Deze maand zal het vijfenzeventig jaar geleden zijn dat op 19 april 1943 in
het Joodse getto van Warschau een opstand tegen de Nazi-Duitse bezetter losbarstte.
De opstand zou tot 16 mei 1943 aanhouden waarna het getto door de Duitsers
volledig met de grond gelijk werd gemaakt en de resterende Joodse bevolking
naar de vernietigingskampen weggevoerd. Er zaten zo een half miljoen Joodse
mensen binnen het kleine woongebied van 3.3 km2 onder mensonterende
levensomstandighedensamengepakt. In maart 1940 hadden de Duitsers dit getto al opgericht en
er de Joden van Warschau en andere plaatsen in samengebracht. Daar werden zij
prijsgegeven aan verhongering, ziekte en dood. Binnen de muren van het getto
was uiteindelijk een Joodse weerstandskern ontstaan die op 19 april 1943 een
gewapende opstand begon.
Een wereldwijd bekende
foto die symbool staat voor de holocaust. Overlevenden van de
Warschau-getto-opstand, zowel vrouwen als kinderen, worden door SS-beulen samengedreven
en weggevoerd.
Het woord Holocaust is afgeleid van het Grieks en betekent brandoffer.
Het woord staat voor de volledige vernietiging van een slachtoffer. Het
Hebreeuwse woord Sjoa staat voor vernietiging zonder de religieuze betekenis en
heeft als term voor de genocide de voorkeur bij Joden. De term kwam na de
tweede wereldoorlog in gebruik ter duiding van de systematische vervolging en
uitroeiing van de Europese Joden door de nazi-Duitsers en hun bondgenoten van 1941
tot 1945. Meer dan zes miljoen Joodse mensen werden uiteindelijk slachtoffer
van de ontketende gruwel tegen hen. De jaren voorafgaand aan 1941 werden al
gekenmerkt door de verdrukking en vele moorden van Joodse mensen in het door de
Nazi-Duitsers bezette en gecontroleerde Europa. Vanaf de inval echter in
Sovjet-Rusland door de Duitse legers en hun bondgenoten in de zomer van 1941
begon in het oosten achter de frontlijn onmiddellijk de fysieke vernietiging
van alle daar ter plaatse aangetroffen Joodse gemeenschappen door speciaal
opgerichte moordcommando s van de Nazi s.
Dat de Duitse dictator Hitler de fysieke vernietiging van de Joden al
eerder in gedachten had werd voor de goede luisteraar in binnen- en buitenland
zondermeer duidelijk bij een rede van hem voor de Rijksdag op 30 januari 1939,
zeven maanden voor het uitbreken van de tweede wereldoorlog:
"Ich
will heute wieder ein Prophet sein: Wenn es dem internationalen Finanzjudentum
innerhalb und auserhalb Europa gelingen
sollte, die Völker noch einmal in
einen Weltkrieg zu stürzen, dann wird das Ergebnis nicht die Bolsjewisierung
der Erde und damit der Sieg des Judentums sein, sondern die
Vernichtung der jüdischen Rasse in Europa".
In december 1941 bleek dat
de Duitse weermacht niet in staat was geweest in een korte veldtocht het Rode
Leger te vernietigen, het initiatief niet langer bij Hitler lag en dat hij te
hoog gegrepen had. Daarenboven had zijn bondgenoot Japan in het verre oosten de
Verenigde Staten de oorlog aangedaan en vervoegde deze industriële grootmacht
nu volop de zijde van Groot-Brittannië dat tot dan toe alleen tegen
Nazi-Duitsland en zijn bondgenoten had standgehouden. Op termijn was het lot
van het zelfverklaarde duizendjarige rijk bezegeld. Het jaar 1942 zou nog
enkele beperkte successen van het Duitse leger aan het oostfront en in Afrika
laten zien, maar in de herfst van dat jaar volgde definitief het keerpunt. Geen
duizend jaar maar slechts gedurende twaalf jaar van 1933 tot 1945 zouden de
Nazi s hun ding kunnen doen.
Ergens in de maand december van
1941 heeft Hitler na zijn oorlogsverklaring aan de VS verbaal de opdracht aan
Himmler gegeven alle Joden op dat moment onder Nazi-Duitse controle te laten
opjagen en vermoorden. Dat werd zijn drijfveer voor het voortzetten van zijn
niet meer te winnen oorlog tegen de drie grootmachten: de VS, Groot-Brittannië
en Sovjet-Rusland. Wat volgde was de zogenaamde 'Wannsee' conferentie op 20
januari 1942, zo genoemd naar de plaats van
samenkomst nabij Berlijn. Op deze conferentie van de politieke top in
Duitsland onder leiding van SS Obergruppenführer Heydrich werd de vernietiging
van het Europese Jodendom uitgewerkt. Een lijst van elf miljoen Joodse mensen
die per land verdelgd moesten worden was opgesteld.
Er werd besloten om alle Europese
Joden onder nazi-controle naar vernietigingskampen in het oosten te voeren. Het hele SS-apparaat werd hiervoor in
werking gesteld samen met alle bureaucratieën van het Duitse
bestuursapparaat. Elke deportatie zou tal van administratieve
maatregelen vereisen. Er moest gezorgd worden voor treinen, bewakers,
bevoorrading en financiering. Voor het
Jodendom in bezet Europa begon in de zomer van 1942 een periode van onbeschrijflijk leed. Overal werden Joodse
mensen opgejaagd, naar verzamelplaatsen gebracht en vervolgens in beestenwagons
doorheen Duitsland naar het oosten vervoerd. Er dient hierbij opgemerkt te
worden dat de ambtenaren-administratie van zowel
bezette als bevriende landen met de Nazis samenwerkte voor het transport van deze mensenmassa. Een triest
voorbeeld van zulk een samenwerken van ambtenaren in de bezette gebieden zijn
de Britse kanaal-eilanden die in juni 1940 door de weermacht veroverd werden. Vandaar
zijn ook een tiental Joden door Britse ambtenaren opgepakt en aan de Nazis
overgeleverd. Geen een van deze Joodse mensen heeft het transport naar het
oosten overleefd. Deze geschiedenis werd mij pas bekend na het bekijken van de
bekroonde BBC documentaire uit 2005: Auschwitz The Nazis & The Final
Solution van Laurence Rees. Het laat iets zien van de grondigheid van de Nazis
van de wijze hoe zij bezet Europa op Joden uitkamden.
In
totaal zijn meer dan zes miljoen Joden het slachtoffer van de Nazi-genocide geworden.
Alleen al in de vernietigingskampen in het door de Nazi-Duitsers bezette Polen:
Auschwitz, Chelmno, Belzec, Sobibor,
Treblinka en Maidanek werden 4.851.200 joden vermoord.
Toen de Wannsee-conferentie
plaatsvond waren zoals eerder opgemerkt al honderdduizenden Joden in westelijk Rusland bij
het oprukken van de Duitse weermacht achter de frontlijn ter plaatse van kant gemaakt.
Ergens in Oost-Europa. Liquidatie
van Joodse mensen achter de frontlijn door speciale SS-moordcommando s. Een
foto zegt soms meer dan duizend woorden. De Joodse man die geknield voor het
massagraf gelaten zijn nekschot afwacht ziet er uit als een schaap dat stom
voor zijn scheerdersis. Afgemat en doodsmoe getergd
ondergaat hij zijn noodlot. Van de Joodse genocide zijn weinig afbeeldingen
bewaard gebleven. Voor de officiële berichtgeving in het derde rijk was dit een
taboe onderwerp. De getoonde foto zou in 1945 in Praag in het
Gestapohoofdkwartier daar gevonden zijn.
Nazi-Duitsland
heeft de genocide niet straffeloos kunnen uitvoeren. In mei 1945 toen het land
door de geallieerden onder de voet was gelopen, waren haar steden verwoest en
naar schatting negen miljoen Duitsers dood. Miljoenen Duitse burgers van alle
leeftijden en geslacht waren in de geallieerde luchtbombardementen omgekomen. In
het oosten vanaf Memel tot aan de rivier de Oder werden miljoenen Duitse
burgers ontheemd en vele van hen gruwelijk door de binnenvallende Sovjet-Russen
gemolesteerd. De Tsjechen maakten zich aan dezelfde misdaad schuldig door drie
miljoen Duits-Oostenrijkse burgers binnen hun grenzen van 1919 brutaal
nietsontziend te ontheemden. Men moet ook bedenken dat alle weerbare Duitse
mannen van zestien tot zestig jaar op dat moment in het Duitse leger dienden
indien zij al niet vermist, zwaargewond of gedood waren.
Duitsland
werd daarop gedurende vier jaar door
de geallieerden in vier zones verdeeld en bezet. In 1949 werd in het westen de
bondsrepubliek Duitsland opgericht en in de Russische zone werd een
communistische satellietstaat gevormd. Het land en de hoofdstad Berlijn zou
daarop nog eens veertig jaar tot
1989 verdeeld blijven. Dit zijn jaartallen die in de Bijbel dikwijls voor een
periode van oordeel staan. Denk bijvoorbeeld aan de veertig jaar verblijf in de
woestijn door de Israëlieten alvorens de nieuwe generatie het Beloofde Land
Kanaän kon betreden. Daarnaast vinden we in de Bijbel een waarschuwing over een
bijzondere zegening en vloek in verband met de Joodse aartsvader Abram:
Genesis
12:1 De HEERE nu had tot Abram gezegd: Ga gij uit uw land, en uit uw maagschap,
en uit uws vaders huis, naar het land, dat Ik u wijzen zal. 2 En Ik zal u tot
een groot volk maken, en u zegenen, en uw naam groot maken; en wees een zegen! 3
En Ik zal zegenen, die u zegenen, en
vervloeken, die u vloekt; en in u zullen alle geslachten des aardrijks gezegend
worden. (Statenvertaling)
De
belofte van God aan Abraham dat eenieder die hem en zijn zaad zou
zegenen gezegend zou worden, en dat een ieder die hem vervloekte, vervloekt zou
worden, is door de geschiedenis heen duidelijk herkenbaar. Landen die de 'Jood' hebben vervloekt, zijn binnen één generatie
steeds zelf het slachtoffer geworden. Zo ook wat de zegening betreft.
In de geschiedenis van
België vinden we naar mijn mening een voorbeeld van een zegening. Het verhaal
begint in de zomer van 1939, nog voor het uitbreken van de tweede wereldoorlog. De antisemitische
propagandamachine van de nazi's draaide op volle toeren. Groot-Duitsland had toen ongeveer 400.000 Joden binnen
zijn grenzen die het kwijt wilde en het bleek dat in feite geen enkel land ter
wereld bereid was hun op te nemen. Dit feit
wilden de nazi's onderstrepen toen zij hun diabolisch plan bedachten om
ongeveer negenhonderd welgestelde Duitse Joden op een luxeboot (de
St.-Louis) de Atlantische Oceaan over naar Cuba te zenden.
Hun uitreispapieren mochten dan wel in orde zijn - alle met een rode
'J' gemerkt; in Havana (Cuba) ontschepen zou door
Duitse agenten verhinderd worden. De wereld zou getuige zijn van het
onoplosbare Jodenvraagstuk. Het schip voer daarna ook daadwerkelijk vruchteloos
van haven naar haven. Zelfs de VS weigerde de
negenhonderd Joden de toegang tot zijn grondgebied en uiteindelijk moest het schip de steven richting Duitsland
wenden, terug over de Atlantische
Oceaan. Terwijl het schip richting
Duitsland voer, zetten Joodse
organisaties zich in om toch een land te vinden dat deze onfortuinlijke mensen asiel
zou willen verlenen. Het ging ten slotte toch maar om slechts
negenhonderd zielen. Geen enkele van de grote naties gaf het schip echter toestemming om één van hun havens binnen te
lopen. De VS, Frankrijk enGroot-Brittannië de laatste overgebleven
grote democratieën, hielden hun grenzen en die van het mandaatgebied
Palestina gesloten. Toen de St. Louis het Engelse kanaal naderde was er nog steeds
geen oplossing in zicht. Ten langen laatste ging een Joodse zaakgelastigde in
België te Brussel aankloppen. Daar vond hij wél gehoor en wel op persoonlijk initiatief van Koning Leopold III. Op 16 juni 1939 meerde de St. Louis
in de haven van Antwerpen aan en konden deze Joodse ballingen weer voet aan wal zetten. België stond
214 Joden toe in het land te blijven.
Dank zij de inzet van koning Leopold III die al zijn diplomatieke relaties benutte konden
ook 181 Joodse mensen naar Nederland vertrekken, 224 weken naar Frankrijk uit
en 288 kregen asiel in Engeland. Deze twee
laatste landen werden uiteindelijk toch bereid gevonden om enkele Joden
asiel te verlenen. Intussen waren 400.000 Duitse Joden veroordeeld om in het
'slachthuis dat Nazi-Duitsland voor hen zou worden, te blijven. Voor hen was
in 1939 nergens plaats. Het zogenaamde christelijk Europa draaide de broeders
van hun Heer de rug toe. De Joden van de St. Louis die op het vasteland van
Europa asiel gevonden hadden, zijn later door
de Nazi s opgespoord en naar de
vernietigingskampen in Polen weggevoerd.
België
had toen de
Tweede Wereldoorlog uitbrak een Joodse gemeenschap van ongeveer 50.000 mensen.
Van deze 50.000 Joden werden er ongeveer 25.000 naar Polen weggevoerd. Slechts
enkelen keerden in 1945terug. De overige 25.000
doken onder bij niet-joodse burgers. Dit was
een spontane actie, want er was helemaal niets van tevoren
georganiseerd. Toen de Duitsers in de zomer
van 1942 de Joden begonnen op te pakken in België en naar de kampen in
Polen voerden, konden 25.000 Joden - de
helft van de Joodse gemeenschap in België - spontaan bij niet-Joodse landgenoten
onderduiken: zowel in Vlaanderen als in Wallonië. Ik geloof dat dit een uniek feit in heel bezet Europa was, met uitzondering
van de heldendaad van Denemarken. Wat de ouderlijke overleveringen
betreft herinner ik me zeer goed de getuigenissen van mijn grootouders aan
beide zijden van de familie. Er woonden namelijk heel wat Joodse families in hun
gemeente Berchem bij Antwerpen. Aan mijn vaders familiekant woonde naast hun
huis in de Apollostraat een Joods gezin. Ze moeten orthodox geweest zijn want
het verhaal gaat dat mijn grootvader tijdens de winter op sabbat, kolen in de
kachel in hun woning deed. In de zomer van 1942 werden ook zij bij nacht en nevel
plotseling weggevoerd. Mijn grootmoeder aan moeders zijde was tijdens die zomer
toevallig getuige van het wegvoeren van een Joods gezin aan de Diksmuidelaan
een winkelstraat te Berchem bij Antwerpen. Zij was getuige hoe een Joodse
moeder naast haar op het voetpad in panische angst uitbrak bij het zien van een
verhuiswagen met Duitsers voor de deur van haar woning. Blijkbaar werden niet
alleen mensen afgevoerd maar was er tegelijkertijd een hele economie met hun
bezittingen gemoeid. En wat had mijn grootmoeder kunnen doen? De politie
bellen? Die stonden samen met Duitsers aan de deur van de Joodse woning.
Waar ligt nu de beloofde zegen zoals ze
aan Abraham voorzegt was voor het België van tijdens de Tweede Wereldoorlog? Het was voor België onmogelijk om uiteindelijk
buiten het conflict tussen Frankrijk en
Engeland met Duitsland te blijven. Door de eeuwen heen is het land - in
feite een landbrug tussen Pruisen en Frankrijk - dikwijls het slagveld voor
vreemde legers geweest. Zo ook in 1940 baande Duitsland zich een weg door
België heen
naar Frankrijk.
Wat naar mijn mening in het oog
springt bij het bestuderen van de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog is de
snelle bevrijding van België in september 1944 geweest. Op enkele dagen tijd
werden de Duitsers uit het land verdreven. Er was heel wat schade maar in
vergelijking met andere onfortuinlijke landen viel het nog mee. In dit gebeuren
meen ik de zegen zoals beschreven in Genesis hoofdstuk 12 te herkennen. Dit is
uiteraard een persoonlijke mening. Ik ben na de tweede wereldoorlog in 1948
geboren en probeer op basis van getuigenissen van het vorige geslacht een beeld
te krijgen van de waanzin waar mijn ouders en grootouders getuige van waren.
De zegen en de vloek van
Genesis 12 over andere Europese landen herkennen en neerschrijven ligt
gevoelig. In Polen is er nog maar net een strafwet gestemd tegen het gebruik
van formuleringen zoals bijvoorbeeld de Poolse concentratiekampen. Lange tijd
verdrongen de Europese landen zowel de door de Nazi s bezette landen als de bondgenoot-landen
met de Nazi s, hun eigen aandeel in de Holocaust en sommige zijn er blijkbaar nog
steeds niet klaar mee. Het antisemitisme was voor en tijdens de tweede
wereldoorlog een veel voorkomend feit in vele landen in Oost-Europa waar grote
aantallen Joodse mensen verbleven. De veelvolkerenstaat Polen bijvoorbeeld had naast
Volks-Duitsers, Wit-Russen en Oekraïners, meer dan drie miljoen Joodse burgers
binnen zijn grenzen van 1939. Aan het einde van de genocide waren er in 1945
nog slechts honderdduizend arbeid-inzetbare Joodse overlevenden. De overige
drie miljoen Joodse mensen waren vermoord (Albert
Speer, De slavenstaat, 1981, vierde deel: het noodlot der joden, Blz. 272). Buiten
enkele zogenaamde rechtvaardigen individuele niet-Joodse Poolse burgers die
Joden hielpen onderduiken, kon er niet op hulp gerekend worden. En zo was de
toestand in vele landen in Europa.
De vloek van Genesis 12 herken ik in de late
bevrijding van de landen van Oost-Europa die pas na de val van de Berlijnse
muur in 1989 en de implosie van de Sovjet-Unie in 1991 hun vrijheid herkregen.
Het zeventiende historische jubeljaar en de val van Nineve
We
vervolgen deze week met onze afleveringen over de historische jubeljaren. Met
het artikel van 14.03.2018 op dit
blog gaven we aandacht aan het zestiende jubeljaar dat ten tijde van de
regeerperiode van koning Manasse, de zoon van Hizkia, viel. Deze week gaan we
verder met het zeventiende historische jubeljaar van oktober 611/september 610
v. Chr. dat ten tijde van de regeerperiode van koning Josia viel, en heel opmerkelijk:
één jaar na de val van Nineveh in
612 v. Chr.
De
wijze van rekenen met de Bijbelse sabbat- en jubeljaren heb ik van William
Whiston (JOSEPHUS Complete Works, Translated by William Whiston, A.M., Appendix
Dissertation V) overgenomen. Ik heb dertig jubeljaren uit zijn lijst
geselecteerd en op een tijdsbalk ondergebracht. Vanaf het eerste jubeljaar in
1395/1394 v. Chr. na de inname van het Beloofde Land Kanaän tot het openbaar
worden van Jezus Christus als de Messias in 27/28 AD tellen we dertig
jubeljaren. Hierna een opsomming van de jubeljaren die we al behandeld hebben.
Exodus
jaartal: 1483 v. Chr. Begin sabbatjaartelling: 1443 v. Chr.
Jubeljaren
en jaartallen v. Chr.: Historische
periode:
1. 1395/1394Richter
Othniël
2. 1346/1345 Ruth
6:6
3. 1297/1296Richter
Ehud
4. 1248/1247verdrukking
Jabin
5. 1199/1198Richter
Thola
6. 1150/1149verdrukking
Ammon
7. 1101/1100Richter
en profeet Samuël
8. 1052/1051Saul
9. 1003/1002Salomo
10. 954/953Rehabeam
11. 905/904Josafat
12. 856/855Joas
13. 807/806Amazia
14. 758/757Uzzia
15. 709/708Het
14de jaar van Hizkia
16. 660/659Manasse
17. 611/610Josia-
val van Nineveh
Het
zestiende jubeljaar, hebben we gezien in de vorige aflevering, viel ten tijde
van de lange regeerperiode van koning Manasse, de zoon van Hizkia. Naar het
houden van het Jubeljaargebod ten tijde van Manasse is er in de Bijbel geen absolute
verwijzing te vinden. Het hierboven getoonde tijdschema laat het begin van de
nieuwe serie van zeven maal zeven sabbatjaren zien. Bovenaan vinden we de
jaartallen volgens de westerse jaartelling met daaronder in een lichtblauwe
tijdsbalk de sabbat- en jubeljaren. Een sabbatjaar liep van april tot maart van
het volgende jaar. Een jubeljaar begon in de maand oktober met Jom Kippoer en
liep tot september van het volgende jaar, waar in april al een nieuwe serie van
zeven maal zeven sabbatjaren van start ging. Dit is de wijze van tellen volgens
William Whiston dat via elf historische verwijzingen op de tijdsbalk bevestigd
wordt.
Het
tweede bijgevoegde tijdschema toont de voortgang van de zeven maal zeven sabbatjaarcyclus
en de regeringswissel in Juda bij de dood van Manasse in 642 v. Chr. Hij werd
opgevolgd door zijn zoon Amon die kort regeerde maar in die korte tijd het
geestelijke herstelwerk van zijn vader Manasse volledig teniet deed, hij voerde
opnieuw afgoderij in Juda in. In het najaar van 640 v. Chr. nam Josia, de zoon
van Amon, de scepter over. Onder de leiding van deze koning zou Juda een korte
tijd later een geestelijke opwekking meemaken.
Verder
merken we op het tijdschema de regeerperiode van Assurbanipal in Assyrië en van
Psammetichos in Egypte. Deze laatste was een vazal van Assurbanipal. Het
Assyrische rijk strekte zich toen uit over heel het Midden-Oosten en Egypte, en
leek onaantastbaar.
De
aangekondigde godsdiensthervorming waar ik bij het vorige tijdschema naar
verwees ging van start in het achtste regeringsjaar van Josia, hij was toen
zestien jaar oud (2 Kronieken 34;1-3). De chronologie van de regeerperiode van
Josia heb ik in mijn boek TIJD en TIJDEN,
2015, blz. 361-365, uitgewerkt.
Het
achtste regeringsjaar van Josia dat in het najaar van 633 v. Chr. aanving zit in
het zesde jaar van de sabbatjaarcyclus, een jaar van dubbele zegening, gevolgd
door het sabbatjaar dat in het voorjaar van 632 v. Chr. een aanvang nam. Het is
geen toeval dat de jonge Josia door deze bijzondere jaren op de kalender
geïnspireerd werd de God van David te zoeken.
2 Kronieken 34:1 Josia was acht jaren oud, toen hij koning werd, en
regeerde een en dertig jaren te Jeruzalem. 2 En hij deed dat recht was in de
ogen des HEEREN, en wandelde in de wegen van zijn vader David, en week niet af
ter rechter hand, noch ter linkerhand. 3 Want in het achtste jaar zijner regering, toen hij nog een jongeling
was, begon hij den God zijns vaders Davids te zoeken; en in het twaalfde jaar begon hij Juda en Jeruzalem van de
hoogten en de bossen, en de gesneden en de gegoten beelden te reinigen. (Statenvertaling)
Het
zesde jaar van de dubbele zegening is een belofte die we in het Bijbelboek
Leviticus hoofdstuk 25:21 vinden. De akkers brachten dan dubbele vrucht voort
ter overbrugging van het sabbatjaar wanneer het land moest rusten en er niet
gezaaid noch geoogst mocht worden.
Israël
heeft in zijn lange geschiedenis zelden het sabbatjaargebod gehouden. Volgens
mij zonder twijfel als reden van winstbejag. De wortel van alle kwaad is de
geldzucht leert de Bijbel (1 Timoteüs 6:10). Van de in totaal honderdtwintig sabbatjaren vanaf het
eerste sabbatjaar van april 1437/maart 1436 v. Chr. gerekend, tot en met het
sabbatjaar van april 604/maart 603 v. Chr., hebben zij slechts met intervallen
vijftig keer het sabbatjaargebod gehouden. Na het zeventig keer negeren van het
sabbatjaargebod volgde de Babylonische ballingschap. Een ballingschap die
zeventig jaar duurde ter vergoeding voor het ontvolkte land dat toen zijn
sabbatrust kreeg.
Het
aangekondigde oordeel over Juda door de profeten van de HEERE God werd door het
handelen van Josia uitgesteld en zou pas werkelijkheid worden na zijn dood. In
het dertiende regeringsjaar van Josia begon bovendien de bekende profeet
Jeremia zijn bediening.
Jeremia
1:1 De woorden van Jeremia, den zoon van Hilkia, uit de priesteren, die te Anathoth
waren, in het land van Benjamin; 2 Tot welken het woord des HEEREN geschiedde, in de dagen van Josia, zoon van Amon,
koning van Juda, in het dertiende jaar
zijner regering. (Statenvertaling)
Hoogstwaarschijnlijk
werd het zeventiende jubeljaar door Josia opgevolgd. De Bijbel geeft hier een
sterke indicatie toe.
2 Koningen 23:24 En ook deed Josia weg de waarzeggers, en de
duivelskunstenaars, en de terafim, en de drekgoden, en alle verfoeiselen, die
in het land van Juda en in Jeruzalem gezien werden; opdat hij bevestigde de woorden der wet, die geschreven waren in het
boek, dat de priester Hilkia in het huis des HEEREN gevonden had. 25 En voor
hem was geen koning zijns gelijke, die zich tot den HEERE, met zijn ganse hart,
en met zijn ganse ziel, en met zijn ganse kracht, naar al de wet van Mozes, bekeerd had; en
na hem stond zijns gelijke niet op. 26 Nochtans keerde zich de HEERE van
den brand Zijns groten toorns niet af, waarmede Zijn toorn brandde tegen Juda,
om al de tergingen, waarmede Manasse Hem getergd had. 27 En de HEERE zeide: Ik
zal Juda ook van Mijn aangezicht wegdoen, gelijk als Ik Israël weggedaan heb;
en Ik zal deze stad Jeruzalem verwerpen, die Ik verkoren heb, en het huis,
waarvan Ik gezegd heb: Mijn Naam zal daar wezen. (Statenvertaling)
Vers 26
van het hierboven geciteerde Bijbelgedeelte leert dat Josia ‘al de wet Mozes’
volgde, waar ook de sabbat- en jubeljaren deel van uitmaakten.
Het is
opmerkelijk dat de val van Nineveh, de hoofdstad van het Assyrische, plaatsvond
in het jaar van de dubbele zegening over het land in 612 v. Chr. Het betekende
het begin van het einde voor het Assyrische Rijk dat vooral in de achtste en
zevende eeuw v. Chr. een doodsvijand van Israël en Juda was geweest.
Toen
het zeventiende jubeljaar in oktober 611 v. Chr. in Juda geproclameerd werd was
de Assyrische aartsvijand niet meer.
Het
waren de Meden en de Babyloniërs die geallieerd een einde aan de bloedstad
maakten. De nieuwe wereldmachten van de oudheid tekenden zich echter voor Juda
aan de horizon al af.
De val
van Nineveh was door de profeet Nahum (1:1-15) aangekondigd. Aan het einde van
de oordeelsaankondiging volgt het belangrijk vers 15 waar staat: vier uw
vierdagen.
Nahum 1:15 Ziet op de bergen de voeten desgenen, die het goede boodschapt, die vrede doet
horen; vier uw vierdagen, o Juda!
betaal uw geloften; want de Belialsman zal voortaan niet meer door u doorgaan,
hij is gans uitgeroeid. (Statenvertaling)
De NBG
1951 vertaling heeft het als het volgt vertaald:
Zie, op de bergen de voeten van de vreugdebode die heil
verkondigt. Vier, o Juda, uw feesten,
betaal uw geloften! Want voortaan zal de snoodaard niet meer door u
heentrekken, hij is geheel en al uitgeroeid.
Kan het
duidelijker? Vier, o Juda, uw feesten, betaal uw geloften!
Dit
zijn de feesten waaronder het jubeljaar die in het derde Bijbelboek Leviticus
beschreven staan:
Leviticus 25:9 Daarna zult gij in de zevende maand, op den tienden der
maand, de bazuin des geklanks doen doorgaan; op den verzoendag zult gij de bazuin doen doorgaan in uw ganse
land. 10 En gij zult dat vijftigste jaar heiligen, en vrijheid uitroepen in het land, voor al zijn inwoners; het zal u een jubeljaar zijn; en gij
zult wederkeren een ieder tot zijn bezittingen, en zult wederkeren een ieder
tot zijn geslacht. 11 Dit jubeljaar zal u het vijftigste jaar zijn; gij zult
niet zaaien, noch inoogsten wat van zelf daarin zal gewassen zijn, noch ook de
druiven der afzonderingen in hetzelve afsnijden. 12 Want dat is het jubeljaar;
het zal u heilig zijn; gij zult uit het veld de inkomst daarvan eten. (Statenvertaling)
Het
zeventiende jubeljaar van oktober 611/september 610 v. Chr. is hiermee
aangetoond een historisch jubeljaar te zijn en vast verankerd als een schakel
van een ketting met in totaal dertig schakels op de tijdsbalk.
De
Amarna-kleitabletten bevatten de correspondentie van farao s vazallen in
Klein-Azië. Zij zijn geschreven in spijkerschrift in de Akkadische oudheidtaal wat
vandaag te vergelijken is met het gebruik van het Engels als internationale
communicatietaal. De ontvangers van de brieven in Egypte waren de Amonhotep III
en IV die in de brieven met hun Akkadische namen aangeduid worden als Nimmoeria
en Nafoeria.
Honderden
kleitabletten zijn sinds 1887 in de negentiende eeuw tevoorschijn gekomen. De
eerste vondst gebeurde toen autochtone Egyptenaren te Amarna toevallig kleitabletten
opgroeven. Meer dan driehonderd meestal diplomatieke brieven zijn vandaag
bekend en vertaald. Het moderne Amarna ligt vandaag op de plaats waar in de
oudheid farao Achnaton zijn nieuwe hoofdstad Achetaton gebouwd had.
De
identificatie van de Akkadische namen van de verzenders van de kleitabletten ligt
moeilijker in tegenstelling met de ontvangers van de brieven Nimmoeria en
Nafoeria. Enkele veel voorkomende namen in de briefwisseling zijn die van een
koning van Jeruzalem met de naam Abdi Hiba, de koning van Soemoer Abdi Hiba en
een rebel met de naam Labaja die hen het leven zuur maakte.
Geen
een van de brieven is gedateerd wat het chronologisch schikken op de tijdsbalk zeer
moeilijk maakt. De orthodoxe Egyptologie dateert de briefwisseling op basis van
hun gebruik van de Sothis-kalender foutief in de vijftiende en veertiende eeuw
voor Christus. Zie het artikel van 27.02.2017
op dit blog: over de chronologie van het oude Egypte, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1488150000&stopdatum=1488754800
Dr. Immanuël
Velikovsky (1895/1979) beweerde dat de correspondentie in de negende eeuw voor
Christus thuishoorde. Meer dan honderd bladzijden in zijn boek Eeuwen in
chaos werden aan de Amarna-kleitabletten gewijd. Volgens Dr. Velikovsky waren de
Bijbelse koningen Achab en Josafat tijdgenoten van Achnaton en identificeerde hij
deze koningen als de briefschrijvers Rib Addi en Abdi Hiba. Velikovsky was een
omstreden onderzoeker van meerdere wetenschappelijke takken. Door zijn brede
wetenschappelijke belangstelling en grote belezenheid kwam Velikovsky nochtans tot
de ontwikkeling van revolutionaire theorieën over de oorsprong van de aarde en
ons zonnestelsel. Zijn eerste boek Werelden in botsing WORLDS IN COLLISION
- gepubliceerd in 1950, botste op tegenstand van de academische wereld en werd
verworpen. De erudiete Velikovsky sprak zich volgens hen over teveel
vakgebieden uit. Met zijn werk eeuwen in chaos AGES IN CHAOS - viel
Velikovsky de gevestigde Egyptologie aan. Velikovsky identificeerde onder
andere de briefschrijver uit Jeruzalem met de Akkadische naam Abdi Hiba met
koning Josafat van Juda.
Hierna
een citaat uit Eeuwen in Chaos, 1952, blz.255:
in de zaal van de historie, waar
mensenmenigten uit vele eeuwen elkaar verdringen, wijs ik rechtstreeks bepaalde
figuren aan, die geheel andere namen dragendan de door ons gezochte personen, men zegt zelfs, dat ze thuishoren in
een eeuw, die wel zes eeuwen gescheiden is van de tijd van de personen die wij
zoeken. Zelfs nog eer ik onderzoek doe naar de op deze wijze schijnbaar zonder
recht van spreken uitgekozen personen, verklaar ik de identificatie als juist.
Het kompas in mijn hand is het kompas
van de tijdmeting; ik bekort met zes
eeuwen de tijd van Thebe en el-Amarna en tref koning Josafat te Jeruzalem,
Achab te Samaria en Benhadad te Damascus aan. Indien mijn kompas van de
tijdmeting me niet bedriegt, zijn zij de koningen, die in de el-Amarna periode
regeerden in Jeruzalem, Samaria en Damascus.
In mijn
reconstructie van de geschiedenis van de oudheid wijk ik soms van Velikovsky s
reconstructie van de geschiedenis af maar pas zijn werkmethode toe. In mijn
werk De zonaanbidder Achnaton, de
strenge en hardvochtige farao volgens de profeet Jesaja, 2016, schuif ik meer
dan zeven eeuwen op de tijdsbalk met als resultaat Achaz in Jeruzalem, Pekah in
Samaria en Rezin in Damascus. Abdi Hiba wordt nu geïdentificeerd met koning
Achaz van Juda, Rib Addi uit de Amarna-briefwisseling wordt nu geïdentificeerd
met koning Hosea van het tienstammenrijk en de rebel Labaja is Pekah de
usurpator van de troon in Samaria. De genoemde koningen van Israël en Juda
waren volgens de Bijbel, allen afgodendienaars en passen beter in het plaatje
wat de inhoud van de briefwisseling betreft. Ik heb de grootste moeite met de
identificatie van personen die volgens de Bijbel op de HERE God vertrouwden
maar in hun vermeende briefwisseling met Farao afgoden dienden. Dit is al
voldoende basis om de identificatie van Saul en David door David Rohl of van
Josafat door Immanuël Velikovsky, als de briefschrijvers af te wijzen.
Deze
opmerking neemt het spadewerk niet weg, dat Velikovsky geleverd heeft.
Spadewerk dat het fundament voor de revisie van de geschiedenis van de oudheid wereldwijd
legde. Bevindingen van Velikovsky haalden al eerder pijlers waarop het
fundament van de orthodoxie rust naar beneden. Een goed voorbeeld is het hierna
volgende citaat uit Eeuwen in Chaos hoofdstuk 6:
Batroena: de stad die nog
gebouwd moest worden
Enkele malen noemde de koning van Goebla in
zijn brieven de stad Batroena en
deze wordt geïdentificeerd als het oude Botrys.
Meneander evenwel, een Griekse schrijver die door Josephus wordt aangehaald,
verklaart over Ithobalus, de koning van Tyrus uit de negende eeuw, dat hij het
was die de stad Botrys in Fenicië stichtte. De stad Botrys, gebouwd door de
schoonvader van Achab, kon alleen dan in de Amarna brieven worden vermeld, als
de stichting van de stad voorafging aan de Amarna periode.
Einde
citaat.
Conclusie:
Een
stad die nog gebouwd moest worden in de tiende eeuw, kan onmogelijk deel hebben
uitgemaakt van een correspondentie met een farao die de orthodoxie foutief in
de veertiende eeuw voor Christus plaatst. Een ketting is zo sterk als haar
zwakste schakel. De plaatsing van de Amarna-tijd in de vijftiende en veertiende
eeuw v. Chr. door de orthodoxe egyptologie, met briefwisseling over een
onbestaande stad is hiermee gebleken een zwakke schakel van een ketting te zijn
en dat de ketting aan een revisie toe is.
De
foutieve plaatsing van de Amarna-epoque in de vijftiende en veertiende eeuw v.
Chr. door de orthodoxie en de correctie ervan in het licht van het revisionisme
van de geschiedenis van de oudheid, had al eerder mijn aandacht op dit blog. Zie
het artikel van 18.03.2016 op dit
blog: zijn de Habiroe van de Amarna-correspondentie de Hebreeërs van Jozua? Zie
link: http://bloggen.be/Robertdetelder/archief.php?startdatum=1457910000&stopdatum=1458514800
Chronologie en de door farao Ahmose op de Hyksos buitgemaakte runderen
A History of Egypt, James Henry Breasted Ph.D., Book IV, Chapter xii. The Expulsion of
the Hyksos and the Triumph of Thebes.
“In the 22nd
year of his (Ahmose) reign he was still using in his building operations oxen which he had taken from the Asiatics,
so that this or another campaign of his in Asia must have continued to within a
few years of that time.”
De
Egyptoloog J. H. Breasted maakt in zijn studie vermelding van het gebruik van
buitgemaakte runderen op de Hyksos door farao Ahmose in zijn tweeëntwintigste regeringsjaar.
Breasted gaat er van uit dat de verdrijving van de Hyksos uit Egypte door farao
Ahmose meerdere veldtochten vergde alvorens zij verdreven waren. Zo weten we
uit Egyptische bron dat na de val van Avaris de hoofdplaats van de Hyksos van
waaruit zij heel de regio controleerden, er ook veldtochten in Klein-Azië nodig
waren alvorens de heerschappij van de Hyksos over het Midden-Oosten en Egypte
gebroken zou zijn. Zo is er een driejarige belegering van de plaats Sjaroehen
in Kanaän in Egyptische bronnen vermeld geworden.
In mijn
studie TIJD en TIJDEN, 2015, blz.
197-210, volg ik de herziening van de geschiedenis van de Oudheid zoals Dr. I.
Velikovsky (‘Ages in Chaos’ of Eeuwen in chaos, 1952, hoofdstuk 2) het
voorgesteld heeft. De Egyptische achttiende dynastie verhuist in zijn model van
de vijftiende naar de tiende eeuw voor Christus. Relevant voor dit artikel is
dat de farao ’s Ahmose tot Thothmosis III nu tijdgenoten worden van de koningen
Israël en Juda: Saul, David, Salomo en Rehabeam. Heel overtuigend en op
wetenschappelijke basis heeft Velikovsky het orthodoxe fundament, de
Sothis-datering namelijk, onderuit gehaald. Zie onder andere het artikel op dit
blog van 27.02.2017: over de
chronologie van het oude Egypte, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1488150000&stopdatum=1488754800
De
Hyksos uit Egyptische bron en de Amalekieten uit de Bijbel zijn één en
hetzelfde volk. Zij hebben voor een periode van meer dan vierhonderd jaar over
Egypte en het Midden-Oosten geheerst. Een tussenperiode in de geschiedenis van Egypte
die gelijk loopt met de Richterentijd in Israël en gevolgd door de veertigjarige
regeerperiode van koning Saul. Het was Saul die in zijn achtendertigste
regeringsjaar de strijd tegen Amalek aanving en naar ‘de stad van Amalek’
oprukte. Velikovsky ’s werk leest als een detectiveboek. Hij verbindt op
meesterlijke manier de verschillende bronnen die handelen over de veldtocht van
Saul en die van farao Ahmose. Beide heersers hebben aan de heerschappij van de
Amalekieten/Hyksos geallieerd, een einde gebracht.
In mijn
boek TIJD en TIJDEN, 2015, heb ik de
farao ’s van de achttiende dynastie met de Bijbelse chronologische gegevens als
ankerpunt, op de tijdsbalk herschikt. Het belangrijkste ankerpunt en
navigatiepunt op de tijdsbalk was de invasie van Juda en de plundering van de
Tempel door farao Sisak alias Thothmosis III in het vijfde regeringsjaar van
koning Rehabeam van Juda, in het voorjaar van 961 v. Chr. Het vijfde
regeringsjaar van Rehabeam is hier gelijk aan het vijfentwintigste
regeringsjaar van Thothmosis III. Vanaf dat jaartal heb ik de regeerperiode van
Thothmosis III en van zijn voorgangers op de tijdsbalk gerangschikt. Het eerste
regeringsjaar van Thothmosis wordt nu 986/985 v. Chr. Dit jaar loopt gelijk met
het begin van de regeerperiode van Hatsjepsoet, de vrouw die voor een periode van
tweeëntwintig jaar farao over Egypte was. Thothmosis III was gedurende deze
tijd ondergeschikt aan Hatsjepsoet. Na haar dood in het jaar 964 v. Chr. rukte
Thothmosis III in zijn drieëntwintigste regeringsjaar voor de eerste maal
Klein-Azië binnen en beëindigde de periode van vrede die er was tussen
Hatsjepsoet en Salomo. Hatsjepsoet werd door Velikovsky overtuigend
geïdentificeerd met de Bijbelse koningin van Scheba. De expeditie naar het land
Poent door Hatsjepsoet in haar negende regeringsjaar, was naar het Israël van
Salomo. Salomo zat dan dertig jaar op de troon en vierde naar ik aanneem een
soortgelijk Heb-Seb-festival zoals in
Egypte gebruikelijk was. De voorganger van Hatsjepsoet was haar vader
Thothmosis I die veertien jaar regeerde van 1000/999 v. Chr. tot 987/986 v.
Chr. De korte regeerperiode van Thothmosis II loopt gelijk met die van Hatsjepsoet.
Thothmosis II was een zoon van Thothmosis I bij een bijvrouw genaamd Mutnofret,
de zuster van de hoofdvrouw van farao. Thothmosis II werd de troonopvolger na
de vroege dood van Thothmosis II’ twee zonen bij zijn hoofdvrouw: Wadjmose en
Amenmose. Om de machtspositie op de troon van Egypte voor Thothmosis II te
bevestigen werd hij in de echt verbonden met zijn halfzuster Hatsjepsoet, de
dochter van Thothmosis I bij Ahmose. Zij was vermoedelijk ouder dan Thothmosis
II. Thothmosis I had ook een zoon bij een bijvrouw genaamd Isis: Thothmosis
III. Deze troonopvolger zou echter moeten wachten tot de dood van Hatsjepsoet
alvorens de scepter in Egypte te kunnen overnemen. Thothmosis III was trouwens al
als opvolger benoemd nog tijdens het leven van Thothmosis II, om reden van de
ambities van zijn vrouw en halfzuster. Men kan aannemen dat Thothmosis II qua
gezondheid, een zwakke persoon was en dat zijn zogenaamde regeerperiode met
uitzondering van zijn eerste twee jaar, met die van Hatsjepsoet gelijk liep.
In het
vijfde regeringsjaar van Thothmosis I in 996/995 v. Chr. rukt farao Klein-Azië
binnen en neemt o.a. de stad Gezer in. Deze stad schenkt hij aan Salomo als
bruidsschat voor zijn dochter die Salomo na het beëindigen van het werk aan de
Tempel te Jeruzalem in 996 v. Chr. tot vrouw neemt. Het bestaande
bondgenootschap tussen Egypte en Israël werd hiermee extra bevestigd. De
verkregen jaartallen zijn het resultaat van het verankeren van Thothmosis III’ vijfentwintigste
regeringsjaar met het vijfde regeringsjaar van koning Rehabeam van Juda.
De
voorganger van Thothmosis I op de troon in Egypte was farao Amonhotep I met een
regeerperiode van vierentwintig jaar. Zijn regeringsjaren gaan van het jaar 1024/1023
tot 1001/1000 v. Chr. De verschillende chronologische bronnen van Manetho geven
afwijkende aantallen voor de regeringsduur. Africanus geeft een regeringsduur
van 24 jaar op, Eusebius 21 jaar, Josephus 20 jaar en zeven maanden. Ik heb
gekozen voor de periode van 24 jaar omdat dit in het gereviseerde plaatje past.
De
voorganger van farao Amonhotep I op de faraolijst was een farao met de naam
Chebros of Chebron. Een naam voor wie geen archeologisch bewijs voor handen is.
Hij krijgt van Manetho via de drie kopieerders, een regeerduur van dertien
jaar. Ik neem aan dat hij samen met Amonhotep I geregeerd heeft. Op enkele van
de overgebleven monumenten van Amonhotep I zijn er verwijzingen naar de viering
van een Heb-Seb-festival. Zulk een festival werd gevierd na een regeerperiode
van dertig jaar. In het geval van Amonhotep zal deze hoogstwaarschijnlijk zijn
regeerjaren als co-regent met Chebron(s) meegerekend hebben. Zo arriveren we
terugrekenend van het vijfentwintigste regeringsjaar van Thothmosis III, bij de
farao die de Hyksos uit Egypte verdreven heeft en geallieerd met koning Saul
van Israël ‘de stad van Amalek’
ingenomen heeft: farao Ahmose. Hij
krijgt van de kopieerders van Manetho een regeerperiode van vijfentwintig jaar.
Josephus heeft hier afwijkend van Africanus en Eusebius een regeerperiode van vijfentwintig
jaar en tien maanden. Op de tijdsbalk vullen we de regeerperiode van farao
Ahmose in van het jaar 1062 tot 1037 v. Chr. In Israël regeert dan Saul over de
twaalf stammen en zitten we in het vijfentwintigste regeringsjaar van Saul. In
het achtendertigste jaar van Saul begint de oorlog tegen Amalek wat gelijk
loopt met het elfde regeringsjaar van farao Ahmose en de val van Avaris. Na de
val van Avaris trokken de Hyksos zich terug op Sjaroehen in Kanaän waar zij
uiteindelijk na een belegering van drie jaar vernietigd werden.
Nu komen
we aan het doel van dit artikel namelijk het inpassen van het puzzelstukje met
de vermelding door Ahmose dat hij in
zijn tweeëntwintigste regeringsjaar nog gebruik maakte van buitgemaakte runderen door hem op de Hyksos.
Hedendaagse
runderen kunnen een leeftijd bereiken van vijftien tot vijfentwintig jaar afhankelijk
van voeding en verzorging. Ik ga er vanuit dat de in de bouwwerken gebruikte
runderen van Ahmose een hard leven hadden met een korte levensduur als gevolg.
Op de tijdsbalk geverifieerd passen nochtans beide opgegeven levensduurte voor
een rund. Het tweeëntwintigste regeringsjaar van Ahmose viel in 1041/1040 v.
Chr. De belegering van Sjaroehen en het einde van de Hyksos-heerschappij viel
in het jaar 1047 v. Chr. in het dertiende regeringsjaar van Ahmose. Er waren
aldus slechts negen jaar verstreken sinds het verslaan van de Hyksos en het
gebruik van de buitgemaakte runderen.
De
leeftijd van de vermelde runderen door Ahmose op het moment van het buitmaken
op de Hyksos, kennen we niet. Maar we kunnen er van uit gaan dat alleen de
gezonde en jonge dieren als buit meegenomen werden. In de Bijbel lezen we een
gelijkaardige geschiedenis over Saul die ook runderen en ander vee op de
Amalekieten buitmaakte:
1
Samuël 15:5 Toen Saul de stad van Amalek
bereikt had, legde hij in het dal een hinderlaag. 6 Saul nu zeide tot de
Kenieten: Gaat heen, verwijdert u, trekt weg uit het midden der Amalekieten,
opdat ik u niet met hen verdelg; gij hebt immers trouw bewezen aan alle
Israëlieten, toen zij uit Egypte trokken. Daarop verwijderden zich de Kenieten
uit het midden van Amalek. 7 En Saul versloeg Amalek van Chawila af tot in de
nabijheid van Sur, dat ten oosten van Egypte ligt. 8 Agag, de koning van
Amalek, greep hij levend, maar het gehele volk sloeg hij met de ban door de
scherpte des zwaards. 9 Saul echter en het volk spaarden Agag en het beste van
het kleinvee en van de runderen, ook
het naast-beste, verder de lammeren, kortom al wat waardevol was; dat wilden
zij niet met de ban slaan. Maar al het
vee dat waardeloos was en ondeugdelijk, sloegen zij met de ban.
En
hiermee past het gevonden puzzelstukje volmaakt in het gereviseerde plaatje van
het revisionisme van de geschiedenis van de Oudheid.
Het zestiende historische Jubeljaar van oktober 660/september 659 v. Chr.
We
vervolgen deze week met onze afleveringen over de historische jubeljaren. Met
het artikel van 16.02.2018 op dit
blog gaven we aandacht aan het vijftiende jubeljaar dat in de Bijbel aan de
hand van de profeet Jesaja heel duidelijk als een historisch jubeljaar herkend
wordt. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?ID=3055355
De
wijze van rekenen met de Bijbelse sabbat- en jubeljaren heb ik van William
Whiston (JOSEPHUS Complete Works, Translated by William Whiston, A.M., Appendix
Dissertation V) overgenomen. Ik heb dertig jubeljaren uit zijn lijst
geselecteerd en op een tijdsbalk ondergebracht. Het resultaat was verhelderend.
Vanaf het eerste jubeljaar in 1395/1394 v. Chr. na de inname van het Beloofde
Land Kanaän tot het openbaar worden van Jezus Christus als de Messias in 27/28
AD tellen we dertig jubeljaren. Hierna een opsomming van de jubeljaren die we
al behandeld hebben.
Exodus
jaartal: 1483 v. Chr. Begin sabbatjaartelling: 1443 v. Chr.
Jubeljaren
en jaartallen v. Chr.: Historische
periode:
1. 1395/1394Richter
Othniël
2. 1346/1345 Ruth
6:6
3. 1297/1296Richter
Ehud
4. 1248/1247verdrukking
Jabin
5. 1199/1198Richter
Thola
6. 1150/1149verdrukking
Ammon
7. 1101/1100Richter
en profeet Samuël
8. 1052/1051Saul
9. 1003/1002Salomo
10. 954/953Rehabeam
11. 905/904Josafat
12. 856/855Joas
13. 807/806Amazia
14. 758/757Uzzia
15. 709/708Het
14de jaar van Hizkia
16.
660/659Manasse
Het
zestiende jubeljaar sinds de instelling ervan in de Wet van Mozes viel ten
tijde van de regeerperiode van koning Manasse, de zoon van Hizkia. Naar het
houden van het Jubeljaargebod ten tijde van Manasse is er in de Bijbel geen
verwijzing te vinden. Bij het lezen van het hierna volgende Bijbelgedeelte
mogen we twijfelen of de bepalingen van het jubeljaar inderdaad gevolgd werden.
2
Koningen 21:1 Manasse was twaalf jaren oud, toen hij koning werd, en hij
regeerde vijf en vijftig jaren te Jeruzalem; en de naam zijner moeder was
Hefzi-bah. 2 En hij deed dat kwaad was
in de ogen des HEEREN, naar de gruwelen der heidenen, die de HEERE voor het
aangezicht der kinderen Israëls uit de bezitting verdreven had. 3 Want hij
bouwde de hoogten weder op, die Hizkia, zijn vader, verdorven had; en hij
richtte Baäl altaren op, en maakte een bos, gelijk als Achab, de koning van
Israël, gemaakt had, en boog zich neder voor het heir des hemels, en diende ze.
(Statenvertaling)
Op het
bijgevoegde tijdschema merkt men dat er een co-regentschap van drie jaar tussen
Hizkia met zijn zoon Manasse heeft plaatsgevonden. Het chronologisch verband
tussen beide regeerperioden heb ik in TIJD
en TIJDEN, 2015, blz. 339-343, uitgewerkt.
Met ons
tweede tijdschema vervolgen we de sabbatjaar- en jubeljaartelling ten tijde van
de lange regeerperiode van Manasse, koning van Juda. Bovenaan ziet u de
jaartallen gebaseerd op de westerse jaartelling, onderverdeeld in vier vakjes.
Op deze manier is het eenvoudig de zeven maal zeven sabbatjaren via een
lichtblauwe tijdsbalk van april tot maart van het volgende jaar aan te tonen.
Daaronder ziet u de regeerperiode van Manasse afgebeeld in een donkerblauwe
kleur met een kalender die van oktober tot september van het volgende jaar
loopt. Verder zijn op het tijdschema de koningslijsten van Assyrië en Egypte te
vinden. In Assyrië neemt in 680 v. Chr. Essarhaddon na de dood van zijn vader
Sanherib, de scepter over. Aan Assyrië geven we bij het derde tijdschema van
dit artikel bijzondere aandacht.
Het derde
bijgevoegde tijdschema markeert het tweeëntwintigste regeringsjaar van Manasse.
Het is het jaar dat hij door de Assyriërs gevankelijk werd weggevoerd. De
geschiedenis van de wegvoering halen we in de eerste plaats uit het Bijbelboek
2 Kronieken. Het exacte jaartal is ons overgeleverd in de Joodse legendes.
2 Kronieken 33:9 Zo deed Manasse
Juda en de inwoners te Jeruzalem dwalen, dat zij erger deden dan de heidenen,
die de HEERE voor het aangezicht der kinderen Israëls verdelgd had. 10 De HEERE
sprak wel tot Manasse en tot zijn volk; maar zij merkten daar niet op. 11
Daarom bracht de HEERE over hen de krijgsoversten, die de koning van Assyrië had, dewelke Manasse gevangen namen onder de
doornen; en zij bonden hem met twee koperen ketenen, en voerden hem naar Babel.
(Statenvertaling)
Een
jaartal voor de wegvoering in Assyrische gevangenschap geeft het Bijbelboek 2
Kronieken niet weer. Het zijn de Joodse legendes die ons chronologisch gezien
van dienst zijn.
Legends of the Jews, by Louis Ginzberg, 1909, Volume
IV, IX, The later kings of Juda, Manasseh,
God is long-suffering, but in the end Manasseh
received the deserved punishment for his sins and crimes. In the twenty-second year of his rulership, the Assyrians came and
carried him off to Babylon in fetters, him together with the old Danite
idol, Micah's image. Et cetera…
Op ons
tijdschema merken we dat dit geschiedde tijdens de regeerperiode van Essarhaddon
in Assyrië. Maar er is meer, de bewaard gebleven Assyrische annalen van
Essarhaddon vermelden een veldtocht naar Arzani in zijn vijfde regeringsjaar. Waar
‘Arzani’ juist op de landkaart gesitueerd moet worden blijft voor de
Assyriologie een vraagteken. Het is de verdienste van wijlen Dr. I. Velikovsky
die aantoonde dat de Assyrische geografische term ‘Arzani’ in feite een
verbastering van het Hebreeuwse woord ‘Arzenoe’ is wat ‘ons land’ betekent. Zie
het artikel van 20.06.2016 op dit
blog: de zoon van de Assyriër Sanherib: Essarhaddon, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1466373600&stopdatum=1466978400
Met ons
vierde tijdschema voor deze aflevering arriveren we bij het zestiende
historische jubeljaar van oktober 660/september 659 v. Chr. dat in het achtendertigste
regeringsjaar van Manasse viel. Zoals bij de aanvang van dit artikel vermeldt
hebben we in de Bijbel geen indicatie of het zestiende jubeljaargebod ten tijde
van Manasse gehouden werd.
Vanuit
de Joodse legendes weten we dat Manasse in zijn tweeëntwintigste regeringsjaar
door de Assyriërs naar Babylon gevankelijk werd weggevoerd (Legends of the
Jews, by Louis Ginzberg, 1909, Volume IV, IX The later kings of Juda,
Manasseh). De legende vermeldt echter niet wanneer exact hij naar Judea
terugkeerde?
Indien
hij in zijn achtendertigste regeringsjaar opnieuw in zijn koningschap hersteld
was, hebben we een indicatie in de Schrift dat het Jubeljaargebod gehouden
werd. Dit blijkt uit het Bijbelgedeelte van 2 Kronieken hoofdstuk 33 wanneer we
dit Schriftgedeelte verder citeren:
2 Kronieken 33: 12 En als hij hem benauwde, bad hij het aangezicht des
HEEREN, zijns Gods, ernstelijk aan, en vernederde zich zeer voor het aangezicht
van den God zijner vaderen, 13 En bad Hem; en Hij liet Zich van hem verbidden,
en hoorde zijn smeking, en Hij bracht hem weder te Jeruzalem, in zijn
koninkrijk. Toen erkende Manasse, dat de
HEERE God is. 14 En na dezen bouwde hij den buitenmuur aan de stad Davids,
aan de westzijde van Gihon in het dal, en tot den ingang van de Vispoort, en
omsingelde Ofel, en verhief dien zeer; hij leide ook krijgsoversten in alle
vaste steden in Juda. 15 En hij nam de vreemde goden en die gelijkenis uit het
huis des HEEREN weg, mitsgaders al de altaren, die hij gebouwd had op den berg
van het huis des HEEREN, en te Jeruzalem; en hij wierp ze buiten de stad. 16 En
hij richtte het altaar des HEEREN toe, en offerde daarop dankofferen en
lofofferen, en zeide tot Juda, dat zij
den HEERE, den God Israëls, dienen zouden. (Statenvertaling)
Absolute
zekerheid over het eventueel houden van het Jubeljaargebod hebben we ditmaal
niet. Dat het zestiende jubeljaar niettemin een historisch feit is weten we op
basis van het feit dat het past in de tijdsketen van de dertig jubeljaren die
door elf historische verwijzingen op de tijdsbalk verankerd zijn. Met de
aflevering van 16.02.2018 hebben we
het vijftiende jubeljaar als historisch verankerd met het jaar 709/708 v. Chr.
gezien en op 18.12.2017 gaven we
aandacht aan het historisch verankerde achttiende jubeljaar via een artikel
over een link met de archeologie: het Bijbel-historische boek 2 Koningen en de
archeologie, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1513551600&stopdatum=1514156400
Het
zestiende jubeljaar zit als puzzelstukje volmaakt op zijn plaats in het geheel van
het plaatje.
Tot
slot wil ik nog een opmerking maken over het fenomeen van de afgoderij dat in
de oudheid telkens opnieuw de kop opstak in zowel Israël als Juda. De oorsprong
en oorzaak ligt volgens mij bij de cyclus van meganatuurcatastrofes van
kosmische oorsprong die planeet aarde met intervallen vanaf de vierentwintigste
eeuw v. Chr. tot de zevende eeuw v. Chr. getroffen heeft. De wereld van de oudheid
was voor een lange tijd in beroering en een bron van afgoderij bij de volkeren
en Israël die meenden in de ‘planeten in beroering’, goden aan het werk te
zien. Toen de Israëlieten onder leiding van Mozes in 1483 v. Chr. uit Egypte
trokken namen zij hun afgoden al mee. Het bekende gouden kalf dat zij bij de
berg Gods maakten was een afbeelding van een Egyptische afgod. Zie het artikel
van 30.01.2017 op dit blog: de
profeet Jeremia (46:15) en de Egyptische Apis-stier, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1485730800&stopdatum=1486335600
Het is
Stefanus die in 30 AD voor de Joodse raad staande deze onheilsgeschiedenis
beknopt doorgaf:
Handelingen
7:41 En zij maakten een kalf in die dagen, en
brachten offerande tot den afgod, en verheugden zich in de werken hunner
handen. 42 En God keerde Zich, en gaf hen over, dat zij het heir des hemels dienden, gelijk geschreven is in het boek der
profeten: Hebt gij ook slachtofferen en offeranden Mij opgeofferd, veertig
jaren in de woestijn, gij huis Israëls? 43 Ja, gij hebt opgenomen den
tabernakel van Moloch, en het
gesternte van uw god Remfan, de
afbeeldingen, die gij gemaakt hebt, om die te aanbidden; en Ik zal u overvoeren
op gene zijde van Babylon. (Statenvertaling)
Stefanus
citeerde de profeet Amos hoofdstuk vijf waar de god Remfan vermeldt wordt. Er
is verschil in schrijfwijze van de naam Remfan, ook in het Grieks. De
Septuagintvertalers noemden hem Raephan. De NBG-vertalers van 1951 vertaalden
de naam naar Kewan. Deze naam staat voor de oud-Babylonische god: Kajawanu, die
de planeet Saturnus voorstelde. De verering van Saturnus en de naam Saturnus
kan zelfs in verband gebracht worden met Nimrod, de anti-messias van Genesis.
In het oude Babylon werd de naam als ‘Stur’ geschreven, een naam met een
getalswaarde van zeshonderdzesenzestig.
Als men
dan niet het geloof van Mozes heeft naar Hebreeën 11:27 ‘die voorwaarts ging
als ziende de Onzienlijke’, dan maakt men geestelijk blind en doof zijnde de
verkeerde keuzes wanneer ‘werelden in botsing’ komen, en mist men zijn doel.
Pesach anno 2018: vrijdag 30 maart ’s avonds tot zaterdag 7 april
Op 30
maart van dit jaar zal het 3500 jaar
geleden zijn dat de exodus uit Egypte plaatsvond. Het was in 1483 v. Chr. in de
vijftiende eeuw voor Christus dat de twaalf stammen van Israël op weg naar het
Beloofde Land Kanaän gingen.
Hoe ik het
jaartal 1483 v. Chr. voor het exodusjaar verkregen heb is vrij eenvoudig uit te
leggen. De Bijbelse chronologie van mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, is opgebouwd binnen het raamwerk van de
sabbat- en jubeljaren volgens de telling van William Whiston als fundament. Er
waren dertig historische jubeljaren teruggerekend vanaf het optreden van de
Heer Jezus Christus in oktober 27 AD te Nazareth volgens Lukas hoofdstuk 4,
wanneer de Heiland het ‘aangename jaar des HEREN’ uitriep. Het eerste jubeljaar
terug de tijd viel in okt.1395/sep.1394 v. Chr. Zeven maal zeven jaar eerder
waren zij in 1443 v. Chr. het beloofde land Kanaän binnengetrokken en begon de
eerste sabbatjaren-cyclus. Veertig jaar daarvoor waren de Israëlieten in 1483 v. Chr. uit Egypte opgetrokken. De dertig
jubeljaren zijn wetenschappelijk via elf historische vermeldingen op de
tijdsbalk verankerd. Volgens het Bijbelboek 1 Koningen 6:1 waren het
vierhonderdtachtig jaar vanaf het exodusjaar tot het vierde regeringsjaar van
Salomo wanneer deze aan de bouw van de Tempel te Jeruzalem begon. Het vierde regeringsjaar
van Salomo viel volgens de sabbat- en jubeljaar-telling in oktober
1004/september 1003 v. Chr. Zijn eerste regeringsjaar begon in oktober 1007 v.
Chr. en zijn sterfjaar was het najaar van 967 v. Chr. Voor Salomo hebben we de
veertigjarige regeerperiode van David: 1047/1007 v. Chr. en daarvoor regeerde
Saul van 1087 tot 1047 v. Chr. over de twaalf stammen van Israël. De koningen
van Israël en Juda heb ik tussen de jaartallen 967 en 586 v. Chr. op de
tijdsbalk herschikt met de historische sabbat- en jubeljaren als ijkpunten.
Volgens
Flavius Josephus geschiedde de exodus in een jaar dat de Nisan-zon zich in het
astronomische Ram of Lam (Aries)-beeld op de veertiende dag van de maand nisan bevond.
In the month of Xanthicus,
which is by us called Nisan, and is
the beginning of our year, on the fourteenth day of the lunar month, when the sun is in Aries, (for in this month
it was that we were delivered from bondage under the Egyptians,) the law
ordained that we should every year slay that sacrifice which I before told you
we slew when we came out of Egypt, and which was called the Passover; and so we do celebrate this Passover in companies,
leaving nothing of what we sacrifice till the day following.
(Flavius
Josephus (Joodse Oudheden, Boek III. 10, 5.):
Het
gangbare exodusjaartal dat tegenwoordig gehanteerd wordt is ca. 1447 v. Chr. en
dit als gevolg van het gebruik van Thiele ’s constructie van de regeerperioden
van de koningen van Israël en Juda en de verankering op de tijdsbalk met de
chronologie van de Assyrische koningslijst. Zie het artikel van 02.12.2017 op dit blog: De knieval van
de geleerde Edwin R. Thiele, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1511737200&stopdatum=1512342000
In mijn
boek Exodus, 2016, breng ik de geschiedenis
van Israël in het oude Egypte vanaf de aartsvader Jakob tot op Mozes. De exacte
Exodusroute wordt op de landkaart uitgestippeld en de Bijbelse plaatsnamen
Rameses, Sukkot en Etham op de landkaart geplaatst. De plaats van de doorgang
door de Schelfzee wordt in het boek aangewezen en de berg Sinaï in Arabië
gelokaliseerd.
Mijn
verhaal laat ik aanvangen in het Egypte van de oudheid vanaf de aankomst van
Jakob/Israël in 1699 v. Chr. op het hoogtepunt van een wereldwijde hongersnood
en eindigt met de Exodus uit Egypte in 1483 v. Chr., gevolgd door het geven van
de Tien Woorden aan Israël. De geschiedenis van Israël en de Exodus halen we in
de eerste plaats uit de Bijbel, daarnaast uit de werken van Flavius Josephus en
uit de Joodse overleveringen en legendes.
Maar
ook de Egyptologie levert via een revisie van de geschiedenis van de oudheid
verrassende resultaten. De Exodus van de Israëlieten uit Egypte met de gepaard
gaande tien plagen betekende namelijk een ware breuk in de Egyptische
geschiedenis. Volgens de revisie van de oudheidgeschiedenis waren het
zogenaamde Oude- en het Midden-Rijk in Egypte contemporain met elkaar en gingen
als een gevolg van de tien plagen en de exodus met de vernietiging van het
Egyptische leger in de Schelfzee, samen ten onder. Binnen de revisie van de
oudheidgeschiedenis van Egypte was er maar één tussenperiode, die van de
Hyksos, die na de Exodus Egypte overrompelden en hun heerschappij over het
Midden-Oosten vestigden. De twaalf stammen van Israël trokken intussen na een
periode van veertig jaar in de wildernis, het Beloofde Land Kanaän binnen.
De
exodus uit Egypte geschiedde op een vrijdag.
Volgens de Joodse overlevering werd de wet aan Israël namelijk gegeven op een
sabbatdag, op de vijftigste dag na het vertrek uit Egypte. Het is aldus een
eenvoudige berekening om zeven maal zeven weken eerder de Exodus met Pesach op
een vrijdag te plaatsen. Volgens Joodse telling begon vrijdag op donderdagavond
na het ondergaan van de zon. En dit is een voorafschaduwing van het Lam God ‘s
Jezus Christus die met Pesach op goede vrijdag in 30 AD Zijn Bloed
plaatsvervangend voor de Verlossing van de wereld, gaf.
Terug
de tijd in, werden de paaslammeren door de Israëlieten in Egypte met veertien
nisan van het jaar 1483 v. Chr., tegen donderdagavond met vijftien nisan, voor
de Pesach-maaltijd bereid, en zoals opgedragen werd het bloed ter bescherming
tegen de verderfengel, aan de deurposten aangebracht (Exodus 12:29-37).
Dat dit
volgens Flavius Josephus plaatsvond op het exacte moment dat de zon het
sterrenbeeld Ram/Lam binnenging kan naar mijn mening geen toeval zijn (The
Witness of the Stars, Rev. E. W. Büllinger (1837/1913), Chapter IV, The Sign
Aries (The Ram or Lamb).
Diezelfde
nacht nog zou de grote trek naar de berg Gods in de wildernis van Midian een
aanvang nemen. In mijn boek identificeer ik de pleisterplaatsen Sukkot en Etham
op hun weg naar de Schelfzee, waar een week later het achtervolgende Egyptische
leger met farao op kop door ingrijpen van de HERE God zijn einde zou vinden.
Vervolgens beschrijf ik de strijd van Amalek tegen het geredde Israël Gods en
het geven van de Tien Woorden aan Mozes.
Een vreemde eend in de bijt voor de orthodoxe egyptologie
In het
British Museum kan men vandaag in de Egyptische afdeling een rood granieten
leeuwenbeeld uit de oudheid bewonderen. Een anomalie voor de orthodoxe
egyptologie is dat er meerdere namen van heersers op staan die volgens hun
tijdsconstructie meer dan duizend jaar tijdsverschil met elkaar hebben. Zo
staat de cartouche van farao Amonhotep III op het beeld vermeldt met daarover de
naam van Toetanchamon. De Nubische koning Amanislo uit de derde eeuw v. Chr.
(c. 275/260 v. Chr.) heeft zijn naam naast die van de bekende Toetanchamon uit
de veronderstelde veertiende eeuw v. Chr. (volgens de orthodoxie circa
1332/1323 v. Chr.) laten aanbrengen. Het beeld stond oorspronkelijk in de
tempel van Soleb in Nubië, het huidige Soedan.
Het
tijdsverschil echter tussen de Meroïtische heerser Amanislo en Toetanchamon van
meer dan duizend jaar is te groot voor een logische verklaring en is voor de
orthodoxe egyptologie één van de vele anomalieën die als een gevolg van hun tijdsconstructie
blijven bestaan. Als een gevolg van hun hanteren van een veronderstelde dubbele
hantering van een kalender in Egypte de beruchte Sothis-kalender belandde
farao Toetanchamon van de achttiende dynastie foutief op de tijdsbalk in de
veertiende eeuw voor Christus.
De
regeerperiode van farao Toetanchamon heb ik in mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 345-353, bijzondere aandacht gegeven.
Hij hoort op de tijdsbalk thuis in de zevende eeuw v. Chr. en is het nu logischer
dat de Nubische heerser Amanislo zijn naam naast die van Toetanchamon liet
beitelen.
In mijn
boek: de zonaanbidder, Achnaton de
strenge en hardvochtige farao volgens de profeet Jesaja, 2016, beschrijf ik de
familiale verbanden binnen de versmade Aton-ketters. Toetanch-amon de zoon van
Achnaton, heette aanvankelijk Toetanch-aton alvorens hij de eredienst van de
god Amon liet herstellen, de eerder gesloten tempels opnieuw opende en de
Amon-priesters in hun ambt herstelde. In mijn boek introduceer ik een nieuwe
chronologie met als basis de Bijbel, de oudheidhistoricus Herodotos en de
Griekse legende over Oedipus die met Achnaton geïdentificeerd wordt.
Dat
Toetanchamon in de zevende eeuw v. Chr. thuishoort zou door de wetenschap
bevestigd kunnen worden indien de wil aanwezig zou zijn tot het breken met het
voor waar houden van de zogenaamde Sothis-kalender.
De
wetenschapper drs. J.A. Van Delden, Schepping
en Wetenschap, 1977, hoofdstuk 13, bijvoorbeeld maakt in zijn studie
melding van het onderzoek naar rietmatten uit het graf van Toetanchamon die aan
een C-14 ouderdomstest onderworpen werden en de vaststelling dat het British
Museum nooit de resultaten van de ouderdomstest heeft vrijgegeven. Men gaat
ervan uit dat het materiaal gecontamineerd was aangezien er een resultaat was
van vele eeuwen verschil met de veertiende eeuw v. Chr. waar de orthodoxe
Egyptologie Toetanchamon op de tijdsbalk plaatst.
De profeet Zefanja en de identificatie van de Keretieten
Met dit
artikel wil ik de identificatie van de
Keretieten, een volk naar wie de profeet Zefanja (2:5) verwijst. De
betekenis van de naam Zefanja is: ‘Bewaard heeft de HEERE’. Wat zo bijzonder
aan de introductie van Zefanja in de Bijbel is, is zijn voorgeslacht. Zijn
over-overgrootvader was namelijk koning Hizkia (724/694 v. Chr.) van Juda. De
bediening van de profeet Zefanja besloeg de tijd van de regeerperiode van koning
Josia in Juda. Over de chronologie van de regeerperiode van koning Josia
schreef ik een hoofdstuk in TIJD en
TIJDEN, 2015, blz. 361-365. Koning Josia regeerde van het jaar 640 tot 609
v. Chr., een periode van eenendertig jaar. In mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015,
blz. 371-373, gaf ik in relatie tot Josia ook aandacht aan de invasie van de Scythen in Klein-Azië. Een Scythische invasie van
Klein-Azië die hen zelfs tot aan de grens van Egypte bracht, maar het gebied
van Josia met rust liet.
De
profeet Zefanja ’s opdracht was te profeteren tegen ‘het overblijfsel van Baäl’
en de algemene afgodendienst die aan het begin van de regeerperiode van Josia in
Juda nog voorkwam (Zefanja 1: 1-5). De vermelde oordeelaankondiging
moeten we op de tijdsbalk voor de godsdiensthervorming van koning Josia
plaatsen. De jaartallen verstrekt het Bijbelboek 2 kronieken:
2
kronieken 34:1 Josia was acht jaren oud, toen hij
koning werd, en hij regeerde eenendertig jaar te Jeruzalem. 2 Hij deed wat
recht is in de ogen des HEREN en wandelde in de wegen van zijn vader David; hij
week niet af, rechts noch links. 3 In
het achtste jaar zijner regering, toen hij nog jong was, begon hij de God
van zijn vader David te zoeken, en in
het twaalfde jaar begon hij Juda en Jeruzalem te reinigen van de hoogten,
de gewijde palen, de gesneden en de gegoten beelden. 4 Men brak in zijn tegenwoordigheid de altaren der Baäls af; de
wierookaltaren die daarop stonden, hieuw hij om; de gewijde palen, de gesneden
en de gegoten beelden verbrijzelde en verpulverde hij, en het stof strooide hij
op de graven van hen die daaraan geofferd hadden; 5 de beenderen der priesters
verbrandde hij op hun altaren. Zo reinigde hij Juda en Jeruzalem. 6 Ook in
de steden van Manasse, Efraïm en Simeon, en zelfs in die van Naftali, welke
allerwegen in puin lagen, 7 brak hij de altaren en de gewijde palen af, en
sloeg hij de gesneden beelden tot gruis; al de wierookaltaren in het gehele
land van Israël hieuw hij om. Daarna keerde hij terug naar Jeruzalem. (NBG
Vertaling 1951)
Het
twaalfde regeringsjaar van Josia was okt629/sep628 v. Chr. De aanvang van de
bediening van Zefanja zit op de tijdsbalk voor het jaar 629 v. Chr. en liep
vermoedelijk gelijk met de eerste twaalf jaar van het koningschap van Josia.
Het resultaat van zijn prediking (en van andere profeten) was dat de jonge Godvruchtige
koning Josia zijn godsdiensthervorming in het land kon doorvoeren. Het
aangekondigde oordeel door de mond van de profeet Zefanja werd voor koning Josia
afgewend en uitgesteld tot op zijn opvolgers op de troon van Juda: zijn zonen
Jojakim, Jojachin en vervolgens Zedekia. Deze laatste koning maakte de val van
Jeruzalem in 586 v. Chr. mee met de vernietiging van de Tempel en de wegvoering
in Babylonische Ballingschap. Daarvoor had de Babyloniër Nebukadnezar voor de
ogen van Zedekia eerst diens zonen laten doden en daarna Zedekia laten
verblinden. Met uitgestoken ogen werd Zedekia gevankelijk naar Babylon
weggevoerd. Het was het einde van het koningschap van Israël.
De
profetie van Zefanja heeft betrekking op een
herkenbaar historisch gedeelte maar gaat ook dikwijls over, naar wat men de
eindtijd of Apocalyps noemt. Een oordeelperiode over Juda en de volken dat ook,
vandaag nog toekomst is.
Zefanja
1:14 Nabij is de
grote dag des HEREN, nabij en hij nadert haastig. Hoort, de dag des HEREN;
bitter schreeuwt dan de held. 15 Die dag is een dag van verbolgenheid, een dag van benauwdheid en van angst,
een dag van vernieling en van vernietiging, een dag van duisternis en van
donkerheid, een dag van wolken en van dikke duisternis, 16 een dag van
bazuingeschal en van krijgsgeschreeuw tegen de versterkte steden en tegen de
hoge hoektorens. 17 Dan zal Ik de mensen benauwen, zodat zij gaan als blinden,
want zij hebben tegen de HERE gezondigd, en hun bloed zal worden uitgestort als
stof en hun ingewand als drek. 18 Noch hun zilver, noch hun goud zal hen kunnen
redden op de dag van de verbolgenheid des HEREN. Door het vuur van zijn naijver
zal de ganse aarde verteerd worden, want vernietiging, ja, een verschrikkelijk
einde zal Hij alle inwoners der aarde bereiden. 2:1 Komt tot uzelf, ja, komt tot inkeer, gij schaamteloos volk, 2
voordat het besluit tot uitvoering komt – als kaf gaat een dag voorbij –
voordat over u komt de brandende toorn des HEREN, voordat over u komt de dag van de toorn des HEREN. 3 Zoekt
de HERE, alle ootmoedigen des lands, gij die zijn verordening volbrengt; zoekt
gerechtigheid, zoekt ootmoed; misschien zult gij geborgen worden op de dag van
de toorn des HEREN.
Voorwaar,
men wordt niet vrolijk gestemd bij het lezen van de oordeelaankondiging van de
profeet Zefanja. Nochtans is het wat inhoud betreft dezelfde aankondiging die
men bijvoorbeeld ook in het laatste Bijbelboek vind: de Openbaring van Jezus
Christus. De ‘dag des HEEREN’ beslaat in het Bijbelboek Openbaring een periode
van zeven jaar verdeeld in twee perioden van 3 ½ jaar. Een periode van oordeel
over een mensenwereld die de Baäls volgen.
Onze
aandacht gaat met dit artikel in de eerste plaats naar het duidelijk herkenbaar
historisch gedeelte vanaf Zefanja 2:4 waar het volk der Keretieten vermeld wordt. De profeet Zefanja voorspelde een oordeel
over het land der Filistijnen. Een oordeel dat hij aankondigde in de periode
640/629 v. Chr. en pas in vervulling ging met de Scythische invasie van het
gebied in het jaar 621 v. Chr.
Zefanja
2:4 Want Gaza
zal verlaten zijn, en Askelon tot een
woestenij worden, Asdod zal men
op de middag verdrijven, en Ekron
zal ontworteld worden. 5 Wee u, bewoners
der zeekust, volk der Keretieten!
Het woord des HEREN is tegen u, Kanaän, land der Filistijnen, en Ik zal u te
gronde richten, zodat er geen inwoner meer zal zijn. 6 De zeekust zal worden
tot weideplaatsen, tot putten der herders en tot kooien voor schapen. 7 De kust
zal ten deel vallen aan het overblijfsel
van het huis van Juda; daarop zullen zij weiden; in de huizen van Askelon
zullen zij zich des avonds legeren, want de HERE, hun God, zal acht op hen
slaan en een keer in hun lot brengen. 8 Ik heb gehoord het gesmaad van Moab en
het gehoon der Ammonieten, waarmede zij mijn volk smaadden en zich verhieven tegen
hun gebied. 9 Daarom, zo waar Ik leef, luidt het woord van de HERE der
heerscharen, de God van Israël, voorwaar, Moab zal aan Sodom gelijk worden, en
de Ammonieten aan Gomorra, een veld van distelen en een zoutgroeve en een
woestenij tot in eeuwigheid. Het
overblijfsel van mijn volk zal hen plunderen en de rest van mijn natie hen
erfelijk bezitten. 10 Dit zal hun wedervaren voor hun overmoed, want zij hebben
gesmaad en zich verheven tegen het volk van de HERE der heerscharen. 11 Geducht
zal de HERE tegen hen wezen, want Hij zal alle goden der aarde doen wegteren,
en voor Hem zullen zich neerbuigen, ieder uit zijn plaats, alle kustlanden der
volken. 12 Ook gij, Ethiopiërs, zult met mijn zwaard doorstoken worden. 13 En Hij zal zijn hand tegen het Noorden uitstrekken,
Hij zal Assur te gronde richten en Nineve tot een wildernis maken, dor als een
woestijn. 14 Kudden zullen zich daar legeren, alle gedierte, dat in troepen
leeft; zowel pelikaan als roerdomp zullen overnachten op zijn kapitelen; hoort,
hoe het giert door het venster; verwoesting is op de drempel, want men heeft
het cederwerk vernield. 15 Dit is de uitgelaten stad, die zo onbezorgd woonde,
die bij zichzelf zeide: Ik ben het en niemand anders. Hoe is zij tot een
woestenij geworden, een rustplaats voor het wild gedierte! Ieder die haar
voorbijgaat, zal fluiten, met de hand schudden. (NBG Vertaling 1951)
Zoals
in mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 371-374, uiteengezet bleef het land
Juda bij de Scythische invasie van de kust van Klein-Azië ongedeerd maar werd
het gebied van Asdod, toentertijd een Assyrische provincie, in 622/621 v. Chr.
door de Scythen onder de voet gelopen. Alle door Zefanja vermeldde plaatsen van
Gaza tot Ekron bevonden zich in de Assyrische provincie Asdod. De oudheidhistoricus
Herodotos (Boek 1, 105) rapporteert eveneens over de plundering van/en het lot van
Ashkelon.
In dit
gebied woonde toen niet meer de oorspronkelijke bevolking ten tijde van Saul en
David, maar hadden zich daar sinds 712 v. Chr. nieuwe zogenaamde zeevolken, gevestigd.
De door Zefanja vermelde Keretieten
moeten met een van de zeevolken geïdentificeerd worden.
Ook van
de Assyriërs onder Sargon II en Sanherib bezitten we berichten over Ioniërs of
Grieken in het oude land der Filistijnen. De Keretieten van de profeet Zefanja zijn met een van de vele
zeevolken te identificeren. De Keretieten stammen hier af van de Kittiërs, de
zonen van Jawan, de zoon van Jafeth, de zoon van Noach:
Genesis
10:2 De zonen van Jafet waren Gomer, Magog, Madai, Jawan, Tubal, Mesek en Tiras. 3 En de zonen van Gomer waren
Askenaz, Rifat en Togarma. 4 En de zonen van Jawan waren Elisa, Tarsis, de Kittiërs
en de Dodanieten. 5 Naar dezen zijn de kustlanden der volken in hun landen
verdeeld, elk naar zijn taal, naar hun geslachten, onder hun volken.
De
Septuagint-vertalers (van Hebreeuws naar Grieks) hebben in de derde eeuw voor
Christus het Hebreeuwse woord voor Keretieten
vertaald met Kretenzers. Ik neem aan
dat zij in hun tijd het vreemde woord Keretieten nog eenvoudig konden identificeren
met Kretenzers en hiermee tegelijkertijd de herkomst van dit nieuwe volk aan de
kust gaven. Hierna de Engelse vertaling van het betreffende Bijbelgedeelte uit
de LXX.
Zefanja 2:4 For Gaza shall be utterly spoiled, and
Ascalon shall be destroyed; and Azotus shall be cast forth at noon-day, and
Accaron shall be rooted up. 5 Woe to them that dwell on the border of the sea, neighbours of the Cretans! the word of
the Lord is against you, O Chanaan, land of the Philistines, and I will destroy you out of your dwelling-place. 6
And Crete shall be a pasture of
flocks, and a fold of sheep. 7 And the
sea cost shall be for the remnant of the house of Juda; they shall pasture
upon them in the houses of Ascalon; they shall rest in the evening because of
the children of Juda; for the Lord their God has visited them, and he will turn
away their captivity.
Het is
na het wegtrekken van de plunderende Scythen naar het noorden, dat koning Josia
volgens de profetie van Sefanja (2:6), het kustgebied heeft kunnen bezetten. De
macht van Assyrië was tanende. Zij werden al belaagd door Babyloniërs en Meden
en de Scythen hadden net een rooftocht door hun gebied uitgevoerd. Het is in dit
machtsvacuüm dat Josia zijn heerschappij over het gebied kon vestigen. De
Bijbel leert dat Josia ook het gebied van het van Israëlieten ontvolkte gebied
van Samaria controleerde (2 Koningen 23:15-19 en 2 Kronieken 34:1-7).
De
moderne archeologie bevestigt Josia ‘s beheersen van de kust. Niet ver van
Jafne-Jam hebben archeologen anno 1960 een vestingstad blootgelegd dat men de
naam Mesad Hashavjahoe gegeven heeft, en dit op basis van Hebreeuwse
inscripties op potscherven. De vondsten heeft men gedateerd van ongeveer het
jaar 630 tot 609 v. Chr., en valt aldus binnen de regeerperiode van koning
Josia van Juda. Hierna een citaat
van de bekende W.F. Albright:
"The
life of the fortress could be dated within narrow limits by the typical late
pre-exilic and early Ionian pottery found on the site, as well as by historical
considerations, which suggest a date about 630 BCE. This would be just after
the death of the Assyrian king Ashurbanipal and before the occupation of the
Philistine Plain by Psammetichus of Egypt."
Het
gevonden aardewerk is nochtans een onderwerp van heel wat discussies onder de
verschillende vak-wetenschappers. Ook hier is de orthodoxe Egyptologie en haar foutieve
tijdconstructie een hinderpaal in het verklaren van het gevonden Griekse
materiaal. Een bijkomende hinderpaal bij sommige wetenschappers is dat zij de
Bijbel alleen als een godsdienstig boek beschouwen en niet als een historisch correct
boek aanvaarden.
Van
groot belang was de vondst te Mesad Hashavjahoe van een potscherf met een
Hebreeuwse brief erin gegrift. Hierna
een citaat van Shmuel Ahituv met commentaar:
"The
letter is written in good biblical Hebrew, plus a possible scribal omission
here or there, and the script is that of a trained scribe. The work supervisor
mentioned in the text bears a clearly Judaean name, Hoshavyahu. All these
factors point to a time of Judaean control over the area."
De
archeoloog J. Naveh die in 1960 de werkzaamheden op de site leidde geeft hierop
het volgende commentaar:
"The
four Hebrew inscriptions together testify to this fortress having been under
Judaean control at the time. ... It seems likely that Josiah placed a military
governor in charge of the fortress, and that the force garrisoned there was
supplied with provisions by the peasants living in the un-walled settlements in
the vicinity.”
Het is
duidelijk dat koning Josia ‘s hegemonie zich ook over de zeekust uitstrekte. En
dat dit een vervulling van de profetie van Zefanja was. Vanaf het doortrekken
van de Scythen in het jaar 622/621 v. Chr. tot het jaar 609 v. Chr.
controleerde Josia de buurlanden (ex-Assyrische provincies) van Juda. In het
jaar 609 v. Chr. kwam Josia aan zijn einde te Megiddo, alwaar hij de doortocht
van het Egyptische leger onder farao Necho II de weg wilde versperren. In het
jaar 612 v. Chr. was Nineveh door Babyloniërs en Meden ten val gebracht en werd
daarop het Assyrische Rijk verdeeld. Egypte was hier ook een van de aasgieren
die hun deel van de buit wilde binnenhalen. Daarom het oprukken van farao Necho
II met zijn legers langs het kustgebied naar Karkemis in het noorden aan de
Eufraat. Het trieste levenseinde van Josia heb ik in een eerder artikel op dit
blog beschreven op 30.01.2017, de
Egyptische Apis en de profeet Jeremia, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1485730800&stopdatum=1486335600