze
meganatuurcatastrofes veroorzaakte? Dat nochtans de verantwoordelijkheid vanuit
de kosmos gezocht moet worden, leert de Bijbel. Bij de inname van Kanaän door
de Israëlieten onder leiding van Jozua bijvoorbeeld vermeldt de Bijbel een
kosmisch fenomeen met catastrofale gevolgen over het slagveld nabij Gibeon
(Jozua 10:12-13). Op het bevel van Jozua stond de zon stil te Gibeon. De zon
stond stil en de maan bleef staan, totdat het volk zich op zijn vijand gewroken
had. En dit werd als geschiedschrijving dusdanig in het oude Israël genoteerd:
Is dit niet geschreven in het Boek des Oprechten? De zon nu bleef
staan midden aan de hemel en haastte zich niet onder te gaan omstreeks een
volle dag. Een dag als deze is er noch vroeger, noch later ooit geweest, waarop
de HERE zó iemands stem verhoorde, want de HERE streed voor Israël. Dat de
zon op het woord van Jozua stil stond verhaalt de Bijbel volgens het kijkbeeld
van Jozua en niet volgens het natuurwetenschappelijk wereldbeeld. Het kijkbeeld
van Jozua was overigens hetzelfde als ons hedendaags taalgebruik in het derde
millennium na Christus, gewoon de taal van de alledaagse waarneming wanneer ook
wij vandaag zeggen: dat de zon opkomt en ondergaat en iedereen begrijpt wat
bedoelt wordt.
De
Bijbel is evenzo duidelijk op de wijze zoals het Assyrische leger van Sanherib
voor de poorten van Jeruzalem in 709 v. Chr. door de Engel des HEEREN geslagen
werd. Ook deze geschiedenis had Velikovsky s aandacht en voor Patten en zijn
medewerkers was dit het vertrekpunt voor hun reis in de tijd ter plaatsing van
de cyclus van meganatuurcatastrofes op de tijdsbalk. Na het afdruipen van het
Assyrische leger in 709 v. Chr. verhaalt de Bijbel (Jesaja 38:1-8) dat de schaduw van de zon tien treden op de
zonnewijzer van koning Achaz terugging.
Jesaja
38:7 En dit zal u het teken zijn van des HEREN
kant, dat de HERE ook doen zal wat Hij gesproken heeft: 8 zie, Ik doe de schaduw
op de treden waarlangs zij door de zon op de
trap van Achaz is afgedaald, weer tien treden teruggaan. En de zon ging tien treden terug op de
treden die zij gedaald was. (NBG 1951)
De
historische Bijbelboeken 2 Koningen 20:1-11 en 2 Kronieken 32: 24-26 vermelden
eveneens, deze door de profeet Jesaja opgeschreven geschiedenis. De Trap van
Achaz was een zonnewijzer zoals zij ook in Egypte gebruikt werden. We weten
alleen niet hoe hoog de zonnewijzer was maar de onderzoekers Donald W. Patten,
Ronald R. Hatch en Loren C. Steinhauer maken hun berekeningen op basis van een
hoogte van zestig voet of ongeveer achttien meter met een breedte van acht tot tien
voet aan de basis.
Dat de
zon inderdaad in 1443 v. Chr. ten tijde van Jozua een volle dag stilstond, en
dat de aarde nogmaals in haar rotatie om de zon verstoord werd tijdens de
regeerperiode van Hizkia van Juda, heeft de autodidact Dr. I. Velikovsky met
zijn bestsellerboek Werelden in botsing, 1950, hfst.1, het eerst onder de
aandacht gebracht. Velikovsky toont op basis van de mythologieën van de oude
volken in zijn boek aan dat het fenomeen van het stilstaan van de zon ook bij
andere volken werd waargenomen en genoteerd. Eén voorbeeld is Herodotos (Boek
2:142b). De oudheidhistoricus Herodotos schrijft o.a. over waargenomen
zonfenomenen in het oude Egypte: In this
time they said that the sun had moved four times from his accustomed place of
rising, and where he now sets he had thence twice had his rising, and in the
place from whence he now rises he had twice had his setting; and in the
meantime nothing in Egypt had been changed from its usual state, neither that
which comes from the earth nor that which comes to them from the river nor that
which concerns diseases or deaths.
De
wereld van de oudheid werd blijkbaar vanaf het jaar 2341/2340 v. Chr. met de
zondvloed tot en met het jaar 709 v. Chr. door een cyclus van
meganatuurcatastrofes van kosmische oorsprong, geplaagd. Aan de
meganatuurcatastrofe van kosmische oorsprong van 1443 v. Chr. ging de meganatuurcatastrofe
ten tijde van Job vooraf. Zie het artikel op dit blog van 07.04.2016, zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1459720800&stopdatum=1460325600
Na het ter
kennis nemen van het werk van Velikovsky kwam later in de jaren negentig de al
eerder vermelde studie van Donald W. Patten, Ronald R. Hatch and Loren C.
Steinhauer, The Long Day of Joshua and Six Other Catastrophes, onder mijn
aandacht. Deze geleerden gaan nog gedetailleerder te werk en leveren een schema
met een cyclus van catastrofes van 2484 v. Chr. tot 701 v. Chr. Door de cyclus vanaf het
foutieve ankerjaar 701 v. Chr. in te vullen, gaan historisch-chronologische
verbanden verloren. Een voorbeeld is het bekende jaartal 776 v. Chr. met de
instelling van de Olympische Spelen door de Grieken als dank naar hun goden
toe, toen een verwachte ramp werd afgewend. Het is een ankerjaar waar we met
zekerheid de cyclus van rampen mee kunnen linken. Heel de wereld hield tegen
het jaar 776 v. Chr. de adem in voor
de aangekondigde ramp die planeet aarde dan opnieuw zou treffen. Het is het
jaar van de aardbeving ten tijde van koning Uzzia/Azaria. Het is ook het jaar
van de geprofeteerde ramp die de Hebreeuwse profeet Jona naar Nineveh bracht.
Wanneer
men vanaf oktober in het jaar 776 v.
Chr. 54 jaar en zes maanden op de tijdsbalk naar voor en naar achter rekent
arriveert men in 830en 722v. Chr. Het verkregen jaartal 722 v. Chr. is hier opmerkelijk omdat
dit jaar volgens de Bijbelse chronologie in het voorjaar de dood zag van koning
Achaz, de vader van Hizkia, met een historische vermelding van een kosmisch
fenomeen. Een Joodse legende verhaalt namelijk dat op de dag dat koning Achaz
stierf er slechts gedurende twee uur daglicht was (Louis Ginzberg, Legends of
the Jews, Volume IV, Bible Times and Characters. From Joshua to Esther).
In mijn
boek TIJD en TIJDEN, 2015, hoofdstukken:
Jozua en de inbezitneming van Kanaän, blz. 121-142, Richteren 5:20 van de hemel
streden de sterren, blz. 157-168, De opgerichte steen van Samuël te
Eben-Haëzer, blz. 169-178, de profeet Amos en het dateren van de
meganatuurcatastrofe waar hij het begin van zijn bediening aan koppelt, blz.
271-278, de noodzakelijke kalenderhervorming van de achtste eeuw v. Chr.
blz.331-338, - heb ik de cyclus van genoteerde meganatuurcatastrofes van de
geleerden Patten, Hatch, Steinhauer: The Long Day of Joshua and Six Other
Catastrophes, 1973, gedateerd en op de tijdsbalk verankerd.
De
cyclus van verstoringen van de loop van de aarde omheen de zon was de oorzaak dat
in de achtste eeuw v. Chr. een
kalenderhervorming nodig werd. Een aantoonbare Bijbelshistorische
kalenderwijziging in de achtste eeuw voor Christus blijft uiteraard onaanvaardbaar
voor de wetenschap der orthodoxe kosmologie die volgens de evolutietheorie de
uniformiteittheorie volgt. 'The present is the key to the past': vanuit deze
theorie neemt men aan dat wat men tegenwoordig in de kosmos vaststelt altijd zo
geweest is. Alle vermeldingen naar kalenderwijzigingen in de achtste eeuw voor
Christus worden door hen, als een slecht lezen van de hemellichamen door de
oudheidastronomen verklaard. En de mythologieën die aangehaald worden ter
staving van meganatuurcatastrofes van kosmische oorsprong worden sowieso niet
serieus genomen.
De
boodschap van de moderne evolutionistische geïnspireerde kosmologie voor de
mens is dat het heelal en in het bijzonder ons zonnestelsel veilig is. De
theorie dat de planeet aarde in een recent verleden, de laatste slechts 2700
jaar geleden, door een serie kosmische catastrofes getroffen werd, wordt
afgewezen. Het laatste boek dat de controversiële onderzoeker Dr. Immanuël
Velikovsky (1895/1979) schreef was gewijd aan dit fenomeen dat hij noemde een
collectief geheugenverlies van de moderne mensheid. Velikovsky omschreef het
als het volgt: De herinnering aan
catastrofes werd uitgewist, niet door gebrek aan geschreven overleveringen,
maar door een kenmerkend proces, dat later gehele naties, tezamen met hun
geletterden, in deze overleveringen allegorieën of vergelijkingen deed zien, terwijl
in werkelijkheid kosmische natuur-verstoringen daarin heel duidelijk stonden
beschreven.
Het
vergt moed om tegen de algemene stroming in te gaan. Het is dan ook
lovenswaardig dat de vak-wetenschappers Donald W. Patten, Ronald R. Hatch and
Loren C. Steinhauer dit werk ter hand hebben genomen.
In
verband met de titel van ons artikel moet de conclusie zijn dat indien er in
werkelijkheid een cyclus van meganatuurcatastrofes van kosmische oorsprong
heeft plaatsgevonden waarbij de aarde in haar rotatie om de zon meerdere malen
verstoord werd, men ook geen exacte zonsverduisteringen voorbij het jaar 709 v.
Chr. in de tijd terug kan berekenen. Het
ankerjaar van de Assyriologie met de genoteerde veronderstelde
zonsverduistering over Nineveh in 763 v. Chr. komt hiermee op losse schroeven te zitten, en kunnen we een alternatief jaartal
bepalen op basis van de catastrofecyclus.
Naar
mijn weten is er maar één onderzoeker geweest die op het feit van de kosmische
catastrofe in het veertiende regeringsjaar van Hizkia wees en het gevolg voor
exacte zonsverduisteringberekeningen voorbij dit jaar de tijd in, en dat is de
heer Christoph Marx. Zijn opmerking werd gepubliceerd in het Amerikaanse
magazine Ancient History and Catastrophism in juni 1980 maar kreeg geen
bijval en niemand maakte naar mijn weten, daarna gebruik van zijn bevinding. De
Assyriologie blijkt nog een heiliger koe dan de Egyptologie te zijn.
De genoteerde
zonsverduistering over Nineveh ten tijde van de koning Assur Dan III in het
eponiem van Bur-Saggile heb ik in mijn boek De Assyriologie herzien, 2012, verankerd met het jaar van de
meganatuurcatastrofe ten tijde van de profeet Amos in 800 v. Chr.
In mijn
boek TIJD en TIJDEN, 2016, blz.
271-278 heb ik een hoofdstuk geschreven over de profeet Amos en het dateren van
de meganatuurcatastrofe van kosmische oorsprong waar hij het begin van zijn
bediening aan koppelt.
Amos
8:9 Te dien dage zal het geschieden, luidt het
woord van de Here HERE, dat Ik op de middag de zon zal doen schuilgaan en bij klaarlichte dag het land in het
donker zal zetten. 10 Dan zal Ik uw feesten in rouw verkeren, en al uw
liederen in klaagzang. Dan zal Ik rouwgewaad brengen op alle heupen en kaalheid
op elk hoofd. En Ik zal het maken als de rouw over een eniggeborene en het
einde ervan als een bittere dag.
De
profeet Amos (4: 11) vergelijkt de ongewone zonsverduistering met de ramp die
Sodom en Gomorra een millennium eerder getroffen had: Ik
heb onder u een omkering aangericht,
gelijk God Sodom en Gomorra omgekeerd heeft, zodat gij gelijk zijt geworden
aan een brandhout uit het vuur gerukt.
Wanneer
ik dus de aardbeving ten tijde van de profeet Amos een meganatuurcatastrofe
noemde heb ik niet overdreven. De ramp die het Midden-Oosten en heel de wereld
in 800 v. Chr. trof was gelijk aan
het geweld toen Sodom en Gomorra in 1889 v. Chr. vernietigd werden.
Genesis
19:24 Toen liet de HERE zwavel en vuur op Sodom en
Gomorra regenen, van de HERE, uit de
hemel; 25 en Hij keerde die steden om, benevens de gehele Streek, met al de
inwoners der steden en het gewas van de aardbodem. (NBG Vertaling 1951)
Dat de
kosmos in de dagen van de profeet Amos in beroering was, was voor Velikovsky
vanuit de Bijbel duidelijk. Hierna een citaat met tussen haken de namen der
planeten toegevoegd:
Amos
5:8 Die het Zevengesternte (KHIMA=Saturnus) en den
Orion (KHESIL=Mars) maakt (ordonneert), en de doodsschaduw in den morgenstond
verandert, en den dag als den nacht verduistert; Die de wateren der zee roept,
en giet ze uit op den aardbodem, HEERE is Zijn Naam. 9 Die Zich verkwikt door
verwoesting over een sterke; zodat de verwoesting komt over een vesting.
(Statenvertaling)
Het
jaartal 800 v. Chr. is het jaar waar we arriveren wanneer we de regeerperiodes
van de Assyrische koningen vanaf Salmaneser III op de tijdsbalk invullen. In
het artikel van 23.01.2017 heb ik de
regeerperiode van Salmaneser III met het
rampjaar 860 v. Chr. verbonden. Al de koningen van Assyrië en hun vermelde
regeerperioden van Salmaneser III af tot Assur Dan III hebben aldus in mijn
studie op de tijdsbalk hun plaats gevonden. Het is opmerkelijk hoe Salmaneser
III en Assur Dan III via twee genoteerde meganatuurcatastrofes met elkaar
verbonden zijn, en aldus op de tijdsbalk meer dan een ankerpunt opleveren, in
tegenstelling tot de conventionele zonsverduistering van 763 v. Chr. met
slechts een ankerpunt.
Na de
regeerperiode van Assur Dan III in 790 v. Chr. merken we op het bijgevoegde
schema de regeerperiode van Assur Nerari V die tot 782 v. Chr. loopt, waarna in
Assyrië revolutie uitbreekt en de eerder beschreven damnatio memoriae een
aanvang neemt. Het hierboven getoonde schema sluit aan bij het getoonde schema
in het artikel van 16.01.2017, de
Assyrische koning Jareb uit de achtste eeuw v. Chr. Zie link:
Het was
een periode van anarchie in Assyrië waar we de Griekse legende van
Sardanapallos kunnen onderbrengen, samen met de Bijbels-Assyrische koning Jareb
en het optreden van de profeet Jona te Nineveh in 776 v. Chr. met de afgewende
ramp.
De Libische farao Osorkon I met een Amarna-pruik afgebeeld?
Te
Byblos in Libanon, het Fenicië van de oudheid, werd in de vorige eeuw een
borstbeeld van farao Osorkon I van de Egyptische tweeëntwintigste dynastie
opgegraven. Het beeld bevindt zich sinds 1925 in het Louvre.
Een vraagteken
voor de orthodoxe Egyptologie is waarom Osorkon I zich met een Amarna-pruik liet
afbeelden? Volgens de Egyptologen leefde Osorkon I in de tiende eeuw v. Chr. en
gaat de Amarna-periode terug tot de veertiende eeuw v. Chr. Een andere vraag
die men stelt is waarom de Fenicische koning Elibaal uit de achtste eeuw v.
Chr. in het beeld een inscriptie liet graveren. Tussen beide heersers: de
Feniciër Elibaal en farao Osorkon I zitten er op de tijdsbalk, volgens de orthodoxe
egyptologie, twee eeuwen.
Het is altijd
boeiend om het commentaar van de orthodoxe egyptologie betreffende bepaalde vondsten
te lezen:
Op dit in Byblos gevonden beeldfragment liet
een plaatselijke heerser in Fenicisch schrift een heilige tekst voor de
stadsgodin, de heerseres van Byblos, aanbrengen. Omstreden is waarom en vooral
wanneer dit Egyptische beeld, dat de heerser met de uraeus-slang en een vooral in de Amarnatijd geliefd type pruik
toont, in de Libanese kuststad kwam en welk
tijdsbestek tussen zijn ontstaan en het opbrengen van de secundaire
inscriptie lag. Het is onduidelijk of Osorkon I hier door het aanbrengen van de
cartouche met zijn naam op de borst een zeer ongewone plaats bij een
koninklijk beeld- een figuur uit de tijd
van Horemheb usurpeerde, of dat hij zich alleen aan een vroegere stijl aan
paste.
(Regine
Schulz en Matthias Seidel, Egypte het land van de faraos, blz. 284)
De
vragen die door de orthodoxie in verband met het beeld gesteld worden, blijven
onbeantwoord tenzij men het revisionisme van de geschiedenis van de oudheid wil
volgen. In mijn boek: De Zonaanbidder,
2016, blz. 167-172, toon ik aan dat de Libische tweeëntwintigste dynastie in de
achtste eeuw v. Chr. op de tijdsbalk thuishoort en niet in de tiende eeuw v.
Chr. In mijn studie toon ik vooral aan dat de Amarna-tijd met de
Aton-aanbidders: de farao s Amonhotep III en Achnaton, in de achtste eeuw v.
Chr. op de tijdsbalk op hun juiste historische plaats zitten. De Libische farao
s waren ondergeschikt aan de achttiende dynastie en waren in hun militaire
dienst. Farao Osorkon I heeft nu een regeerperiode van 765 tot 747 v. Chr. en
de gehele gereviseerde Libische tweeëntwintigste dynastie zit nu op de
tijdsbalk verankerd vanaf het jaar 776 tot 632 v. Chr. en was aldus
contemporain (maar ondergeschikt) met de Amarna-faraos en generaal Horemheb.
De Libische dynastie had haar eigen woongebied in de Nijldelta.
Het
beeld van Osorkon I met de Amarna-pruik en met de inscriptie van Fenicische
koning Elibaal naast zijn cartouche, zit op zijn plaats in de achtste eeuw v.
Chr. waar alle historische puzzelstuk-deeltjes samenkomen en het plaatje
volledig word.
De Assyriologie, Thiele en het noodlottige jaartal 930 v. Chr.
Met onze aflevering van 23.01.2017 op dit blog gaven we
aandacht aan de datering van de slag bij Karkar in 853 v. Chr. door de
Assyriologie, en het aanpassen van de Bijbelse chronologie aan de verkregen
jaartallen van de Assyrische koningslijst. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?ID=2960735
Een oefening die de geleerde Edwin E. Thiele
(1895/1986) moest uitvoeren was het linken van koning Achab van het tienstammenrijk
aan het verkregen jaartal voor de slag bij Karkar in 853 v. Chr. De
regeerperiode van Achab corrigeerde hij naar de jaren 874/853 v. Chr. Zoals
eerder vermeld heeft Achab echter een Bijbels-historisch verifieerbare
regeerperiode van 909 v. Chr. tot 888 v. Chr. of een verschil van zo maar even vijfendertig jaar tussen de Bijbel ende chronologische interpretatie van de
verkregen Assyrische jaartallen.
Zoals in de aflevering van 23.01.2017 behandeld liet
Thiele koning Achab van het tienstammenrijk aan de strijd bij Karkar deelnemen
in diens laatste regeringsjaar, hetzelfde jaar dat hij aan zijn einde kwam in
de slag bij Ramot Gilead tegen Aram. Wanneer Achab aan de slag bij Karkar heeft
deelgenomen (want de Bijbel zwijgt over dit wapenfeit), dan is het toch logisch
dat hij dit deed ten tijde van het drie jaren-bestand (1 Koningen 22:1) tussen
Israël en Aram (zie TIJD en TIJDEN,
2015, blz. 243-249), en niet in zijn laatste regeringsjaar toen hij Aram
aanpakte.
De volgende oefening die Thiele
volbracht was de schikking op de tijdsbalk van de koningen van Israël en Juda
die voor Achab regeerden. Het resultaat was het jaartal 930 v. Chr. voor de dood van Salomo en de splitsing van het Verenigd Koninkrijk van Israël in
twee delen. Het jaartal 930 v. Chr. is sinds de publicatie van The Mysterious
Numbers of the Hebrew Kings in 1977, algemeen ingeburgerd en wordt als juist
bevonden gehanteerd. Het eveneens algemeen
gehanteerde Exodusjaartal: 1446 v. Chr. werd bekomen door via het foutief
bevonden jaartal 930 v. Chr. naar het verleden toe te rekenen. Het is een
jaartal dat door meerdere onderzoekers nochtans als vaststaand feit gehanteerd
wordt, en niet in vraag gebracht. Het begin van het verenigd koninkrijk van
Israël onder Saul wordt nu berekend als t volgt:
930/970 v. Chr.: Salomo
970/1010 David
1010/1050 Saul
De noodlottige constructie van
Thiele heb ik ook in mijn boek EXODUS,
2016, in het hoofdstuk: het jaartal van de Exodus 1483 v. Chr., blz. 59-69,
besproken.
Waarom is dit zo belangrijk? Er
zijn meerdere redenen waarom het jaartal 930 v. Chr. als noodlottig bestempeld
kan worden. Een eerste voorbeeld is
dat er sinds de publicatie van Dr. Immanuël Velikovsky s werk in de jaren
vijftig van de vorige eeuw er wereldwijd aan de herziening van de chronologische
geschiedenis van de Oudheid, en vooral dan van Egypte wordt gewerkt. Vele
(meestal seculiere) onderzoekers hanteren hierbij de Bijbel als een historisch
boek en gebruiken in hun onderzoek hierbij de jaartallen die Edwin R. Thiele
heeft uitgewerkt. Dit levert op de tijdsbalk echter foute constructies op, gaande van zeven jaar tot zesendertig jaar.
De
Egyptoloog David Rohl bijvoorbeeld maakt in zijn boek A TEST OF TIME, van
Saul (de eerste koning van het verenigd koninkrijk van Israël) een tijdgenoot
van farao Achnaton. Dit als gevolg van zijn hanteren en voor waar houden van de
uitgedokterde tijdsconstructie van Thiele van de koningen van Israël en Juda. Zijn
ankerpunt voor Achnaton op de tijdsbalk is een zonsverduistering over Oegarit
in het jaar 1012 v. Chr. op 9 mei in de namiddag, precies te 18.09 u. (A Test
of Time, Chapter Eleven, Navigating by the Stars. The Ugarit Solar Eclipse).
Een astronoom berekende voor hem met een computerprogramma, de
zonsverduistering over Oegarit. Rohl bouwt zijn thesis op rond de ontdekking
van een kleitablet in de ruïnes van Oegarit. Het ontcijferde kleitablet KTU 1.78 bevat de volgende
tekst: The day of the new moon of Hiyaru was put to shame as the sun (goddess)
set, with Rashap (?) as her gate keeper. En in de Amarnabrief EA151
beschrijft de koning van Tyrus; Abimilki, het catastrofale einde van Oegarit
aan farao Achnaton: En vuur heeft Oegarit, de stad van de koning, verteerd; de
helft ervan is verteerd, en de andere helft niet; en het volk van het leger van
Hatti is niet daar. Rohl verankerde vanuit zijn bevindingen het twaalfde
regeringsjaar van farao Achnaton met het jaar 1012 v. Chr., en rangschikte de overige regeerperioden van de farao
s van de achttiende dynastie op basis van dit ankerjaar.
Rohl s
tijdsreconstructie maakt, binnen het noodlottige raamwerk van Thiele, van Saul en
David tijdgenoten van farao Amonhotep IV van de achttiende dynastie. Deze
reconstructie houdt echter alleen steek wanneer de uitgedokterde jaartallen van
Thiele voor de koningen van Israël correct zijn, wat niet het geval is. De
historisch-verifieerbare jaartallen voor de jaartallen van de koningen van
Israël binnen het raamwerk van de sabbat- en jubeljaren zijn:
967/1007 v. Chr.: Salomo
1007/1047 David
1047/1087 Saul
Ik wil
er op wijzen dat ik hier slechts op een onderdeel van het werk van David Rohl
opmerkingen heb, en niet op heel zijn studie. Wie met regelmaat mijn blog
volgt, weet de maat van de waarde die ik aan het algemene onderzoek van de
Egyptoloog David Rohl hecht.
Een tweede
betreurenswaardig voorbeeld van het hanteren van de gefabriceerde jaartalen van
Thiele in hun onderzoek vinden we bij de wetenschappers Patten, Hatch, Steinhauer in hun studie: The Long Day of Joshua and
Six Other Catastrophes, 1973. Deze wetenschappers tonen duidelijk aan dat
planeet aarde meerdere malen in de oudheid in haar baan om de zon verstoord
werd en er tegen de achtste eeuw v. Chr. zelfs een kalenderhervorming nodig
was. Zie TIJD en TIJDEN, 2016,
hoofdstuk: de noodzakelijke kalenderhervorming van de achtste eeuw voor
Christus, blz. 331-338).
Er was
volgens deze onderzoekers een cyclus van meganatuurcatastrofes aan de hand met
intervallen van 54 jaar en zes maanden met iedere keer een planetaire
interactie tussen de maand maart, het Romeinse Tubilustrium en de
daaropvolgende catastrofe 54 jaar en zes maanden later in oktober, het Romeinse
Armilustrium.
Hun
ankerjaar op de tijdsbalk is echter 701
v. Chr., het jaartal dat Thiele uitdokterde voor het veertiende regeringsjaar
van Hizkia gecorrigeerd naar de bevindingen van de Assyriologie in verband met
de belegering van Jeruzalem door Sanherib. Hun ankerjaar heeft een afwijking van acht jaar met het
historisch-verifieerbare jaartal 709 v.
Chr. voor het veertiende regeringsjaar van Hizkia met een genoteerde
meganatuurcatastrofe, die resulteerde in de vernietiging van het Assyrische
leger nabij Jeruzalem. Het resultaat van deze afwijking is dat zij dikwijls met
circa-jaartallen werken, bij het invullen van de cyclus van rampen naar het
verleden toe. Ook missen zij als een gevolg van het werken vanaf het foutieve
701 v. Chr. verbanden met genoteerde meganatuurcatastrofes. Een
voorbeeld is het bekende jaartal 776 v. Chr. met de instelling van de
Olympische Spelen door de Grieken als dank naar hun goden toe, toen een verwachte
ramp werd afgewend. Het is een ankerjaar waar we met zekerheid de cyclus van
rampen mee kunnen linken. Heel de wereld hield tegen het jaar 776 v. Chr. de
adem in voor de aangekondigde ramp die planeet aarde dan opnieuw zou treffen. Het
is het jaar van de aardbeving ten tijde van koning Uzzia/Azaria. Het is ook het
jaar van de geprofeteerde ramp die de Hebreeuwse profeet Jona naar Nineveh
bracht.
Wanneer
men vanaf het jaartal 776 v. Chr. in
oktober 54 jaar en zes maanden op de tijdsbalk naar voor en naar achter rekent
arriveert men in de jaren 830 en 722v. Chr. Het verkregen jaartal 722 v. Chr. is hier opmerkelijk omdat
dit jaar volgens de Bijbelse chronologie in het voorjaar de dood zag van koning
Achaz, de vader van Hizkia, met een historische vermelding van een kosmisch
fenomeen. Een Joodse legende verhaalt namelijk dat op de dag dat koning Achaz
stierf er slechts gedurende twee uur daglicht was (Louis Ginzberg, Legends of
the Jews, Volume IV, Bible Times and Characters. From Joshua to Esther).
In mijn
boek TIJD en TIJDEN, 2015, (hoofdstukken:
Jozua en de inbezitneming van Kanaän, blz. 121-142, Richteren 5:20 van de hemel
streden de sterren, blz. 157-168, De opgerichte steen van Samuël te
Eben-Haëzer, blz. 169-178, de profeet Amos en het dateren van de
meganatuurcatastrofe waar hij het begin van zijn bediening aan koppelt, blz.
271-278, de noodzakelijke kalenderhervorming van de achtste eeuw v. Chr.
blz.331-338, - heb ik de cyclus van genoteerde meganatuurcatastrofes van de
geleerden Patten, Hatch, Steinhauere: The Long Day of Joshua and Six Other
Catastrophes, 1973, gedateerd en op de tijdsbalk verankerd.
Een derde pijnlijk voorbeeld van het gebruik van Thiele
s verkregen jaartallen is de vaststelling dat heel wat Bijbelvorsers zijn
jaartallen gebruiken ter berekening van de Genesis-jaartallen en ook het alsnog
toekomstige jaartal van de wederkomst van Jezus Christus. Dit laatste is
sowieso een onmogelijke taak en leidt alleen maar tot verlegenheid bij zowel de
auteurs als bij de mensen die hieraan geloof willen hechten, wanneer het
tegendeel bewezen is.
De Apis was in het oude Egypte een god die als een stier met een
zonneschijf tussen de horens werd afgebeeld. Dikwijls kregen Egyptische farao
s als godkoningen dan ook de bijnaam: Sterke Stier.
Naast de beeldendienst bestond er in het oude Egypte ook een dienst rond
uitverkoren levende stieren. De Apis-stier werd op basis van bepaalde kenmerken
geselecteerd. Zo moest het uitverkoren dier een soort tekening van vleugels als
merk op het voorhoofd hebben. Ook een soort knoop onder de tong was een
vereiste voor de stier om verkozen te worden. Bij de leeftijd van vijfentwintig
jaar alvorens zichtbaar oud te worden, werd de Apisstier door verdrinking
gedood, daarna gemummificeerd en in een mausoleum bijgezet waar ook zijn
voorgangers lagen (of stonden). Deze necropolis bevond zich te Sakkara nabij
Memfis. Daarna werd in het hele land uitgekeken naar de geboorte van een nieuw
dier met dezelfde kenmerken. De bedoeling van heel dit gebeuren zou deel uitgemaakt
hebben van het Egyptische bijgeloof dat alle dingen eeuwig terugkeren (Jane B.
Sellers, The Death of the gods in Ancient Egypt, Chapter 25). Deze Egyptische
variant van de reïncarnatieleer staat haaks op de Bijbelse leer van het
eenmalig onherhaalbaar aardse leven, waar de gevallen mens God kan ontmoeten en
het Heil, dat in de Messias geschonken wordt,
deelachtig kan worden.
In de negentiende eeuw in 1851 ontdekte Auguste Mariette in Sakkara, de necropool
van Memfis, de sfinxenlaan van de Ptolemeische farao Nectanebo I die naar de
tempel van Nectanebo II liep met verderop het Serapeum, de begraafplaats van de Apis-stieren. Sinds farao Amonhotep
III van de achttiende dynastie werden in Sakkara blijkbaar al stieren bijgezet.
De geboorte van een Apis-stier werd geregistreerd volgens het regeringsjaar
van de dan heersende farao, zo ook het sterfjaar van het arme dier. De bewaarde
lijsten hiervan zijn heden een middel voor het chronologisch schikken van sommige
farao s in relatie tot elkaar, op de tijdsbalk.
Maar met de Apis als Egyptische god was er meer aan de hand. De Griekse
naam Apis staat in het Egyptisch voor Hepi of Hapi wat verbergen betekent.Volgens
het studiewerk van Rev. Alexander Hislop (The Two Babylons, 1916, chapter II,
Objects of Worship) kan de Apis in verband gebracht worden met Osiris en
Nimrod. Hislop toont aan dat Osiris, de belangrijkste Egyptische god, met
Nimrod de anti-messias van Genesis, in verband gebracht kan worden. Aan de
historische Nimrod gaf ik al eerder aandacht met het artikel van 04.07.2016, Chronologie van tot Nimrod
tot Abram/Abraham. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1467583200&stopdatum=1468188000
In mijn uitgave EXODUS van het najaar
van 2016, blz. 93-106, geef ik aandacht aan de godenwereld van Egypte en hun
nederlaag bij het uitleiden van de Israëlieten door de HEERE God van Israël in
1483 v. Chr. In het hoofdstuk: Farao met zijn heir in de Schelfzee gestort beschrijf
ik hoe een veldslag in het oude Egypte nooit zo maar alleen een oorlog tussen
twee volkenlegers was, maar ook een conflict tussen twee goden (Margaret A.
Murray, The Splendour that was EGYPT, 1949, Chapter IV Religion, Burial
customs). In een veldslag reed farao altijd met de standaard van zijn god op
kop van zijn leger, de vijand tegemoet.
Op dezelfde manier ging het er aan toe in de slag bij Karkemis tussen het
leger van Egypte en dat van Babylon. In de Bijbelse oud-Testamentische geschiedschrijving
wordt hier over reële geestelijke machten gesproken, waar ook de apostel Paulus
in het Nieuwe Testament naar verwijst.
Paulus aan 1 Korintiërs 8:5 Want al zijn er zogenaamde goden, hetzij in de
hemel, hetzij op de aarde en werkelijk
zijn er goden in menigte en heren in menigte 6 voor ons nochtans is er
maar één God, de Vader, uit wie alle dingen zijn en tot wie wij zijn, en één
Here, Jezus Christus, door wie alle dingen zijn , en wij door Hem. (NBG
Vertaling 1951)
Paulus aan Efeze 3:8 Mij, verreweg de geringste van alle heiligen, is deze
genade te beurt gevallen, aan de heidenen de onnaspeurlijke rijkdom van
Christus te verkondigen, 9 en in het licht te stellen (wat) de bediening van
het geheimenis (inhoudt), dat van eeuwen her verborgen is gebleven in God, de
Schepper van alle dingen, 10 opdat thans door middel van de gemeente aan de overheden en de machten in de hemelse
gewesten de veelkleurige wijsheid Gods bekend zou worden, 11 naar het
eeuwige voornemen, dat Hij in Christus Jezus, onze Here, heeft uitgevoerd, 12
in wie wij de vrijmoedigheid en de toegang met vertrouwen hebben door het
geloof in Hem. (NBG Vertaling 1951)
De profeet Daniël vermeldt in hoofdstuk 11:13 en 20, van het gelijknamige
Bijbelboek, bovennatuurlijke geestelijke vorsten die in zijn tijd, over Perzië
en Griekenland stonden. In Nederland hadden we de theoloog en filosoof Dr. F.
De Graaff, (1918/1993), die met zijn publicaties dit fenomeen uitgediept heeft
en naar de moderne tijd doorgetrokken. Zie zijn boeken: ALS GODEN STERVEN, 1969
en ANNO DOMINI 1000 2000.
Met de slag bij Karkemis in 605 v. Chr. tussen de legers van Egypte en
Babylon spreekt de HEERE God zowel farao Necho als diens god(en) toe.
Jeremia 46:1 Het woord des
HEEREN, dat tot den profeet Jeremia geschied is tegen de heidenen. 2 Tegen Egypte; tegen het heir van Farao Necho, koning van Egypte, dat aan
de rivier Frath, bij Karchemis was, dat Nebukadrezar,
de koning van Babel, sloeg, in het
vierde jaar van Jojakim, den zoon van Josia, den koning van Juda. 3 Rust
het schild en de rondas toe, en nadert tot den strijd! 4 Spant de paarden aan,
en klimt op, gij ruiters! en stelt u met helmen; veegt de spiesen, trekt de
pantsiers aan! 5 Waarom zie Ik, dat zij versaagd en achterwaarts gedreven zijn?
Zelfs hun helden zijn verslagen, en nemen de vlucht, en zien niet om; er is
schrik van rondom, spreekt de HEERE. 6 De snelle ontvliede niet, en de held
ontkome niet; tegen het noorden, aan den oever der rivier Frath zijn zij
gestruikeld en gevallen. 7 Wie is deze, die optrekt als een stroom, wiens
wateren zich bewegen als de rivieren? 8 Egypte trekt op als een stroom, en zijn
wateren bewegen zich als de rivieren; en hij zegt: Ik zal optrekken, ik zal de
aarde bedekken, ik zal de stad, en die daarin wonen, verderven. 9 Trekt op, gij
paarden! en raast, gij wagens! en laat de helden uittrekken: de Moren, en de Puteërs, die het schild
handelen, en de Lydiërs, die den
boog handelen en spannen. 10 Maar deze
dag is des HEEREN, des HEEREN der heirscharen, een dag der wrake, dat Hij zich wreke van Zijn wederpartijders, en
het zwaard zal vreten, en verzadigd, en dronken worden van hun bloed; want de
Heere, HEERE der heirscharen, heeft een slachtoffer in het land van het
noorden, aan de rivier Frath. 11 Ga henen op naar Gilead, en haal balsem, gij
jonkvrouw, dochter van Egypte! Tevergeefs vermenigvuldigt gij de medicijnen, er
is geen heling voor u. 12 De volken hebben uw schande gehoord, en het land is
vol van uw gekrijt; want zij hebben zich gestoten, held tegen held, zij zijn
beiden te zamen gevallen. 13 Het woord,
dat de HEERE tot den profeet Jeremia sprak, van de aankomst van
Nebukadrezar, den koning van Babel, om Egypteland te slaan. 14 Verkondigt in
Egypte, en doet het horen te Migdol;
doet het ook horen te Nof en Tachpanhes; zegt: Stelt er u naar, en
maakt u gereed, want het zwaard heeft verteerd, wat rondom u is. 15 Waarom zijn
uw sterken (Apis) weggeveegd? (Statenvertaling)
Ik heb tussen
ronde haken in vers vijftien de Griekse naam: Apis, toegevoegd. Het is de
Griekse Septuagintvertaling die in de derde eeuw v. Chr. de Apis voor
sterken gebruikte. De Septuagintvertaling is heden integraal op het internet
verkrijgbaar. Het is een vertaling uit 1851 AD van het Grieks naar het Engels.
Zie link: http://www.ecmarsh.com/lxx/
Volgens de
Joodse overlevering verzamelde de Grieks-Egyptische farao Ptolemaeus II (285/246
v.Chr.) tweeënzeventig rabbijnen en plaatste hen in tweeënzeventig
afzonderlijke ruimten. Zijn opdracht was dat iedere rabbijn een vertaling van
de Torah in het Grieks aan hem moest leveren. Op de achtste van de maand Tevet (december/januari)
van het Joodse jaar anno mundi 3515 zijnde 246 v.Chr. volgens de westerse
kalender, werden tweeënzeventig versies geleverd. De traditie wil dat alle
vertalingen identiek bleken. Deze Griekse vertalingen werden Septuagint (van
de zeventig) genoemd en aan de bibliotheek van Alexandrië in Egypte toegevoegd.
Hierna het betreffende
Bijbelgedeelte van de profeet Jeremia volgens de Septuagintvertaling:
Jeremia 46:13 THE WORDS WHICH THE LORD SPOKE by Jeremias, concerning the
coming of the king of Babylon to smite the land of Egypt. 14 Proclaim it at
Magdol, and declare it at Memphis: say ye, Stand up, and prepare; for the sword
has devoured thy yew-tree. 15 Wherefore
has Apis fled from thee? thy choice calf has not remained; for the Lord has
utterly weakened him. 16 And thy multitude has fainted and fallen; and each one
said to his neighbour, Let us arise, and return into our country to our people,
from the Grecian sword. 17 Call ye the name of Pharao Nechao king of Egypt, Saon esbeie moed.
De slag bij Karkemis in 605 voor Christus krijgt op deze manier een
metahistorische achtergrond. Het is de God van Israël die het einde inluidt
over Egyptes belangrijkste godheid.
De Bijbelse farao Necho vinden we terug in de faraolijst van Manetho in
diens zesentwintigste dynastie. Ook de oudheidhistoricus Herodotos verwijst in
zijn werk (Boek 2:159) naar farao Necho of Neko. Met mijn eerste aflevering voor
2017 op dit blog gaf ik aandacht aan deze farao in verband met Herodotos
verwijzing naar hem met de bouw van een kanaal van de Nijl naar de Rode Zee.
Zie het artikel van 02.01.2017, Het
Suezkanaal van de oudheid. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?ID=2955420
Farao Necho was
ook degene die vier jaar eerder koning Josia van Juda in de slag bij Megiddo
gedood had (2 Kronieken 35:20-24).
Dit
Schriftgedeelte verhaalt het merkwaardige feit dat de God van Israël door de
mond van Necho, koning Josia toespreekt zich niet in het conflict tussen Egypte
en Babylon te mengen. De hoofdstad van Assyrië: Nineveh, was drie jaar eerder
door de geallieerde legers van Babylon en Medië ingenomen en het Assyrische
Rijk was in 609 v. Chr. zo goed als verslagen. Egypte en Babylon wensten in het
ontstane machtsvacuüm hun plaats in te nemen. De anders godvruchtig beschreven
Josia meende in 609 v. Chr. echter (zonder een Godsspraak ondersteund) eveneens
Juda s positie tussen Eufraat en Nijl te her vestigen. Zie TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 364-365.
De Egyptische zesentwintigste
dynastie van Manetho was de laatste soevereine dynastie over Egypte alvorens
het land zijn onafhankelijkheid zou verliezen aan Babylon, gevolgd aan de Meden
en Perzen, daarna de Grieken en als laatsten de Romeinen. Zij zijn de vier
beestrijken van de profeet Daniël (hoofdstuk 7) waar ook Israël dienstbaar aan
zou worden. In mijn boek TIJD en TIJDEN,
2015, hoofdstuk: de zesentwintigste dynastie van Manetho, blz. 375-384, heb ik
het einde van deze dynastie beschreven. In mijn boek maak ik duidelijk dat er
wel degelijk een Babylonische invasie van Egypte, zoals geprofeteerd door
Jeremia (en Ezechiël 30:18-19), is geweest. De invasie geschiedde in het
drieëntwintigste regeringsjaar van Nebukadnezar in het jaar 582 v. Chr.
Het begin van
het einde voor Egypte begon in 605 v. Chr. waar de legers van Babylon over die
van Egypte te Karkemis in het noorden zegevierden, zoals de profeet Jeremia het
in detail beschreef:
Jeremia 46:16 Hij
maakte der struikelenden veel; ja, de een viel op den ander; zodat zij zeiden:
Staat op en laat ons wederkeren tot ons volk, en tot het land onzer geboorte,
vanwege het verdrukkende zwaard. 17 Daar riepen zij: Farao, de koning van Egypte, is maar een gedruis; hij heeft den gezetten tijd laten
voorbijgaan. 18 Zo waarachtig als Ik leef, spreekt de Koning, Wiens Naam is
HEERE der heirscharen; hij zal voorzeker, als Thabor onder de bergen, en als
Karmel bij de zee, aankomen! 19 Maak voor u gereedschap der gevankelijke
wegvoering, gij inwoneres, gij dochter
van Egypte! want Nof zal ter verwoesting worden, en zal verbrand worden,
dat er niemand in wone. 20 Egypte is een zeer schone vaarze; de slachter komt,
hij komt van het noorden. 21 Zelfs haar gehuurden in haar midden zijn als
gemeste kalveren; maar die hebben zich ook gewend, zij zijn te zamen gevlucht,
zij hebben niet gestaan; want de dag huns verderfs is over hen gekomen, de tijd
hunner bezoeking. 22 Haar stem zal gaan als van een slang; want zij zullen met
krijgsmacht daarhenen trekken, en tot haar met bijlen komen, gelijk
houthouwers. 23 Zij hebben haar woud afgehouwen, spreekt de HEERE, hoewel het
niet is te onderzoeken; want zij zijn meerder dan de sprinkhanen, zodat men hen
niet tellen kan. 24 De dochter van Egypte is beschaamd; zij is gegeven in de
hand des volks van het noorden. 25 De
HEERE der heirscharen, de God Israëls, zegt:
Ziet, Ik zal bezoeking doen over de menigte van No (Ammon), en over Farao, en over
Egypte, en over haar goden, en over
haar koningen, ja, over Farao, en over degenen, die op hem vertrouwen. 26 En Ik
zal hen geven in de hand dergenen, die hunlieder ziel zoeken, en in de hand van
Nebukadrezar, den koning van Babel, en in de hand zijner knechten. Maar daarna
zal zij bewoond worden als in de dagen van ouds, spreekt de HEERE.
27 Maar gij,
Mijn knecht Jakob! vrees niet, en ontzet u niet, o Israël! want zie, Ik zal
u verlossen uit verre landen, en uw zaad uit het land hunner gevangenis; en
Jakob zal wederkomen, en stil en gerust zijn, en niemand zal hem verschrikken. 28
Gij dan Mijn knecht Jakob! vrees niet, spreekt de HEERE; want Ik ben met u;
want Ik zal een voleinding maken met al de heidenen, waarhenen Ik u gedreven
zal hebben, doch met u zal Ik geen voleinding maken, maar u kastijden met mate,
en u niet gans onschuldig houden. (Statenvertaling)
Vanaf vers 25
in het hierboven vermelde Bijbelcitaat lezen we dat de HEERE God Zijn oordeel
over de goden van Egypte aankondigt. Door de hand van Nebukadnezar zou dit
voltrokken worden. De zeventigjarige Babylonische ballingschap voor Israël die
met de eerste wegvoering in 605 v. Chr. een aanvang nam, zou volgens de verzen
27 en 28 een einde kennen waarna een herstel in het land zou volgen.
Ik kan me
voorstellen dat de toevallige agnostische lezer van dit blog zijn of haar
schouders ophaalt bij het lezen van de aankondiging van een oordeel over de
goden van Egypte door de God van Israël? We leven anno 2017 ten slotte in een
vrijwel geheel ontkerstend België en het aannemen van het bestaan van een
geestelijke wereld vergt geloof. De ontkerstening is overigens al langer aan de
hand. We hebben nu al een tweede en derde generatie van mensen die sinds hun
ouders en grootouders de kerk(en) verlieten, er zelfs nooit mee in aanraking
zijn geweest.
Het Heil en/of
de Zin van het Leven is nochtans niet in het christendom of een of andere
religie te vinden, maar alleen in de persoon van Jezus Christus, de Zoon van
God. Waar twee of drie mensen in Zijn Naam samenkomen ter onderzoeking van Zijn
Woord, is Hij als Trooster in hun midden, in hun Kring staat er geschreven, en
vormen zij de Ekklesia. Hun motto zijn de kernpunten van de reformatie: sola
fide, sola gratia, sola scriptura. De rechtvaardiging voor God komt alleen
door geloof, alleen door genade als een gave van God en alleen de Schriften of
de Bijbel bevat deze waarheid, die zonder tussenpersonen geïnterpreteerd kan
worden.
De boodschap
die Paulus te Athene voor de Areopagus verkondigde (Handelingen 17:24-31) was
dat de God, die de wereld gemaakt
heeft en al wat daarin is, die een Heer is van hemel en aarde, niet woont in tempels met handen gemaakt,
en Zich niet door mensenhanden laat
dienen, alsof Hij nog iets nodig zou hebben, daar Hij zelf aan allen leven
en adem en alles geeft. Hij heeft uit één enkele het gehele menselijke geslacht
gemaakt om op de ganse oppervlakte der aarde te wonen en Hij heeft de hun toegemeten tijden en de grenzen
van hun woonplaatsen bepaald, opdat zij God zouden zoeken, of zij Hem al
tastende vinden mochten, hoewel Hij niet ver is van een ieder van ons. Want in Hem leven wij, bewegen wij ons en
zijn wij, gelijk ook enige van uw dichters hebben gezegd: Want wij zijn ook
van zijn geslacht. Daar wij dan van Gods geslacht zijn, moeten wij niet menen,
dat de godheid gelijk is aan goud of zilver of steen door menselijke
kunstvaardigheid gesneden of bedacht. God dan verkondigt, met voorbijzien van de tijden der onwetendheid, heden aan
de mensen, dat zij allen overal tot bekering moeten komen; 31 omdat Hij een dag
heeft bepaald, waarop Hij de aardbodem rechtvaardig zal oordelen door een man,
die Hij aangewezen heeft, waarvan Hij voor allen het bewijs geleverd heeft door Hem uit de doden op te wekken.
Toen Paulus in
zijn betoog over de opstanding van de Christus begon te spreken werd hij door
aanwezige Grieken op de Areopagus spottend onderbroken en betekende dit het
einde van zijn korte boodschap. Alhoewel de boodschap kort was bezitten we
vandaag wel een bondige samenvatting van Paulus over wat echt belangrijk en
essentieel is.
Achter de god
Apis van het oude Egypte stond wel degelijk een geestelijke anti-macht die door
de HEERE God van Israël oordeel aangezegd werd.
Wanneer we het
laatste boek van de Bijbel als vooraf geschreven geschiedenis willen
bestuderen: de Apocalyps of Openbaring van Jezus Christus, weten we dat er nog
een finale volgt van de strijd van de God van Israël tegen de overheden en de
machten in de hemelse gewesten (Efeze 3:10). De tegenstander heeft in de Bijbel
vele namen. In Openbaring hoofdstuk 12:9 worden ze allen met hun historische
namen genoemd: de grote draak, de oude slang, die genaamd wordt duivel en de
satan en zijn engelen. In de toekomst zal er (ditmaal) een geïncarneerde nieuwe
Nimrod op het toneel verschijnen die tussen Nijl en Eufraat zijn kernland zal
vestigen van waaruit hij de hele wereld zal domineren. De oude goden van weleer
zullen dan plotseling opnieuw springlevend blijken te zijn, tot op de dag van
Christus wanneer zij allen definitief door Zijn verschijning zullen weggevaagd
worden (Openbaring 19, 2 Thessalonicenzen 2:8).
De Assyriër Salmaneser III chronologisch in lijn gebracht met Achab van Israël
Met ons artikel van 16.01.2017 op dit blog gaf ik aandacht aan de Bijbels-historische
koning van Assyrië: Jareb, die in de achtste eeuw v. Chr. op de tijdsbalk dient
ingevuld te worden. In de Assyrische koningslijsten ontbreken aldus namen en de
conclusie is dat de eponiemlijsten geen ononderbroken lijst van koningen en
gebeurtenissen meer voorstelt.
De Assyriologie die met de Bijbel en/of andere bronnen
zoals Flavius Josephus geen rekening houdt, stelt dat de Eponiemlijsten de
chronologie voor de Assyrische koningen van 892 tot 648 v. Chr. levert. De
Assyriologie stelt dat de Eponiemlijsten één ononderbroken lijst van Assyrische
koningen voorstelt die, zonder co-regentschapen of onderbrekingen, elkaar
opgevolgd hebben noch zouden er namen van koningen ontbreken. Een lijst ook
waarvan zij veronderstellen dat elk eponiem een jaar voorstelt.
Het ankerpunt op de tijdsbalk voor de Assyriologie
werd het jaartal 763 v. Chr., een
jaar waar volgens de moderne kosmologie een zonsverduistering over Nineveh
plaatsvond, die vermeld werd in het eponiem van Bur Saggili ten tijde van
koning Assur Dan III. Alle overige koningen en gebeurtenissen werden vanaf dit
jaar als ankerpunt op de tijdsbalk, gerangschikt.
Nu meen ik echter in de twee vorige afleveringen
aangetoond te hebben dat er meerdere namen van koningen van Assyrië rond de
periode van de wereldwijde meganatuurcatastrofe van 776 v. Chr. in de koningslijst van Assyrië ontbreken, verwijderd
werden. Men kan dus op zijn minst vraagtekens plaatsen bij het rangschikken van
koningen en gebeurtenissen door de Assyriologie voorbij het jaar 776 v. Chr. de
tijd in.
De veldslag bij
Karkar bijvoorbeeld van het leger van SalmaneserIII tegen een coalitie van Klein-Aziatische koningen, werd door de
Assyriologie in 853 v. Chr. gedateerd
door vanaf het eponiem van Bur Saggili met de zonsverduistering over Nineveh in
763 v. Chr. negentig jaar of negentig
Eponiem-namen in de tijd terug te rekenen. Zoals eerder al opgemerkt ontbreken er zondermeer namen van koningen in de
lijst die om verschillende redenen door de Assyrische kroniekschrijvers van de
oudheid, verwijderd werden. In het artikel van 16.01.2017 verhaalden we over de
Bijbelse koning Jareb van Assur, een naam die in de Assyrische koningslijst
ontbreekt. De niet bij naam genoemde Assyrische koning in de Bijbel die zich op
de prediking van Jona tot de God van Israël ter uitredding richtte, wordt ook
niet vermeld in de eponiemlijsten, noch de beschrijving van het afwenden van de
aangekondigde meganatuurcatastrofe van 776 v. Chr.
De regeerperiode van de Assyrische koning Salmaneser
III werd door de Assyriologie op de tijdsbalk van het jaar 857 tot 822 v. Chr. geplaatst. Het
is in het eponiem van Daian-Assur dat in het zesde regeringsjaar van
Salmaneser, naar de veldslag bij Karkar verwezen wordt. Volgens de Karkar-stele
van Salmaneser III nam de Bijbelse koning Achab
van het tienstammenrijk met tweeduizend strijdwagens aan de slag deel.
Koning Achab
van Israël, één van de antagonisten van
Salmaneser III tijdens de slag bij Karkar, heeft echter een Bijbels-historisch verifieerbare regeerperiode van 909 v. Chr. tot
888 v. Chr. In mijn boek TIJD en
TIJDEN, 2015, heb ik de koningen van Juda en Israël op de tijdsbalk
chronologisch geschikt binnen het raamwerk van de historische Bijbelse sabbat-
en jubeljaren. De tijdconstructie van de Assyrische koningslijst door de
Assyriologie gefabriceerd, staat hier haaks op de chronologie van de Bijbelse
koningen van Juda en Israël.
De geleerde Edwin
R. Thiele (1895/1986) dokterde in de twintigste eeuw een nieuwe chronologie
van de koningen van Israël en Juda uit, die in lijn met de Assyriologie
gebracht was. Zijn werk The Mysterious Numbers of the Hebrew Kings wordt
tegenwoordig algemeen beschouwd als de definitieve Bijbelse chronologie en
vindt men in menig Bijbels atlas en naslagwerk terug. De nieuwe wetenschap
Assyriologie had na het publiceren van de Eponiemlijsten en de Assyrische
koningslijst in de academische wereld zulk een gezag verkregen dat de Bijbelse
chronologie die tot dan toe gehanteerd werd, moest wijken voor de nieuwe
gegevens uit oud-Assyrische bron. Thiele verkorte de regeringsduur van bepaalde
koningen van Juda en Israël om deze te laten passen in het Assyrische
tijdskader. Met het inkorten van sommige regeerperioden van Israëlitische
koningen verdedigde hij de zogenaamde dual dating en paste het enkele malen
toe, ook daar waar de Bijbel niet expliciet duidelijk over is. Bijbelgedeelten
zoals 2 Koningen 18:9-13 die niet compatibel met de Assyrische gegevens zijn
verklaarde hij als fout en kunstmatig aan de Bijbel toegevoegd.
Een oefening die Thiele moest uitvoeren was het linken
van koning Achab van het tienstammenrijk aan het verkregen jaartal voor de slag
bij Karkar in 853 v. Chr. De regeerperiode van Achab corrigeerde hij naar de
jaren 874/853 v. Chr. Zoals eerder vermeld heeft Achab echter een historisch
verifieerbare regeerperiode van 909 v. Chr. tot 888 v. Chr. Een verschil van zo
maar even vijfendertig jaar van de
Bijbels-historische werkelijkheid tegenover de chronologische interpretatie van
de Assyrische annalen.
Thiele liet Achab aan de strijd bij Karkar deelnemen
in zijn laatste regeringsjaar, hetzelfde jaar dat hij aan zijn einde kwam in de
slag bij Ramoth Gilead tegen Aram. Dezelfde Arameeërs echter met wie Achab volgens
de Karkar-stele in hetzelfde jaar in bondgenootschap tegen de Assyriërs te
Karkar streed, wat voor ieder onderzoeker toch ongeloofwaardig zou moeten
overkomen.
Indien Achab aan de slag bij Karkar heeft deelgenomen,
want de Bijbel zwijgt over dit wapenfeit, dan is het toch de logica zelve dat
hij dit deed ten tijde van het drie jaren-bestand (1 Koningen 22:1) tussen
Israël en Aram (zie TIJD en TIJDEN,
2015, blz. 243-249).
De constructie van Thiele staat ook hier haaks op de
Bijbels-chronologische gegevens. Zijn volgende oefening was nochtans het persen
van alle regeerperioden van de koningen van Israël vanaf Achab tot Hosea,
binnen het Assyrische raamwerk. Dit volbracht hij door een aantal regeerperioden
van koningen van Israël en Juda met elkaar te laten overlappen, ook daar waar
de Bijbel niet expliciet over is.
Er doet zich overigens met de verankering door Thiele van
het laatste regeerjaar van koning Achab met de slag bij Karkar in 853 v. Chr.
in het zesde regeringsjaar van Salmaneser III nog een anomalie voor. Twaalf
jaar later namelijk in het achttiende regeringsjaar van Salmaneser III claimt
de Assyriër schatting ontvangen te hebben van Jehu, van het huis van Omri. Thiele liet Jehu schatting aan
Salmaneser III brengen in diens eerste regeringsjaar. Maar in dat jaar had Jehu
de dynastie van Omri al uitgemoord en het koningschap over het tienstammenrijk
overgenomen. Thiele ging er van uit dat de Assyriërs niet wisten wie hen
schatting bracht, wat toch onzin is? Hier is het ook logischer het brengen van
schatting aan Salmaneser III op de tijdsbalk onder te brengen toen Jehu nog
dienaar en generaal van het leger van Israël was. In mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, heb ik generaal
Jehu van het huis van Joram, de kleinzoon van Achab, twee jaar eerder op de
tijdsbalk passend ingevuld.
De constructie die Thiele uitwerkte en heden algemeen
voor juist aangenomen wordt, loopt mank aan alle kanten. In mijn boek De
Assyriologie herzien, 2012, blz.32-46, corrigeer ik de regeerperiode van
Salmaneser III naar 895/860 v. Chr. op basis van de Bijbelse chronologie en van
de oudheidhistoricus Flavius Josephus.
De juiste verankering van de
regeerperiode van de Assyriër Salmaneser III in relatie tot de koningen van
Israël Achab en Jehu kan tot stand komen met
als ankerpunt het meganatuurrampjaar dat via de oudheidhistoricus Flavius Josephus verkregen wordt. Het
jaar 860 v. Chr. is het jaartal dat
bekomen wordt wanneer we de chronologische gegevens van Flavius Josephus
hanteren in verband met zijn opgave van de koningen van Fenicië en zijn link
met Salomo. Josephus (Tegen Apion, Boek I, 17) schrijft dat er een tijdsduur van 143 jaar en acht maanden
zat tussen het vierde regeringsjaar van Salomo, een jaar dat gelijk is aan het
twaalfde jaar van de Feniciër Hiram en het
zevende regeringsjaar van de Feniciër Pygmalion, met de bouw van Carthago.
Het vierde regeringsjaar van Salomo zit op de tijdsbalk in het jaar
okt1004/sep1003 v. Chr. en dit op basis van het gebruik van William Whiston s
opgave van sabbat- en jubeljaren. Honderd drieënveertig jaar en acht maanden
later dateren we de meganatuurcatastrofe en de stichting van Carthago in 860 v. Chr. Zie ook het artikel op dit
blog van 26.09.2016: de stichting van Carthago, zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1474840800&stopdatum=1475445600
Nu we het jaar 860 v. Chr. als
een bijzonder natuurrampjaar geduid hebben kunnen we dit jaar als een
navigatiepunt op de tijdsbalk gebruiken. Dit jaar betekende in de revisie van
de Assyrische koningslijst een breuklijn, met in dat jaar het einde van de
regering van Salmaneser III en de kroning van de opvolger Shamsi Adad V.
Wanneer we de Assyrische eponiemgegevens betreffende de regeringstijd van
Salmaneser III aan het ankerjaar 860 v. Chr. koppelen verkrijgen we de juiste
verankeringsjaren met de Israëlieten: Achab en Jehu.
Het zesde regeringsjaar van
Salmaneser III met de slagbij Karkar wordt nu het jaar
apr889/mrt888 v. Chr. wat op de tijdsbalk gelijk loopt met het eenentwintigste
regeringsjaar van Achab. De historische werkelijkheid is dat Achab aan de slag bij
Karkar tegen de Assyriërs deelnam in coalitie met Aram/Damascus, in de periode
van de drie jaar rust tussen beide landen zoals beschreven in:
1
Koningen 22:1 Nadat men drie jaar stilgezeten had, zonder oorlog tussen
Aram en Israël, 2 gebeurde het in het derde jaar .
Een jaar later zou er opnieuw
oorlog met Aram zijn. Een slag om het bezit van Ramoth-Gilead dat Achab ditmaal
geallieerd met Josafat/Juda uitvocht en waar hij smadelijk aan zijn einde zou
komen.