Vrij recentelijk verschenen drie boeken van Oost-Vlaamse
auteurs, die sterk van elkaar verschillen qua inhoud en aanpak of genre, maar
op zijn minst wat meer aandacht verdienen dan de nationale pers hen gunt. Zou
enig sexisme ook hier nog blijven nazinderen of zijn ze het slachtoffer van het
rekbare begrip kleinere namen? Zijn de media hier eigenlijk ethisch wel juist
bezig? De volgorde van deze opsomming is hier alvast alfabetisch.

Patricia
De Landtsheer, (Dendermonde, 7 februari 1952), vooral gekend van haar vele jeugdboeken, schreef
recentelijk de roman Zullen
we samen schuilen? (C.deVries-Brouwers Antwerpen/Rotterdam) over de
kleine jongen Roger Godfrin in Oradour, het Franse dorp dat op 10 juni 1944 als
een vergeldingsactie door de Duitsers nagenoeg compleet werd uitgemoord. Hoofdpersonage
Godfrin slaagt er als kind in te ontkomen en ontvluchten (op zoek naar nieuwe
ouders) samen met zijn hondjes Bobby. De Landtsheer slaagt er in het verhaal
tot een stevige historische roman te verwerken op nog geen 120 bladzijden. En
dat maakt juist de kracht van het boek uit. Ze laat zich niet verleiden tot
zijsprongen die de aandacht van haar voorgenomen literair opzet zouden kunnen
afwenden. Alles concentreert zich op de gebeurtenissen die ze zonder
woordballast weet voor ogen te brengen en de personages die ze perfect tot
leven brengt.
Inhoudelijk is Zullen we samen schuilen is geen haatboek
geworden, geen afrekening zelfs, maar eerder een inleefboek in de
hoofdrolspeler en zijn tijdsbeeld. De storyline pas écht aanzetten na de
gruwelijke feiten van 10 juni zelf lijkt een zeer bewuste keuze. Misschien
omdat het boek ook moet functioneren als jeugdboek. Maar het is meer dan dat
De Landtsheer is immers een simpele vertelster en dat is niet onheus bedoeld.
Integendeel.

Ingrid
Knipfer (Wiesbaden , maar sinds
19?? in Gent wonende nu Oostende lerares ???) tekende als late roeping voor
haar derde roman sinds 2012 met Kanaries
zijn geen echte vogels (BNB/De Singel Uitgevers). Een behoorlijk deel
van het boek speelt zich af in de Arteveldestad, waar het hoofdpersonage Anna
Twenter heenvlucht nadat ze haar vader heeft vermoord, een boer die haar al
sinds haar geboorte in en in haatte. Maar dat was niet het enige trauma uit har jeugd. Ze verloor ook haar
moeder op zesjarige leeftijd en werd als jong meisje door een van de koeien van
de boerderij op de hoorns genomen en moest wekenlang zwaargewond in het
ziekenhuis verzorgd worden. In de stad probeert ze zicht eerst het familiebezit
eigen te maken om een eigen appartement te kopen aan de eendenvijver aan het
Citadelpark
. Van daaruit gaat ze op zoek naar de liefde die ze tot dan heeft
gemist in haar turbulente leven.
Knipfer weet haar lezers te boeien met de neergeschreven
weerslag van haar observaties van de Umwelt, waarmee ze haar verhaallijn kruidig
lardeert. Ze beoogt geen krampachtig taalgebruik of al te expliciete
beeldentaal en frasering. Dat houdt haar roman laagdrempelig doch niet ijl,
spannend en uitnodigend om hem tot in één ruk uit te lezen. Het volume (188
bladzijden) leent er zich uitstekend toe. Maar ook met haar subtiele, eerder
droge humor en haar talent om haar lezers in de huid van haar hoofdpersonage,
de ei zo na analfabete en nefralgieke, alleszins onvoorspelbare Anna - op het verkeerde been te zetten
bindt ze aan
haar, Zelfs als de toonaard evolutief aangrijpender, beklemmender en zelfs somberder
wordt.
Feline
Minne (Gent 1990), die zich erop beroept dat ze de
achterkleindochter is van de sociaal-geëngageerde dichter George Minne,
studeerde af als plastisch kunstenaar (animatiefilm en schilderkunst) aan
Gentse kunstinrichtingen en in Münster), leverde Medea en ik op bij Houtekiet uitgevers. Hier betreft het een
debuut, maar of er erg veel belofte inzit zal pas na een paar literaire
producten kunnen worden bevestigd.
In het boek draait het hoofdzakelijk rond Feline, de dochter
van een intellectueel (Nietschevertaler) en een femme du monde dat uiteraard
niet standhoudt. Het affectief genegeerde meisje belangt achtereenvolgens in
een nonnenklooster waar ze door haar moeder gedumpt wordt, bij haar grootouders
en in de progressieve milieus van een middelgrote universiteitsstad.
Medea en ik, mist een beetje spitante verhaalstof en
literaire kracht, belletrie
en ontlokt
dus nu en dan de drang om een paar bladzijden over te slaan naar een nieuwe
(onvoorspelbaar, niet eerder door andere schrijvers gebruikte) storywending. De
diverse milieus die Minne beschrijft (beter gesitueerden in Sint-Martens-Latem,
kleine landbouwersklasse, hippie- en drugswereldje
) bieden nochtans meer dan
gesneden koek voor iemand met een gedreven en getalenteerde pen.
Als er een personage echt wel boeiend uitgetekend is, is het
dat van autobiografisch hoofdrolspeelster Felines grootmoeder, de
charismatische maar ook een tikkeltje hekserige Medea, die in een eeuwige
strijd verwikkeld is met haar natuurlijke moeder, een internationaal fotomodel
dat zich in de jetset bij wijlen bijzonder goed voelt..
Het wordt uitkijken naar de jonge Feline Minne als ze een
volgend verhaal wil vertellen waarvoor ze zich op pure fictie en fantasie
baseert.
Freek Neirynck - sienjaleur
|