Deze
week vervolgen we onze serie met de brieven van Jezus Christus aan de engel van
de Gemeente te Smyrna
en aan de engel van de Gemeente te Pergamus. Hierna volgt de brief aan Smyrna:
Openbaring
2:8 En schrijf aan den engel der
Gemeente van die van Smyrna: Dit
zegt de Eerste en de Laatste, Die dood geweest is, en weder levend is geworden:
9 Ik weet uw werken, en verdrukking, en armoede (doch gij zijt rijk), en de lastering dergenen, die zeggen, dat
zij Joden zijn, en zijn het niet, maar zijn een synagoge des satans. 10
Vrees geen der dingen, die gij lijden zult. Ziet, de duivel zal enigen van
ulieden in de gevangenis werpen, opdat gij verzocht wordt; en gij zult een
verdrukking hebben van tien dagen.
Zijt getrouw tot den dood, en Ik zal u geven de kroon des levens. 11 Die oren
heeft, die hore wat de Geest tot de Gemeenten zegt. Die overwint, zal van den tweeden dood niet beschadigd
worden. (Statenvertaling)
De naam
Smyrna betekent bitter en dit heeft uiteraard een betekenis voor de tijdsperiode
die we nu gaan behandelen. Zoals in de vorige aflevering meegedeeld hebben de
brieven een viervoudige toepassing: (1) lokaal, naar de Gemeenten die in 93 AD
daadwerkelijk werden aangesproken; (2) vermanend, voor alle Gemeenten in alle
tijden als beproevingen waarmee ze hun ware spirituele staat in de ogen van God
kunnen onderscheiden; (3) persoonlijk, in de vermaningen aan hem "die een
oor heeft", en in de belofte "aan hem die overwint"; (4)
profetisch, als het onthullen van zeven fasen van de geschiedenis van de
Gemeenten tot het einde. Het is de laatste toepassing die met dit artikel
vooral aandacht krijgt.
De
plaatsnaam Smyrna komt niet in het Bijbelboek Handelingen noch in enige apostolische
brief voor. Dat er een Joodse Gemeente te Smyrna was is duidelijk. Zoals in de
aflevering over de brief aan de engel der Gemeente te Efeze vermeld zijn de
zeven brieven aan de engelen van de Joodse Gemeenten gericht. Het laatste boek van de Bijbel in
het Nieuwe Testament gaat inhoudelijk volledig over het herstel van Israël in
de toekomst, zowel geestelijk als nationaal in het oude land der vaderen.
Openbaring 1:1 De openbaring van Jezus Christus, die
God hem gegeven heeft, om Zijn dienstknechten te tonen de dingen, die haast geschieden moeten; en die Hij door Zijn engel gezonden,
en Zijn dienstknecht Johannes te
kennen gegeven heeft; 2 Dewelke het woord Gods betuigd heeft, en de getuigenis
van Jezus Christus, en al wat hij gezien heeft. (Statenvertaling)
Profetisch
gezien stelt de Smyrna-Gemeente de historische periode voor van de reis van
Israël door de wildernis op weg naar het Beloofde Land. Met de vorige
aflevering hebben we gezien dat de Efeze-Gemeente model stond voor de periode
vanaf de Exodus uit Egypte tot aan het uitzenden van de twaalf verspieders in
Kanaän en het ongeloof toen van de volwassen generatie het land in geloof
binnen te trekken en in bezit te nemen. Veertig jaar lang zouden zij daarop in
de wildernis verblijven tot die generatie van twintig jaar en ouder van de
exodus in de woestijn gestorven waren. De nieuwe generaties die in die periode
opgroeiden stellen de Gemeente te Smyrna voor. Zij groeiden in geloof tot
volwassenheid op, terwijl de generatie die eerder door ongeloof weigerde het
Beloofde Land binnen te trekken op veertig jaar tijd lichamelijk aftakelden en
stierven. Deze laatsten zijn dan de lasteraars die in vers negen vermeld
worden. De gelovige jonge generatie wordt in Openbaring 2:9-10 aangemoedigd hun
verdrukking en armoede te ondergaan en geen vrees te hebben van wat zij lijden
moesten. Wanneer we Schrift met Schrift vergelijken is het hierna volgende
Bijbelgedeelte toepasselijk voor de Smyrna-Gemeente:
Numeri
14:28
Zeg tot hen: Zo waarachtig als Ik leef, spreekt de HEERE, indien Ik ulieden zo
niet doe, gelijk als gij in Mijn oren gesproken hebt! 29 Uw dode lichamen zullen in deze woestijn vallen; en al uw getelden,
naar uw gehele getal, van twintig jaren
oud en daarboven, gij, die tegen Mij gemurmureerd hebt. 30 Zo gij in dat
land komt, over hetwelk Ik Mijn hand opgeheven heb, dat Ik u daarin zou doen
wonen, behalve Kaleb, de zoon van
Jefunne, en Jozua, de zoon van Nun. 31
En uw
kinderkens, waarvan gij zeidet: Zij zullen ten roof worden! die zal
Ik daarin brengen, en die zullen bekennen dat land, hetwelk gij
smadelijk verworpen hebt. 32 Maar u aangaande, uw dode lichamen zullen in deze
woestijn vallen! 33 En uw kinderen zullen gaan weiden in deze woestijn,
veertig jaren, en zullen uw hoererijen dragen, totdat uw dode lichamen
verteerd zijn in deze woestijn. 34 Naar het getal der dagen, in welke gij dat
land verspied hebt, veertig dagen, elken dag voor elk jaar, zult gij uw
ongerechtigheden dragen, veertig jaren, en gij zult gewaar worden Mijn
afbreking. 35 Ik, de HEERE, heb gesproken: zo Ik dit aan deze ganse boze
vergadering dergenen, die zich tegen Mij verzameld hebben, niet doe, zij zullen
in deze woestijn te niet worden, en zullen daar sterven! 36 En die mannen, die
Mozes gezonden had, om het land te verspieden, en wedergekomen zijnde, de ganse
vergadering tegen hem hadden doen murmureren, een kwaad gerucht over dat land
voortbrengende; 37 Diezelfde mannen, die een kwaad gerucht van dat land
voortgebracht hadden, stierven door een plaag, voor het aangezicht des HEEREN. 38
Maar Jozua, de zoon van Nun, en Kaleb, de zoon van Jefunne, bleven
levende van de mannen, die heengegaan waren, om het land te verspieden. 39 En
Mozes sprak deze woorden tot al de kinderen Israëls. Toen treurde het volk
zeer. (Statenvertaling)
De
vermelde verdrukking in vers tien van tien dagen is historisch gezien moeilijk
te verklaren en plaatsen we in de alsnog toekomstige tijd in de periode van
Jacob s benauwdheid wanneer de twaalf stammen van Israël zullen hersteld worden.
Dan ook zal er een Smyrna-Gemeente zijn die door de verdrukking van die tijd
moet.
De historische
nieuwgeboren gelovige generatie in de wildernis kreeg de belofte van de kroon
des levens. De overwinnaars van vers elf zouden door de tweede dood niet
beschadigd worden. De tweede dood vinden we terug in het laatste Bijbelboek Openbaring
20:14. Het is de poel des vuurs waar uiteindelijk bij het laatste oordeel ook
de dood en het dodenrijk in geworpen worden.
Openbaring
20:14 En de dood en het dodenrijk werden in de poel des vuurs geworpen. Dat
is de tweede dood: de poel des vuurs. 15 En wanneer iemand niet bevonden
werd geschreven te zijn in het boek des
levens, werd hij geworpen in de poel des vuurs. (Statenvertaling)
De
geschiedenis van die veertig bewogen jaren in de wildernis aan de buitengrenzen
van het Beloofde Land zien we verder beschreven worden in de brief van Jezus
Christus aan de engel te Pergamus:
Openbaring
2:12 En schrijf aan den engel der
Gemeente, die in Pergamus is: Dit zegt Hij, Die het tweesnijdend scherp
zwaard heeft: 13 Ik weet uw werken, en waar gij woont; namelijk daar de troon des satans is, en gij houdt
Mijn Naam, en hebt Mijn geloof niet verloochend, ook in die dagen, in welke
Antipas, Mijn getrouwe getuige was, welke gedood is bij ulieden, daar de satan
woont. 14 Maar Ik heb enige weinige dingen tegen u, dat gij aldaar
hebt, die de lering van Balaäm houden,
die Balak leerde den kinderen
Israëls een aanstoot voor te werpen, opdat zij zouden afgodenoffer eten en
hoereren. 15 Alzo hebt ook gij, die de
lering der Nikolaieten houden; hetwelk Ik haat. 16 Bekeer u; en zo niet, Ik
zal u haastelijk bij komen, en zal tegen hen krijg voeren met het zwaard Mijns
monds. 17 Die oren heeft, die hore wat de Geest tot de Gemeenten zegt. Die
overwint, Ik zal hem geven te eten van het manna,
dat verborgen is, en Ik zal hem geven een witten keursteen, en op den
keursteen een nieuwen naam geschreven, welken niemand kent, dan die hem
ontvangt.
Ook de
Gemeente te Pergamus wordt niet in het Bijbelboek Handelingen vermeld noch in
de brieven van Paulus aan de christengemeenten. Dat er een Joodse Gemeente te
Pergamus was is duidelijk. Pergamus of Pergamos betekent hoogte en is
afgeleid van het Griekse woord purgos wat hoge burcht betekent. Dat we me bij
de brief aan de engel der gemeente te Pergamus chronologisch gezien aan het
einde van de veertigjarige wildernisperiode voor Israël zitten maakt vers
veertien duidelijk. Balak was de koning van Moab die de profeet Balaäm inhuurde
ter vervloeking van Israël dat op weg naar het Beloofde Land was. Het
Bijbelboek Numeri de hoofdstukken 22 tot en met 25 brengt deze geschiedenis.
Aangezien het vervloeken wegens de bijzondere geestelijke bescherming over
Israël niet lukte adviseerde Balaäm hen te laten samengaan met de dochters van
Moab en hun goden.
Numeri
25:1 En Israël verbleef te Sittim, en het volk begon te hoereren met de
dochteren der Moabieten. 2 En zij
nodigden het volk tot de slachtofferen harer goden; en het volk at, en boog
zich voor haar goden. 3 Als nu Israël zich koppelde aan Baäl-peor, ontstak de
toorn des HEEREN tegen Israël.
De
bijzondere geestelijke bescherming over Israël die we hiervoor vermelden staat
in het volgende Bijbelgedeelte verduidelijkt.
Numeri
23:18
Toen hief hij zijn spreuk op, en zeide: Sta op, Balak, en hoor! Neig uw oren
tot mij, gij, zoon van Zippor! 19 God is geen man, dat Hij liegen zou, noch
eens mensen kind, dat het Hem berouwen zou; zou Hij het zeggen, en niet doen,
of spreken, en niet bestendig maken? 20 Zie, ik heb ontvangen te zegenen;
dewijl Hij zegent, zo zal ik het niet keren. 21 Hij schouwt niet aan de ongerechtigheid in Jakob; ook ziet
Hij niet aan de boosheid in Israël. De HEERE, zijn God, is met hem, en het
geklank des Konings is bij hem. 22 God heeft hen uit Egypte uitgevoerd; zijn
krachten zijn als van een eenhoorn. 23 Want
er is geen toverij tegen Jakob noch waarzeggerij tegen Israël. Te dezer
tijd zal van Jakob gezegd worden, en van Israël, wat God gewrocht heeft. 24
Zie, het volk zal opstaan als een oude leeuw, en het zal zich verheffen als een
leeuw; het zal zich niet neerleggen, totdat het den roof gegeten, en het bloed
der verslagenen gedronken zal hebben!
Met de
vermelding van manna in vers zeventien hebben we een verwijzing naar de periode
van de veertigjarige trek van Israël door de wildernis van pleisterplaats tot
pleisterplaats en hun levensonderhoud toen. Zie het artikel van 20.05.2019 op dit blog, link: http://bloggen.be/Robertdetelder/archief.php?ID=3159891
Bij de
intocht in Kanaän in 1443 v. Chr. hield het manna op en leefden ze dat jaar van
de opbrengst van het land. In Psalm 78:24-25 wordt het manna als engelenbrood
beschreven.
Psalm
78:24 En regende op hen het Man om te
eten, en gaf hun hemels koren. 25
Een iegelijk at het brood der Machtigen; Hij zond hun teerkost tot
verzadiging. (Statenvertaling)
Psalm 78:24 And had rained down manna upon them to eat, and had given them of the corn of heaven. 25 Man did eat angels' food: he sent them meat to the full. (KJV)
Psalm 78:23 Yet he commanded the clouds from above,
and opened the doors of heaven, 24 and rained upon them manna to eat, and gave
them the bread of heaven. 25 Man ate angels
bread; he sent them provision to the full. (LXX)
Aan de
overwinnaars te Pergamus die de aangeboden orgieën met de dochters van Moab
afwezen, werd manna beloofd dat toen alsnog verborgen was en pas geopenbaard
bij de komst van de Messias, de Koning der koningen: Jezus.
Johannes
6:48 Ik ben het Brood des levens. 49 Uw vaders hebben het Manna gegeten in de
woestijn, en zij zijn gestorven. 50
Dit is het Brood, dat uit den hemel nederdaalt, opdat de mens daarvan ete, en niet sterve. 51 Ik ben dat levende
Brood, dat uit den hemel nedergedaald is; zo iemand van dit Brood eet, die zal
in der eeuwigheid leven. En het Brood, dat Ik geven zal, is Mijn vlees, hetwelk
Ik geven zal voor het leven der wereld. (Statenvertaling)
Met het
manna dat alsnog verborgen was herkennen we de meervoudige toepassing van de
zeven brieven door C.I. Scofield. Zowel de brief aan de engel van de Gemeente
te Smyrna als aan de engel van de Gemeente te Pergamus zijn zowel historisch
vervuld, als vermanend geschreven voor alle Gemeenten in alle tijden en hebben
een profetische betekenis. In de eindtijd, de periode van zeven jaar voor de
(weder)komst van de Messias te Jeruzalem, zullen de zeven Gemeenten opnieuw
aanwezig zijn. Tijdens Jacob s benauwdheid in de toekomst zal de troon van
Satan gedurende drie en een half jaar te Jeruzalem staan. Rondom een
tevoorschijn gebrachte ark van het verbond zal er opnieuw een offerdienst op de
tempelberg worden ingesteld. De pseudovredevorst zal in staat zijn om vuur uit
de hemel het offer te laten verteren. Een misleiding zonder weerga die velen
zullen aannemen. De eerste drie en halfjaar zullen twee bijzondere getuigen van
God tegen de herstelde offerdienst spreken om uiteindelijk in de helft van de
zevenjarige eindtijdperiode door de pseudovorst gedood te worden. Een
overblijfsel van Israël, de overwinnaars die we in de brieven tegenkomen worden
daarna in veiligheid in de woestijn van het over-Jordaanse land geleid in een
gebied dat de koning van het noorden alias de antichrist alias de
pseudovredevorst niet betreden kan worden. Wat ik hier schets zijn de grote lijnen der gebeurtenissen die
nog in de toekomst liggen. De vooraf geschreven geschiedenis over Antipas in
vers dertien, een getuige die gedood wordt plaatsen we in de eindtijd, in de
eerste helft van eindtijdperiode. Eerder op 28.06.2017 schreef ik op dit blog een artikel over de chronologie
der gebeurtenissen die in de Apocalyps beschreven staan, zie link: http://bloggen.be/Robertdetelder/archief.php?startdatum=1498428000&stopdatum=1499032800
De Bijbelse krijgsheer Salman geïdentificeerd als Farao Sjosjenq I
De
Oudtestamentische profeet Hosea verwijst in het hierna volgende Bijbelgedeelte
in zijn oordeelsaankondiging tegen het Israël van de oudheid, naar een zekere ‘Salman’. Een krijgsheer die in loop
van de geschiedenis van Israël, verantwoordelijk was voor de meedogenloze
verwoesting van de plaats Bet-Arbel.
Alle overige versterkte plaatsen in het gebied van het tienstammenrijk zouden
volgens het Profetische Woord van Hosea op gelijkaardige wijze verwoest worden.
Hosea 10:12 Zaait u tot
gerechtigheid, maait tot weldadigheid; braakt u een braakland; dewijl het tijd
is den HEERE te zoeken, totdat Hij kome,
en over u de gerechtigheid regene. 13 Gij hebt goddeloosheid geploegd,
verkeerdheid gemaaid, en de vrucht der leugen gegeten; want gij hebt vertrouwd op uw weg, op de veelheid uwer helden. 14
Daarom zal er een groot gedruis ontstaan onder uw volken, en al uw vestingen
zullen verstoord worden, gelijkSalman Beth-arbel verstoorde ten dage
des krijgs; de moeder werd verpletterd met de zonen. 15 Alzo heeft Beth-el
ulieden gedaan, vanwege de boosheid uwer boosheid; Israëls koning is in den dageraad ten enenmale uitgeroeid.
(Statenvertaling)
Over de
identiteit van Salman bestaan er
meerdere meningen. De meest voorkomende verklaring is dat Salman een verkorting
van de naam Salmaneser, was. De naam namelijk van de Assyrische koning
Salmaneser V die in 717 v. Chr. Samaria innam, de versterkte steden van het
tienstammenrijk ontmantelde, en de tien stammen van Israël in ballingschap
wegvoerde. Tegen deze identificatie kan men echter stellen dat ‘Salman’ met de beschreven
verwoesting van Beth-Arbel, voorafging aan de geprofeteerde verwoesting. De
Bijbelvorser E.W. Büllinger verwijst in zijn commentaar op dit Bijbelgedeelte,
dat met Salman ‘misschien’ Salamanoe een koning van Moab bedoelt is, die ten
tijde van de regeerperiode van de Assyriër Tiglath Pileser III leefde, en alzo
een tijdgenoot van Hosea was. De Hebreeuwse Septuagintvertalers in de derde
eeuw voor Christus in Egypte, hebben in het Grieks ‘Salman’ dan weer weergegeven
als een ‘Prins Salomo’ uit het huis van Jerobeam? Vraagteken op vraagteken
roept de studie ter identificatie van ‘Salman’ op.
De
mogelijke identificatie van Salman met een Assyrische koning met de naam
Salmaneser III, IV en/of V wijs ik alvast af. De naam Salmaneser is in de
Bijbel bewaard gebleven als degene die Samaria in 717 v. Chr. veroverde, en het
lijkt mij onwaarschijnlijk dat de profeet Hosea deze schrijfwijze niet gevolgd
zou hebben.
De
profeet Hosea trad op ten tijde van koning Jerobeam II van het tienstammenrijk
en ten tijde van de koningen Uzzia, Jotham, Achaz en Hizkia van het
tweestammenrijk Juda.
Hosea 1:1
Het woord des HEEREN, dat geschied is tot Hosea, den zoon van Beëri, in de
dagen van Uzzia, Jotham, Achaz, Hizkia, koningen van Juda, en in de dagen van
Jerobeam, zoon van Joas, koning van Israël. (Statenvertaling)
De
regeerperioden van de vermelde koningen zijn de volgende:
Jerobeam II816/776 v. Chr.
Uzzia 803/750
Jotam 755/739
Achaz 739/722
Hizkia 724/697
Van af
het begin van de regeerperiode van Jerobeam II tot het einde van de
regeerperiode van Hizkia geeft dit een totaal van honderdnegentien jaar. Met
zekerheid kunnen we aannemen dat de profeet Hosea zijn bediening had tot aan de
val van Samaria, in het zesde regeringsjaar van koning Hizkia van Juda in 717
v. Chr. Het begin van zijn bediening zou aan het einde van de regeerperiode van
Jerobeam II geplaatst kunnen worden, zoals bijvoorbeeld in het jaar 776 v.
Chr., het jaar dat ook de profeet Jesaja zijn bediening begon. Indien deze
jaartallen in aanmerking komen hebben we een totaal van zestig plus jaren voor
de bedieningsperiode van de profeet Hosea. Wat maakt dat indien Hosea vanaf
zijn dertigste jaar geroepen werd, hij een leeftijd van meer dan negentig plus
jaar, bereikt heeft. Het blijft echter bij gissen aangezien in het betreffende
Bijbelgedeelte alleen de namen van de koningen opgegeven worden en geen
jaartallen.
De
bedoeling van dit artikel is om Salman te
identificeren en Bet-Arbel op de landkaart te plaatsen. Want
dit laatste blijft ook tot op heden onduidelijk. Zie hierna het commentaar van
de Bijbelse Encyclopedie, Uitgever J. H. KOK, Kampen, tweede druk:
“Bet-Arbel: De
profeet Hosea stelt aan het Tienstammenrijk Bet Arbel ten voorbeeld, dat door
Salman is verwoest, Hos. 10 14. Het is niet bekend op welke gebeurtenis
Hosea zinspeelt, wie Salman is (verkorte vorm voor Salmanassar?) en welke
plaats met Bet Arbel is bedoeld. Volgens het onomasticon ligt Bet Arbel “aan gene zijde van de Jordaan in
de landstreek van Pella”, het Arbela der Makkabeeën, thans Irbid. Maar er
is ook een Khirbet Irbid ten westen van het meer Gennésaret; ook dit zou Bet
Arbel kunnen wezen en eveneens het Arbela van 1 Mk. 9,2. “
Alhoewel
de encyclopedie het antwoord niet heeft, krijgen we wel een aantal belangrijke
aanwijzingen over de mogelijke ligging van Bet-Arbel, wat ‘huis van God ’s
hinderlaag’, betekent.
Farao Sjosjenq I rukte in zijn twintigste
regeringsjaar het gebied van het tienstammenrijk binnen. Van deze veldtocht is
in Egypte te Karnak op een muur reliëf een verslag bewaard gebleven. De
veldtocht van Sjosjenq kan zodoende op een landkaart vandaag uitgetekend
worden, wat de voortreffelijke MacMillan Bible Atlas ook gedaan heeft. Door de
rangschikking van de vermelde steden op het tempelmuur-reliëf te Karnak is het
mogelijk om de veldtocht van Sjosjenq I in kaart te brengen. Eén en ander
blijft weliswaar moeilijk vanwege beschadigingen aan het tempelreliëf en als
een gevolg van het moeilijk te identificeren van sommige Egyptische
plaatsnamen. Het reliëf bevat honderdvijfenvijftig namen van steden. Enkel
zeventien hiervan kunnen met zekerheid geïdentificeerd worden. Veertien hiervan
in Israël, in het tienstammenrijk.
Het is
de mogelijke identificatie van Bet-Arbel met de over-Jordaanse landstreek Pella
dat mijn aandacht trok. Het is vanuit het revisionisme van de geschiedenis van
het oudheid-Egypte, dat een andere kandidaat voor Salman in aanmerking komt: namelijk
farao Sjosjenq I van de
tweeëntwintigste dynastie. Het revisionisme van de oudheidgeschiedenis heeft
hem namelijk op zijn juiste plaats op de tijdsbalk in de achtste eeuw v. Chr.
geplaatst.
Het was
de erudiete Dr. Immanuël Velikovsky die
in zijn boek ‘Eeuwen in chaos’, 1952 (1977 naar het Nederlands vertaald),
hoofdstuk IV, blz. 196, er op wees dat de conventionele egyptologie met haar
identificatie van de Bijbelse farao Sisak met Sjosjenq I van de
tweeëntwintigste dynastie fout zit. De stad Jeruzalem wat het
hoofddoel van farao Sisak was, staat niet op de lijst van Sjosjenq I vermeld
wat een anachronisme is indien men Sjosjenq I met de Bijbelse Sisak wil
identificeren. Velikovsky toont aan dat de Libische dynastie te verankeren is
met de periode rond de val van Samaria. De Bijbelse farao So op wie de laatste koning van het tienstammenrijk Hosea
vertrouwde, behoorde volgens Velikovsky tot de tweeëntwintigste Libische
dynastie. Zie het artikel van 13.10.2017
op dit blog: wie was de Bijbelse farao met de Hebreeuwse naam ‘So’ ten tijde
van de val van Samaria in 717 v. Chr.?, zie link: http://bloggen.be/Robertdetelder/archief.php?startdatum=1507500000&stopdatum=1508104800
Farao
Sjosjenq I van de tweeëntwintigste dynastie werd door de conventionele
egyptologie foutief met de Bijbelse farao Sisak geïdentificeerd en op de
tijdsbalk in de tiende eeuw v. Chr. ondergebracht, ten tijde van Salomo en
Rehabeam? De aanleiding tot het identificeren van de Bijbelse farao Sisak met
Sjosjenq I gaat terug op Jean-François
Champollion (1790/1832 AD). Hij was een Frans taalkundige en wordt aanzien
als de grondlegger van de egyptologie. Hij is vooral beroemd doordat de
ontcijfering van het Egyptische hiërogliefenschrift met behulp van de bekende Rosetta-steen grotendeels aan hem te
danken is. In 1828 AD bezocht hij Egypte. Te Karnak onderzocht hij de
tempelmuur van farao Sjosjenq I met diens veldtocht naar Kanaän met vermelding
van de veroverde steden op de muur aangebracht. Bij de plaatsnaam J W D H M L K
in hiërogliefenschrift meende hij het koninkrijk Juda vermeld te zien. Een
noodlottige identificatie die leidde tot de verbinding van de Libische dynastie
met de Salomo-Rehabeam era.
Het is
de verdienste van de Egyptoloog en revisionist van de geschiedenis van de
oudheid David Rohl in detail de
stedenlijst van Sjosjenq I bestudeerd te hebben en de marsroute van Sjosjenq ’s
leger te reconstrueren (David Rohl, A Test of Time, 1995, Chapter Five). Het
blijkt nu dat Sjosjenq ’s veldtocht met uitzondering van de versterkte stad Aijalon,
het koninkrijk Juda links liet liggen en zich volledig concentreerde op het
gebied van het tienstammenrijk of Israël. De plaatsnaam JAD-HA-MELEK betekent
‘hand van de koning’ en verwijst naar een ‘monument’ of een ‘stele’ van een
koning in het noorden van Israël. De naam Jeruzalem komt nergens op het tempelmuurreliëf
van Sjosjenq voor.
In mijn
boek: de zonaanbidder, 2016, heb ik
een appendix (3) toegevoegd over de plaatsing van de tweeëntwintigste Libische
dynastie in Egypte in de achtste eeuw v. Chr. Hierna een korte samenvatting. De
tweeëntwintigste dynastie van Manetho was van Libische oorsprong en hun
hoofdstad was Boebastis in de Nijldelta. Het was in de noordoostelijke
Nijldelta dat zij de toelating van Thothmosis IV kregen zich te vestigen.
Spoedig zouden zij door farao als een soort aanvalshonden gebruikt worden. De
eerste farao van de tweeëntwintigste dynastie was Sjosjenq I, die de
opperbevelhebber van alle Egyptische legerdivisies zou worden, iets wat de
orthodoxe Egyptologie overigens bevestigt. In de Thebaanse verslagen heet
Sjosjenq I ‘Grote leider van de Mesjwesj’. De Mesjwesj werden oorspronkelijk uit
Libische stammen als een interne politiemacht, gerekruteerd. (Kroniek van de
farao ‘s, Peter A. Clayton, de derde tussentijd). De Egyptische
oudheidhistoricus Manetho geeft voor zijn tweeëntwintigste dynastie via de
kroniekschrijver Africanus, negen farao’s op, met een regeerperiode van in
totaal honderdtwintig jaar. De eerste farao was Sjosjenq I die eenentwintig jaar regeringstijd meekrijgt. Het
twintigste regeringsjaar (aug-764/jul-763 v. Chr.) van Sjosjenq I met zijn
veldtocht naar het tienstammenrijk verankeren we met het eerste regeringsjaar
van koning Zacharia van het tienstammenrijk in 764 v. Chr. Het resultaat voor
Sheshonk I’ regeerperiode is nu van 783 v. Chr. tot 762 v. Chr. De overige
farao ’s van de Libische dynastie worden na Sjosjenq I op de tijdsbalk
ondergebracht. Zo doende wordt Manetho ’s tweeëntwintigste dynastie met de
Bijbels-chronologische gegevens correct op de tijdsbalk verankerd en niet via
de pseudo-astronomische datering van de orthodoxe egyptologie.
Ik
verwijs met recht naar de ‘veronderstelde’ Sothis-kalender van de orthodoxe
egyptologie als zijnde pseudo-astronomisch,
aangezien het aangetoond is dat de Sothis-cyclus een uitvinding van de Grieken
van latere tijd was:
‘This all looks as though the cycle was invented by
the later Greeks at Alexandria. Nor is there anything to indicate that it was
known to the Egyptians in earlier times; no mention of it being found in their
inscriptions or papyri, though occasionally these note the rising of the
dog-star’, Memphis and Mycenae, 1896, Egyptologist Cecil Torr (1857/1928).
Op een tempelmuurreliëf te Karnak werd de
veldtocht van Sjosjenq I afgebeeld met een opgave van de door farao veroverde
steden in Kanaän. Alle geïdentificeerde plaatsnamen bevinden zich binnen het
gebied van het tienstammenrijk. En iets dat men over het hoofd gezien heeft: Jeruzalem dat het doel van Sisak was komt niet
op de lijst voor.
Sinds
de dood van Jerobeam II in het jaar 776 v. Chr. had het tienstammenrijk geen
koning meer en was het in anarchie ondergedompeld. Vermoedelijk zaten in steden
zoals Shechem, Tirza en Penuel in het over-Jordaanse gebied, usurpators (Hosea
8:4) op de troon. Deze drie steden vinden we op de lijst van Sjosjenq I ook
terug en zijn alle drie ooit hoofdsteden van het noordelijke rijk geweest. Eén
van deze plaatsen kan met het Beth-Arbel van de profeet Hosea (10:14)
geïdentificeerd kunnen worden. Het is nu mogelijk om Bet-Arbel op de landkaart te plaatsen en te identificeren met het
over-Jordaanse Penuël.
Bet-Arbel
is volgens mijn reconstructie een plaats waar een van de usurpators van de
kroon van het tienstammenrijk zijn hoofdplaats van gemaakt had. Farao Sjosjenq
I ging hier blijkbaar meedogenloos te werk zodat de profeet Hosea in zijn
oordeelsaankondiging aan het adres van het tienstammenrijk hier naar verwees.
De val van Samaria die de profeet in 10:15 aankondigde zou gelijkaardig zijn
aan de verwoesting van Bet-Arbel.
Een
invasie die aan de hand van de Egyptologie foutief in de twaalfde eeuw v. Chr.
gedateerd wordt. Als een gevolg plaatst men de archeologische breuklijn van het
Laat Brons tijdperk naar het IJzer tijdperk tijdens de periode van de invasie
der Zeevolken en meent zelfs aardewerk uit deze periode te kunnen identificeren
met Israëlitisch aardewerk. De verwarring is troef. Men zit namelijk meer dan
tweehonderd jaar naast de historische werkelijkheid. Het is gelijk wanneer
getransponeerd naar de moderne geschiedschrijving, aan het plaatsen van bijvoorbeeld
de geallieerde invasie in 1944 in het Frankrijk ten tijde van Napoleon of
eerder. Het ware Israëlitisch aardewerk zou men volgens het Bijbelse tijdmodel
moeten zoeken in de breuklijn van het Midden Brons met het Vroeg Brons dat in
het jaar 1443 v. Chr. met de intocht van de Israëlieten thuishoort.
Typen aardewerk die kenmerkend zijn voor de
verschillende perioden uit de geschiedenis van het gebied van Israël. Aardewerk
wordt beschouwd als het ABC van de archeologie.
Men
moet zich ook de gewelddadige inbezitneming van Kanaän door de Israëlieten voor
het oog halen. Verschillende plaatsen zoals Jericho, Ai, Hazor en andere steden
werden door de Israëlieten met de grond gelijk gemaakt, verbrand en lieten een
herkenbare archeologische breuklijn na. Zie o.a. het recente artikel op dit
blog van 04.02.2019, link: http://bloggen.be/Robertdetelder/archief.php?startdatum=1549234800&stopdatum=1549839600
De
verovering van Kanaän ging van start met Pesach van het jaar 1443 v. Chr. exact
op de dag af veertig jaar na de Exodus uit Egypte met nisan 1483 v. Chr. De
verovering van Kanaän zou volgens de Bijbel zeven jaar in beslag nemen, waarna
het land door Jozua onder de twaalf stammen van Israël verdeeld werd. Een
algemeen beeld dat de archeologie aan het einde van het Laat Brons in Israël
laat zien zijn verscheidene steden die door brand verwoest werden met later het
ontstaan van half-nomadische nederzettingen over de ruïnes. Niemand twijfelt er
aan dat de Israëlieten later het machtigste volk van Israël werden, dus
veroverden ze op deze wijze het land. Dat is het fundamentele feit. De datering
van de archeologische breuklijn die men
als een gevolg in het hele gebied vandaag waarneemt, is aan de hand van de
Bijbelse chronologie in 1443 v. Chr. op de tijdsbalk te plaatsen.
De
invasie van de Zeevolken die men aan de hand van de Egyptologie rond 1200 v.
Chr. op de tijdsbalk plaatst en eveneens een archeologische breuklijn in het
gebied markeerde hoort in de achtste eeuw v. Chr. thuis. Het is de
archeologische breuklijn van Laat Brons naar IJzer waar men foutieve lijk de
invasie van de Israëlieten in Kanaän mee verbindt. En dit allemaal omdat Ramses
III naar de Peleset als de Filistijnen van de oudheid verwijst en men hier het
Bijbelboek Jozua mee meent te moeten dateren. De Filistijnen zijn volgens deze
theorie pas rond 1200 v. Chr. in het gebied binnengekomen en de Israëlieten en
hun inbezitneming van Kanaän dienen aldus op de tijdsbalk van de vijftiende
naar de twaalfde eeuw v. Chr. te verhuizen? De Bijbel plaatst de Filistijnen echter
al in het tweede millennium v. Chr. in Kanaän en maakt hen tot tijdgenoten van
de aartsvaders. De Peleset of Filistijnen naar wie Ramses III verwijst zijn
nieuwkomers die in de achtste eeuw v. Chr. zich in de steden van Filistea
vestigden. Dat de Egyptologie de regeerperiode van Ramses III in de twaalfde
eeuw v. Chr. op de tijdsbalk plaatst is het gevolg van hun veronderstelling van
het gebruik van een dubbele kalender in het oude Egypte: de Sothis-kalender.
Een zogenaamde pseudo-astronomische waarneming die louter op een fantasie van
de oude Grieken en Romeinen berust. Een kalender die door het revisionisme van
de geschiedenis onderuit gehaald is. Zie o.a. het artikel op dit blog van 27.02.2017: over de chronologie van het
oude Egypte, link: http://bloggen.be/Robertdetelder/archief.php?startdatum=1488150000&stopdatum=1488754800
Een
meerderheid van theologen vandaag hecht geloof aan de tijdconstructie zoals
door de egyptologie geleverd en heeft als een gevolg een late datering van de
exodus in de dertiende eeuw v. Chr. gecreëerd/gefabriceerd. Bij nader onderzoek
blijkt het een fabel te zijn. Niets minder. Zie het artikel op dit blog van 28.01.2019, de late datering van de
exodus, link: http://bloggen.be/Robertdetelder/archief.php?startdatum=1548630000&stopdatum=1549234800
De
uitdrukking: de late datering van de exodus wordt door theologen gehanteerd
ter datering van de exodus in de dertiende eeuw v. Chr., dit in tegenstelling
met de Bijbel die de exodus in de vijftiende eeuw voor Christus plaatst, de
zogenaamde vroege datering. Hierna het relevante Bijbelgedeelte uit het Boek 1
Koningen:
1
Koningen 6:1 Het geschiedde nu in het
vierhonderd en tachtigste jaar, na den uitgang der kinderen Israëls uit Egypte,
in het vierde jaar van het koninkrijk van Salomo
over Israël, in de maand Ziv (deze is de tweede maand), dat hij het huis des
HEEREN bouwde. (Statenvertaling)
Theologen
die geloof hechten aan de constructie van de late datering nemen het
Bijbelgedeelte van 1 Koningen 6:1 niet letterlijk maar zien de vermelde
Bijbelse tijdsperiode van 480 jaar slechts als de som van twaalf maal veertig
zonder historische waarde. Het is echter niet alleen dit Bijbelgedeelte dat
vijf eeuwen tussen de Salomo-era en de Exodus plaatst. Ook de Richterenperiode
en de historische Jubeljaren passen alleen binnen de tijdperiode van
vierhonderdtachtig jaar.
Dat men
zo lichtvaardig de opgedrongen dateringsmethode van de Egyptologie in
tegenspraak met de Bijbelse chronologie aanvaard heeft is vermoedelijk het
resultaat van de Bijbelkritiek die vooral sinds de tweede helft van de
negentiende eeuw in het kielzog van de evolutietheorie, haar verwoestend werk volbrengt
en het gezag van de Bijbel voor velen ondermijnt. In mijn boek Genesis versus
Egyptologie uit 2009, heb ik een samenvatting van de Bijbelkritiek geschreven.
Het boek is al enkele jaren uitverkocht maar kan gratis gelezen op de hierna
volgende link:
Een TIJDS-DAL in de profetie van Jesaja hoofdstuk 61
Met
onze aflevering van 30.07.2019 gaven
we aandacht aan de tijdskloof die er zit in de voorzegging van de
oudtestamentische profeet Micha (5:1-3) in de achtste eeuw v. Chr. aangaande
Bethlehem waar de Messias geboren zou worden. Ongeveer zevenhonderdzeventig
jaar later werd dit realiteit en leek het herstel van Israël geestelijk en
nationaal heel dichtbij gekomen. De profeet Micha zag namelijk één komst van de
Messias zonder het tijd-dal waar te nemen dat na de verwerping van Jezus
Christus in 30 AD voor onbepaalde tijd ontstond. De Messias werd dan wel in de
volheid der tijden te Bethlehem geboren, als een gevolg van zijn verwerping
volgde echter geen herstel van Israël. Veertig jaar later in 70 AD volgde de
vernietiging van Jeruzalem, zowel stad als Tempel door de Romeinse bezetter, en
begon een wereldwijde diaspora voor Israël. Omdat zij de tijd niet hadden
opgemerkt dat God naar hen omzag (Lucas 19:44).
In de
Bijbel zijn er nog zulke voorbeelden van een onderbroken vervulling van
profetie waar te nemen. Toen Jezus zich op 29 september 27 AD aan Israël als de
Messias bekendmaakte door de profetie van Jesaja in de synagoge te Nazareth te
citeren werd eveneens een belangrijke voorzegging van Israël ’s herstel
onderbroken. Jezus citeerde daar de profetie van Jesaja hoofdstuk 61 maar
stopte al met citeren in de helft van vers 2. Hierna het betreffende gedeelte
uit het Lucas evangelie:
Lucas
4:16 En Hij kwam te Nazareth, daar Hij opgevoed was, en ging, naar Zijn
gewoonte, op den dag des sabbats in de synagoge; en stond op om te lezen. 17 En
Hem werd gegeven het boek van den
profeet Jesaja; en als Hij het boek opengedaan had, vond Hij de plaats,
daar geschreven was: 18 De Geest des
Heeren is op Mij, daarom heeft Hij Mij gezalfd; Hij heeft Mij gezonden, om den
armen het Evangelie te verkondigen, om te genezen, die gebroken zijn van hart;
19 Om den gevangenen te prediken loslating, en den blinden het gezicht, om de
verslagenen heen te zenden in vrijheid; om te prediken het aangename jaar des Heeren.
20 En
als Hij het boek toegedaan en den dienaar wedergegeven had, zat Hij neder; en
de ogen van allen in de synagoge waren op Hem geslagen. 21 En Hij begon tot hen
te zeggen: Heden is deze Schrift in uw
oren vervuld. 22 En zij gaven Hem allen getuigenis, en verwonderden zich
over de aangename woorden, die uit Zijn mond voortkwamen; en zeiden: Is deze
niet de Zoon van Jozef? 23 En Hij zeide tot hen: Gij zult zonder twijfel tot Mij
dit spreekwoord zeggen: Medicijnmeester! genees Uzelven; al wat wij gehoord
hebben, dat in Kapernaum geschied is, doe dat ook hier in Uw vaderland. 24 En
Hij zeide: Voorwaar Ik zeg u, dat geen profeet aangenaam is in zijn vaderland.
25 Maar Ik zeg u in der waarheid: Er waren vele weduwen in Israël in de dagen
van Elias, toen de hemel drie jaren en zes maanden gesloten was, zodat er grote
hongersnood werd over het gehele land. 26 En tot geen van haar werd Elias
gezonden, dan naar Sarepta Sidonis, tot een vrouw, die weduwe was. 27 En er
waren vele melaatsen in Israël, ten tijde van den profeet Elisa; en geen van
hen werd gereinigd, dan Naäman, de Syriër. 28 En zij werden allen in de synagoge met toorn vervuld, als zij dit
hoorden. 29 En opstaande, wierpen zij
Hem uit, buiten de stad, en leidden Hem op den top des bergs, op denwelken
hun stad gebouwd was, om Hem van de steilte af te werpen. 30 Maar Hij, door het
midden van hen doorgegaan zijnde, ging weg. (Statenvertaling)
Op 29
september 27 AD was het Jom Kippoer, de grote verzoendag, en het begin van het
dertigste Jubeljaar. Met mijn laatste uitgave ‘Dertig Jubeljaren’ in 2018 geef ik aandacht aan de Jubeljaren en
geef ze een historische plaats op de tijdsbalk der geschiedenis. Dat het
Messiaanse Vrederijk via een jubeljaar zou aanvangen was de logica zelve. Het
Jubeljaar was een belangrijk onderdeel van de Tien Woorden van de HEERE God.
Het doel van de Wet of Tien Woorden op het jubeljaar was om uiteindelijk alle
mogelijke individueel verlies van land en rijkdom aan het einde van het
negenenveertigste jaar van een zeven maal zeven sabbatjaarcyclus te herstellen
en aan de rechtmatige eigenaar terug te geven. De toepassing van de wet
betekende een garantie tegen blijvende verarming van onfortuinlijke in het
Beloofde Land. Hierna de aanvang van het betreffende Bijbelgedeelte:
Leviticus
25:1 Verder sprak de HEERE tot Mozes, aan den berg Sinaï, zeggende: 2 Spreek
tot de kinderen Israëls, en zeg tot hen: Wanneer gij zult gekomen zijn in dat
land, dat Ik u geve, dan zal dat land rusten, een sabbat den HEERE. 3 Zes jaren
zult gij uw akker bezaaien, en zes jaren uw wijngaard besnijden, en de inkomst
daarvan inzamelen. 4 Doch in het zevende jaar zal voor het land een sabbat der
rust zijn, een sabbat den HEERE; uw akker zult gij niet bezaaien en uw
wijngaard niet besnijden. 5 Wat van zelf van uw oogst zal gewassen zijn, zult
gij niet inoogsten, en de druiven uwer afzondering zult gij niet afsnijden; het
zal een jaar der ruste voor het land zijn. 6 En de inkomst van den sabbat des
lands zal voor u tot spijze zijn, voor u, en voor uw knecht, en voor uw
dienstmaagd, en voor uw dagloner, en voor uw bijwoner, die bij u als
vreemdelingen verkeren; 7 Mitsgaders voor het vee, en voor het gedierte, dat in
uw land is, zal al de inkomst daarvan tot spijze zijn. 8 Gij zult u ook tellen
zeven jaarweken, zevenmaal zeven jaren; zodat de dagen der zeven jaarweken u
negen en veertig jaren zullen zijn. 9 Daarna zult gij in de zevende maand, op
den tienden der maand, de bazuin des geklanks doen doorgaan; op den verzoendag zult gij de bazuin
doen doorgaan in uw ganse land. 10 En gij zult dat vijftigste jaar heiligen, en vrijheid uitroepen in het land,
voor al zijn inwoners; het zal u een
jubeljaar zijn; en gij zult wederkeren een ieder tot zijn bezittingen, en
zult wederkeren een ieder tot zijn geslacht. 11 Dit jubeljaar zal u
het vijftigste jaar zijn; gij zult niet zaaien, noch inoogsten wat van zelf
daarin zal gewas sen zijn, noch ook de druiven der afzonderingen in hetzelve
afsnijden. 12 Want dat is het jubeljaar; het zal u heilig zijn; gij zult uit
het veld de inkomst daarvan eten. 13 Op dat jubeljaar zult gij ieder wederkeren
tot zijn bezitting. (Statenvertaling)
Het
toekomstige herstel van Israël, geestelijk en nationaal, zal met een Jubeljaar
aanvangen.
Hierna
volgt het volledige Bijbelgedeelte van Jesaja hoofdstuk 61 met het woord
TIJDSDAL in de tekst ingevoegd ter verduidelijking waar de Heiland stopte met
citeren.
Jesaja
61:1 De Geest des Heeren HEEREN is op Mij, omdat de HEERE Mij gezalfd heeft, om
een blijde boodschap te brengen den
zachtmoedigen; Hij heeft Mij gezonden om te verbinden de gebrokenen van harte,
om den gevangenen vrijheid uit te roepen, en den gebondenen opening der
gevangenis; 2 Om uit te roepen het jaar
van het welbehagen des HEEREN, ….TIJDSDAL…
… en den dag der wraak onzes Gods; om
alle treurigen te troosten; 3 Om den treurigen Sions te beschikken dat hun
gegeven worde sieraad voor as, vreugdeolie voor treurigheid, het gewaad des
lofs voor een benauwden geest; opdat zij genaamd worden eikebomen der
gerechtigheid, een planting des HEEREN, opdat Hij verheerlijkt worde. 4 En zij zullen de oude verwoeste plaatsen
bouwen, de vorige verstoringen weder oprichten, en de verwoeste steden
vernieuwen, die verstoord waren van geslacht tot geslacht. 5 En uitlanders
zullen staan, en uw kudden weiden; en vreemden zullen uw akkerlieden en uw
wijngaardeniers zijn. 6 Doch gijlieden zult priesters des HEEREN heten, men zal
u dienaren onzes Gods noemen; gij zult het vermogen der heidenen eten, en in
hun heerlijkheid zult gij u roemen. 7 Voor uw dubbele schaamte en schande
zullen zij juichen over hun deel; daarom zullen zij in hun land erfelijk het
dubbele bezitten; zij zullen eeuwige vreugde hebben. 8 Want Ik, de HEERE, heb
het recht lief, Ik haat den roof in het brandoffer, en Ik zal geven, dat hun
werk in der waarheid zal zijn; en Ik zal een
eeuwig verbond met hen maken. 9 En hun zaad zal onder de heidenen bekend
worden, en hun nakomelingen in het midden der volken; allen, die hen zien
zullen, zullen hen kennen, dat zij zijn een zaad, dat de HEERE gezegend heeft. 10
Ik ben zeer vrolijk in den HEERE, mijn ziel verheugt zich in mijn God, want Hij
heeft mij bekleed met de klederen des heils, den mantel der gerechtigheid heeft
Hij mij omgedaan; gelijk een bruidegom zich met priesterlijk sieraad versiert,
en als een bruid zich versiert met haar gereedschap. 11 Want gelijk de aarde
haar spruit voortbrengt, en gelijk een hof, hetgeen in hem gezaaid is, doet
uitspruiten; alzo zal de Heere HEERE gerechtigheid en lof doen uitspruiten voor
al de volken. (Statenvertaling)
Daar
waar de Heiland met Jom Kippoer te Nazareth stopte met citeren vervolgt de
profeet Jesaja met de profetie van het beloofde herstel van alle dingen. Tussen
het uitroepen van het jaar van de welbehagen des HEEREN en de dag der wrake
onzes Gods in vers twee zit een tijdskloof van inmiddels bijna tweeduizend
jaar. De dag der wrake wordt vooral in het Bijbelboek Openbaring of Apocalyps
beschreven en is nog toekomst.
De
profeet Jesaja zwijgt over een periode van twee dagen of tweeduizend jaar zoals
we bijvoorbeeld de profeet Hosea kunnen interpreteren. De verleiding is er
uiteraard om vanaf het dertigste Jubeljaar naar de toekomst toe te rekenen. Het
zeventigste Jubeljaar bijvoorbeeld viel dan vanaf oktober 1987 tot september
1988. In mijn boek ‘dertig jubeljaren’ heb ik een epiloog over het zeventigste
jubeljaar toegevoegd en de verwachting die de periode 1987/1988 toen voor
enkelingen betekende. Men gaat in de drang naar het berekenen van de terugkomst
van Christus gemakkelijk voorbij aan de woorden van de Heiland in Zijn rede
over de laatst dingen:
Matteüs
24:32 En leert van den vijgenboom deze gelijkenis: wanneer zijn tak nu teder
wordt, en de bladeren uitspruiten, zo weet gij, dat de zomer nabij is. 33 Alzo
ook gijlieden, wanneer gij al deze dingen zult zien, zo weet, dat het nabij is,
voor de deur. 34 Voorwaar, Ik zeg u: Dit geslacht zal geenszins voorbijgaan,
totdat al deze dingen zullen geschied zijn. 35 De hemel en de aarde zullen
voorbijgaan, maar Mijn woorden zullen geenszins voorbijgaan. 36 Doch van dien dag en die ure weet niemand,
ook niet de engelen der hemelen, dan Mijn Vader alleen.
De
geschiedenis van Israël heeft een voorbeeld van een uitstel van een bepaald
tijdstip. In mijn boek ‘dertig Jubeljaren’ heb ik op de eigenaardigheid gewezen
dat de Kanaänieten in het najaar van 1482 v. Chr. achtendertig jaar respijt
kregen vanwege het ongeloof van Israël om het Beloofde Land binnen te trekken.
De tijd was nochtans rijp. Sinds de Exodus waren er vierhonderd jaar verlopen en
het verbond met Abram dat hem Kanaän als het Beloofde Land garandeerde.
Genesis
15:18 Ten zelfden dage maakte de HEERE een verbond met Abram, zeggende: Aan uw
zaad heb Ik dit land gegeven, van de rivier van Egypte af, tot aan die grote
rivier, de rivier Frath: 19 Den Keniet, en den Keniziet, en den Kadmoniet, 20
En den Hethiet, en den Fereziet, en de Refaieten, 21 En den Amoriet, en den
Kanaäniet, en den Girgaziet, en den Jebusiet.
De maat
van de ongerechtigheid van de Amorieten was in de zomer van 1482 v. Chr. vol
(Genesis 15:16). Maar door de onwil, door het ongeloof van de twaalf stammen om
het land toen binnen trekken werden zij tot achtendertig jaar in de wildernis
veroordeeld. Een tijdsperiode die de Kanaänieten uitstel van executie
opleverde.
Nu ben
ik er van overtuigd dat het begin van het Messiaanse Vrederijk zal aanvangen
bij het uitroepen van een Jubeljaar door de Koning der koningen. Het valt
alleen niet te berekenen. De verleiding is er om op een tijdsbalk vanaf
1987/1988 naar het éénenzeventigste jubeljaar te loodsen en het jaar 2036/2037 met
Jom Kippoer aan te duiden als het jaar voor het begin van het Vrederijk. Vanaf
Jom Kippoer 2036 trekt men zeven jaar af tot Jom Kippoer 2029 voor het begin
van de zevenjarige eindtijdperiode met zijn oordelen. Die vlieger gaat in het
licht van Matteüs 24:36 echter niet op. Er zijn wetmatigheden (Hosea 5:15)
waaraan voldaan moet worden alvorens de HEERE God ingrijpt en de dagen der
verdrukking inkort (Matteüs 24:22)
God is
namelijk soeverein en Heer over de tijden. Op Zijn tijd zal het Jubeljaar met
het herstel van alle dingen, uitgeroepen worden zonder dat er een verbinding
met de vorige historische jubeljaren gemaakt kan worden. Dat is mijn
verwachting.
Micha
5:1 En gij, Bethlehem Efratha! zijt
gij klein om te wezen onder de duizenden van Juda? Uit u zal Mij voortkomen, Die een Heerser zal zijn in Israël, en
Wiens uitgangen zijn van ouds, van de dagen der eeuwigheid. 2 Daarom zal Hij
henlieden overgeven, tot den tijd
toe, dat zij, die baren zal, gebaard hebbe;
(TIJDS-DAL)
dan
zullen de overigen Zijner broederen zich bekeren met de kinderen Israëls. 3 En
Hij zal staan, en zal weiden in de kracht des HEEREN, in de hoogheid van den
Naam des HEEREN, Zijns Gods, en zij zullen wonen, want nu zal Hij groot zijn
tot aan de einden der aarde.
Het
woord: TIJDS-DAL tussen haken, heb ik aan de tekst toegevoegd ter
verduidelijking van het artikel van deze week. De verzen één tot twee (in de
helft) zijn vandaag namelijk al geschiedenis. De verzen twee en verder zijn nog
toekomst. Het gaat om het uiteindelijke herstel van Israël zowel geestelijk als
nationaal in het oude land der vaderen. Een herstel dat bij de eerste komst van
de Messias en Zijn afwijzing is uitgesteld. De profeet Micha mocht het
tijds-dal tussen de twee komsten van de Messias niet zien en profeteert over
één komst. De Messias werd echter naar datzelfde profetische Woord bij zijn
eerste komst afgewezen en het is inmiddels bijna tweeduizend jaar later,
wachten op Zijn wederkomst of tweede komst.
De
Oudtestamentische profeet Micha is goed bekend vanwege zijn aanduiding dat te
Bethlehem de HEERE God als mens geboren zou worden. Het is een profetie die de
Schriftgeleerden in de dagen van Herodes de Grote op diens vraag citeerden waar
de Messias geboren zou worden (Matteüs 2:3-6).
De naam
van de profeet Micha is een verkorte vorm van de naam Michajah wat betekent: Hij
die is als de HEERE". De profeet Micha trad op in dagen van de koningen
van Juda: Jotham, Achaz en Jehizkia. Op de tijdsbalk zitten we voor deze
koningen in de jaren van 754 tot 694 v. Chr. Dat maakt van de profeet Micha een
tijdgenoot van de profeet Jesaja. De bediening van Jesaja begon al eerder in de
dagen van koning Uzzia van Juda in het jaar 776 v. Chr. het jaar van de meganatuurcatastrofe.
Jesaja
1:1 Het gezicht van Jesaja, de zoon van Amoz, dat hij heeft gezien over Juda en
Jeruzalem in de dagen van Uzzia, Jotham,
Achaz en Jehizkia, koningen van Juda.
In het
eerste hoofdstuk van het Bijbelboek Micha blijkt dat Micha (1:2-4) zijn
bediening begon ten tijde van een meganatuurcatastrofe. Het is mogelijk dat
hier dezelfde ramp beschreven wordt als in het jaar van de aardbeving van
Uzzia. Diezelfde dag werd Uzzia door melaatsheid getroffen, in quarantaine
geplaatst en nam zijn zoon Jotham van die dag aan de staatszaken in Juda waar.
Aangezien
Micha een tijdgenoot van Jesaja was vinden we dezelfde oordeelsaankondigingen
bij beide profeten, wat niet onlogisch is gezien de ernst van de
waarschuwingen. In Micha hoofdstuk 1:6 voorspelde de profeet de val van Samaria dat in het jaar 717
v. Chr. een feit werd. Exact honderddertig jaar, zes maanden en tien dagen voor
de wegvoering van de twee stammen door Nebukadnezar in juli 586 v. Chr. Zie het
artikel van 08.02.2018 op dit blog,
link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1517785200&stopdatum=1518390000
Met het
artikel van deze week wil ik een bijzonder chronologisch onderdeel van de
profeet Micha behandelen. De tijdskloof
namelijk, het tijds-dal, dat er bestaat tussen vers 2b en vers 3 van hoofdstuk
vijf.
De
voorzegging van de profeet Micha was een oordeel-aankondiging voor zijn
tijdgenoten. Het volk van Juda dat zijn eigen weg ging zou in ballingschap naar
Babylon weggevoerd worden. Zij zouden overgegeven worden:
Micha 4:10 Lijd smart en arbeid
om voort te brengen, o dochter Sions! als een barende vrouw; want nu zult gij
wel uit de stad henen uitgaan, en op het veld wonen, en tot in Babel komen, maar aldaar zult gij gered worden; aldaar
zal u de HEERE verlossen uit de hand uwer vijanden. Micha 5:2 Daarom zal Hij henlieden overgeven, tot den tijd toe, dat zij, die baren zal, gebaard hebbe;
dan zullen de overigen Zijner broederen zich bekeren met de kinderen Israëls.
De
profeet Micha verwittigde het volk dat zij door God prijsgegeven zouden worden tot de tijd toe, dat zij die baren zal,
gebaard hebbe. Dit is in de geschiedenis van Israël letterlijk uitgekomen. Na de
val van Babylon in 539 v. Chr. namen de Meden en de Perzen de heerschappij
over, gevolgd door de Grieken en daarna vanaf 63 v. Chr. door de Romeinen. In
het jaar 70 AD, veertig jaar na de verwerping van de Messias werd Jeruzalem en
de Tempel door de Romeinen met de grond gelijk gemaakt.
Micha 3:12
Daarom, om uwentwil, zal Sion als een
akker geploegd worden, en Jeruzalem zal tot steenhopen worden, en de berg
dezes huizes tot hoogten eens wouds.
Er
waren in de lange periode sinds de Babylonische Ballingschap (605/535 v. Chr.)
tot aan de Romeinse periode (63 v. Chr.) enkele lichtpuntjes zoals de terugkeer
van een overblijfsel uit de Babylonische ballingschap, de herbouw van de tempel
onder Ezra en Nehemia tijdens de Perzische heerschappij. Maar het koningschap
was verdwenen. Wat bleef was de belofte van het herstel. Voor een gelovig
overblijfsel van Israël (Lucas 2:25) was het wachten op degene die baren zou, op de geboorte van de Gezalfde, de Koning
der koningen.
De
profeet Jesaja had degene die baren zou eveneens voorspeld:
Jesaja
7:14 Daarom zal de Heere Zelf ulieden een teken geven; ziet, een maagd zal zwanger worden, en zij
zal een Zoon baren, en Zijn naam IMMANUËL heten.
In het
Nieuwe Testament wordt deze profetie vervuld in Maria van het huis van David
(zie Lucas 1:26-38 en Matteüs 1;18-25).
De
profeet Jesaja geeft twee verschillende facetten van de verwachte Heerser door:
een Heerser namelijk maar tegelijkertijd ook een Knecht. De Knechtgestalte
wordt in het bijzonder in hoofdstuk 53 beschreven.
Jesaja
53:1 Wie heeft onze prediking geloofd, en aan wien is de arm des HEEREN
geopenbaard? 2 Want Hij is als een rijsje voor Zijn aangezicht opgeschoten, en
als een wortel uit een dorre aarde; Hij had geen gedaante noch heerlijkheid; als wij Hem aanzagen, zo was er
geen gestalte, dat wij Hem zouden begeerd hebben. 3 Hij was veracht, en de
onwaardigste onder de mensen, een Man
van smarten, en verzocht in krankheid; en een iegelijk was als verbergende
het aangezicht voor Hem; Hij was veracht, en
wij hebben Hem niet geacht. 4 Waarlijk, Hij heeft onze krankheden op Zich
genomen, en onze smarten heeft Hij gedragen; doch wij achtten Hem, dat Hij
geplaagd, van God geslagen en verdrukt was. 5 Maar Hij is om onze overtredingen
verwond, om onze ongerechtigheden is Hij verbrijzeld; de straf, die ons den
vrede aanbrengt, was op Hem, en door Zijn striemen is ons genezing geworden. 6 Wij dwaalden allen als schapen, wij
keerden ons een iegelijk naar zijn weg; doch de HEERE heeft onzer aller
ongerechtigheid op Hem doen aanlopen. 7 Als dezelve geëist werd, toen werd Hij
verdrukt; doch Hij deed Zijn mond niet open; als een lam werd Hij ter slachting geleid, en als een schaap, dat
stom is voor het aangezicht zijner scheerders, alzo deed Hij Zijn mond niet
open .
Maar nu
verder met de profetie van Micha. Ik herhaal gemakkelijks halve het
Bijbelcitaat:
Micha 5:1
En gij, Bethlehem Efrata, al zijt gij klein onder de geslachten van Juda, uit u
zal Mij voortkomen die een heerser zal zijn over Israël en wiens oorsprong is
van ouds, van de dagen der eeuwigheid. 2 Daarom
zal Hij hen prijsgeven tot de tijd, dat zij die baren zal, gebaard heeft.
( Het prijsgeven besloeg een
tijdsperiode die begon in 586 v. Chr. en eindigde in het jaar van de geboorte
van de Messias in 5 v. Chr. Een totaal van 581 jaar)
Dan zal het overblijfsel zijner broederen terugkeren
met de Israëlieten. 3 Dan zal Hij staan
en hen weiden in de kracht des HEREN, in de majesteit van de naam des HEREN,
zijns Gods; en zij zullen rustig wonen,
want nu zal Hij groot zijn tot aan de einden der aarde, 4 en Hij zal vrede zijn. (NBG Vertaling 1951)
Het
profetisch Bijbelgedeelte van vers 2b en verder bleef bij het afwijzen van
Jezus van Nazareth als de Messias onvervuld
en als een gevolg werd het herstel van alle dingen uitgesteld. De belofte van een derde herstel van het koningschap
van Israël zoals door de profeet Micha werd echter alleen uitgesteld en niet
afgelast zoals het gevestigde christendom leert. De Joden die in 70 AD in een
wereldwijde diaspora terecht kwamen, zijn in de volken-zee namelijk bewaard
gebleven (wat in wezen wonderlijk is), zij het dikwijls onder zware
verdrukking. Sinds 1948 kennen we een nationaal herstel in het oude land der
vaderen: Israël. Een nationaal herstel dat onder druk gehandhaafd wordt. De
belofte van de profeet Micha: en zij
zullen rustig wonen, want nu zal Hij groot zijn tot aan de einden der aarde, 4
en Hij zal vrede zijn., ligt nog ver weg. Hier gelden namelijk wetmatigheden
waaraan voldaan moet worden.
Onder enkelingen
in het christendom die op basis van de profetische Boeken van de Bijbel een
derde herstel van Israël verwachten is de vestiging van de seculiere staat
Israël in mei 1948 het grote teken dat de wederkomst van de Messias nabij
gekomen is. Ook als dit geprofeteerde geestelijke herstel van Israël inmiddels
al meer dan zeventig jaar op zich laat wachten.
De tussentijd,
het tijds-dal, dat sinds het verwerpen van de Messias door Israël een feit is,
kan verdeeld worden in drie fasen. Tijdens de periode van de evangeliën hebben
zij de Zoon van God afgewezen. En in het Bijbelboek Handelingen hebben zij de
Heilige Geest van God afgewezen. De eerste maal met Pinksteren, de tweede maal
bij de prediking van Stefanus (zie Handelingen 2:14-40, 3:12-26, 7:1-60) en de
derde en laatste maal in het laatste hoofdstuk 28 van het Boek Handelingen toen
zij Paulus en het evangelie afwezen.
Het is
na het afwijzen van de Paulus boodschap door de Joodse leiders vergaderd te
Rome dat Paulus zijn bijzondere bediening naar de niet-Joden of heidenen
begint. Paulus was de uitverkoren apostel tot het brengen van het evangelie
naar de heidenwereld. Zijn boodschap was tot dan toe een verborgenheid geweest,
was aan geen enkele profeet van het Oude Testament ooit geopenbaard geweest.
Romeinen
16:25 Hem nu, Die machtig is
u te bevestigen, naar mijn Evangelie en de prediking van Jezus Christus, naar de
openbaring der verborgenheid, die van de tijden der eeuwen verzwegen is geweest; 26 Maar nu geopenbaard is, en door de profetische Schriften, naar het
bevel des eeuwigen Gods, tot gehoorzaamheid des geloofs, onder al de heidenen bekend is gemaakt; 27
Den zelven alleen wijzen God zij door Jezus Christus de heerlijkheid in der
eeuwigheid. Amen. (Statenvertaling)
Een
scharnierpunt in de tijd van twee bedelingen: Wet en Genade, (Galaten 4:24) was
de afwijzing van Paulus door de Joden in Rome. Het Bijbelboek Handelingen sluit
deze geschiedenis af met hoofdstuk 28:17-28, met de voormannen der Joden te
Rome die de boodschap van Paulus afwijzen en de oordeelsprofetie van de profeet
Jesaja (6:9-10) over zich halen. Het is na de afwijzing van Israël dat Paulus
zijn Efeze-brief schrijft en aan alle dan bestaande gemeenten bekendmaakt.
Efeze
3:8 Mij, den allerminste van al de heiligen, is deze genade gegeven, om onder de heidenen door het Evangelie te verkondigen den
onnaspeurlijke rijkdom van Christus, 9 En allen te verlichten, dat zij mogen
verstaan, welke de gemeenschap der verborgenheid
zij, die van alle eeuwen verborgen is
geweest in God, Welke alle dingen geschapen heeft door Jezus Christus; 10 Opdat nu, door de Gemeente, bekend
gemaakt worde aan de overheden en de machten in den hemel de veelvuldige
wijsheid Gods; 11 Naar het eeuwig voornemen, dat Hij gemaakt heeft in Christus Jezus, onzen Heere; 12 In
Denwelken wij hebben de vrijmoedigheid, en den toegang met vertrouwen, door het
geloof aan Hem.
Dit
eeuwig voornemen, dit plan God s was nooit eerder aan de Bijbelse profeten
meegedeeld. De Gemeente, de Ekklesia, als Lichaam van Christus waar ook
niet-Joden toe uitgenodigd worden. Sinds Handelingen hoofdstuk 28 bestaan er
twee tijdsperioden
of bedelingen. Sindsdien bevinden diegenen die van Christus zijn zich in een
staat van genade en zijn vrij van de wet.
Paulus aan Efeze 2:8 Want door genade zijt gij behouden, door het
geloof, en dat niet uit uzelf: het is een gave van God; 9 niet uit werken, opdat niemand roeme.
10 Want zijn maaksel zijn wij, in Christus Jezus geschapen om goede werken te
doen, die God tevoren bereid heeft, opdat wij daarin zouden wandelen.
Belangrijk
tot het begrijpen van de boodschap van de Bijbel is de visie dat de boodschap
van Paulus zoals in de Efeze-brief gebracht een nieuw handelen van God met de
mens inluidde. Een nieuwe bedeling is toen begonnen. Bij het bestuderen van de
Bijbel door Gemeenteleden moet men oog hebben voor het feit dat niet alles in
de Bijbel over de Gemeente handelt maar dat wel alles voor ons geschreven is. Een voorbeeld voor wat de geestelijke toepassing hiervan betreft, geeft Paulus weer:
Romeinen 15:4 Al wat namelijk tevoren geschreven is, werd tot ons onderricht geschreven,
opdat wij in de weg der volharding en van de vertroosting der Schriften de hoop
zouden vasthouden. (NBG 1951 Vertaling)
1 Korintiërs 10:6 Deze
gebeurtenissen (Israël in de woestijn) zijn ons ten voorbeeld geschied, opdat wij geen lust tot het kwade zouden
hebben, zoals zij die hadden.
Een hele
tijd geleden las ik op facebook een reactie van een facebookvriend op een facebookvriend,
een doctor in de theologie, waarbij deze een parodie maakte op de bedelingenleerterm:
Dispensational Truth. De man maakte er Dispensable Sensationalism van. Ik
heb niet gereageerd, maar leuk vond ik het niet. Het christendom kent zo zijn
eigenaardigheden en is niet altijd aardig. Ik bestudeer mijn Bijbel in het
kader van de bedelingenleer intussen verder, en haal voor spot mijn schouders
op.
Hebreeën 1:1 Nadat God eertijds vele malen en op
vele wijzen tot de vaderen gesproken had in de profeten, 2 heeft Hij nu in het laatst der dagen tot ons gesproken
in de Zoon, die Hij gesteld heeft tot erfgenaam van alle dingen, door wie Hij
ook de wereld geschapen heeft. (NBG Vertaling 1951)
Paulus begint zijn brief aan de Hebreeën met te
verwijzen naar de scharniermomenten in de heilsgeschiedenis, in. De uitdrukking
eertijds gaat over de periode voorafgaand aan de komst van Jezus Christus.
Het was een periode dat God op vele
wijzen tot de vaderen door Zijn profeten gesproken had. Er was een tijd (nog
niet zo lang geleden) dat het woord bedeling nog geen foute klank had. Zo
hanteerden de NBG-vertalers van 1951 het woord bedeling in hun
Bijbelvertaling van de Galatenbrief van Paulus. De Statenvertaling heeft het in
Galaten 4:24 over twee verbonden.
Galaten 4:21 Zegt
mij, gij, die onder de wet wilt staan, luistert gij niet naar de wet?
22 Er staat immers geschreven, dat Abraham twee zonen had, één bij de
slavin en één bij de vrije. 23 Maar die van de slavin was naar het vlees
verwekt, doch die van de vrije door de
belofte. 24 Dit is iets, waarin een diepere zin ligt. Want dit zijn
twee bedelingen: de ene van de berg Sinai, die slaven baart, dit is
Hagar. 25 Het (woord) Hagar betekent de berg Sinai in Arabië. Het staat op
één lijn met het tegenwoordige Jeruzalem,
want dat is met zijn kinderen in slavernij. 26 Maar het hemelse Jeruzalem is vrij; en dat is onze moeder. (NBG
Vertaling 1951)
Bij het lezen en bestuderen van
de Bijbel, en vooral dan de in de Bijbel beschreven Heilsgeschiedenis,
herkennen we meerdere scharniermomenten waar men van de ene bijzondere
tijdsperiode, lees bedeling, in een andere overgaat. Een voorbeeld van zulk een
scharniermoment is het afsluiten van de bedeling van Wet, door die van de
Genade, zoals door Paulus in zijn Galatenbrief wordt doorgegeven. Een ander
goed herkenbaar voorbeeld van zulk een scharniermoment is het afsluiten van de
prezondvloedtijdsperiode, wanneer God de deur van de ark van Noach sloot, en de
Grote Vloed als oordeel over de wereld van toen liet komen.
Genesis 7:16 En de HEERE sloot achter hem toe.
Een volgend scharniermoment in de
heilsgeschiedenis was de rebellie van Nimrod gevolgd door de roeping van
Abraham door de HERE God in 1913 v. Chr., met de belofte van een land en een volk. Het was Gods antwoord op de
rebellie van de postzondvloedmens onder leiding van Nimrod. De tijdsperiode van
de Belofte aan Abraham liep van 1913 v. Chr. tot aan het geven van de Wet aan
Mozes in 1483 v. Chr. of een periode van vierhonderddertig jaar. De bedeling
van de Wet liep van Pinksteren/Sjavoeot 1483 v. Chr. tot Pesach 30 AD toen
Jezus Christus, de Zoon van God, Zich als het Lam van God plaatsvervangend liet
offeren. Een periode van 1512 jaar werd afgesloten (Galaten 4:4-5) en de deur
tot het heil geopend.
Wanneer de huidige bedeling van
de genade eens in de toekomst afgesloten wordt, volgt de bedeling van het
Messiaanse Vrederijk. Het is de periode dat het volk Israël opnieuw hersteld
wordt, geestelijk en nationaal in het oude land der vaderen, het gebied met de
grenzen van de Jordaan tot de Zee en van Dan in het Noorden tot Berseba in het
Zuiden.
Het
hierna volgende Bijbelcitaat van de profeet Hosea verklaart in een notendop hoe
het allemaal in de toekomst in zijn werk zal gaan.
Hosea
5:15b.. Ik zal heengaan, Ik wil wederkeren naar mijn plaats, totdat zij zich schuldig gevoelen en mijn
aangezicht zoeken; wanneer het hun bang te moede is, zullen zij verlangend naar
Mij uitzien. 6:1 Komt, laat ons
wederkeren tot de HERE! Want Hij heeft verscheurd, en zal ons helen; Hij heeft
geslagen, en zal ons verbinden. 2 Hij zal ons na twee dagen doen herleven,
ten derden dage zal Hij ons oprichten, en wij zullen leven voor zijn
aangezicht. 3 Ja, wij willen de HERE kennen, ernaar jagen Hem te kennen. Zo
zeker als de dagenraad is zijn opgang. Dan komt Hij tot ons als de regen, als
de late regen, die het land besproeit. (NBG Vertaling 1951)
De
verklaring van dit Bijbelcitaat zou de volgende kunnen zijn: in vers 15b wordt
de Hemelvaart van de Messias in 30 AD beschreven: Ik zal heengaan, Ik wil
wederkeren naar mijn plaats. Het woord: totdat slaat op de tijdskloof van
inmiddels al 1989 jaar. Wanneer het hun bang te moede is, slaat op een
komende verdrukking waaruit zij op God zullen roepen. Hoofdstuk 6:1 leert de
collectieve bekering op één dag van een rest van Israël. En volgens vers 2 is
er onder de rest van Israël dan een kennen, een weten van wat er twee dagen of
tweeduizend jaar eerder in het jaar 30 AD gebeurd is en beseft men vanaf dat
ogenblik dat de derde dag van de wederoprichting aller dingen nabij is. Over
de dagen als langere tijdperioden schreef ik eerder op dit blog een artikel
op 21.01.2019, toen bleef Hij nog twee dagen
in de plaats, waar Hij was , zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1548025200&stopdatum=1548630000
De profetie van Micha hoofdstuk 5
krijgt dan na een tijdskloof van ongeveer tweeduizend jaar haar uiteindelijke
vervulling:
Micha
5:2b dan zullen de overigen Zijner broederen zich bekeren met de kinderen
Israëls. 3 En Hij zal staan, en zal weiden in de kracht des HEEREN, in de
hoogheid van den Naam des HEEREN, Zijns Gods, en zij zullen wonen, want nu zal
Hij groot zijn tot aan de einden der aarde.
Het
slot van het Bijbelboek Micha is hoopgevend:
Micha
7:19 Hij zal Zich onzer weder ontfermen; Hij zal
onze ongerechtigheden dempen; ja, Gij zult al hun zonden in de diepten der zee
werpen. 20 Gij zult Jakob de trouw, Abraham de goedertierenheid geven, die Gij
onzen vaderen van oude dagen af gezworen hebt.
In het
geprofeteerde Messiaanse Vrederijk zal ook een overblijfsel van de volken hun
plaats en hun herstel vinden:
Jesaja
19:23 Te
dien dage zal er een heerbaan wezen van
Egypte naar Assur, en Assur zal in Egypte komen en Egypte in Assur, en Egypte
zal met Assur (de HERE) dienen. 24 Te dien dage zal Israël de derde zijn naast
Egypte en Assur, een zegen in het midden der aarde, 25 omdat de HERE der
heerscharen het gezegend heeft met de woorden: Gezegend zij mijn volk Egypte en
het werk mijner handen, Assur, en mijn erfdeel Israël.
De chronologie van Daniël sâ zeventig jaarweken.
Daniël
9:1 In het eerste jaar van Darius,
den zoon van Ahasveros, uit het zaad der Meden, die koning gemaakt was over het
koninkrijk der Chaldeeën; 2 In het eerste jaar zijner regering, merkte ik,
Daniël, in de boeken, dat het getal der
jaren, van dewelke het woord des HEEREN tot den profeet Jeremia geschied
was, in het vervullen der verwoestingen van Jeruzalem, zeventig jaren was.
Het was
in het eerste regeringsjaar van Darius de Mediër in 539/538 v. Chr. dat de
profeet Daniël de profetie der zeventig zevens geopenbaard kreeg. Daniël was zesenzestig
jaar eerder als jonge knaap (Daniël 1:1-4) in 605 v. Chr. in Babylonische
Ballingschap weggevoerd en ontving als oude man in het jaar van de val van
Babylon in 539 v. Chr. de belangrijke profetie over het herstel van Israël. De
openbaring kreeg hij toen hij de Bijbelboeken van zijn tijd aan het bestuderen
was: het Bijbelboek van de profeet Jeremia namelijk. Daarin had de profeet
Jeremia voorzegt dat de ballingschap zeventig jaar zou duren.
Jeremia
25:11 En dit ganse land zal worden tot een woestheid, tot een ontzetting; en
deze volken zullen den koning van Babel dienen zeventig jaren. 12 Maar het zal geschieden, als de zeventig jaren vervuld zijn, dan zal Ik
over den koning van Babel, en over dat volk, spreekt de HEERE, hun
ongerechtigheid bezoeken, mitsgaders over het land der Chaldeeën, en zal dat
stellen tot eeuwige verwoestingen. (Statenvertaling)
Jeremia
29:10 Want zo zegt de HEERE: Zekerlijk, als zeventig jaren te Babel zullen vervuld zijn, zal Ik ulieden
bezoeken, en Ik zal Mijn goed woord over u verwekken, u wederbrengende tot deze
plaats.
De
profeet Daniël besefte bij de regeringswissel te Babylon in 539 v. Chr. mits
een eenvoudige rekensom dat het nog slechts vier jaar tot het einde van de
ballingschap waren. En inderdaad in 535 v. Chr. in het eerste regeringsjaar van
de Perzische koning Kores gaf deze vorst de toelating aan de Joden om naar
Judea terug te keren.
Flavius Josephus, Ant. Bk. XI, I, 1. In the first year of the reign of Cyrus
which was the seventieth from the day that our people were removed out of their
own land into Babylon, God commiserated the captivity and calamity of these
poor people, according as he had foretold to them by Jeremiah the prophet,
before the destruction of the city, that after they had served Nebuchadnezzar
and his posterity, and after they had undergone that servitude seventy years, he would restore them
again to the land of their fathers, and they should build their temple, and
enjoy their ancient prosperity. And these things God did afford them; for he
stirred up the mind of Cyrus, and made him write this throughout all Asia:
"Thus saith Cyrus the king: Since God Almighty hath appointed me to be
king of the habitable earth, I believe that he is that God which the nation of
the Israelites worship; for indeed he foretold my name by the prophets, and
that I should build him a house at Jerusalem, in the country of Judea."
Zie ook
het Bijbelboek Ezra 1:1-4.
Ik neem
aan dat Daniël in de verwachting leefde dat de HEERE God het door de profeten beloofde
Messiaanse Vrederijk onmiddellijk na het einde van de Babylonische Ballingschap
zou oprichten. De man Gabriël die door God naar Daniël gezonden werd, maakte
echter duidelijk dat er nog zeven maal zevens van jaren, bovendien met tijdsintervallen,
zouden overgaan alvorens de HEERE God Zijn Koninkrijk op aarde zou oprichten. Zo
komen we aan het onderwerp van dit artikel: het chronologisch plaatsen van de
zeventig weken. Hierna volgt het betreffende Bijbelgedeelte:
Daniël
9:24 Zeventig weken zijn bestemd
over uw volk, en over uw heilige stad, om de overtreding te
sluiten, en om de zonden te verzegelen, en om de ongerechtigheid te verzoenen,
en om een eeuwige gerechtigheid aan te brengen, en om het gezicht, en den profeet te verzegelen, en om de
heiligheid der heiligheden te zalven.
25 Weet
dan, en versta: van den uitgang des woords (458
v. Chr.), om te doen wederkeren, en om Jeruzalem te bouwen, tot op Messias,
den Vorst, zijn zeven weken, en twee en zestig weken; de straten, en de
grachten zullen wederom gebouwd worden, doch in benauwdheid der tijden.
26 En
na die twee en zestig weken zal de Messias uitgeroeid worden (25 AD), maar het
zal niet voor Hem zelven zijn; en een volk des vorsten, hetwelk komen zal
(Rome), zal de stad en het heiligdom verderven (70 AD), en zijn einde zal zijn met een overstromenden vloed (370 AD), en tot het einde toe zal er
krijg zijn, en vastelijk besloten verwoestingen.
27 En hij(vers 26: een volk des vorsten) zal velen het verbond versterken
een week; en in de helft der week zal hij het slachtoffer en het spijsoffer
doen ophouden, en over den gruwelijken vleugel zal een verwoester zijn, ook tot
de voleinding toe, die vastelijk besloten zijnde, zal uitgestort worden over
den verwoeste. (Statenvertaling)
De
jaartallen tussen haakjes in het hiervoor vermelde citaat heb ik toegevoegd om
het historisch plaatsen op de tijdsbalk te verduidelijken. De zeven maal
zeventig zevens zijn begonnen in het jaar 458 v. Chr. wanneer den uitgang des
woords, om te doen wederkeren, en om Jeruzalem te bouwen, werd uitgesproken.
Dit gebeurde volgens het Bijbelboek Ezra 7:1 in het zevende regeringsjaar van
Arthahsasta of Artaxerxes I.
Ezra 7:1
Na deze geschiedenissen nu, in het
koninkrijk van Arthahsasta, koning van Perzië: Ezra, de zoon van Seraja,
den zoon van Azarja, den zoon van Hilkia, 2 Den zoon van Sallum, den zoon van
Zadok, den zoon van Ahitub, 3 Den zoon van Amarja, den zoon van Azarja, den
zoon van Merajoth, 4 Den zoon van Zerahja, den zoon van Uzzi, den zoon van
Bukki, 5 Den zoon van Abisua, den zoon van Pinehas, den zoon van Eleazar, den
zoon van Aäron, den hoofdpriester. 6 Deze Ezra toog op uit Babel; en hij was
een vaardig schriftgeleerde in de wet van Mozes, die de HEERE, de God Israëls,
gegeven heeft; en de koning gaf hem, naar de hand des HEEREN, zijns Gods, over
hem, al zijn verzoek. 7 Ook sommigen van de kinderen Israëls, en van de
priesteren en de Levieten, en de zangers, en de poortiers, en de Nethinim,
togen op naar Jeruzalem, in het zevende jaar van den koning Arthahsasta. 8 En hij kwam te Jeruzalem in de vijfde maand;
dat was het zevende jaar dezes konings. 9 Want op den eersten der eerste
maand was het begin des optochts uit Babel, en op den eersten der vijfde maand
kwam hij te Jeruzalem, naar de goede hand zijns Gods over hem.
Het
bevelschrift van koning Arthasasta aan Ezra voor de terugkeer naar Jeruzalem en
de herbouw van de Tempel vinden we in het Bijbelboek Ezra 7:12-28.
Zeven
maal zeven jaar, of negenenveertig jaar later in 410/409 v. Chr., treedt de
laatste profeet van het Oude Testament op: Maleachi en compileren Ezra en
Nehemia de Bijbelboeken die wij tegenwoordig als het Oude Testament kennen.
Daarna zijn het nog eens tweeënzestig maal zeven jaarweken tot op een Messias
of Gezalfde. Dit brengt ons in het jaar 25/26 AD voor het optreden van Johannes
de Doper gevolgd door de doop van de Heer Jezus Christus. De Heer Jezus
Christus werd geboren in de maand Ab (juli/augustus) van het jaar 5 v. Chr. en stemt
overeen met het profetische schema van Daniël. Tussen 25 AD en 30 AD wanneer
de Messias uitgeroeid werd terwijl er niets tegen hem is zit er een eerste
tijdskloof van vijf jaar. Een volgende tijdskloof, van veertig jaar ditmaal,
zit er tussen 30 AD en 70 AD wanneer in het laatst vermelde jaar een volk des
vorsten, hetwelk komen zal (Rome), de stad en het heiligdom verderven. Dit was
de Romeinse generaal (later Keizer) Titus die in 70 AD als een gevolg van zijn
oorlog tegen het opstandige Jeruzalem deze profetie in vervulling deed gaan.
Het jaar 70 AD is een mijlpaal in de geschiedenis van Israël.
De
tijdsperiode van veertig jaar tussen 30 AD met het uitroeien van de Gezalfde en
70 AD met de vernietiging van de Tempel te Jeruzalem werd gekenmerkt door enkele
bijzonderheden. Zo scheurde in de Tempel het voorhangsel dat het Heilige der
heiligen afschermde middendoor, juist op het ogenblik dat Messias Jezus als het
Lam Gods Zijn leven gaf.
Lukas
23:44 En het was omtrent de zesde ure, en er werd duisternis over de gehele
aarde, tot de negende ure toe. 45 En de zon werd verduisterd, en het voorhangsel des tempels scheurde
midden door. 46 En Jezus, roepende met grote stemme, zeide: Vader, in Uw
handen beveel Ik Mijn geest. En als Hij dat gezegd had, gaf Hij den geest.
Een
andere merkwaardigheid vinden we in de Talmoed (Joma 39b) dat leert: Onze
meesters leerden: veertig jaren voor de verwoesting van het Huis kwam het lot
niet terecht noch werden de rode banden wit, noch brandde het westelijke licht
en openden zich de deuren des Tempels vanzelf.(Dr. F. De Graaf, Jezus de
verborgene - blz.37).
De
uiteindelijke vernietiging van Jeruzalem en de Tempel werd door Jezus Christus
in 30 AD voorspelt:
Lucas
19:41 En toen Hij nog dichterbij gekomen was en de stad zag, weende Hij over
haar, 42 en zeide: Och, of gij ook op deze dag verstondt wat tot uw vrede
dient; maar thans is het verborgen voor uw ogen. 43 Want er zullen dagen over u
komen, waarin uw vijanden een bolwerk tegen u zullen opwerpen 44 en u
omsingelen en u van alle zijden in het nauw brengen, en zij zullen u en uw
kinderen in u vertreden en zij zullen in u geen steen op de andere laten, omdat gij de tijd niet hebt opgemerkt, dat
God naar u omzag.
Het
jaar 70 AD betekende het einde van het nationale Israël. De heersersstaf en
scepter waren van Juda geweken, zoals de aartsvader Jacob het eeuwen eerder voorzegt
had:
Genesis
49:10 De scepter zal van Juda niet wijken, noch de heersersstaf tussen zijn
voeten, totdat Silo komt, en hem
zullen de volken gehoorzaam zijn.
Opmerkelijk
is dat Flavius Josephus verwijst naar een Romeinse commandant met de naam SILO
ten tijde van het beleg van Jeruzalem in 70 AD. Het Romeinse Rijk dat in 70 AD
op het toppunt van zijn macht was zou echter volgens de profetie van Daniël ook
ten onder gaan. Het Bijbelboek Daniël 9:26b beschrijft de ondergang van het
Romeinse Rijk als gevolg van een overstroming: en zijn einde zal zijn met een
overstromenden vloed (370 AD), en tot het einde toe zal er krijg zijn, en
vastelijk besloten verwoestingen.
De
overstroming is hier een beeld van volkeren, de grote Germaanse volksverhuizing
die rond 370 AD op gang kwam en de ondergang van het West-Romeinse Rijk
betekende. De geschiedenis van het gebied van het Romeinse Rijk was daarna er
een van strijd en verwoestingen. De tijdskloof die er zit tussen de
negenenzestigste jaarweek en de zeventigste duurt tot op heden voort. Het is de
periode tussen de twee komsten van de Messias. De eerste komst in nederigheid (Jesaja
53:2-3) gevolgd door een tweede komst in heerlijkheid (Jesaja 54:7-8).
Het
begin van de zeventigste jaarweek wordt door Daniël beschreven als: En hij zal het verbond versterken een
week . Dit betekent dat het Romeinse Rijk van de oudheid in de toekomst een
herstel zal kennen. Een nieuwe Titus zal in de toekomst voor het sinds 1948
nationaal herstelde Israël, het verbond versterken en aldus de laatste
jaarweek der wereldgeschiedenis inluiden. Ik herhaal nog even de profetie van
Daniël hoofdstuk 9:
27 En hij(vers 26: een volk des vorsten) zal velen het verbond versterken
een week; en in de helft der week zal
hij het slachtoffer en het spijsoffer doen ophouden, en over den gruwelijken
vleugel zal een verwoester zijn, ook tot de voleinding toe, die vastelijk
besloten zijnde, zal uitgestort worden over den verwoeste. (Statenvertaling)
Het
verbond dat een nieuwe Romein in de toekomst zal versterken is naar mijn
mening het landverbond dat voor de Israëlieten het Beloofde Land is. De laatste
jaarweek gaat dan in vervulling. In de helft van de jaarweek zal de nieuwe
Romein het slachtoffer en het spijsoffer doen ophouden wat betekent dat de
offerdienst van het Oude Testament na een onderbreking van bijna twintig eeuwen
opnieuw bij de aanvang van de zeventigste jaarweek ingesteld is. Vandaag is het
nog onvoorstelbaar dat er op de Tempelberg te Jeruzalem plaats gemaakt zal
worden voor een nieuwe Joodse Tempel of een Tent der samenkomst. Nochtans
zullen volgens het profetische woord ooit alle religies samengaan en zich als
een tegenstander van de God van de Bijbel openbaren.
Wat
nodig voor de toekomstige offerdienst is zijn de attributen zoals op de plaat
hierboven afgebeeld. Links onder op de plaat staat de ark van het verbond
afgebeeld. Over de ark schreef ik eerder op dit blog op 18.03.2019 een artikel: Werd de Ark van het Verbond in 586 v. Chr.
bij de val van Jeruzalem vernietigd of werd ze toen verborgen en tot op heden
ergens bewaard? Zie link: http://bloggen.be/Robertdetelder/archief.php?startdatum=1552863600&stopdatum=1553468400
De Heer
Jezus Christus verwijst in Zijn rede over de laatste dingen naar de
geprofeteerde gruwel der verwoesting waar de profeet Daniël naar verwijst.
Matteüs 24:15 Wanneer gij dan zult zien den gruwel der verwoesting, waarvan
gesproken is door Daniël, den profeet, staande in de heilige plaats; (die
het leest, die merke daarop!) 16 Dat alsdan, die in Judea zijn, vlieden op de
bergen; 17 Die op het dak is, kome niet af, om iets uit zijn huis weg te nemen;
18 En die op den akker is, kere niet weder terug, om zijn klederen weg te
nemen. 19 Maar wee den bevruchten, en den zogenden vrouwen in die dagen! 20
Doch bidt, dat uw vlucht niet geschiede des winters, noch op een sabbat. 21
Want alsdan zal grote verdrukking
wezen, hoedanige niet is geweest van het begin der wereld tot nu toe, en ook
niet zijn zal. 22 En zo die dagen niet verkort werden, geen vlees zou behouden
worden; maar om der uitverkorenen wil zullen die dagen verkort worden.
Wie of wat de gruwel der verwoesting is maakt Paulus in
zijn tweede Thessalonicenzenbrief duidelijk:
2 Thessalonicenzen 2:3 Dat u niemand verleide op
enigerlei wijze; want die komt niet, tenzij dat eerst de afval gekomen zij, en
dat geopenbaard zij de mens der zonde,
de zoon des verderfs; 4 Die zich tegenstelt, en verheft boven al wat God
genaamd, of als God geëerd wordt, alzo
dat hij in den tempel Gods als een God zal zitten, zichzelven vertonende, dat
hij God is. 5 Gedenkt gij niet, dat ik, nog bij u zijnde, u deze dingen
gezegd heb?
De verwoester over de gruwelijke vleugel in het Heilige
der heiligen op de Tempelberg is de nieuwe Romein van de eindtijd die zich daar
als een god neerzet. Dit is het moment in de helft van de zeventigste jaarweek
voor een gelovig overblijfsel in Judea om naar de bergen te vluchten. Een grote
verdrukking die een halve jaarweek of tweeënveertig maanden zal aanhouden ziet
hier haar begin. De vlucht naar de bergen, naar de woestijn, is een omgekeerde
exodus die in meerdere Bijbelboeken beschreven staat:
Openbaring 12:6 En de vrouw vluchtte in de woestijn,
alwaar zij een plaats had, haar van God bereid, opdat zij haar aldaar zouden
voeden duizend tweehonderd zestig dagen.
De vermelde plaats waar in Openbaring 12:6 verwezen
wordt, is volgens het Bijbelboek Daniël 11:41, het over-Jordaanse gebied of de
huidige landen Jordanië en het noordwesten van Saoedi-Arabië. Ook de profeet Hosea
2:13 verwijst naar de woestijn van het over-Jordaanse gebied. Met het artikel
van 25.02.2019 op dit blog: het dal
Achor, een deur der hoop , zie link: http://bloggen.be/Robertdetelder/archief.php?startdatum=1551049200&stopdatum=1551654000
beschrijf ik uitvoeriger de vlucht en het verblijf in de
woestijn van een overblijfsel, een rest van Israël. Aan het einde van de tweede
helft van de zeventigste jaarweek is de volledige verlossing en herstel van
Israël een feit zoals Daniël 9:24 leert:
Daniël
9:24 Zeventig weken zijn bestemd
over uw volk, en over uw heilige stad, om de overtreding te
sluiten, en om de zonden te verzegelen, en om de ongerechtigheid te verzoenen,
en om een eeuwige gerechtigheid aan te brengen, en om het gezicht, en den profeet te verzegelen, en om de
heiligheid der heiligheden te zalven.
Met de
beschreven vlucht naar de woestijn merken we dat ook de tweede of wederkomst van
de Messias niet zonder ongeloof van de zijde van een meerderheid van Israël zal
verlopen. Net zoals bij de eerste komst zullen zij blijkbaar ook aan de periode
voorafgaand aan de tweede komst de tijd niet opmerken (Lukas 19:44). Het slachtoffer
en spijsoffer dat opnieuw op de Tempelberg zal ingesteld worden is in
afwijzing van de weg der verzoening die God aanbiedt. Twee getuigen (Openbaring
11:3) van de HEERE God zullen in de eerste helft van de zeventigste jaarweek
tegen de opnieuw ingestelde offerdienst getuigen. De verdwazing zal compleet
zijn wanneer de pseudo-Messias, de handlanger (Openbaring 13:11-12) van de
nieuwe Romein, er in slaagt vuur uit de hemel het offer op het altaar op de
Tempelberg te laten verteren (Openbaring 13:13). In de helft van de zeventigste
jaarweek zal een rest van diegenen die het Utopia van de nieuwe Romein hebben
afgewezen naar de woestijn gevoerd worden (Openbaring 11:14) en daar bewaard
gedurende een tijd, en tijden, en een halve tijd, buiten het gezicht der slang.
Wordt vervolgd
P.S. Wat de zeventig jaarweken ons bovendien leren is dat
er minstens een tijdsperiode van 483 jaar zit tussen de Perzische overheersing
van het gebied van Israël en de Romeinse overheersing. De Joodse anno mundi
jaartelling waarvan de teller momenteel op 5779 sinds de Schepping zit, wijkt
met 235 jaar van de historische werkelijkheid af. Het is vooral de Perzische
periode die door de Rabbijnen eertijds is ingekort.
De NRC publiceerde
op 4 juli 2019 een interessant artikel over de Zeevolken die in de oudheid ten
tijde van Ramses III Egypte en de Levant binnenvielen. De titel luidde: DNA onthult gevreesde Filistijnen. Archeologie:
het volk dat rond 1200 v. Chr. de streek bij het Israëlische Asjkelon
binnenviel, kwam uit het westelijk Middellandse Zeegebied. Zie link: https://www.nrc.nl/nieuws/2019/07/03/dna-onthult-gevreesde-filistijnen-a3966005
Op de noordelijke buitenmuur van de
dodentempel van Ramses III in Medinet Haboe is de strijd van Ramses III tegen
de Zeevolken gedetailleerd uitgebeeld. De verschillende rassen en de klederdracht
van de aanvallers zijn duidelijk te onderscheiden. Ook valt op dat de
aanvallers mager en knokig zijn. Dit wijst op de hongersnood die deze volken in
hun gebieden getroffen had. De gevederde helm wordt traditioneel als de
hoofdtooi van de Peleset gezien en heeft zich in de vakliteratuur en in
Hollywood vastgezet. Dezelfde hoofdtooi kan echter ook bij de Tjeker en de
Denyen waargenomen worden.
Wat
nieuw is, is de identificatie van sommige van de Zeevolken aan de hand van hun DNA.
Onderzoekers van het Max Planck Instituut in Jena zijn er namelijk voor het
eerst in geslaagd met behulp van DNA stoffelijke resten te identificeren van
mensen die behoorden tot één van de Zeevolken, de Filistijnen. Ze publiceerden
hun ontdekking woensdag in Science Advances. De uit de Bijbel bekende Filistijnen
blijken nu afkomstig uit het zuidwesten van Europa. De Duitse archeologen van
het Max Planck Instituut te Jena werkten op een drietal oude begraafplaatsen
rondom het Israëlische Asjkelon en vonden meer dan honderd skeletten, die ze
onderzochten op de aanwezigheid van DNA-materiaal. Ze hadden slechts succes bij
tien skeletten, waarvan ze via koolstofdatering de ouderdom vaststelden. De zes
vrouwen en vier mannen leefden tussen 1750 en 1050 v.Chr. In deze periode vond volgens
de orthodoxe geschiedschrijving de overgang van bronstijd naar ijzertijd
plaats.
In mijn
uitgave: de zonaanbidder, 2016,
appendix 1, geef ik aandacht aan de Zeevolken en hun invasie van de Levant en
Egypte. In mijn boek vermeld ik het bronnenmateriaal dat tot de identificatie van
sommige Zeevolken leidde zoals bijvoorbeeld de SHRDN en dit louter op basis van
taalkundige aanwijzingen. De herkomst van de SHRDN was Sardinië in de
westelijke helft van de Middellandse Zee. Het DNA-onderzoek van het Max Planck
Instituut in Jena bevestigt nu definitief de herkomst van sommige van de
Zeevolken uit het gebied van de westelijke Middellandse Zee. Een
invasie die in het licht van de herziening van de geschiedenis van de oudheid
nu aan het einde van de achtste eeuw v. Chr. plaatsvindt in plaats van het
orthodoxe tijdstip rond 1200 v. Chr. Zie hierna een kort relevant citaat uit
de zonaanbidder:
De namen van de zeevolken die
Ramses III opgeeft kunnen allen met mediterrane groepen die in de achtste eeuw
v. Chr. hun intrede in de regio deden, verbonden worden. Zo waren de Shrdn,
lange baardige mannen met gehoornde helmen afkomstig uit Sardinië. De Tshkr kunnen in verband gebracht
worden met de Sikels uit Sicilië en
de Tsshw
met hun nauw sluitende hoofddeksels, waren hoogstwaarschijnlijk de Etrusken die door de Grieken
Turshenoi werden genoemd. De Peleset kwamen uit Kreta. De Denyen of Danaana
zijn volgens mij met de Phrygiërs te identificeren. Zij zijn de 'Danuniyim' met
als tussenstation Cilicië alvorens naar de Nijldelta op te rukken. De hint voor
de identificatie van de Danaana met de Phrygiërs haalde ik uit een
plaatsjesboek met een afbeelding van Phrygische soldaten met rond schild en
helm met pluimen. Einde citaat.
Het artikel van de NRC verwijst
naar Ramses III als de
grote Egyptische farao, wat overdreven is aangezien de
historische Ramses III zichzelf slechts als een prins van Heliopolis vermeldde.
Wat in
het artikel geen aandacht krijgt is het feit dat men de overgang van Laat Brons
naar IJzer rond 1200 v. Chr. in de archeologische lagen in Kanaän aan de
Egyptische chronologie gekoppeld en gedateerd heeft. De Egyptische chronologie
is verantwoordelijk voor de datering van de invasie van de Zeevolken in 1200 v.
Chr. Een chronologie die gebaseerd is op de veronderstelling van het gebruik
van een dubbele kalender in het oude Egypte: de Sothis-kalender. Een kalender echter
die door het revisionisme van de geschiedenis onderuit gehaald is. Zie o.a. het
artikel op dit blog van 27.02.2017:
over de chronologie van het oude Egypte, link: http://bloggen.be/Robertdetelder/archief.php?startdatum=1488150000&stopdatum=1488754800
In 1177
v. Chr. bracht Ramses III namelijk volgens de orthodoxe Egyptologie een halt
toe aan de invasie van de Zeevolken en redde Egypte van de ondergang.
Een anomalie die zich in het orthodoxe
model voordoet is dat men het Rijk der Hethieten dat zich over het huidige
Turkije in Klein-Azië uitstrekte rond 1200 v. Chr. als een gevolg van de
invasie van de Zeevolken laat ondergaan, dit terwijl de Assyriërs in
contradictie tot in de achtste eeuw v. Chr. naar de Hethieten in hun bewaard
gebleven geschriften verwijzen. Eén en ander zit duidelijk fout! Ik haal op dit
blog dikwijls de Bijbel als historisch boek aan om één en ander in vraag te
brengen, maar ditmaal hebben we een buiten-Bijbels voorbeeld hoe de rampzalige gefabriceerde
chronologie van Egypte haaks staat op de historische werkelijkheid.
In mijn
eerder geciteerde boek de zonaanbidder plaatst ik de invasie van de Zeevolken
in 712 v. Chr. en verhuist de breuk tussen Laat Brons en IJzer van de dertiende
eeuw v. Chr. naar de achtste eeuw v. Chr. Mijn verhaal laat ik aanvangen aan
het begin van de achtste eeuw v. Chr. wanneer een meganatuurcatastrofe de oude
wereld trof en verantwoordelijk was voor het opgang komen van heel wat
volksverhuizingen. De belegering van Troje laat ik plaatsvinden van 800 tot 790
v. Chr. Heel wat puzzelstukken vallen zodoende op hun plaats en tonen een
historische werkelijkheid zonder de zogenaamde gefabriceerde duistere eeuwen
voor Griekenland. Zie ook het artikel op dit blog van 30.07.2018: de datering van de val van Homeros Troje, zie link: http://bloggen.be/Robertdetelder/archief.php?startdatum=1532901600&stopdatum=1533506400
De
achtste eeuw v. Chr. werd gekenmerkt door een cyclus van meganatuurcatastrofes
die de oude wereld van toen teisterde. Als een gevolg waren er grote
volksverhuizingen met als enig motief de honger. Keer op keer mislukten oogsten
of werden ze volledig verwoest. Ook zijn er veelvuldig vermeldingen naar
pestplagen. De jaren 800, 790 761, 748, 735, 722 en 709 v. Chr. duid ik aan als
rampjaren. Dit sluit ook aan bij de klimaatverstoring
die de profeet Jesaja voor deze periode voorspeld had.
Jesaja
5:5 Nu dan, Ik zal ulieden nu bekend maken, wat Ik Mijn wijngaard doen zal; Ik
zal zijn tuin wegnemen, opdat hij zij tot afweiding; zijn muur zal Ik
verscheuren, opdat hij zij tot vertreding. 6 En Ik zal hem tot woestheid maken;
hij zal niet besnoeid, noch omgehakt worden, maar distelen en doornen zullen
daarin opgaan; en Ik zal den wolken
gebieden, dat zij geen regen daarop regenen.
Het
artikel in de NRC maakt verder gewag van gevonden stenen te Asjkelon met daarop
de naam van een farao dat erop lijkt te wijzen dat Asjkelon bevolkt is door de
Filistijnen na de dood van Ramses III? Er hebben zich echter volgens de Bijbel
nog andere Zeevolken te Asjkelon gevestigd. Zo verwijst de profeet Zefanja ten
tijde van de regeerperiode van koning Josia in Juda (640/609 v. Chr.) naar de
volken van de Cheretim te Asjkelon.
Zefanja
2:4 Want Gaza zal verlaten wezen, en Askelon
zal ter verwoesting wezen; Asdod zal men in den middag verdrijven, en Ekron zal
uitgeworteld worden. 5 Wee den inwoneren van de landstreek der zee, den volken der Cheretim! Het woord des
HEEREN zal tegen ulieden zijn, gij Kanaän, der Filistijnen land! en Ik zal u
verdoen, dat er geen inwoner zal zijn. 6 En de landstreek der zee zal wezen tot
hutten, uitgegraven putten der herders, en betuiningen der kudden. 7 En de
landstreek zal wezen voor het overblijfsel van het huis van Juda, dat zij
daarin weiden; des avonds zullen zij in de huizen van Askelon legeren, als de
HEERE, hunlieder God, hen zal bezocht, en hun gevangenis zal gewend hebben.
(Statenvertaling)
Het
Hebreeuwse woord Cheretim werd door de Septuagintvertalers in de derde eeuw
v. Chr. vertaald naar Cretans, verwijzend naar Kreta als het land van hun
herkomst. Ik neem aan dat zij in hun tijd de Cheretim nog eenvoudig konden
identificeren met Kretenzers en hiermee tegelijkertijd de herkomst van dit
nieuwe volk aan de kust gaven. Met het artikel van 22.02.2018 op dit blog: de profeet Zefanja en de identificatie van
de Keretieten, zie link: http://bloggen.be/Robertdetelder/archief.php?startdatum=1518994800&stopdatum=1519599600, heb
ik deze episode in het bijzonder aandacht geschonken. Het aangekondigde oordeel
van de profeet Zefanja werd uitgevoerd door de Scythen die in het jaar 621 v. Chr. Klein-Azië binnenrukten en
pas aan de grens met Egypte tot stilstand werden gebracht. Zij zijn
verantwoordelijk voor de verwoestingen te Asjkelon
en andere plaatsen langs de kust. Het is de oudheidhistoricus Herodotos (Boek 1, 105) (die recent
heel wat aandacht op mijn blog krijgt) die de Scythische invasie beschreef. Met
het artikel van 03.06.2019 op dit
blog beschreef ik farao Sethoos van
Herodotos, de vader van de bekende Psammetichos. Sethoos die duidelijk in de
achtste eeuw v. Chr. regeerde, werd volgens Herodotos opgevolgd door twaalf
koningen die tegelijkertijd ieder over een deel van Egypte heersten, de
zogenaamde Ramessieden, waar Ramses III deel van uitmaakte.
Wanneer
men vandaag te Asjkelon modern onderzoek op botten en skeletten doet mag men
verwachten meerdere types van oudheidmensen te vinden. Ik ben dan ook benieuwd
naar wat het verdere onderzoek te Asjkelon zal opleveren.
Tot
slot wil ik opmerken dat de Peleset die met de Bijbelse Filistijnen
geïdentificeerd worden, in de achtste eeuw v. Chr. een nieuwe migratie in het
gebied van het oude Filistea waren. Na het verslaan van de Zeevolken door
Ramses III vestigden verschillende zeevolken zich langs de kust van de Levant.
De
oorsprong van de Filistijnen die in het eerste boek van de Bijbel vermeldt
worden gaat terug op Cham, een zoon van Noach.
Genesis 10:6 En de zonen van Cham
zijn: Cusch en Mitsraim, en Put, en
Kanaän. 7 En de zonen van Cusch zijn: Seba en Havila, en Sabta, en Raema, en
Sabtecha. En de zonen van Raema zijn: Scheba en Dedan. ..
. 13 En Mitsraim
gewon de Ludieten, en de Anamieten, en de Lehabieten, en de Naftuchieten, 14 En
de Pathrusieten, en de Casluchieten, van
waar de Filistijnen uitgekomen zijn, en de Caftorieten. (Statenvertaling)
Na de Babylonische
spraakverwarring in het jaar 2239 v. Chr. hebben zij zich vanuit Sinear naar de
(ei)landen in het oostelijk bekken van de Middellandse Zee begeven. Zij zijn de
volken met wie de aartsvaders van Genesis contact hadden. Ten tijde van de
Exodus in 1483 v. Chr. en de inname van het Beloofde Land Kanaän in 1443 v.
Chr. waren zij tegenstanders van de Israëlieten, zoals het Bijbelboek
Deuteronomium leert.
Deuteronomium
2:23 Ook hebben de Kafthorieten, die uit
Kafthor uittogen, de Avieten, die in Hazerim tot Gaza toe woonden,
verdelgd, en aan hun plaats gewoond.
Dit is
uiteraard een anachronisme indien men er van uitgaat dat Mozes niet de auteur
van de Thora is maar dat deze vele eeuwen later pas ten tijde van de
Babylonische ballingschap tot stand kwam. Dit is echter niet mijn uitgangspunt.
De auteur van de eerste boeken van de Bijbel was Mozes zoals overigens Jezus
Christus en de evangelisten het in de eerste eeuw van de christelijke
jaartelling leerden. Theologen die menen anders te moeten leren hebben de
zogenaamde late datering van de exodus bedacht ter inpassing van hun theorie
in het keurslijf van de egyptologie. Zie het artikel op dit blog van 28.01.2019, de late datering van de
exodus, zie link: http://bloggen.be/Robertdetelder/archief.php?startdatum=1548630000&stopdatum=1549234800
De
Filistijnen ten tijde van de intocht van de Israëlieten in het Beloofde Land
worden beschreven als een volk dat uit Kafthor stamt en verantwoordelijk was
voor de genocide op de Avieten die voor hen het gebied van Filistea
gekoloniseerd hadden. Dit Kafthor werd door de Septuagint-vertalers in de derde
eeuw v. Chr. met Kreta een eiland in de oostelijke Middellandse Zee
geïdentificeerd. De Filistijnen zijn door de binnentrekkende Israëlieten in
1443 v. Chr. niet verdreven maar hebben zich daarna over de vele eeuwen
die de Richterenperiode in Israël besloeg kunnen handhaven, en betekenden ten
tijde van de koningen Saul en David nog altijd een plaag voor Israël. De
bekendste Filistijn uit deze periode is misschien wel de reus Goliath. Dat de
beschreven Filistijnen uit Kafthor stamden herhaalde de profeet Amos in de
achtste eeuw v. Chr.:
Amos
9:7 Zijt gijlieden Mij niet als de kinderen der Moren, o kinderen Israëls?
spreekt de HEERE. Heb Ik Israël niet opgevoerd uit Egypteland, en de Filistijnen uit Kafthor, en de Syriërs
uit Kir?
De Peleset/Filistijnen
die deel uitmaakten van de Zeevolken bij hun invasie in de achtste eeuw v. Chr.
waren nieuwkomers die zich in Filistea vestigden. Zij zitten volgens het
Bijbelse model in de lijn van de stamvader Jafeth, een zoon van Noach. Zij
werden na het afslaan door Ramses III vazallen van de Assyrische koning Sargon
II. De Assyriër Sargon II vermeldt in zijn annalen dat hij te Asdod tegen een
Ioniër (Griek) moest optreden. Ook over de opvolger van Sargon II: Sanherib
weten we via een bericht van Berossus dat hij een veldtocht tegen Grieken in
Cilicië leidde. De verschillende puzzelstukjes passen alleen in het plaatje van
de achtste eeuw v. Chr.
De
Filistijnen worden een eeuw later in de zevende eeuw v. Chr. door de profeet
Jeremia vermeld en beschreven als een overblijfsel van het eiland Kafthor.
Jeremia
47:1 Het woord des HEEREN, dat tot den profeet Jeremia geschiedde, tegen de Filistijnen; eer dat Farao
Gaza sloeg. 2 Zo zegt de HEERE: Ziet, wateren komen op van het noorden, en zullen worden tot een overlopende beek, en
overlopen het land en de volheid van hetzelve, de stad en die daarin wonen; en
de mensen zullen schreeuwen, en al de inwoners des lands zullen huilen; 3
Vanwege het geluid van het geklater der hoeven zijner sterke paarden, vanwege
het geraas zijner wagenen, en het bulderen zijner raderen; de vaders zien niet
om naar de kinderen, vanwege de slappigheid der handen; 4 Vanwege den dag, die
er komt om alle Filistijnen te verstoren, om Tyrus en Sidon allen overgeblevenen
helper af te snijden; want de HEERE zal de
Filistijnen, het overblijfsel des
eilands van Kafthor, verstoren.
De
profetie van Jeremia sluit aan bij de eerder geciteerde profeet Zefanja (2:4).
Een oordeelsprofetie waar de invasie van de Scythen in 621 v. Chr. in past.
Wanneer
archeologen zoals de onderzoekers van het Max Planck Instituut in Jena vandaag
te Asjkelon aan het werk gaan kan men op basis van de historische gegevens die
de Bijbel levert verwachten dat zij overblijfselen van meer dan één volk in het
gebied zullen aantreffen.
De
Arabieren die zich nu Palestijnen noemen stammen niet af van de
Filistijnen noch van het tweede noch van het eerste millennium v. Chr. Hun
geslachtslijn gaat niet terug tot Cham of Jafeth, maar tot Sem, de zoon van
Noach, en via Ismaël de halfbroer van Izaak.
Waarschijnlijk waren het de Romeinen die het oude land Israël na de verwijdering van
het Joodse volk in de periode 70/135 AD Palestina genoemd hebben.
Deze
week gaan we verder met het identificeren van de Griekse namen die Herodotos
via zijn faraolijst doorgaf. Het identificeren van de faraonamen van Herodotos
faraolijst wordt sinds de vermelding vanPsammetichos door Herodotos nu eenvoudiger. Neko was de zoon en opvolger
van Psammetichos en vinden we ook in de faraolijst van de Egyptische
oudheidhistoricus Manetho. Hierna de faraolijst van Herodotos. In de linker
kolom staan de Griekse namen vermeld met rechts hun historische verankering op
de tijdsbalk:
Herodotos
Boek:historische verankering op
tijdsbalk:
Sesostris2
:102Thothmosis III, Rehabeam 961
v. Chr.
Feroos/Pheros2
:111Amonhotep II 941
v. Chr.
Proteus2
:112Thothmosis IV 800 v. Chr.
Rampsinitos2
:121Amonhotep III 776 v. Chr.
Cheops2 :124piramidebouwer 8ste eeuw v. Chr.
Chefren2
:127piramidebouwer 8ste eeuw v.
Chr.
Mykerinos2 :129piramidebouwer 8ste eeuw v. Chr.
Asychis2 :1368ste eeuw v. Chr.
Anysis2 :137tijdgenoot Sabakoos 8ste eeuw v. Chr.
Sethos2 :141tijdgenoot Sanherib, Assyrië 709 v. Chr.
12
koningen 2 :147Ramessieden
Psammetichos2 :152Psamtik
675/621 v. Chr.
Neko2 :158Necho 605 v. Chr.
Psammis2 :159
Apriës2
:161Hofra
Amasis2
:172525 v. Chr.
Hierna
een kort citaat uit Herodotos boek 2:158:
The son of Psammetichos was Necos, and he became king of
Egypt. This man was the first who attempted the channel leading to the
Erythraian Sea, which Dareios the Persian afterwards completed ..
De
priesters die Herodotos bij zijn bezoek aan Egypte onderrichten vermelden dat
farao Neko de eerste was die trachtte een kanaal vanaf de Nijl naar de Rode Zee
te laten graven. Nu zijn er echter bronnen die aantonen dat er al veel eerder
graafwerken uitgevoerd werden. Over het kanaal van de Nijl naar de Rode Zee
schreef ik al eerder op dit blog een artikel op 02.01.2017, een Suezkanaal in de Oudheid? Zie link: http://bloggen.be/Robertdetelder/archief.php?startdatum=1483311600&stopdatum=1483916400
In het
artikel geef ik aandacht aan het werk van de
Egyptologe Amelia Ann Blanford Edwards (1831-1892). Zij toont aan dat de
vrouwelijke farao Hatsjepsoet van de achttiende dynastie in haar tijd al een
kanaal van de Nijl naar de Rode Zee liet graven. Zij is een farao wiens naam
niet op alle bewaard gebleven koningslijsten terug te vinden is.
Haar opvolger Thothmosis III liet na haar dood al een ware Beeldenstorm
uitvoeren en ook voor de priesters met wie Herodotos in gesprek ging achtten
haar niet waardig tot enige historische vermelding.
Na de
vermelding door Herodotos over het kanaal geeft hij aandacht aan de militaire
veldtochten van Neko naar Klein-Azië en tot slot vermeldt Herodotos een
regeerperiode van zestien jaar voor farao Neko.
Herodotos Book 2:159. Thus having ceased from the work
of the channel, Necos betook himself to waging wars, and triremes were built by
him, some for the Northern Sea and others in the Arabian gulf for the
Erythraian Sea; and of these the sheds are still to be seen. These ships he
used when he needed them; and also on land Necos
engaged battle at Magdolos with the Syrians, and conquered them; and after
this he took Cadytis, which is a
great city of Syria: and the dress which he wore when he made these conquests
he dedicated to Apollo, sending it to Branchidai of the Milesians. After this, having reigned in all sixteen years, he
brought his life to an end, and handed on the kingdom to Psammis his son.
Bronzen beeld van Neko II in een
offerhouding. Het is het enige beeld van Neko II, dat tegenwoordig bekend is.
Van geen enkele farao van Manetho s zesentwintigste dynastie zijn er overigens
ooit stoffelijke resten noch dodentempels gevonden.
De
regeerperiode van Neko liep van 621 v. Chr. tot 605 v. Chr. en dat maakt hem
een tijdgenoot van de koningen Josia, Joahaz en Jojakim van Juda. In mijn boek TIJD
en TIJDEN, 2015, hoofdstuk: de zesentwintigste dynastie van Manetho, blz.
375-384, geef ik heel wat aandacht aan farao Neko en diens veldtochten naar
Klein-Azië. Het is Neko II die in de slag bij Megiddo in 609 v. Chr. koning
Josia van Juda doodde en op het slagveld hierbij een woord van de God van
Israël aan Josia meedeelde.
2
Kronieken 35:20 Na dit alles, toen Josia het huis
toebereid had, toog Necho, de koning van
Egypte, op, om te krijgen tegen Karchemis, aan den (Eu)Frath; en Josia toog
uit hem tegemoet. 21 Toen zond hij boden tot hem, zeggende: Wat heb ik met u te
doen, gij, koning van Juda? Wat u aangaat, ik ben heden tegen u niet, maar
tegen een huis, dat oorlog voert tegen mij; en God heeft gezegd, dat ik mij haasten zou; houd u af van God, Die met
mij is, opdat Hij u niet verderve. 22 Doch Josia keerde zijn aangezicht
niet van hem; maar hij verstelde zich, om tegen hem te strijden, en hoorde niet
naar de woorden van Necho uit den mond
van God; maar hij kwam om te strijden in het dal Megiddo. (Statenvertaling)
Ondanks
de betoonde genade op genade volharde Josia in zijn besluit en liet het leven
op het slagveld te Megiddo. Volgens de Joodse overlevering was Josia namelijk
door de profeet Jeremia gewaarschuwd om niet tegen Necho te strijden maar farao
met zijn leger naar de Eufraat te laten oprukken. Een eigenzinnige Josia trok
niettemin met zijn leger richting Megiddo om te strijden tegen farao Necho, en
werd op het slagveld een tweede maal door de God van Israël ditmaal door monde
van Necho zelf, gewaarschuwd de strijd alsnog af te breken en huiswaarts te
keren. Het resultaat kennen we vanuit de Bijbelse geschiedschrijving:
2
Kronieken 35:23 En de schutters schoten den koning Josia. Toen zeide de koning tot
zijn knechten: Voert mij weg, want ik
ben zeer gewond. 24 En zijn knechten namen hem weg van den wagen, en
voerden hem op den tweeden wagen, dien hij had, en brachten hem te Jeruzalem; en hij stierf, en werd begraven in de
graven zijner vaderen; en gans Juda en Jeruzalem bedreven rouw over Josia. 25
En Jeremia maakte een klaaglied over Josia; desgelijks alle zangers en
zangeressen spraken in hun klaagliederen van Josia, tot op dezen dag; want zij
gaven ze tot een inzetting in Israël; en ziet, zij zijn geschreven in de klaagliederen.
26 Het overige nu der geschiedenissen van Josia, en zijn goeddadigheden, naar
dat geschreven is in de wet des HEEREN; 27 Zijn geschiedenissen dan, de eerste
en de laatste, ziet, die zijn geschreven in het boek der koningen van Israël en
van Juda. (Statenvertaling)
Farao
Neco II kwam aan zijn einde in de slag bij Karkemis in 605 v. Chr. Dat Necho in
de slag bij Karkemis sneuvelde kan men afleiden uit Jeremia 46:17 waar farao
een rumoermaker genoemd wordt die zijn tijd liet voorbijgaan.
Jeremia
46:1 Het woord des HEEREN, dat tot den profeet Jeremia geschied is tegen de
heidenen. 2 Tegen Egypte; tegen het
heir van Farao Necho, koning van
Egypte, dat aan de rivier Frath, bij Karchemis was, dat Nebukadrezar, de koning
van Babel, sloeg, in het vierde jaar van Jojakim, den zoon van Josia, den
koning van Juda. .
. 17
Daar riepen zij: Farao, de koning van Egypte, is maar een gedruis; hij heeft den gezetten tijd laten voorbijgaan.
Na de
dood van Neko II nam diens zoons Psammis te scepter over zoals we in het eerder
geciteerde gedeelte van Herodotos gelezen hebben.
Herodotos Book 2:159 .. After this, having reigned in
all sixteen years, he brought his life to an end, and handed on the kingdom to Psammis his son.
De korte geschiedenis
over de regeerperiode van Psammis wordt verhaalt in boek 2:160. Deze koning zou
volgens Herodotos een regeerduur van slechts zes jaar hebben.
2:161. When
Psammis had been king of Egypt for only six years and had made an
expedition to Ethiopia and immediately
afterwards had ended his life, ..
We
kunnen chronologisch gezien nochtans niet de twee regeerperioden van Neko II en
Psammis samen tellen en tot een regeerduur van 16 plus zes jaar à tweeëntwintig
jaar komen. In TIJD en TIJDEN, 2015, hoofdstuk: de zesentwintigste dynastie van
Manetho, blz. 384, vermeldt ik Psammis als co regent van Neko II gedurende één
jaar. Mijn chronologische constructie wordt door een befaamd Egyptoloog van het
begin van de twintigste eeuw bevestigd. Cecil Torr geeft in zijn werk een
overzicht van de zogenaamde Apis lijsten met betrekking tot de zesentwintigste dynastie:
The bull Apis, born on day 19 of month 6 in year 53 of king
Psammetichos, died on day 6 of month 2 inyear
16 of king Necho, aged 16 years 7 months 17 days. Thus, year 16 of Necho
would have been year 70 of Psammetichos; so Psammetichos reigned 54 years. The
bull Apis, born on day 7 of month 2
in year 16 of king Necho, died on day 12 of month 8 in year 12 of king Apriës,
aged 17 years 6 months 5 days, thus year 12 of Apriës would have been year 33
of Necho; so Necho and Psammis, together
reigned 21 years, not 22. A man born on day 2 of month 10 in year 3 of king Necho
died on day 6 of month 2 in
year 35 of king Amasis, aged 71 years 4 months.
De Apis gegevens van Cecil Torr leveren een periode van eenentwintig jaar
op voor de regeerduur van Neko II en Psammis samen. De veldtocht van Neko II naar
de Eufraat zal ongetwijfeld de aanleiding tot het aanstellen van een co regent
geweest zijn.