'Kronieken van de koningen van Israël’ brengt
de geschiedenis van het oude Israël, het zogenaamde tienstammenrijk door middel
van een nieuwe chronologie gebaseerd op de sabbat- en jubeljaren. Naar het boek
der ‘Kronieken der koningen van Israël’ wordt in de Bijbelboeken 1 en 2
Koningen telkens aan het einde van een behandelde kroniek van een koning van
Israël verwezen. Het is een boek dat over de eeuwen heen verloren ging wat door
elke liefhebber van Bijbelse- en wereldgeschiedenis als spijtig bevonden wordt.
De geschiedenis van de koningen van Israël halen we vandaag uit de historische
boeken van de Bijbel, de Psalmen, uit de werken van de oudheidhistoricus
Flavius Josephus en uit de Joodse overleveringen en legendes. De auteur geeft
in het bijzonder aandacht aan de Assyriologie en de link tussen beide
koningslijsten: de Bijbelse koningslijst van het tienstammenrijk en de
Assyrische koningslijst. De koningen van Assyrië die in de Bijbel vermeldt
worden werden op de tijdsbalk verankerd met de chronologische gegevens die de
Bijbel doorgeeft. Het boek sluit af met een hoofdstuk naar het toekomstig
herstel van Israël in het oude land der vaderen waarbij in het bijzonder de
stam Zebulon in verleden, heden en toekomst besproken wordt.
De
auteur Robert De Telder is een autodidact die naar de geest van de hervormer
Maarten Luther: sola fide - sola gratia - sola scriptura, de Schriften
onderzoekt. Hij is een revisionist van de geschiedenis van de oudheid waarbij
vooral de gevestigde Egyptologie en Assyriologie aangepakt worden.
2 Koningen 18:9 Het geschiedde nu
in het vierde jaar van den koning Hizkia
(hetwelk was het zevende jaar van Hosea, den zoon van Ela, den koning van
Israël) dat Salmaneser,
de koning van Assyrië, opkwam tegen Samaria, en haar belegerde. 10 En zij
namen haar in ten einde van drie jaren, in
het zesde jaar van Hizkia; het was het negende jaar van Hosea, den koning
van Israël, als Samaria ingenomen werd.
11 En de koning van Assyrië voerde Israël weg naar Assyrië, en deed hen leiden
in Halah, en in Habor, bij de rivier Gozan, en in de steden der Meden. 12
Daarom dat zij de stem des HEEREN, huns Gods, niet waren gehoorzaam geweest,
maar Zijn verbond overtreden hadden; en al wat Mozes, de knecht des HEEREN,
geboden had, dat hadden zij niet gehoord, noch gedaan.
13 Maar in het veertiende jaar van den koning Hizkia kwam Sanherib,
de koning van Assyrië, op tegen alle vaste steden van Juda, en nam ze in.
(Statenvertaling)
Het hierboven geciteerde
Bijbelcitaat leert dat de val van Samaria en de wegvoering van de tien stammen
van Israël in Assyrische ballingschap in het zesde regeringsjaar van koning
Hizkia van Juda geschiedde wat gelijk was aan het negende regeringsjaar van
koning Hosea van Israël. De Assyrische overweldiger van Samaria wordt bij naam
genoemd: Salmaneser (V). Acht jaar later
in het veertiende regeringsjaar van Hizkia vermeldt de Bijbel de Assyriër
Sanherib die tegen de steden van Juda optrok.
Wanneer men dit Schriftwoord
herleest blijft er naar mijn mening geen stof tot eventuele chronologische
discussie over. Het Bijbelgedeelte 2 Koningen 18:9-13 geeft duidelijk de onderlinge
chronologie aan van de koningen van Juda en Israël en geeft de naam op van de
Assyrische heerser die Samaria innam en de naam van de Assyrische heerser die
later tegen de steden van Juda optrok. Nochtans werd dit duidelijk
Schriftgedeelte door de geleerde Edwin R. Thiele in zijn boek: The Mysterious
Numbers of the Hebrew Kings, 1951, afgewezen omdat het chronologisch
niet paste in de Assyrische koningslijstconstructie. Thiele schreef zelfs dat
het Bijbelcitaat van 2 Koningen 18 fout was en kunstmatig aan de Bijbel
toegevoegd. Zijn knieval naar de Assyriologie toe. Volgens de Assyriologie zitten er 21 jaar tussen de val van Samaria en de belegering van Jeruzalem door Sanherib. In de Bijbel daarentegen zijn het slechts acht jaar!
De keuze van de titel voor zijn
boek heb ik altijd als ongelukkig beschouwd. Wat is er zo mysterieus aan de
regeerperioden van de Bijbelse koningen? Eens men begrijpt dat het afgescheurde
tienstammenrijk er een afwijkende kalender op ging nahouden ten opzichte van
het koninkrijk Juda valt er al een grote schijnbare moeilijkheid tot het
uittekenen van de regeerperioden op een tijdsbalk weg. Het koninkrijk Juda
rekende namelijk het nieuwe jaar vanaf de maand Tisjri of september/oktober
waar tegenover het tienstammenrijk het nieuwe jaar in de maand nisan of
maart/april liet aanvangen. Daarnaast kenden beide koninkrijken regelmatig de
zogenaamde troonsbestijgingsjaren waarbij het eerste regeringsjaar van een
bepaalde koning niet altijd als zijn eerste jaar gezien werd maar als zijn
kroningsjaar. Dit is overigens een observatie die Thiele maakte en zijn
verdienste is. Waarom dan de regeerperioden van de koningen van Juda en Israël
mysterieus noemen?
De reden was de Assyriologie die als
wetenschap in de twintigste eeuw een Assyrische koningslijst met datering aanbood
die voor Thiele en vele anderen meer gezag had dan de Bijbels-chronologische
gegevens. Het was voor Thiele onmogelijk om de gegevens van 2 Koningen 18:9-13
te verzoenen met de Assyrische gegevens betreffende de koningen Sargon II en
Sanherib. Volgens de Assyriologie was het Sargon II die volgens hun
uitgedokterde jaartal in 722 v. Chr.
Samaria innam en de tien stammen van Israël in ballingschap wegvoerde. Dat
Sargon II na de dood van Salmaneser V de Assyrische geschiedenisannalen
gemanipuleerd en vervalst heeft kwam niet in hun gedachten noch werd in vraag
gesteld.
Volgens de Bijbelse chronologie
gebaseerd op de sabbat- en jubeljaren werd Samaria in het voorjaar van 717 v. Chr. door de Assyrische koning
Salmaneser V ingenomen. Zie TIJD en
TIJDEN, 2015, blz. 312-320. Een verschil van vijf jaar op de tijdsbalk met 722
v. Chr. Het veertiende regeringsjaar van Hizkia zit op de tijdsbalk op basis
van de sabbat- en jubeljaartelling met het jaar oktober 710/september 709 v.
Chr. verankerd, wat een verschil van acht jaar geeft met Sanherib in het jaar 701 v. Chr. op basis van de
Eponiemlijsten.
Het grote struikelblok is dat volgens
de gangbare interpretatie van de eponiemlijsten er eenentwintig jaar zit tussen Sargon II en de val van Samaria en
Sanherib met de belegering van Jeruzalem. Volgens het Bijbelgedeelte 2 Koningen
18:9-13 zit er slechts acht jaar
tussen beide historische gebeurtenissen.
Wanneer men uitgaat van de
betrouwbaarheid van de Bijbel en op basis daarvan de aangeboden Assyrisch-
chronologische gegevens afwijst blijft als enige oplossing het aanpassen van de
datering van de Assyriologie door middel van het aanvaarden dat de
regeerperioden van Salmaneser V, Sargon II en Sanherib elkaar overlapten. De
conclusie is dan ook dat de Eponiemlijsten hiaten bevatten en geen opeenvolging
van jaarlijkse gebeurtenissen voorstellen.
²
De Assyrische koningslijst is
chronologisch samengesteld op basis van de zogenaamde Eponiemlijsten. Een
eponiem wordt verondersteld een Assyrische ambtenaar geweest te zijn waarnaar
een nieuw jaar in Assyrië genoemd werd. De Eponiemlijsten gaan volgens de
Assyriologie over de periode van het jaar 892 tot het jaar 648 v. Chr., een
belangrijke periode ook in de geschiedenis van de Bijbelse koningen van Israël
en Juda. Via het eponiem van Bur Sagale werd de lijst verankerd met het jaar
763 v. Chr. en een genoteerde zonsverduistering over Nineveh. Het is de
genoteerde zonsverduistering die chronologisch op de tijdsbalk verankerd kon
worden dat de aangeboden Assyrische koningslijst zo gezaghebbend maakt. Het
zwakke in de Assyrische koningslijst is en blijft echter dat men er gewoonweg
vanuit gaat dat de lijst van koningsnamen volledig is en het voor een
Assyrioloog ondenkbaar is dat er namen in de koningslijst zouden ontbreken.
Daarenboven neemt men aan dat de Assyrische koningen geen overlappingen hadden wat
regeerperioden met elkaar betreft.
Dat er namen van Assyrische
koningen in de lijst ontbreken kan zondermeer vanuit de Bijbel en andere
bronnen aangetoond worden. Een voorbeeld is de koning van Assyrië die zich op
de prediking van de profeet Jona tot de God van Israël voor uitkomst keerde en
de Bijbels-Assyrische koning met de Hebreeuwse naam Jareb die in de achtste
eeuw v. Chr. op de tijdsbalk thuishoort. Wat de overlappingen van Assyrische
regeerperioden betreft zijn er in de Bijbel aanwijzingen ten tijde van Achaz en
Hizkia dat er co-regentschappen onder de koningen van Assyrië waren. Ten tijde
van de Assyrische belegering van Jeruzalem in het veertiende jaar van Hizkia is
er bijvoorbeeld een Bijbelse verwijzing (2 Kronieken 32:1-4 ) naar meer dan één
Assyrische koningen die de troon met elkaar deelden. Zie ook: De Assyriologie herzien, 2012, blz.
91. Met andere woorden: de Assyriër Sanherib die trachtte Jeruzalem in te
nemen deelde volgens de Bijbel de troon van Assur als co-regent met een andere
koning. Zie het artikel van 06.06.2016
op dit blog, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1465164000&stopdatum=1465768800
Wordt vervolgd
Met vriendelijke groet,
Robert
De Telder
Recente publicaties:
Kronieken van
de koningen van Israël, zie link: volgt in week 49 op 6 december!
Johannes
2:1 En op de derde dag was er een
bruiloft te Kana in Galilea en de moeder van Jezus was daar; 2 en ook Jezus en
zijn discipelen waren ter bruiloft genodigd. 3 En toen er gebrek aan wijn kwam,
zeide de moeder van Jezus tot Hem: Zij hebben geen wijn. 4 En Jezus zeide tot
haar: Vrouw, wat heb Ik met u van node? Mijn ure is nog niet gekomen. 5 Zijn
moeder zeide tot hen, die bedienden: Wat Hij u ook zegt, doet dat! 6 Nu waren
daar zes stenen watervaten neergezet
volgens het reinigingsgebruik der Joden, elk met een inhoud van twee of drie
metreten. 7 Jezus zeide tot hen: Vult de vaten met water. En zij vulden ze tot
de rand. 8 En Hij zeide tot hen: Schept nu en brengt het aan de leider van het
feest. En zij brachten het. 9 Toen nu de
leider van het feest het water proefde, dat wijn geworden was – en hij wist
niet, waar deze vandaan kwam, maar de bedienden, die het water
geschept hadden, wisten het – riep de leider van het feest de bruidegom, en hij
zeide tot hem: 10 Iedereen zet eerst de goede wijn op en als er goed gedronken
is, de mindere; gij echter hebt de goede wijn tot dit ogenblik bewaard.
11 Dit
heeft Jezus gedaan als begin van zijn
tekenen te Kana in Galilea en Hij
heeft zijn heerlijkheid geopenbaard, en zijn discipelen geloofden in Hem. 12
Daarna daalde Hij af naar Kafarnaüm, Hij, zijn moeder en zijn broeders en zijn
discipelen, en zij bleven daar niet vele dagen.
13 En het Pascha der Joden was nabij en Jezus
ging op naar Jeruzalem. 14 En Hij vond in de tempel de verkopers van runderen
en schapen en duiven, en de wisselaars, die daar zaten. 15 En Hij maakte een
zweep van touw en dreef allen uit de tempel, de schapen en de runderen; en het
geld van de wisselaars wierp Hij op de grond en hun tafels keerde Hij om. 16 En
tot de duivenverkopers zeide Hij: Neemt dit alles hier vandaan, maakt het huis
mijns Vaders niet tot een verkoophuis. 17 En zijn discipelen herinnerden zich,
dat er geschreven is: De ijver voor uw huis zal Mij verteren. 18 De Joden dan
antwoordden en zeiden tot Hem: Welk teken toont Gij ons, dat Gij dit moogt doen?
19 Jezus antwoordde en zeide tot hen: Breekt deze tempel af en binnen drie
dagen zal Ik hem doen herrijzen. 20 De Joden dan zeiden: Zesenveertig jaren is over deze tempel gebouwd en Gij zult hem
binnen drie dagen doen herrijzen? 21 Maar Hij sprak van de tempel zijns
lichaams. 22 Toen Hij dan opgewekt was uit de doden, herinnerden zijn
discipelen zich, dat Hij dit gezegd had, en zij geloofden de Schrift en het
woord, dat Jezus gesproken had. 23 En terwijl Hij te Jeruzalem was, op het
Paasfeest, geloofden velen in zijn naam, doordat zij zijn tekenen zagen, die
Hij deed; 24 maar Jezus zelf vertrouwde Zichzelf hun niet toe, omdat Hij hen
allen kende 25 en omdat het voor Hem niet nodig was, dat iemand van de mens
getuigde; want Hij wist zelf, wat in de mens was. (NBG Vertaling 1951)
Een door archeologen in Jeruzalem in 1930
van de vorige eeuw opgegraven stenen watervat. Het zijn zulke watervaten die in
het Johannes-evangelie beschreven staan en gebruikt werden voor de
reinigingsrituelen van de Joden. Eén metreet was gelijk aan vandaag ongeveer
39.5 liter.
De
evangelist Johannes brengt in zijn tweede hoofdstuk de bekende geschiedenis van
het eerste wonder van Jezus Christus aan het begin van zijn bediening en geeft
tegelijkertijd enkele chronologische navigatiepunten waarmee we deze
geschiedenis op de tijdsbalk kunnen onderbrengen. Het wonder van het veranderen
van water in wijn op de bruiloft te Kana geschiedde kort voor het eerste
Pesach-feest (2:13) van de driejarige openbare bediening van Jezus Christus. De
evangelist vermeldt bovendien dat dit eerste Pesachfeest te dateren is in het
(2:20) zesenveertigste jaar sinds de herbouw van de Tempel te Jeruzalem door
Herodes de Grote. Op de tijdsbalk is dit het jaar 20 v. Chr. Dit ankerpunt levert
de oudheidhistoricus Flavius Josephus (Ant.Bk.XV,xi.1) die leert dat Herodes
aan de herbouw van de Tempel te Jeruzalem in zijn achttiende regeringsjaar
begon:
“1. AND now Herod,
in the eighteenth year of his reign, and after the acts already mentioned,
undertook a very great work, that is, to build of himself the temple of God,
and make it larger in compass, and to raise it to a most magnificent altitude,
as esteeming it to be the most glorious of all his actions, as it really was,
to bring it to perfection; and that this would be sufficient for an everlasting
memorial of him; …. etcetera
Het
eerste Pesachfeest van Jezus’ bediening dateren we in het voorjaar van 27 AD
wat aansluit bij het dertigste Jubeljaar dat in het najaar van 27 AD begon. De
verschillende chronologische navigatiepunten die de Bijbel aanreikt samen met
de historische gegevens van Flavius Josephus bevestigen de juistheid van William
Whiston ’s sabbatjaar en jubeljaartelling met het dertigste jubeljaar in
oktober 27/ september 28 AD.
Het
eerste wonder van Jezus Christus kunnen we aan de hand van de hiervoor vermelde
chronologische ankerpunten dateren in het voorjaar van 27 AD. Het wonder van
het water dat in wijn veranderd werd spreekt tot de verbeelding. De leider van
het feest die van het water proefde dat wijn geworden was had geen idee van de
oorsprong van deze wijn. De man moet nochtans een connaisseur geweest zijn.
Zijn commentaar tegen de bruidegom was dat men normaal eerst aan de gasten de
betere wijn serveert en daarna pas de minder goede. Hij dacht dat de bruidegom
de betere wijn tot het laatst bewaard had. Ik ben persoonlijk benieuwd naar
deze wijn die ik meen in de alsnog toekomstige Opstanding in de stad Gods zijnde
ook te mogen proeven (Lucas 22:15-16). Dit laatste zal dan mijn deel zijn op
basis van mijn geloof en pure genade van Godswege zonder enige verdienste van
mezelf (Efeze 2:8-10). Daarbij bedenk ik dat ook mijn geloof uiteindelijk een
gave Gods is.
De
geschiedenis die de evangelist Johannes brengt met het wonder van het water dat
in wijn veranderd werd, als eerste wonder van Jezus Christus, sluit
tegelijkertijd alle fabels uit over wonderen die Jezus als kind volbracht zou
hebben.
Twee
soera's van de Koran bijvoorbeeld vermelden eveneens wonderen van Jezus, zij
het zonder chronologie of commentaar. Het gaat om Soera 3:49 en 5:110, waar
verteld wordt dat Isa, zoon van Marjam (Jezus, zoon van Maria) levende vogels
van klei maakt, de blinde en melaatse geneest en de doden opwekt. Volgens
Wikipedia is dit verhaal vermoedelijk ontleend aan het apocriefe
kindheidsevangelie van Thomas.
Jesaja
1: 1
Het gezicht van Jesaja, den zoon van Amoz, hetwelk hij zag over Juda en Jeruzalem, in de dagen van Uzzia, Jotham, Achaz en
Hizkia, de koningen van Juda. 2
Hoort, gij hemelen! en neem ter ore, gij aarde! want de HEERE spreekt: Ik heb
kinderen groot gemaakt en verhoogd; maar zij hebben tegen Mij overtreden. 3 Een
os kent zijn bezitter, en een ezel de krib zijns heren; maar Israël heeft geen
kennis, Mijn volk verstaat niet. 4 Wee het zondige volk, het volk van zware
ongerechtigheid, het zaad der boosdoeners, de verdervende kinderen! Zij hebben
den HEERE verlaten, zij hebben den Heilige Israëls gelasterd, zij hebben zich
vervreemd, wijkende achterwaarts. 5 Waartoe zoudt gij meer geslagen worden? Gij
zoudt des afvals des te meer maken; het ganse hoofd is krank, en het ganse hart
is mat. 6 Van de voetzool af tot het hoofd toe is er niets geheels aan
hetzelve; maar wonden, en striemen, en etterbuilen, die niet uitgedrukt noch
verbonden zijn, en geen derzelve is met olie verzacht. 7 Uw aardrijk is een verwoesting, uw steden zijn met het vuur verbrand;
uw land verteren de vreemden in uw tegenwoordigheid, en een verwoesting is er, als
een omkering door de vreemden. 8 En de dochter van Sion is overgebleven als
een hutje in den wijngaard, als een nachthutje in den komkommerhof, als een
belegerde stad. 9 Zo niet de HEERE der heirscharen ons nog een weinig overblijfsel had gelaten, als Sodom zouden wij geworden zijn; wij zouden Gomorra gelijk zijn geworden. (Statenvertaling)
Toen de
bekende Oudtestamentische profeet Jesaja zijn bediening begon was het gebied
van Israël net door een meganatuurcatastrofe getroffen. De hierboven geciteerde
verzen geven een beschrijving van het land dat als omgekeerd beschreven wordt
met alom verbrande steden. De dodentol aan mensenlevens moet enorm geweest zijn
want de overlevenden worden als een overblijfsel beschreven. De verwoesting was
haast gelijk aan de bekende historische verwoesting van de steden Sodom en
Gomorra in oktober 1889 v. Chr.
De
beschrijving van de verwoesting van het land door de profeet Jesaja was zo
desastreus dat de profeet Zacharia er later naar verwijst wanneer deze de komst
van de HEERE God op de Olijfberg te Jeruzalem beschrijft.
Zacharia
14:1 Ziet, de
dag komt den HEERE, dat uw roof zal uitgedeeld worden in het midden van u,
o Jeruzalem! 2 Want Ik zal alle heidenen tegen Jeruzalem ten strijde
verzamelen; en de stad zal ingenomen, en de huizen zullen geplunderd, en de
vrouwen zullen geschonden worden; en de helft der stad zal uitgaan in de
gevangenis; maar het overige des volks zal uit de stad niet uitgeroeid worden.
3 En de HEERE zal uittrekken, en Hij zal strijden tegen die heidenen, gelijk
ten dage als Hij gestreden heeft, ten dage des strijds. 4 En Zijn voeten zullen te dien dage staan op den Olijfberg, die voor
Jeruzalem ligt, tegen het oosten; en de Olijfberg zal in tweeën gespleten
worden naar het oosten, en naar het westen, zodat er een zeer grote vallei zal
zijn; en de ene helft des bergs zal wijken naar het noorden, en de helft
deszelven naar het zuiden. 5 Dan
zult gijlieden vlieden door de vallei Mijner bergen (want deze vallei der
bergen zal reiken tot Azal), en gij zult vlieden, gelijk als gij vloodt voor
de aardbeving in de dagen van Uzzia, den koning van Juda; dan zal de HEERE,
mijn God, komen, en al de heiligen met U, o HEERE! 6 En het zal te dien dage
geschieden, dat er niet zal zijn het kostelijk licht, en de dikke duisternis. 7
Maar het zal een enige dag zijn, die den HEERE bekend zal zijn; het zal noch
dag, noch nacht zijn; en het zal geschieden, ten tijde des avonds, dat het
licht zal wezen. (Statenvertaling)
De
profetie van het Bijbelboek Zacharia hoofdstuk 14 is uitgebreider en gaat tot
en met vers eenentwintig. Ik wens echter in het bijzonder de aandacht te
vestigen op vers vijf waar de profeet de omvang van de aardbeving ten tijde van
koning Uzzia beschrijft. De profeet onderlijnt hier het destructieve karakter
van de apocalyptische meganatuurcatastrofe wanneer Jesaja zijn bediening als
profeet van de HEERE aanving.
Het dateren van de meganatuurcatastrofe in het
jaar dat Jesaja zijn bediening begon doen we met de hulp van de historische Bijbelboeken
en de Joodse historicus uit de eerste eeuw van onze tijdrekening: Flavius
Josephus.
De
regeerperiode van koning Uzzia heb ik in mijn werk TIJD en TIJDEN, 2015, hoofdstuk: De kroniek van koning Uzzia van
Juda: blz. 279, uitgewerkt en op de tijdsbalk verankerd met de jaren: 803/750
v. Chr.
De
Joodse oudheidhistoricus Flavius Josephus reikt het ankerjaar aan tot het exact
dateren van het begin van de bediening van Jesaja als profeet. Ook hij
beschrijft hoe het land Juda door een aardbeving getroffen werd op het moment
dat koning Uzzia/Azaria zich met Jom Kippoer de rol van hogepriester toe
eigende:
In the meantime a great
earthquake shook the ground and a rent was made in the temple, and the bright
rays of the sun shone through it, and fell upon the king's face, insomuch that
the leprosy seized upon him immediately. And before the city, at a place called
Eroge, half the mountain broke off from the rest on the west, and rolled
itself four furlongs, and stood still at the east mountain, till the roads, as
well as the king's gardens, were spoiled by the obstruction. Now, as soon
as the priests saw that the king's face was infected with the leprosy, they
told him of the calamity he was under, and commanded that he should go out of
the city as a polluted person. Hereupon he was so confounded at the sad
distemper, and sensible that he was not at liberty to contradict, that he did
as he was commanded, and underwent this miserable and terrible punishment for
an intention beyond what befitted a man to have, and for that impiety against
God which was implied therein. So he abode out of the city for some time, and
lived a private life, while his son Jotham took the government; after
which he died with grief and anxiety at what had happened to him, when he had
lived sixty- eight years, and reigned of them fifty-two; and was buried by
himself in his own gardens.
(Flavius Josephus, Joodse
Oudheden, Boek IX,x.4)
In mijn studie TIJD en
TIJDEN, 2015, De archeologische site in Egypte te Tell el Daba, blz. 285,
beschrijf ik hoe Uzzia hoogstwaarschijnlijk geïdentificeerd kan worden met de
Aziatische veldheer Arsu die volgens het Egyptische Harris-papyrus voor een
tijd Egypte overheerst heeft.
Het
begin van de regeerperiode van Uzzia betekende aanvankelijk een tijd van
welvaart voor Juda en heel de regio.
2 Kronieken 26:6 Want hij toog uit, en krijgde tegen de Filistijnen, en
brak den muur van Gath, en den muur van Jabne, en den muur van Asdod; daartoe
bouwde hij steden in Asdod, en onder de Filistijnen. 7 En God hielp hem tegen
de Filistijnen, en tegen de Arabieren, die te Gur-baal woonden, en tegen de
Meunieten. 8 En de Ammonieten gaven Uzzia geschenken; en zijn naam ging tot
den ingang van Egypte, want hij sterkte zich ten hoogste. (Statenvertaling)
Maar aan dit alles kwam
een einde in oktober van het jaar 776 v. Chr. wanneer een hoogmoedige koning
Uzzia met Jom Kippoer meende niet alleen als koning maar ook als hogepriester te
kunnen optreden. Het resultaat was dat hij met melaatsheid geslagen werd en de
volgende vijfentwintig jaar tot aan zijn dood in quarantaine geplaatst.
2 Kronieken 26:16 Maar
als hij sterk geworden was, verhief zich zijn hart tot verdervens toe,
en hij overtrad tegen den HEERE, zijn God; want hij ging in den tempel des
HEEREN, om te roken op het reukaltaar. 17 Doch Azaria, de priester, ging hem
na, en met hem des HEEREN priesters, tachtig kloeke mannen. 18 En zij
wederstonden den koning Uzzia, en zeiden tot hem: Het komt u niet toe, Uzzia,
den HEERE te roken, maar den priesteren, Aärons zonen, die geheiligd zijn, om
te roken; ga uit het heiligdom, want gij hebt overtreden, en het zal u niet tot
eer zijn van den HEERE God. 19 Toen werd Uzzia toornig, en het reukwerk was in
zijn hand, om te roken; als hij nu toornig werd tegen de priesteren, rees de
melaatsheid op aan zijn voorhoofd, voor het aangezicht der priesteren in
het huis des HEEREN, van boven het reukaltaar. 20 Alstoen zag de hoofdpriester
Azaria op hem, en al de priesteren en ziet, hij was melaats aan zijn
voorhoofd, en zij stieten hem met der haast van daar, ja hij zelf werd ook
gedreven uit te gaan, omdat de HEERE hem geplaagd had. 21 Alzo was de koning
Uzzia melaats tot aan den dag zijns doods; en melaats zijnde, woonde hij in een
afgezonderd huis, want hij was van het huis des HEEREN afgesneden; Jotham nu,
zijn zoon, was over het huis des konings, richtende het volk des lands. 22 Het
overige nu der geschiedenissen van Uzzia, de eerste en de laatste, heeft de
profeet Jesaja, de zoon van Amos, beschreven. 23 En Uzzia ontsliep met zijn
vaderen, en zij begroeven hem bij zijn vaderen, in het veld van de begrafenis,
die van de koningen was; want zij zeiden: hij is melaats; en zijn zoon Jotham
werd koning in zijn plaats. (Statenvertaling)
Het laatste vers van het
hiervoor geciteerde hoofdstuk maakt duidelijk dat koning Uzzia in quarantaine
geplaatst werd en dat zijn zoon in zijn plaats het land bestuurde. Een jaartal
geeft de Kroniekschrijver niet op, maar zowel THE LEGENDS OF THE JEWS
gecompileerd door Louis Ginzberg als de SEDER OLAM vermelden een periode van
vijfentwintig jaar dat de zoon van Uzzia: Jotham, als co-regent optrad.
Het historisch laatste
regeringsjaar van Uzzia op de tijdsbalk was het jaar okt751/sep750 v. Chr.
Wanneer we vanaf dit jaartal vijfentwintig jaar terugrekenen arriveren we in de
maand oktober van het jaar 776 v. Chr.
Het
jaar 776 v. Chr. is niet toevallig het jaartal van de instelling van de Olympische
Spelen door de Grieken, als dank naar hun goden toe voor de afgewende
meganatuurcatastrofe. Ook over Nineveh werd in 776 v. Chr. een verwoesting
afgewend. Het was hetzelfde jaar dat de profeet Jona naar Nineveh gezonden werd
ter aankondiging van de nakende verwoesting. Het is geen toeval dat we
Bijbels-chronologisch naar hetzelfde jaartal geloodst worden voor de datering
van de aardbeving van Uzzia en het begin van de bediening van de profeet
Jesaja.
De combinatie van de hiervoor aangehaalde chronologische bronnen leveren allen het jaar 776 v. Chr. voor de grote
aardbeving ten tijde van de regeerperiode van Uzzia en het jaar van het begin
van het optreden van de profeet Jesaja, op.
In de reconstructie die
de geleerde Edwin R. Thiele (1895/1986) maakte van de chronologie
van de koningen van Juda en Israël gaat het verband met het jaar van de
aardbeving ten tijde van Uzzia en het jaar 776 v. Chr. verloren of wordt het niet
gezien. Zie het artikel op dit blog van 06.02.2017: De
Assyriologie, Thiele en het noodlottige jaartal 930 v. Chr., zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1486335600&stopdatum=1486940400
Ook de revisionistische onderzoeker
van het eerste uur Dr. Immanuël Velikovsky (1895/1979), Werelden in botsing, 1950, hanteerde de conventionele
datering van de regeerperiode van de koning Uzzia (Werelden in botsing, 1971,
eerste hoofdstuk, het jaar -747) en mist zo enkele verbanden op de tijdsbalk.
Dit zijn echter schoonheidsfoutjes die niet aan de pioniersarbeid van Velikovsky
afdoen. Velikovsky ziet namelijk de grote natuurramp ten tijde van koning Uzzia
als een scheidslijn tussen twee tijdsperioden. Als een gevolg van de
meganatuurcatastrofe werd in het Midden-Oosten in 747 v. Chr. een nieuwe
kalender ingevoerd. Dat jaar was het begin van de era van Nabonassar, een tot
dan toe onbekende koning van Babylon. Volgens Velikovsky werden de Olympiaden
die in 776 v. Chr. van start gingen door een of andere kosmische gebeurtenis
ingeluid. In het tweede hoofdstuk van zijn boek ‘Werelden in botsing’ maakt hij
de link met de planeet Mars en de Romeinse mythologie. De Romeinse maand maart
was aan de planeet Mars gewijd die volgens de Romeinse mythologie verondersteld
werd als god, de vader van Romulus, de stichter van Rome te zijn.
De stichting van Rome in 753
v. Chr. vond plaats in een tijd, niet ver verwijderd van ‘de grote verwoesting’
of zoals de titel van mijn artikel luidt: ‘de moeder van alle verwoestingen’,
die de profeet Jesaja in 776 v. Chr. beschreef. Volgens een Romeinse
overlevering zouden de ontvangenis van Romulus door zijn moeder, de stichting
van Rome en de dood van Romulus hebben plaatsgevonden in jaren van grote
natuurberoeringen die gepaard gingen met verschijnselen aan de hemel en
storingen in de beweging van de zon.
Mijn boek ‘De
Zonaanbidder – Achnaton, de strenge en hardvochtige farao volgens de
profeet Jesaja, 2016, begin ik met een inleiding in het jaar 800 v. Chr. met
als onderwerp een meganatuurcatastrofe van kosmische oorsprong. Het is de in de
Bijbel beschreven aardbeving waar de profeet Amos het begin van zijn optreden
met verbindt. Het beleg van Troje heb ik gedateerd van 800 tot 790 v. Chr. Het
is dezelfde periode waar ook de legendarische Memnon op het slagveld bij Troje
aan zijn einde kwam en in Egypte farao Thothmosis IV de gelegenheid te baat nam
het Ethiopische juk af te schudden en de macht te grijpen. Ook in dit boek
verwijs ik naar het werk van Velikovsky 'Werelden in botsing, derde hoofdstuk:
wanneer werd de Ilias geschreven?, naar de Ilias, de geschiedenis van de
belegering van Troje. De Griekse goden Athene en Ares waren volgens Velikovsky
de planeten Venus en Mars, die toen de baan van de aarde om de zon verstoorden,
en interacties met elkaar hadden. Velikovsky citeert heel wat stukken uit de
Ilias, als aanwijzingen voor de juistheid van zijn kosmische catastrofetheorie.
Hij maakt duidelijk dat er zich boven het slagveld te Troje een kosmisch
gebeuren afspeelde, met dramatische gevolgen voor de aarde.
Indien mijn historische
reconstructie correct is ontvluchte de legendarische/historische Aeneas in 790
v. Chr. het brandende Troje en begon dat jaar aan zijn lange zwerftocht naar
Rome via Dido in Carthago.
De getoonde tijdschijf
van 54 jaar en zes maanden op het bijgevoegde schema tussen
meganatuurcatastrofes in, heb ik van de studie van Donald
W. Patten, Ronald R. Hatch and Loren C. Steinhauer, ‘The Long Day of Joshua and Six Other Catastrophes’. Zij identificeren
zeven rampen van kosmische oorsprong die planeet aarde in de oudheid teisterden.
Zij hebben echter ook gebruik gemaakt van de gefabriceerde jaartallen van de
geleerde Edwin R. Thiele en missen als een gevolg enkele verbanden zoals het
jaar 776 v. Chr. voor de aardbeving van Uzzia. Wanneer men echter het
cyclusmodel van Donald W. Patten, Ronald R. Hatch en Loren C. Steinhauer, met
rampen alle 54 jaar en zes maanden binnen de nieuwe chronologie gebaseerd op de
sabbat- en jubeljaren, hanteert zijn de resultaten verbluffend.
Zoals
eerder opgemerkt is de meganatuurcatastrofe-cyclus volgens Patten nauwkeurig te berekenen tot 54
jaar en zes maanden met iedere keer een planetaire interactie in de maand
maart, het Romeinse Tubilustrium en de daaropvolgende catastrofe 54 jaar en zes
maanden later in oktober, het Romeinse Armilustrium. Het was volgens hen de
planeet Mars die in die tijd de aarde in haar omloop rond de zon periodiek
verstoorde.
Wanneer men vanaf het
jaartal 776 v. Chr. in oktober 54 jaar en zes maanden op de tijdsbalk naar voor
en naar achter rekent arriveert men in de jaren maart 830 en maart 722 v. Chr.
Het verkregen jaartal 722 v.
Chr. is hier opmerkelijk omdat dit jaar volgens de Bijbelse chronologie op
basis van de sabbat- en jubeljaarrekening, in het voorjaar de dood zag van
koning Achaz, de vader van Hizkia, met een vermelding van een kosmisch
fenomeen. Een Joodse legende verhaalt namelijk dat op de dag dat koning Achaz
stierf er slechts gedurende twee uur daglicht was (Louis Ginzberg, Legends of
the Jews, Volume IV, Bible Times and Characters. From Joshua to Esther). De
oorzaak ligt volgens de catastrofetheorie bij een storing van planeet aarde in
haar omwenteling om de zon.
De datering van het Egyptische Oude Rijk aan de hand van de Bijbelboeken Genesis en Exodus
De benaming: het
Egyptische Oude Rijk, is een geschiedkundige indeling volgens de gevestigde
wetenschap: Egyptologie. De dynastieën van de oudheidhistoricus Manetho: III,
IV, V en VI worden hier ondergebracht. Op de tijdsbalk plaatst de orthodoxe
egyptologie de farao s van deze dynastieën tussen 2686 en 2181 v. Chr. en dit
volgens de theorie dat er in het oude Egypte een dubbele kalender gebruikt
werd: de zogenaamde Sothis-kalender. Zie recent het artikel op dit blog van 18.08.2017, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1502661600&stopdatum=1503266400
De foutieve datering van
het Egyptische Oude Rijk op de tijdsbalk maakt dat elk mogelijk verband met de
Bijbel en de aartsvaders zoek is. Volgens de Joodse oudheidhistoricus Flavius Josephus was het bijvoorbeeld
Abram/Abraham die aan de Egyptenaren de kennis van de astronomie en andere
wetenschappen doorgaf, wat een heel ander licht op de ontstaansgeschiedenis van
het oude Egypte werpt.
Joodse Oudheden, Boek 1, hoofdstuk VIII.
2. For whereas the
Egyptians were formerly addicted to different customs, and despised one
another's sacred and accustomed rites, and were very angry one with another on
that account, Abram conferred with
each of them, and, confuting the reasonings they made use of, every one for
their own practices, demonstrated that such reasonings were vain and void of
truth: whereupon he was admired by them in those conferences as a very wise
man, and one of great sagacity, when he discoursed on any subject he undertook;
and this not only in understanding it, but in persuading other men also to
assent to him. He communicated to them
arithmetic, and delivered to them the science of astronomy; for before
Abram came into Egypt they were unacquainted
with those parts of learning; for that science came from the Chaldeans into
Egypt, and from thence to the Greeks also. (link: http://sacred-texts.com/jud/josephus/ant-1.htm)
Abram was dan ook geen in lompen geklede nomade (zoals Hollywood e.a.
bronnen hem al eens afbeelden) maar een prins in zijn tijd die aan de hoven van
de nieuw ontstane koninkrijken ontvangen werd. Later zou de zoon van Jakob:
Jozef, onderkoning van Egypte zijn en vonden de twaalf stammen van Israël/Jakob
asiel in Egypte ten tijde van een zevenjarige hongersnood. Later zouden de
Israëlieten in Egypte verdrukt worden toen een farao van een geheel nieuwe
dynastie de macht overnam. De tijdens de verdrukking geboren Mozes zou door de
dochter van de farao van de verdrukking geadopteerd worden en daarop veertig
jaar aan het hof van farao verblijven. Daarna volgde na heel wat perikelen de
vlucht van Mozes naar het land Midian voor een periode van ook veertig jaar. Naar
het einde toe van de tweede veertigjarige periode kwam het bericht dat de farao
van de verdrukking in Egypte overleden was. De farao van de verdrukking
regeerde Bijbels gezien voor een periode van meer dan tachtig jaar.
De Bijbel reikt drie
ankerpunten aan waarmee farao s van het Oude Rijk op de tijdsbalk geplaatst
kunnen worden. Het Oude Rijk verhuist hierbij op de tijdsbalk naar de periode
van 1739 v. Chr. tot 1483 v. Chr. of een verschil van 947 jaar met de orthodoxe
constructie.
In mijn
studie TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 107-111,
heb ik farao Pepi II van de zesde dynastie als de farao van de verdrukking in
Egypte geïdentificeerd (Exodus 1:1-11).
De
aanleiding tot de identificatie was de lange regeerperiode van farao Pepi II
van negenennegentig jaar. De enige lange regeerperiode van alle farao s van
Egypte dat overeenkomt met de Bijbelse chronologische gegevens waarbij de farao
van de verdrukking minstens twee tijdsschijven van veertig jaar op de troon
zat.
Voor diegenen die zouden twijfelen aan de hoge ouderdom van Pepi II; ook
de andere beschikbare Egyptische bronnen vermelden een regeerperiode van plus
negentig jaar. De Turijnkoningslijst bijvoorbeeld die meestal in afwijking van Manetho
kleinere getallen voor regeerperioden opgeeft, geeft ditmaal voor Pepi II ook
negentig plus jaar op. Zelfs de orthodoxe Egyptoloog J. H. Breasted zag geen
reden om aan dit hoge getal te twijfelen.
Pepi II is zonder
twijfel de farao van de verdrukking van de Israëlieten in Egypte. Manetho
bericht dat hij als zesjarige de troon besteeg en negenennegentig jaar regeerde.
Hij stierf een korte tijd voor de uittocht van de Israëlieten. Een exodus die
we op de tijdsbalk plaatsen in het jaar 1483 v. Chr.
De Bijbel leert ook dat
met het opkomen van de farao van de verdrukking een nieuwe dynastie of huis aan
de macht was.
Exodus 1:1 Dit nu zijn de namen der zonen van Israël, die in Egypte
gekomen zijn, met Jakob; zij kwamen er in, elk met zijn huis. 2 Ruben, Simeon,
Levi, en Juda; 3 Issaschar, Zebulon, en Benjamin; 4 Dan en Nafthali, Gad en
Aser. 5 Al de zielen nu, die uit Jakobs heup voortgekomen zijn, waren zeventig
zielen; doch Jozef was in Egypte. 6 Toen
nu Jozef gestorven was, en al zijn broeders, en al dat geslacht, 7 Zo
werden de kinderen Israëls vruchtbaar en wiesen overvloedig, en zij
vermeerderden, en werden gans zeer machtig, zodat het land met hen vervuld
werd. 8 Daarna stond een nieuwe koning op
over Egypte, die Jozef niet gekend had;
9 Die zeide tot zijn volk: Ziet, het volk der kinderen Israëls is veel, ja,
machtiger dan wij. 10 Komt aan, laat ons wijselijk tegen hetzelve handelen,
opdat het niet vermenigvuldige, en het geschiede, als er enige krijg voorvalt,
dat het zich ook niet vervoege tot onze vijanden, en tegen ons strijde, en uit
het land optrekke. 11 En zij zetten oversten der schattingen over hetzelve, om het te verdrukken met hun lasten; want men bouwde
voor Farao schatsteden, Pitom en Raamses. (Statenvertaling)
Het Griekse
Nieuwe Testament maakt nog duidelijker dat een volledig nieuwe dynastie was
aangetreden. In het Bijbelboek Handelingen hoofdstuk 7 lezen
we het verhaal van Stefanus die voor het Sanhedrin heel beknopt maar duidelijk de
geschiedenis van Israël bracht. Stefanus zei het volgende over de farao van de
verdrukking: Doch naarmate de tijd der belofte,
waarmede God Zich aan Abraham verbonden had, naderde, vermeerderde het volk en
vermenigvuldigde zich in Egypte, totdat er over Egypte een andere koning aan het bewind kwam, die Jozef niet gekend had.
Deze nam list te baat tegenover ons geslacht en handelde slecht met de vaderen,
en liet hen hun zuigelingen te vondeling leggen, opdat het volk zich niet zou
voortplanten.
In de Griekse taal staat
er het woord HETEROS voor wat een andere betekent. HETEROS staat voor een
gans andere in plaats van het normale Griekse woord ALLOS wat gewoon anders
betekent binnen een zelfde soort. Het gebruik van het Griekse HETEROS maakt
duidelijk dat een farao van een nieuw huis of dynastie de macht overnam. Of hoe
een beetje Bijbelstudie van de grondtekst heel wat licht op de Egyptologie kan
werpen. De conclusie moet zijn dat de dynastieën van Manetho van het Oude Rijk
niet achter elkaar geheerst hebben maar elkaar dikwijls overlapten waarbij de
zesde dynastie een nieuwkomer was.
De volgende verankering van
een Egyptische farao van het Oude Rijk op basis van de Bijbelse chronologie is
die van farao Zoser van de derde dynastie van Manetho.
In mijn werk TIJD en
TIJDEN, 2015, blz. 61-71, heb ik de farao die Jozef als onderkoning had
geïdentificeerd met farao Zoser van
de derde dynastie. Uit de tijd van de Ptolemeeërs is er een rotsinscriptie
bewaard gebleven met de vermelding van een zevenjarige hongersnood die Egypte
ten tijde van farao Zoser getroffen heeft. Ook hier zoals bij de hoge leeftijd
van de farao van de verdrukking is de vermelding over een hongersnood die
bovendien exact zeven jaar duurde geen toeval maar een aangereikt ankerpunt op
de tijdsbalk waarmee we een regeerperiode van een farao kunnen vastpinnen. Het
was in het achttiende regeringsjaar van farao
Zoser dat de hongersnood van zeven jaar voorbij was. De overige farao s
volgend op Zoser heb ik op de tijdsbalk ingevuld. Het is geen toeval dat de
farao die de Israëlieten asiel verleende ook uit het zogenaamde Oude Rijk
stamde.
Als derde farao heb ik Oenas van de vijfde dynastie op basis
van Bijbelse chronologie op de tijdsbalk verankerd. De vijfde dynastie had mijn
aandacht in mijn boek TIJD en TIJDEN,
2015, blz. 104-106. De laatste farao van dynastie V: Oenas, heb ik op de
tijdsbalk verankerd met de tien plagen gevolgd door de exodus van Israël uit
Egypte. Van de regeerperiode van Oenas is er een bericht bewaard gebleven over
een hongersnood die Egypte toen trof. De vermelding van een hongersnood was
heel ongewoon voor het anders vruchtbare Egypte en er zijn over een periode van
ruim tweeduizend jaar slechts enkele verwijzingen naar een hongersnood. De
hongersnood van de periode van Oenas past hier in het Bijbelrelaas van het boek
Exodus met de tien plagen, die Egypte voor de Exodus troffen. De uittocht van
de Israëlieten betekende in de gereviseerde chronologie het einde van het Oude Rijk
van Egypte en dus ook van de vijfde dynastie.
De orthodoxe egyptologie
gaat er van uit dat de dynastieën die Manetho opgeeft in opeenvolging over
Egypte geheerst hebben. Zij laten bijvoorbeeld de vijfde dynastie opgevolgd
worden door de zesde dynastie alhoewel hier weinig of geen aanknooppunten over
bewaard zijn gebleven. Er zijn orthodoxe Egyptologen zoals Sir Alan Gardiner die
dit ook toegeven:
It is unknown why Teti (Dynasty VI) should have been
regarded as the inaugurator of a new dynasty, but it is about this time that we
first become fully aware of the momentous change that had come about in the
character of the Egyptian realm. Past and gone was the extreme centralization
of the previous periods .
Sir
Alan Gardiner, Egypt of the Pharaohs, 1961, Book II, The Old Kingdom, page 91
In
hetzelfde hoofdstuk vestigt Alan Gardiner de aandacht op het feit dat de
bekende en alom wat chronologie betreft, gerespecteerde faraolijst: de
Turijn-canon, farao Oenas als laatste op een lijst van de farao s vanaf de eerste
farao Menes, opgeeft. Wat er volgens hem op wijst dat een bepaalde belangrijke
periode in de geschiedenis van Egypte met Oenas afgesloten werd.
After Unis
the Turin Canon inserted a total of
all the years from the accession of Menes
down to that reign; the number is unfortunately lost, but the entry serves a
useful purpose by showing that a great
period was thought of as terminating here.
Sir
Alan Gardiner, Egypt of the Pharaohs, 1961, Book II, The Old Kingdom, page 91
De
gegevens die van Manetho via zijn kopieerders bewaard bleven spreken elkaar
tegen wat aantal en regeerduur van de verschillende farao s van de vijfde
dynastie betreft. De kroniekschrijver Africanus, een van de kopieerders van
Manetho, vermeldt negen faraos voor de vijfde dynastie met een totaal van 248
jaar. De andere kopieerder van Manetho echter: Eusebius, vermeldt eenendertig
faraonamen, maar verward heel duidelijk de faraos van de vijfde dynastie met
die van de zesde dynastie. De bekende Abydos-koningslijst geeft in afwijking
van Manetho faraonamen voor de vijfde dynastie op, zij het zonder de regeerduur
te vermelden. De gefragmenteerde Turijnlijst heeft dan weer negen koningen
waarbij de derde naam in de lijst als gevolg van zware beschadigingen aan het
papyrusdocument verloren ging.
De
archeologie komt te hulp in het reconstrueren van de regeerperioden van de
respectievelijke farao s. In het British Museum is een grote kalkstenen
schijndeur uit het graf van de edelman Ptahsjepses te Sakkara, tentoongesteld.
Deze
edelman beschrijft in een inscriptie op de deur hoe hij tot zijn dood onder
zeven faraos leefde. Twee faraos van de lijst werden geïdentificeerd als
zijnde van de vierde dynastie van Manetho en vijf faraos zijn van de vijfde
dynastie. Er bestond aldus interactie tussen beide dynastieën die blijkbaar voor
een periode gezamenlijk over hun deel van Egypte heersten.
De
Britse egyptoloog Sir Alan Gardiner verwijst in zijn studie: Egypt of the
Pharaohs, 1961, hoofdstuk IV, naar graftempels van de vijfde en de zesde
dynastie en toont aan dat de weergegeven reliëfs soms identiek met elkaar zijn
en volgens hem van elkaar gekopieerd. Zo schrijft hij dat de tombe van Farao
Sahoe-ra van de vijfde dynastie een muurreliëf heeft met een scène van
krijgsgevangen Libische stamhoofden samen met buitgemaakt vee. Dit blijkt een
identieke scene te zijn met de gegevens gevonden in de dodentempel van Pepi II
van de zesde dynastie. Zelfs de opgegeven aantallen van krijgsgevangenen en vee
kloppen nauwkeurig. Voor de orthodoxe Egyptologie is dit een anomalie. Volgens
mijn reconstructie is er echter geen sprake van plagiaat maar waren de faraos
Sahoe-ra (1536/1529 v. Chr.) en Pepi II (1586/1487 v. Chr.) tijdgenoten van
elkaar, met Sahoe-ra ondergeschikt aan Pepi II.
Wat de
rangschikking van de farao s van de vijfde dynastie op de tijdsbalk betreft
heb ik in mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, als ankerpunt het jaartal van de
exodus genomen: 1483 v. Chr. en van dit ankerjaar in de tijd teruggewerkt tot
aan de regeerperiode van farao Menkaura van de vierde dynastie, waar ik de
verbinding met de vijfde dynastie maakte. De regeerperiode van farao Oenas
loopt aldus van het ankerjaar 1483 v. Chr. tot 1513 v. Chr. met een
regeerperiode van dertig jaar, die de Turijnkoningslijst opgeeft. Zoals eerder
vermeld is er uit de tijd van de regeerperiode van farao Oenas is een
vermelding bewaard gebleven over een hongersnood die Egypte toen getroffen
heeft.
De tien
plagen betekenden voor Egypte een economische ramp zonder weerga en de
vernietiging van het leger van farao in de Rode Zee daaropvolgend betekende dat
het land openlag voor de invasie van de Amoe /Hyksos /Amalekieten.
Een tot
dan toe ononderbroken lijn van farao s vanaf Menes tot op Oenas was aan haar
einde gekomen. Vreemde heersers zouden daarop voor een lange periode de
heerschappij over Egypte overnemen. Zie ook mijn boek: EXODUS, 2016, blz. 107-124
De
enige intentie van de Egyptische oudheidhistoricus Manetho in de derde eeuw
voor Christus ten tijde van het Griekse bewind over Egypte, was om zijn
tijdgenoten en collega-historici aan te tonen dat de Egyptische geschiedenis de
oudste van heel de wereld was. Hierbij manipuleerde hij zijn faraolijsten waaruit
moest blijken dat zij in opeenvolging geregeerd hadden en elkaar niet
overlapten wat in werkelijkheid dikwijls het geval was.