De stad
met de Egyptische plaatsnaam Kadesj staat bovenaan een bewaarde stele van farao
Thothmosis III. In totaal staan er honderdnegentien namen van steden op
vermeld. Steden die farao in Klein-Azië veroverde en schatplichtig maakte.

De
orthodoxe Egyptologie plaatste Thothmosis III op de tijdsbalk in de vijftiende
eeuw voor Christus en dit op basis als een gevolg van het hanteren van hun
foutieve Sothis-kalender. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1388962800&stopdatum=1389567600 en
scrol naar beneden naar het artikel: Het Ebers-papyrus.
In mijn
nu kortelings te verschijnen nieuw boek TIJD en TIJDEN bij de uitgeverij www.boekscout.nl behandel ik de Sothis-kalender
uitvoerig in een afzonderlijk hoofdstuk: De geschiedenis van de geschiedenis,
blz.27-41.
Het
identificeren van de plaatsnaam Kadesj was/is een moeilijke opdracht voor de
orthodoxie. Sommige Egyptologen meenden Kadesj te kunnen identificeren met het
Kadesj dat aan de rivier de Orontes in Noord-Syrië ligt, andere kozen voor
Kadesj-Naftali in Gallilea. De samenstellers van de The Macmillan Bible Atlas
kozen voor het plaatsje Kadesh in Gallilea zie bijgevoegde kaart. Het is een
identificatie die tot verlegenheid leidt. Een onbelangrijk plaatsje dat
Thothmosis III bovenaan zijn lijst van veroverde steden plaatst? Het probleem
was en is dat dit in de vijftiende eeuw v. Chr. onbeduidende plaatsen waren.
De
vraag was en is: waarom staat het onbeduidende Kadesj bovenaan de lijst met bijvoorbeeld
de belangrijke stad Megiddo in Israël slechts op de tweede plaats?
Het is
de verdienste van Dr. I. Velikovsky dit aangekaart te hebben en een oplossing
gegeven. In zijn werk Eeuwen in Chaos, 1952, hoofdstuk IV, blz. 173, maakt hij
duidelijk dat met Kadesj (wat de heilige betekent) Jeruzalem bedoelt is. Het is
Jeruzalem dat Thothmosis III in het vijfde regeringsjaar van koning Rehabeam,
de zoon en opvolger van Salomo, plunderde. En het jaar was 961 in de tiende
eeuw v. Chr. en niet de foutieve vijftiende eeuw v. Chr.

In de
revisie van de geschiedenis van de oudheid toont Velikovsky aan dat de eerste
farao s van de achttiende dynastie tijdgenoten van Saul, David, Salomo en
Rehabeam waren. En dat Egypte en Israël aanvankelijk geallieerd waren in hun
strijd tegen de Hyksos/Amalekieten. Toen farao Ahmose Egypte vrijvocht van de
Hyksos-heerschappij en daarna tegen Avaris, de hoofdplaats van de Hyksos
oprukte, deed hij dit in bondgenootschap met Saul van Israël. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1390172400&stopdatum=1390777200 en
scrol naar beneden naar het artikel: Waar lag Telaïm en waar lag de stad van
Amalek?
Daarna
hebben we de link met farao Thothmosis I met wie Salomo zich verzwagerde door
een dochter van farao tot vrouw te nemen. In het vijfde regeringsjaar van
Thothmosis I rukte farao Kanaän binnen, veroverde Gezer en schonk de stad als
bruidsschat aan Salomo. Daarna volgde farao Hatsjepsoet, een dochter van
Thothmosis I die de band met Israël/Salomo nog verstevigde.
In TIJD
en TIJDEN wordt dit in het hoofdstuk: de koningin van Scheba, blz. 208,
belicht.
Na de
dood van Hatsjepsoet trok Thothmosis III, die tot dan in de schaduw van zijn
regentes de troon gedeeld had, alle macht naar zich toe en begon onmiddellijk
aan een reeks jaarlijkse campagnes naar Klein-Azië waarbij hij Juda
schatplichtig maakte. De kroon was de plundering van Jeruzalem met zijn derde
campagne in 961 v. Chr. Zie hoofdstuk: De Bijbelse farao met de naam Sisak,
blz. 220-223, in TIJD en TIJDEN.

Uiteindelijk
zou Thothmosis III zijn macht tot aan de Eufraat uitbreiden. De stele die hij
naliet en bewaard bleef bevat een lijst van honderdnegentien namen, die alle in
Palestina te plaatsen zijn. Bovenaan staat de koningsstad Kadesj vermeld. Velikovsky wijst in zijn studie op het feit dat
Jeruzalem in de Bijbel op vele plaatsen Kadesj of de heilige genoemd wordt.
2
Kronieken 8: 11 Salomo nu deed de dochter van Farao opkomen uit de stad
Davids, tot het huis, dat hij voor haar gebouwd had; want hij zeide: Mijn vrouw
zal in het huis van David, den koning van Israël, niet wonen, omdat de plaatsen
heilig zijn, tot dewelke de ark des
HEEREN gekomen is. (Statenvertaling)
Psalm
2:6 Ik
toch heb Mijn Koning gezalfd over Sion, den berg Mijner heiligheid.
Joël 3:17 En
gijlieden zult weten, dat Ik de HEERE, uw God ben, wonende op Sion, den berg
Mijner heiligheid; en Jeruzalem zal
een heiligheid zijn, en vreemden
zullen niet meer door haar doorgaan.
En het
Egyptische Kadesh vinden we ook in de Arabische overlevering terug maar dan
verbasterd naar El-Kuds, wat een Arabische naam voor Jeruzalem is.
Wordt
vervolgd
.
Met
vriendelijke groet,
Robert
De Telder

|