Met
mijn aflevering van 8 april 2020 op dit blog bracht ik u beste lezer en volger
van mijn blog, op de hoogte van de terminale ziekte die mij sinds begin dit
jaar getroffen heeft: beenmergkanker met een ingekorte levensduurverwachting
van nog vijf jaar. Van verschillende lezers kreeg ik bemoedigende reacties. Sindsdien
kan ik u melden dat de wekelijkse chemokuur met hospitaalopname die ik sinds de
maand maart onderga gewijzigd is naar een tweewekelijks bezoek telkens voor één
dag aan het hospitaal en verdraag ik de chemo redelijk goed, met weinig
ongemakken. Er is ook goed bemoedigend nieuws te melden en dat is dat mijn
nieren opnieuw functioneren, wat een zorg minder is. Ik probeer mijn dagen zo
gevuld mogelijk door te brengen, ook in de opgelegde corona-quarantaine. Een
wekelijks artikel voor mijn blog samenstellen lukt echter nog niet. Ik doe nu
een bijzondere inspanning tot schrijven omdat ik meen te moeten reageren op de
vele zogenaamde eindtijdvoorspellingen die via het internet verspreid worden.
Het coronavirus zou volgens de theorie de eerste ruiter van het Bijbelboek
Openbaring zijn die een serie van oordelen over de wereld brengt.
Een afbeelding van een gekroonde Nimrod en (heel
opmerkelijk) een boog zonder pijlen.
Openbaring
6:1 En ik zag, toen het Lam een van de zeven zegels opende, en ik hoorde een
van de vier dieren zeggen met een stem als van een donderslag: Kom! 2 En ik
zag, en zie, een wit paard, en die erop zat, had een boog en hem werd een
kroon gegeven, en hij trok uit, overwinnende en om te overwinnen. (NBG
Vertaling)
Genesis
10:8 En Cusch gewon Nimrod; deze
begon geweldig te zijn op de aarde. 9 Hij was een geweldig jager voor het
aangezicht des HEEREN; daarom wordt gezegd: Gelijk Nimrod, een geweldig jager
voor het aangezicht des HEEREN. 10 En het beginsel zijns rijks was Babel, en
Erech, en Accad, en Calne in het land Sinear. 11 Uit ditzelve land is Assur uitgegaan, en heeft gebouwd
Nineve, en Rehoboth, Ir, en Kalach. 12 En Resen, tussen Nineve en tussen
Kalach; deze is die grote stad. (Statenvertaling)
Een afbeelding uit het Louvre met links
Nimrod uitgebeeld en rechts geflankeerd met een mythologische Assyrische
godheid half mens half beest. De afbeelding komt uit een paleis van Sargon II.
Openbaring
17:8 Het beest, dat gij gezien hebt,
was en is niet; en het zal opkomen uit
den afgrond, en ten verderve gaan; en die op de aarde wonen, zullen
verwonderd zijn (welker namen niet zijn geschreven in het boek des levens van
de grondlegging der wereld), ziende het beest, dat was en niet is, hoewel het
is. 9 Hier is het verstand, dat wijsheid heeft. De zeven hoofden zijn zeven
bergen, op welke de vrouw zit. 10 En het zijn ook zeven koningen; de vijf zijn
gevallen, en de een is, en de ander is nog niet gekomen, en wanneer hij zal
gekomen zijn, moet hij een weinig tijds blijven. 11 En het beest, dat was en niet is, die is ook de achtste koning, en is
uit de zeven en gaat ten verderve. 12 En de tien hoornen, die gij gezien hebt,
zijn tien koningen, die het koninkrijk nog niet hebben ontvangen, maar als
koningen macht ontvangen op een ure met het beest. 13 Dezen hebben enerlei
mening, en zullen hun kracht en macht het beest overgeven.
Chronologische schema's - afbeeldingen - vanaf de Grote Vloed tot de Spraakverwarring
De
sfinks op het Gizeh plateau nabij de grote piramide te Cairo – Egypte. Een van
de oudst bewaarde kunstwerken uit de oudheid.
2341/2340
v. Chr. Het tijdstip van de Grote Vloed of Zondvloed. Een berekening op basis van
de jubeljaren en bevestigd door de astronomie.
De chronologie
van de nakomelingen van Seth, de derde zoon van Adam en Eva, in beeld gebracht.
Noach,
Sem, Arpachsad, Selah.
Noach,
Sem, Arpachsad, Selah.
Noach,
Sem, Arpachsad, Selah.
De
continentale drift: maar dan versneld, niet over miljoenen jaren maar slechts
duizenden jaren geleden in een verifieerbaar chronologisch verleden.
De
uitbreiding van de Semieten en Indo-Europeanen van het derde millennium tot het
achtste voor Christus, vanuit de vlakte van Sinear naar Azië en Europa.
Noach, Sem, Arpachsad, Selah, Heber.
Noach, Sem, Arpachsad, Selah, Heber.
Noach, Sem, Arpachsad, Selah, Heber.
Najaar 2239
voor Christus. De Bijbelse spraakverwarring. Drijfveer voor het op gang komen
van wereldwijde volksverhuizingen. Het tijdstip werd berekend aan de hand van
de chronologische gegevens van Genesis hoofdstuk 11 en de Joodse Seder Olam.
In het
Egyptisch Museum te Cairo wordt de goed bewaarde mummie van de edelman Joeja
tentoongesteld. Joeja was tijdens zijn leven achtereenvolgens de
luitenant-generaal van de strijdwagens van de farao ’s Thothmosis IV en
Amonhotep III. In ‘De Zonaanbidder’, 2016, blz. 34, identificeer ik Joeja met
een Judeeër van het leger van koning Uzzia/Azaria van Juda.
Op de
afbeelding ziet u een close-up van de man. Op basis van zijn uitzonderlijke
(niet-Egyptische) naam en vooral zijn uiterlijk, gaan sommige deskundigen er
van uit dat Joeja van vreemde niet-Egyptische oorsprong was. De Egyptische
hiërogliefen-naam; Joeja, kan namelijk op verschillende wijzen gespeld worden, en
daarom is er onder andere het sterke vermoeden dat Joeja van vreemde oorsprong
was. Bij veel Egyptische namen was het gebruikelijk een godheid als beschermgod
in de naam te verwerken, zoals bijvoorbeeld bij de Egyptische goden ‘Amon’hotep en ‘Thoth’mosis. In het geval van Joe-‘ja’ zit de naam van de God van
Israël in zijn naam verwerkt: Joeja. Net zoals in bijvoorbeeld Hallelu-ja. De Egyptologen merkten ten tijde
van de ontdekking al op dat de lichaamslengte van Joeja langer was dan van de
gewone Egyptenaar van zijn tijd. Ook waren zijn gelaatstrekken anders dan de
typische Egyptenaar van de oudheid, namelijk eerder Klein-Aziatisch. De edelman
Joeja stamde uit de Egyptische achttiende dynastie. Joeja was getrouwd met
Thoeja, een edelvrouw, verbonden aan het hof van farao. Onder farao Thothmosis
IV werd Joeja benoemd tot de belangrijkste adviseur van de farao en ook onder
Amonhotep III, de opvolger van Thothmosis IV, voerde hij deze functie verder
uit. Hij was naast de Bijbelse Jozef, de enige persoon in het Oude Egypte die
de titel ‘Geliefde Vader van de Farao’ droeg. Joeja en Thoeja hadden een
dochter, Teje, die op haar beurt de ‘eerste vrouw’ was van farao Amonhotep III.
Joeja en Thoeja hadden ook een zoon met hoge titels zoals kanselier van
Beneden-Egypte, tweede profeet van Amon, priester te Heliopolis en ‘goddelijke Vader’.
Joeja en Thoeja werden na hun dood gemummificeerd en begraven in KV 46, een
graf in het Dal der Koningen. In 1905 werd het graf van de twee ontdekt door
James E. Quibell. Deze tombe zou tot aan de ontdekking in 1922 van de graftombe
van de inmiddels bekende Toetanchamon, de meest spectaculaire vondst van de
eeuw zijn. En dit ondanks het feit dat Joeja geen farao geweest was. Hoewel het
graf van Joeja en Thoeja in de oudheid al geplunderd werd, bleven heel wat
voorwerpen achter. De twee doodskisten waren bijvoorbeeld intact gebleven met
daarnaast heel wat onaangeraakte prachtige meubels en andere grafgiften. Ook de
beide mummies waren intact en wat preservatie betreft, in een buitengewone
staat. Vooral de gezichten waren ongeschonden bewaard en tonen ook vandaag nog
hoe ze er in werkelijkheid uitzagen.
Ik
postuleer dat Joeja een Israëliet was. De Egyptoloog Donald B. Redford
(Akhenaten, The Heretic King, 1984, Chapter three) identificeert Joeja overigens
als een Aziaat en als luitenant-generaal van de strijdwagens van het Egyptische
leger. Een buitenlander met een topfunctie bij de elitetroepen? Hoe was dat
mogelijk? De sleutel ligt naar mijn mening bij de machtige koningen Uzzia van
Juda en bij Jerobeam II van Israël. Enkele belangrijke puzzelstukjes komen bij
elkaar en maken het plaatje een beetje duidelijker. De Bijbel leert dat de roem
en macht van koning Uzzia tot in Egypte reikte:
2
Kronieken 26:6 Want hij toog uit, en krijgde tegen de Filistijnen, en brak den
muur van Gath, en den muur van Jabne, en den muur van Asdod; daartoe bouwde hij
steden in Asdod, en onder de Filistijnen. 7 En God hielp hem tegen de
Filistijnen, en tegen de Arabieren, die te Gur-baal woonden, en tegen de
Meunieten. 8 En de Ammonieten gaven Uzzia geschenken; en zijn naam ging tot den ingang van Egypte, want hij sterkte zich
ten hoogste.
In mijn
werk ‘TIJD en TIJDEN, 2015, hoofdstuk: de archeologische site in Egypte: TELL
EL DABA, Avaris’, verwees ik al eerder naar Uzzia/Azaria en zijn rol in Egypte
in die tijd. Hij blijkt de Aziatische veldheer te zijn die in het Egyptische
Harris-papyrus met de naam Irsu of Arsu beschreven wordt. Arsu overheerste
Egypte en was volgens Ramses III, de oorzaak voor een periode van anarchie in
het land. Het Harris-papyrus bevindt zich tegenwoordig in het British Museum.
Arsu was volgens het zogenaamde Harris-papyrus een veldheer uit Klein-Azië die
met een leger van ongeveer tweehonderdduizend man Egypte overheerste. De
soldaten werden ‘herders van Jeruzalem’ genoemd die de tempels van Egypte
verwoestten en hun steden verbrandden. Het was tijdens deze overheersing
verboden om te offeren aan de goden van Egypte. De seculiere revisionist van de
geschiedenis van de oudheid, Gunnar
Heinsohn (Die Sumerer gab es nicht, 1988 – blz. 175-182), stelt zondermeer
dat Arsu met de Bijbelse Azarja, koning van Juda te identificeren is. De
informatie in het papyrus-documentis
summier en verklaart het ‘damnatio memoriae’ in Egypte dat volgde op de overheersing
van Arsu alias Azarja/Uzzia van Juda.
Dat een
man als Joeja zulk een hoge positie in Egypte kon bekleden wijst op een
bondgenootschap tussen Azarja/Uzzia en Thothmosis IV. Met de hulp van
Arsu/Azarja/Uzzia kon Thothmosis IV in de Nijldelta en elders orde op zaken
houden. Er was bijvoorbeeld vanuit Libië in deze periode inwijking in de
Nijldelta. De Nijldelta was tijdens deze periode als een lappendeken van
dynastieën die ieder over hun gedeelte van Egypte heersten. Zo regeerde ook de
vierentwintigste dynastie onder de farao’s Tefnakht en Bocchoris tijdens deze
periode over haar deel van Egypte.
In 788
v. Chr. begon ook de drieëntwintigste dynastie onder farao Petubast in de
Nijldelta haar regeerperiode. Dit jaartal is het resultaat van het verankeren
van het zesde regeringsjaar van Petubast met het twintigste regeringsjaar van
koning Azaria/Uzzia van Juda. Er bestaat namelijk een Egyptische inscriptie
(Breasted, A History of Egypt, p. 470; quoted by Courville, ibid, pp. 43,44)
dat het zesde regeringsjaar van Petubast met het twintigste regeringsjaar van
een onbekende koning verbindt. In mijn reconstructie van de geschiedenis van de
oudheid past dit perfect met de regeerperiode van Uzzia, de koning van Juda,
die in 788 v. Chr. de onbetwiste overheerser van Egypte was. Deze constructie
levert nog een interessante verankering op de tijdsbalk op. Het is Manetho die
via zijn kopieerder Africanus, de regeerperiode van Petubast met de Olympische
Spelen in het jaar 776 v. Chr. verbindt. Wanneer we Petubast een regeerperiode
van veertig jaar geven zoals Africanus, een van de kopieerders van Manetho, het
heeft opgeschreven, is diens laatste jaar 748 v. Chr. wat eveneens een
merkwaardig jaar was. Het was namelijk het jaar van het terugtrekken van het
Judese leger uit Egypte, wat nogmaals de regeerperiode van Petubast in relatie
tot Uzzia onderstreept.
Het
leger van Arsu/Azarja werd in het jaar 748 v. Chr. uit Egypte teruggetrokken,
en het is Flavius Josephus die de ankerpunten op de tijdsbalk aanreikt. In zijn
boek ‘Tegen de Griek Apion, Boek 2, 2, haalt Josephus uit naar Apion omdat die
de exodus van de Israëlieten uit Egypte verkeerd dateerde. Apion beweerde
namelijk dat de exodus geschiedde ten tijde van de zevende olympiade.
Of hoe
fascinerend de studie van het revisionisme van de geschiedenis van de oudheid
is.
Voor alle gehanteerde
Bijbelteksten is meestal uitgegaan van de Statenvertaling, tenzij anders
aangeduid.
Niets uit deze uitgave mag
verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie,
microfilm, internet of op welke wijze dan ook, zonder schriftelijke toestemming
van de uitgever.
Tegen heilloze bakerpraat
en verzinsels…
Proloog
Het boek dat u, beste
lezer, nu ter hand neemt brengt de chronologische geschiedenis vanaf de Grote
Vloed van Genesis tot op het aanvangen van de historische sabbat- en jubeljaren
volgend op de inname van Kanaän door de Israëlieten onder leiding van Jozua in
1443 v. Chr. Het boek bevat vierenzestig tijdschema ’s. Het zijn tijdschema ’s
van telkens veertien jaar per schema met twee centimeter voor een jaar. Zo
doende zijn de vier jaarkwartalen duidelijk zichtbaar en handig voor het
aanbrengen van de Bijbelse en westerse jaartelling. De historische
gebeurtenissen en koningslijsten over een periode van negenhonderd jaar worden
op deze wijze exact aanschouwelijk zichtbaar. Het boek sluit aan bij mijn
eerdere publicatie van ‘dertig jubeljaren’ dat in 2018 uitgebracht werd. Met
het boek behandel ik de chronologie van de dertig historische jubeljaren die er
waren tussen het eerste jubeljaar na de inname van het Beloofde Land Kanaän
door de Israëlieten in de vijftiende eeuw v. Chr. en het dertigste jubeljaar
dat Jezus Christus met Jom Kippoer in 27 AD uitriep. Het boek bevatte en was
opgebouwd rond honderdvijf schema ’s op millimeterpapier en besloeg de hiervoor
vermelde tijdsperiode van ruim vijftienhonderd jaar.
Hoofdstuk 1
Genesis van de eerste beschavingen
na de Grote Vloed.
Mijn schema ’s vangen aan
bij de Grote Vloed die in het jaar 2341/2340 v. Chr. gedateerd wordt, en dit op
basis van het chronologisch werken met de Bijbelse sabbat- en jubeljaren (volgens
de rekenwijze van William Whiston) in verbinding met de geslachtsregisters van het
Bijbelboek Genesis.
In september 2015 schafte
ik via het internet het boek van Dr. Werner Papke aan: “Die Sterne von Babylon, Die geheime Botschaft des Gilgamesch – nach 4000 Jahren
entschlüsselt”. Het werk dateert al van 1989 (ISBN 3 7857 0498 4). De auteur
brengt een Duitse vertaling van het Gilgamesj-epos en berekend de astronomische
datum van de Babylonische versie van de zondvloed. Tot mijn verrassing kwam in
zijn studie telkens weer het jaar 2340
v. Chr. tevoorschijn, voor het gebeuren. Het is hetzelfde jaartal waar ik
bij arriveerde in mijn studie: TIJD en TIJDEN, 2015. En dit op basis van de
sabbat- en jubeljaartelling op de wijze van tellen volgens William Whiston en
vervolgens via de juiste verbinding met het tijdstip van de roeping van
Abraham, voorafgegaan met de Genesis-geslachtsregisters van de aartsvaders.
Ik beschouw de verkregen
astronomische datum van 2340 v. Chr. van Werner Papke voor het Gilgamesj-epos, als een kruispeiling dat mijn in de tijd terug
navigeren via de sabbat- en jubeljaren, bevestigd. In mijn werk TIJD en TIJDEN,
2015, hoofdstuk: de datering van de spraakverwarring, blz. 13-21, wijs ik op
afwijkende geslachtsregisters met hogere jaartallen dan de Masoretische
getallen uit onze Bijbel, wat twijfel oproept, een twijfel die nu ongegrond blijkt.
Verbazend bij het lezen van het werk van Dr. Werner Papke, was ook de
astronomische kennis van de Chaldeeërs. Zij waren blijkbaar Copernicus
vierduizend jaar vooraf. Zij wisten bijvoorbeeld dat de planeten niet om de
aarde, maar om de zon cirkelen en dat planeet aarde met haar maan op de vierde
plaats na Saturnus komt. Het toont veel over de kennis van de nakomelingen van
Noach in het derde millennium v. Chr. Navigeren op zee moet voor hen ook
eenvoudig geweest zijn, en dit verklaart onder andere het snelle ontstaan van
de eerste beschavingen in Centraal-Amerika. Een continent dat vanuit Azië het
eerst bereikt werd. Dit alles is een kennis die later verloren ging en in het
Westen slechts vijfhonderd geleden opnieuw verkregen werd.
De geboorte van Arpachsad,
de zoon van Sem, laat ik twee jaar ‘na’ het einde van de Grote Vloed
plaatsvinden. De Zondvloed duurde namelijk een jaar van oktober/november AM
1656 tot oktober/november van AM 1657.
Genesis 7:10 Na zeven
dagen kwamen de wateren van de vloed over de aarde. 11 In Noach ‘s zeshonderdste levensjaar, in de tweede
maand (oktober/november), op de
zeventiende dag der maand, op die dag braken alle kolken der grote
waterdiepten open en werden de sluizen des hemels geopend. 12 En de slagregen
was veertig dagen en veertig nachten over de aarde.
Genesis 8:13 In het zeshonderd en eerste jaar, in de eerste
maand (september/oktober), op de
eerste der maand, waren de wateren opgedroogd van de aarde; daarop
verwijderde Noach het luik van de ark, en hij zag uit, en zie, de aardbodem
droogde op. 14 In de tweede maand (oktober/november), op de zevenentwintigste dag der maand,
was de aarde droog.
Dat ik aan twee jaar ‘na’
de Zondvloed voor de geboorte van Arpachsad uitkom is het resultaat van het
terugrekenen vanaf het jaar oktober 997/september 996 v. Chr., toen de Tempel
van Salomo gebouwd was en daarna de Heerlijkheid des HEREN in de Tempel woning
nam. Dat jaar was het ankerpunt om het Anno Mundi jaar 3000 met te linken.
Wanneer men vanaf dit jaar met de chronologische gegevens die de Bijbel via de
dertig jubeljaren verstrekt terugrekend arriveert men op de tijdsbalk voor
Arpachsad in het tweede jaar na het einde van de Grote Vloed. Ik zoek en werk
in mijn studie met exacte chronologie. Men kan opperen: wat maakt nu een jaar
verschil uit? Wel veel, indien men op zoek is naar exacte chronologie. Een
voorbeeld: vijfenzeventig jaar geleden landden de geallieerde legers o.l.v.
Eisenhouwer op de stranden van Normandië, exact op dinsdag 6 juni 1944. Wanneer
men hier een jaar van afwijkt klopt het verhaal rond de landing niet. Wanneer
men vijf of tien jaar van dit historische gebeuren afwijkt kloppen de politieke
verhoudingen zelfs niet meer. De orthodoxe wetenschap Egyptologie zit er tot
zeshonderd jaar naast wanneer men de Bijbels-chronologische gegevens in hun gefabriceerd
raamwerk wil inbrengen. En daarom de noodzaak ook van het revisionisme van de
geschiedenis van de oudheid. De exodus van de Israëlieten uit Egypte dateren we
op basis van Bijbelse chronologie in de vijftiende eeuw v. Chr. Tussen de
Exodus in 1483 v. Chr. en het vierde regeringsjaar van Salomo verliepen er
vierhonderdtachtig jaar (1 Koningen 6:1). De chronologie van de Richteren wordt
aan de hand van de verlopen schijf van driehonderd jaar ten tijde van de
richter Jefta, bepaald en de overige richteren op de tijdsbalk gerangschikt.
Tijdschema 2342/2329
Tijdschema 2328/2315
Onderaan het tweede schema
merken we de naam van Cham. De nakomelingen van Noach en hun geschiedenis
vinden we in het Bijbelboek Genesis opgetekend vanaf hoofdstuk 10:
Genesis 10:1 Dit zijn de
nakomelingen der zonen van Noach: Sem, Cham
en Jafeth; hun werden namelijk zonen geboren na de vloed.
Jaartallen voor de
leeftijden van Cham en Jafeth geeft de Bijbel niet. We kunnen nochtans aannemen
dat zij de leeftijden van de nazaten van Sem evenaarden. Cham is volgens de
Bijbel Egypte gaan koloniseren. Het Bijbelboek Psalmen heeft twee verwijzingen
naar Egypte als het land van Cham.
Psalm 105: 23 Daarna kwam
Israël in Egypte, en Jakob verkeerde
als vreemdeling in het land van Cham.
Psalm 78:51 En Hij sloeg
al het eerstgeborene in Egypte, het beginsel der krachten in de tenten van Cham.
Tijdschema 2314/2301
Tijdschema 2300/2287
Cham en zijn nakomelingen zijn
identiek met de door de moderne Egyptologie tot mythe verklaarde god-koningen
die voor de eerste farao Menes, over Egypte heersten. De bekende Palermo-steen
(TIJD en TIJDEN, 2015, blz.73-75) verhaalt over een lijst van een honderdtal
god-koningen, die start met de Egyptische god Horus. Volgens deze geschreven
Egyptische primaire bron heeft de eerste farao Menes het bewind over Egypte,
van deze god-koningen overgenomen. Toen de oudheidhistoricus Herodotos in de vijfde
eeuw v. Chr. Egypte bezocht en met de priesters aldaar sprak, kreeg hij
dezelfde geschiedenis te horen:
144. From their
declaration then it followed, that they of whom the images were had been of
form like this, and far removed from being gods: but in the time before these
men they said that gods were the rulers
in Egypt, not mingling with men, and that of these always one had power at
a time; and the last of them who was king over Egypt was Oros the son of
Osiris, whom the Hellenes call Apollo: he was king over Egypt last, having
deposed Typhon. Now Osiris in the tongue of Hellas is Dionysos. Herodotos
Boek 2:144
De Bijbelse Cham was een van de acht overlevenden
van de grote vloed en was aldus nog tijdens de pre-zondvloedperiode van de
aarde geboren. Wat vooral opvalt wanneer men de Genesis-geslachtsregisters
bestudeerd, zijn de hoge leeftijden van de zogenaamde aartsvaders. Noach bijvoorbeeld, leefde nog tot 350
jaar na de grote vloed (Genesis 9:28). Van zijn zoon Sem, en broer van Cham, staat een leeftijd opgeschreven van zeshonderd
jaar (Genesis 11:10-11), waarvan 502 jaar na de Vloed. We kunnen aannemen dat
ook Cham en zijn onmiddellijke nakomelingen zulke enorme leeftijden bereikten.
Deze mensen kwamen daarenboven uit een beschaving zonder weerga, met een tot dan
toe bewaarde kennis die samen met hun hoge leeftijden, hen in de ogen van
mensen wier leeftijd tot zeventig en tachtig jaar (Psalm 90:10) herleidt was,
tot schijnbaar onsterfelijke goden maakten. Het is aldus logisch te concluderen
dat de god-koningen van de Palermosteen gewoon stervelingen waren, en
afstammelingen uit de lijn van Cham. Cham en zijn nakomelingen namen overigens
zelf, in afwijzing van het verbond van de HEERE God met Noach, de status van
goden aan. Dat blijkt o.a. uit het Gilgamesj-epos dat leert dat Gilgamesj, de
koning van Oeroek, twee-derde god was en een derde mens.
Dit maakt deel uit van de
in het Bijbelboek Genesis beschreven rebellie ten tijde van Nimrod, de
kleinzoon van Cham.
De steden Babel, Erek, Akkad en Kalne werden in de
negentiende eeuw al door archeologen blootgelegd en onderzocht. Het Bijbelse
Erek is het Uruk dat door archeologen werd blootgelegd, het verschil in
schrijfwijze is een gevolg van het gebruik van verschillende klinkers.
Duizenden kleitabletten werden in de vermelde steden opgegraven en vertaald.
Het bekendste hiervan is het Gilgamesj-epos, dat een Babylonische versie van
het Bijbelse zondvloedverhaal is. Maar er is meer, de oud-Soemerische
koningslijst begint met een koning genaamd: Kisj. Het vraagt weinig verbeelding
om in deze naam de Bijbelse naam Kus of Kusj te herkennen, de zoon van Cham, de
zoon van Noach in Genesis 10:6. Een probleem is hier het conflict tussen de
gebruikte dateringsmethoden. Conventioneel plaatst men de Soemerische Kisj in
2900 v. Chr. Vanuit het Genesismodel plaatsen we de eerste beschaving in het
Tweestromenland rond 2300 v. Chr. Gilgamesj was koning van Uruk en sprak
volgens het Gilgamesj-epos met een overlevende van de Grote Vloed: Oetnapisjtim.
Dit zou de Bijbelse Noach geweest kunnen zijn of Cham, de grootvader van
Nimrod. Er zijn namelijk onderzoekers die Gilgamesj met de Bijbelse Nimrod
identificeren. De betekenis van het Hebreeuwse Nimrod is: ‘opstandeling’.
Gilgamesj zou dan zijn werkelijke naam geweest zijn, en Nimrod zijn synoniem.
En er zijn heel wat raakpunten tussen beide heersers (internetlink: http://davelivingston.com/nimrod.htm). Het begin van zijn macht plaatsen we
volgens het Genesisbericht in het land Sinear, in het tweestromenland. Het was
pas toen Peleg (in de lijn van Sem) geboren werd (Genesis 10:25) dat de aarde
onder de nakomelingen van Noach verdeeld werd. De spraakverwarring was hier een
belangrijke drijfveer. Wat hier aan voorafging was de bouw van de eerste stad
en toren door Nimrod, de kleinzoon van Cham in afwijzing van het verbond van de
HERE God met Noach na de Grote Vloed.
Genesis 10: 6 En de zonen
van Cham zijn: Cusch en Mitsraim, en
Put, en Kanaän. 7 En de zonen van Cusch
zijn: Seba en Havila, en Sabta, en Raema, en Sabtecha. En de zonen van Raema
zijn: Scheba en Dedan. 8 En Cusch gewon Nimrod;
deze begon geweldig te zijn op de aarde. 9 Hij was een geweldig jager voor het
aangezicht des HEEREN; daarom wordt gezegd: Gelijk Nimrod, een geweldig jager
voor het aangezicht des HEEREN. 10 En het beginsel zijns rijks was Babel, en Erech, en Accad, en Calne in het land
Sinear. 11 Uit ditzelve land is Assur uitgegaan, en heeft gebouwd Nineve, en
Rehoboth, Ir, en Kalach. 12 En Resen, tussen Nineve en tussen Kalach; deze is
die grote stad.
De geschiedenis van de
eerste opstand na de Grote Vloed vinden we in het Bijbelboek Genesis:
Genesis 11:1 En de ganse
aarde was van enerlei spraak en enerlei woorden. 2 Maar het geschiedde, als zij
tegen het oosten togen, dat zij een laagte vonden in het land Sinear; en zij woonden aldaar. 3 En zij zeiden een ieder
tot zijn naaste: Kom aan, laat ons tichelen strijken, en wel doorbranden! En de
tichel was hun voor steen, en het lijm was hun voor leem. 4 En zij zeiden: Kom
aan, laat ons voor ons een stad bouwen, en een toren, welks opperste in den
hemel zij, en laat ons een naam voor ons
maken, opdat wij niet misschien over de ganse aarde verstrooid worden! 5
Toen kwam de HEERE neder, om te bezien de stad en den toren, die de kinderen
der mensen bouwden. 6 En de HEERE zeide: Ziet,
zij zijn enerlei volk, en hebben allen enerlei spraak; en dit is het, dat
zij beginnen te maken; maar nu, zoude hun niet afgesneden worden al wat zij
bedacht hebben te maken? 7 Kom aan, laat Ons nedervaren, en laat Ons hun spraak
aldaar verwarren, opdat iegelijk de spraak zijns naasten niet hore. 8 Alzo
verstrooide hen de HEERE van daar over
de ganse aarde; en zij hielden op de stad te bouwen. 9 Daarom noemde men
haar naam Babel; want aldaar
verwarde de HEERE de spraak der ganse aarde, en van daar verstrooide hen de
HEERE over de ganse aarde.
Tijdschema 2286/2273
Tijdschema 2272/2259
Genesis 10:1 Dit nu zijn
de geboorten van Noachs zonen: Sem,
Cham, en Jafeth; en hun werden zonen geboren na den vloed. 2 De zonen van Jafeth zijn: Gomer, en Magog, en Madai, en Javan, en
Tubal, en Mesech, en Thiras. 3 En de zonen van Gomer zijn: Askenaz, en Rifath, en Togarma. 4 En de zonen van Javan zijn:
Elisa, en Tarsis; de Chittieten en Dodanieten. 5 Van dezen zijn verdeeld de
eilanden der volken in hun landschappen, elk naar zijn spraak, naar hun
huisgezinnen, onder hun volken.
De nakomelingen van Jafeth
kwamen met hun trek na de spraakverwarring in de zogenaamde kustlanden of
Europa terecht. De Joodse overlevering leert dat de Germanen bijvoorbeeld in de
lijn van Askenaz, de zoon van Gomer terug te vinden zijn. Sinds de tiende eeuw
na Christus wordt de naam Askenaz namelijk in de Joodse literatuur gebruikt
voor Duitsland, demografisch, het grootste Germaanse land in Centraal Europa. De
clan van Jafeth kwam na de spraakverwarring in onherbergzame gebieden terecht.
De aarde werd tijdens deze periode nog meermalen door natuurrampen geteisterd,
en dit als een gevolg van een aardkorst in beweging, die zich nog van de Grote
Vloed aan het herstellen was.
Tijdschema 2258/2245
Tijdschema 2244/2231
Cusch, de zoon van Cham,
wordt in de Bijbel enkele malen in verband met Ethiopië gebracht. Dat is dan
niet het Ethiopië dat vandaag de naam van de staat aan de hoorn van Afrika draagt,
maar eerder het noorden van het huidige Soedan.
Een andere zoon van Cham:
Misraïm, trok naar Egypte. Op de bijgevoegde kaart heb ik de vermoedelijke
reisweg van Kus vanuit de Arabische Golf, over de Indische Oceaan naar Ethiopië
getekend, en zo verder langs de Nijl richting noorden. De andere pijl toont de
trekroute van Misraïm over land naar Egypte. Hierbij zij opgemerkt dat we de
wereld van na de Grote Vloed moeten voorstellen als een wereld die nog na
geteisterd werd door natuurrampen aller aard. Het waren ‘de dagen van Peleg’,
de periode dat de wereld, volgens Genesis, ‘verdeeld’ werd. Volgens het
Genesismodel moeten we ook de ‘continentale drift’ in deze periode plaatsen,
maar dan versneld. Hierbij werden nieuwe bergmassieven gevormd en zochten
stromen en rivieren een nieuwe weg naar de zeeën. Van de Arabische Golf bijvoorbeeld
neemt men aan dat deze zich veel verder in land tot aan de stad Uruk bevond.
Ook van de huidige Nijldelta neemt men aan dat de Middellandse Zee toen verder
in land zat. Het was nog een groot moerasgebied toen Misraïm daar arriveerde. Over
de eerste farao Menes schrijft Herodotos dat deze de Nijl vanaf Memfis
kanaliseerde en zorgde voor het droogleggen van het land (Herodotos Boek 2,
99).
De geschiedenis die ik
hier breng staat haaks op de door de evolutietheorie beïnvloede
wereldgeschiedenis. De gangbare geschiedschrijving hanteert voor het begin van
het neolithische tijdperk in het Midden-Oosten jaartallen van ongeveer 6000 tot
4500 v. Chr. De dooddoener wat de dateringsmethode betreft is de Egyptologie
die via het gebruik van een vermeende Sothis-kalender in het oude Egypte, te
oude data opgeeft. Met de hoofdstukken geven we aandacht aan de
berekeningswijze van de Egyptologie. Het Bijbelboek Genesis leert een
wereldwijde grote vloed dat het einde van de eerste beschaving sinds de
Schepping betekende, met een nieuw begin in 2340 v. Chr. De wereld die
onderging was een beschaving zonder weerga, gelijk aan het Atlantis uit de Griekse
mythologie. Maar het was een beschaving geweest die haar eigen weg naar de
ondergang ging. De wereld van de voortijd die onderging was een wereld zonder
weerga geweest, en dit op alle gebied. Honderdtwintig jaar voor de Grote Vloed
was de maat vol en was de aarde en alles wat er op leefde gedoemd tot sterven.
Wat de maat vol maakte was het vermengen van de zonen Gods met de dochters der
mensen, met als resultaat; de Nefilim. Een Hebreeuws woord dat meestal vertaald
wordt met reuzen of geweldenaars.
Genesis 6:1 En het
geschiedde, als de mensen op den aardbodem begonnen te vermenigvuldigen, en hun
dochters geboren werden, 2 Dat Gods
zonen de dochteren der mensen aanzagen, dat zij schoon waren, en zij namen
zich vrouwen uit allen, die zij verkozen hadden. 3 Toen zeide de HEERE: Mijn
Geest zal niet in eeuwigheid twisten met den mens, dewijl hij ook vlees is; doch zijn dagen zullen zijn honderd en
twintig jaren. 4 In die dagen waren er reuzen op de aarde, en ook daarna,
als Gods zonen tot de dochteren der mensen ingegaan waren, en zich kinderen
gewonnen hadden; deze zijn de
geweldigen, die van ouds geweest zijn, mannen van name. 5 En de HEERE zag,
dat de boosheid des mensen menigvuldig was op de aarde, en al het gedichtsel
der gedachten zijns harten te allen dage alleenlijk boos was. 6 Toen berouwde
het den HEERE, dat Hij den mens op de aarde gemaakt had, en het smartte Hem aan
Zijn hart. 7 En de HEERE zeide: Ik zal den mens, dien Ik geschapen heb,
verdelgen van den aardbodem, van den mens tot het vee, tot het kruipend
gedierte, en tot het gevogelte des hemels toe; want het berouwt Mij, dat Ik hen
gemaakt heb. 8 Maar Noach vond genade in de ogen des HEEREN.
Een periode van Gods
handelen met de mens werd definitief afgesloten. Opmerkelijk vind ik dat er in
het Bijbelboek Genesis staat geschreven dat de HEERE God de deur van de ark
sloot, en niet Noach: Genesis 7:16 En de HEERE sloot achter hem toe…
Het betekende het
afsluiten van een Bijbelse bedeling. Slechts acht mensen: vier mannen en vier
vrouwen, overleefden de meganatuurcatastrofe van Godswege en begonnen daarna
opnieuw, met een verbond van God en de belofte dat Hij nooit meer de aarde zou
verderven (Genesis 9:9-11). Het ‘kwaad’ (Rom. 3:9-17) was echter mee de ark
ingegaan en in de geslachtslijn van Cham, zou er dra een nieuwe opstand
opkomen. Het was de Bijbelse Nimrod die zoals eerder vermeld, het verzet na de
grote vloed leidde.
Ik herhaal dat op de
bijgevoegde schema s bovenaan de Anno Mundi jaartallen, met daaronder de
westerse jaartelling, gebaseerd op de geboorte van de Christus, staan. Elk jaar
beslaat twee centimeter op millimeterpapier zodat de vier jaarkwartalen
duidelijk zichtbaar zijn en handig voor het aanbrengen van de chronologische
gegevens die de Bijbel aanreikt. De post-zondvloedaartsvaders vervolgen op onze
schema s, hun zeer hoge leeftijden. Bovenaan merken we Noach, vervolgens Sem,
Arpachsad, Selah, Heber, Peleg, Rehu, Serug, Nahor en Terah. Het is in deze
lijn dat Abraham, Izaak en Jakob geboren zullen worden, met uiteindelijk in de
volheid der tijden: Jezus Christus.
De Bijbel vermeldt
uitsluitend in de lijn van Sem, een van de drie zonen van Noach, de voor die
tijd buitengewone leeftijden. We kunnen echter aannemen dat de twee andere
zonen: Jafeth en Cham en hun nakomelingen, eveneens deze opmerkelijk hoge
leeftijden bereikt hebben. In het vorige hoofdstuk hebben we gezien dat dit
feit o.a. aan de basis van hun verering als goden ligt.
Terah, de vader van Abram,
was volgens de Joodse overlevering een tijdgenoot van Nimrod.
Terah
married Emtelai, the daughter of Karnabo, and the offspring of their
union was Abraham. His birth had
been read in the stars by Nimrod,
for this impious king was a cunning astrologer, and it was manifest to him that
a man would be born in his day who would rise up against him and triumphantly
give the lie to his religion.
Tijdschema 2230/2217
Tijdschema 2216/2203
The great
success that attended all of Nimrod's
undertakings produced a sinister effect. Men no longer trusted in God, but
rather in their own prowess and ability, an attitude to which Nimrod tried to
convert the whole world. Therefore people said, "Since the creation of the
world there has been none like Nimrod, a mighty hunter of men and beasts, and a
sinner before God." And not all this sufficed unto Nimrod's evil desire.
Not enough that he turned men away from God, he did all he could to make them
pay Divine honors unto himself. He set
himself up as a god, and made a seat for himself in imitation of the seat
of God. It was a tower built out of a round rock, and on it he placed a throne
of cedar wood, upon which arose, one above the other, four thrones, of iron,
copper, silver, and gold. Crowning all, upon the golden throne, lay a precious
stone, round in shape and gigantic in size. This served him as a seat, and as
he sate upon it, all nations came and paid him Divine homage.
The Legends of the Jews, by Louis Ginzberg, 1909, Volume I, 5
Op ons schema merken we
het begin van de eerste dynastie in Egypte. Farao Menes nam het in het jaar
2018 v. Chr. van de god-koningen over. Deze god-koningen heb ik al eerder
vermeld. Cham, een van de drie zonen van Noach, ligt volgens de Bijbel aan de
basis van de kolonisatie van Egypte:
Tijdschema 2202/2189
Tijdschema 2188/2175
Psalm 105: 23 Daarna kwam
Israël in Egypte, en Jakob verkeerde
als vreemdeling in het land van Cham.
Cham en zijn nakomelingen
zijn identiek met de door de moderne Egyptologie tot mythe verklaarde
god-koningen die voor de eerste farao Menes, over Egypte heersten. De bekende
Palermo-steen (TIJD en TIJDEN, 2015, blz.73-75) verhaalt over een lijst van een
honderdtal god-koningen, een lijst die start met de Egyptische god Horus. Toen
de oudheidhistoricus Herodotos (Boek 2:144) in de vijfde eeuw v. Chr. Egypte
bezocht en aldaar met de priesters sprak, kreeg hij dezelfde geschiedenis te
horen. De pre-dynastieke periode van Egypte heeft volgens het Genesismodel een
aanvang genomen na de spraakverwarring van 2239 v. Chr., gevolgd door de trek
naar Egypte, tot aan 2018 v. Chr., het jaartal dat Menes, de eerste farao, het
bewind overneemt wat een totaal van 221 jaar geeft.
Tijdschema 2174/2161
Heel wat theologen gaan er
van uit dat de Egyptologie en haar gefabriceerde chronologie het bij het rechte
eind heeft en proberen de Bijbelse geschiedenis van de aartsvaders in het
keurslijf van de orthodoxe Egyptologie te persen. Een onmogelijke taak indien
men de Bijbelse geschiedenis recht wil doen. In lijn met het revisionisme van
de geschiedenis van de oudheid heb ik een eigen variant ontworpen met de verschillende
Egyptische dynastieën onderverdeeld in Archaïsche tijd, Oude Rijk, Midden-Rijk,
Nieuwe Rijk met de respectievelijke zogenaamde tussenperioden opnieuw op de
tijdsbalk te rangschikken en te dateren. De zogenaamde Archaïsche tijd voor
Egypte heb ik teruggebracht tot zijn ware tijds span. Het Oude en Midden-rijk
in Egypte waren contemporain, en de Exodus in 1483 v. Chr., gevolgd door de
Hyksos-tijd is een breuklijn naar het Nieuwe Rijk toe. De Hyksos worden
geïdentificeerd met de Bijbelse Amalekieten en hun historische plaats en
heers-tijd op de tijdsbalk ingeruimd. De moderne Egyptologie negeert het Bijbelboek
Genesis met zijn oorsprongsgeschiedenis en brengt een pre-dynastieke
geschiedenis van Egypte op basis van de
evolutietheorie.-
Tijdschema 2160/2147
De tijd voor de eerste
faraos wordt over verschillende tijdperken uitgesmeerd en de aanvang in een
ver niet meer verifieerbaar verleden, geplaatst. De bekende zogenaamde
archaïsche tijd met de eerste en tweede dynastie, laat men rond 3150 v. Chr.
met farao Menes, aanvangen. Maar voor die tijd is het bij gebrek aan
schriftelijke bronnen, helemaal gissen. Te Naqada in Egypte werd een site door
archeologen blootgelegd met een nederzetting die van voor de Archaïsche tijd
gedateerd werd, de zogenaamde Naqada-cultuur, verwijzend naar de mensen die
tijdens de Kopertijd van circa 4400 tot 3150 v. Chr. het land daar bewerkten.
De Naqada-cultuur werd onderverdeeld in drie fases van bewoning. De oudste
veronderstelde fase is die van Naqada I die bestond uit een lokale
dorpscultuur. Maar ook voor de Naqada-cultuur laat men Egypte al bevolkt
worden. Vanaf circa 10.000 tot 5000 v. Chr. rangschikken zogenaamde deskundigen
het tijdperk van het Epipa-leolithicum
op de tijdsbalk. Tijdens deze periode laat men volgens de theorie,
bevolkingsgroepen vanuit de Sahara, de Boven-Nijl en Zuidwest-Azië in Egypte
binnenkomen. Vanuit het Genesismodel gezien zijn dit echter de eerste
kolonisten van de grote trek, die eerst in 2239 v. Chr. op gang kwam. De feiten
op het terrein kloppen met elkaar, met uitzondering van de dateringsmethode. En
met de tijdsschijf die volgens de Egyptologie aan het Epipa-leolithicum voorafging: het Paleo-lithicum, gaan we helemaal de verdrukking in. Dit tijdperk
laat men namelijk aanvangen rond 500.000 à 300.000 tot 10.000 v.Chr. Deze
constructie is volledig op de evolutie-gedachte gebaseerd, en blijft een
theorie. Of zoals Huib Verweij (De boom der kennis, 1973, blz. 18) het ooit
opmerkte: de evolutietheorie is
uitgevonden om te bewijzen wat nog bewezen moet worden.
Men kan nochtans via het
Bijbelboek Genesis een exacte (jonge) geschiedenis van de oudheid brengen.
Tijdschema 2146/2133
Tijdschema 2132/2119
Op ons schema merken we de
geboorte van Abraham in 1988 v. Chr. of Anno Mundi 2010
Genesis 11:26 En Terah
leefde zeventig jaren, en gewon Abram, Nahor en Haran. 27 En deze zijn de
geboorten van Terah: Terah gewon Abram,
Nahor en Haran; en Haran gewon Lot. 28 En Haran stierf voor het aangezicht
zijns vaders Terah, in het land zijner geboorte, in Ur der Chaldeeën. 29 En
Abram en Nahor namen zich vrouwen; de naam van Abrams huisvrouw was Sarai, en
de naam van Nahors huisvrouw was Milka, een dochter van Haran, vader van Milka,
en vader van Jiska.
In het eerder geciteerde
Bijbelgedeelte van Genesis 11:26 lijkt het dat Abram de eerstgeborene van Thera
is, maar nader onderzoek maakt duidelijk dat Abram weliswaar het eerst vermeld wordt, maar toch niet de eerstgeborene
van Terah was. Wie de oudste broer was kan eenvoudig vastgesteld worden. Van
Nahor wordt in Genesis 11:29 vermeld dat hij trouwde met een dochter van Haran.
Daaruit blijkt dat Haran ouder was dan Nahor, zodat Haran Abram oudste broer
was.
Tijdschema 2118/2105
Tijdschema 2104/2091
Dat Abram op mijn schema
geboren wordt nadat Terah honderddertig jaar leefde, is het resultaat van mijn
terugrekenen vanaf de inhuldiging van de Tempel van Salomo in 996 v. Chr.
zijnde Anno Mundi 3000. Aan de Tempel was zeven jaar gewerkt. In het vierde
regeringsjaar van Salomo was aan de bouw van de Tempel begonnen. Op basis van de jubeljaartelling valt het vierde regeringsjaar van Salomo
in 1003 voor Christus. Vierhonderd tachtig jaar daarvoor vond in april 1483 v.
Chr. de Exodus uit Egypte plaats. Met Pinksteren, van hetzelfde jaar, werd de
Thora aan Israël gegeven. Tussen de Thora en de belofte aan Abraham liggen weer
430 jaar wat ons in 1913 v. Chr. brengt.
Galaten 3:17 Ik bedoel dit: de wet, die vierhonderd dertig jaar later is gekomen, maakt het
testament, waaraan door God tevoren rechtskracht verleend was, niet ongeldig,
zodat zij de belofte haar kracht zou doen verliezen. 18 Immers, als de erfenis
van de wet afhangt, dan niet van de belofte; en juist door een belofte heeft God aan Abraham
zijn gunst bewezen. (NBG Vertaling 1951)
Abraham was toen vijfenzeventig jaar oud (Genesis
12:1). Dat brengt ons in 1988 v. Chr. voor zijn geboorte. Terah, de vader van
Abraham, was dan 130 jaar oud, en tegen de roeping van Abraham aan, was Terah
in zijn laatste levensjaar en 205 jaar oud.
Tijdschema 2090/2077
Tijdschema 2076/2063
Genesis 11:31 En Terah nam
Abram, zijn zoon, en Lot, Harans zoon, zijns zoons zoon, en Sarai, zijn
schoondochter, de huisvrouw van zijn zoon Abram, en zij togen met hen uit Ur
der Chaldeeën, om te gaan naar het land Kanaän; en zij kwamen tot Haran, en
woonden aldaar. 32 En de dagen van Terah
waren tweehonderd en vijf jaren, en Terah stierf te Haran. 12:1 De HEERE nu
had tot Abram gezegd: Ga gij uit uw land, en uit uw maagschap, en uit uws
vaders huis, naar het land, dat Ik u wijzen zal. 2 En Ik zal u tot een groot
volk maken, en u zegenen, en uw naam groot maken; en wees een zegen! 3 En Ik
zal zegenen, die u zegenen, en vervloeken, die u vloekt; en in u zullen alle
geslachten des aardrijks gezegend worden. 4 En Abram toog heen, gelijk de HEERE
tot hem gesproken had; en Lot toog met hem; en Abram was vijf en zeventig jaren oud, toen hij uit Haran ging. 5
En Abram nam Sarai, zijn huisvrouw, en Lot, zijns broeders zoon, en al hun
have, die zij verworven hadden, en de zielen, die zij verkregen hadden in
Haran; en zij togen uit, om te gaan naar het land Kanaän, en zij kwamen in het
land Kanaän. 6 En Abram is doorgetogen in dat land, tot aan de plaats Sichem,
tot aan het eikenbos More; en de Kanaänieten waren toen ter tijd in dat land. 7
Zo verscheen de HEERE aan Abram, en zeide: Aan uw zaad zal Ik dit land geven.
Toen bouwde hij aldaar een altaar den HEERE, Die hem verschenen was. 8 En hij
brak op van daar naar het gebergte, tegen het oosten van Beth-el, en hij sloeg
zijn tent op, zijnde Beth-el tegen het westen, en Ai tegen het oosten; en hij
bouwde daar den HEERE een altaar, en riep den Naam des HEEREN aan.
(Statenvertaling)
Tijdschema 2062/2049
Tijdschema 2048/2035
De nieuwe bedeling, de
periode tussen de belofte aan Abraham en de Wet van Mozes, vangt aan in 1913 v.
Chr. In de geslachtslijn van Abraham via Isaak zou uiteindelijk de beloofde
Verlosser van de dood: Jezus Christus, geboren worden. God is liefde, schrijft
Johannes in zijn eerste brief: 1 Johannes 4:8 Wie niet liefheeft, kent God
niet, want God is liefde. De
Liefde is het hele Wezen van God. Zijn strijd is aldus gans anders dan die
van de tegenstanders. Hij onderwerpt niemand maar zoekt wegen naar het hart van
de gevallen mens tot herstel. De profeet Jesaja noemt Hem een God, die Zich
verborgen houdt, maar uiteindelijk volgens Zijn plan tot Zijn doel komt: de
verlossing van de dood voor de mens en het herstel van alle dingen.
Jesaja 45:15 Voorwaar, Gij
zijt een God, Die Zich verborgen houdt,
de God Israëls, de Heiland.
Volgens de Seder Olam trok
Abram nog hetzelfde jaar van de belofte en met de aankomst in Kanaän, door naar
Egypte waar hij drie maanden als een gevolg van de hongersnood in Kanaän,
verbleef (Genesis 12:10). In Egypte volgde onmiddellijk een verdrukking vanwege
het feit dat de farao van Egypte de vrouw van Abram bij hun aankomst in Egypte
begeerde, en in zijn harem liet opnemen. Dit is een voorbeeld van de
Cham-nietische cultuur. In de geest van Nimrod eigende farao zich de vrouw
van Abram, toe. Dit is een geschiedenis die in het Bijbelboek Genesis hoofdstuk
twaalf van vers tien tot en met vers twintig beschreven staat. Na zijn
verlossing uit deze penibele situatie door een tussenkomst van de HEERE God,
trok Abram met zijn vrouw Sarai terug naar Kanaän.
Tijdschema 2034/2021
Tijdschema 2020/2007
Het Bijbelboek Genesis
verwijst in hoofdstuk 12 uitsluitend naar farao, zonder een naam op te geven.
Maar zoals uiteengezet in TIJD en TIJDEN, 2015, hoofdstuk: het dateren van de
eerste dynastie in Egypte, blz. 43-45, kunnen we de naam van de dan regerende
farao invullen met farao Athotis van Manetho s tweede dynastie, de naam Teta
van de Abydos-lijst. Athotis is dan de Griekse naam en Teta de Egyptische naam
die heden nog in hiëroglyfen op de tempelmuur van Seti I te Abydos, gebeiteld
staat. De pre-dynastieke periode van Egypte was aldus al geschiedenis toen
Abraham in 1913 v. Chr. wegens een hongersnood in Kanaän naar Egypte trok.
Chronologie vanaf de
roeping van Abraham tot aan Izaak en Jakob
Zoals in het vorige
hoofdstuk vermeld trok volgens de Seder Olam Abram nog hetzelfde jaar van de
Belofte naar Kanaän en vervolgens naar Egypte waar hij drie maanden verbleef.
Volgens de Joodse oudheidhistoricus Flavius Josephus was het Abram die aan de
Egyptenaren de kennis van de astronomie en andere wetenschappen doorgaf, wat
weer een ander licht op de ontstaansgeschiedenis van het oude Egypte werpt.
Joodse Oudheden, Boek 1,
hoofdstuk VIII.
2. For whereas the Egyptians were formerly addicted to
different customs, and despised one another's sacred and accustomed rites, and
were very angry one with another on that account, Abram conferred with each of them, and, confuting the reasonings
they made use of, every one for their own practices, demonstrated that such
reasonings were vain and void of truth: whereupon he was admired by them in
those conferences as a very wise man, and one of great sagacity, when he
discoursed on any subject he undertook; and this not only in understanding it,
but in persuading other men also to assent to him. He communicated to them arithmetic, and delivered to them the science
of astronomy; for before Abram came into Egypt they were unacquainted with those parts of learning;
for that science came from the Chaldeans into Egypt, and from thence to the
Greeks also.
Abram was dan ook geen in
lompen geklede nomade (zoals Hollywood e.a. bronnen hem al eens afbeelden) maar
een prins in zijn tijd, die aan de hoven van de nieuw ontstane koninkrijken
ontvangen werd.
De belofte van de HEERE
God aan de dan vijfenzeventig jaar oude Abram (Genesis 12:1-8) betreffende zijn
nageslacht, zou nog vierentwintig jaar op zich laten wachten. In de tussentijd
had Abram op aanraden van zijn tien jaar jongere (maar onvruchtbare) vrouw
Saraï, een kind bij de dienstmaagd van Saraï verwekt: Ismaël.
Genesis 16:1 Doch Sarai,
Abrams huisvrouw, baarde hem niet; en zij had een Egyptische dienstmaagd, welker naam was Hagar. 2 Zo zeide Sarai
tot Abram: Zie toch, de HEERE heeft mij toegesloten, dat ik niet bare; ga toch
in tot mijn dienstmaagd, misschien zal ik uit haar gebouwd worden. En Abram hoorde naar de stem van Sarai.
3 Zo nam Sarai, Abrams huisvrouw, de Egyptische Hagar, haar dienstmaagd, ten einde van tien jaren, welke Abram
in het land Kanaän gewoond had, en zij gaf haar aan Abram, haar man, hem tot
een vrouw. 4 En hij ging in tot Hagar, en zij ontving. Als zij nu zag, dat zij
ontvangen had, zo werd haar vrouw veracht in haar ogen. 5 Toen zeide Sarai tot
Abram: Mijn ongelijk is op u; ik heb mijn dienstmaagd in uw schoot gegeven; nu
zij ziet, dat zij ontvangen heeft, zo ben ik veracht in haar ogen; de HEERE
rechte tussen mij en tussen u! 6 En Abram zeide tot Sarai: Zie uw dienstmaagd
is in uw hand; doe haar, wat goed is in uw ogen. En Sarai vernederde haar, en
zij vluchtte van haar aangezicht. 7 En de Engel des HEEREN vond haar aan een
waterfontein in de woestijn, aan de fontein op den weg van Sur. 8 En hij zeide:
Hagar, gij, dienstmaagd van Sarai! van waar komt gij, en waar zult gij
heengaan? En zij zeide: Ik ben vluchtende van het aangezicht mijner vrouw
Sarai! 9 Toen zeide de Engel des HEEREN tot haar: Keer weder tot uw vrouw, en
verneder u onder haar handen. 10 Voorts zeide de Engel des HEEREN tot haar: Ik
zal uw zaad grotelijks vermenigvuldigen, zodat het vanwege de menigte niet zal
geteld worden. 11 Ook zeide des HEEREN Engel tot haar: Zie, gij zijt zwanger,
en zult een zoon baren, en gij zult zijn naam Ismaël noemen, omdat de HEERE uw verdrukking aangehoord heeft. 12
En hij zal een woudezel van een mens zijn; zijn hand zal tegen allen zijn, en
de hand van allen tegen hem; en hij zal
wonen voor het aangezicht van al zijn broederen. 13 En zij noemde den Naam
des HEEREN, Die tot haar sprak: Gij, God des aanziens! want zij zeide: Heb ik
ook hier gezien naar Dien, Die mij aanziet? 14 Daarom noemde men dien put, den
put Lachai-roi; ziet, hij is tussen Kades en tussen Bered. 15 En Hagar baarde
Abram een zoon; en Abram noemde den naam zijns zoons, die Hagar gebaard had,
Ismaël. 16 En Abram was zes en tachtig
jaren oud, toen Hagar Ismaël aan Abram baarde.
Tijdschema: 1922/1909
Tijdschema 1908/1895
Op de tijdsbalk zitten we
voor het zesentachtigste levensjaar van Abram en de geboorte van Ismaël in het
jaar 1902 v. Chr. of Anno Mundi 2095. Wat chronologisch aan de geboorte van
Ismaël vooraf ging was de beschreven oorlog in Genesis 14:1-24 tussen Amrafel, de koning van Sinear en de
koningen van Sodom en Gomorra. Een strijd waar Abram in betrokken wordt nadat
zijn neef Lot, de zoon van Abrams broeder, door Amrafel gevangen genomen werd
en weggevoerd. Bij de terugkeer uit Egypte in 1913 v. Chr. had Abram zich
afgescheiden van de groep van Lot die zich in de streek van Sodom gevestigd
had. Na diens gevangenneming door Kedor-laomer achtervolgde Abram het leger van
Kedor-laomer en slaagde erin met driehonderdachttien wapendragers uit zijn
clan, Lot en de buitgemaakte goederen terug te halen.
Genesis 14:1 En het
geschiedde in de dagen van Amrafel, den
koning van Sinear, van Arioch, den koning van Ellasar, van Kedor-laomer,
den koning van Elam, en van Tideal, den koning der volken; 2 Dat zij krijg
voerden met Bera, koning van Sodom,
en met Birsa, koning van Gomorra,
Sinab, koning van Adama, en Semeber, koning van Zeboim, en den koning van Bela,
dat is Zoar. 3 Deze allen voegden zich samen in het dal Siddim, dat is de Zoutzee. 4 Twaalf jaren hadden zij Kedor-laomer gediend; maar in het dertiende jaar vielen zij af. 5 Zo
kwam Kedor-laomer in het veertiende jaar, en de koningen, die met hem waren, en
sloegen de Refaieten in Asteroth-karnaim, en de Zuzieten in Ham, en de Emieten
in Schave-kiriathaim; 6 En de Horieten op hun gebergte Seir, tot aan het effen
veld van Paran, hetwelk aan de woestijn is. 7 Daarna keerden zij wederom, en
kwamen tot En-mispat, dat is Kades, en sloegen al het land der Amalekieten, en
ook den Amoriet, die te Hazezon-thamar woonde. 8 Toen toog de koning van Sodom
uit, en de koning van Gomorra, en de koning van Adama, en de koning van Zeboim,
en de koning van Bela, dat is Zoar; en zij stelden tegen hen slagorden in het
dal Siddim, 9 Tegen Kedor-laomer, den koning van Elam, en Tideal, den koning
der volken, en Amrafel, den koning van
Sinear, en Arioch, den koning van Ellasar; vier koningen tegen vijf. 10 Het
dal nu van Siddim was vol lijmputten; en de koningen van Sodom en Gomorra
vluchtten, en vielen aldaar; en de overgeblevenen vluchtten naar het gebergte.
11 En zij namen al de have van Sodom en Gomorra, en al hun spijze, en trokken
weg. 12 Ook namen zij Lot, den zoon van Abrams broeder, en zijn have, en
trokken weg; want hij woonde in Sodom. 13 Toen kwam er een, die ontkomen was,
en boodschapte het aan Abram, den
Hebreër, die woonachtig was aan de eikenbossen van Mamre, den Amoriet,
broeder van Eskol, en broeder van Aner, welke Abrams bondgenoten waren. 14 Als
Abram hoorde, dat zijn broeder gevangen was, zo wapende hij zijn onderwezenen,
de ingeborenen van zijn huis, driehonderd
en achttien, en hij jaagde hen na tot Dan toe. 15 En hij verdeelde zich
tegen hen des nachts, hij en zijn knechten, en sloeg ze; en hij jaagde hen na
tot Hoba toe, hetwelk is ter linkerhand van Damaskus. 16 En hij bracht alle
have weder, en ook Lot zijn broeder en deszelfs have bracht hij weder, als ook
de vrouwen, en het volk. 17 En de koning van Sodom toog uit, hem tegemoet
(nadat hij wedergekeerd was van het slaan van Kedor-laomer, en van de koningen,
die met hem waren), tot het dal Schave, dat is, het dal des konings. 18 En Melchizedek, koning van Salem, bracht
voort brood en wijn; en hij was een priester des allerhoogsten Gods. 19 En hij
zegende hem, en zeide: Gezegend zij Abram Gode, de Allerhoogste, Die hemel en
aarde bezit! 20 En gezegend zij de allerhoogste God, Die uw vijanden in uw hand
geleverd heeft! En hij gaf hem de tiende van alles. 21 En de koning van Sodom
zeide tot Abram: Geef mij de zielen; maar neem de have voor u. 22 Doch Abram
zeide tot den koning van Sodom: Ik heb mijn hand opgeheven tot den HEERE, den allerhoogsten
God, Die hemel en aarde bezit; 23 Zo ik van een draad aan tot een schoenriem
toe, ja, zo ik van alles, dat het uwe is, iets neme! opdat gij niet zegt: Ik
heb Abram rijk gemaakt! 24 Het zij buiten mij; alleen wat de jongelingen
verteerd hebben, en het deel dezer mannen, die met mij getogen zijn, Aner,
Eskol en Mamre, laat die hun deel nemen!
De Bijbel geeft voor de
beschreven oorlog geen exact jaartal op. De tijdspanne waarbinnen de oorlog
gedateerd moet worden valt met zekerheid voor de geboorte van Ismaël in 1902 v.
Chr., en na de roeping van Abram in 1913 v. Chr. De Seder Olam leert dat de
invasie van de koningen van Sinear plaatsvond in hetzelfde jaar van Abram s
terugkeer uit Egypte. Op onze tijdsbalk is dat het najaar van 1913 v. Chr. Volgens
een commentaar op de Seder Olam (Seder Olam, The Rabbinic View of Biblical
Chronology, translated and with commentary by Heinrich W. Guggenheimer, 1998,
page 11) zouden Nimrod en Amrafel één en dezelfde persoon zijn.
Genesis 17:1 Als nu Abram negen en negentig jaren oud was,
zo verscheen de HEERE aan Abram, en zeide tot hem: Ik ben God, de Almachtige!
Wandel voor Mijn aangezicht, en zijt oprecht! 2 En Ik zal Mijn verbond stellen tussen Mij en tussen u, en Ik zal u gans zeer
vermenigvuldigen. 3 Toen viel Abram op zijn aangezicht, en God sprak met hem,
zeggende: 4 Mij aangaande, zie, Mijn verbond is met u; en gij zult tot een
vader van menigte der volken worden! 5 En uw naam zal niet meer genoemd worden Abram; maar uw naam zal wezen Abraham; want Ik heb u gesteld tot een
vader van menigte der volken. 6 En Ik zal u gans zeer vruchtbaar maken, en Ik
zal u tot volken stellen, en koningen zullen uit u voortkomen. 7 En Ik zal Mijn
verbond oprichten tussen Mij en tussen u, en tussen uw zaad na u in hun geslachten,
tot een eeuwig verbond, om u te zijn tot een God, en uw zaad na u. 8 En Ik zal
u, en uw zaad na u, het land uwer vreemdelingschappen geven, het gehele land Kanaän, tot eeuwige
bezitting; en Ik zal hun tot een God zijn. 9 Voorts zeide God tot Abraham:
Gij nu zult Mijn verbond houden, gij, en uw zaad na u, in hun geslachten. 10
Dit is Mijn verbond, dat gijlieden houden zult tussen Mij, en tussen u, en
tussen uw zaad na u: dat al wat mannelijk is, u besneden worde. 11 En gij zult
het vlees uwer voorhuid besnijden; en dat zal tot een teken zijn van het
verbond tussen Mij en tussen u. 12 Een zoontje dan van acht dagen zal u
besneden worden, al wat mannelijk is in uw geslachten: de ingeborene van het
huis, en de gekochte met geld van allen vreemde, welke niet is van uw zaad; 13
De ingeborene van uw huis, en de gekochte met uw geld zal zekerlijk besneden
worden; en Mijn verbond zal zijn in ulieder vlees, tot een eeuwig verbond. 14 En wat mannelijk is, de voorhuid hebbende,
wiens voorhuids vlees niet zal besneden worden, dezelve ziel zal uit haar
volken uitgeroeid worden; hij heeft Mijn verbond gebroken. 15 Nog zeide God tot
Abraham: Gij zult den naam van uw huisvrouw Sarai, niet Sarai noemen; maar haar naam zal zijn Sara. 16 Want Ik zal haar zegenen, en u ook uit haar een zoon
geven; ja, Ik zal haar zegenen, zodat zij tot volken worden zal: koningen der
volken zullen uit haar worden! 17 Toen viel Abraham op zijn aangezicht, en hij lachte; en hij zeide in zijn
hart: Zal een, die honderd jaren oud is, een kind geboren worden; en zal Sara,
die negentig jaren oud is, baren? 18 En Abraham zeide tot God: Och, dat Ismaël
mocht leven voor Uw aangezicht! 19 En God zeide: Voorwaar, Sara, uw huisvrouw,
zal u een zoon baren, en gij zult zijn naam noemen Izak; en Ik zal Mijn verbond
met hem oprichten, tot een eeuwig verbond zijn zade na hem. 20 En aangaande
Ismaël heb Ik u verhoord; zie, Ik heb hem gezegend, en zal hem vruchtbaar
maken, en hem gans zeer vermenigvuldigen; twaalf vorsten zal hij gewinnen, en
Ik zal hem tot een groot volk stellen; 21 Maar
Mijn verbond zal Ik met Izak oprichten, die u Sara op dezen gezetten tijd
in het andere jaar baren zal. 22 En Hij eindigde met hem te spreken, en God
voer op van Abraham. 23 Toen nam Abraham zijn zoon Ismaël, en al de ingeborenen
van zijn huis, en alle gekochten met zijn geld, al wat mannelijk was onder de
lieden van het huis van Abraham, en hij besneed het vlees hunner voorhuid, even
ten zelfden dage, gelijk als God met hem gesproken had. 24 En Abraham was oud negen en negentig jaren,
als hem het vlees zijner voorhuid besneden werd. 25 En Ismaël, zijn zoon, was dertien
jaren oud, als hem het vlees zijner voorhuid besneden werd. 26 Even op
dezen zelfden dag werd Abraham besneden, en Ismaël, zijn zoon. 27 En alle
mannen van zijn huis, de ingeborenen des huizes, en de gekochten met geld, van
den vreemde af, werden met hem besneden.
Een jaar later in 1888 v.
Chr. baarde Sara haar zoon der belofte: Izaak. Wat menselijk gezien onmogelijk
was werd werkelijkheid. Sara staat dan ook bij de geloofshelden in de brief van
Paulus aan de Hebreeën vermeld:
Hebreeën 11:11 Door het
geloof heeft ook Sara zelve kracht
ontvangen, om zaad te geven, en boven den tijd haars ouderdoms heeft zij
gebaard; overmits zij Hem getrouw heeft geacht, Die het beloofd had. 12 Daarom
zijn ook van een, en dat een verstorvene,
zovelen in menigte geboren, als de sterren des hemels, en als het zand, dat aan
den oever der zee is, hetwelk ontallijk is.
De verticale lijn op ons
schema blz. 56 toont de vernietiging van Sodom en Gomorra door vuur vanuit de (kosmische)
hemel.
Genesis 19:24 Toen deed de
HEERE zwavel en vuur over Sodom en Gomorra regenen, van den HEERE uit den
hemel. 25 En Hij keerde deze steden om, en die ganse vlakte, en alle inwoners
dezer steden, ook het gewas des lands. (Statenvertaling)
Voor wijlen Dr. I. Velikovsky behoorde de
vernietiging van Sodom en Gomorra door zwavel en vuur vanuit de hemel, tot een
cyclus van rampen van kosmische oorsprong. Een cyclus die sinds de Zondvloed
periodiek planeet aarde trof. De Sodom-catastrofe geschiedde na de
verbond-sluiting met Abram/Abraham in het najaar van 1889 v. Chr. De spening van Izaak staat op ons
schema 1894/1881, in het voorjaar van 1883 v. Chr. vermeld. Izaak was dan
vierplus, in zijn vijfde levensjaar. Dit jaartal is het resultaat van het
terugrekenen van vierhonderd jaar vanaf de Exodusdatum in 1483 v. Chr. Een
tijdsperiode van vierhonderd jaar verdrukking was eerder aan Abram/Abraham
voorzegt:
Tijdschema 1894/1881
Tijdschema 1880/1867
Genesis 15:13 Toen zeide
Hij tot Abram: Weet voorzeker, dat uw zaad vreemd zal zijn in een land, dat het
hunne niet is, en zij zullen hen dienen, en zij zullen hen verdrukken vierhonderd jaren. 14 Doch Ik zal het
volk ook rechten, hetwelk zij zullen dienen; en daarna zullen zij uittrekken
met grote have. 15 En gij zult tot uw vaderen gaan met vrede; gij zult in
goeden ouderdom begraven worden. 16 En
het vierde geslacht zal herwaarts wederkeren; want de ongerechtigheid der
Amorieten is tot nog toe niet volkomen. (Statenvertaling)
Genesis 21:8 En het kind
werd groot, en werd gespeend; toen maakte Abraham een groten maaltijd op den
dag, als Izak gespeend werd. 9 En Sara zag den
zoon van Hagar, de Egyptische, dien zij Abraham gebaard had, spottende.
De beschreven verdrukking
van Genesis 15:13 rekenen we vanaf de spening van Izaak. De verdrukkingsperiode
van vierhonderd jaar alleen op het verblijf in Egypte betrekken, kan
Bijbel-chronologisch gezien niet. De verdrukking in Egypte begon een tijd na de
dood van Jozef, toen een farao aan de macht kwam die Jozef en zijn weldaden
voor Egypte niet gekend had. De aanvang van de verdrukking kunnen we op de
tijdsbalk verankeren bij de geboorte van Mirjam, een naam die de betekenis van
bitter heeft, in 1568 v. Chr. Mozes, haar broer, zou vijf jaar later in 1563 v.
Chr. geboren worden. De Egyptische verdrukking duurde tot aan de Exodus aldus
vijfentachtig jaar. Vanaf Mozes zijn het ook vier geslachten tot de aartsvader
Levi. Het volgende aandachtspunt op onze reis door de Heilsgeschiedenis is het
stervensjaar van Sara in 1851 v. Chr. of Anno Mundi 2146.
Tijdschema 1866/1853
Tijdschema 1852/1839
Volgens de Seder Olam was
Izaak zevenendertig jaar oud wanneer Abraham hem volgens Genesis hoofdstuk 22
op het altaar vastbond. Dat brengt ons in het sterfjaar van Sara. Volgens
Flavius Josephus (Joodse Oudheden, Boek 1, xiii. 2.) was Izaak in dat cruciale
momentjaar echter vijfentwintig jaar oud. Andere Joodse bronnen hebben een
leeftijd van zesentwintig jaar genoteerd. Met absolute zekerheid kunnen we de
leeftijd van Izaak bij zijn opdragen aan God door Abraham niet duidden,
aangezien de Bijbel hier geen specifiek jaartal opgeeft. Na deze gebeurtenis
werd voor een geschikte bruid voor Izaak gezocht en gevonden. Izaak was dan
veertig jaar oud wanneer hij Rebekka tot vrouw kreeg. Op ons tijdschema is dit
het jaar 1848 v. Chr. Als Izaak zestig jaar oud was baarde Rebekka hem een tweeling:
Ezau en Jakob. Rebekka was dan vijfendertig jaar jong.
Genesis 25:19 Dit nu zijn
de geboorten van Izak, den zoon van Abraham: Abraham gewon Izak. 20 En Izak was veertig jaren oud, als hij Rebekka, de dochter van Bethuël, den
Syriër, uit Paddan-aram, de zuster van Laban, den Syriër, zich ter vrouw nam.
21 En Izak bad den HEERE zeer in de tegenwoordigheid van zijn huisvrouw; want
zij was onvruchtbaar; en de HEERE liet zich van hem verbidden, zodat Rebekka,
zijn huisvrouw, zwanger werd. 22 En de kinderen stieten zich samen in haar
lichaam. Toen zeide zij: Is het zo? waarom ben ik dus? en zij ging om den HEERE
te vragen. 23 En de HEERE zeide tot haar: Twee volken zijn in uw buik, en twee
natiën zullen zich uit uw ingewand van een scheiden; en het ene volk zal
sterker zijn dan het andere volk; en de meerdere zal den mindere dienen. 24 Als
nu haar dagen vervuld waren om te baren, ziet, zo waren tweelingen in haar
buik. 25 En de eerste kwam uit, ros; hij was geheel als een haren kleed; daarom
noemden zij zijn naam Ezau. 26 En daarna kwam zijn broeder uit, wiens hand
Ezau's verzenen hield; daarom noemde men zijn naam Jakob. En Izak was zestig jaren oud, als hij hen gewon.
Tijdschema 1838/1825
Tijdschema 1824/1811
Op ons tijdschema is dit
het jaar 1829 v. Chr. Het volgende hoofdstuk in Genesis na de geschiedenis van
het huwelijk van Izaak met Rebekka, met twintig jaar later de geboorte van Ezau
en Jakob lezen we in Genesis 26 over een hongersnood.
Genesis 26:1 En er was honger in dat land, behalve
den eersten honger, die in de dagen van Abraham geweest was; daarom toog Izak
tot Abimelech, de koning der Filistijnen, naar Gerar. 2 En de HEERE verscheen
hem en zeide: Trek niet af naar Egypte;
woon in het land, dat Ik u aanzeggen zal; 3 Woon als vreemdeling in dat land, en Ik zal met u zijn, en zal u
zegenen; want aan u en uw zaad zal Ik al deze landen geven, en Ik zal den eed
bevestigen, dien Ik Abraham uw vader gezworen heb. 4 En Ik zal uw zaad
vermenigvuldigen, als de sterren des hemels, en zal aan uw zaad al deze landen
geven; en in uw zaad zullen gezegend worden alle volken der aarde, 5 Daarom dat
Abraham Mijn stem gehoorzaam geweest is, en heeft onderhouden Mijn bevel, Mijn
geboden, Mijn inzettingen en Mijn wetten. 6 Alzo woonde Izak te Gerar.
Tijdschema 1810/1797
Tijdschema 1796/1783
De Bijbel geeft geen
jaartal voor de hongersnood op. Het was een hongersnood die de hongersnood ten
tijde van Abram overtrof, want ditmaal werd blijkbaar ook Egypte getroffen.
Daarom ook de instructie van de HEERE God aan Izaak om in Kanaän te blijven en
op Hem voor uitkomst te vertrouwen.
Het is boeiend om via het
revisionisme van de geschiedenis van de oudheid een verwijzing naar een
hongersnood in Egypte te vinden. Er staat namelijk een hongersnood genoteerd
tijdens de regeerperiode van farao Uenephes van de eerste dynastie. Het is
Africanus, één van de kopieerders van het werk van Manetho, die bij de
(Griekse) naam Uenephes de vermelding toevoegde: een grote hongersnood trof Egypte en hij bouwde de piramiden nabij Kokome.
Hongersnoden kwamen in het
anders zo vruchtbare Egypte zelden voor en de enkele verwijzingen er naar
passen chronologisch binnen het Bijbelse tijdschema. Farao Uenephes heeft
volgens mijn revisie van de Egyptologie nu de jaartallen 1868/1845 v. Chr. De hongersnood
dateren we aldus na het huwelijk van Izaak met Rebekka naar het einde toe van
de regeerperiode van farao Uenephes. In mijn studie TIJD en TIJDEN, 2015,
hoofdstuk: het dateren van de eerste dynastie in Egypte, blz. 43, bied ik een
variant aan ter plaatsing van de eerste Egyptische dynastie op de tijdsbalk.
Van de
post-zondvloedaartsvaders in de lijn van Sem, is tijdens de epoque die we nu
behandelen alleen Heber, de vader van Peleg, nog in leven. Heber sterft in het
twintigste levensjaar van Jakob. In de geslachtslijn van Sem via Abraham, Izaak
en Jakob zal uiteindelijk in de volheid der tijden: Jezus Christus, openbaar
worden. In het vorige hoofdstuk hebben we gezien dat de aartsvader Jakob in het
najaar van 1829 v. Chr. geboren werd. Hij was de tweelingbroer van Ezau.
Genesis 25: 23 En de HEERE
zeide tot haar: Twee volken zijn in
uw buik, en twee natiën zullen zich
uit uw ingewand van een scheiden; en het ene volk zal sterker zijn dan het
andere volk; en de meerdere zal den mindere dienen. 24 Als nu haar dagen
vervuld waren om te baren, ziet, zo waren tweelingen
in haar buik. 25 En de eerste kwam uit, ros; hij was geheel als een haren
kleed; daarom noemden zij zijn naam Ezau.
26 En daarna kwam zijn broeder uit, wiens hand Ezau 's verzenen hield; daarom
noemde men zijn naam Jakob.
De geschiedenis van de
rivaliteit tussen Jakob en zijn tweelingbroer de eerstgeborene Ezau is algemeen
bekend. Voor een bord linzensoep zou Ezau uiteindelijk zijn eerstgeborenerecht
aan Jakob ruilen.
Tot hun dertien jaar
zouden ze volgens de Joodse legende samen school lopen in de Beet midrasj van
de aartsvader Heber (Legend of the Jews, by Louis Ginzberg, 1909, Volume I,
Chapter VI). Daarna zou Ezau zijn eigen weg gaan en Jakob verder studeren.
Toen Izaak (zeer) oud
geworden was wenste hij de zegen aan zijn eerstgeborene te geven. Deze
geschiedenis lezen we in hoofdstuk 27:1-46 van het Bijbelboek Genesis.
Genesis 27:1 En het
geschiedde, als Izak oud geworden was,
en zijn ogen donker geworden waren, en hij niet zien kon; toen riep hij
Ezau, zijn grootsten zoon, en zeide tot hem: Mijn zoon! En hij zeide tot hem:
Zie, hier ben ik! 2 En hij zeide: Zie nu, ik ben oud geworden, ik weet den dag
mijns doods niet.
Op onze tijdsbalk nagerekend
gaf Izaak zijn zegen in zijn 136ste levensjaar. Op artistieke
tekeningen wordt Jakob hierbij steevast als een jongeman afgebeeld, wanneer hij
door middel van een list de aartsvaderlijke van Izaak verkrijgt? Een jaartal
wordt hier echter niet onmiddellijk opgegeven. Er staat geschreven (27:43) dat
Jakob niet lang na de zegening nog datzelfde jaar naar Haran vluchtte, naar de
broer van zijn moeder Rebekka: Laban. Maar hoe oud was Jakob volgens de
Bijbelse gegevens bij zijn vlucht naar Haran? Toen Rebekka de moordplannen van
Ezau aangaande Jakob vernam maande zij Jakob aan onmiddellijk bij haar broer in
Haran asiel te zoeken, en daar een vrouw te verkrijgen in plaats van een
Kanaänietische vrouw(en) zoals Ezau gehandeld had. Het huwelijk van Ezau met
twee vrouwen uit Kanaän werd ook door Izaak afgekeurd (27:46). Niet lang na het
voorval van het met bedrog verkrijgen van de zegen van Izaak door Jakob, riep
Izaak zijn jongste zoon tot hem ter verkrijging van een extra zegen ditmaal met
de bijzondere opdracht in Haran een vrouw te zoeken en niet in Kanaän.
Genesis 28:1 En Izak riep
Jakob, en zegende hem; en gebood
hem, en zeide tot hem: Neem geen vrouw van de dochteren van Kanaän. 2 Maak u
op, ga naar Paddan-aram, ten huize van Bethuël, den vader uwer moeder, en neem
u van daar een vrouw, van de dochteren van Laban, uwer moeders broeder. 3 En
God almachtig zegene u, en make u vruchtbaar, en vermenigvuldige u, dat gij tot
een hoop volken wordt. 4 En Hij geve u den zegen van Abraham; aan u, en uw zaad
met u, opdat gij erfelijk bezit het land uwer vreemdelingschappen, hetwelk God
aan Abraham gegeven heeft. 5 Alzo zond
Izak Jakob weg, dat hij toog naar Paddan-aram, tot Laban, den zoon van
Bethuël, den Syriër, den broeder van Rebekka, Jakobs en Ezau's moeder. 6 Als nu
Ezau zag, dat Izak Jakob gezegend,
en hem naar Paddan-aram weggezonden had
om zich van daar een vrouw te nemen; en als hij hem zegende, dat hij hem
geboden had, zeggende: Neem geen vrouw van de dochteren van Kanaän; 7 En dat
Jakob zijn vader en zijn moeder gehoorzaam geweest was, en naar Paddan-aram
getrokken was; 8 En dat Ezau zag, dat de
dochteren van Kanaän kwaad waren in de ogen van Izak, zijn vader; 9 Zo ging
Ezau tot Ismaël, en nam zich tot een vrouw boven zijn vrouwen, Mahalath, de
dochter van Ismaël, den zoon van Abraham, de zuster van Nebajoth. 10 Jakob dan
toog uit van Ber-seba, en ging naar Haran. 11 En hij geraakte op een
plaats, waar hij vernachtte; want de zon was ondergegaan; en hij nam van de
stenen dier plaats, en maakte zijn hoofdpeluw, en leide zich te slapen te
dierzelver plaats. 12 En hij droomde;
en ziet, een ladder was gesteld op de aarde, welker opperste aan den hemel
raakte; en ziet, de engelen Gods klommen daarbij op en neder. 13 En ziet, de
HEERE stond op dezelve en zeide: Ik ben de HEERE, de God van uw vader Abraham, en de God van Izak; dit land, waarop gij ligt te slapen, zal Ik aan u geven, en aan uw zaad. 14
En uw zaad zal wezen als het stof der aarde, en gij zult uitbreken in menigte,
westwaarts en oostwaarts, en noordwaarts en zuidwaarts; en in u, en in uw zaad
zullen alle geslachten des aardbodems gezegend worden. 15 En zie, Ik ben met u,
en Ik zal u behoeden overal, waarheen gij trekken zult, en Ik zal u wederbrengen in dit land; want Ik zal u niet verlaten,
totdat Ik zal gedaan hebben, hetgeen Ik tot u gesproken heb. 16 Toen nu
Jakob van zijn slaap ontwaakte, zeide hij: Gewisselijk is de HEERE aan deze
plaats, en ik heb het niet geweten! 17 En hij vreesde, en zeide: Hoe vreselijk
is deze plaats! Dit is niet dan een huis Gods, en dit is de poort des hemels! 18 Toen stond Jakob des morgens vroeg op, en
hij nam dien steen, dien hij tot zijn hoofdpeluw gelegd had, en zette hem tot
een opgericht teken, en goot daar olie boven op. 19 En hij noemde den naam dier
plaats Beth-el; daar toch de naam
dier stad te voren was Luz. 20 En Jakob beloofde een gelofte, zeggende: Wanneer
God met mij geweest zal zijn, en mij behoed zal hebben op dezen weg, dien ik
reize, en mij gegeven zal hebben brood om te eten, en klederen om aan te trekken;
21 En ik ten huize mijns vaders in vrede zal wedergekeerd zijn; zo zal de HEERE
mij tot een God zijn! 22 En deze steen, dien ik tot een opgericht teken gezet
heb, zal een huis Gods wezen, en van alles, wat Gij mij geven zult, zal ik U
voorzeker de tienden geven! (Statenvertaling)
Tijdschema 1726/1713
Tijdschema 1712/1699
Met de belofte van de
HEERE God (Genesis 28:13-15) aan Jakob, (een herhaling van de belofte aan zijn
vader en grootvader), reist hij naar het noorden, naar Paddan-Aram, naar de
woonplaats van de broer van zijn moeder Rebekka. De aartsvader Jakob was geen jongeman
meer toen hij voor zijn leven naar Haran, naar zijn oom Laban moest vluchten.
Op onze tijdsbalk geschiedde dit in 1752
v. Chr., op zevenenzeventigjarige leeftijd. Bij deze leeftijd arriveren we
door vanaf Jakob s levenseinde via de geleverde Bijbelse chronologische
gegevens terug te rekenen. Bij aankomst in het land van zijn oom vindt
onmiddellijk bij een bron de ontmoeting met Rachel de dochter van Laban, plaats
(Genesis 29:1). Om Rachel tot echtgenote te verkrijgen besluit Jakob om Laban
zeven jaar te dienen waarna hij Rachel tot vrouw zou krijgen (Genesis
29:15-20). Zeven jaar later wordt de bedrieger Jakob op zijn beurt door zijn
oom bedrogen wanneer deze Lea, de oudere zuster van Rachel, in de donkere
huwelijksnachttent (Flavius Josephus, Joodse Oudheden, Boek I, 19. 7) aflevert,
in plaats van de verwachte Rachel. Daarna aanvaard Jakob nogmaals zeven jaar
dienstbaar aan Laban te zijn, ter verkrijging van Rachel als echtgenote.
Veertien jaar lang zou Jakob zijn oom Laban als knecht voor zijn twee vrouwen
en hun dienstmaagden dienen. Rachel was voor een hele tijd onvruchtbaar maar
bij Lea werden de eerste vier zonen voor Jakob verwekt.
Genesis 29:31 Toen nu de HEERE zag, dat Lea
gehaat was, opende Hij haar baarmoeder; maar Rachel was onvruchtbaar. 32 En Lea
werd bevrucht, en baarde een zoon, en zij noemde zijn naam Ruben; want zij
zeide: Omdat de HEERE mijn verdrukking heeft aangezien, daarom zal mijn man mij
nu liefhebben. 33 En zij werd wederom bevrucht, en baarde een zoon, en zeide:
Dewijl de HEERE gehoord heeft, dat ik gehaat was, zo heeft Hij mij ook dezen
gegeven; en zij noemde zijn naam Simeon. 34 En zij werd nog bevrucht, en baarde
een zoon, en zeide: Nu zal zich ditmaal mijn man bij mij voegen, dewijl ik hem
drie zonen gebaard heb; daarom noemde zij zijn naam Levi. 35 En zij werd
wederom bevrucht, en baarde een zoon, en zeide: Ditmaal zal ik den HEERE loven;
daarom noemde zij zijn naam Juda. En zij hield op van baren.
Op de tijdsbalk zijn we nu
in volgende periode van zeven jaar beland van 1745 v. Chr. tot 1738 v. Chr.
Tijdens deze periode worden Jakob bij Lea, zijn eerste zonen geboren: Ruben,
Simeon, Levi en Juda. In het
volgende hoofdstuk van het Bijbelboek Genesis lezen we de geschiedenis van de
geboorte van de overige zonen (met uitzondering van Benjamin) en één dochter
van Jakob.
Genesis 30:1 Als nu Rachel zag, dat zij Jakob
niet baarde, zo benijdde Rachel haar zuster; en zij zeide tot Jakob: Geef mij
kinderen! of indien niet, zo ben ik dood. 2 Toen ontstak Jakobs toorn tegen
Rachel, en hij zeide: Ben ik dan in plaats van God, Die de vrucht des buiks van
u geweerd heeft? 3 En zij zeide: Zie, daar is mijn dienstmaagd Bilha, ga tot haar in; dat zij op mijn knieën
bare, en ik ook uit haar gebouwd worde. 4 Zo
gaf zij hem haar dienstmaagd Bilha tot een vrouw; en Jakob ging tot haar
in. 5 En Bilha werd zwanger, en baarde Jakob een zoon. 6 Toen zeide Rachel: God
heeft mij gericht, en ook mijn stem verhoord, en heeft mij een zoon gegeven;
daarom noemde zij zijn naam Dan. 7
En Bilha, Rachels dienstmaagd, werd wederom bevrucht, en baarde Jakob den
tweeden zoon. 8 Toen zeide Rachel: Ik heb worstelingen Gods met mijn zuster
geworsteld; ook heb ik de overhand gehad; en zij noemde zijn naam Nafthali.9 Toen nu Lea zag, dat zij
ophield van baren, nam zij ook haar
dienstmaagd Zilpa, en gaf die aan Jakob tot een vrouw. 10 En Zilpa, Lea's
dienstmaagd, baarde Jakob een zoon.11 Toen zeide Lea: Er komt een hoop! en zij
noemde zijn naam Gad. 12 Daarna
baarde Zilpa, Lea's dienstmaagd, Jakob een tweeden zoon. 13 Toen zeide Lea: Tot
mijn geluk! want de dochters zullen mij gelukkig achten; en zij noemde zijn
naam Aser. 14 En Ruben ging in de
dagen van de tarweoogst, en hij vond Dudaim in het veld, en hij bracht die tot
zijn moeder Lea. Toen zeide Rachel tot Lea: Geef mij toch van uws zoons Dudaim.
15 En zij zeide tot haar: Is het weinig, dat gij mijn man genomen hebt, dat gij
ook mijns zoons Dudaim nemen zult? Toen zeide Rachel: Daarom zal hij dezen
nacht voor uws zoons Dudaim bij u liggen. 16 Als nu Jakob des avonds uit het
veld kwam, ging Lea uit hem tegemoet, en zeide: Gij zult tot mij inkomen; want
ik heb u om loon zekerlijk gehuurd voor mijns zoons Dudaim; en hij lag dien
nacht bij haar. 17 En God verhoorde Lea;
en zij werd bevrucht, en baarde Jakob
den vijfden zoon. 18 Toen zeide Lea: God heeft mijn loon gegeven, nadat ik
mijn dienstmaagd aan mijn man gegeven heb; en zij noemde zijn naam Issaschar. 19 En Lea werd wederom
bevrucht, en zij baarde Jakob den zesden
zoon. 20 En Lea zeide: God heeft mij, mij heeft Hij begiftigd met een goede
gift; ditmaal zal mijn man mij bijwonen; want
ik heb hem zes zonen gebaard; en zij noemde zijn naam Zebulon. 21 En zij baarde daarna een dochter; en zij noemde haar
naam Dina. 22 God dacht ook aan
Rachel; en God verhoorde haar, en opende haar baarmoeder. 23 En zij werd
bevrucht, en baarde een zoon; en zij zeide: God heeft mijn smaadheid
weggenomen! 24 En zij noemde zijn naam Jozef,
zeggende: De HEERE voege mij een anderen zoon daartoe. 25 En het geschiedde, dat Rachel Jozef gebaard had, dat Jakob tot Laban
zeide: Laat mij vertrekken, dat ik ga tot mijn plaats, en naar mijn land.
26 Geef mijn vrouwen, en mijn kinderen, om
welke ik u gediend heb, dat ik vertrek; want gij weet mijn dienst, dien ik
u gediend heb.
De geboorte van Jozef bij
Rachel betekende chronologisch gezien het einde van de veertienjarige
diensttijd van Jakob aan Laban. Op de tijdsbalk zitten we nu in het jaar 1738 v. Chr.
Het hoofdstuk 30 van
Genesis vervolgd vanaf vers 27 tot 43 over de bijzondere geschiedenis van de inboedel
waar Jakob uit Haran mee vertrekt en is chronologisch gezien voor dit artikel
niet van belang. Van belang is de verankering van de geboorte van Jozef met het
laatste dienstjaar van Jakob. Dit maakt dat Jakob eenennegentig jaar oud was
bij de geboorte van Jozef in 1738 v.
Chr. Daarna zou hij gedurende nog zes jaar het vee van Laban verzorgen:
Genesis 31:41 Ik ben nu
twintig jaren in uw huis geweest; ik heb u veertien
jaren gediend om uw beide dochteren, en
zes jaren om uw kudde; en gij hebt mijn loon tien malen veranderd.
De periode van zes jaar
eindigde in 1732 v. Chr., waarna de
terugkeer naar Kanaän volgde, waar de relatie met Ezau hersteld zou worden.
Genesis 32:1 Jakob toog
ook zijns weegs; en de engelen Gods ontmoetten hem. 2 En Jakob zeide, met dat
hij hen zag: Dit is een heirleger Gods! en hij noemde den naam derzelver plaats
Mahanaim. 3 En Jakob zond boden uit voor zijn aangezicht tot Ezau, zijn broeder, naar het land Seir,
de landstreek van Edom. 4 En hij gebood hun, zeggende: Zo zult gij zeggen tot
mijn heer, tot Ezau: Zo zegt Jakob, uw knecht: Ik heb als vreemdeling gewoond
bij Laban, en heb er tot nu toe vertoefd; 5 En ik heb ossen en ezelen, schapen
en knechten en maagden; en ik heb gezonden om mijn heer aan te zeggen, opdat ik genade vinde in uw ogen .
Vervolgens zou Jakob voor
zijn ontmoeting met Ezau een vreemde ontmoeting met de Engel des HEEREN hebben,
die na een worsteling met Jakob diens naam van Jakob naar Israël wijzigde.
Genesis 32:24 Doch Jakob
bleef alleen over; en een man
worstelde met hem, totdat de dageraad opging. 25 En toen Hij zag, dat Hij hem niet overmocht, roerde Hij het gewricht zijner heup aan, zodat het gewricht van Jakobs
heup verwrongen werd, als Hij met
hem worstelde. 26 En Hij zeide: Laat
Mij gaan, want de dageraad is
opgegaan. Maar hij zeide: Ik zal U niet laten gaan, tenzij dat Gij mij zegent.
27 En Hij zeide tot hem:
Tijdschema 1698/1685
Tijdschema 1684/1671
Hoe is uw naam? En hij
zeide: Jakob. 28 Toen zeide Hij: Uw naam
zal voortaan niet Jakob heten, maar Israël; want gij hebt u vorstelijk gedragen
met God en met de mensen, en hebt overmocht. 29 En Jakob vraagde, en zeide:
Geef toch Uw naam te kennen. En Hij zeide: Waarom is het, dat gij naar Mijn
naam vraagt? En Hij zegende hem aldaar. 30 En Jakob noemde den naam dier plaats
Pniël: Want, zeide hij ik heb God
gezien van aangezicht tot aangezicht, en mijn ziel is gered geweest. 31 En de
zon rees hem op, als hij door Pniël gegaan was; en hij was hinkende aan zijn
heup.
Op onze tijdsbalk is het
een zevenennegentigjarige Jakob die tot zonsopkomst met de Engel des HEEREN
worstelt, zich aan Hem vastklampt en niet laat gaan alvorens Hij hem zegent.
Op de tijdsbalk
uitgetekend zou elf jaar later de jongeling Jozef door zijn jaloerse halfbroers
aan Midianieten op weg naar Egypte verkocht worden:
Genesis 37:1 En Jakob
woonde in het land der vreemdelingschappen zijns vaders, in het land Kanaän. 2
Dit zijn Jakobs geschiedenissen. Jozef,
zijnde een zoon van zeventien jaren, weidde de kudde met zijn broeders (en
hij was een jongeling), met de zonen van Bilha, en de zonen van Zilpa, zijns
vaders vrouwen; en Jozef bracht hun kwaad gerucht tot hun vader. 3 En Israël
had Jozef lief, boven al zijn zonen; want hij was hem een zoon des ouderdoms;
en hij maakte hem een veelvervigen rok. 4 Als nu zijn broeders zagen, dat hun
vader hem boven al zijn broederen liefhad, haatten zij hem, en konden hem niet
vredelijk toespreken.
In 1722 v. Chr. kwam Jozef als zeventienjarige in Egypte terecht.
Genesis 39:1 Jozef nu werd
naar Egypte afgevoerd; en Potifar, een hoveling van Farao, een overste der
trawanten, een Egyptisch man, kocht hem uit de hand der Ismaëlieten, die hem
derwaarts afgevoerd hadden. Dit is een geschiedenis die algemeen gekend is. De vrouw
van Potifar wilde seks met de Hebreeër Jozef (Genesis 39:7), maar werd door hem
afgewezen. Het resultaat was dat Jozef niettemin beschuldigd werd en voor lange
tijd gevangen gezet, met een wrede behandeling volgens Psalm 105:18 Men drukte
zijn voeten in den stok; zijn persoon kwam in de ijzers. 19 Tot den tijd toe,
dat Zijn woord kwam, heeft hem de rede des HEEREN doorlouterd.
In de gevangenis werd hij
bekend als een uitlegger van dromen en als een gevolg daarvan stond hij wanneer
hij dertig jaar oud was, voor de farao van Egypte, diens nachtmerrie
verklarende.
Genesis 41:46 Jozef nu was dertig jaren oud, als hij
stond voor het aangezicht van Farao, koning van Egypte; en Jozef ging uit van
Farao's aangezicht, en hij toog door gans Egypteland.
Op onze tijdsbalk is dit
het jaar 1708 v. Chr. Het jaar daaropvolgend zouden de zeven jaar van overvloed
aanvangen, waarbij Jozef als aangestelde onderkoning van Egypte, voorraden liet
opslaan. De zeven jaar van overvloed lopen van het voorjaar van 1707 tot 1700
v. Chr. In het voorjaar 1706 v. Chr. begon de wereldwijde hongersnood, een
hongersnood die zou maken dat twee jaar later de aartsvader Jakob voor farao
zou staan. Jakob was dan 130 jaar oud en zijn zoon Jozef was op dat moment
negenendertig jaar oud.
Tijdschema 1670/1657
Tijdschema 1656/1643
Tijdschema 1642/1629
Tijdschema 1628/1615
Tijdschema 1614/1601
Tijdschema 1600/1587
Genesis 45:4 En Jozef
zeide tot zijn broederen: Nadert toch tot mij! En zij naderden. Toen zeide hij:
Ik ben Jozef, uw broeder, dien gij naar
Egypte verkocht hebt. 5 Maar nu, weest niet bekommerd, en de toorn ontsteke
niet in uw ogen, omdat gij mij hierheen verkocht hebt; want God heeft mij voor
uw aangezicht gezonden, tot behoudenis des levens. 6 Want het zijn nu twee jaren des hongers in het midden des lands; en
er zijn nog vijf jaren, in welke geen ploeging noch oogst zijn zal. 7 Doch God
heeft mij voor uw aangezicht henen gezonden, om u een overblijfsel te stellen
op de aarde, en om u bij het leven te behouden, door een grote verlossing.
In het jaar 1699 v. Chr.
zou Jakob en zijn clan van zeventig zielen in Egypte arriveren:
Genesis 46:1 En Israël
verreisde met al wat hij had, en hij kwam te Ber-seba, en hij offerde
offeranden aan den God van zijn vader Izak. 2 En God sprak tot Israël in
gezichten des nachts, en zeide: Jakob, Jakob! En hij zeide: Zie, hier ben ik! 3
En Hij zeide: Ik ben die God, uws vaders
God; vrees niet van af te trekken naar Egypte; want Ik zal u aldaar tot een
groot volk zetten. 4 Ik zal met u aftrekken naar Egypte en Ik zal u doen weder
optrekken, mede optrekkende; en Jozef zal zijn hand op uw ogen leggen. 5
Toen maakte zich Jakob op van Ber-seba; en de zonen van Israël voerden Jakob,
hun vader, en hun kinderen, en hun vrouwen, op de wagenen, die Farao gezonden
had, om hem te voeren. 6 En zij namen hun vee, en hun have, die zij in het land
Kanaän geworven hadden, en zij kwamen in Egypte, Jakob en al zijn zaad met hem;
7 Zijn zonen, en de zonen zijner zonen met hem; zijn dochteren, en zijner zonen
dochteren, en al zijn zaad bracht hij met zich in Egypte. 8 En dit zijn de
namen der zonen van Israël, die in Egypte kwamen: Jakob en zijn zonen. De eerstgeborene van Jakob: Ruben. 9 En de
zonen van Ruben: Hanoch, en Pallu, en Hezron, en Karmi. 10 En de zonen van
Simeon: Jemuël, en Jamin, en Ohad, en Jachin, en Zohar, en Saul, de zoon ener
Kanaänietische vrouw. 11 En de zonen van
Levi: Gerson, Kehath en Merari.
Genesis 47:7 En Jozef
bracht zijn vader Jakob mede, en stelde hem voor Farao's aangezicht; en Jakob
zegende Farao. 8 En Farao zeide tot Jakob: Hoe
vele zijn de dagen der jaren uws levens! 9 En Jakob zeide tot Farao: De
dagen der jaren mijner vreemdelingschappen zijn honderd en dertig jaren; weinig en kwaad zijn de dagen der jaren
mijns levens geweest, en hebben niet bereikt de dagen van de jaren des levens
mijner vaderen, in de dagen hunner vreemdelingschappen. 10 En Jakob zegende
Farao, en ging uit van Farao's aangezicht.
Jakob zou nog zeventien
jaar in Egypte bij zijn lievelingszoon Jozef tot aan zijn dood doorbrengen.
Genesis 47:28 En Jakob leefde in het land van Egypte
zeventien jaar; zodat de dagen van Jakob, de jaren zijns levens, geweest
zijn honderd zeven en veertig jaren.
29 Als nu de dagen van Israël naderden, dat hij sterven zou, zo riep hij zijn
zoon Jozef, en zeide tot hem: Indien ik nu genade gevonden heb in uw ogen, zo
leg toch uw hand onder mijn heup, en doe weldadigheid en trouw aan mij, en
begraaf mij toch niet in Egypte; 30 Maar dat ik bij mijn vaderen ligge; hierom
zult gij mij uit Egypte voeren, en mij in hun graf begraven. En hij zeide: Ik
zal doen naar uw woord! 31 En hij zeide: Zweer mij! en hij zwoer hem. En Israël
boog zich ten hoofde van het bed.
Het is met deze
chronologische gegevens in de tijd terugrekenend, dat we de leeftijd van Jakob
bij het verkrijgen van de zegen van Izaak berekend hebben op 77 jaar. Zowel de
Seder Olam als de Joodse legendes gecompileerd door Louis Ginzberg (Legend of
the Jews, by Louis Ginzberg, 1909, Volume I, Chapter VI), lassen een periode
van veertien jaar in tussen het verkrijgen van de zegen van Izaak en de vlucht
van Jakob naar Haran. Indien dit correct is was Jakob drieënzestig jaar oud bij
het verkrijgen van de zegen van Izaak in 1766 v. Chr. Zijn worsteling met de
Engel des HEEREN blijft ongewijzigd in het jaar 1732 v. Chr. op de tijdsbalk
verankerd.
Op mijn tijdsbalk is het
bij de dood van Jakob 1682 v. Chr.
of 2315 anno mundi. In mijn boek EXODUS begin ik de inleiding tot de
geschiedenis van de exodus bij de aankomst van Jakob in Egypte. De
mummificering van Jakob bij zijn dood en de tocht naar zijn laatste rustplaats
in Kanaän heb ik onder andere uitvoerig behandelt.
Hoofdstuk 5
De eerste drieduizend jaar
Met het vorige hoofdstuk sloten
we op onze reis in de tijd chronologisch af bij de dood van de aartsvader Jakob
in Egypte. Met dit hoofdstuk vervolgen we met de aartsvader Levi, de
overgrootvader van Mozes, die ons chronologisch naar het Exodus-jaar zal
leiden. Jozef, de elfde zoon van Jakob die als onderkoning van Egypte, zou een
leeftijd van honderdtien jaar bereiken. Het sterfjaar van Jozef was 1628 v.
Chr. of anno mundi 2369. De dood en mummificering van Jozef in Egypte heb ik in
het bijzonder aandacht gegeven in mijn boek EXODUS, 2015, blz. 21-33.
De chronologie van het
verblijf van de twaalf stammen in Israël bepalen we op basis van de
chronologische gegevens die de Bijbel verstrekt over Levi, de derde zoon van Jakob bij Lea, en zijn nageslacht tot op
Mozes. In het vorige hoofdstuk hebben we gezien dat de eerste vier zonen van
Jakob, waarvan Levi de derde was, in
de tweede periode van Jakob s zevenjarige diensttijd aan Laban, geboren
werden, zijnde de periode van 1745 v. Chr. tot 1738 v. Chr. Mozes was de zoon
van Amram, de zoon van Kehath, de zoon van Levi: vier geslachten. Hierna het betreffende Bijbelgedeelte:
Exodus 6:15 Dit nu zijn de
namen der zonen van Levi, naar hun
geboorten: Gerson, en Kehath, en
Merari. En de jaren des levens van Levi waren honderd zeven en dertig jaren. 16
De zonen van Gerson: Libni en Simeï, naar hun huisgezinnen. 17 En de zonen van
Kehath: Amram, en Jizhar, en Hebron,
en Uzziël, en de jaren des levens van
Kehath waren honderd drie en dertig jaren. 18 En de zonen van Merari:
Machli en Musi; dit zijn de huisgezinnen van Levi, naar hun geboorten. 19 En
Amram nam Jochebed, zijn moei, zich tot een huisvrouw, en zij baarde hem Aäron
en Mozes; en de jaren des levens van
Amram waren honderd zeven en dertig jaren. (Statenvertaling)
%%%FOTO11%%
Tijdschema 1586/1573
%%%FOOTO12%%%
Tijdschema 1572/1559
Laat ons nu de vier namen
van Levi tot Mozes op de tijdsbalk plaatsen. Bij sommige namen zoals die van
Mozes lukt dit chronologisch exact, bij andere namen zoals bij de zoon van
Levi: Kehath, vertrouwen we op de Joodse legendes en werken we met circa s.
Kehath was al geboren voor de intocht in Egypte in 1699 v. Chr., dat leert het
hierna volgende Bijbelgedeelte:
Genesis 46:1 En Israël verreisde met al wat hij had,
en hij kwam te Ber-seba, en hij offerde offeranden aan den God van zijn vader
Izak. 2 En God sprak tot Israël in gezichten des nachts, en zeide: Jakob,
Jakob! En hij zeide: Zie, hier ben ik! 3 En Hij zeide: Ik ben die God, uws
vaders God; vrees niet van af te trekken
naar Egypte; want Ik zal u aldaar tot een groot volk zetten. 4 Ik zal met u
aftrekken naar Egypte en Ik zal u doen
weder optrekken, mede optrekkende; en Jozef zal zijn hand op uw ogen
leggen. 5 Toen maakte zich Jakob op van Ber-seba; en de zonen van Israël
voerden Jakob, hun vader, en hun
kinderen, en hun vrouwen, op de wagenen, die Farao gezonden had, om hem te
voeren. 6 En zij namen hun vee, en hun have, die zij in het land Kanaän
geworven hadden, en zij kwamen in Egypte,
Jakob en al zijn zaad met hem; 7 Zijn
zonen, en de zonen zijner zonen met hem; zijn dochteren, en zijner zonen
dochteren, en al zijn zaad bracht hij met zich in Egypte. 8 En dit zijn de
namen der zonen van Israël, die in Egypte kwamen: Jakob en zijn zonen. De eerstgeborene
van Jakob: Ruben. 9 En de zonen van Ruben: Hanoch, en Pallu, en Hezron, en
Karmi. 10 En de zonen van Simeon: Jemuël, en Jamin, en Ohad, en Jachin, en
Zohar, en Saul, de zoon ener Kanaänietische vrouw. 11 En de zonen van Levi: Gerson, Kehath
en Merari.
Volgens de Joodse
overlevering (Jewish Legends, Louis Ginzberg, 1909, Volume II, Chapter II) werd
Kehath geboren in het vijfendertigste jaar van Levi. Gemakkelijkheid halve
breng ik deze jaartallen op mijn tijdsbalk aan en bestudeer of het chronologisch
zin geeft. Wanneer Kehath inderdaad in het vijfendertigste levensjaar van Levi
geboren werd, dan geeft dat hem een leeftijd van tien jaar in het jaar van de
intocht in oktober 1708/september 1707 v. Chr. De chronologische gegevens van
Kehath volgens de Joodse legende, geven aldus tot hier toe geen enkel probleem.
Vervolgens leert de legende onder andere dat Jochebed, de dochter van Levi, (en
toekomstige moeder van Mozes) geboren werd in Levi s drieënzestigste jaar. Op
de tijdsbalk zitten we nu in het jaar 1680/1679 v. Chr. Datzelfde jaar werd
volgens de overlevering Amram, (de vader van Mozes) aan Kehath geboren. Amram
huwde aldus later met zijn tante. Dat huwelijk werd volgens de overlevering
voltrokken in het vierennegentigste levensjaar van Levi. Op de tijdsbalk
uitgetekend geeft deze chronologische informatie geen enkel probleem. Het
huwelijk van Amram en Jochebed zit wanneer we de chronologische gegevens van de
legende volgen, verankerd in het jaar okt1649/sep1648 v. Chr. wanneer beide
eenendertig jaar oud waren. Wanneer we nu met de Bijbels-chronologische
gegevens van Mozes van het Exodus-jaartal zijnde 1483 v. Chr. terugrekenen
bekomen we voor Amram en Jochebed een leeftijd van tachtig jaar bij de geboorte
van Mirjam, de vijf jaar oudere zuster van Mozes. De Joodse legende heeft met
deze ouderdom voor het krijgen van kinderen geen probleem, rijk als de
geschiedenis van het oude Israël is aan wonderen. Hierna een citaat
aangaande Jochebed:
Old as Jochebed
was, she regained her youth. Her skin became soft, the wrinkles in her face
disappeared, the warm tints of maiden beauty returned, and in a short time she
became pregnant.
Maar ook in Egypte vinden
we in een buiten-Bijbelse bron bij Manetho, de Egyptische oudheid-historicus,
een verwijzing naar een zeer hoge ouderdom van negenennegentig jaar met de
regeerperiode van farao Pepi II. Een leeftijd die overigens, naar mijn weten,
geen enkele Egyptoloog in twijfel trekt. Volgens mijn herziening van de
geschiedenis van de oudheid (zie TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 107-112) was Pepi
II de farao van de verdrukking in Egypte en aldus tijdgenoot van Amram en
Jochebed.
Het hierna volgende
Bijbelgedeelte leert dat Jozef de eerste aartsvader was, die in Egypte stierf.
Vers 24 maakt duidelijk dat bij de dood van Jozef zijn broer en halbroers nog
in leven waren.
Genesis 50:22 Jozef dan
woonde in Egypte, hij en het huis zijns vaders; en Jozef leefde honderd en tien jaren. 23 En Jozef zag van Efraïm
kinderen, van het derde gelid; ook werden de zonen van Machir, den zoon van
Manasse, op Jozefs knieën geboren. 24 En
Jozef zeide tot zijn broederen: Ik
sterf; maar God zal u gewisselijk bezoeken, en Hij zal u doen optrekken uit
dit land, in het land, hetwelk hij aan Abraham, Izak en Jakob gezworen heeft.
25 En Jozef deed de zonen van Israël zweren, zeggende: God zal u gewisselijk
bezoeken, zo zult gij mijn beenderen van hier opvoeren! 26 En Jozef stierf,
honderd en tien jaren oud zijnde; en zij balsemden hem, en men leide hem in een
kist in Egypte.
Levi, de derde zoon van
Jakob zou de leeftijd van 137 jaar bereiken en stierf in 1605 v. Chr. Na de
dood van Levi heeft de verdrukking in Egypte een aanvang genomen.
Exodus 1:1 Dit nu zijn de
namen der zonen van Israël, die in Egypte gekomen zijn, met Jakob; zij kwamen
er in, elk met zijn huis. 2 Ruben, Simeon, Levi,
en Juda; 3 Issaschar, Zebulon, en Benjamin; 4 Dan en Nafthali, Gad en Aser. 5
Al de zielen nu, die uit Jakobs heup voortgekomen zijn, waren zeventig zielen; doch Jozef was in
Egypte. 6 Toen nu Jozef gestorven was, en
al zijn broeders, en al dat geslacht, 7 Zo werden de kinderen Israëls
vruchtbaar en wiesen overvloedig, en zij vermeerderden, en werden gans zeer
machtig, zodat het land met hen vervuld werd. 8 Daarna stond een nieuwe koning op over Egypte, die Jozef niet
gekend had; 9 Die zeide tot zijn volk: Ziet, het volk der kinderen Israëls is
veel, ja, machtiger dan wij. 10 Komt aan, laat ons wijselijk tegen hetzelve
handelen, opdat het niet vermenigvuldige, en het geschiede, als er enige krijg
voorvalt, dat het zich ook niet vervoege tot onze vijanden, en tegen ons
strijde, en uit het land optrekke. 11 En zij zetten oversten der schattingen
over hetzelve, om het te verdrukken met
hun lasten; want men bouwde voor Farao schatsteden, Pitom en Raamses.
Vanaf de dood van Levi in
1605 v. Chr. zijn het 122 jaar tot de Exodus. De zoon van Levi: Kehath (de
grootvader van Mozes), die als jongeling bij de clan van Jakob-Israël bij de
intocht in Egypte behoorde, bereikte de leeftijd van 133 jaar (Exodus 6:17). De
zoon die Kehath in Egypte verwekte: Amram, de vader van Mozes, krijgt volgens
Exodus 6:19 een leeftijd van 137 jaar. In mijn boek EXODUS, 2016, blz. 37-46,
toon ik aan dat volgens de Joodse overlevering, Mozes geboren werd na een zwangerschap
van slechts zes maanden en dat het jaar en de maand van zijn geboorte exact
gedateerd kan worden in de maand sjabat (januari/februari) van het jaar 1563 v.
Chr. Als tachtigjarige stond hij in 1483 v. Chr., het jaar van de Exodus, voor
farao, en 120 jaar oud stierf hij aan de grens van het Beloofde Land Kanaän in
het jaar 1443 v. Chr. Vanaf de exodus met nisan in 1483 v. Chr. zijn het
vierhonderddertig jaar terug tot de belofte aan Abram met nisan in 1913 v. Chr.
Exodus 12:40 De tijd nu
der woning, dien de kinderen Israëls in Egypte (LXX: en Kanaän) gewoond hebben,
is vierhonderd jaren en dertig jaren. 41 En het geschiedde ten einde van de
vierhonderd en dertig jaren, zo is het even op denzelfden dag geschied, dat al
de heiren des HEEREN uit Egypteland gegaan zijn.
In mijn boek EXODUS, 2016,
heb ik ook aandacht gegeven aan de duur van de verdrukking in Egypte en Kanaän.
De verdrukking in Egypte begon een tijd na de dood van Jozef, toen een farao
aan de macht kwam die Jozef en zijn weldaden voor Egypte niet gekend had. Deze
verdrukking kunnen we op de tijdsbalk verankeren bij de geboorte van Mirjam in
1569 v. Chr., een naam die de betekenis van bitter heeft. Mozes, haar broer,
zou vijf jaar later in 1564 v. Chr. geboren worden. De Egyptische verdrukking
duurde tot aan de Exodus aldus minstens zesentachtig jaar tot maximum
honderdtweeëntwintig jaar, wanneer we vanaf de dood van Levi rekenen.
In mijn boek Van Noach
tot Christus, 1987, door het Goede Boek gepubliceerd, vermeldde ik in
bijvoegsel III de verschillende Bijbelse geslachtsregisters, die duidelijk
maken dat de tijdsperiode van 430 jaar die Paulus doorgeeft in Galaten 3:17, te
verdelen zijn over zowel het verblijf in Kanaän als in Egypte. Het
geslachtsregister van Levi tot Mozes zijn vier namen die alleen binnen de 215
jaar van het verblijf in Egypte passen. Ook het
geslachtsregister van Manasse, broer van Efraïm, en beiden zonen van Jozef die
in Egypte geboren werden, past alleen in de periode van 215 jaar. Van Manasse
(1 Kronieken 7:14-20) tot Zelafead (Numeri 27:1) ten tijde van de Exodus
vermeldt de Bijbel vijf namen: Manasse, Machir, Gilead, Hefer en Zelafead.
Hierbij is nog op te merken dat de Bijbel vermeldt dat Jozef (Genesis 50:23),
de kinderen van Machir op zijn knieën heeft gehad.
Mozes zou tot zijn
veertigste levensjaar als de geadopteerde zoon van de dochter van farao in het
huis van farao verblijven. Daarna liep het fout.
Hebreeën 11:23 Door het
geloof werd Mozes, toen hij geboren
was, drie maanden lang van zijn ouders verborgen, overmits zij zagen, dat het
kindeken schoon was; en zij vreesden het gebod des konings niet. 24 Door het
geloof heeft Mozes, nu groot geworden zijnde, geweigerd een zoon van Farao's dochter genoemd te worden; 25 Verkiezende
liever met het volk van God kwalijk gehandeld te worden, dan voor een tijd de
genieting der zonde te hebben; 26 Achtende de versmaadheid van Christus
meerderen rijkdom te zijn, dan de schatten in Egypte; want hij zag op de
vergelding des loons. 27 Door het geloof heeft hij Egypte verlaten, niet
vrezende den toorn des konings; want hij hield zich vast, als ziende den
Onzienlijke. 28 Door het geloof heeft hij het pascha uitgericht, en de
besprenging des bloeds, opdat de verderver der eerstgeborenen hen niet raken
zou. 29 Door het geloof zijn zij de Rode zee doorgegaan, als door het droge;
hetwelk de Egyptenaars, ook verzoekende, zijn verdronken.
De eerste drieduizend jaar..., hoofdstuk 6, 7 en 8
Hoofdstuk 6
De chronologie van Mozes
tot de Exodus
Het vorige hoofdstuk sloten
we onze reis in de tijd chronologisch af bij de geboorte van Mozes en zijn
adoptie door de dochter van farao. Met dit hoofdstuk behandelen we
chronologisch de geschiedenis van Mozes tot aan de Exodus. Bovenaan het schema (blz.
XX) zien we de levenslijn van Mozes vervolgend met zijn negentiende levensjaar.
Vanaf de leeftijd van drie maanden werd hij door de dochter van farao aan het
hof opgevoed. De Bijbel geeft niet veel informatie over de eerste schijf van
veertig jaar dat Mozes in Egypte doorbracht.
Handelingen 7:20 In welken
tijd Mozes werd geboren, en was uitnemend schoon; welke drie maanden opgevoed
werd in het huis zijns vaders. 21 En als hij weggeworpen was, nam hem de
dochter van Farao op, en voedde hem voor zichzelve op tot een zoon. 22 En Mozes werd onderwezen in alle wijsheid
der Egyptenaren; en was machtig in woorden en in werken. 23 Als hem nu de
tijd van veertig jaren vervuld was,
kwam hem in zijn hart, zijn broeders, de kinderen Israëls, te bezoeken.
Het is de
oudheid-historicus Flavius Josephus die meer historische informatie over de
eerste veertig jaar van Mozes aan het hof van farao doorgeeft. Zo beschrijft
Josephus dat Mozes de volwassenheid bereikt hebbende, als generaal van het
Egypte leger een Ethiopisch/Nubische invasie afweerde en vervolgens met een
Egyptisch leger Nubië binnenrukte. In mijn boek EXODUS, 2016, blz. 47-58, breng ik deze geschiedenis en plaats ze
binnen het historische kader van de Egyptische twaalfde dynastie.
Na veertig jaar aan het
hof van farao als prins van Egypte te hebben doorgebracht , kwam het in Mozes
hart op zijn broeders de Israëlieten te bezoeken. Alzo brengt Stefanus deze
geschiedenis in het Nieuwe Testament toen deze voor de Joodse raad stond. Het
is een beknopte geschiedenis van Israël die Stefanus daar bracht, en handig om
de chronologische geschiedenis van de epoque die we nu behandelen, te brengen.
Handelingen 7:22 En Mozes
werd onderwezen in alle wijsheid der Egyptenaren; en was machtig in woorden en
in werken. 23 Als hem nu de tijd van
veertig jaren vervuld was, kwam hem in zijn hart, zijn broeders, de
kinderen Israëls, te bezoeken. 24 En ziende een, die onrecht leed, beschermde
hij hem, en wreekte dengene, dien overlast geschiedde, en versloeg den Egyptenaar. 25 En hij meende, dat zijn broeders zouden
verstaan, dat God door zijn hand hun verlossing geven zou; maar zij hebben het
niet verstaan. 26 En den volgenden dag werd hij van hen gezien, daar zij
vochten; en hij drong ze tot vrede, zeggende: Mannen, gij zijt broeders; waarom
doet gij elkander ongelijk? 27 En die zijn naaste ongelijk deed, verstiet hem,
zeggende: Wie heeft u tot een overste en rechter over ons gesteld? 28 Wilt gij
mij ook ombrengen, gelijkerwijs gij gisteren den Egyptenaar omgebracht hebt? 29
En Mozes vluchtte op dat woord en
werd een vreemdeling in het land Madiam,
waar hij twee zonen gewon.
Te Madiam, of Midian
volgens de NBG vertaling van 1951, zou Mozes veertig jaar asiel verkrijgen,
waarna hij door de HEERE God geroepen werd ter uitredding van de Israëlieten.
In Midian huwde Mozes met Sippora,
de dochter van Rehuël, de priester van Midian, zijn asielverlener.
Tijdschema 1530/1517
Tijdschema 1516/1503
Handelingen 7:30 En als veertig jaren vervuld waren, verscheen
hem de Engel des Heeren, in de
woestijn van den berg Sinaï, in een vlammig vuur van het doornenbos. 31 Mozes
nu, dat ziende, verwonderde zich over het gezicht; en als hij derwaarts ging,
om dat te bezien, zo geschiedde een stem des Heeren tot hem, 32 Zeggende: Ik ben de God uwer vaderen, de God
Abrahams, en de God Izaks, en de God Jakobs. En Mozes werd zeer bevende, en
durfde het niet bezien. 33 En de Heere zeide tot hem: Ontbind de schoenen van
uw voeten; want de plaats in welke gij staat, is heilig land. 34 Ik heb merkelijk
gezien de mishandeling Mijns volks, dat in Egypte is, en Ik heb hun zuchten
gehoord en ben nedergekomen, om hen daaruit te verlossen; en nu, kom herwaarts, Ik zal u naar Egypte zenden. 35 Dezen Mozes,
welken zij verloochend hadden, zeggende: Wie heeft u tot een overste en rechter
gesteld? dezen, zeg ik, heeft God tot een overste en verlosser gezonden, door
de hand des Engels, Die hem verschenen was in het doornenbos. 36 Deze heeft hen
uitgeleid, doende wonderen en tekenen in het land van Egypte, en in de Rode
zee, en in de woestijn, veertig jaren.
37 Deze is de Mozes, die tot de kinderen Israëls gezegd heeft: De Heere, uw
God, zal u een Profeet verwekken uit uw broederen, gelijk mij; Dien zult gij
horen.
Ik gebruik de beknopte
geschiedenis van Stefanus zoals hij deze voor de Joodse raad in 30 AD bracht.
Het gaat me met dit hoofdstuk namelijk alleen om het brengen van de chronologie
van de aartsvaders en dan is Stefanus handig. Het is in het land Midian nabij
de berg Gods waar Mozes later de Tien Woorden, de Wet, in ontvangst zal nemen,
dat de God van Abraham, Izaak en Jakob-Israël Zich aan Mozes persoonlijk
openbaarde. Deze bijzondere gebeurtenis heeft Mozes in het Bijbelboek Exodus
hoofdstuk 3 doorgegeven. Aan Mozes openbaarde God zich daar met Zijn Naam:
JHWH, het tetragrammaton, of vertaald naar het Nederlands: IK ZAL ZIJN.
Exodus 3:14 En God zeide
tot Mozes: IK ZAL ZIJN, Die IK ZIJN ZAL! Ook zeide Hij: Alzo zult gij tot de
kinderen Israëls zeggen: IK ZAL ZIJN
heeft mij tot ulieden gezonden! 15 Toen zeide God verder tot Mozes: Aldus zult
gij tot de kinderen Israëls zeggen: De HEERE,
de God uwer vaderen, de God van Abraham, de God van Izak, en de God van Jakob,
heeft mij tot ulieden gezonden; dat is Mijn Naam eeuwiglijk, en dat is Mijn
gedachtenis van geslacht tot geslacht.
In 1487 v. Chr. stierf na
een lange regeerperiode van negenennegentig jaar, de farao van de verdrukking:
Pepi II van de zesde dynastie, en een andere dynastie, de dertiende van
Manetho, nestelde zich in het ontstane machtsvacuüm. Het was voor farao
Sobekhotep IV dat Mozes en Aäron stonden met hun opdracht van de HEERE God met
de wereldwijd bekende woorden: Laat Mijn volk gaan. In mijn boek EXODUS,
2016, blz. 93-106, schilder ik het historische kader. De farao van Egypte
weigert aanvankelijk de Israëlieten te laten gaan en pas na tien plagen die in
opeenvolging over het land Egypte razen, geeft hij in de Pesachnacht na de dood
van zijn eerstgeborene, de toelating aan de Israëlieten om te gaan.
De oorzaak van de tien
plagen en de vernietiging van het leger van farao in de Rode Zee nadat de
Israëlieten door de drooggelegde bedding naar de andere oever getrokken waren,
zijn volgens de Amerikaanse onderzoekers Patten, Hatch en Steinhauer (The Long
Day of Joshua and Six Other Catastrophes, 1973, Chapter VIII, The Exodus
Catastrophe), van kosmische oorsprong. De cyclus van meganatuurcatastrofes die
de oude wereld teisterden heeft al een hele tijd mijn aandacht. De in Egypte
aan het hof van farao opgeleide Mozes werd na de exodus in de wildernis, de
auteur van de eerste vijf boeken van de Bijbel, en verschillende psalmen. Ook
het Nieuwe Testament bevestigt Mozes als de schrijver van de Bijbelboeken
Genesis, Exodus, Leviticus, Numeri en Deuteronomium. Voor de samenstelling van
het Bijbelboek Genesis heeft Mozes hoogstwaarschijnlijk gebruik gemaakt van een
voorhanden zijnde bibliotheek van kleitabletten die de aartsvaders van vader op
zoon doorgegeven hadden (P. J. Wiseman (18881948), New discoveries in
Babylonia about Genesis, 1936). De boeken volgend op Genesis zijn
ooggetuigenverslagen van Mozes, die hij onder inspiratie van de Geest Gods
neerschreef.
Mozes was aldus ook op de
hoogte van de cyclus van meganatuurcatastrofes die planeet aarde sinds de
zondvloed plaagden. Het maakte deel uit van de dorens en distels en in het
bijzonder van de dood, die sinds dat de mens in Genesis zijn eigen weg ging,
los van God, de schepping teisterde. De HEERE God van Israël was voor Mozes
niet een van de planeet-goden zoals de volken hen vereerden, maar Diegene die
in controle over alles stond en het naar Zijn wil leidde. De belofte van de
komende Verlosser in Genesis die alles nieuw zou maken gaf hem moed en
vertrouwen om stand te houden als ziende de Onzienlijke. Mozes vertrouwde op de
profetieën die aan Abraham, Izaak en Jakob waren uitgesproken. Uit hen zou een
volk voortkomen uit wie de Verlosser in de volheid der tijden geboren zou
worden. Het uitverkoren volk zou volgens de profetie aan Abraham, Izaak en
Jakob ontstaan in het vreemde land Egypte, waaruit het na een verdrukking
bevrijd zou worden en uitgeleid naar het beloofde land Kanaän. Via dit nieuwe
volk Israël zouden alle overige volken gezegend worden en zouden de tijden van
de wederoprichting aller dingen volgen.
Hebreeën 11:23 Door het geloof
werd Mozes, toen hij geboren was,
drie maanden lang van zijn ouders verborgen, overmits zij zagen, dat het
kindeken schoon was; en zij vreesden het gebod des konings niet. 24 Door het
geloof heeft Mozes, nu groot geworden zijnde, geweigerd een zoon van Farao's dochter genoemd te worden; 25 Verkiezende
liever met het volk van God kwalijk gehandeld te worden, dan voor een tijd de
genieting der zonde te hebben; 26 Achtende de versmaadheid van Christus
meerderen rijkdom te zijn, dan de schatten in Egypte; want hij zag op de
vergelding des loons. 27 Door het geloof heeft hij Egypte verlaten, niet
vrezende den toorn des konings; want hij hield zich vast, als ziende den
Onzienlijke. 28 Door het geloof heeft hij het pascha uitgericht, en de
besprenging des bloeds, opdat de verderver der eerstgeborenen hen niet raken
zou. 29 Door het geloof zijn zij de Rode zee doorgegaan, als door het droge;
hetwelk de Egyptenaars, ook verzoekende, zijn verdronken. (NBG Vertaling 1951)
Hoofdstuk 7
De late datering van de exodus
De uitdrukking: de late
datering van de exodus is een uitdrukking die door theologen gehanteerd wordt
ter datering van de exodus in de dertiende eeuw v. Chr., dit in tegenstelling
met de Bijbel die de exodus in de vijftiende eeuw voor Christus plaatst, de
zogenaamde vroege datering. Hierna het relevante Bijbelgedeelte uit het Boek 1
Koningen:
1 Koningen 6:1 Het
geschiedde nu in het vierhonderd en
tachtigste jaar, na den uitgang der kinderen Israëls uit Egypte, in het
vierde jaar van het koninkrijk van Salomo
over Israël, in de maand Ziv (deze is de tweede maand), dat hij het huis des
HEEREN bouwde. (Statenvertaling)
Dat sommige godgeleerden
dit Bijbelgedeelte in twijfel trekken heeft te maken met de mate van gezag dat
zij aan de wetenschap Egyptologie willen toekennen. Aan het begin van de
twintigste eeuw in 1904 maakte de Egyptoloog Eduard Meyer (1855/1930) zijn werk kalender en Sothis-periode
bekend waarbij hij de dertig Egyptische dynastieën van Manetho via het gebruik
van een veronderstelde astronomische kalender in het oude Egypte, op de
tijdsbalk onderbracht. Met de historische Boeken van de Bijbel werd hierbij
geen rekening gehouden. Zoals Eduard Meyer de farao s op de tijdsbalk
rangschikte vind men het oude Israël daar niet in terug. Elk spoor naar het handelen van God in de geschiedenis van Zijn volk
Israël werd uitgewist. Daarenboven worden wat de archeologie betreft alle
aardlagen in Egypte en Klein-Azië sindsdien aan de hand van de nieuwe chronologie
gedateerd. De gewelddadige exodus van de Israëlieten uit Egypte zoals in het
Bijbelboek Exodus beschreven is als een gevolg van Eduard Meyer s constructie
volledig verdwenen en blijkt nu fantasie te zijn? De Bijbel is sindsdien voor
velen een louter godsdienstig boek zonder historische waarde. En de strijd gaat
verder. Een volgende generatie van Egyptologen zet sindsdien de aanval op de
Bijbel verder. Zo concludeerde bijvoorbeeld de bekende Egyptoloog Donald B.
Redford (1934-) in zijn boek A Study of the Biblical Story of Joseph dat alle
historische aanwijzingen betreffende Jozef en de intocht met inbegrip van
iedere verwijzing naar Egypte en Egyptische persoonsnamen, plaatsnamen en
titels, louter bedenksels van de Bijbelschrijver zijn die de Exodus uit Egypte
wilde rechtvaardigen door Jozef en de Israëlieten over te brengen naar Egypte.
Redford beschouwt de Bijbel als een verzameling van verhalen en legenden zonder
historische waarde en in wezen gelijk aan de vele mythologieën. Hij gaat er van
uit dat de Hyksos-periode in Egypte de oorzaak van het ontstaan van mythes in
Kanaän werd wat leidde tot het verhaal rond Mozes. De auteur van het Bijbelboek
Exodus had volgens Redford geen kennis van het oude Egypte van voor de zevende
eeuw v. Chr. Wanneer Redford in zijn boek Egypt, Canaan, and Israel in Ancient
Times over het historische Israël schrijft doet hij dat aan de hand van de
enkele schaarse bewaard gebleven berichten uit het oude Egypte. Een voorbeeld
is de Merneptah-stele waarop naar
het volk Israël verwezen wordt. Er bestond volgens Redford pas een
Israëlitische entiteit in Kanaän aan het einde van de dertiende eeuw v. Chr.
Meer wil hij echter niet invullen. De oorsprongsgeschiedenis van Israël zoals
gebracht in de Bijbelboeken Genesis en Exodus wijst hij af. Nu is het een feit
dat de egyptologie geen exacte wetenschap is en niets belet een theoloog om via
zelfstudie op dit terrein te gaan ter weerlegging van de boude uitspraken door
de egyptologie over de historiciteit van de Bijbel. In de praktijk echter kwam
de discussie tussen een vroege en late datering van de exodus op gang en liet
men de rangschikking van de farao s op de tijdsbalk op basis van een vermeende
Sothis-kalender door de egyptologie, met rust. Het is het revisionisme van de
geschiedenis van de oudheid dat sinds de tweede helft van de twintigste eeuw
uitkomst biedt. Het is namelijk onmogelijk om de Bijbels-historische gegevens
met die van de conventionele egyptologie te verzoenen of aan te passen. Alleen
de frontale aanval heeft zin. De Sothis-kalender van Eduard Meyer klopt niet.
Punt andere lijn. Het is naar mijn mening tijdverlies om bijvoorbeeld te
trachten bepaalde farao s van de achttiende dynastie met de farao van de
exodus te identificeren. Hatsjepsoet, Thothmosis III en Amonhotep II zijn namen
van farao s die telkens opnieuw naar voor gebracht worden. Hatsjepsoet zou
hier als de dochter van farao herkend worden? Elke uitleg echter doet de Bijbel
(moedwillig) geweld aan. De Bijbel noemt weliswaar de naam van de dochter van
farao niet. De Joodse overleveringen hebben echter de Griekse naam bewaard.
Flavius Josephus geeft de naam Thermuthis
op (Flavius Josephus, Joodse Oudheden, Boek II,ix.5-7 (vertaling van het Grieks
naar het Engels door William Whiston, 1667/1752).
Het zijn echter de
Bijbels-chronologische gegevens die het middel zijn ter bepaling of Hatsjepsoet
of het Griekse Amessis van Manetho
s achttiende dynastie, met de Bijbelse dochter van farao geïdentificeerd kan
worden! De Bijbel leert dat Mozes drie maanden oud, te vondeling gelegd werd en
door de dochter van farao gevonden
en geadopteerd. De farao van de
verdrukking heeft volgens de Bijbel een
uitzonderlijk lange regeerperiode van minstens zeventig plus jaren. De
jonge Mozes die aan het hof van farao opgroeit en onderwezen wordt verblijft
daar namelijk voor een periode van
veertig jaar. Daarna moet hij voor de wraak van farao voor zijn leven naar
Midian vluchten. Te Midian verblijft hij ook voor een periode van veertig jaar,
wanneer het nieuws komt dat de farao van de verdrukking gestorven is. In mijn
werk TIJD en TIJDEN, blz. 107-111 diep ik een en ander uit en toon aan dat de
farao van de verdrukking vier jaar voor de exodus het leven liet en door een
ander huis of dynastie opgevolgd werd. De volledige regeerperiode van de farao van de verdrukking is hiermee
vastgelegd op minimum 76 jaar.
Dit gegeven past niet in
het raamwerk van de achttiende dynastie. De vader van Hatsjepsoet was Thothmosis I, die volgens de theorie de farao van de verdrukking (?) moet
zijn. Deze farao heeft echter een regeerperiode van slechts vier of negen jaar,
tot maximum vijftien jaar, naar gelang de bronnen die gehanteerd worden. De
gegevens die Manetho verstrekt zijn via de kroniekschrijvers Africanus (ca.220
AD), Eusebius (ca.320 AD) en Flavius Josephus (ca.80 AD) bewaard gebleven
hoewel er onderling verschillen zijn. De naam Thothmosis I is een Griekse naam,
ons overgeleverd via Manetho en zijn kopieerders. Zijn Egyptische naam in
hiëroglyfen was: Akheperkara Djoetmose. Hij was een militair die als een gevolg van zijn huwelijk met prinses Ahmose, de dochter van Ahmose I en koningin Nefertari, in
de Koninklijke familie opgenomen werd. Met de naam Thothmosis werd eer gebracht
aan de god Thoth die vereerd werd i.v.m. de uitdrijving van de Hyksos. Zijn
gemalin Ahmose baarde hem twee zonen; Wadjmose en Amenmose die echter beide
voor hun vader stierven. De troonopvolger werd uiteindelijk Thothmosis II die
verwekt werd bij een bijvrouw genaamd Mutnofret, de zuster van Ahmose, de
gemalin van Thothmosis I. Uit de relatie Ahmose en Thothmosis I werd ook een
dochter Hatsjepsoet geboren die
later mee zou regeren. Thothmosis I
maakte van Nubië een Egyptische provincie en voerde veldtochten tot aan de
Eufraat.
Hatsjepsoet, of de Griekse
naam Amessis bij Josephus, regeerde
eenentwintig jaar en negen maanden. In het bewaard gebleven manuscript van
Africanus staat zij genoteerd als Amensis
met een regeerperiode van tweeëntwintig jaar. De kopieerder Eusebius van
Manetho, vermeld haar niet. Hatsjepsoet regeerde aanvankelijk als co-regent met
Thothmosis II en na diens dood als voogd van de jonge Thothmosis III. In het tweede regeringsjaar van van de jonge
Thothmosis III echter, trok Hatsjepsoet alle regeringsbevoegdheden naar zich
toe en regeerde als vrouwelijke farao over Egypte. Flavius Josephus die in de Griekse taal
zijn verhaal doorgaf noemt haar bij de Griekse naam Amessis en dit in afwijking van zijn eerdere vermelding van Thermuthis als Griekse naam voor de
dochter van farao. Amessis en Thermuthis
waren voor Flavius Josephus twee te onderscheiden personen! Ik meen dat ik de
poging tot identificatie van de Bijbelse
dochter van farao met Hatsjepsoet weerlegd heb. En dit vooral op basis van
de vergelijking van de regeerperiode van de farao van de verdrukking in de
Bijbel van minimum 76 jaar met de te
korte regeerperiode van farao Thothmosis I van de achttiende dynastie van
maximum 15 jaar.
Het invoegen van
Hatsjepsoet als puzzelstukje in het Bijbelse plaatje past eenvoudigweg niet!
Daarenboven zwijgt de Bijbel over de dochter van farao als koningin over
Egypte na de dood van haar vader, de farao van de verdrukking.
De uittocht uit Egypte
ging volgens de Bijbel gepaard met oordelen die door de HEERE God aan Egypte
voltrokken werden.
Genesis
15:13 Toen zeide Hij tot
Abram: Weet voorzeker, dat uw zaad vreemd zal zijn in een land, dat het hunne
niet is, en zij zullen hen dienen, en zij zullen hen verdrukken vierhonderd
jaren. 14 Doch Ik zal het volk ook
rechten, hetwelk zij zullen dienen; en daarna zullen zij uittrekken met
grote have.
Exodus
7:4 Farao nu zal naar
ulieden niet horen, en Ik zal Mijn hand aan Egypte leggen, en voeren Mijn
heiren, Mijn volk, de kinderen Israëls, uit Egypteland, door grote gerichten. 5 Dan zullen de Egyptenaars weten, dat Ik de
HEERE ben, wanneer Ik Mijn hand over
Egypte uitstrekke, en de kinderen Israëls uit het midden van hen uitleide.
Exodus
12:12 Want Ik zal in
dezen nacht door Egypteland gaan, en alle eerstgeborenen in Egypteland slaan,
van de mensen af tot de beesten toe; en
Ik zal gerichten oefenen aan al de goden der Egyptenaren, Ik, de HEERE!
Wanneer we deze drie
Bijbelcitaten letterlijk willen nemen dan blijkt dat het land Egypte dat de
Israëlieten achterlieten volledig geruïneerd was met bovendien het leger met alle
strijdwagens in de Schelfzee vernietigd. Dit gegeven past ook niet in het
historische kader dat van de achttiende dynastie bekend is. De opeenvolgende
farao s na Thothmosis I behielden hun macht en autoriteit ook buiten de
grenzen zelfs tot aan de rivier de Eufraat. Volgens de revisie van de
geschiedenis van het Oude Egypte liepen het Oude en het Midden-Rijk
contemporain en gingen beide ten onder in de
ramp van de Exodus met vervolgens een tussenperiode in de geschiedenis van
Egypte als een gevolg van de invallen van de Hyksos, die met de Bijbelse
Amalekieten geïdentificeerd worden. De invasie van de Hyksos betekende een ware
ramp voor het oude Egypte. Het is de achttiende dynastie onder farao Ahmose die
aan het einde van de elfde eeuw v. Chr. de macht van de Hyksos brak en de
soevereiniteit van Egypte herstelde.
Psalm 78:1 Een leerdicht
van Asaf. Wend het oor, mijn volk, tot mijn leer, neigt uw oor tot de woorden
van mijn mond; 2 ik wil mijn mond tot een spreuk opendoen, ik wil aloude
verborgenheden verkondigen. 3 Hetgeen wij gehoord hebben en weten, en onze
vaderen ons hebben verteld, 4 dat willen wij voor hun kinderen niet verhelen;
wij willen vertellen aan het volgende geslacht des HEREN roemrijke daden, zijn kracht en de wonderen die Hij gewrocht
heeft. (NBG Vertaling 1951)
Het lanceren van de
theorie over de late datering van de exodus zou zijn oorsprong bij de
Amerikaan William F. Albright (1891/1971) hebben. Hij was een bijbelgeleerde,
archeoloog en letterkundige. Ook hij ging er van uit dat de geïntroduceerde
Sothis-kalender correct was en de datering van de aardlagen in Egypte en Kanaän
eveneens correct. De datering van de exodus plaatste hij rond 1200/1250 v. Chr.
Het Bijbelgedeelte van 1 Koningen 6:1 was niet letterlijk te nemen? De vermelde
periode van 480 jaar tussen de Tempel van Salomo en de exodus is de som van 40
x 12 en zal wel een symbolische betekenis gehad hebben? Evenzo het jaartal 40
voor de leeftijd van Mozes bij zijn vlucht naar Midian en nog eens 40 jaar voor
zijn verblijf aldaar. De late datering van de exodus rond 1250 v. Chr. levert
tegen de achtergrond van de rangschikking van de farao s op de tijdsbalk door
de egyptologie als resultaat de farao s Seti
I en Ramses II van de negentiende dynastie op, als kandidaat-farao s voor
de farao van de verdrukking en als farao van de exodus. De datering van de late
datering is de meest populaire datering die gehanteerd wordt. Zelfs Hollywood
ziet in haar filmproducties de farao s Seti I en Ramses I als de farao s van
de verdrukking en de exodus.
Maar ook bij deze farao s
is de regeerperiode te kort om ze als een puzzelstuk in het Bijbelse plaatje te
plaatsen. De verschillende bronnen wat de regeertijd betreft spreken elkaar
overigens tegen. Maar de hoogste jaartallen zijn voor onze studie belangrijk.
Seti I heeft dan maximum elf jaar regeertijd, Ramses II heeft een regeerperiode
van 67 jaar en Merneptah ( de opvolger van Ramses II) een regeerperiode van
tien jaar. Ook deze hoogste regeerperioden passen niet in het Bijbels-historische
kader. Zoals we eerder gezien hebben moet de Bijbelse farao van de verdrukking
een minimum regeerperiode van 76 jaar hebben. En ook de Richterenperiode in
Israël kan onmogelijk in een tijdsbestek van slechts twee eeuwen op de
tijdsbalk gerangschikt worden zonder de Bijbel geweld aan te doen. De conclusie
is dat zowel de vroege als de late datering van de exodus gezien tegen de
achtergrond van de tijdsconstructie door de egyptologie, geen zin maakt. Beide
schieten te kort en alleen met een drastische herziening van de geschiedenis
van de oudheid vallen de stukken in de juiste plaats. Hierna een veelzeggend
citaat van de bekende egyptoloog de Brit Sir Alan Gardiner (1879/1963) over het
Egypte van de oudheid:
It must never
be forgotten that we are dealing with a civilization thousands of years old and
one of which only tiny remnants have survived. What is proudly advertised as
Egyptian History is merely a collection
of rags and tatters.
En deze collectie van
rags and tatters zou dan aanwijzingen moeten bevatten ter staving van de
gebeurtenissen die in de Bijbelboeken Genesis en Exodus beschreven werden? Voor
mij staat het buiten twijfel dat Genesis en Exodus historische boeken zijn die
een leidraad kunnen zijn voor het historisch in beeld brengen van de rags and
tatters die het oude Egypte geleverd heeft. Veelzeggend is het commentaar van
een revisionist van het eerste uur Dr. Donovan Courville, de auteur van The
Exodus Problem and its Ramifications, 1971.
...It must not
be forgotten that the task of historians is not to create history. The events
of history have occurred, and there is nothing that can be done to change the
time relationships between these events by a single minute. The task is ratherthat ofunraveling the
confused records which have come down to us, and when this task has been
done correctly, it is axiomatic that it should not be necessary to apologize
for inconsistencies and anomalies at every turn of events.
Donovan A. Courville, B.Th., B.A., M.A., Ph.D.
Hoofdstuk 8
Exodus, Pesach 15 Nisan
1483 v. Chr.
De historische Pesachweek
verbonden met de exodus ving aan met 15 Nisan 1483 v. Chr. bij het ondergaan
van de zon op een donderdagavond volgens de westerse kalender. Volgens de
Joodse kalender eindigt een dag bij het ondergaan van de zon en vangt een
nieuwe dag aan. Op donderdagavond nuttigden de Israëlieten per familie hun
bereide Pesachlam en brachten zoals opgedragen het bloed van het geslachte
Pesachlam aan de deurposten van hun woningen aan. Daarna maakten zij zich klaar
voor de grote trek onder leiding van Mozes naar de woestijn waar zij de HEERE
God wilden dienen. Te Middernacht sloeg de HEERE God al het eerstgeborene van
mens en dier in het land Egypte.
Exodus 12:29 En het
geschiedde ter middernacht, dat de HEERE al de eerstgeborenen in Egypteland
sloeg, van den eerstgeborene van Farao af, die op zijn troon zitten zou, tot op
den eerstgeborene van den gevangene, die in het gevangenhuis was, en alle
eerstgeborenen der beesten. 30 En Farao stond op bij nacht, hij en al zijn
knechten, en al de Egyptenaars; en er was een groot geschrei in Egypte; want er
was geen huis, waarin niet een dode was. 31 Toen riep hij Mozes en Aäron in den
nacht, en zeide: Maakt u op, trekt uit het midden van mijn volk, zo gijlieden
als de kinderen van Israël; en gaat heen, dient den HEERE, gelijk gijlieden
gesproken hebt. 32 Neemt ook met u uw schapen en uw runderen, zoals gijlieden
gesproken hebt, en gaat heen, en zegent mij ook. 33 En de Egyptenaars hielden
sterk aan bij het volk, haastende, om die uit het land te drijven; want zij
zeiden: Wij zijn allen dood! 34 En het volk nam zijn deeg op, eer het gedesemd
was, hun deegklompen, gebonden in hun klederen, op hun schouderen. 35 De
kinderen Israëls nu hadden gedaan naar het woord van Mozes, en hadden van de
Egyptenaren geëist zilveren vaten, en gouden vaten, en klederen. 36 Daartoe had
de HEERE het volk genade gegeven in de ogen der Egyptenaren, dat zij hun hun
begeerte deden; en zij beroofden de Egyptenaren. 37 Alzo reisden de kinderen Israëls uit van Rameses naar Sukkoth,
omtrent zeshonderd duizend te voet, mannen alleen, behalve de kinderkens.
(Statenvertaling)
Dat de exodus op een
vrijdag geschiedde leert de Joodse overlevering die stelt dat de Tien Woorden
aan Israël gegeven werden op een sabbat, op de vijftigste dag na het vertrek
uit Egypte. Het is aldus een eenvoudige berekening om zeven maal zeven weken
eerder de Exodus met Pesach op een vrijdag te plaatsen. Dit alles was een
voorafschaduwing van het Pesachlam Jezus Christus die op goede vrijdag 7 april
30 AD Zijn Bloed plaatsvervangend voor de Verlossing van Israël en van de
wereld, gaf.
Het vertrek van de
Israëlieten geschiedde onmiddellijk na middernacht. Vanuit Rameses ging het
richting Sukkot, en vervolgens naar Etham aan het einde van de woestijn. De
plaatsnamen Rameses en Pitom heb ik in mijn boek: Exodus van 2016
geïdentificeerd en vervolgens de reisroute naar de Schelfzee op een landkaart
uitgestippeld. De plaats van de doorgang door de Schelfzee wordt in het boek
aangewezen en de berg Sinaï in Arabië gelokaliseerd. Sinds de eerste
historische Pesachweek zijn er nu 3502 jaar verlopen. Hoe ik het jaartal 1483
v. Chr. voor het exodusjaar verkregen heb is vrij eenvoudig uit te leggen.
Vanaf het optreden van de Heer Jezus Christus in oktober 27 AD te Nazareth
volgens Lukas hoofdstuk 4, toen de Heiland het aangename jaar des HEREN
uitriep, wat het dertigste jubeljaar was, rekent men negenentwintig jubeljaren
terug de tijd in. Het eerste jubeljaar viel in okt.1395/sep.1394 v. Chr. Zeven
maal zeven jaar eerder waren zij in 1443 v. Chr. het beloofde land Kanaän
binnengetrokken en begon de eerste sabbatjaren-cyclus. Veertig jaar daarvoor
waren de Israëlieten in 1483 v. Chr. uit Egypte opgetrokken. De dertig
jubeljaren zijn wetenschappelijk via elf historische vermeldingen op de
tijdsbalk verankerd. Volgens het Bijbelboek 1 Koningen 6:1 waren het
vierhonderdtachtig jaar vanaf het exodusjaar tot het vierde regeringsjaar van
Salomo wanneer deze aan de bouw van de Tempel te Jeruzalem begon. Het vierde
regeringsjaar van Salomo viel volgens de sabbat- en jubeljaar-telling in
oktober 1004/september 1003 v. Chr. Zijn eerste regeringsjaar begon in oktober
1007 v. Chr. en zijn sterfjaar was het najaar van 967 v. Chr. Voor Salomo
hebben we de veertigjarige regeerperiode van David: 1047/1007 v. Chr. en
daarvoor regeerde Saul van 1087 tot 1047 v. Chr. over de twaalf stammen van
Israël. De koningen van Israël en Juda heb ik tussen de jaartallen 967 en 586
v. Chr. op de tijdsbalk herschikt met de historische sabbat- en jubeljaren als
ijkpunten. Zie onder andere mijn laatste uitgave: dertig jubeljaren, uit 2018.
Volgens Flavius Josephus
geschiedde de exodus in een jaar dat de Nisan-zon zich in het astronomische Ram
of Lam (Aries)-beeld op de veertiende dag van de maand nisan bevond.
In the month of
Xanthicus, which is by us called Nisan, and is the beginning of our year, on
the fourteenth day of the lunar month, when the sun is in Aries, (for in this
month it was that we were delivered from bondage under the Egyptians,) the law
ordained that we should every year slay that sacrifice which I before told you
we slew when we came out of Egypt, and which was called the Passover; and so we
do celebrate this Passover in companies, leaving nothing of what we sacrifice
till the day following. (Flavius
Josephus (Joodse Oudheden, Boek III.x.5)
Dat de exodus volgens
Flavius Josephus plaatsvond op het exacte moment dat de zon het sterrenbeeld
Ram/Lam binnenging is uiteraard geen toeval (The Witness of the Stars, Rev. E.
W. Büllinger (1837/1913), Chapter IV, The Sign Aries (The Ram or Lamb). Het
maakt deel uit van het plan der eeuwen, namelijk God s voornemen (Efeze 3:11)
dat zal leiden naar het herstel van alle dingen.
In mijn boek Exodus, 2016,
breng ik de geschiedenis van Israël in het oude Egypte vanaf de aartsvader
Jakob tot op Mozes. De exacte Exodusroute wordt op de landkaart uitgestippeld
en de Bijbelse plaatsnamen Rameses, Sukkot en Etham op de landkaart geplaatst.
De plaats van de doorgang door de Schelfzee wordt in het boek aangewezen en de
berg Sinaï in Arabië gelokaliseerd. Mijn verhaal laat ik aanvangen in het
Egypte van de oudheid vanaf de aankomst daar van Jakob/Israël in 1699 v. Chr.
op het hoogtepunt van een wereldwijde hongersnood en eindigt met de Exodus uit
Egypte in 1483 v. Chr., gevolgd door het geven van de Tien Woorden aan Israël.
De geschiedenis van Israël en de Exodus halen we in de eerste plaats uit de
Bijbel, daarnaast uit de werken van Flavius Josephus en uit de Joodse
overleveringen en legendes. Maar ook de Egyptologie levert via een revisie van
de geschiedenis van de oudheid verrassende resultaten. De Exodus van de
Israëlieten uit Egypte met de gepaard gaande tien plagen betekende namelijk een
ware breuk in de Egyptische geschiedenis. Volgens de revisie van de
oudheidgeschiedenis waren het zogenaamde Oude- en het Midden-Rijk in Egypte
contemporain met elkaar en gingen als een gevolg van de tien plagen en de
exodus met de vernietiging van het Egyptische leger in de Schelfzee, samen ten
onder. Binnen de revisie van de oudheidgeschiedenis van Egypte was er maar één
tussenperiode, die van de Hyksos, die na de Exodus Egypte overrompelden en hun
heerschappij over het Midden-Oosten vestigden. De twaalf stammen van Israël
trokken intussen na een periode van veertig jaar in de wildernis, het Beloofde
Land Kanaän binnen.
Met 15 Nisan 1483 v. Chr.
begon na de middernacht van donderdag op vrijdag de uittocht. Terwijl Egypte
die nacht over de dood van hun eerstgeborenen huilde begonnen de Israëlieten
onder leiding van Mozes aan hun trek naar de wildernis (Exodus 12:29-31)
Maar wie was de farao van
de exodus die in de nacht van donderdag op vrijdag ook zijn eerstgeborene aan
de dood moest afstaan? Als men Hollywood wil geloven was het Ramses II alias
Ramses de Grote die zijn oudste zoon en troonopvolger die Pesachnacht verloor
en op de vierde dag na het vertrek van de Israëlieten met heel zijn legermacht
aan de achtervolging in de wildernis begon. De keuze voor Ramses II als farao
van de exodus is een gevolg van de foutieve rangschikking van de farao ÿs op de
tijdsbalk door de gevestigde Egyptologie. De Egyptologie heeft vanaf de
vijftiende tot de twaalfde eeuw v. Chr. de achttiende en negentiende
dynastiefarao ÿs op de tijdsbalk geplaatst. Geen een van de kandidaat-farao ÿs
voor de Exodus past echter in het Bijbels-chronologische raamwerk. In mijn boek
Exodus breng ik een volledige herziening van de plaatsing van de Egyptische
dynastieën op de tijdsbalk. De ankerpunten voor het chronologisch verbinden van
regeerperioden van de farao ÿs met die van de aartsvader van Israël halen we
uit de Bijbel, daarnaast uit de werken van Flavius Josephus en uit de Joodse
overleveringen en legendes. Maar ook de Egyptologie levert via een revisie van
de geschiedenis van de oudheid verrassende resultaten. De Exodus van de
Israëlieten uit Egypte met de gepaard gaande tien plagen betekende namelijk een
ware breuk in de Egyptische geschiedenis. Volgens de revisie van de
oudheidgeschiedenis waren het zogenaamde Oude- en het Midden-Rijk in Egypte
contemporain met elkaar en gingen als een gevolg van de tien plagen en de
exodus met de vernietiging van het Egyptische leger in de Schelfzee, samen ten
onder. Binnen de revisie van de oudheidgeschiedenis van Egypte was er maar één
tussenperiode, die van de Hyksos, die na de Exodus Egypte overrompelden en hun
heerschappij over het Midden-Oosten vestigden.
Een revisionist van het
eerste uur was Dr. I. Velikovsky (1895/1979). In zijn bekend werk ‘Eeuwen in
Chaos, 1952, hoofdstuk Iÿ identificeerde hij de farao van de Exodus als Thom of
Thoem, naar een inscriptie op een schrijn gevonden te El Arisj, een stad op de
oude grens tussen Egypte en Kanaän. Het is een zwarte monoliet beschreven met
hiëroglyfen waarop koningen, residenties, geografische plaatsen en de invasie
van Egypte door vreemdelingen wordt beschreven. De inscriptie beschrijft een
periode van volslagen duisternis over Egypte voor een periode van negen dagen,
wat een bevestiging is van het relaas in het Bijbelboek Exodus 10:22-23 waar
een van de plagen beschreven staat met dikke duisternis gedurende drie dagen.
Dit was trouwens het eerste dat bij Velikovsky in zijn onderzoek de aandacht
trok, toen hij de inscriptie in het licht van de Bijbel bestudeerde. Daarnaast
verwijst de inscriptie naar Pi-Charoti waar farao aan zijn einde komt. Dit
Pi-Charoti uit Egyptische bron was voor Velikovsky overduidelijk te
identificeren met het Bijbelse Pi-ha-Chiroth aan de Schelfzee. De inscriptie op
het schrijn verhaalt verder dat een zoon van farao, ‘zijne majesteit Gebÿ op
onderzoek uitgaat en naar de plaats Pi-Charoti trekt en daar bij de lokale
bevolking navraag doet naar de ramp die farao Thoem en zijn leger getroffen
heeft. Velikovsky merkt op dat de naam Thoem of Thom in de plaatsnaam Pi-Thom
zit, een voorraadplaats die de Israëlieten in slavernij moesten bouwen. En de
naam Thom, stelt Velikovsky, is ook identiek met het Griekse Timaios of
Toetimaeus zoals Manetho via Flavius Josephus, hem heeft doorgegeven. Farao
Timaios/Timaus is bij Manetho de farao die de invasie van de Hyksos of
Amalekieten onderging.
Nog een revisionist van de
geschiedenis van de oudheid voor wie de historische boeken van de Bijbel gezag
hadden, was Dr. Donovan A. Courville
(1901/1996). Zijn opus magnum: ‘The Exodus Problem and its Ramifications,
1971ÿ, brengt een volledige herziening van alle Egyptische dynastieën op de
tijdsbalk. In Volume I, Chapter IX, Who was the Pharaoh of the Exodus?, levert
ook hij zijn bijdrage tot het identificeren van de farao van de exodus.
Courville hechtte veel belang aan de Egyptische koningslijst bekend onder de
naam: Sothis-lijst. Deze lijst geeft (o.a.) vijfentwintig faraonamen (in de
Griekse taal) vanaf de eerste farao Menes tot aan Salatis. Deze laatste naam is
de eerste Hyksos-farao. Aan de Hyksos-invasie van Egypte ging de Exodus vooraf.
De vierentwintigste naam is die van Koncharis, wat volgens Courville een
Griekse versie is van het Egyptische ‘Ka-ankh-raÿ van de Karnak-koningslijst,
een naam die dan weer volgens Courville overeenkomt met Sobekhotep VI van de
Turijn-koningslijst. En volgens de Turijn-koningslijst regeerde Sobekhotep VI
voor een periode van twee jaar, twee maanden en negen dagen. Farao
Koncharis/Ka-ankh-ra/Sobekhotep VI is volgens Courville de farao die de
Hyksos-invasie onderging. In het model van Courville waren het Oude Rijk en het
Midden-Rijk voor een belangrijke periode contemporain. De farao van de
verdrukking is in Courville ÿs model Senwosret III van de twaalfde dynastie. De
dertiende dynastie was gedurende een periode contemporain met de twaalfde
dynastie en won na de dood van de farao van de verdrukking, aan macht. De
tachtigjarige Mozes stond aldus bij zijn terugkeer in Egypte voor (een) Sobekhotep
van de dertiende dynastie. Courville wijst in zijn studie op nog een
bijzonderheid van de Sothis-koningslijst. De voorgangers van naam nummer
24.Koncharis hadden namelijk allen tot aan nummer 18. de naam Ramesse in hun
faraonamen verweven. Het is naar deze naam dat het Bijbelse Pi-Ramesse of
Raämses, een voorraadstad die de Israëlieten onder dwang moesten bouwen,
genoemd werd. De dertiende dynastieÿ faraoÿs hadden hier ook hun residenties.
Van de eerste faraoÿs van de dertiende dynastie; Hor, Sobekhotep II en Chendjer
werden te Dahsjoer hun laatste rustplaatsen teruggevonden. Vanaf Sobekhotep III
en diens opvolgers ontbreekt tot nu toe elk spoor naar een laatste rustplaats,
of mummie.
In het variant dat de
Egyptoloog David Rohl brengt (A Test of Time, 1995, Chapters 12 en 13) is de
vermoedelijke farao van de exodus; Sobekhotep IV. David Rohl noemt zichzelf een
agnost maar hanteert wel in zijn studie van het oude Egypte de Bijbel als een
historisch boek. Rohl haalt de christelijke oudheidhistoricus Eusebius aan die
verwijst naar een nog oudere bron, de Joodse historicus Artapanus, en deze
laatste vermeldt dat de farao ten tijde van Mozes, de naam ‘Khe-neph-resÿ had.
Vanuit deze naam distilleerde Rohl de naam ‘Kha-nefer-reÿ van de Egyptische
koningslijsten. En de naam ‘Kha-nefer-reÿ stemt overeen met de koninklijke naam
die alleen farao Sobekhotep IV Kha-nefer-re, van de dertiende dynastie droeg.
Het is boeiend studiewerk van David Rohl, iets dat zijn boek als een
detectiveverhaal laat lezen.
Ter conclusie stellen we
vast dat de farao waar Mozes in het Exodusjaar tegenover stond, farao
Sobekhotep IV van de dertiende dynastie was. Het is deze farao die meende de
Israëlieten te kunnen achterhalen in de wildernis, en als een gevolg zijn einde
vond in de Schelfzee. Het is deze farao wiens troonopvolger in de Pesachnacht
door de HEERE God gedood werd. Het is farao Sobekhotep VI die de opvolger werd
van Sobekhotep IV, de farao die niet terugkeerde van de Schelfzee en bovendien
het Egyptische leger naar de ondergang gevoerd had. Als resultaat lag het
Egypte van Sobekhotep VI wagenwijd open voor de kort daarop binnentrekkende
Hyksos of Amalekieten.
Tijdschema 1488/1475
Tijdschema 1474/1461
Hoofdstuk 10
Chronologie en reisroute
van veertig jaar wildernis voor Israël
In het Bijbelboek Numeri
hoofdstuk 33 vinden we de samenvatting door Mozes opgesteld, van de reizen van
het volk Israël vanaf de Exodus uit Egypte tot de intocht in het Beloofde Land
Kanaän veertig jaar later. Zij hebben weliswaar geen veertig jaar nodig gehad
tot het bereiken van de grens van Kanaän. Daar arriveerden zij één jaar na de
exodus uit Egypte al, maar weigerden toen het land in geloof binnen te trekken
uit vrees voor de inwoners. Het oordeel was een verblijf in de wildernis aan de
buitenrand van de grenzen van het Beloofde Land, totdat de generatie van de
exodus vanaf twintig jaar en ouder in de wildernis gestorven zou zijn.
Hoofdstuk 33 van het Bijbelboek Numeri geeft de reizen van Israël weer van
pleisterplaats tot pleisterplaats en begint de reisroute vanaf Rameses in
Egypte in de eerste maand Nisan (maart/april), op de vijftiende dag der eerste
maand; daags na het Pascha toen het leger van Israël aan haar grote trek begon.
Ik ga hierna het volledige hoofdstuk 33 citeren met de bekende namen der
pleisterplaatsen in vette druk weergeven. De meeste namen van de
pleisterplaatsen in de wildernis zijn vandaag moeilijk te identificeren. Dat de
pleisterplaatsen zich echter in de wildernis zuidelijk en oostelijk van Kanaän
aan de grenzen van Edom en Moab bevonden staat buiten twijfel. Er bestaat heel
wat verwarring over de reisroute van de Israëlieten. Het grote struikelblok
voor velen is de egyptologie en de datering van de geologische aardlagen in
Kanaän aan de hand van de Egyptische tijdlijn. Men zoekt namelijk bewijs van de
intocht van de Israëlieten in de verkeerde aardlagen. Numeri 33:1 Dit zijn de reizen der kinderen Israëls, die uit
Egypteland uitgetogen zijn, naar hun heiren, door de hand van Mozes en Aäron. 2
En Mozes schreef hun uittochten, naar hun reizen, naar den mond des HEEREN; en
dit zijn hun reizen, naar hun uittochten. 3 Zij reisden dan van Rameses; in de eerste maand, op den
vijftienden dag der eerste maand, des anderen daags van het pascha, togen de
kinderen Israëls uit door een hoge hand, voor de ogen van alle Egyptenaren; 4
Als de Egyptenaars begroeven degenen, welke de HEERE onder hen geslagen had,
alle eerstgeborenen; ook had de HEERE gerichten geoefend aan hun goden. 5 Als
de kinderen Israëls van Rameses verreisd waren, zo legerden zij zich te Sukkoth. 6 En zij verreisden van
Sukkoth, en legerden zich in Etham,
hetwelk aan het einde der woestijn is. 7 En zij verreisden van Etham, en
keerden weder naar Pi-hachiroth, dat
tegenover Baäl-sefon is, en zij legerden zich voor Migdol. 8 En zij verreisden
van Hachiroth, en gingen over, door het midden van de zee, naar de woestijn, en
zij gingen drie dagreizen in de woestijn Etham, en legerden zich in Mara. 9 En zij verreisden van Mara, en
kwamen te Elim; in Elim nu waren
twaalf waterfonteinen en zeventig palmbomen, en zij legerden zich aldaar. 10 En
zij verreisden van Elim, en legerden zich aan de Schelfzee. 11 En zij
verreisden van de Schelfzee, en legerden zich in de woestijn Sin. 12 En zij verreisden uit de
woestijn Sin, en zij legerden zich in Dofka. 13 En zij verreisden van Dofka, en
legerden zich in Aluz. 14 En zij verreisden van Aluz, en legerden zich in
Rafidim; doch daar was geen water voor het volk, om te drinken. 15 En zij
verreisden van Rafidim, en legerden zich in de woestijn van Sinaï. 16 En zij
verreisden uit de woestijn van Sinaï, en legerden zich in Kibroth-thaava. 17 En
zij verreisden van Kibroth-thaava, en legerden zich in Hazeroth. 18 En zij
verreisden van Hazeroth, en legerden zich in Rithma. 19 En zij verreisden van
Rithma, en legerden zich in Rimmon-perez. 20 En zij verreisden van
Rimmon-perez, en legerden zich in Libna. 21 En zij verreisden van Libna, en
legerden zich in Rissa. 22 En zij verreisden van Rissa, en legerden zich in
Kehelatha. 23 En zij verreisden van Kehelatha, en legerden zich in het gebergte
van Safer. 24 En zij verreisden van het gebergte Safer, en legerden zich in
Harada. 25 En zij verreisden van Harada, en legerden zich in Makheloth. 26 En
zij verreisden van Makheloth, en legerden zich in Tachath. 27 En zij verreisden
van Tachath, en legerden zich in Tharah. 28 En zij verreisden van Tharah, en
legerden zich in Mithka. 29 En zij verreisden van Mithka, en legerden zich in
Hasmona. 30 En zij verreisden van Hasmona, en legerden zich in Moseroth. 31 En zij
verreisden van Moseroth, en legerden zich in Bene-jaakan. 32 En zij verreisden
van Bene-jaakan, en legerden zich in Hor-gidgad. 33 En zij verreisden van
Hor-gidgad, en legerden zich in Jotbatha. 34 En zij verreisden van Jotbatha, en
legerden zich in Abrona. 35 En zij verreisden van Abrona, en legerden zich in
Ezeon-geber. 36 En zij verreisden van Ezeon-geber, en legerden zich in de
woestijn Zin, dat is Kades.
De voortreffelijke atlas
van J. B. Wolters, 1961, schafte ik in 1975 bij het begin van mijn studie van
de Bijbel aan. Het was de eerste atlas van een inmiddels hele privéverzameling
die ik sindsdien opbouwde. Sinds het ontstaan van het www-internet kwamen daar
nog ettelijke interessante kaarten bij. De kaart van J.B. Wolters is
voortreffelijk omdat het via één rode lijn de trek van de Israëlieten toont
zonder vraagtekens erbij. Dat men de berg Gods in de Sinaïwoestijn plaatste
heeft te maken met de christelijke traditie die toen niet in vraag werd
gebracht. Via een blauwe lijn heb ik de trek vanuit Egypte tot de berg Gods in
Arabië gecorrigeerd aangebracht. Van daar af gaat het via een rode lijn naar
Kades waar we de draad weer opnemen. Vanuit Kades keerden zij na geruime tijd
terug naar het gebied van Ezeon-Geber aan de Schelfzee daarbij het gebied van
Edom omcirkelende. Vandaar ging het naar het noorden toe, naar het Beloofde
Land.
Numeri 33:37 En zij verreisden van Kades, en
legerden zich aan den berg Hor, aan het einde des lands van Edom. 38 Toen ging
de priester Aäron op den berg Hor, naar den mond des HEEREN, en stierf aldaar,
in het veertigste jaar na den uittocht van de kinderen Israëls uit Egypteland,
in de vijfde maand, op den eersten der maand. 39 Aäron nu was honderd drie en
twintig jaren oud, als hij stierf op den berg Hor. 40 En de Kanaäniet, de
koning van Harad, die in het zuiden woonde in het land Kanaän, hoorde, dat de
kinderen Israëls aankwamen. 41 En zij verreisden van den berg Hor, en legerden
zich in Zalmona. 42 En zij verreisden van Zalmona, en legerden zich in Funon.
43 En zij verreisden van Funon, en legerden zich in Oboth. 44 En zij verreisden
van Oboth, en legerden zich aan de heuvelen van Abarim, in de landpale van
Moab. 45 En zij verreisden van de heuvelen van Abarim, en legerden zich in
Dibon-gad. 46 En zij verreisden van Dibon-gad, en legerden zich in
Almon-diblathaim. 47 En zij verreisden van Almon-diblathaim, en legerden zich
in de bergen Abarim, tegen Nebo. 48 En zij verreisden van de bergen Abarim, en
legerden zich in de vlakke velden der Moabieten, aan de Jordaan van Jericho. 49
En zij legerden zich aan de Jordaan van Beth-jesimoth, tot aan Abel-sittim, in
de vlakke velden der Moabieten. 50 En de HEERE sprak tot Mozes, in de vlakke
velden der Moabieten, aan de Jordaan van Jericho, zeggende: 51 Spreek tot de
kinderen Israëls, en zeg tot hen: Wanneer gijlieden over de Jordaan zult gegaan
zijn in het land Kanaän; 52 Zo zult gij alle inwoners des lands voor uw
aangezicht uit de bezitting verdrijven, en al hun beeltenissen verderven; ook
zult gij al hun gegotene beelden verderven, en al hun hoogten verdelgen. 53 En
gij zult het land in erfelijke bezitting nemen, en daarin wonen; want Ik heb u
dat land gegeven, om hetzelve erfelijk te bezitten. 54 En gij zult het land in
erfelijke bezitting nemen door het lot, naar uw geslachten; dengenen, die veel
zijn, zult gij hun erfenis meerder maken, en dien, die weinig zijn, zult gij
hun erfenis minder maken; waarheen voor iemand het lot zal uitgaan, dat zal hij
hebben; naar de stammen uwer vaderen zult gij de erfenis nemen. 55 Maar indien
gij de inwoners des lands niet voor uw aangezicht uit de bezitting zult
verdrijven, zo zal het geschieden, dat, die gij van hen zult laten overblijven,
tot doornen zullen zijn in uw ogen, en tot prikkelen in uw zijden, en u zullen
benauwen op het land, waarin gij woont. 56 En het zal geschieden, dat Ik u zal
doen, gelijk als Ik hun dacht te doen. (Statenvertaling)
Hierna volgen nog enkele
accenten wat de chronologie van de veertig jaren betreft. Het Bijbelboek Exodus
19:1 leert dat de Israëlieten in de derde maand na de exodus uit Egypte, op
dezelfde dag, in de woestijn aan de berg Gods arriveerden. Het vertrek uit
Egypte hebben we gezien geschiedde op 15 nisan van het jaar 1483 v. Chr., en
hun aankomst bij de berg Gods viel in de derde maand op 15 Siwan. Een dag later
besteeg Mozes alleen de berg Gods. Dit is een geschiedenis die algemeen goed
bekend is. Mozes krijgt op de berg het Woord van God, geschreven op stenen
tabletten. Terwijl Mozes veertig dagen en veertig nachten op de berg Gods
verblijft, keert in de aanbidding van een gouden kalf, het volk van Israël hem
de rug toe, terug naar de goden van Egypte. Deze bekende geschiedenis verhaalt
Stefanus in het Nieuwe Testament in 30 AD opnieuw voor de leiders van Israël,
toen:
Handelingen 7:36 Deze
heeft hen uitgeleid, doende wonderen en tekenen in het land van Egypte, en in
de Rode zee, en in de woestijn, veertig jaren. 37 Deze is de Mozes, die tot de
kinderen Israëls gezegd heeft: De Heere, uw God, zal u een Profeet verwekken
uit uw broederen, gelijk mij; Dien zult gij horen. 38 Deze is het, die in de
vergadering des volks in de woestijn was met den Engel, Die tot hem sprak op
den berg Sinaï, en met onze vaderen; welke de levende woorden ontving, om ons
die te geven. 39 Denwelken onze vaders niet wilden gehoorzaam zijn, maar
verwierpen hem, en keerden met hun harten weder naar Egypte; 40 Zeggende tot
Aäron: Maak ons goden, die voor ons heengaan; want wat dezen Mozes aangaat, die
ons uit het land van Egypte geleid heeft, wij weten niet, wat hem geschied is.
41 En zij maakten een kalf in die dagen, en brachten offerande tot den afgod,
en verheugden zich in de werken hunner handen. 42 En God keerde Zich, en gaf
hen over, dat zij het heir des hemels dienden, gelijk geschreven is in het boek
der profeten: Hebt gij ook slachtofferen en offeranden Mij opgeofferd, veertig
jaren in de woestijn, gij huis Israëls? 43 Ja, gij hebt opgenomen den
tabernakel van Moloch, en het gesternte van uw god Remfan, de afbeeldingen, die
gij gemaakt hebt, om die te aanbidden; en Ik zal u overvoeren op gene zijde van
Babylon. 44 De tabernakel der getuigenis was onder onze vaderen in de woestijn,
gelijk geordineerd had Hij, Die tot Mozes zeide, dat hij denzelven maken zou
naar de afbeelding, die hij gezien had;
De tabletten met het Woord
van God die Mozes bij zijn eerste verblijf op de berg Gods ontvangen heeft,
verbreekt hij voor de ogen van de Israëlieten, die tijdens zijn afwezigheid in
hun hart naar de goden van Egypte waren teruggekeerd. Daarna gaat Mozes opnieuw
de berg op (Deuteronomium 9:17-19), voor veertig dagen en veertig nachten.
Tweemaal veertig dagen later zijn we haast drie maanden verder en volgens de
Joodse overlevering in de Seder Olam was het pas met Jom Kippoer, de grote
Verzoendag in de maand Tisjri (september/oktober) 1483 v. Chr., dat Mozes van
de berg Gods kwam en de bouw van het Heiligdom met de ark van het verbond
begon. Het volk Israël werd vergeven en kreeg nogmaals een kans tot het
bereiken van hun doel.
Exodus 39:42 Naar alles,
wat de HEERE aan Mozes geboden had, alzo hadden de kinderen Israëls het ganse
werk gemaakt. 43 Mozes nu bezag het ganse werk, en ziet, zij hadden het
gemaakt, gelijk als de HEERE geboden had; alzo hadden zij het gemaakt. Toen
zegende Mozes hen.
Eén jaar na de exodus was
de tent der samenkomst in de woestijn in de maand april 1482 v. Chr. klaar.
Exodus 40:16 Mozes nu deed
het naar alles, wat hem de HEERE geboden had; alzo deed hij. 17 En het geschiedde
in de eerste maand, in het tweede jaar, op den eersten der maand, dat de
tabernakel opgericht werd….
Exodus 40:34 Toen bedekte
de wolk de tent der samenkomst; en de heerlijkheid des HEEREN vervulde den
tabernakel. 35 Zodat Mozes niet kon ingaan in de tent der samenkomst, dewijl de
wolk daarop bleef, en de heerlijkheid des HEEREN den tabernakel vervulde. 36
Als nu de wolk opgeheven werd van boven den tabernakel, zo reisden de kinderen
Israëls voort in al hun reizen. 37 Maar als de wolk niet opgeheven werd, zo
reisden zij niet tot op den dag, dat zij opgeheven werd. 38 Want de wolk des
HEEREN was op den tabernakel bij dag, en het vuur was er bij nacht op, voor de
ogen van het ganse huis Israëls in al hun reizen.
De datering van het wonen
van de HEERE God, de Sjekinah of de Heerlijkheid des HEEREN, in de wolkkolom in
de tent der samenkomst, valt naar Exodus 40:17, in de eerste maand van het
tweede jaar sinds de Exodus uit Egypte, op de eerste dag van die maand ofwel
april van de westerse kalender in het jaar 1482 v. Chr. en vierden zij veertien
dagen later hun eerste Pesachfeest in de woestijn:
Numeri 9:1 En de HEERE
sprak tot Mozes in de woestijn van Sinaï, in het tweede jaar, nadat zij uit
Egypteland uitgetogen waren, in de eerste maand, zeggende: 2 Dat de kinderen
Israëls het pascha houden zouden, op zijn gezetten tijd. 3 Op den veertienden
dag in deze maand, tussen twee avonden zult gij dat houden, op zijn gezetten
tijd; naar al zijn inzettingen, en naar al zijn rechten zult gij dat houden. 4
Mozes dan sprak tot de kinderen Israëls, dat zij het pascha zouden houden. 5 En
zij hielden het pascha op den veertienden dag der eerste maand, tussen de twee
avonden, in de woestijn van Sinaï; naar alles, wat de HEERE Mozes geboden had,
alzo deden de kinderen Israëls.
Vijftig dagen later zouden
ze de woestijn van Sinaï – de berg Gods – op hun trektocht naar het Beloofde
Land, verlaten.
Numeri 10:11 En het
geschiedde in het tweede jaar, in de tweede maand, op den twintigsten van de
maand, dat de wolk verheven werd van boven den tabernakel der getuigenis. 12 En
de kinderen Israëls togen op, naar hun tochten, uit de woestijn Sinaï; en de
wolk bleef in de woestijn Paran. 13 Alzo togen zij vooreerst op, naar den mond
des HEEREN, door de hand van Mozes.
Vanuit de wildernis rondom
de berg Sinaï, trokken ze in mars kolom naar de woestijn van Paran.
Numeri 12:16 Maar daarna
verreisde het volk van Hazeroth (zie 33:17), en zij legerden zich in de
woestijn van Paran.
Het is vanuit de woestijn
van Paran nabij Kades dat twaalf verspieders naar het Beloofde Land Kanaän
werden uitgezonden.
Numeri 13:1 En de HEERE
sprak tot Mozes, zeggende: 2 Zend u mannen uit: die het land Kanaän verspieden,
hetwelk Ik den kinderen Israëls geven zal; van elken stam zijner vaderen zult
gijlieden een man zenden, zijnde ieder een overste onder hen. 3 Mozes dan zond
hen uit de woestijn van Paran, naar den mond des HEEREN; al die mannen waren
hoofden der kinderen Israëls.
Dit is een geschiedenis
die algemeen bekend is. De twaalf verspieders verkennen gedurende veertig dagen
het land, komen terug met druiventrossen die ze amper kunnen dragen, bevestigen
dat het een land van melk en honing is, kortom een vruchtbaar land van
overvloed. Maar tien van de twaalf verspieders overtuigen het volk dat het land
onneembaar is vanwege de sterkte van de inwoners. Met zekerheid zouden zij ten
onder gaan moesten ze pogen het land in te nemen. Het zijn alleen Jozua en
Kaleb die geloof hebben en het land willen binnentrekken. Het volk echter laat
zich overtuigen door de tien ongehoorzame verspieders en weigert binnen te
trekken. Het resultaat is dat alle volwassenen van twintig jaar en daarboven
gedoemd worden in de woestijn aan de rand van het Beloofde Land te blijven, tot
zij allen gestorven zijn. De nieuwe generatie zou samen met Jozua en Kaleb
achtendertig jaar later in 1443 v. Chr., het Beloofde Land binnentrekken.
Numeri 14:28 Zeg tot hen:
Zo waarachtig als Ik leef, spreekt de HEERE, indien Ik ulieden zo niet doe,
gelijk als gij in Mijn oren gesproken hebt! 29 Uw dode lichamen zullen in deze
woestijn vallen; en al uw getelden, naar uw gehele getal, van twintig jaren oud
en daarboven, gij, die tegen Mij gemurmureerd hebt. 30 Zo gij in dat land komt,
over hetwelk Ik Mijn hand opgeheven heb, dat Ik u daarin zou doen wonen,
behalve Kaleb, de zoon van Jefunne, en Jozua, de zoon van Nun. 31 En uw
kinderkens, waarvan gij zeidet: Zij zullen ten roof worden! die zal Ik daarin
brengen, en die zullen bekennen dat land, hetwelk gij smadelijk verworpen hebt.
32 Maar u aangaande, uw dode lichamen zullen in deze woestijn vallen! 33 En uw
kinderen zullen gaan weiden in deze woestijn, veertig jaren, en zullen uw
hoererijen dragen, totdat uw dode lichamen verteerd zijn in deze woestijn. 34
Naar het getal der dagen, in welke gij dat land verspied hebt, veertig dagen,
elken dag voor elk jaar, zult gij uw ongerechtigheden dragen, veertig jaren, en
gij zult gewaar worden Mijn afbreking. 35 Ik, de HEERE, heb gesproken: zo Ik
dit aan deze ganse boze vergadering dergenen, die zich tegen Mij verzameld
hebben, niet doe, zij zullen in deze woestijn te niet worden, en zullen daar
sterven!
Na de oordeelaankondiging
van Numeri 14:28-35 was er een poging van de Israëlieten toch het Beloofde Land
vanuit het zuiden binnen te rukken, maar werden naar het woord van Mozes
smadelijk door de Kanaänieten en Amalekieten verslagen (Num. 14:40-45) en
teruggedreven tot Horma toe. Te Kades-barnea zouden de Israëlieten lange tijd
vertoeven. De Joodse overlevering volgens de Seder Olam laat hen gedurende
negentien jaar, de helft van de achtendertigjarige wildernistocht, te Kades
verblijven (Deut. 1:46).
Deuteronomium 2:14 De
dagen nu, die wij gewandeld hebben van Kades-barnea, totdat wij over de beek
Zered getogen zijn, waren acht en dertig jaren; totdat het ganse geslacht der
krijgslieden uit het midden der heirlegers verteerd was, gelijk de HEERE hun
gezworen had.
De trek door de woestijn
van pleisterplaats naar pleisterplaats, na deze gebeurtenissen, staat in het
Bijbelboek Numeri hoofdstuk 33 gedetailleerd beschreven. In totaal waren er
tweeënveertig pleisterplaatsen op hun reis door de wildernis. De trek van de
ene pleisterplaats naar de andere geschiedde onder leiding van ‘de wolk des
HEERENÿ zoals we in Exodus 40:36-38 eerder gelezen hebben. Het getal tweeënveertig
‘42ÿ zien we ook in het Bijbelboek Openbaring vermeld. Daar niet als een getal
dat 42 pleisterplaatsen voorstelt maar als een getal dat de toekomstige
tijdsperiode weergeeft dat een gelovige rest van de Israëliÿs een ballingschap
in de over-Jordaanse woestijn doorbrengt terwijl in Israël en de wereld het
eindtijd-ÿbeestÿ beter bekend onder de naam antichrist, gedurende tweeënveertig
maanden (Openbaring 13:) zijn ding mag doen. Aan het einde van die
tijdsperiode, ook Jacob ÿs benauwdheid genoemd, zal de Koning der koningen en
de Heer der heren Zijn koninkrijk oprichten en Israël definitief herstellen.
Over de tijdsperiode van
achtendertig jaar geeft Mozes geen jaartallen door. Het waren wat chronologie
betreft achtendertig ‘stilleÿ jaren. We weten niet hoelang zij telkens op hun
trek door de wildernis in de tweeënveertig vermelde pleisterplaatsen verbleven
hebben. Het veertigste jaar echter, het jaar van de intocht, is nauwkeurig
weergegeven tot op de dag, maand en jaar toe.
De jongeren tot en met twintig
jaar wiens leven gespaard werd groeiden tijdens deze periode samen met de
nieuwe generaties die in die achtendertigjarige periode in de woestijn geboren
werden, tot volwassenen op. En nu tot een volk dat op de HEERE God vertrouwde.
De Bijbel noemt dit de bruidstijd van het oude Israël.
Jeremia 2:1 Het woord des
HEREN nu kwam tot mij: 2 Ga, predik ten aanhoren van Jeruzalem: Zo zegt de
HERE: Ik gedenk de genegenheid van uw jeugd, de liefde van uw bruidstijd, toen
gij Mij gevolgd waart in de woestijn, in onbezaaid land; 3 Israël was de HERE
geheiligd, de eersteling zijner opbrengst; allen die daarvan wilden eten,
zouden schuld op zich laden, onheil zou over hen komen, luidt het woord des
HEREN.
Hosea 2:13 Daarom zie, Ik
zal haar lokken, en haar leiden in de woestijn, en spreken tot haar hart. 14 Ik
zal haar aldaar haar wijngaarden geven, en het dal Achor maken tot een deur der
hoop. Dan zal zij daar zingen als in de dagen van haar jeugd, als ten dage toen
zij trok uit Egypte.
Het Bijbelboek Numeri
hoofdstuk 33 geeft een samenvatting van alle reizen van pleisterplaats tot
pleisterplaats in de wildernis. Andere reisvermeldingen zoals in Numeri 21:1-35
dienen naar best vermogen in Numeri 33 ingevoegd te worden. De pleisterplaatsen
bevonden zich rond omheen het gebied van Edom in het gebergte van Seïr
(Deuteronomium 2:1), zoals de bijgevoegde landkaart uit de Bijbelatlas van J.
B. Wolters aantoont. Alle pleisterplaatsen vandaag identificeren is niet meer
mogelijk. Ik neem aan dat net zoals het geval was bij Sukkot de Israëlieten
dikwijls zelf namen aan hun pleisterplaatsen gaven (Exodus, 2016, blz. 79-80).
De archeologie (wanneer ze eerlijk is) kan ook geen soelaas brengen, aangezien
de Israëlieten gedurende veertig jaar een nomadenbestaan leidden, dat geen sporen
in de grond nalaat.
In Egypte is het overigens
op dit gebied nog erger gesteld waarbij heelder hoofdsteden tot op heden niet
geïdentificeerd werden, door de archeologie tevoorschijn gebracht. Een
voorbeeld is de hoofdplaats Itj-taoey van de twaalfde dynastie waar de juiste
ligging tot op heden een vraagteken blijft. Een ander voorbeeld is de
hoofdplaats Saïs van de zesentwintigste dynastie waar twijfel over de juiste
ligging bestaat. De Koninklijke begraafplaats van de farao ÿs van de
zesentwintigste dynastie met alle pracht en praal door de oudheidhistoricus
Herodotos (boek 2:169/170) beschreven werd tot op heden niet gevonden. Nog een
voorbeeld is de hoofdstad Avaris die de Hyksos volgens Manetho bouwden.
Tegenwoordig wordt de plaats Tell el Daba in de Nijldelta als het Avaris van de
oudheid geïdentificeerd alhoewel heel wat vragen blijven.
Volgens het Bijbelboek
Deuteronomium 1:1-2 waren het elf dagreizen vanaf de berg Gods Horeb waar ze de
Tien Woorden in ontvangst namen tot aan Kades-barnea, de plaats waar de twaalf
verspieders naar Kanaän uitgezonden werden.
Deuteronomium 1:1 Dit zijn
de woorden, die Mozes tot gans Israël gesproken heeft, aan deze zijde van de
Jordaan, in de woestijn, op het vlakke veld tegenover Suf, tussen Paran en
tussen Tofel, en Laban, en Hazeroth, en Dizahab. 2 Elf dag reizen zijn het van
Horeb, door den weg van het gebergte Seir, tot aan Kades-barnea. 3 En het is
geschied in het veertigste jaar, in de elfde maand, op den eersten der maand,
dat Mozes sprak tot de kinderen Israëls, naar alles wat hem de HEERE aan hen
bevolen had;…
Van de Horeb ging het naar
het noorden via Eilath/Ezeon-geber en daarna verder langs de koninklijke weg
(King ÿs Highway) oostelijk van de wadi el araba tot de afslag westelijk naar
Kades-barnea via de weg door het gebergte van Seïr. Op een hedendaagse kaart
zijn dit ongeveer vierhonderd kilometer afstand tussen beide punten of een
gemiddelde van zesendertig kilometer per dag. Dat de identificatie van de berg
Gods Horeb met de berg Jabal al Lawz in Arabië in tegenstelling tot de
traditionele plaats in de huidige Sinaïwoestijn correct is wordt aannemelijk
wanneer we de reisroute vanaf de Horeb naar Kades bestuderen. Het hierna
volgende Bijbelgedeelte maakt alleen zin met de berg Gods gesitueerd in Arabië.
Het is belangrijk de tekst door te nemen en op de hierboven vermelde landkaart
de reisroute te volgen.
Deuteronomium 33:1 Dit nu
is de zegen, met welken Mozes, de man Gods, de kinderen Israëls gezegend heeft,
voor zijn dood. 2 Hij zeide dan: De HEERE is van Sinaï gekomen, en is hunlieden
opgegaan van Seir; Hij is blinkende verschenen van het gebergte Paran, en is
aangekomen met tien duizenden der heiligen; tot Zijn rechterhand was een vurige
wet aan hen.
Wanneer we dit
Bijbelgedeelte vanaf de traditionele berg op het hedendaagse schiereiland Sinaï
inlezen gaat de beschreven reisroute verloren. Wanneer we echter vanaf de berg
Gods in Arabië vertrekken krijgt de reisroute van Deuteronomium 33:1 echt zin.
Na het vertrek vanaf Horeb in noordelijke richting komen we vooreerst in Seïr
aan en daarna over het gebergte Paran tot aan de Egyptische grens. Seïr bevond
zich in het dal van het Seïr-gebergte. Op een hedendaagse kaart is dit Shera in
Jordanië vooral bekend vanwege de Nabateese oudheidstad Petra die daar uit de
roze gekleurde zandstenen rotsen is gehouwen. Ook de profeet Habakuk verwijst
naar deze route wanneer deze de komst van de HEERE God beschrijft.
Habakuk 3:1 Een gebed van
Habakuk, den profeet, op Sjigjonoth. 2 HEERE! als ik Uw rede gehoord heb, heb
ik gevreesd; Uw werk, o HEERE! behoud dat in het leven in het midden der jaren,
maak het bekend in het midden der jaren; in den toorn gedenk des ontfermens. 3
God kwam van Theman, en de Heilige van den berg Paran. Sela. Zijn heerlijkheid
bedekte de hemelen, en het aardrijk was vol van Zijn lof. 4 En er was een glans
als des lichts, Hij had hoornen aan Zijn hand, en aldaar was Zijn sterkte
verborgen. 5 Voor Zijn aangezicht ging de pestilentie, en de vurige kool ging
voor Zijn voeten henen. 6 Hij stond, en mat het land, Hij zag toe, en maakte de
heidenen los, en de gedurige bergen zijn verstrooid geworden; de heuvelen der
eeuwigheid hebben zich gebogen; de gangen der eeuw zijn Zijne.
Volgens Deuteronomium 1:2
kon men de reis in elf dagen afleggen. Ik neem aan dat dit op de rug van een
lastdier gerekend is. De profeet Elia deed er namelijk enkele eeuwen later
veertig dagen over alvorens de berg Gods vanuit Berseba te bereiken. De
vermelde elf dagreizen van Deuteronomium 1:2 zullen de tijdsduur onder de beste
omstandigheden hebben voorgesteld. De Israëlieten die ruim een jaar na de
exodus vanaf de Horeb aan hun trek naar Kades begonnen hebben er overigens
langer dan elf dagen over gedaan.
In het tweede jaar sinds
de Exodus in 1482 v. Chr. in de tweede maand, dat de Joodse maand Iar of
april/mei volgens de westerse kalender is, op de twintigste dag van die maand
Iar verhief de wolk des HEEREN boven de tabernakel zich en begonnen de Israëlieten
aan hun trek naar de grens van het Beloofde Land Kanaän nabij Kades (Numeri
10:11-14). Het Bijbelboek Numeri hoofdstuk 33 geeft de reisroute van
pleisterplaats naar pleisterplaats aan. Wat een reis vol blijdschap had moeten
zijn werd echter integendeel een reis van klagende mensen die alleen met
zichzelf bezig waren. Na drie dagen al begon het klagen en kwam bij hen het
Egypte dat zij een jaar eerder onder grote verdrukking verlaten hadden, opnieuw
in gedachten. Ondanks de slavenarbeid was het eten blijkbaar van die aard
geweest om er nu met heimwee naar te verlangen (Numeri 11:1-10). Het elfde
hoofdstuk van het Bijbelboek Numeri verhaalt hoe de HEERE God vervolgens
trekvogels afleidt (11:31-34) en over het bivak van de Israëlieten in de
woestijn op lage hoogten laat overvliegen zodat ze gemakkelijk te vangen waren.
De Statenvertaling heeft hier ‘kwakkelenÿ staan wat een oud Nederlandsch woord
voor ‘kwartelÿ is. Een trekvogel uit de familie der fazanten. Tot walging toe
zouden zij dit vlees tot zich moeten nemen. Gedurende dertig dagen vertoefde de
wolk des HEEREN op dezelfde pleisterplaats alvorens naar de volgende
pleisterplaats op weg naar Kades te vertrekken.
Numeri 11:19 Gij zult niet
een dag, noch twee dagen eten, noch vijf dagen, noch tien dagen, noch twintig
dagen; 20 Tot een gehele maand toe, totdat het uit uw neus uitga, en u tot
walging zij; overmits gij den HEERE, Die in het midden van u is, verworpen
hebt, en hebt voor Zijn aangezicht geweend, zeggende: Waarom nu zijn wij uit
Egypte getogen?
Als een gevolg van een
zeer grote plaag waar ze mee getroffen werden noemden ze de pleisterplaats:
Kibroth Thaava, wat lustgraven betekent.
Numeri 11:33 Dat vlees was
nog tussen hun tanden, eer het gekauwd was, zo ontstak de toorn des HEEREN
tegen het volk, en de HEERE sloeg het volk met een zeer grote plaag. 34 Daarom
heet men den naam derzelver plaats Kibroth Thaava; want daar begroeven zij het
volk, dat belust was geweest. 35 Van Kibroth Thaava verreisde het volk naar
Hazeroth; en zij bleven in Hazeroth.
Het is belangrijk om nu
het morrende volk van de periode in de wildernis voor de geest te halen. Een
homogene groep was het niet die een jaar eerder uit Egypte vertrokken waren.
Exodus 12:37 Alzo reisden
de kinderen Israëls uit van Rameses naar Sukkoth, omtrent zeshonderd duizend te
voet, mannen alleen, behalve de kinderkens. 38 En veel vermengd volk trok ook
met hen op, en schapen, en runderen, gans veel vee.
Het waren niet alleen de
Israëlieten die uitgetrokken waren maar ook een grote groep van ‘vermengd volkÿ
die samen met de Israëlieten als een gevolg van de tien plagen een totaal
geruïneerd Egypte achterlieten. Dat zij een mengeling van volk waren was
nochtans het probleem niet. Voor God maakt het niet uit van welk volk men
afstamt of tot welke taalgroep men behoort. Wat belangrijk is dat men ‘gelooftÿ
wanneer men geroepen wordt. Deze regel geld overigens over alle bedelingen Gods
heen zowel van verleden, heden als toekomst.
Johannes 1:10 Hij was in
de wereld, en de wereld is door Hem gemaakt; en de wereld heeft Hem niet
gekend. 11 Hij is gekomen tot het Zijne, en de Zijnen hebben Hem niet
aangenomen. 12 Maar zovelen Hem aangenomen hebben, dien heeft Hij macht gegeven
kinderen Gods te worden, namelijk die in Zijn Naam geloven; 13 Welke niet uit
den bloede, noch uit den wil des vleses, noch uit den wil des mans, maar uit
God geboren zijn.
Exodus 2:23 En het
geschiedde na vele dezer dagen, als de koning van Egypte gestorven was, dat de
kinderen Israëls zuchtten en schreeuwden over den dienst; en hun gekrijt over
hun dienst kwam op tot God. 24 En God hoorde hun gekerm, en God gedacht aan
Zijn verbond met Abraham, met Izak, en met Jakob. 25 En God zag de kinderen
Israëls aan, en God kende hen.
De geestelijke toestand
van het volk der Israëlieten dat uit Egypte geleid werd wordt door Paulus in
het Nieuwe Testament als waarschuwing doorgegeven:
1 Korintiërs 10:1 En ik
wil niet, broeders, dat gij onwetende zijt, dat onze vaders allen onder de wolk
waren, en allen door de zee doorgegaan zijn; 2 En allen in Mozes gedoopt zijn
in de wolk en in de zee; 3 En allen dezelfde geestelijke spijs gegeten hebben;
4 En allen denzelfden geestelijken drank gedronken hebben; want zij dronken uit
de geestelijke steenrots, die volgde; en de steenrots was Christus. 5 Maar in het
meerder deel van hen heeft God geen welgevallen gehad; want zij zijn in de
woestijn ter nedergeslagen. 6 En deze dingen zijn geschied ons tot voorbeelden,
opdat wij geen lust tot het kwaad zouden hebben, gelijkerwijs als zij lust
gehad hebben. (Statenvertaling)
De Exodusgeneratie der
Israëlieten was getuige geweest van de vernietiging van het Egyptische leger in
de Schelfzee nadat zij op bijzondere wijze aan de vernietiging door de hand van
farao ontsnapt waren. De wolkkolom die hen leidde en de doortocht op het droge
door de Rode Zee heen was als een doop geweest. Het manna en het water uit de
rots dat hen daarna in de wildernis in leven hield was al een beeld van de
komende Messias. De Tien Woorden of de Wet hadden ze aangenomen en hierbij
volmondig verklaart dat zij die houden zouden. Dat was hun vrijwillige keuze
geweest. De Wet zagen zij echter als een louter plichtenleer zonder dat er ooit
een verandering van hun hart plaatsvond. De definitie van het geloof is de
volgende:
Hebreeën 11:1 Het geloof
nu is een vaste grond der dingen, die men hoopt, en een bewijs der zaken, die
men niet ziet. 2 Want door hetzelve hebben de ouden getuigenis bekomen. 3 Door
het geloof verstaan wij, dat de wereld door het woord Gods is toebereid, alzo
dat de dingen, die men ziet, niet geworden zijn uit dingen, die gezien worden.
(Statenbijbel)
Na de dertig dagen
oponthoud te Kibroth Thaava ging de reis naar Kades verder.
Numeri 11:35 Van Kibroth
Thaava verreisde het volk naar Hazeroth; en zij bleven in Hazeroth.
Numeri 33:17 En zij
verreisden van Kibroth-thaava (lustgraven), en legerden zich in Hazeroth. 18 En
zij verreisden van Hazeroth, en legerden zich in Rithma.
Het volgende oponthoud zou
de pleisterplaats Hazeroth zijn. Gedurende zeven dagen zouden zij daar
bivakkeren vanwege een bijzondere geschiedenis.
Numeri 12:1 Mirjam nu
sprak, en Aäron, tegen Mozes, ter oorzake der vrouw, der Cuschietische, die hij
genomen had; want hij had een Cuschietische ter vrouw genomen. 2 En zij zeiden:
Heeft dan de HEERE maar alleen door Mozes gesproken? Heeft Hij ook niet door
ons gesproken? En de HEERE hoorde het! 3 Doch de man Mozes was zeer
zachtmoedig, meer dan alle mensen, die op den aardbodem waren.
Te Hazeroth zouden de
Israëlieten zeven dagen bivakkeren als een gevolg van de quarantaine periode
die Mirjam, de zuster van Mozes, kreeg opgelegd vanwege haar melaatsheid. Samen
met haar broer Aäron hadden zij ‘tegenÿ Mozes gesproken in verband met diens
Kuschietische vrouw. Deze geschiedenis wordt verhaalt in Numeri 12:1-16. Hoe,
wanneer en waarom Mozes een Kuschietische vrouw tot echtgenote genomen had
vinden we verder in de Bijbel niet vermeld? Het is de Joodse oudheidhistoricus
Flavius Josephus die deze geschiedenis brengt (Flavius Josephus, Joodse
Oudheden, Boek II,x.1-2). Het was tijdens de periode van Mozes als jongeman en
prins van Egypte toen hij een veldtocht tegen de Nubiërs ondernam dat hij met
Tharsis, de dochter van de koning van de Nubiërs, naar Egypte terugkeerde. Bij
zijn overijlde vlucht naar Midian heeft hij de Kuschietische Tharsis moeten
achterlaten. Veertig jaar later heeft hij de inmiddels ook bejaarde Tharsis
meegevoerd. De Egyptenaren zouden zich zeker tegen haar gekeerd hebben. De
actie van Mozes kan men vanuit zijn natuur verklaren: zeer zachtmoedig dat hij
was, meer dan alle mensen, die op den aardbodem waren.
Numeri 12:15 Zo werd
Mirjam buiten het leger zeven dagen gesloten; en het volk verreisde niet,
totdat Mirjam aangenomen werd. 16 Maar daarna verreisde het volk van Hazeroth,
en zij legerden zich in de woestijn van Paran. Het is vanuit de woestijn van
Paran dat de twaalf verspieders naar het Beloofde Land Kanaän werden
uitgezonden.
Numeri 13:1 En de HEERE
sprak tot Mozes, zeggende: 2 Zend u mannen uit: die het land Kanaän verspieden,
hetwelk Ik den kinderen Israëls geven zal; van elken stam zijner vaderen zult
gijlieden een man zenden, zijnde ieder een overste onder hen. 3 Mozes dan zond
hen uit de woestijn van Paran, naar den mond des HEEREN; al die mannen waren
hoofden der kinderen Israëls. …
Numeri 13:20 Ook hoedanig
het land zij, of het vet zij of mager, of er bomen in zijn of niet; en
versterkt u, en neemt van de vrucht des lands. Die dagen nu waren de dagen der
eerste vruchten van de wijndruiven.
Volgens de Joodse
overlevering in de Seder Olam werd het land Kanaän door de twaalf verspieders
verkend vanaf 28 Sivan (mei/juni) tot 9 Ab (juli/augustus) en dit op basis van
de vermelding in Numeri 13:20 dat het de dagen der eerste vruchten van de
wijndruiven was.
Op basis hiervan kunnen we
berekenen dat de tocht vanaf de berg Gods Horeb tot Kades een periode van ruim
achtendertig dagen in beslag nam. Hun vertrek aan de berg werd gedateerd op de
twintigste dag van de tweede maand Iar. Hun aankomst te Kades werd volgens de
overlevering gedateerd op de achtentwintigste dag van de derde maand Sivan.