De profeet Zefanja en de identificatie van de Keretieten
Met dit
artikel wil ik de identificatie van de
Keretieten, een volk naar wie de profeet Zefanja (2:5) verwijst. De
betekenis van de naam Zefanja is: ‘Bewaard heeft de HEERE’. Wat zo bijzonder
aan de introductie van Zefanja in de Bijbel is, is zijn voorgeslacht. Zijn
over-overgrootvader was namelijk koning Hizkia (724/694 v. Chr.) van Juda. De
bediening van de profeet Zefanja besloeg de tijd van de regeerperiode van koning
Josia in Juda. Over de chronologie van de regeerperiode van koning Josia
schreef ik een hoofdstuk in TIJD en
TIJDEN, 2015, blz. 361-365. Koning Josia regeerde van het jaar 640 tot 609
v. Chr., een periode van eenendertig jaar. In mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015,
blz. 371-373, gaf ik in relatie tot Josia ook aandacht aan de invasie van de Scythen in Klein-Azië. Een Scythische invasie van
Klein-Azië die hen zelfs tot aan de grens van Egypte bracht, maar het gebied
van Josia met rust liet.
De
profeet Zefanja ’s opdracht was te profeteren tegen ‘het overblijfsel van Baäl’
en de algemene afgodendienst die aan het begin van de regeerperiode van Josia in
Juda nog voorkwam (Zefanja 1: 1-5). De vermelde oordeelaankondiging
moeten we op de tijdsbalk voor de godsdiensthervorming van koning Josia
plaatsen. De jaartallen verstrekt het Bijbelboek 2 kronieken:
2
kronieken 34:1 Josia was acht jaren oud, toen hij
koning werd, en hij regeerde eenendertig jaar te Jeruzalem. 2 Hij deed wat
recht is in de ogen des HEREN en wandelde in de wegen van zijn vader David; hij
week niet af, rechts noch links. 3 In
het achtste jaar zijner regering, toen hij nog jong was, begon hij de God
van zijn vader David te zoeken, en in
het twaalfde jaar begon hij Juda en Jeruzalem te reinigen van de hoogten,
de gewijde palen, de gesneden en de gegoten beelden. 4 Men brak in zijn tegenwoordigheid de altaren der Baäls af; de
wierookaltaren die daarop stonden, hieuw hij om; de gewijde palen, de gesneden
en de gegoten beelden verbrijzelde en verpulverde hij, en het stof strooide hij
op de graven van hen die daaraan geofferd hadden; 5 de beenderen der priesters
verbrandde hij op hun altaren. Zo reinigde hij Juda en Jeruzalem. 6 Ook in
de steden van Manasse, Efraïm en Simeon, en zelfs in die van Naftali, welke
allerwegen in puin lagen, 7 brak hij de altaren en de gewijde palen af, en
sloeg hij de gesneden beelden tot gruis; al de wierookaltaren in het gehele
land van Israël hieuw hij om. Daarna keerde hij terug naar Jeruzalem. (NBG
Vertaling 1951)
Het
twaalfde regeringsjaar van Josia was okt629/sep628 v. Chr. De aanvang van de
bediening van Zefanja zit op de tijdsbalk voor het jaar 629 v. Chr. en liep
vermoedelijk gelijk met de eerste twaalf jaar van het koningschap van Josia.
Het resultaat van zijn prediking (en van andere profeten) was dat de jonge Godvruchtige
koning Josia zijn godsdiensthervorming in het land kon doorvoeren. Het
aangekondigde oordeel door de mond van de profeet Zefanja werd voor koning Josia
afgewend en uitgesteld tot op zijn opvolgers op de troon van Juda: zijn zonen
Jojakim, Jojachin en vervolgens Zedekia. Deze laatste koning maakte de val van
Jeruzalem in 586 v. Chr. mee met de vernietiging van de Tempel en de wegvoering
in Babylonische Ballingschap. Daarvoor had de Babyloniër Nebukadnezar voor de
ogen van Zedekia eerst diens zonen laten doden en daarna Zedekia laten
verblinden. Met uitgestoken ogen werd Zedekia gevankelijk naar Babylon
weggevoerd. Het was het einde van het koningschap van Israël.
De
profetie van Zefanja heeft betrekking op een
herkenbaar historisch gedeelte maar gaat ook dikwijls over, naar wat men de
eindtijd of Apocalyps noemt. Een oordeelperiode over Juda en de volken dat ook,
vandaag nog toekomst is.
Zefanja
1:14 Nabij is de
grote dag des HEREN, nabij en hij nadert haastig. Hoort, de dag des HEREN;
bitter schreeuwt dan de held. 15 Die dag is een dag van verbolgenheid, een dag van benauwdheid en van angst,
een dag van vernieling en van vernietiging, een dag van duisternis en van
donkerheid, een dag van wolken en van dikke duisternis, 16 een dag van
bazuingeschal en van krijgsgeschreeuw tegen de versterkte steden en tegen de
hoge hoektorens. 17 Dan zal Ik de mensen benauwen, zodat zij gaan als blinden,
want zij hebben tegen de HERE gezondigd, en hun bloed zal worden uitgestort als
stof en hun ingewand als drek. 18 Noch hun zilver, noch hun goud zal hen kunnen
redden op de dag van de verbolgenheid des HEREN. Door het vuur van zijn naijver
zal de ganse aarde verteerd worden, want vernietiging, ja, een verschrikkelijk
einde zal Hij alle inwoners der aarde bereiden. 2:1 Komt tot uzelf, ja, komt tot inkeer, gij schaamteloos volk, 2
voordat het besluit tot uitvoering komt – als kaf gaat een dag voorbij –
voordat over u komt de brandende toorn des HEREN, voordat over u komt de dag van de toorn des HEREN. 3 Zoekt
de HERE, alle ootmoedigen des lands, gij die zijn verordening volbrengt; zoekt
gerechtigheid, zoekt ootmoed; misschien zult gij geborgen worden op de dag van
de toorn des HEREN.
Voorwaar,
men wordt niet vrolijk gestemd bij het lezen van de oordeelaankondiging van de
profeet Zefanja. Nochtans is het wat inhoud betreft dezelfde aankondiging die
men bijvoorbeeld ook in het laatste Bijbelboek vind: de Openbaring van Jezus
Christus. De ‘dag des HEEREN’ beslaat in het Bijbelboek Openbaring een periode
van zeven jaar verdeeld in twee perioden van 3 ½ jaar. Een periode van oordeel
over een mensenwereld die de Baäls volgen.
Onze
aandacht gaat met dit artikel in de eerste plaats naar het duidelijk herkenbaar
historisch gedeelte vanaf Zefanja 2:4 waar het volk der Keretieten vermeld wordt. De profeet Zefanja voorspelde een oordeel
over het land der Filistijnen. Een oordeel dat hij aankondigde in de periode
640/629 v. Chr. en pas in vervulling ging met de Scythische invasie van het
gebied in het jaar 621 v. Chr.
Zefanja
2:4 Want Gaza
zal verlaten zijn, en Askelon tot een
woestenij worden, Asdod zal men
op de middag verdrijven, en Ekron
zal ontworteld worden. 5 Wee u, bewoners
der zeekust, volk der Keretieten!
Het woord des HEREN is tegen u, Kanaän, land der Filistijnen, en Ik zal u te
gronde richten, zodat er geen inwoner meer zal zijn. 6 De zeekust zal worden
tot weideplaatsen, tot putten der herders en tot kooien voor schapen. 7 De kust
zal ten deel vallen aan het overblijfsel
van het huis van Juda; daarop zullen zij weiden; in de huizen van Askelon
zullen zij zich des avonds legeren, want de HERE, hun God, zal acht op hen
slaan en een keer in hun lot brengen. 8 Ik heb gehoord het gesmaad van Moab en
het gehoon der Ammonieten, waarmede zij mijn volk smaadden en zich verhieven tegen
hun gebied. 9 Daarom, zo waar Ik leef, luidt het woord van de HERE der
heerscharen, de God van Israël, voorwaar, Moab zal aan Sodom gelijk worden, en
de Ammonieten aan Gomorra, een veld van distelen en een zoutgroeve en een
woestenij tot in eeuwigheid. Het
overblijfsel van mijn volk zal hen plunderen en de rest van mijn natie hen
erfelijk bezitten. 10 Dit zal hun wedervaren voor hun overmoed, want zij hebben
gesmaad en zich verheven tegen het volk van de HERE der heerscharen. 11 Geducht
zal de HERE tegen hen wezen, want Hij zal alle goden der aarde doen wegteren,
en voor Hem zullen zich neerbuigen, ieder uit zijn plaats, alle kustlanden der
volken. 12 Ook gij, Ethiopiërs, zult met mijn zwaard doorstoken worden. 13 En Hij zal zijn hand tegen het Noorden uitstrekken,
Hij zal Assur te gronde richten en Nineve tot een wildernis maken, dor als een
woestijn. 14 Kudden zullen zich daar legeren, alle gedierte, dat in troepen
leeft; zowel pelikaan als roerdomp zullen overnachten op zijn kapitelen; hoort,
hoe het giert door het venster; verwoesting is op de drempel, want men heeft
het cederwerk vernield. 15 Dit is de uitgelaten stad, die zo onbezorgd woonde,
die bij zichzelf zeide: Ik ben het en niemand anders. Hoe is zij tot een
woestenij geworden, een rustplaats voor het wild gedierte! Ieder die haar
voorbijgaat, zal fluiten, met de hand schudden. (NBG Vertaling 1951)
Zoals
in mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 371-374, uiteengezet bleef het land
Juda bij de Scythische invasie van de kust van Klein-Azië ongedeerd maar werd
het gebied van Asdod, toentertijd een Assyrische provincie, in 622/621 v. Chr.
door de Scythen onder de voet gelopen. Alle door Zefanja vermeldde plaatsen van
Gaza tot Ekron bevonden zich in de Assyrische provincie Asdod. De oudheidhistoricus
Herodotos (Boek 1, 105) rapporteert eveneens over de plundering van/en het lot van
Ashkelon.
In dit
gebied woonde toen niet meer de oorspronkelijke bevolking ten tijde van Saul en
David, maar hadden zich daar sinds 712 v. Chr. nieuwe zogenaamde zeevolken, gevestigd.
De door Zefanja vermelde Keretieten
moeten met een van de zeevolken geïdentificeerd worden.
Ook van
de Assyriërs onder Sargon II en Sanherib bezitten we berichten over Ioniërs of
Grieken in het oude land der Filistijnen. De Keretieten van de profeet Zefanja zijn met een van de vele
zeevolken te identificeren. De Keretieten stammen hier af van de Kittiërs, de
zonen van Jawan, de zoon van Jafeth, de zoon van Noach:
Genesis
10:2 De zonen van Jafet waren Gomer, Magog, Madai, Jawan, Tubal, Mesek en Tiras. 3 En de zonen van Gomer waren
Askenaz, Rifat en Togarma. 4 En de zonen van Jawan waren Elisa, Tarsis, de Kittiërs
en de Dodanieten. 5 Naar dezen zijn de kustlanden der volken in hun landen
verdeeld, elk naar zijn taal, naar hun geslachten, onder hun volken.
De
Septuagint-vertalers (van Hebreeuws naar Grieks) hebben in de derde eeuw voor
Christus het Hebreeuwse woord voor Keretieten
vertaald met Kretenzers. Ik neem aan
dat zij in hun tijd het vreemde woord Keretieten nog eenvoudig konden identificeren
met Kretenzers en hiermee tegelijkertijd de herkomst van dit nieuwe volk aan de
kust gaven. Hierna de Engelse vertaling van het betreffende Bijbelgedeelte uit
de LXX.
Zefanja 2:4 For Gaza shall be utterly spoiled, and
Ascalon shall be destroyed; and Azotus shall be cast forth at noon-day, and
Accaron shall be rooted up. 5 Woe to them that dwell on the border of the sea, neighbours of the Cretans! the word of
the Lord is against you, O Chanaan, land of the Philistines, and I will destroy you out of your dwelling-place. 6
And Crete shall be a pasture of
flocks, and a fold of sheep. 7 And the
sea cost shall be for the remnant of the house of Juda; they shall pasture
upon them in the houses of Ascalon; they shall rest in the evening because of
the children of Juda; for the Lord their God has visited them, and he will turn
away their captivity.
Het is
na het wegtrekken van de plunderende Scythen naar het noorden, dat koning Josia
volgens de profetie van Sefanja (2:6), het kustgebied heeft kunnen bezetten. De
macht van Assyrië was tanende. Zij werden al belaagd door Babyloniërs en Meden
en de Scythen hadden net een rooftocht door hun gebied uitgevoerd. Het is in dit
machtsvacuüm dat Josia zijn heerschappij over het gebied kon vestigen. De
Bijbel leert dat Josia ook het gebied van het van Israëlieten ontvolkte gebied
van Samaria controleerde (2 Koningen 23:15-19 en 2 Kronieken 34:1-7).
De
moderne archeologie bevestigt Josia ‘s beheersen van de kust. Niet ver van
Jafne-Jam hebben archeologen anno 1960 een vestingstad blootgelegd dat men de
naam Mesad Hashavjahoe gegeven heeft, en dit op basis van Hebreeuwse
inscripties op potscherven. De vondsten heeft men gedateerd van ongeveer het
jaar 630 tot 609 v. Chr., en valt aldus binnen de regeerperiode van koning
Josia van Juda. Hierna een citaat
van de bekende W.F. Albright:
"The
life of the fortress could be dated within narrow limits by the typical late
pre-exilic and early Ionian pottery found on the site, as well as by historical
considerations, which suggest a date about 630 BCE. This would be just after
the death of the Assyrian king Ashurbanipal and before the occupation of the
Philistine Plain by Psammetichus of Egypt."
Het
gevonden aardewerk is nochtans een onderwerp van heel wat discussies onder de
verschillende vak-wetenschappers. Ook hier is de orthodoxe Egyptologie en haar foutieve
tijdconstructie een hinderpaal in het verklaren van het gevonden Griekse
materiaal. Een bijkomende hinderpaal bij sommige wetenschappers is dat zij de
Bijbel alleen als een godsdienstig boek beschouwen en niet als een historisch correct
boek aanvaarden.
Van
groot belang was de vondst te Mesad Hashavjahoe van een potscherf met een
Hebreeuwse brief erin gegrift. Hierna
een citaat van Shmuel Ahituv met commentaar:
"The
letter is written in good biblical Hebrew, plus a possible scribal omission
here or there, and the script is that of a trained scribe. The work supervisor
mentioned in the text bears a clearly Judaean name, Hoshavyahu. All these
factors point to a time of Judaean control over the area."
De
archeoloog J. Naveh die in 1960 de werkzaamheden op de site leidde geeft hierop
het volgende commentaar:
"The
four Hebrew inscriptions together testify to this fortress having been under
Judaean control at the time. ... It seems likely that Josiah placed a military
governor in charge of the fortress, and that the force garrisoned there was
supplied with provisions by the peasants living in the un-walled settlements in
the vicinity.”
Het is
duidelijk dat koning Josia ‘s hegemonie zich ook over de zeekust uitstrekte. En
dat dit een vervulling van de profetie van Zefanja was. Vanaf het doortrekken
van de Scythen in het jaar 622/621 v. Chr. tot het jaar 609 v. Chr.
controleerde Josia de buurlanden (ex-Assyrische provincies) van Juda. In het
jaar 609 v. Chr. kwam Josia aan zijn einde te Megiddo, alwaar hij de doortocht
van het Egyptische leger onder farao Necho II de weg wilde versperren. In het
jaar 612 v. Chr. was Nineveh door Babyloniërs en Meden ten val gebracht en werd
daarop het Assyrische Rijk verdeeld. Egypte was hier ook een van de aasgieren
die hun deel van de buit wilde binnenhalen. Daarom het oprukken van farao Necho
II met zijn legers langs het kustgebied naar Karkemis in het noorden aan de
Eufraat. Het trieste levenseinde van Josia heb ik in een eerder artikel op dit
blog beschreven op 30.01.2017, de
Egyptische Apis en de profeet Jeremia, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1485730800&stopdatum=1486335600
Het vijftiende historische Jubeljaar van oktober 709/september 708 v. Chr.
De historische jubeljaren hebben op dit blog al de aandacht
sinds 19.04.2017 met het
artikel over het eerste jubeljaar sinds de instelling er van in de wet van
Mozes. Het oude Israël heeft zelden het jubeljaargebod gehouden. We kennen het
jaar van de aanvang door in de tijd terug te rekenen vanaf de historische
vermeldingen van de eerste tot de achtste eeuw voor Christus. Maar daarna verder
de tijd in vinden we in de Bijbel weinig aanwijzingen naar het eventueel houden
van het Jubeljaargebod. Het tweede historische jubeljaar dat we op dit blog op 24.04.2017 behandelden kende een aanwijzing naar het houden van het
Jubeljaargebod. Het tweede historisch genoteerde Jubeljaar van okotober
1346/september 1345 v. Chr. zag de bekende geschiedenis van de berooide Naomi
die na haar terugkeer uit de velden van Moab in haar bezittingen door haar
losser Boaz hersteld wordt.
Ruth
1:6 Daarna maakte zij zich met haar schoondochters
op en keerde uit het veld van Moab terug, want
zij had in het veld van Moab vernomen, dat de HERE naar zijn volk omgezien had
door hun brood te geven. (NBG Vertaling 1951)
De daaropvolgende historische jubeljaren kregen op dit blog
aandacht met de afleveringen van 08.05.2017, 16.05.2017, 30.05.2017,
14.06.2017, 11.08.2017, 15.09.2017, 06.10.2017, 27.10.2017, 14.12.2017. Het
meest recente artikel over het veertiende jubeljaar dateert van 19.01.2017. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?ID=3049541
Al deze behandelde jubeljaren zaten als schakels in een
ketting verbonden met de historisch verifieerbare jubeljaren. Het vijftiende
jubeljaar dat we met dit artikel behandelen is zulk een duidelijk verifieerbaar
navigatiepunt op de tijdsbalk dat een
belangrijke schakel van in totaal elf navigatiepunten voor een kruispeiling op
de tijdsbalk uitmaakt.
De jubeljaren en de wijze van rekenen met de sabbat- en
jubeljaren heb ik van William Whiston (JOSEPHUS Complete Works, Translated by
William Whiston, A.M., Appendix Dissertation V) overgenomen. Ik heb dertig
jubeljaren uit zijn lijst geselecteerd en op een tijdsbalk ondergebracht. Het
resultaat was verhelderend. Vanaf het eerste
jubeljaar in 1395/1394 v. Chr. na de inname van het Beloofde Land Kanaän tot het
openbaar worden van Jezus Christus als de Messias in 27/28 AD tellen we dertig
jubeljaren. Hierna nogmaals een opsomming van alle jubeljaren vanaf één tot
dertig.
Exodus
jaartal: 1483 v. Chr. Begin sabbatjaartelling: 1443 v. Chr.
Jubeljaren en jaartallen v. Chr.:Historische
periode:
1. 1395/1394Richter Othniël
2. 1346/1345 Ruth 6:6
3. 1297/1296Richter Ehud
4. 1248/1247verdrukking Jabin
5. 1199/1198Richter Thola
6. 1150/1149verdrukking
Ammon
7. 1101/1100Richter
en profeet Samuël
8. 1052/1051Saul
9. 1003/1002Salomo
10. 954/953Rehabeam
11. 905/904Josafat
12. 856/855Joas
13. 807/806Amazia
14. 758/757Uzzia
15. 709/708Het 14de
jaar van Hizkia
16. 660/659Manasse
17. 611/610Josia - Val Nineveh
18. 562/561Het 37ste jaar der
ballingschap
19. 513/512Haggaï
20. 464/463Ezra
21. 415/414Nehemia
22. 366/365Perzische periode
23. 317/316Griekse periode
24. 268/267Griekse periode
25. 219/218Griekse periode
26. 170/169Griekse periode
27. 121/120Makkabeeën
28. 72/71Makkabeeën
29. 23/22Hongersnood Herodes
30.27/28 AD Messias Jezus ____________
William Whiston (1667/1752) was een
Engelse wiskundige, historicus en theoloog. Hij is vooral bekend door zijn
vertaling van de werken van Flavius Josephus van het Grieks naar de Engelse
taal. In zijn dissertatie V bovenaan vermeld, geeft Whiston tien historische
verwijzingen naar het houden van sabbat- en jubeljaren door het oude Israël
vanuit de Bijbel, de werken van Flavius Josephus en vanuit de apocriefe boeken
van Makkabeeën. Deze verwijzingen vormen als het ware een ketting waarmee men op
de tijdsbalk naar het verleden kan navigeren. Aan deze lijst van tien
historische verwijzingen voegde ik nog een jaartal toe: het jubeljaar 562/561
v. Chr. Het eerste regeringsjaar van de Babylonische koning Evil Merodach,
wanneer deze heerser koning Jojachin van Juda uit zijn gevangenis in Babylon verloste
in het zevenendertigste jaar van diens ballingschap (2 Koningen 27:27). Zie o.a.
het artikel van 18.12.2017, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1513551600&stopdatum=1514156400
Met het hierboven getoonde schema
vervolgen we de sabbatjaar- en jubeljaarcyclus. De blauwe tijdsbalk bovenaan het
schema toont de sabbatjarencyclus. De blauwe tijdsbalk onderaan het schema
geeft de regeerperioden van de koningen van Juda weer. Het is uitsluitend in
het tweestammenrijk of Juda dat men af en toe met het sabbatjaar- en
jubeljaargebod rekening hield, afhankelijk van het persoonlijk geloof van de
dan regerende koning. Het tienstammenrijk of Israël kende vanaf haar eerste
koning Jerobeam I tot op koning Hosea geen enkele koning die ooit met de wet
des HEREN rekening hield. De overige historische gebeurtenissen die op de
schemas vermeld staan laten we even zonder commentaar en we concentreren ons
uitsluitend op de sabbat- en jubeljaren. In het tweestammenrijk merken we op
ons schema de namen Uzzia, Jotham en Achaz als koningen van Juda voor de
getoonde periode
Het hierboven getoonde tijdschema
toont de derde en vierde sabbatjaarcyclus ten tijde van koning Achaz van Juda. De
chronologische verhoudingen tussen de regeerperioden van Achaz met Pekah en
Hosea heb ik in mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 289-294 behandelt.
Zoals eerder opgemerkt vestigen we met dit artikel alle aandacht aan de
sabbatjaar jubeljaarcyclus en laten de overige op het schema getoonde
chronologieën met rust.
Met het hiervoor getoonde
tijdschema naderen we het einde van de zeven maal zeven sabbatjaarcyclus met
als sluitstuk het vijftiende jubeljaar. Het schema toont verder mijn herziening
van de regeerperioden van de koningen van Assyrië in relatie tot de koningen
van Israël en Juda. De val van Samaria bijvoorbeeld zit op de tijdsbalk
verankerd met het jaar 717 v. Chr. Het gangbare conventionele jaartal is 722 v.
Chr. en dit op basis van de Assyrische koningslijst en haar plaatsing op de
tijdsbalk door de Assyriologie uitgestippeld. De Bijbelse chronologische
gegevens moeten hierbij wijken en worden door de Assyriologie als foutief
gebrandmerkt. Dit is een mening die blijkbaar door heel wat theologen gevolgd
wordt aangezien men in vele naslagwerken en Bijbelse atlassen de jaartallen van
de Assyriologie vermeldt ziet. Dit is echter niet mijn uitgangspunt. In mijn
boek de Assyriologie herzien van 2012 verklaar ik een en ander. Daarnaast vul ik nog nieuwe
gegevens via mijn blog aan de revisie van de Assyriologie toe. Zoals bijvoorbeeld
het artikel van 09.01.2017: de Assyrische koningen van de
achtste eeuw v. Chr. herbezien, link:
Het vijftiende jubeljaar is bijzonder omdat de profeet
Jesaja (37:30) ten tijde van de belegering van Jeruzalem in het veertiende
regeringsjaar van koning Hizkia van Juda duidelijk verwijst naar een zevende
sabbatjaar gevolgd door een Jubeljaar:
Jesaja 37:30 En dit zal u het teken zijn: gij zult dit
jaar eten wat vanzelf opkomt en in het tweede jaar wat nawast; maar zaait in
het derde jaar en oogst, plant wijngaarden en eet de vrucht daarvan.."
In de sabbatjaar en jubeljaarcyclus
van het oude Israël moest het land elk zevende jaar braak blijven liggen. Er
mocht niet geploegd noch gezaaid worden. De HEERE God beloofde in de Wet dat
Hij het zesde jaar dubbel zou zegenen zodat er voldoende opbrengst zou zijn
voor het overbruggen van twee jaren. De sabbatjaren liepen van april tot maart
en zeven maal zeven jaar later begon in oktober het jubeljaar dat liep tot
september van het volgende jaar. De sabbatjaren liepen zonder onderbreking
verder. Dat is in een notendop de uitleg van de dissertatie van William Whiston
tot het correct berekenen van de sabbat en jubeljaren.
Het jubeljaar waar de profeet
Jesaja naar verwijst liep van oktober 709 tot september 708 v. Chr. Het woord
van de profeet: gij zult dit jaar eten
wat vanzelf opkomt, situeert zich in het zevende sabbatjaar (april 709/maart
708) en in het tweede jaar wat nawast,
slaat op het jaar april 708 tot maart 707 v. Chr., het houden van het jubeljaar
liep tot september 708 v. Chr. Daarna kon er gezaaid en geplant worden: maar zaait in het derde jaar en oogst,
plant wijngaarden en eet de vrucht daarvan
Het Schriftwoord van de profeet
Jesaja was ter bemoediging aan koning Hizkia gegeven op het hoogtepunt van de
Assyrische belegering van Jeruzalem in het veertiende regeringsjaar (oktober
710/september 709 v. Chr.) van Hizkia toen het leger van de Assyriër Sanherib
voor de poorten van Jeruzalem stond. Volgens de sabbatjaarcyclus zaten we toen
in het zesde jaar (april 710/maart 709 v. Chr.) van de dubbele zegening over
het land. Een zichtbare rijke dubbele zegening over akkers en boomgaarden dat
ook de belegerende Assyriërs niet ontging (Jesaja 36:17 en 2 Koningen 18:32).
Het veertiende regeringsjaar van
Hizkia verbonden met het zevende sabbatjaar gevolgd door het vijftiende
jubeljaar wordt tegenwoordig door weinigen nog opgemerkt sinds de godgeleerde Edwin R. Thiele zijn
misdaad beging en het kristalheldere chronologisch belangrijke Bijbelgedeelte
van 2 Koningen 18:9-13 als fout en kunstmatig aan de Bijbel toegevoegd
verklaarde. Zie het artikel op dit blog van 30.11.2017: De knieval van de geleerde Edwin R. Thiele, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1511737200&stopdatum=1512342000
De regeerperiode van koning
Hizkia werd door Thiele in lijn gebracht met de regeerperiode van de Assyrische
koningen Sargon II en Sanherib. Zoals eerder opgemerkt vindt men in vele christelijke
naslagwerken en Bijbelatlassen de jaartallen van E. Thiele als correct zijnde gehanteerd.
Het hanteren van het jaartal 1447 v. Chr. voor de exodus is een voorbeeld van
het voor waarheid aannemen van Thiele s constructie.
Het resultaat is dat als een gevolg van Thiele s
fabricatie de vermelding van Jesaja hoofdstuk 37 met de verwijzing naar een
jubeljaar niet meer (h)erkend wordt. Ik vermoed dat de algemene Bijbelkritiek
die vooral sinds de negentiende eeuw in het kielzog van de evolutietheorie van
Charles Darwin actief is, verantwoordelijk is voor de weinige tegenstand die er
sindsdien bij godgeleerden bestaat tegen de boude verklaring van Thiele dat het
zo belangrijke Bijbelgedeelte voor de chronologie van deze epoque 2
Koningen 18:9-13 kunstmatig aan de Bijbel zou
toegevoegd zijn en dus niet geïnspireerd.
Flavius
Josephus, Joodse Oudheden Hoofdstuk X, ix.7b
7b. … And such was the end of the nation of the
Hebrews, as it hath been delivered down to us, it having twice gone beyond
Euphrates; for the people of the ten
tribes were carried out of Samaria by the Assyrians, in the days of king
Hoshea; after which the people of the
two tribes that remained after Jerusalem was taken [were carried away] by Nebuchadnezzar, the king of Babylon and
Chaldea. Now as to Shalmanezer, he
removed the Israelites out of their country, and placed therein the nation of
the Cutheans, who had formerly belonged to the inner parts of Persia and Media,
but were then called Samaritans, by taking the name of the country to which
they were removed; but the king of Babylon, who brought out the two tribes,
placed no other nation in their country, by which means all Judea and
Jerusalem, and the temple, continued to
be a desert for seventy years; but the
entire interval of time which passed from the captivity of the Israelites,
to the carrying away of the two tribes, proved to be a hundred and thirty years, six months, and ten days.
De
Joodse oudheidhistoricus Flavius Josephus leert volgens het hierboven
aangehaalde citaat uit zijn werk: Joodse Oudheden, dat er een tijdsperiode van
exact 130 jaar, zes maanden en tien
dagen was tussen de wegvoering in Assyrische ballingschap van de tien stammen
van Israël en de wegvoering van de twee stammen door de Babyloniërs.
De
verovering van Jeruzalem door de Babyloniërs gevolgd met de vernietiging van de
Tempel en de wegvoering geschiedde volgens de Bijbel in het negentiende
regeringsjaar van de Babylonische heerser Nebukadnezar in de vijfde Joodse
maand Ab (2 Koningen 25:8-9). Volgens de westerse jaartelling dateren we deze
geschiedenis in de maand juli/augustus van het jaar 586 v. Chr. Zie het artikel
van 31.10.2016 op dit blog: het
jaartal van de vernietiging van de Tempel van Salomo door de Babyloniërs. Zie
link:
Een
eenvoudige berekening van deze genoemde jaartallen en tijdsperioden maakt dat
de wegvoering van de tien stammen in het jaar 717 v. Chr. valt. Een verschil
van vijf jaar met het tegenwoordig algemeen aanvaarde jaartal 722 v. Chr. dat
gebaseerd is op de chronologische gegevens die de gezaghebbende wetenschap Assyriologie
leverde. De Assyriologie leert bovendien dat de Assyriër Sargon II
verantwoordelijk voor de wegvoering is. Flavius Josephus en de Bijbelse
kroniekschrijver leren echter klaar en duidelijk dat de Assyriër Salmaneser (V)
hiervoor verantwoordelijk was (2 Koningen 17:6). Eén van beide bronnen zit fout
en bij mij bestaat er geen twijfel dat het de Assyriologie is die wat de
regeerperioden van de Assyrische koningen betreft aan herziening toe is.
De
correctheid van het jaartal 717 v. Chr. als het jaar van de wegvoering van de
tien stammen in Assyrische ballingschap wordt bevestigd door de chronologie die
gebaseerd is op de sabbatjaar- en jubeljaartelling volgens William Whiston. De
chronologie in mijn boek TIJD en TIJDEN,
2015, is opgebouwd op basis van de historische jubeljaren. Ook mijn laatste
uitgave: Kronieken van de koningen van
Israël, 2017, blz. 137-146, heeft als resultaat het jaar 717 v. Chr. voor
de val van Samaria en de wegvoering van de tien stammen. Verder brengt het boek
een chronologische revisie van de in de Bijbel vermelde koningen van Assyrië.
Hun regeerperioden worden op de tijdsbalk hier op basis van de
Bijbels-chronologische gegevens verankerd en niet andersom.
Het
feit dat Flavius Josephus zo nauwkeurig in zijn tijd, de eerste eeuw van de
westerse tijdrekening, een tijdsperiode van exact 130 jaar, zes maanden en tien
dagen kon opgeven was alleen mogelijk als een gevolg van de kennis en gebruik
van het schrift door de Hebreeuwse kroniekschrijvers van de oudheid.
Men kan
een vergelijking met onze vaderlandse geschiedenis maken waar eveneens
ingrijpende gebeurtenissen opgeschreven en herdacht worden. Dit jaar zal het
bijvoorbeeld op 11 november exact honderd jaar geleden zijn dat de eerste
wereldoorlog eindigde. Een Europese tragedie met miljoenen doden en verminkten die
dan eindigde en zovele generaties later niet vergeten en herdacht wordt. Op
dezelfde wijze hield het Israël van de oudheid zijn historische gebeurtenissen
bij. Waarom dan twijfelen aan de genoteerde periode van 130 jaar, 6 maanden en
10 dagen en het resultaat ervan met het jaar 717 v. Chr.? Maar zoals eerder opgemerkt
is dit jaartal in strijd met de Assyrische gegevens en wordt dit als een gevolg
daarvan door de meeste onderzoekers niet gevolgd. De Assyriologie en haar
jaartallen zijn als een heilige koe, een gouden kalf, waar velen die met
chronologie bezig zijn bewust (of onbewust) een knieval naar doen. Zie o.a. het
artikel van 02.12.2017 op dit blog:
de knieval van de geleerde Edwin R. Thiele, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1511737200&stopdatum=1512342000
'Kronieken van de koningen van Israël brengt
de geschiedenis van het oude Israël, het zogenaamde tienstammenrijk door middel
van een nieuwe chronologie gebaseerd op de sabbat- en jubeljaren. Naar het boek
der Kronieken der koningen van Israël wordt in de Bijbelboeken 1 en 2
Koningen telkens aan het einde van een behandelde kroniek van een koning van
Israël verwezen. Het is een boek dat over de eeuwen heen verloren ging wat door
elke liefhebber van Bijbelse- en wereldgeschiedenis als spijtig bevonden wordt.
De geschiedenis van de koningen van Israël halen we vandaag uit de historische
boeken van de Bijbel, de Psalmen, uit de werken van de oudheidhistoricus
Flavius Josephus en uit de Joodse overleveringen en legendes. De auteur geeft
in het bijzonder aandacht aan de Assyriologie en de link tussen beide
koningslijsten: de Bijbelse koningslijst van het tienstammenrijk en de
Assyrische koningslijst. De koningen van Assyrië die in de Bijbel vermeldt
worden werden op de tijdsbalk verankerd met de chronologische gegevens die de
Bijbel doorgeeft.
Het boek
sluit af met een hoofdstuk naar het toekomstig herstel van Israël in het oude
land der vaderen waarbij in het bijzonder de stam Zebulon in verleden, heden en
toekomst besproken wordt.
De
auteur Robert De Telder is een autodidact die naar de geest van de hervormer
Maarten Luther: sola fide - sola gratia - sola scriptura, de Schriften
onderzoekt. Hij is een revisionist van de geschiedenis van de oudheid waarbij
vooral de gevestigde Egyptologie en Assyriologie aangepakt worden.
Dit
boek gaat over het tienstammenrijk van Jerobeam tot Hosea. Bij elk hoofdstuk
staat op 'millimeterpapier' duidelijk de Bijbelse tijdlijn: de tijdlijn van de
koningen van Juda en daaronder de koningen van Israël (het tienstammenrijk).
Bovenaan staat ook nog de telling van de sabbatsjaren en de jubeljaren.
Ik
begon te lezen met de gedachte een echt studieboek voor me te hebben. Dat is
het ook, maar Robert de Telder heeft het zo goed leesbaar en boeiend
geschreven, dat het heel makkelijk leest. En ook duidelijk. Zo wordt
bijvoorbeeld elke persoon of situatie die je tegenkomt, tegelijk even kort
verduidelijkt, zodat je beter gaat begrijpen wie de personen zijn en wat alles
betekent in zijn verband, zodat je de draad vasthoudt.
De
schrijver geeft veel toegevoegde informatie. Dat is niet alleen veel
'technisch' feitenmateriaal, maar ook veel verhalende informatie waardoor de Bijbelverhalen
gaan leven in het geheel van de geschiedenis van Israël. Dat is dus niet alleen
het tienstammenrijk, maar ook de samenhang met het koninkrijk Juda, en tevens
de samenhang met de geschiedenis van de omringende volken, en hoe dit past in
de gevestigde Assyriologie en Egyptologie.
Tenslotte
zijn er nog twee hoofdstukken die aandacht geven aan de verloren tien stammen.
We krijgen vooral veel Bijbelse gegevens die een goed beeld geven van waar ze
terecht gekomen zijn. En vervolgens wordt ook het profetische herstel van Israël
besproken.
Samenvattend:
het boek is goed te gebruiken naast de Bijbel als je in de boeken 1 en 2
Koningen leest. De tijdlijn en andere illustraties verduidelijken de Bijbeltekst
op een prettige manier. Het is een boek dat de Schrift serieus neemt en dat
iedere bijbellezer zou moeten lezen.
Essarhaddon ‘s veldtocht naar Egypte en de vermelding van een meganatuurcatastrofe van kosmische oorsprong.
We
vervolgen deze week met ons thema van de cyclus van meganatuurcatastrofes die
planeet aarde van de vierentwintigste tot de zevende eeuw v. Chr. teisterden.
Het artikel van verleden week handelde over de beschreven ramp in het voorjaar
van 722 v. Chr. Nu blijkt dat 54 jaar en zes maanden later de wereld opnieuw
getuige van een kosmisch fenomeen was. De annalen van de Assyrische koning
Essarhaddon hebben hier een verwijzing naar.
Naast
het belangrijke feit dat in de Bijbel naar Essarhaddon als koning van Assyrië
verwezen wordt gaf ik in het artikel vooral aandacht aan de veldtocht van
Essarhaddon naar Egypte in diens tiende regeringsjaar in 671 v. Chr. Ik wees in
het artikel naar de identificatie van de Egyptische stad Khepru-re of
Sethosburg met de Assyrische naam Ishrupri.
De Assyrische
naam van de stad Ishrupri was vanuit Egyptische bronnen onbekend tot de Duitse Oriëntalist
Albrecht Alt (1883/1956) haar identificeerde met de stad van Sethos, farao Seti
of met zijn Egyptische naam Wesher-khepru-re van de negentiende dynastie. Het
Assyrische Ishupri betekent ‘burcht van Sethos’ of burcht van Khepru-re. Voor
de gevestigde Egyptologie ontstond er onmiddellijk een anomalie aangezien er
ongeveer zes eeuwen tijdsverschil zitten tussen Sethos en Essarhaddon. Waarom
zou Essarhaddon naar de stad van een heerser verwijzen die volgens hun
gefabriceerde tijdsconstructie ruim zes eeuwen eerder heerste?
In het
licht van de herziening van de geschiedenis van de oudheid die sinds Velikovsky
in een stroomversnelling geraakt is zit er slechts één generatie verschil
tussen Sethos en Essarhaddon en bestaat er geen anomalie meer. Het is de logica
zelve dat de Assyrische kroniekschrijver naar de stad van Sethos verwees
wanneer hij de marsroute van het leger van Essarhaddon naar Egypte beschreef.
Zie TIJD en TIJDEN, 2015, blz.
366-373. De identificatie van Ishupri met Sethosburg behandel ik in TIJD en
TIJDEN in het hoofdstuk: blz. 375-384. Hier identificeer ik bovendien het
Bijbelse Tachpanhes van de profeet Jeremia met de stad Daphnai in de Noordoostelijke
Nijldelta. Ook postuleer ik dat de tot nu toe niet gevonden hoofdstad Saïs één
en dezelfde was als het in de Bijbel beschreven Tachpanhes. De Bijbelse
plaatsnaam Tachpanhes zou namelijk ook kunnen staan voor het Egyptische
‘Te-haph’ ne-hes’ wat ‘huis van de Nubiër’ betekend. Dit is een puzzelstukje
dat exact past in het plaatje bij de strijd van Essarhaddon tegen de Nubiër of
Ethiopiër Tirhaka in de Noordoostelijke Nijldelta. De conclusie is dat de stad
met de Assyrische benaming Ishupri dezelfde plaats is als het Bijbelse
Tachpanhes dat voor het Egyptische Te-haph’ne-hes staat en ook dezelfde plaats
als Daphnai is. Een hedendaags voorbeeld voor deze spraakverwarring is de
Belgisch-Waalse stad Liège in noordoost België die in het Nederlands de naam
Luik heeft en door de Duitsers Lüttich genoemd wordt. Een ander voorbeeld is de
Duitse stad Aachen (in dezelfde regio) die in het Nederlands met Aken aangeduid
wordt en in het Frans met Aix-la-Chapelle.
Na de
onderwerping van Egypte stelde Essarhaddon vazallen over het land aan die voor
hem het land schatplichtig maakte. De belangrijkste vazal en farao van
Essarhaddon was: Horemheb. Hier volg ik echter een eigen variant los van
Velikovsky die Horemheb door de Assyriër Sanherib liet benoemen. In mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 357-359,
werk ik dit uit. Ook in mijn boek De
Zonaanbidder, 2016, blz. 85 haal ik summier Horemheb aan.
De
bedoeling van het artikel van deze week is aandacht te geven aan de verwijzing
van Essarhaddon in zijn bewaarde annalen naar een storm-demon die hem vooraf naar Egypte ging. Ik meen dat de
verwijzing van Essarhaddon van een storm-demon naar een kosmisch fenomeen
verwijst dat past in de cyclus van meganatuurcatastrofes die planeet aarde van
de vierentwintigste tot de achtste eeuw voor Christus plaagden. Zie het artikel
op dit blog van 13.03.2017, de
zondvloed van Deucalion, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1489359600&stopdatum=1489964400
Hierna
het betreffende gedeelte uit de bewaarde annalen van Essarhaddon dat over de
storm-demon handelt.
The king, whose sovereignty the lord of lords, Marduk,
has exalted, far above that of the kings of the four quarters, who has brought
all the lands in submission under his feet who has exacted tribute and tax from
them. (He is) conqueror of his foes, destroyer of his enemies; (He is) the king whose walk is a storm, and
whose deeds a raging wolf. Before him is
a storm-demon, behind him a cloudburst. The onset of his battle is mighty. He is a consuming flame, a fire that does
not go out. (He is) the son of Sennacherib, king of the universe, king of
Assyria, son of Sargon, king of the universe, king of Assyria, viceroy of
Babylon, king of Sumer and Akkad. (He is of) the eternal seed of priesthood, of
Bel-bani, son of Adasi, who established the kingdom of Assyria, who at the
command of A¹¹ur, Shamash, Nabu, and Marduk, the great gods, his lords, overthrew
the servitude of the city of A¹¹ur.
(Adapted from Luckenbill 2:224-27, Luckenbill, Daniel
David. Ancient Records of Assyria and Babylonia. Vol. 2: From Sargon to the
End. Chicago: University of Chicago Press, 1927.)
Het
bijgevoegde schema toont de regeerperiode van Essarhaddon en vermeldt de
Assyrische invasie van Egypte in zijn tiende regeringsjaar 671 v. Chr. Zijn
zoon Assurbanipal zat toen al als co-regent op de troon. De regeerperiode van
Assurbanipal heb ik op de tijdsbalk verankerd met zijn twintigste regeringsjaar
in het jaar 652/651 v. Chr., het geboortejaar namelijk van Adda-Guppi, die
stierf in het negende regeringsjaar van koning Nabonidus van Babylon en dit
volgens de bekende Harran-inscriptie. Op basis van deze verankering valt zijn
eerste regeringsjaar in het jaar maart 671/februari 670 v. Chr. En aangezien we
weten dat zijn vader Essarhaddon in de maand november van 669 v. Chr. stierf,
maakt dat Assurbanipal drie jaar als co-regent de troon met zijn vader deelde.
Het co-regentschap van Assurbanipal met zijn vader Essarhaddon in 671 v. Chr.
is niet onlogisch wanneer we bedenken dat in dat jaar Essarhaddon zijn
offensief tegen Egypte ondernam en dat het aanstellen van een co-regent als
reden voor het veilig stellen van de monarchie gebeurde (zie De Assyriologie
herzien, 2012, blz. 102-103).
De
vermelding van een storm-demon door Essarhaddon die hem naar Egypte voorafging
past in de cyclus van meganatuurcatastrofes van kosmische oorsprong die volgens
de theorie van de vierentwintigste tot de zevende eeuw v. Chr. planeet aarde
teisterden.
Het
werk van Donald W. Patten, Ronald R. Hatch and Loren C. Steinhauer, ‘The Long Day of Joshua and Six Other
Catastrophes’, heeft al langer mijn aandacht op dit blog. Deze geleerden
leveren een schema met een cyclus van catastrofes van 2484 v. Chr. tot 701 v.
Chr. Zij identificeren zeven rampen van kosmische oorsprong die planeet aarde in
de oudheid teisterden. De meganatuurcatastrofe-cyclus is volgens Patten nauwkeurig te berekenen
tot 54 jaar en zes maanden met iedere keer een planetaire interactie in
de maand maart, het Romeinse Tubilustrium en de daaropvolgende catastrofe 54
jaar en zes maanden later in oktober, het Romeinse Armilustrium. Het was
volgens hen de planeet Mars die in die tijd de aarde in haar omloop rond de zon
periodiek verstoorde.
Het
jaar 701 v. Chr. is hun vertrekpunt op de tijdsbalk en ankerpunt vanaf waar zij
in de tijd terugrekenen. Dit noodlottige jaartal 701 v. Chr. als ankerpunt op
de tijdsbalk hebben zij van de geleerde Edwin R. Thiele. Thiele die op basis
van de Assyrische koningslijst het jaartal 701 v. Chr. voor het veertiende
regeringsjaar van Hizkia, uitdokterde. Zie het artikel op dit blog van 30.11.2017: De
knieval van de geleerde Edwin R. Thiele, zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1511737200&stopdatum=1512342000
Als een gevolg van het hanteren van de chronologie van
Thiele voor de regeerperioden van de koningen van Israël en Juda zit de
geleerde Donald W. Patten en zijn medewerkers met hun cycluslijst van rampen er
enkele jaren naast en dienen zij regelmatig met ‘circa ’s’ voor het dateren meganatuurcatastrofes,
te werken.
Wanneer men echter het
cyclusmodel van Donald W. Patten, Ronald R. Hatch en Loren C. Steinhauer,
binnen de nieuwe chronologie van de sabbat- en jubeljaren hanteert zijn de
resultaten nochtans verbluffend.
Een voorbeeld is het bekende
jaartal 776 v. Chr. met de instelling van de Olympische Spelen door de Grieken
als dank naar hun goden toe, toen een verwachte ramp werd afgewend. Het is een
ankerjaar waar we met zekerheid de cyclus van rampen mee kunnen linken. Heel de
wereld van de oudheid hield tegen het jaar 776 v. Chr. de adem in voor de
aangekondigde ramp die planeet aarde dan opnieuw zou treffen. Zie het artikel
op dit blog van 17.11.2017: De moeder van alle verwoestingen, zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1510527600&stopdatum=1511132400
Wanneer men vanaf het
jaartal 776 v. Chr. in oktober 54 jaar en zes maanden op de tijdsbalk naar voor
rekent arriveert men in de maand maart van het jaar 722 v. Chr. Het verkregen
jaartal maart 722 v. Chr. is hier opmerkelijk omdat dit jaar volgens de Bijbelse
chronologie in het voorjaar de dood zag van koning Achaz, de vader van Hizkia,
met een historische vermelding van een kosmisch fenomeen. Een Joodse legende
verhaalt namelijk dat op de dag dat koning Achaz stierf er slechts gedurende
twee uur daglicht was (Louis Ginzberg, Legends of the Jews, Volume IV, Bible
Times and Characters. From Joshua to Esther). De oorzaak ligt volgens de
catastrofetheorie bij een storing van planeet aarde in haar omwenteling om de
zon.
Wanneer
men van maart 722 v. Chr. opnieuw met een schijf van 54 jaar en zes maanden op
de tijdsbalk naar voor rekent arriveert men in oktober van het 667 v. Chr. Dit
jaartal is slechts één jaar verwijderd van het invasiejaar van Assurbanipal, de
zoon van Essarhaddon die in 668 v. Chr. Egypte binnenrukte en slechts drie jaar
na de invasie van Egypte door Essarhaddon in 671 v. Chr.
Het zou
echter kunnen dat er zich een afwijking in de cyclus van meganatuurcatastrofes
heeft voorgedaan. De onderzoekers Donald W. Patten, Ronald R. Hatch and Loren
C. Steinhauer, in hun boek: The Long Day of Joshua and Six Other Catastrophes,
hielden rekening met afwijkingen.
Het zou
echter ook mogelijk zijn dat de annalen van Essarhaddon niet nauwkeurig zijn,
en dan wordt het jaartal 667 v. Chr. een eventueel nieuw ankerpunt op de
tijdsbalk.
Hierna
enkele citaten van de zijde van de Assyriologie over de regeerperiode van Essarhaddon
en Assurbanipal:
“The sources for the reign of Esarhaddon are difficult
to date and are not reliable with regard to 15 details of campaigns and to their chronology. There are
considerable differences in the recorded order of events between the Esarhaddon
and the Babylonian chronicles and Esarhaddon’s prisms. Eph’al has questioned the reliability of the Esarhaddon and
Babylonian Chronicles. Etcetera…
“However, Cf.
H. Tadmor, “An Assyrian Victory Chant and Related Matters”, in: G. Frame
(ed.), From the Upper Sea to the Lower Sea: Studies on the History of Assyria
and Babylonia in Honour of A. K. Grayson (Leiden, 2004) 269-272. Tadmor
postulates that Esarhaddon’s Annals were
ideologically edited and thus are less valid for chronological reconstruction
than the Esarhaddon and the Babylonian chronicles. However, note that some
events in the Chronicles were also wrongly placed. Tadmor, “Autobiographical Apology”,
272. Cf. J. A. Spalinger, “Esarhaddon and Egypt: An Analysis of the First
Invasion”
Met
absolute zekerheid is het ditmaal niet mogelijk het kosmisch fenomeen uit de
Assyrische annalen te dateren. Ik postuleer dat het jaar 667 v. Chr. het
rampjaar was. Volgens de wetenschappers Donald W. Patten, Ronald R. Hatch and
Loren C. Steinhauer, in hun boek: The Long Day of Joshua and Six Other
Catastrophes, was het jaar 701 v. Chr. het laatst getuige van een
meganatuurcatastrofe. Ik meen dat men vanuit Assyrische bron een extra interval
aan de cyclus kan toevoegen van rampen.
Vanuit
mijn persoonlijke opleiding kan ik hier echter moeilijk over oordelen en blijft
het voor mij een vraag wanneer juist planeet aarde en haar zonnestelsel tot
rust kwam en het exacte klokwerk, dat we vandaag van alle planeten waarnemen, een
aanvang nam. Het is vooral via mijn interesse voor chronologie dat de cyclus
van catastrofes van kosmische oorsprong al lange tijd mijn aandacht heeft
aangezien het past in de in de Bijbel beschreven rampen in de oudheid.
De
moderne wetenschap kosmologie wijst de theorie van Donald W. Patten, Ronald R.
Hatch and Loren C. Steinhauer die gebaseerd is op mythologische bronnen en de
Bijbel, af. Hun geavanceerde computersystemen zijn alle geprogrammeerd op basis
van de uniformiteittheorie: de aarde is nooit in haar baan om de zon verstoord
en ons zonnestelsel loopt sinds mensengeheugenis als een klokwerk.
Het
laatste boek: Mankind in Amnesia, 1982, dat de controversiële onderzoeker Dr.
Immanuël Velikovsky (1895/1979) schreef was gewijd aan dit door de moderne
kosmologie afwijzen van de nochtans historisch gedateerde meganatuurcatastrofes
dat hij catalogeerde onder een ‘collectief geheugenverlies’ van de moderne wetenschap.
Velikovsky omschreef het als het volgt: De
herinnering aan catastrofes werd uitgewist, niet door gebrek aan geschreven
overleveringen, maar door een kenmerkend proces, dat later gehele naties,
tezamen met hun geletterden, in deze overleveringen allegorieën of
vergelijkingen deed zien, terwijl in werkelijkheid kosmische natuurverstoringen
daarin heel duidelijk stonden beschreven.
De Libische farao Osorkon II van dynastie XXII en een genoteerde meganatuurcatastrofe in Egypte
In het
artikel van 17.11.2017 op dit blog:
De Moeder van alle verwoestingen, gaf ik in het bijzonder aandacht aan de
meganatuurcatastrofe die de aarde trof in het jaar 776 v. Chr. Het was de
catastrofe waar de profeet Jesaja zijn bediening mee inluidde en door hem in al
haar gruwel beschreven. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1510527600&stopdatum=1511132400
De ramp
die de wereld in oktober van het jaar 776 v. Chr. trof maakte deel uit van een
aangetoonde cyclus van rampen met intervallen van meestal 54 jaar en zes
maanden. De duur van de intervallen tussen de rampen in heb ik van de studie van Donald
W. Patten, Ronald R. Hatch and Loren C. Steinhauer, ‘The Long Day of Joshua and Six Other Catastrophes’ overgenomen. Zij
identificeren zeven meganatuurcatastrofes van kosmische oorsprong die planeet aarde in
de oudheid teisterden. Hun ankerpunt op de tijdsbalk met het jaar 701 v. Chr.
dat via Edwin R. Thiele bekomen werd heb ik losgelaten en gekozen voor 776 v.
Chr. Wanneer men het cyclusmodel van Donald W. Patten, Ronald R. Hatch en Loren
C. Steinhauer, met rampen alle 54 jaar en zes maanden binnen de nieuwe
chronologie gebaseerd op de sabbat- en jubeljaren, hanteert zijn de resultaten
verbluffend accuraat en dient er wat jaartallen betreft, niet met circa ’s
gewerkt te worden.
Zo een
voorbeeld gaf ik in mijn boek TIJD en
TIJDEN, 2014, blz. 193-195, waar ik aantoonde dat de cyclus van rampen met
intervallen van 54 jaar en zes maanden onder andere exact past tussen oktober
1443 v. Chr. met de slag bij Gibeon in het eerste jaar van de inname van het
Beloofde Land Kanaän onder leiding van Jozua met het bekende fenomeen rond de
zon en vallende stenen die vanuit de ruimte de Kanaänieten troffen, en het
laatste jaar van de regeerperiode van David in 1007 v. Chr. met eveneens de
beschrijving van een kosmisch fenomeen over Jeruzalem (1 Kronieken 21:16 en 2
Samuel 24:16-17).
Nog een voorbeeld van het verbluffend
accurate was dat exact 54 jaar en zes maanden na oktober 776 v. Chr. in het
voorjaar van 722 v. Chr. planeet aarde opnieuw een meganatuurcatastrofe
onderging. Op basis van vooral een Joodse legende toonde ik de datering van de
ramp aan. Het was op het moment van de dood en begrafenis van koning Achaz van
Juda in 722 v. Chr. (nieuwe chronologie) dat er zich kosmische
fenomenen voordeden.
“While
the northern kingdom was rapidly descending into the pit of destruction, a
mighty upward impulse was given to Judah, both spiritually and materially, by
its king Hezekiah. In his infancy the king had been destined as a sacrifice to
Moloch. His mother had saved him from death only by rubbing him with the blood
of a salamander, which made him fire-proof. In every respect he was the
opposite of his father. As the latter is counted among the worst of sinners, so
Hezekiah is counted among the most pious of Israel. His first act as king is
evidence that he held the honor of God to be his chief concern, important
beyond all else. He refused to accord his father regal obsequies; his
remains were buried as though he had been poor and of plebeian rank.
Impious as he was, Ahaz deserved nothing more dignified. God had Himself made
it known to Hezekiah, by a sign, that his father was to have no consideration
paid him. On the day of the dead king's funeral daylight lasted but two
hours, and his body had to be interred when the earth was enveloped in
darkness.”
(Louis
Ginzberg, Legends of the Jews, Volume IV, Bible Times and Characters. From Joshua to Esther, IX).
In Egypte hebben we tijdens deze
periode ook een melding van een buitengewoon natuurfenomeen. Het is Dr.
Immanuel Velikovsky die in zijn boek ‘Werelden in botsing, 1971, Deel II, Mars,
eerste hoofdstuk, blz. 249, daar melding over maakt.
Van het
derde regeringsjaar van de Libische
farao Osorkon II is er een bericht bewaard gebleven dat toen het
tempelcomplex te Karnak onder water stond. Dat het geen gewone overstroming was
maakt Velikovsky duidelijk vanuit zijn opzoekwerk. Zijn eerst vermelde bron is
de egyptoloog Breasted, Records of Egypt, IV, par. 742-743. Maar daarenboven
verwijst hij naar het onderzoek van de geleerde J. Vandier, La Famine dans l’
Egypte ancienne (1936), blz. 123, ‘Het water bracht het land terug in dezelfde
toestand als toen het nog door het
oerwater der schepping was bedekt’.
Deze
beschrijving en de verwijzing naar de toestand in Egypte na de ramp als ten
tijde van het zogenaamde ‘oerwater’ vanuit hun mythologie, geeft een beeld van
een meganatuurcatastrofe die hoogstwaarschijnlijk ook een kosmische oorsprong
had.
Hierna
het bewaard gebleven gefragmenteerde bericht over de gebeurtenissen ten tijde
van het derde jaar van Osorkon II:
“Osorkon
II derde jaar, de eerste maand van het tweede seizoen, op de twaalfde dag
‘kwam’, volgens een beschadigde inscriptie, ‘de vloed op in dit gehele land… dit land was in zijn macht als de zee; er was geen dijk van het
volk om zijn woestheid te weerstaan.
Alle mensen waren daarop als vogels….de
storm….hangende….als de hemelen. Alle
tempels van Thebe waren gelijk moerassen.”
De
orthodoxe Egyptologie heeft de tweeëntwintigste dynastie op de tijdsbalk in
tiende en negende eeuw voor Christus geplaatst en dit vooral door hun foutieve
identificatie van farao Sjosjenq I met de Bijbelse farao Sisak als tijdgenoot
van Salomo en Rehabeam. In een eerder artikel op dit blog van 20.03.2017 heb ik dit al eens besproken:
De Bijbelse farao Sisak,
link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1489964400&stopdatum=1490569200 en scrol naar beneden.
De
Libische tweeëntwintigste dynastie hoort op de tijdsbalk thuis in de achtste en
zevende eeuw v. Chr. De veldtocht van Sjosjenq I leidde hem naar het gebied van
het tienstammenrijk en niet naar Juda. In Jeruzalem heeft deze farao nooit een
voet gezet. De verankering van de tweeëntwintigste dynastie op de tijdsbalk heb
ik in mijn boek: De zonaanbidder.
Achnaton, de strenge en hardvochtige farao volgens de profeet Jesaja, 2016,
appendix 3, uiteengezet. De Libiërs hadden een bijzondere relatie met het
tienstammenrijk Israël.
Te
Samaria werd door archeologen in het koninklijk paleis een albasten vaas
gevonden met daarop de naam van Osorkon II. Het commentaar van de orthodoxe
egyptologie op deze vondst is dat het vermoedelijk om een geschenk aan koning
Achab gaat en dat hier uit opgemaakt kan worden dat Osorkon vriendschappelijke
contacten met het koninkrijk Israël onderhield. Dit is uiteraard honderd
procent gissen want de veronderstelde relatie tussen Osorkon en Achab wordt
door geen enkel ander bewijsdocument ondersteund.
In het
gereviseerde model is Osorkon II een tijdgenoot van Achaz en Hizkia in Juda en
van Hosea in Israël. Volgens het variant van Velikovsky kan een bepaalde Osorkon
met farao So van de Bijbel geïdentificeerd. Zie recent het artikel van 13.10.2017 op dit blog: Wie was de
Bijbelse farao met de Hebreeuwse naam ‘So’ ten tijde van de val van Samaria in
717 v. Chr.? Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1507500000&stopdatum=1508104800
Farao
So is de Bijbelse koning van Egypte op wie de laatste koning van het
tienstammenrijk Hosea zijn vertrouwen stelde en als een gevolg daarvan de woede
van de Assyriërs over zich haalde. De schatplichtige Hosea stopte namelijk met
het betalen van belastingen aan Assyrië. De vondst van de albasten vaas in het
koninklijk paleis te Samaria kan vanuit het variant van Velikovsky beter
verklaard worden.
Het is
een van de vele puzzelstukjes die in het plaatje van de gereviseerde
geschiedenis van de oudheid past.
In mijn
hierboven geciteerde boek: De
zonaanbidder - Achnaton, de strenge en hardvochtige farao volgens de profeet
Jesaja, 2016, beschrijf ik de Libiërs als een soort aanvalshonden van de
farao’s Amonhotep III en IV die volgens mijn revisie in de achtste en zevende
eeuw v. Chr. op de tijdsbalk van de geschiedenis thuishoren. Farao Sjosjenq I
bijvoorbeeld wordt vanuit oud-Egyptische bron beschreven als de
opperbevelhebber van alle Egyptische legers! In de Thebaanse verslagen heet hij
‘Grote leider van de Mesjwesj’, die oorspronkelijk uit Libische stammen
gerekruteerd waren als een interne politiemacht. (Kroniek van de farao ‘s, Peter
A. Clayton, de derde tussentijd).
In de
achtste eeuw v. Chr. was de Nijldelta een
lapdeken van dynastieën of huizen, allen onderdanig aan de farao ’s van de Aton
of zon. De Libiërs zaten in de noordoostelijke Delta met als hoofdstad
Boebastis. Hun migratie gaat terug tot de regeerperiode van farao Thothmosis
IV, de vader van Amonhotep III, die hen toelating gaf zich daar onder zijn
supervisie te vestigen.
De drieëntwintigste dynastie had haar residentie in Taremoe,
beter bekend onder de Griekse naam Leontopolis. In 722 v. Chr. had farao Zet daar
de scepter overgenomen. Hij is volgens de studie van Dr. Donovan Courville te
identificeren met farao Setnakht van de twintigste dynastie en was een
overgangsfiguur tussen beide dynastieën. Zie het artikel op dit blog van 08.12.2017, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1512342000&stopdatum=1512946800
De vierentwintigste dynastie had haar hoofdplaats in
de Nijldelta te Saïs (Tachpanhes). In 722 v. Chr. zetelde farao Bokchoris daar.
Hij zou datzelfde jaar toen de beschreven ramp Egypte trof door de
binnentrekkende Nubiërs van de vijfentwintigste dynastie onder leiding van
farao Sjabaka op een brandstapel terechtgesteld worden. In mijn boek TIJD en
TIJDEN, 2015, blz. 301-306 behandel ik deze epoque.
De Nubiërs zouden zich daarop in de noordoosteljke Nijldelta
vestigen met als hoofdplaats het Bijbelse Tachpanhes dat ik eerder
identificeerde met de plaats Dafne of Daphnai. In mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015,
blz. 375-384: De identificatie van Ishupri met Sethosburg, identificeer ik het
Bijbelse Tachpanhes van de profeet Jeremia met de stad Daphnai in de
Noordoostelijke Nijldelta. Ook stelde ik dat de tot nu toe niet met zekerheid gevonden
hoofdstad Saïs één en dezelfde was als het in de Bijbel beschreven Tachpanhes.
De Bijbelse plaatsnaam Tachpanhes zou namelijk ook kunnen staan voor het Egyptische
‘Te-haph’ ne-hes’ wat ‘huis van de
Nubiër’ betekend. Dit laatste is dan weer een puzzelstukje dat in het
gereviseerde plaatje van de geschiedenis van de oudheid past.
Volgens mijn revisie van de geschiedenis van de
oudheid betekende de ramp die Egypte in 722 v. Chr. overkwam het einde van de
regeerperiode van de ketterfarao Amonhotep IV/Achnaton/Anysis. Als een gevolg
van de meganatuurcatastrofe en de Nubische invasie werd de nieuwe hoofdstad
Achetaton/Anysis na slechts zeventien jaar gebruik opgegeven en vluchte
Achnaton alias de Anysis van Herodotos alias Oedipus van de Griekse legende
naar een moerasgebied waar hij geruime tijd zou verblijven. Deze reconstructie
vindt u in mijn eerder geciteerde boek: De zonaanbidder, 2016, hoofdstuk
Anysis: de blinde farao uit de stad Anysis, blz. 55-64 en hoofdstuk Oedipus en
Achnaton, blz. 77-88.
Het veertiende historische jubeljaar van oktober 758/september 757 v. Chr.
Deze
week vervolgen we onze reeks over de historische jubeljaren. Het laatste
artikel op dit blog betreffende de historische jubeljaren dateert van 14.12.2017 met aandacht voor het dertiende
historische jubeljaar van oktober 807/september 806 v. Chr. ten tijde van de
regeerperiode van koning Amazia van Juda. Een jubeljaar dat tijdens de
regeerperiode van Amazia waarschijnlijk niet
nageleefd werd. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?ID=3042543
Het
Bijbelse Jubeljaar was een belangrijk onderdeel uit de wet van Mozes (Leviticus
25) van 1483 v. Chr. betreffende het beheer en het eigendomsrecht over het
Beloofde Land, het land Kanaän dat ze veertig jaar later in 1443 v. Chr. zouden
binnentrekken. Het doel van het jubeljaar was om uiteindelijk alle mogelijke
individueel verlies van land en rijkdom in het negenenveertigste jaar van de
sabbatjaarcyclus te herstellen, en aan de rechtmatige eigenaar terug te geven.
De toepassing van de wet betekende een garantie tegen blijvende verarming van
onfortuinlijke.
Hierna
een nogmaals een opsomming van de jubeljaren uit het
werk van William Whiston (JOSEPHUS Complete Works, translated by William
Whiston, A.M., Appendix
Dissertation V., die we al behandeld hebben. Er waren dertig jubeljaren vanaf
1395/1394 v. Chr. met de eerste viering tot 27/28 AD, het jaar dat Jezus zich
te Nazareth als Messias bekendmaakte en het ‘aangename jaar des HEREN’
uitriep.
Begin sabbatjaartelling: 1443 v.
Chr.: intocht Kanaän o.l.v. Jozua.
Koning
Uzzia alias Azaria heeft recent op dit blog al heel wat aandacht gekregen. In
het artikel van 08.12.2017 identificeerde
ik hem met de Aziaat Arsu van het bekende Egyptische Harris-papyrus. Een buitenlandse
krijgsheer die van ongeveer 790 tot 748 v. Chr. over de Nijldelta de scepter
zwaaide. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1512342000&stopdatum=1512946800
In mijn
boek TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 279/287, behandel ik de chronologische
plaatsing van Uzzia/Azaria op de tijdsbalk. Op het bijgevoegde tijdschema met
dit artikel merken we onderaan de regeringsjaren van Uzzia/Azaria. Bovenaan het
tijdschema is de sabbatjaarcyclus met een blauwe tijdsbalk aangebracht.
De
tijdsbalken geven ook mijn revisie van de oudheidgeschiedenis van Egypte en
Assyrië weer.
In het
jaar 782 v. Chr. meen ik dat de start van een ‘damnatio memoriae’ voor Assyrië
aangetoond kan worden. Na de dood van de Assyrische koning Assur Nerari V
plaats ik de legendarische Sardanapallos op de troon van Assyrië en vervolgens
de Bijbels-Assyrische koning Jareb. In mijn boek ‘de Assyriologie herzien’ van
2012 verklaar ik een en ander. Daarnaast vul ik nog regelmatig gegevens via
mijn blog aan de revisie van de Assyriologie toe. Zoals onder andere het
artikel van 16.01.2017: De
Assyrische koning Jareb uit de achtste eeuw v. Chr. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1484521200&stopdatum=1485126000
Maar
onze aandacht gaat met dit artikel in de eerste plaats om de historische
jubeljaren. Het volgende tijdschema toont het vervolg van de sabbatjaarcyclus
via de blauwe tijdsbalk bovenaan het tijdschema. Er zaten iedere keer zeven
tijdschijven van zeven jaar tussen de jubeljaren in. Onderaan het schema
vervolgen we de lange regeerperiode van koning Uzzia van Juda.
In het
jaar 776 v. Chr. plaatsen we de bijzondere aardbeving ten tijde van Uzzia die
in de Bijbel aandacht krijgt. Recent bracht ik op 17.11.2017 een artikel op dit blog over ‘de Moeder van alle
verwoestingen’ zoals ik de meganatuurcatastrofe ten tijde van Uzzia beschreef.
Zie link:
Het
veertiende historische jubeljaar van oktober 758/september 757 v. Chr. viel in
het vijfenveertigste regeringsjaar van koning Uzzia van Juda. De Bijbel zwijgt
over een eventueel zich houden aan het Jubeljaargebod door koning Uzzia. Op het
tijdschema merken we dat tijdens deze periode de zoon van Uzzia: Jotham,
co-regent met zijn vader was die sinds 776 v. Chr. met melaatsheid getroffen
was en in quarantaine geplaatst. Over Jotham staat er in de Bijbel geschreven
dat hij recht was in de ogen des HEEREN:
2
Koningen 15:32 In het tweede jaar van Pekah, den
zoon van Remalia, den koning van Israël, werd Jotham koning, de zoon van Uzzia, den koning van Juda. 33 Vijf en
twintig jaren was hij oud, als hij koning werd, en regeerde zestien jaren te
Jeruzalem; en de naam zijner moeder was Jerusa, de dochter van Zadok. 34 En hij deed dat recht was in de ogen des
HEEREN; naar alles, wat zijn vader Uzzia gedaan had, deed hij. (Statenvertaling)
We
mogen aannemen dat ten tijde van de regeerperiode van Uzzia/Jotham het
sabbatjaar- en jubeljaargebod gehouden werd.
Het veertiende jubeljaar van
oktober 758/september 757 v. Chr. was een historisch jubeljaar op basis van de schakel
dat het is in de lange ketting van de dertig jubeljaren die er waren vanaf het
eerste jubeljaar na de intocht in het Beloofde Land Kanaän en het openbaar
worden van Jezus van Nazareth als de Messias in de synagoge van zijn thuisstad
zoals door de evangelist Lucas (4:19) gebracht. Het te volgen artikel over de
jubeljaren zal het vijftiende jubeljaar
van oktober 709/september 708 v. Chr. behandelen. Een jubeljaar dat ten tijde
van de regeerperiode van koning Hizkia viel en vanuit de Bijbel met het
veertiende regeringsjaar van koning Hizkia verbonden wordt en een navigatiepunt
in de tijd terug op de tijdsbalk is. Ik kan niet genoeg benadrukken dat de
sabbat- en jubeljaren in deze artikelenreeks gebracht historisch verifieerbare
jubeljaren zijn op basis van chronologische gegevens uit de Bijbel, uit de
werken van Flavius Josephus en uit de apocriefe boeken 1 Makkabeeën. Het is een
jubeljaarkalender die op de tijdsbalk door elf historische verwijzingen
bevestigd wordt.
Uiteindelijk
zal de reeks over de historische jubeljaren ons leiden naar een alsnog
toekomstig jubeljaar met het herstel van alle dingen zoals beloofd in het
Profetische Woord van de Bijbel.
Met het
artikel op dit blog van 24.11.2017
bracht ik de geschiedenis van het eerste wonder van Jezus Christus volgens het
evangelie van Johannes (2:1-25) en gaf hierbij vooral aandacht aan de
chronologie van het verhaal. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?ID=3038075
Het
Pascha dat in Johannes hoofdstuk 2:13 vermeld wordt dateerde ik volgens de
westerse jaartelling in de maand april van het jaar 27 AD. Zesenveertig jaar
eerder was volgens Johannes hoofdstuk 2:20 de herbouw van de Tempel te
Jeruzalem onder leiding van Herodes de Grote begonnen. Op de tijdsbalk was dit
het jaar 20 v. Chr. Een jaartal dat we kunnen berekenen op basis van de
chronologie die de oudheidhistoricus Flavius Josephus (Ant.Bk.XV, xi.1) in zijn
studie doorgeeft. De chronologie van de regeerperiode van Herodes de Grote is
op de tijdsbalk verankerd via vijf historische navigatiepunten en ligt
wetenschappelijk vast. Zie TIJD en
TIJDEN, 2015, blz. 437-442.
De
evangelist Johannes geeft in totaal vier Pesachfeesten op voor de periode van
het openbaar optreden van Jezus Christus. Het eerste Pesachfeest wordt vermeld
in het hoofdstuk over het wonder te Kana waar de Heer Jezus Christus water in
wijn veranderde. De openbare bediening van Jezus was toen al zes maanden eerder
van start gegaan. Ter verduidelijking heb ik nieuwe tijdschema ’s op een
grotere schaal gemaakt. De bijgevoegde tijdstabel van het artikel van 24.11.2017 was samengesteld op basis
van twee centimeter per jaar op millimeterpapier met de focus op het dertigste
jubeljaar van oktober 27/ september 28 AD.
Het
nieuw samengestelde tijdschema heeft nu twaalf centimeter voor één jaar en is aanschouwelijk
duidelijker. Met groene tijdsbalken is op het schema de sabbatjaar- en
jubeljaarcyclus afgebeeld. Het dertigste Jubeljaar van september 27 AD tot
oktober 28 AD zit op de tijdsbalk verankerd op basis van de studie van de
achttiende-eeuwse wetenschapper William Whiston (1667/1752). Whiston was een
Engelse wiskundige, historicus en theoloog. Hij is vooral bekend door zijn
vertaling van de werken van Flavius Josephus uit het Grieks naar de Engelse
taal: JOSEPHUS Complete Works, Translated by William Whiston, A.M., In een appendix
van het lijvige boek vindt men Whiston ‘s Dissertation V, met zijn opgave van
de jubeljaren in het oude Israël. Vanaf het jubeljaar toen Jezus Zich als de
Christus aan de Joden bekendmaakte heb ik dertig jubeljaren teruggerekend ter
verkrijging van het eerste jubeljaar in 1395/1394 v. Chr., negenenveertig jaar
na de inname van Kanaän door de Israëlieten in 1443 v. Chr. De exodus uit
Egypte dateren we in 1483 v. Chr. in de vijftiende eeuw v. Chr. Dit jaar zal
het 3500 jaar geleden zijn dat de Exodus op een vrijdag plaatsvond.
Het
bijzondere aan Whiston ’s opgave is zijn opmerking dat de historische sabbatjaren
ononderbroken in de tijd in een cyclus van april tot maart doorliepen. In het
negenenveertigste jaar van de zeven maal zeven jaarcyclus begon in oktober het jubeljaar
dat tot september van het jaar daarop liep, waar intussen het eerste jaar van
een nieuwe sabbatjaarcyclus al in april aangevangen was.
In zijn vermelde ‘dissertatie V’
geeft Whiston ter wetenschappelijke bevestiging van zijn bevinding tien
historische verwijzingen naar het houden van sabbat- en jubeljaren door het
oude Israël vanuit de Bijbel, de werken van Flavius Josephus en vanuit de
apocriefe boeken van Makkabeeën. Deze verwijzingen vormen als het ware schakels
van een chronologische ketting waarmee men op de tijdsbalk naar het verleden toe
kan navigeren. Zijn schikking van de jubeljaren op de tijdsbalk liggen op deze
manier wetenschappelijk vast verankerd. Aan deze lijst van tien historische
verwijzingen voegde ik nog een jaartal toe dat ik bij het uittekenen op
millimeter papier ontdekt had: het achttiende jubeljaar van 562/561 v. Chr. toen
in het eerste regeringsjaar van de Babylonische koning Evil Merodach deze
heerser koning Jojachin van Juda uit zijn gevangenis in Babylon verloste in het
zevenendertigste jaar van diens ballingschap (2 Koningen 25:27). Het zevenendertigste
jaar van de ballingschap van Jojachin viel in okt562/sep561 v. Chr. Evil
Merodach nam de scepter op 11 januari 561 v. Chr. van zijn vader Nebukadnezar over.
En in februari/maart, de twaalfde maand (Adar), van het jaar 561 v. Chr. werd
Jojachin uit zijn gevangenis verlost. Het feit dat de vrijlating van Jojachin
door de nieuwe koning van Babylon Evil Merodach in een Jubeljaar geschiedde, is
heel opmerkelijk. De vrijlating van Jojachin was een vingerwijzing Gods voor
het volk van Israël in Babylonische ballingschap. Zij waren namelijk in
ballingschap als straf voor het zeventig maal niet houden van de sabbatjaren in
het verleden. Gedurende de periode van de Babylonische Ballingschap had het
land Israël rust en werden de zeventig keer vergoed, dat zij in hun lange
geschiedenis, sinds het in bezit nemen van het land Kanaän in 1443 v. Chr., het
sabbatgebod negeerden. Een wet die leerde dat elk zevende jaar het land niet
bewerkt mocht worden (Leviticus 25:1-5). Zie ook het artikel van 18.12.2017 op dit blog, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1513551600&stopdatum=1514156400
Dit even ter inleiding alvorens
we de gebeurtenissen die de evangelist Johannes verhaalt op de tijdsbalk
onderbrengen.
Johannes begint zijn evangelie
met vooreerst alle aandacht voor het Woord God ‘s dat mens geworden is in de
persoon van Jezus Christus:
1:1 In den beginne
was het Woord en het Woord was bij God en
het Woord was God. 2 Dit was in den beginne bij God. 3 Alle dingen zijn
door het Woord geworden en zonder dit is geen ding geworden, dat geworden is. 4
In het Woord was leven en het leven was het licht der mensen; 5 en het licht
schijnt in de duisternis en de duisternis heeft het niet gegrepen. (NBG Vertaling 1951)
Vervolgens gaat Johannes in vers
zes naar het historisch verifieerbare optreden van Johannes de Doper als de getuige, als de aankondiger van de nakende
openbaring van de Messias of Christus. De evangelist Lucas voegt hier aan toe
dat dit geschiedde in het vijftiende jaar van de regering van keizer Tiberius,
toen Pontius Pilatus stadhouder over Judea was (Lucas 3:1-2). Op mijn
bijgevoegde tijdsbalk heb ik het vijftiende regeringsjaar van Tiberius met een
gele balk aangebracht van oktober 26 AD tot september 27 AD. Het vijftiende
regeringsjaar van Tiberius van 26/27 AD is gerekend vanaf 12 AD toen Tiberius
als ‘co-princeps’ van keizer Augustus over het oostelijke gedeelte van het
Romeinse Rijk benoemd werd. Deze aanstelling als co-regent vinden we in
Romeinse bronnen terug: SUETONIUS, Tib. Vita, 21 a.u.c.765.
Op mijn tijdsbalk merken we dat
het optreden van Johannes de Doper gevolgd door het openbaar worden van Jezus
als de Christus (1:29) in de helft van het zesde jaar voorafgaand aan het
zevende sabbatjaar begon. Het zesde jaar in de sabbatjaarcyclus was een jaar
van dubbele zegening over het land ter overbrugging van het sabbatjaar (wanneer
er niet gezaaid mocht worden) en in dit geval ook van het jubeljaar dat zou
volgen. De geestelijke betekenis van het begin van het optreden van Jezus
Christus in het jaar van de dubbele zegening is zondermeer duidelijk. De
gebeurtenissen die Johannes vermeldt heb ik in met een blauwe tijdsbalk
aangebracht. De eerste fase van beschreven gebeurtenissen loopt van Johannes
1:19 tot en met 2:25. Het was tijdens deze periode dat Jezus zijn eerste teken
of wonder deed te Kana in Galilea, en in Johannes 2:13 het eerste Pesachfeest
van in totaal vier pelgrim-feesten vermeld wordt.
De tweede blauwe fase-balk geeft
de periode aan vanaf Pesach in april 27 AD tot het feest der Joden (5:1). Ik neem
aan dat dit feest het Loofhuttenfeest was dat dat jaar van vier tot tien
oktober gehouden werd.
De evangelist Lucas plaatst naar
mijn mening de Heer Jezus daarvoor in Nazareth met Jom Kippoer waar Hij op 29
september 27 AD het aangename jaar des HEREN aankondigde. In een nog te volgen
artikel op dit blog wil ik de chronologie van Lucas en Matteüs eveneens op mijn
tijdsbalk onderbrengen.
Als inleiding kan ik al doorgeven dat de Bergrede van
Matteüs hoofdstuk 5 tot en met 7 op de tijdsbalk aan het begin van het
dertigste jubeljaar te plaatsen is. De Bergrede was de grondwet van het
Koninkrijk der hemelen dat Messias Jezus aan de Joden aanbood. Ook de roeping
en de uitzending van de apostelen volgens het Matteüs-evangelie hoofdstuk 10 is
aan het begin van het Jubeljaar op de tijdsbalk te plaatsen. Een heel jaar lang
van september 27 AD tot oktober 28 AD zou aan de Joden het Koninkrijk der
hemelen aangeboden worden.
Johannes 1:11 Hij kwam tot
het zijne, en de zijnen hebben Hem niet
aangenomen. 12 Doch allen, die Hem aangenomen hebben, hun heeft Hij macht
gegeven om kinderen Gods te worden, hun, die in zijn naam geloven; 13 die niet
uit bloed, noch uit de wil des vlezes, noch uit de wil eens mans, doch uit God
geboren zijn. (NBG Vertaling 1951)
Hij kwam tot het zijne en de zijnen hebben Hem niet
aangenomen, werd een feit aan het einde van het Jubeljaar in oktober 28 AD.
Twee blauwe tijdsbalken heb ik op mijn schema aangebracht. De eerste periode
loopt tot het tweede Pesach-feest van april 28 AD dat in Johannes 6:4 vermeld
wordt. De tweede blauwe tijdsbalk loopt van het tweede Pesach-feest tot aan het
einde van het Jubeljaar. In Johannes 6:4-66 wordt deze tijdsperiode beschreven.
De laatste zin van Johannes 6:66 luidt “Van toen af
keerden vele van zijn discipelen terug en gingen niet langer met Hem mede.” Opmerkelijk
vind ik dat de hoofdstukken en verzen-getallen die later aan de Bijbel werden
toegevoegd, toevallig (?) uitkomen op 6:66
wat de afwijzing van Jezus als de Christus betreft.
De gelijkenissen van Matteüs hoofdstuk 13 laat ik na
het jubeljaar op de tijdsbalk aanvangen. De Joodse generatie van toen had Jezus
als Messias afgewezen en werd nu alleen nog door Hem in gelijkenissen
toegesproken waarbij alleen de discipelen van Jezus Christus de verklaring te verstaan
krijgen. Zijn blik is vanaf nu op Jeruzalem gericht waar Hij met Pesach 30 AD
als het Lam van God (Johannes 1:29) Zichzelf voor de wereld zal geven. De
belofte van de Verlosser (Genesis 3:15) en de wederoprichting van alle dingen
(Handelingen 3:19-21) was nabijgekomen.
Het tweede samengestelde
tijdsschema leidt ons via het derde Pesachfeest van april 29 AD naar het vierde
en laatste Pesach-feest van april 30 AD waar de Heiland Jezus Christus met
Goede Vrijdag Zijn leven zal geven voor de zonden van de wereld. Op de derde
dag stond Hij op uit de dood met veertig dagen later Zijn Hemelvaart. Het slot
van het Johannesevangelie is alleszeggend:
Johannes 21:24 Dit is de discipel, die van deze dingen getuigt en die
deze beschreven heeft en wij weten, dat zijn getuigenis waar is. 25 Er zijn
echter nog vele andere dingen, die Jezus gedaan heeft; indien deze één voor één
beschreven werden, dan zou, naar ik meen, de wereld zelf de boeken, die
geschreven werden, niet kunnen bevatten. (NBG Vertaling)
Maar
het artikel gaat in de eerste plaats nu om chronologie. Johannes geeft in zijn
evangelie nog enkele belangrijke historische gebeurtenissen die chronologisch
op de tijdsbalk aangebracht kunnen worden.
Zo merken we op het schema het
derde Pesachfeest van april 29 AD dat in Johannes hoofdstuk 6:4 vermeld wordt.
Het Loofhuttenfeest dat in Johannes 7:2-3 vermeld wordt plaatsen we in oktober
van 29 AD. Vervolgens maakt Johannes melding van het Vernieuwingsfeest (Joh.
10:22-23) te Jeruzalem in de winter van 29 AD waar Jezus aanwezig was. Een
Joods feest dat wij ook kennen als Chanoeka. Daarna verlaat Jezus Jeruzalem en
keert terug naar de overzijde van de Jordaan naar de plaats waar Johannes de
Doper het eerst optrad. Het volgende hoofdstuk 11 tot en met het laatste hoofdstuk
handelt over de gebeurtenissen van af Chanoeka in december 29 AD tot Pesach
april 30 AD wanneer de Heiland met Goede Vrijdag naar Zijn Woord Zich als het
Lam God ’s voor de zonden van de wereld zou geven.
Johannes 3:14 En gelijk Mozes de slang in de woestijn verhoogd heeft,
zó moet ook de Zoon des mensen verhoogd worden, 15 opdat een ieder, die
gelooft, in Hem eeuwig leven hebbe. 16 Want
alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven
heeft, opdat een ieder, die in Hem gelooft, niet verloren ga, maar eeuwig leven
hebbe. 17 Want God heeft zijn Zoon niet in de wereld gezonden, opdat Hij de
wereld veroordele, maar opdat de wereld door Hem behouden worde. 18 Wie in Hem
gelooft, wordt niet veroordeeld; wie niet gelooft, is reeds veroordeeld, omdat
hij niet heeft geloofd in de naam van de eniggeboren Zoon van God. 19 Dit is
het oordeel, dat het licht in de wereld gekomen is en de mensen de duisternis
liever gehad hebben dan het licht, want hun werken waren boos. 20 Want een
ieder, die kwaad bedrijft, haat het licht, en gaat niet tot het licht, opdat
zijn werken niet aan de dag komen; 21 maar wie de waarheid doet, gaat tot het
licht, opdat van zijn werken blijke, dat zij in God verricht zijn. (NBG
Vertaling 1951)
Wat
volgt is mijn eerste artikel voor het nieuwe jaar 2018. Een jaar van
enkele belangrijke historische gebeurtenissen die we dit jaar bij leven en
welzijn zullen gedenken. Zo zal het met Pesach 2018 exact 3500 geleden
zijn dat de Exodus uit Egypte plaatsvond. In mei van dit jaar zal de
moderne staat Israël zijn zeventigjarig bestaan vieren en in november van
dit jaar hoopt de auteur van dit blog de voleinding van zijn zeventigste
levensjaar te bereiken. Ik heb het altijd als bijzonder ervaren in hetzelfde
jaar geboren te zijn als de moderne staat Israël in het oude land der vaderen
in 1948. Het ontstaan van een nationale staat Israël is namelijk de inleiding tot
een serie van toekomstige gebeurtenissen die zullen leiden naar de Apocalyps of
Openbaring van Jezus Christus.
Het
jaar 1948 was ook het jaar dat in België de vrouwen eindelijk het
stemrecht(plicht) kregen en het land een volwaardige democratie werd.
Ik
wens al
mijn lezers een gelukkig en voorspoedig Nieuw Jaar 2018 AD toe.
“De
HERE zegene u en behoede u in 2018;
de HERE
doe zijn aangezicht over u lichten en zij u genadig in 2018;
de HERE
verheffe zijn aangezicht over u en geve u vrede in 2018.”
(naar
Numeri 6:24-27)
Met
het artikel van 26.12.2017 gaven we aandacht aan de era van Salomo en
diens chronologische plaats op de tijdsbalk. Het artikel begon met de vondst te
Megiddo van een afbeelding van een koning op een bewaard gebleven deel van een
stoel. Het ivoren artefact wordt in het Rockefeller Museum in Israël bewaard en
gedateerd in het Laat Brons Tijdperk. Volgens de herziene chronologie van de
geschiedenis van de oudheid is dit het tijdperk van David en Salomo.
Wanneer
ik met het onderzoek van anderen bezig ben en dit in mijn eigen variant tracht
in te passen, gebeurt het wel eens dat ik tot nieuwe inzichten kom. Zo trof mij
de gelijkenis van het ‘hoofd van Poent’, die Velikovsky als een landvoogd van
Salomo te Eloth identificeert, met de eerder beschreven afbeelding op het
ivoren paneel van Salomo.
Wanneer
men beide hoofden in close up bekijkt valt onmiddellijk op dat het hoofd van de
hoofdman van Poent op het tempelreliëf van Hatshepsoet te Deïr El Bahri en het
hoofd op het ivoren paneel van Megiddo, sterk op elkaar lijken. De
hoofdbedekking van beide figuren is dezelfde; een nauwsluitende kap met de oren
vrij, zelfs de inkepingen in de kap vindt men op beide afbeeldingen terug.
Daarnaast hebben beide figuren dezelfde neus, oren en baard, zelfs de
wenkbrauwen zijn identiek afgebeeld. Men zou nu kunnen opmerken dat misschien
alle Kanaänieten of Aziaten door de Egyptenaren op deze wijze afgebeeld werden.
Maar dit klopt niet. We hebben namelijk een overvloed aan Egyptische
muurreliëfs met afbeeldingen van Aziatische ambassadeurs e.a. waaruit blijkt
dat de Egyptische kunstenaars wel degelijk onderscheid maakten tussen de
verschillenden rassen en types van mensen uit Klein-Azië met wie ze in contact
kwamen. De afgebeelde hoofdman van Poent is zondermeer een Semiet (iets dat de
orthodoxe Egyptologie overigens verbaasd).
De
vraag die ik mij stel is; wie is dan werkelijk P’-r’-hw (Paroeah of Perehoe) waarnaar
het reliëf van Hatshepsoet verwijst? Is hij de landvoogd van Ezeon-Geber zoals
Velikovsky beweerd of zou hij Salomo kunnen zijn? Velikovsky deed in zijn
studie ‘Eeuwen in chaos’ grote moeite om Paroeah als landvoogd van Salomo te
Eloth te plaatsen.
1
Koningen 4:7 En Salomo had over geheel Israël twaalf
landvoogden, die de koning en zijn huis van voedsel moesten voorzien; één
maand per jaar rustte op ieder de plicht om te leveren. 8 En dit zijn hun
namen: Ben-Chur op het gebergte van
Efraïm; 9 Ben-Deker in Makas,
Saälbim, Bet-Semes en Elon-Bet-Chanan; 10 Ben-Chesed
in Arubbot, hij had Soko en het gehele land Chefer; 11 Ben-Abinadab: de gehele heuvelstreek van Dor; Salomo’s dochter
Tafat had hij tot vrouw; 12 Baäna,
de zoon van Achilud: Taänak, Megiddo en geheel Bet-Sean, dat naast Saretan is,
beneden Jizreël, van Bet-San tot Abel-Mechola, tot aan gene zijde van Jokmeam;
13 Ben-Geber te Ramot in Gilead; hij
had de dorpen van Jaïr, de zoon van Manasse, in Gilead, hij had de streek van
Argob in Basan, zestig grote steden met muren en koperen grendels; 14 Achinadab, de zoon van Iddo, te
Machanaïm; 15 Achimaäs in Naftali;
ook hij had een dochter van Salomo, Basemat, tot vrouw genomen; 16 Baäna, de zoon van Chusai, in Aser en Alot; 17 Josafat, de zoon van Paruach,
in Issakar; 18 Simi, de zoon van
Ela, in Benjamin; 19 Geber, de zoon
van Uri, in het land Gilead, het land van Sichon, de koning der Amorieten, en
van Og, de koning van Basan, en wel als enige landvoogd in dit land. 20 Juda en
Israël waren talrijk als het zand aan de zee in menigte; zij aten en dronken en
waren blijde. (NBG Vertaling 1951)
Commentaar
van Velikovsky: ‘het lijkt dat het laatste woord van 1 Koningen 4:17 tot het
volgende vers behoort en het laatste woord van 4:17 tot het daaropvolgende. De
tekst zou dan luiden: ‘…en in Aloth Josafat, de zoon van Paruah’. In dit
geval bleef de zoon landvoogd waar zijn vader in dezelfde functie had gediend,
want Aloth en Eloth zijn hetzelfde’.
Indien
de afgebeelde Paroeah als de hoofdman van het land Poent Salomo zou zijn, hoeft
het toegevoegde commentaar van Velikovsky niet en laten we de punten en komma’s
van de vertaalde Bijbeltekst verder met rust. De vraagtekens blijven uiteraard.
Maar zou het werkelijk zo ongewoon geweest zijn voor Salomo, om de koningin van
Scheba persoonlijk aan de kust te verwelkomen? De Bijbel (2 Kronieken 8:17)
leert in ieder geval dat hij naar Ezeon-Geber en naar Eloth aan zee ging, om
zijn vloot daar uit te rusten. Wie was dan werkelijk P’-r’-hw? Let wel op: de
ontbrekende klinkers zijn later door onderzoekers toegevoegd. Ik neem
voorzichtig aan dat ‘het hoofd van Poent’ op Salomo zou kunnen slaan. Absolute
bewijzen heb ik niet.
Wel
is duidelijk dat te Deïr El Bahri op de tempelreliëfs van Hatsjepsoet een
Semiet afgebeeld staat en dat deze haast een exacte kopie is van de afgebeelde figuur
op een ivoren paneel uit Megiddo gedateerd uit het Laat Brons. Of hoe
boeiend de studie van het revisionisme van de geschiedenis van de oudheid wel
is.
In het
Rockefeller Museum in Israël bevindt zich onder vele andere artefacten een
ivoren paneel, vermoedelijk een onderdeel van een stoel-arm, met de
voorstelling erop van een koning op een sfinxentroon met voor hem zijn koningin
en hofhouding. De vondst werd te Megiddo gedaan en het artefact gedateerd in
het Laat Brons Tijdperk.
Het is
de verdienste van David Rohl (A Test of Time, 1995, Chapter 8, The Age of
Solomon) dit artefact met de era van
Salomo verbonden te hebben. De orthodoxie heeft daarentegen gemeend het tijdperk
van Salomo in het IJzertijdperk te moeten onderbrengen en dit als gevolg van
hun volgen van de dateringsmethode van de Egyptologie en hun foutieve
Sothis-kalender. Men zit namelijk door de veronderstelling van het gebruik van
een Sothis-kalender in het oude Egypte er tot zes à zeven eeuwen op de
tijdsbalk fout. De Salomo-era hoort thuis in het Laat Brons. Wanneer men in
Israël in deze aardlagen op zoek naar Salomo ’s bouwwerken gaat komt er veel
meer tevoorschijn dan wanneer gezocht in het IJzertijdperk. In feite is er in
het IJzertijdperk niets of weinig van Salomo ’s bouwactiviteiten te vinden en
vandaar de stelling van veel wetenschappers dat de beschrijving in de Bijbel
van Salomo ’s koninkrijk sterk overdreven is.
Het is
de gereviseerde chronologie van de oudheid die de aardlagen in Israël correct
dateert en het Laat Brons LB II a-tijdperk
ten tijde van Salomo plaatst. Op deze manier hebben we in de getoonde afbeelding
hoogstwaarschijnlijk een afbeelding van Salomo op zijn troon.
David
Rohl beschrijft in zijn eerder geciteerde werk in detail de afbeelding van
Salomo op zijn troon met voor hem zijn Egyptische bruid. Wat op
de afbeelding verder opvalt is de troon geflankeerd met twee leeuwen met mensenhoofden;
de Egyptische Sfinx. De Bijbel (1 Koningen 10:18) verwijst naar zulk een troon.
Rondom de troon zien we ook drie duiven afgebeeld, wat naar de vredevorst verwijst.
Duiven zijn blijkbaar altijd een symbool van vrede geweestHet is
een van de vele goudklompjes die men in de studie van David Rohl kan vinden.
David
Rohl ’s revisie van de geschiedenis van de oudheid laat de eerdere bevindingen
van Velikovsky in verband met de bijzondere link tussen de achttiende dynastie
farao ’s van Egypte en Israël echter los. In het variant van Velikovsky zijn de
farao ‘s Hatsjepsoet en Thothmosis III tijdgenoten van Salomo.
Velikovsky
leverde naar mijn mening het onomstotelijke bewijs dat de tempelschatten uit de
tempel van Jeruzalem op een tempelmuur van farao Thothmosis III te Karnak in
Egypte staan afgebeeld. Thothmosis III is de Bijbelse farao Sisak. Zie o.a. het
artikel op dit blog van 20.03.2017: de
Bijbelse farao Sisak. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1489964400&stopdatum=1490569200 en
scrol naar beneden.
De
(vrouwelijke) farao die voor Thothmosis III regeerde was Hatsjepsoet die
Velikovsky identificeerde met de Bijbelse koningin van Scheba. De goed
gedocumenteerde reis van Hatsjepsoet naar het land Poent leidde haar naar het
Israël van Salomo. Te Deïr El Bahri in Egypte staat op een tempelmuur de reis
naar het land Poent/Israël gedetailleerd weergegeven. Zelfs de naam van de
landvoogd van Poent: Paroeah (1 Koningen 4:17), staat volgens Velikovsky in de
Bijbel.
Flavius
Josephus (Joodse oudheden Boek VIII, vi,5) identificeerde de koningin van
Scheba als afkomstig uit Egypte. Verder geeft het Nieuwe Testament het antwoord
waar Scheba gezocht moet worden. In de evangeliën noemt Jezus de koningin van
Scheba: de koningin van het zuiden. Het Bijbelse zuiden blijkt bij de profeet
Daniël (11:40-42) Egypte te zijn. De reis naar Poent of Israël vondt plaats in het negende regeringsjaar van Hatsjepsoet, op
mijn tijdsbalk 977 v. Chr. Opvallend vind ik ook het feit dat het negende regeringsjaar
van Hatsjepsoet met haar reis naar Poent, gelijk valt met het dertigste
regeringsjaar van Salomo. Hoewel de Bijbel met geen woord over het dertigste
jaar van Salomo als zijnde iets bijzonder rept, is het mogelijk dat Salomo naar
Egyptisch gebruik een Heb-Sed festival vierde en Hatsjepsoet alias de koningin
van Scheba naar deze viering kwam. Het negende regeringsjaar van Hatsjepsoet in
977 v. Chr. is het resultaat van het verankeren van Thothmosis III’ vijfentwintigste
regeringsjaar met het vijfde regeringsjaar van Rehabeam in 961 v. Chr. Het jaar
van de invasie van farao Sisak alias Thothmosis III in Juda.
Met Egypte was Salomo al eerder geallieerd.
Salomo had zich namelijk verzwagerd met de farao door een dochter van hem tot
vrouw te nemen (1 Koningen 9:16). Dat Egypte een militaire bondgenoot was, zien
we door de inname van Gezer in Kanaän door de legers van Farao, waarna farao
deze stad als bruidsschat aan Salomo ’s vrouw schonk. In mijn variant is deze
farao: Thothmosis I.
Hatsjepsoet was de oudste
dochter van Thothmosis I en halfzuster van de jonge Thothmosis III.
Hatsjepsoet, of de Griekse naam Amesses bij Josephus, regeerde 21 jaar en 9
maanden. Zij heerste aanvankelijk als coregent met Thothmosis II en na diens
dood als voogd van de jonge Thothmosis III en dit vanaf 986 v. Chr. In het tweede regeringsjaar van Thothmosis
III trok Hatsjepsoet alle regeringsbevoegdheden naar zich toe en regeerde als
vrouwelijke farao over Egypte. Het bondgenootschap met Israël dat al een
aanvang genomen had onder farao Ahmose en bevestigd door Thothmosis I, de
schoonvader van Salomo, werd door Hatsjepsoet verder versterkt. De bekroning
was haar reis naar het land Poent, naar Salomo. Dr.I. Velikovsky gaat in zijn
studie uitvoerig op alle details van de reis in. Te Eilath in Israël aan de
Golf van Akaba stond Paroeah met zijn hofhouding Hatsjesoet op te wachten. Zie
het artikel van 02.01.2017 op dit
blog: het Suez-kanaal van de oudheid, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1483311600&stopdatum=1483916400
De
aankomst te Poent staat gedetailleerd in reliëfafbeeldingen weergegeven op haar
tempelmuren te Deïr El Bahri in Egypte. Hatsjepsoet vervulde zo het
Schriftwoord over haar, dat over Salomo opgeschreven staat:
1
Koningen 4:34 En uit alle volken kwamen er om de wijsheid van Salomo te horen, van al de
koningen der aarde, die van zijn wijsheid gehoord hadden.
Het is
de logica zelve dat Egypte als grootste buurland van Israël op de roep van
Salomo afkwam. De Joodse historicus Flavius Josephus schreef dat het de
koningin van Egypte en Ethiopië was, die Salomo bezocht (Joodse Oudheden Boek VIII,
vi. 5).
Bijbelvorsers
die de conventionele (chronologisch-foutieve) Egyptologie volgen, zien het
verband met Egypte niet en zoeken de Bijbelse koningin van Scheba elders op de
kaart. De Egyptische dynastieën zoals ze door de orthodoxe Egyptologie op de
tijdsbalk verankerd werden kenden geen vrouwelijke farao of koningin ten tijde
van Salomo rond circa 1000 v. Chr. Vandaar de reden om aan het Arabische
schiereiland de voorkeur te geven als de plaats vanwaar de koningen van Scheba
kwam. Zij zien een lange stoet met kamelen vanuit Jemen naar Jeruzalem trekken.
Deze theorie herleidt Salomo samen met het dateren van Salomo in het
IJzertijdperk tot niet meer dan een bedoeïenenstamhoofd, wat te betreuren is en
geen recht aan de Bijbel doet. Het Israël van David en Salomo was naast Egypte
een grootmacht in de regio toen.
Het Bijbel-historische boek 2 Koningen en de archeologie
In 597
v. Chr. voerde Nebukadnezar de koning van Juda Jojachin weg naar Babylon en
zette hem daar gevangen. Over deze in de Bijbel beschreven geschiedenis heeft
de archeologie een vondst gedaan.
2
Koningen 24:11 Zelfs kwam Nebukadnezar, de koning van Babel, tegen de stad, als zijn knechten
die belegerden. 12 Toen ging Jojachin,
de koning van Juda, uit tot den koning van Babel, hij, en zijn moeder, en
zijn knechten, en zijn vorsten, en zijn hovelingen; en de koning van Babel nam hem gevangen in het achtste jaar zijner
regering. 13 En hij bracht van daar uit al de schatten van het huis des
HEEREN, en de schatten van het huis des konings; en hij hieuw alle gouden vaten
af, die Salomo, de koning van Israël, in den tempel des HEEREN gemaakt had,
gelijk als de HEERE gesproken had. 14 En hij voerde gans Jeruzalem weg,
mitsgaders al de vorsten, en alle strijdbare helden, tien duizend gevangen, en
alle timmerlieden en smeden; niemand werd overgelaten, dan het arme volk des
lands. 15 Zo voerde hij Jojachin weg
naar Babel, mitsgaders des konings moeder, en des konings vrouwen, en zijn
hovelingen; daartoe de machtigen des lands bracht hij gevankelijk van Jeruzalem
naar Babel; 16 En alle kloeke mannen tot zeven duizend, en timmerlieden en
smeden tot een duizend, en alle helden, die ten oorlog geoefend waren; dezen
bracht de koning van Babel gevankelijk naar Babel. (Statenvertaling)
Van de
gevangenzetting in Babylon en Jojachin ’s levensonderhoud daar heeft de
archeologie een bewijsstuk gevonden. Robert Johann Koldewey (1855/1925) was de
Duitse archeoloog die tijdens de vorige eeuwwisseling te Babylon de vondst
deed. In Berlijn in het Pergamon-Museum heeft men dit bijzonder Babylonisch
Spijkerschrifttafeltje ontcijferd. Het document heeft het over een overzicht
van leveranties van levensmiddelen zoals olie en andere producten aan de
gevangengenomen koning Ja’-u-kin of
Jojachin van Juda. De Babylonische
kleitabletten met betrekking tot Jojachin dragen bovendien als jaartal het
dertiende regeringsjaar van Nebukadnezar wat de datering mogelijk maakt. Aan
het einde van de regeerperiode van Nebukadnezar verloste de nieuwe heerser Ewil-Merodak,
de koning van Juda uit zijn gevangenis en lezen we het volgende commentaar in
de Bijbel:
2
Koningen 25:27 Het geschiedde daarna in het zeven en dertigste jaar der
wegvoering van Jojachin, den koning van Juda, in de twaalfde maand, op den
zeven en twintigsten der maand, dat Evilmerodach,
de koning van Babel, in het jaar, als hij koning werd, het hoofd van
Jojachin, den koning van Juda, uit het gevangenhuis, verhief. 28 En hij sprak
vriendelijk met hem, en stelde zijn stoel boven den stoel der koningen, die bij
hem te Babel waren. 29 En hij veranderde de klederen zijner gevangenis, en hij
at geduriglijk brood voor zijn aangezicht, al de dagen zijns levens. 30 En aangaande zijn tering, een gedurige
tering werd hem van den koning gegeven, elk dagelijks bestemde deel op zijn
dag, al de dagen zijns levens.
(Statenvertaling)
Het zevenendertigste
jaar van de ballingschap van Jojachin viel in oktober 562/september 561 v.Chr.
Het was bovendien een jubeljaar, (JOSEPHUS Complete Works, Translated by
William Whiston, A.M. Appendix Dissertation V) het achttiende sinds de eerste
viering negenenveertig jaar na de inname van Kanaän onder leiding van Jozua in
1443 v. Chr., veertig jaar na de exodus in 1483 v. Chr.
Het zevenendertigste
ballingsjaar van Jojachin viel gelijk met een regeringswissel in Babylon: na de
dood van Nebukadnezar nam Evil Merodach volgens de Ptolemeüs-canon de scepter
op 11 januari 561 v. Chr. van zijn vader over. In februari/maart, de twaalfde
maand (Adar), van het jaar 561 v. Chr. werd Jojachin uit zijn gevangenis
verlost. Over de chronologische bruikbaarheid van de Ptolemeüs-canon schreef ik
in mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015,
blz. 482-494, een appendix.
De
vrijlating van Jojachin door de Babylonische koning Evil Merodach in een
Jubeljaar was een teken Gods voor het volk van Israël in Babylonische
ballingschap. De zeventigjarige ballingschap was een periode dat het ontvolkte
land Juda zijn sabbatrust vergoed kreeg. De Israëlieten hadden zelden het
Jubeljaargebod gehouden en van de honderdtwintig sabbatjaren die er waren
tussen de inname van het Beloofde Land Kanaän en het begin van de ballingschap hadden
zij zeventig maal het sabbatjaargebod genegeerd.
Het is
geen toeval dat het achttiende jubeljaar van oktober 562/september 561 v. Chr.
gelijk viel met het zevenendertigste jaar van de ballingschap van koning
Jojachin van Juda en zijn vrijlating. Het is bovendien een bevestiging dat de
rangschikking van de jubeljaren volgens de achttiende-eeuwse wetenschapper William
Whiston correct is. En als kers op de taart hebben we de archeologie die vanuit
Babylonische bron met de Bijbel overeenstemt.
Het dertiende historische jubeljaar van oktober 807/september 806 v. Chr.
Deze
week vervolgen we onze reeks over de historische jubeljaren. Het laatste
artikel op dit blog betreffende de historische jubeljaren dateert van 27.10.2017 met aandacht voor het
twaalfde historische jubeljaar van oktober 856/september 855 v. Chr. ten tijde
van de regeerperiode van koning Joas van Juda. Een jubeljaar dat ten tijde van
de regeerperiode van Joas waarschijnlijk niet
nageleefd werd. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?ID=3032193
Hierna
een opsomming van de jubeljaren uit het werk van William
Whiston (JOSEPHUS Complete Works, translated by William Whiston, A.M., Appendix Dissertation V., die we al
behandeld hebben. Er waren dertig jubeljaren vanaf 1395/1394 v. Chr. tot september
27 AD/oktober 28 AD, het jaar dat Jezus zich te Nazareth als Messias
bekendmaakte en ‘het
jaar van het welbehagen des HEEREN’ uitriep. De Heiland deed dit aan de hand
van het voorlezen van het profetisch Bijbelgedeelte van de profeet Jesaja in
diens eenenzestigste hoofdstuk:
Jesaja
611 De Geest des Heeren HEEREN is op Mij, omdat de HEERE Mij gezalfd heeft, om een blijde boodschap te brengen den zachtmoedigen; Hij heeft Mij
gezonden om te verbinden de gebrokenen van harte, om den gevangenen vrijheid
uit te roepen, en den gebondenen opening der gevangenis; 2 Om uit te roepen het jaar van het welbehagen des HEEREN,
…
Met Jom Kippoer op 29 september van het jaar 27 AD werd op de jubeljaarkalender het dertigste jubeljaar, sinds de instelling
ervan in de vijftiende eeuw voor Christus na de exodus gevolgd door de inname
van het Beloofde Land Kanaän, afgekondigd. Het is een kalender die op wetenschappelijke basis via elf
historische verwijzingen het jaar 27/28 AD als het dertigste Jubelwaar
aanduidt. In het recente verleden hadden zogenaamde alternatieve kalenders de
aandacht en dit meestal op basis van een foutieve verwachting vanuit de
eschatologie dat de wederkomst van Christus rond de periode van de bloed-manen
van de jaren 2014/2015 zou plaatsvinden. Ik heb tijdens deze periode van (uiteindelijk)
algemene verwarring de lendenen van mijn verstand (1 Petrus 1:13) omgord gehouden
en altijd aan de ‘historische’ sabbat- en jubeljaren vastgehouden.
Begin sabbatjaartelling: 1443 v.
Chr. bij de intocht van Kanaän o.l.v. Jozua. Aantal en jaartallen v. Chr.:
Het
historische dertiende jubeljaar van oktober 807/september 806 v. Chr. viel ten
tijde van de regeerperiode van koning Amazia van Juda, maar vooraleer we via
onze vertrouwde tijdsschema ’s op de tijdsbalk daar arriveren volgt op de
bijgevoegde tijdsschema ’s nog de lange veertigjarige regeerperiode
van Joas, de vader van Amazia. De tijdsschema ‘s zijn op millimeterpapier samengesteld
met telkens veertien jaar per schema. De jaartallen bovenaan de tijdsbalk zijn
op de westerse jaartelling gebaseerd onderverdeeld in vier vakken van elk drie
maanden van januari tot december. De Bijbelse sabbatjaren staan daaronder in
een blauwe balk vermeld van april tot maart. Het Jubeljaar zag zijn start in
oktober van de negenenveertigste sabbatjaarcyclus en liep verder tot september
van het volgende jaar waar inmiddels in april een nieuwe sabbatjaarcyclus van
start was gegaan. Op het hierboven getoonde schema zien we de eerste en tweede
sabbatjaarcyclus afgebeeld.
Het
volgende schema toont bovenaan met een blauwe balk de derde en vierde sabbatjaarcyclus
met in 830 v. Chr. het einde van de regeerperiode van Joas, die opgevolgd wordt
door zijn zoon Amazia.
Het
voorjaar van 830 v. Chr. zag vermoedelijk kosmische fenomenen aan de hemel in
lijn met de catastrofetheorie via een cyclus van meganatuurcatastrofes met
intervallen van 54 jaar en zes maanden. Zie recent het artikel op dit blog van 17.11.2017: de Moeder van alle
verwoestingen, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?ID=3036463
Het is
opmerkelijk dat het jaartal 830 v. Chr. gekenmerkt is door het einde van de
regeerperiode van Joas in Juda en van koning Joahaz in het tienstammenrijk.
Opmerkelijk is ook dat Jerobeam II van Israël een jaar later in 829 v. Chr. als
co-regent in het tienstammenrijk geïnstalleerd werd.
Het hierboven
afgebeelde schema toont de vijfde en zesde sabbatjaarcyclus ten tijde van
koning Amazia van Juda. De chronologie van de regeerperiode van Amazia heb ik
in mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015,
blz. 265-269, behandelt. Over Amazia staat er geschreven dat hij recht deed in
de ogen des HEEREN:
2
Koningen 14:1 In het tweede jaar van Joas, den zoon
van Joahaz, den koning van Israël, werd Amazia koning, de zoon van Joas, den
koning van Juda. 2 Vijf en twintig jaren was hij oud, toen hij koning werd, en
regeerde negen en twintig jaren te Jeruzalem; en de naam zijner moeder was
Joaddan van Jeruzalem. 3 En hij deed dat
recht was in de ogen des HEEREN, nochtans niet als zijn vader David; hij
deed naar alles, wat zijn vader Joas gedaan had. 4 Alleenlijk werden de hoogten
niet weggenomen; het volk offerde en rookte nog op de hoogten. (Statenvertaling)
De
Bijbel zwijgt over een eventueel naleven van het jubeljaar-gebod ten tijde van
de regeerperiode van Amazia. Het dertiende jubeljaar viel op ons schema in het
vijfentwintigste regeringsjaar van Amazia.
Het dertiende jubeljaar van
oktober 807/september 806 v. Chr. was een historisch jubeljaar op basis van de schakel
dat het is in de lange ketting van de dertig jubeljaren die er waren vanaf het
eerste jubeljaar na de intocht in het Beloofde Land Kanaän en het openbaar
worden van Jezus van Nazareth als de Messias in de synagoge van zijn thuisstad
zoals door de evangelist Lucas (4:19) gebracht.
Het nog te behandelen vijftiende
jubeljaar van oktober 709/september 708 v. Chr. op dit blog was een historisch voor
honderd percent verifieerbaar jubeljaar ten tijde van koning Hizkia en is een
van de vele navigatiepunten op de tijdsbalk dat onze ordening van de sabbat- en
jubeljaren bevestigd. Ik kan niet genoeg benadrukken dat de sabbat- en
jubeljaren in deze artikelenreeks gebracht historisch verifieerbare jubeljaren
zijn op basis van chronologische gegevens uit de Bijbel en uit de werken van
Flavius Josephus. Het is een jubeljaarkalender die op de tijdsbalk door elf
historische verwijzingen bevestigd wordt.
Uiteindelijk
zal onze reeks over de historische jubeljaren ons leiden naar een alsnog
toekomstig jubeljaar met het herstel van alle dingen zoals beloofd in het
Profetische Woord van de Bijbel.
Azaria de koning van Juda, heerser over Klein-Azië en Egypte in de achtste eeuw v. Chr.
2
Koningen 15:1 In het zevenentwintigste jaar van
Jerobeam, de koning van Israël, werd Azarja
koning, de zoon van Amasja, de koning van Juda. 2 Hij was zestien jaar oud,
toen hij koning werd; hij regeerde
tweeënvijftig jaar te Jeruzalem. Zijn moeder heette Jekolja; zij was uit
Jeruzalem. 3 Hij deed wat recht is in de ogen des HEREN, geheel zoals zijn
vader Amasja gedaan had. 4 Alleen verdwenen de hoogten niet; nog steeds
slachtte en offerde het volk op de hoogten. 5 De HERE sloeg de koning, zodat
hij melaats was tot de dag van zijn dood, en hij woonde in een afgezonderd
huis, terwijl Jotam, de zoon des konings, het paleis beheerde en het volk des
lands bestuurde. 6 Het overige van de geschiedenis van Azarja, en al wat hij
gedaan heeft, is dat niet beschreven in het
boek van de kronieken der koningen van Juda? 7 Azarja ging bij zijn vaderen
te ruste en men begroef hem bij zijn vaderen in de stad Davids; zijn zoon Jotam
werd koning in zijn plaats.
De
chronologie van de regeerperiode van Azarja of Uzzia heb ik in mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 279-484,
uiteengezet. Op de tijdsbalk heeft Azaria de regeerperiode van het najaar 803
v. Chr. tot het najaar van 750 v. Chr. Zijn ziekte en quarantaine plaatsen we
vanaf oktober 776 v. Chr. Hij had dan zesentwintig jaar gezond en voorspoedig als
alleenheerser geregeerd. Daarna werd zijn zoon Jotham co-regent tot aan zijn
dood in quarantaine. Het Bijbelboek 2 Kronieken verwijst naar Azarja of Azaria
met de naam Uzzia.
2 Kronieken 26:1 Toen nam het ganse
volk van Juda Uzzia (die nu zestien jaren oud was), en maakte hem koning in de
plaats van zijn vader Amazia. 2 Dezelve bouwde Eloth, en bracht ze weder aan
Juda, nadat de koning met zijn vaderen ontslapen was. 3 Zestien jaren was Uzzia
oud, toen hij koning werd, en hij regeerde twee en vijftig jaren te Jeruzalem;
en de naam zijner moeder was Jecholia, van Jeruzalem. 4 En hij deed dat recht
was in de ogen des HEEREN, naar alles, wat zijn vader Amazia gedaan had. 5 Want
hij begaf zich om God te zoeken, in de dagen van Zacharia, die verstandig was
in de gezichten Gods; in de dagen nu, dat hij den HEERE zocht, maakte hem God
voorspoedig. 6 Want hij toog uit, en krijgde tegen de Filistijnen, en brak
den muur van Gath, en den muur van Jabne, en den muur van Asdod; daartoe bouwde
hij steden in Asdod, en onder de Filistijnen. 7 En God hielp hem tegen de
Filistijnen, en tegen de Arabieren, die te Gur-baal woonden, en tegen de
Meunieten. 8 En de Ammonieten gaven Uzzia geschenken; en zijn naam ging tot
den ingang van Egypte, want hij sterkte zich ten hoogste. 9 Daartoe bouwde
Uzzia torens te Jeruzalem, aan de Hoekpoort en aan de Dalpoort, en aan de
hoeken; en hij sterkte ze. 10 Hij bouwde ook torens in de woestijn, en hieuw
vele putten uit, overmits hij veel vee had, beide in de laagten en in de effene
velden; akkerlieden en wijngaardeniers op de bergen en op de vruchtbare velden;
want hij was een liefhebber van den land bouw.
Tijdens zijn voorspoedige
en gezonde levensperiode rees Uzzia/Azaria tot grote hoogten. Het Schriftwoord
zegt dat hij oorlog voerde tegen de Filistijnen, hun burchten afbrak en aldaar
nieuwe steden oprichtte. Ook de Arabieren (vers zeven) krijgen naast de Meünieten
een vermelding. Ook wordt vermeld dat de Ammonieten schatplichtig aan Uzzia
werden. De Meünieten zouden dezelfde zijn als de Maonieten in Richteren 10:12.
Zij woonden in het gebied van Maon zuidoostelijk van het bekende Petra in het
gebergte van Seïr, het gebied van Edom. Door zowel de kuststreek van Filistea
als het gebergte van Seïr in de woestijn te bezetten beheerste Azarja alias Uzzia
volledig de toegang tot Egypte. Zijn naam ging dan ook volgens het Bijbelcitaat
tot aan de ingang van Egypte, zoals er in vers acht staat geschreven.
2 Kronieken 26:11 Verder had Uzzia een heirkracht van geoefenden ten
oorlog, uittrekkende ten heire bij benden, naar het getal hunner
monstering, daar de hand van Jeiel, den schrijver, en Mahaseja, den ambtman;
onder de hand van Hananja, een van de vorsten des konings. 12 Het gehele getal
van de hoofden der vaderen, der strijdbare helden, was twee duizend en
zeshonderd. 13 En onder hun hand was een krijgsheir van driehonderd zeven
duizend en vijfhonderd, die met strijdbare kracht zich ten oorlog oefenden,
om den koning tegen den vijand te helpen. 14 En Uzzia bereidde voor hen, voor
het ganse heir, schilden, en spiesen, en helmen, en pantsieren, en bogen, zelfs
tot de slingerstenen toe. 15 Hij maakte ook te Jeruzalem kunstige werken,
bedenking van kunstige werkmeesters, dat zij op de torens en op de hoeken zijn
zouden, om met pijlen en met grote stenen, te schieten; zo ging zijn naam
tot verre toe uit, want hij werd wonderlijk geholpen, totdat hij sterk was. (Statenvertaling)
Het Schriftwoord vervolgd
met de beschrijving van de omvang van het leger van Uzzia met aandacht voor hun
bijzondere uitrusting. Kunstig nieuw ontworpen militaire afweerwapens worden
beschreven om pijlen en grote stenen af te schieten. Ware wonderwapens voor die
tijd die maakten dat Azaria met ontzag door vriend en vijand bejegend werd. Ik
stel me de vraag of de Assyriërs enkele decennia later deze wapens kopieerden?
In Israël zat tot 776 v.
Chr. Jerobeam II op de troon die volgens het Schriftwoord (2 Koningen 14:28)
Damascus en Hamath controleerde. De beide vorsten beheersten samen het gebied waar
David en Salomo hun scepter over zwaaiden.
Toen Assyrië onder de
leiding van Tiglath Pileser III opnieuw buiten zijn grenzen trad verwijst de
Assyrische koning in zijn bewaard gebleven (gefragmenteerde) annalen naar
koning Azaria van Juda. De Assyriër Tiglath Pileser beschrijft Azaria hier als
de leider van een Klein-Aziatische coalitie van koningen tegen Assyrië.
In the course of my campaign, I received the
tribute of the kings of the seacoast Azariah of Judah, like Azariah,
the land of Judah without number, reaching high to heaven and exceedingly
great on earth which had gone over to Azariah and had strengthened
him like stumps exceedingly difficult was barred and was high were
situated his egress I had them bring I surrounded his garrisoned towns and
against I caused them to carry and his great like pots I smashed rider Azariah
my royal palace in tribute like that of the Assyrians I laid upon them and
the city of Kullani at his invitation . 19 districts of Hamath, together
with the cities of their environs, which lie on the shore of the sea of the
setting sun, which had gone over to Azariah, in revolt and contempt of
Assyria, I brought within the border of Assyria. My officials I set over
them as governors. 30.300 people I carried off from their cities and placed
them in the province of the city of Ku-. 1.223 people I settled in the province
of the land of Ulluba.
De gevestigde Assyriologie heeft op basis van haar
Eponiemlijsten voor Tiglath Pileser III een regeertijd van het jaar 745 tot het
jaar 727 v. Chr. uitgedokterd wat echter niet past met de
Bijbels-chronologische gegevens over koning Azaria van Juda met de jaren 803/750
v. Chr. Voor mij is het duidelijk dat de chronologische constructie van de Assyriologie
voor deze tijdsperiode onverzoenbaar met de Bijbels-chronologische gegevens is. De conclusie is dat er hiaten in de Eponiemlijsten
voorkomen en dat de lijst aldus geen opeenvolging van koningen en
gebeurtenissen voorstelt. Zie o.a. het recente artikel van 01.12.2017 over de knieval van de geleerde Edwin R. Thiele, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?ID=3039886
We moeten bovendien aannemen dat de verwijzing naar
Azarja van Juda als de leider van een Klein-Aziatische coalitie door Tiglath
Pileser III, in de periode van 803 tot 776 v. Chr. op de tijdsbalk te plaatsen
is, tijdens zijn gezonde periode. Dit vereist een drastische herziening van de
schikking van de regeerperioden van de koningen Pul, Tiglath Pileser III,
Salmaneser V, Sargon II en Sanherib op de tijdsbalk. Een herziening die op dit
blog regelmatig aandacht krijgt. Zie het recente artikel over de profeet Jona
te Nineveh van 14.07.2017, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1499637600&stopdatum=1500242400
Het is dezelfde periode ongeveer dat Uzzia/Azarja ook
Egypte onder zijn controle had (De
Zonaanbidder, 2016, blz. 36-39). Mijn geciteerde boek laat ik in de
inleiding aanvangen in het jaar 800 v. Chr. met de meganatuurcatastrofe waar de
Hebreeuwse profeet Amos het begin van zijn bediening mee aanduidt. Het is de
periode van de belegering van Troje van 800 tot 790 v. Chr., volgens mijn
revisie van de geschiedenis van de oudheid. Egypte werd toen sinds de dagen van
koning Asa van Juda door de Ethiopiërs of Nubiërs overheerst. De legendarische
Memnon zat in 800 v. Chr. op de troon in Egypte. Toen deze besloot Priamos van
Troje tegen de Grieken te hulp te snellen marcheerde Memnon met zijn leger
langs de kustroute door Klein-Azië naar Troje. Het gebied van Azaria/Uzzia liet
hij met rust aangezien de Bijbel hierover zwijgt. Van het slagveld rondom Troje
is Memnon niet teruggekeerd aangezien hij in die strijd door Achilles gedood
werd. In Egypte nam farao Thothmosis IV de gelegenheid te baat om het Nubische
juk af te werpen. Volgens mijn revisie van de geschiedenis van de oudheid kreeg
hij hierbij hulp van koning Azaria van Juda. Ik postuleer dat Azaria van
ongeveer 790 v. Chr. tot 748 v. Chr. in Egypte een Judese legermacht
gestationeerd had en een geallieerde van Thothmosis IV was. De
luitenant-generaal van het Egyptische leger was een Israëliet met de naam Joeja
die ook nog onder de opvolger van Thothmosis IV: Amonhotep III, zijn functie verder
uitoefende. De Nijldelta was in deze periode van lappendeken van de
verschillende Egyptische dynastieën of huizen die ieder over hun deel van
Egypte heersten. Zo heb ik in mijn reconstructie van de geschiedenis van de
oudheid het zesde regeringsjaar van farao Petubast van de drieëntwintigste
dynastie met het twintigste regeringsjaar van koning Azaria van Juda verbonden.
Het resultaat is dat Petubast ten tijde van de eerste Olympische Spelen in 776
v. Chr. farao is. Het is Africanus, één van de kopieerders van Manetho, die
meedeelt dat Petubast ten tijde van de Olympische Spelen farao was. Een
puzzelstuk dat hier in het plaatje past. De opvolgers van Petubast die veertig
jaar regeerde, zijn Osorcho met acht jaar, Psammus met tien jaar en farao Zet
(die alleen door Africanus vermeldt wordt) met eenendertig jaar. Volgens het
studiewerk van de geleerde (B. Th., B.A., M.A., Ph. D.) Donovan A. Courville
(The Exodus Problem and its Ramifications, 1971, Volume 1, page 303-308)
regeerde Zet contemporain met al zijn voorgangers en was hij identiek met farao
Sethnakht van de twintigste dynastie. In mijn artikel op dit blog van 13.10.2017 over de Bijbelse farao So ten tijde van de belegering van Samaria in
720/717 v. Chr., vermelde ik een mogelijk verband tussen So, Sethnakht en de
Sethoos van Herodotos, zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1507500000&stopdatum=1508104800
Het geciteerde artikel laat de Libiërs rond deze tijd ook
hun plaats in het lappendeken Nijldelta innemen.
In mijn studie TIJD
en TIJDEN, 2015, blz. 307-311, volgde ik het studiewerk van Donovan A.
Courville (The Exodus Problem and its Ramifications, Chapter XVIII) en identificeerde
Sethnakht met farao Zet van de drieëntwintigste dynastie. Sethnakht was volgens
Courville een overgangsfiguur tussen de twee dynastieën. De orthodoxe
Egyptologie heeft niet veel informatie over deze koning en veel over zijn
afkomst en leven wordt gespeculeerd.
De Sethoos van Herodotos wordt opgevolgd door twaalf
koningen die ieder voor een tijd over een gebied van Egypte heersten. Later zou
één van hen: farao Psammetichos, de alleenheerschappij overnemen (Herodotos
Boek 2:147).
Naar
farao Sethnakht als de grondvester van de twintigste dynastie wordt in The
Great Harris Papyrus, verwezen. Het bekende papyrus bevindt zich in het British
Museum. Zie link:
Het
Papyrus beschrijft de chaotische toestand waar Egypte in verzeild was geraakt
en waar farao Sethnakht een einde aan wist te maken. Hierna het relevante
gedeelte voor ons artikel op het Papyrus:
"The land
of Egypt was overthrown from without, and every man was thrown out of his
right; they had no "chief mouth" for
many years formerly until other times. The land of Egypt was in the hands
of chiefs and of rulers of towns; one slew his neighbour, great and small.
Other times having come after it, with empty years, Arsu ('a self-made man'), a certain (KHARU) Syrian was with them as
chief (WR). He set plundering their (i.e., the people's) possessions. They
made gods like men, and no offerings were presented in the temples. "But
when the gods inclined themselves to peace, to set the land in its rights
according to its accustomed manner, they established their son, who came forth
from their limbs, to be ruler, LPH, of every land, upon their great throne,
Userkhaure-setepenre-meryamun, LPH, the son of Re, Setnakht-merire-meryamun, LPH. He was Khepri-Set, when he is
enraged; he set in order the entire land
which had been rebellious; he slew the rebels who were in the land of
Egypt; he cleansed the great throne of Egypt; he was ruler of the Two Lands, on
the throne of Atum. He gave ready faces to those who had been turned away.
Every man knew his brother who had been walled in. He established the temples
in possession of divine offerings, to offer to the gods according to their
customary stipulations."
Dat de
Bijbelse koning Azaria/Uzzia met de Aziaat Arsu van het Harris-Papyrus
geïdentificeerd kon worden kwam voor mij het eerst aan het licht toen ik het
boek Die Sumerer gab es nicht,
1988, van Gunnar Heinsohn, las. In de jaren tachtig was ik voor mijn
broodwinning regelmatig in Rotterdam waar ik o.a. probeerde mijn zeecontainers
van de hand te doen. s Middags reed ik dan dikwijls naar Barendrecht waar de
heer F. Kerkhof woonde, alwaar ik mijn schoofzak met meegebrachte boterhammen at.
Voor koffie zorgde de heer Kerkhof. Tegelijkertijd had ik dan boeiende
gesprekken met een autodidact die Meneer F. Kerkhof was op gebied van de
herziening van de geschiedenis van de oudheid en voor wie ik grote bewondering
had. Hij was o.a. een van de oprichters van de Evangelische Hogeschool in
Amersfoort. Op een middag had hij het boek van Gunnar Heinsohn voor me
klaarliggen. Toen ik het boek had doorgenomen schrok ik wel van de drastische
revisie die Heinsohn doorvoerde. De titel van het boek sprak al voor zichzelf.
Voor de heer Kerkhof was dit geen hinderpaal en wilde de man voor een lezing
naar Nederland uitnodigen. Je mag van deze wetenschappers geen schrik hebben
zei hij. Zij brengen ook dikwijls nuttige bruikbare informatie aan het licht.
Volgens Heinsohn (blz.
175-182) lag het machtscentrum van de Aziaat Arsu/Azaria nabij Tanis. Voor
Heinsohn was er slechts één kandidaat ter identificatie van de verder onbekende
Arsu in Egypte en dat was Azaria van Juda. Te Tell el Daba in Egypte werd door Oostenrijkse
archeologen een stad bloot gelegd met een heel duidelijk Aziatische achtergrond.
Gunnar Heinsohn stelt dat de blootgelegde straat grafische laag F in
tegenstelling met de orthodoxe dateringsmethode, rond 750/720 v. Chr. gedateerd
dient te worden en met de era van Arsu/Azaria te identificeren is.
In de genoemde straat
grafische laag met de restanten van een Aziatische nederzetting zijn ook de
restanten van een beeld en een tempel van een hoogwaardigheidsbekleder tevoorschijn
gekomen, een beeld dat duidelijk Syrisch-Aziatische trekken heeft. Het bijzondere
kapsel komt normaal in Egypte niet voor. Indien Heinsohn gelijk heeft zijn we
hier in bezit van een (beschadigde) afbeelding van koning Azaria/Uzzia die voor
een hele tijd de Nijldelta zonder ontzag voor de Egyptische goden, overheerst
heeft. Een mummie van de hoogwaardigheidsbekleder is niet gevonden, wat past in
het Bijbelverhaal waar we leren dat Azaria/Uzzia te Jeruzalem tot aan zijn dood
in Quarantaine geplaats werd nadat hij met melaatsheid getroffen werd.
De uiteindelijke aftocht
van het leger van Arsu/Azaria uit Egypte is eenvoudiger op de tijdsbalk onder
te brengen. In het werk van Flavius Josephus, de Joodse historicus uit
de eerste eeuw van de westerse tijdrekening, gaat deze fel te keer tegen de
Griek Apion die verkondigde dat de exodus van Israëlieten onder Mozes ten
tijde van de zevende olympiade geschiedde. Een andere oudheid historicus
Lysimaechis verkondigde dan weer tot ergernis van Josephus dat de exodus
tijdens het bewind en farao Bocchoris plaatsvond. Voor mij is het duidelijk dat
deze oudheidhistorici het over het terugtrekken van het Judeese leger van
Arzu/Azaria hadden en niet over de exodus onder Mozes. Het zijn allemaal
puzzelstukken die alleen in het historische plaatje van de achtste eeuw v. Chr.
passen:
Lysimaehus says it was under king Bocchoris, that is,
one thousand seven hundred years ago; Molo and some others determined it as
every one pleased: but this Apion of ours, as deserving to be believed
before them, hath determined it exactly to have been in the seventh
olympiad, and the first year of that olympiad; the very same year in which
he says that Carthage was built by the Phoenicians.
(Flavius
Josephus, against Apion Book II, 2.)
De
conclusie is dat de vermelding van de zevende Olympiade in 748 v. Chr. het
tijdstip was van de aftocht van het leger van Arsu/Aziria/Uzzia uit Egypte.
Het was
dezelfde periode dat ook farao Bocchoris van de vierentwintigste dynastie over
zijn lapje grond in de Nijldelta bewind uitoefende. Zie TIJD en TIJDEN, 2015,
blz. 301-306. Een lappendeken van elkaar rivaliserende huizen of dynastieën tot
het jaar 748 v. Chr. onderdanig aan de Aziaat Arsu alias Azaria, zoals hij in
het Harris-Papyrus beschreven staat. Daarna begon voor Egypte de era van farao
Zet alias Sethnakht alias Sethoos gevolgd door de Ramessieden. Zij traden in
het gereviseerde model van de geschiedenis van het oude Egypte samen met de
Libiërs als de aanvalshonden van de achttiende dynastie onder Amonhotep III en
IV op.
'Kronieken van de koningen van Israël’ brengt
de geschiedenis van het oude Israël, het zogenaamde tienstammenrijk door middel
van een nieuwe chronologie gebaseerd op de sabbat- en jubeljaren. Naar het boek
der ‘Kronieken der koningen van Israël’ wordt in de Bijbelboeken 1 en 2
Koningen telkens aan het einde van een behandelde kroniek van een koning van
Israël verwezen. Het is een boek dat over de eeuwen heen verloren ging wat door
elke liefhebber van Bijbelse- en wereldgeschiedenis als spijtig bevonden wordt.
De geschiedenis van de koningen van Israël halen we vandaag uit de historische
boeken van de Bijbel, de Psalmen, uit de werken van de oudheidhistoricus
Flavius Josephus en uit de Joodse overleveringen en legendes. De auteur geeft
in het bijzonder aandacht aan de Assyriologie en de link tussen beide
koningslijsten: de Bijbelse koningslijst van het tienstammenrijk en de
Assyrische koningslijst. De koningen van Assyrië die in de Bijbel vermeldt
worden werden op de tijdsbalk verankerd met de chronologische gegevens die de
Bijbel doorgeeft. Het boek sluit af met een hoofdstuk naar het toekomstig
herstel van Israël in het oude land der vaderen waarbij in het bijzonder de
stam Zebulon in verleden, heden en toekomst besproken wordt.
De
auteur Robert De Telder is een autodidact die naar de geest van de hervormer
Maarten Luther: sola fide - sola gratia - sola scriptura, de Schriften
onderzoekt. Hij is een revisionist van de geschiedenis van de oudheid waarbij
vooral de gevestigde Egyptologie en Assyriologie aangepakt worden.
2 Koningen 18:9 Het geschiedde nu
in het vierde jaar van den koning Hizkia
(hetwelk was het zevende jaar van Hosea, den zoon van Ela, den koning van
Israël) dat Salmaneser,
de koning van Assyrië, opkwam tegen Samaria, en haar belegerde. 10 En zij
namen haar in ten einde van drie jaren, in
het zesde jaar van Hizkia; het was het negende jaar van Hosea, den koning
van Israël, als Samaria ingenomen werd.
11 En de koning van Assyrië voerde Israël weg naar Assyrië, en deed hen leiden
in Halah, en in Habor, bij de rivier Gozan, en in de steden der Meden. 12
Daarom dat zij de stem des HEEREN, huns Gods, niet waren gehoorzaam geweest,
maar Zijn verbond overtreden hadden; en al wat Mozes, de knecht des HEEREN,
geboden had, dat hadden zij niet gehoord, noch gedaan.
13 Maar in het veertiende jaar van den koning Hizkia kwam Sanherib,
de koning van Assyrië, op tegen alle vaste steden van Juda, en nam ze in.
(Statenvertaling)
Het hierboven geciteerde
Bijbelcitaat leert dat de val van Samaria en de wegvoering van de tien stammen
van Israël in Assyrische ballingschap in het zesde regeringsjaar van koning
Hizkia van Juda geschiedde wat gelijk was aan het negende regeringsjaar van
koning Hosea van Israël. De Assyrische overweldiger van Samaria wordt bij naam
genoemd: Salmaneser (V). Acht jaar later
in het veertiende regeringsjaar van Hizkia vermeldt de Bijbel de Assyriër
Sanherib die tegen de steden van Juda optrok.
Wanneer men dit Schriftwoord
herleest blijft er naar mijn mening geen stof tot eventuele chronologische
discussie over. Het Bijbelgedeelte 2 Koningen 18:9-13 geeft duidelijk de onderlinge
chronologie aan van de koningen van Juda en Israël en geeft de naam op van de
Assyrische heerser die Samaria innam en de naam van de Assyrische heerser die
later tegen de steden van Juda optrok. Nochtans werd dit duidelijk
Schriftgedeelte door de geleerde Edwin R. Thiele in zijn boek: The Mysterious
Numbers of the Hebrew Kings, 1951, afgewezen omdat het chronologisch
niet paste in de Assyrische koningslijstconstructie. Thiele schreef zelfs dat
het Bijbelcitaat van 2 Koningen 18 fout was en kunstmatig aan de Bijbel
toegevoegd. Zijn knieval naar de Assyriologie toe. Volgens de Assyriologie zitten er 21 jaar tussen de val van Samaria en de belegering van Jeruzalem door Sanherib. In de Bijbel daarentegen zijn het slechts acht jaar!
De keuze van de titel voor zijn
boek heb ik altijd als ongelukkig beschouwd. Wat is er zo mysterieus aan de
regeerperioden van de Bijbelse koningen? Eens men begrijpt dat het afgescheurde
tienstammenrijk er een afwijkende kalender op ging nahouden ten opzichte van
het koninkrijk Juda valt er al een grote schijnbare moeilijkheid tot het
uittekenen van de regeerperioden op een tijdsbalk weg. Het koninkrijk Juda
rekende namelijk het nieuwe jaar vanaf de maand Tisjri of september/oktober
waar tegenover het tienstammenrijk het nieuwe jaar in de maand nisan of
maart/april liet aanvangen. Daarnaast kenden beide koninkrijken regelmatig de
zogenaamde troonsbestijgingsjaren waarbij het eerste regeringsjaar van een
bepaalde koning niet altijd als zijn eerste jaar gezien werd maar als zijn
kroningsjaar. Dit is overigens een observatie die Thiele maakte en zijn
verdienste is. Waarom dan de regeerperioden van de koningen van Juda en Israël
mysterieus noemen?
De reden was de Assyriologie die als
wetenschap in de twintigste eeuw een Assyrische koningslijst met datering aanbood
die voor Thiele en vele anderen meer gezag had dan de Bijbels-chronologische
gegevens. Het was voor Thiele onmogelijk om de gegevens van 2 Koningen 18:9-13
te verzoenen met de Assyrische gegevens betreffende de koningen Sargon II en
Sanherib. Volgens de Assyriologie was het Sargon II die volgens hun
uitgedokterde jaartal in 722 v. Chr.
Samaria innam en de tien stammen van Israël in ballingschap wegvoerde. Dat
Sargon II na de dood van Salmaneser V de Assyrische geschiedenisannalen
gemanipuleerd en vervalst heeft kwam niet in hun gedachten noch werd in vraag
gesteld.
Volgens de Bijbelse chronologie
gebaseerd op de sabbat- en jubeljaren werd Samaria in het voorjaar van 717 v. Chr. door de Assyrische koning
Salmaneser V ingenomen. Zie TIJD en
TIJDEN, 2015, blz. 312-320. Een verschil van vijf jaar op de tijdsbalk met 722
v. Chr. Het veertiende regeringsjaar van Hizkia zit op de tijdsbalk op basis
van de sabbat- en jubeljaartelling met het jaar oktober 710/september 709 v.
Chr. verankerd, wat een verschil van acht jaar geeft met Sanherib in het jaar 701 v. Chr. op basis van de
Eponiemlijsten.
Het grote struikelblok is dat volgens
de gangbare interpretatie van de eponiemlijsten er eenentwintig jaar zit tussen Sargon II en de val van Samaria en
Sanherib met de belegering van Jeruzalem. Volgens het Bijbelgedeelte 2 Koningen
18:9-13 zit er slechts acht jaar
tussen beide historische gebeurtenissen.
Wanneer men uitgaat van de
betrouwbaarheid van de Bijbel en op basis daarvan de aangeboden Assyrisch-
chronologische gegevens afwijst blijft als enige oplossing het aanpassen van de
datering van de Assyriologie door middel van het aanvaarden dat de
regeerperioden van Salmaneser V, Sargon II en Sanherib elkaar overlapten. De
conclusie is dan ook dat de Eponiemlijsten hiaten bevatten en geen opeenvolging
van jaarlijkse gebeurtenissen voorstellen.
²
De Assyrische koningslijst is
chronologisch samengesteld op basis van de zogenaamde Eponiemlijsten. Een
eponiem wordt verondersteld een Assyrische ambtenaar geweest te zijn waarnaar
een nieuw jaar in Assyrië genoemd werd. De Eponiemlijsten gaan volgens de
Assyriologie over de periode van het jaar 892 tot het jaar 648 v. Chr., een
belangrijke periode ook in de geschiedenis van de Bijbelse koningen van Israël
en Juda. Via het eponiem van Bur Sagale werd de lijst verankerd met het jaar
763 v. Chr. en een genoteerde zonsverduistering over Nineveh. Het is de
genoteerde zonsverduistering die chronologisch op de tijdsbalk verankerd kon
worden dat de aangeboden Assyrische koningslijst zo gezaghebbend maakt. Het
zwakke in de Assyrische koningslijst is en blijft echter dat men er gewoonweg
vanuit gaat dat de lijst van koningsnamen volledig is en het voor een
Assyrioloog ondenkbaar is dat er namen in de koningslijst zouden ontbreken.
Daarenboven neemt men aan dat de Assyrische koningen geen overlappingen hadden wat
regeerperioden met elkaar betreft.
Dat er namen van Assyrische
koningen in de lijst ontbreken kan zondermeer vanuit de Bijbel en andere
bronnen aangetoond worden. Een voorbeeld is de koning van Assyrië die zich op
de prediking van de profeet Jona tot de God van Israël voor uitkomst keerde en
de Bijbels-Assyrische koning met de Hebreeuwse naam Jareb die in de achtste
eeuw v. Chr. op de tijdsbalk thuishoort. Wat de overlappingen van Assyrische
regeerperioden betreft zijn er in de Bijbel aanwijzingen ten tijde van Achaz en
Hizkia dat er co-regentschappen onder de koningen van Assyrië waren. Ten tijde
van de Assyrische belegering van Jeruzalem in het veertiende jaar van Hizkia is
er bijvoorbeeld een Bijbelse verwijzing (2 Kronieken 32:1-4 ) naar meer dan één
Assyrische koningen die de troon met elkaar deelden. Zie ook: De Assyriologie herzien, 2012, blz.
91. Met andere woorden: de Assyriër Sanherib die trachtte Jeruzalem in te
nemen deelde volgens de Bijbel de troon van Assur als co-regent met een andere
koning. Zie het artikel van 06.06.2016
op dit blog, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1465164000&stopdatum=1465768800
Wordt vervolgd
Met vriendelijke groet,
Robert
De Telder
Recente publicaties:
Kronieken van
de koningen van Israël, zie link: volgt in week 49 op 6 december!
Johannes
2:1 En op de derde dag was er een
bruiloft te Kana in Galilea en de moeder van Jezus was daar; 2 en ook Jezus en
zijn discipelen waren ter bruiloft genodigd. 3 En toen er gebrek aan wijn kwam,
zeide de moeder van Jezus tot Hem: Zij hebben geen wijn. 4 En Jezus zeide tot
haar: Vrouw, wat heb Ik met u van node? Mijn ure is nog niet gekomen. 5 Zijn
moeder zeide tot hen, die bedienden: Wat Hij u ook zegt, doet dat! 6 Nu waren
daar zes stenen watervaten neergezet
volgens het reinigingsgebruik der Joden, elk met een inhoud van twee of drie
metreten. 7 Jezus zeide tot hen: Vult de vaten met water. En zij vulden ze tot
de rand. 8 En Hij zeide tot hen: Schept nu en brengt het aan de leider van het
feest. En zij brachten het. 9 Toen nu de
leider van het feest het water proefde, dat wijn geworden was – en hij wist
niet, waar deze vandaan kwam, maar de bedienden, die het water
geschept hadden, wisten het – riep de leider van het feest de bruidegom, en hij
zeide tot hem: 10 Iedereen zet eerst de goede wijn op en als er goed gedronken
is, de mindere; gij echter hebt de goede wijn tot dit ogenblik bewaard.
11 Dit
heeft Jezus gedaan als begin van zijn
tekenen te Kana in Galilea en Hij
heeft zijn heerlijkheid geopenbaard, en zijn discipelen geloofden in Hem. 12
Daarna daalde Hij af naar Kafarnaüm, Hij, zijn moeder en zijn broeders en zijn
discipelen, en zij bleven daar niet vele dagen.
13 En het Pascha der Joden was nabij en Jezus
ging op naar Jeruzalem. 14 En Hij vond in de tempel de verkopers van runderen
en schapen en duiven, en de wisselaars, die daar zaten. 15 En Hij maakte een
zweep van touw en dreef allen uit de tempel, de schapen en de runderen; en het
geld van de wisselaars wierp Hij op de grond en hun tafels keerde Hij om. 16 En
tot de duivenverkopers zeide Hij: Neemt dit alles hier vandaan, maakt het huis
mijns Vaders niet tot een verkoophuis. 17 En zijn discipelen herinnerden zich,
dat er geschreven is: De ijver voor uw huis zal Mij verteren. 18 De Joden dan
antwoordden en zeiden tot Hem: Welk teken toont Gij ons, dat Gij dit moogt doen?
19 Jezus antwoordde en zeide tot hen: Breekt deze tempel af en binnen drie
dagen zal Ik hem doen herrijzen. 20 De Joden dan zeiden: Zesenveertig jaren is over deze tempel gebouwd en Gij zult hem
binnen drie dagen doen herrijzen? 21 Maar Hij sprak van de tempel zijns
lichaams. 22 Toen Hij dan opgewekt was uit de doden, herinnerden zijn
discipelen zich, dat Hij dit gezegd had, en zij geloofden de Schrift en het
woord, dat Jezus gesproken had. 23 En terwijl Hij te Jeruzalem was, op het
Paasfeest, geloofden velen in zijn naam, doordat zij zijn tekenen zagen, die
Hij deed; 24 maar Jezus zelf vertrouwde Zichzelf hun niet toe, omdat Hij hen
allen kende 25 en omdat het voor Hem niet nodig was, dat iemand van de mens
getuigde; want Hij wist zelf, wat in de mens was. (NBG Vertaling 1951)
Een door archeologen in Jeruzalem in 1930
van de vorige eeuw opgegraven stenen watervat. Het zijn zulke watervaten die in
het Johannes-evangelie beschreven staan en gebruikt werden voor de
reinigingsrituelen van de Joden. Eén metreet was gelijk aan vandaag ongeveer
39.5 liter.
De
evangelist Johannes brengt in zijn tweede hoofdstuk de bekende geschiedenis van
het eerste wonder van Jezus Christus aan het begin van zijn bediening en geeft
tegelijkertijd enkele chronologische navigatiepunten waarmee we deze
geschiedenis op de tijdsbalk kunnen onderbrengen. Het wonder van het veranderen
van water in wijn op de bruiloft te Kana geschiedde kort voor het eerste
Pesach-feest (2:13) van de driejarige openbare bediening van Jezus Christus. De
evangelist vermeldt bovendien dat dit eerste Pesachfeest te dateren is in het
(2:20) zesenveertigste jaar sinds de herbouw van de Tempel te Jeruzalem door
Herodes de Grote. Op de tijdsbalk is dit het jaar 20 v. Chr. Dit ankerpunt levert
de oudheidhistoricus Flavius Josephus (Ant.Bk.XV,xi.1) die leert dat Herodes
aan de herbouw van de Tempel te Jeruzalem in zijn achttiende regeringsjaar
begon:
“1. AND now Herod,
in the eighteenth year of his reign, and after the acts already mentioned,
undertook a very great work, that is, to build of himself the temple of God,
and make it larger in compass, and to raise it to a most magnificent altitude,
as esteeming it to be the most glorious of all his actions, as it really was,
to bring it to perfection; and that this would be sufficient for an everlasting
memorial of him; …. etcetera
Het
eerste Pesachfeest van Jezus’ bediening dateren we in het voorjaar van 27 AD
wat aansluit bij het dertigste Jubeljaar dat in het najaar van 27 AD begon. De
verschillende chronologische navigatiepunten die de Bijbel aanreikt samen met
de historische gegevens van Flavius Josephus bevestigen de juistheid van William
Whiston ’s sabbatjaar en jubeljaartelling met het dertigste jubeljaar in
oktober 27/ september 28 AD.
Het
eerste wonder van Jezus Christus kunnen we aan de hand van de hiervoor vermelde
chronologische ankerpunten dateren in het voorjaar van 27 AD. Het wonder van
het water dat in wijn veranderd werd spreekt tot de verbeelding. De leider van
het feest die van het water proefde dat wijn geworden was had geen idee van de
oorsprong van deze wijn. De man moet nochtans een connaisseur geweest zijn.
Zijn commentaar tegen de bruidegom was dat men normaal eerst aan de gasten de
betere wijn serveert en daarna pas de minder goede. Hij dacht dat de bruidegom
de betere wijn tot het laatst bewaard had. Ik ben persoonlijk benieuwd naar
deze wijn die ik meen in de alsnog toekomstige Opstanding in de stad Gods zijnde
ook te mogen proeven (Lucas 22:15-16). Dit laatste zal dan mijn deel zijn op
basis van mijn geloof en pure genade van Godswege zonder enige verdienste van
mezelf (Efeze 2:8-10). Daarbij bedenk ik dat ook mijn geloof uiteindelijk een
gave Gods is.
De
geschiedenis die de evangelist Johannes brengt met het wonder van het water dat
in wijn veranderd werd, als eerste wonder van Jezus Christus, sluit
tegelijkertijd alle fabels uit over wonderen die Jezus als kind volbracht zou
hebben.
Twee
soera's van de Koran bijvoorbeeld vermelden eveneens wonderen van Jezus, zij
het zonder chronologie of commentaar. Het gaat om Soera 3:49 en 5:110, waar
verteld wordt dat Isa, zoon van Marjam (Jezus, zoon van Maria) levende vogels
van klei maakt, de blinde en melaatse geneest en de doden opwekt. Volgens
Wikipedia is dit verhaal vermoedelijk ontleend aan het apocriefe
kindheidsevangelie van Thomas.
Jesaja
1: 1
Het gezicht van Jesaja, den zoon van Amoz, hetwelk hij zag over Juda en Jeruzalem, in de dagen van Uzzia, Jotham, Achaz en
Hizkia, de koningen van Juda. 2
Hoort, gij hemelen! en neem ter ore, gij aarde! want de HEERE spreekt: Ik heb
kinderen groot gemaakt en verhoogd; maar zij hebben tegen Mij overtreden. 3 Een
os kent zijn bezitter, en een ezel de krib zijns heren; maar Israël heeft geen
kennis, Mijn volk verstaat niet. 4 Wee het zondige volk, het volk van zware
ongerechtigheid, het zaad der boosdoeners, de verdervende kinderen! Zij hebben
den HEERE verlaten, zij hebben den Heilige Israëls gelasterd, zij hebben zich
vervreemd, wijkende achterwaarts. 5 Waartoe zoudt gij meer geslagen worden? Gij
zoudt des afvals des te meer maken; het ganse hoofd is krank, en het ganse hart
is mat. 6 Van de voetzool af tot het hoofd toe is er niets geheels aan
hetzelve; maar wonden, en striemen, en etterbuilen, die niet uitgedrukt noch
verbonden zijn, en geen derzelve is met olie verzacht. 7 Uw aardrijk is een verwoesting, uw steden zijn met het vuur verbrand;
uw land verteren de vreemden in uw tegenwoordigheid, en een verwoesting is er, als
een omkering door de vreemden. 8 En de dochter van Sion is overgebleven als
een hutje in den wijngaard, als een nachthutje in den komkommerhof, als een
belegerde stad. 9 Zo niet de HEERE der heirscharen ons nog een weinig overblijfsel had gelaten, als Sodom zouden wij geworden zijn; wij zouden Gomorra gelijk zijn geworden. (Statenvertaling)
Toen de
bekende Oudtestamentische profeet Jesaja zijn bediening begon was het gebied
van Israël net door een meganatuurcatastrofe getroffen. De hierboven geciteerde
verzen geven een beschrijving van het land dat als omgekeerd beschreven wordt
met alom verbrande steden. De dodentol aan mensenlevens moet enorm geweest zijn
want de overlevenden worden als een overblijfsel beschreven. De verwoesting was
haast gelijk aan de bekende historische verwoesting van de steden Sodom en
Gomorra in oktober 1889 v. Chr.
De
beschrijving van de verwoesting van het land door de profeet Jesaja was zo
desastreus dat de profeet Zacharia er later naar verwijst wanneer deze de komst
van de HEERE God op de Olijfberg te Jeruzalem beschrijft.
Zacharia
14:1 Ziet, de
dag komt den HEERE, dat uw roof zal uitgedeeld worden in het midden van u,
o Jeruzalem! 2 Want Ik zal alle heidenen tegen Jeruzalem ten strijde
verzamelen; en de stad zal ingenomen, en de huizen zullen geplunderd, en de
vrouwen zullen geschonden worden; en de helft der stad zal uitgaan in de
gevangenis; maar het overige des volks zal uit de stad niet uitgeroeid worden.
3 En de HEERE zal uittrekken, en Hij zal strijden tegen die heidenen, gelijk
ten dage als Hij gestreden heeft, ten dage des strijds. 4 En Zijn voeten zullen te dien dage staan op den Olijfberg, die voor
Jeruzalem ligt, tegen het oosten; en de Olijfberg zal in tweeën gespleten
worden naar het oosten, en naar het westen, zodat er een zeer grote vallei zal
zijn; en de ene helft des bergs zal wijken naar het noorden, en de helft
deszelven naar het zuiden. 5 Dan
zult gijlieden vlieden door de vallei Mijner bergen (want deze vallei der
bergen zal reiken tot Azal), en gij zult vlieden, gelijk als gij vloodt voor
de aardbeving in de dagen van Uzzia, den koning van Juda; dan zal de HEERE,
mijn God, komen, en al de heiligen met U, o HEERE! 6 En het zal te dien dage
geschieden, dat er niet zal zijn het kostelijk licht, en de dikke duisternis. 7
Maar het zal een enige dag zijn, die den HEERE bekend zal zijn; het zal noch
dag, noch nacht zijn; en het zal geschieden, ten tijde des avonds, dat het
licht zal wezen. (Statenvertaling)
De
profetie van het Bijbelboek Zacharia hoofdstuk 14 is uitgebreider en gaat tot
en met vers eenentwintig. Ik wens echter in het bijzonder de aandacht te
vestigen op vers vijf waar de profeet de omvang van de aardbeving ten tijde van
koning Uzzia beschrijft. De profeet onderlijnt hier het destructieve karakter
van de apocalyptische meganatuurcatastrofe wanneer Jesaja zijn bediening als
profeet van de HEERE aanving.
Het dateren van de meganatuurcatastrofe in het
jaar dat Jesaja zijn bediening begon doen we met de hulp van de historische Bijbelboeken
en de Joodse historicus uit de eerste eeuw van onze tijdrekening: Flavius
Josephus.
De
regeerperiode van koning Uzzia heb ik in mijn werk TIJD en TIJDEN, 2015, hoofdstuk: De kroniek van koning Uzzia van
Juda: blz. 279, uitgewerkt en op de tijdsbalk verankerd met de jaren: 803/750
v. Chr.
De
Joodse oudheidhistoricus Flavius Josephus reikt het ankerjaar aan tot het exact
dateren van het begin van de bediening van Jesaja als profeet. Ook hij
beschrijft hoe het land Juda door een aardbeving getroffen werd op het moment
dat koning Uzzia/Azaria zich met Jom Kippoer de rol van hogepriester toe
eigende:
In the meantime a great
earthquake shook the ground and a rent was made in the temple, and the bright
rays of the sun shone through it, and fell upon the king's face, insomuch that
the leprosy seized upon him immediately. And before the city, at a place called
Eroge, half the mountain broke off from the rest on the west, and rolled
itself four furlongs, and stood still at the east mountain, till the roads, as
well as the king's gardens, were spoiled by the obstruction. Now, as soon
as the priests saw that the king's face was infected with the leprosy, they
told him of the calamity he was under, and commanded that he should go out of
the city as a polluted person. Hereupon he was so confounded at the sad
distemper, and sensible that he was not at liberty to contradict, that he did
as he was commanded, and underwent this miserable and terrible punishment for
an intention beyond what befitted a man to have, and for that impiety against
God which was implied therein. So he abode out of the city for some time, and
lived a private life, while his son Jotham took the government; after
which he died with grief and anxiety at what had happened to him, when he had
lived sixty- eight years, and reigned of them fifty-two; and was buried by
himself in his own gardens.
(Flavius Josephus, Joodse
Oudheden, Boek IX,x.4)
In mijn studie TIJD en
TIJDEN, 2015, De archeologische site in Egypte te Tell el Daba, blz. 285,
beschrijf ik hoe Uzzia hoogstwaarschijnlijk geïdentificeerd kan worden met de
Aziatische veldheer Arsu die volgens het Egyptische Harris-papyrus voor een
tijd Egypte overheerst heeft.
Het
begin van de regeerperiode van Uzzia betekende aanvankelijk een tijd van
welvaart voor Juda en heel de regio.
2 Kronieken 26:6 Want hij toog uit, en krijgde tegen de Filistijnen, en
brak den muur van Gath, en den muur van Jabne, en den muur van Asdod; daartoe
bouwde hij steden in Asdod, en onder de Filistijnen. 7 En God hielp hem tegen
de Filistijnen, en tegen de Arabieren, die te Gur-baal woonden, en tegen de
Meunieten. 8 En de Ammonieten gaven Uzzia geschenken; en zijn naam ging tot
den ingang van Egypte, want hij sterkte zich ten hoogste. (Statenvertaling)
Maar aan dit alles kwam
een einde in oktober van het jaar 776 v. Chr. wanneer een hoogmoedige koning
Uzzia met Jom Kippoer meende niet alleen als koning maar ook als hogepriester te
kunnen optreden. Het resultaat was dat hij met melaatsheid geslagen werd en de
volgende vijfentwintig jaar tot aan zijn dood in quarantaine geplaatst.
2 Kronieken 26:16 Maar
als hij sterk geworden was, verhief zich zijn hart tot verdervens toe,
en hij overtrad tegen den HEERE, zijn God; want hij ging in den tempel des
HEEREN, om te roken op het reukaltaar. 17 Doch Azaria, de priester, ging hem
na, en met hem des HEEREN priesters, tachtig kloeke mannen. 18 En zij
wederstonden den koning Uzzia, en zeiden tot hem: Het komt u niet toe, Uzzia,
den HEERE te roken, maar den priesteren, Aärons zonen, die geheiligd zijn, om
te roken; ga uit het heiligdom, want gij hebt overtreden, en het zal u niet tot
eer zijn van den HEERE God. 19 Toen werd Uzzia toornig, en het reukwerk was in
zijn hand, om te roken; als hij nu toornig werd tegen de priesteren, rees de
melaatsheid op aan zijn voorhoofd, voor het aangezicht der priesteren in
het huis des HEEREN, van boven het reukaltaar. 20 Alstoen zag de hoofdpriester
Azaria op hem, en al de priesteren en ziet, hij was melaats aan zijn
voorhoofd, en zij stieten hem met der haast van daar, ja hij zelf werd ook
gedreven uit te gaan, omdat de HEERE hem geplaagd had. 21 Alzo was de koning
Uzzia melaats tot aan den dag zijns doods; en melaats zijnde, woonde hij in een
afgezonderd huis, want hij was van het huis des HEEREN afgesneden; Jotham nu,
zijn zoon, was over het huis des konings, richtende het volk des lands. 22 Het
overige nu der geschiedenissen van Uzzia, de eerste en de laatste, heeft de
profeet Jesaja, de zoon van Amos, beschreven. 23 En Uzzia ontsliep met zijn
vaderen, en zij begroeven hem bij zijn vaderen, in het veld van de begrafenis,
die van de koningen was; want zij zeiden: hij is melaats; en zijn zoon Jotham
werd koning in zijn plaats. (Statenvertaling)
Het laatste vers van het
hiervoor geciteerde hoofdstuk maakt duidelijk dat koning Uzzia in quarantaine
geplaatst werd en dat zijn zoon in zijn plaats het land bestuurde. Een jaartal
geeft de Kroniekschrijver niet op, maar zowel THE LEGENDS OF THE JEWS
gecompileerd door Louis Ginzberg als de SEDER OLAM vermelden een periode van
vijfentwintig jaar dat de zoon van Uzzia: Jotham, als co-regent optrad.
Het historisch laatste
regeringsjaar van Uzzia op de tijdsbalk was het jaar okt751/sep750 v. Chr.
Wanneer we vanaf dit jaartal vijfentwintig jaar terugrekenen arriveren we in de
maand oktober van het jaar 776 v. Chr.
Het
jaar 776 v. Chr. is niet toevallig het jaartal van de instelling van de Olympische
Spelen door de Grieken, als dank naar hun goden toe voor de afgewende
meganatuurcatastrofe. Ook over Nineveh werd in 776 v. Chr. een verwoesting
afgewend. Het was hetzelfde jaar dat de profeet Jona naar Nineveh gezonden werd
ter aankondiging van de nakende verwoesting. Het is geen toeval dat we
Bijbels-chronologisch naar hetzelfde jaartal geloodst worden voor de datering
van de aardbeving van Uzzia en het begin van de bediening van de profeet
Jesaja.
De combinatie van de hiervoor aangehaalde chronologische bronnen leveren allen het jaar 776 v. Chr. voor de grote
aardbeving ten tijde van de regeerperiode van Uzzia en het jaar van het begin
van het optreden van de profeet Jesaja, op.
In de reconstructie die
de geleerde Edwin R. Thiele (1895/1986) maakte van de chronologie
van de koningen van Juda en Israël gaat het verband met het jaar van de
aardbeving ten tijde van Uzzia en het jaar 776 v. Chr. verloren of wordt het niet
gezien. Zie het artikel op dit blog van 06.02.2017: De
Assyriologie, Thiele en het noodlottige jaartal 930 v. Chr., zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1486335600&stopdatum=1486940400
Ook de revisionistische onderzoeker
van het eerste uur Dr. Immanuël Velikovsky (1895/1979), Werelden in botsing, 1950, hanteerde de conventionele
datering van de regeerperiode van de koning Uzzia (Werelden in botsing, 1971,
eerste hoofdstuk, het jaar -747) en mist zo enkele verbanden op de tijdsbalk.
Dit zijn echter schoonheidsfoutjes die niet aan de pioniersarbeid van Velikovsky
afdoen. Velikovsky ziet namelijk de grote natuurramp ten tijde van koning Uzzia
als een scheidslijn tussen twee tijdsperioden. Als een gevolg van de
meganatuurcatastrofe werd in het Midden-Oosten in 747 v. Chr. een nieuwe
kalender ingevoerd. Dat jaar was het begin van de era van Nabonassar, een tot
dan toe onbekende koning van Babylon. Volgens Velikovsky werden de Olympiaden
die in 776 v. Chr. van start gingen door een of andere kosmische gebeurtenis
ingeluid. In het tweede hoofdstuk van zijn boek ‘Werelden in botsing’ maakt hij
de link met de planeet Mars en de Romeinse mythologie. De Romeinse maand maart
was aan de planeet Mars gewijd die volgens de Romeinse mythologie verondersteld
werd als god, de vader van Romulus, de stichter van Rome te zijn.
De stichting van Rome in 753
v. Chr. vond plaats in een tijd, niet ver verwijderd van ‘de grote verwoesting’
of zoals de titel van mijn artikel luidt: ‘de moeder van alle verwoestingen’,
die de profeet Jesaja in 776 v. Chr. beschreef. Volgens een Romeinse
overlevering zouden de ontvangenis van Romulus door zijn moeder, de stichting
van Rome en de dood van Romulus hebben plaatsgevonden in jaren van grote
natuurberoeringen die gepaard gingen met verschijnselen aan de hemel en
storingen in de beweging van de zon.
Mijn boek ‘De
Zonaanbidder – Achnaton, de strenge en hardvochtige farao volgens de
profeet Jesaja, 2016, begin ik met een inleiding in het jaar 800 v. Chr. met
als onderwerp een meganatuurcatastrofe van kosmische oorsprong. Het is de in de
Bijbel beschreven aardbeving waar de profeet Amos het begin van zijn optreden
met verbindt. Het beleg van Troje heb ik gedateerd van 800 tot 790 v. Chr. Het
is dezelfde periode waar ook de legendarische Memnon op het slagveld bij Troje
aan zijn einde kwam en in Egypte farao Thothmosis IV de gelegenheid te baat nam
het Ethiopische juk af te schudden en de macht te grijpen. Ook in dit boek
verwijs ik naar het werk van Velikovsky 'Werelden in botsing, derde hoofdstuk:
wanneer werd de Ilias geschreven?, naar de Ilias, de geschiedenis van de
belegering van Troje. De Griekse goden Athene en Ares waren volgens Velikovsky
de planeten Venus en Mars, die toen de baan van de aarde om de zon verstoorden,
en interacties met elkaar hadden. Velikovsky citeert heel wat stukken uit de
Ilias, als aanwijzingen voor de juistheid van zijn kosmische catastrofetheorie.
Hij maakt duidelijk dat er zich boven het slagveld te Troje een kosmisch
gebeuren afspeelde, met dramatische gevolgen voor de aarde.
Indien mijn historische
reconstructie correct is ontvluchte de legendarische/historische Aeneas in 790
v. Chr. het brandende Troje en begon dat jaar aan zijn lange zwerftocht naar
Rome via Dido in Carthago.
De getoonde tijdschijf
van 54 jaar en zes maanden op het bijgevoegde schema tussen
meganatuurcatastrofes in, heb ik van de studie van Donald
W. Patten, Ronald R. Hatch and Loren C. Steinhauer, ‘The Long Day of Joshua and Six Other Catastrophes’. Zij identificeren
zeven rampen van kosmische oorsprong die planeet aarde in de oudheid teisterden.
Zij hebben echter ook gebruik gemaakt van de gefabriceerde jaartallen van de
geleerde Edwin R. Thiele en missen als een gevolg enkele verbanden zoals het
jaar 776 v. Chr. voor de aardbeving van Uzzia. Wanneer men echter het
cyclusmodel van Donald W. Patten, Ronald R. Hatch en Loren C. Steinhauer, met
rampen alle 54 jaar en zes maanden binnen de nieuwe chronologie gebaseerd op de
sabbat- en jubeljaren, hanteert zijn de resultaten verbluffend.
Zoals
eerder opgemerkt is de meganatuurcatastrofe-cyclus volgens Patten nauwkeurig te berekenen tot 54
jaar en zes maanden met iedere keer een planetaire interactie in de maand
maart, het Romeinse Tubilustrium en de daaropvolgende catastrofe 54 jaar en zes
maanden later in oktober, het Romeinse Armilustrium. Het was volgens hen de
planeet Mars die in die tijd de aarde in haar omloop rond de zon periodiek
verstoorde.
Wanneer men vanaf het
jaartal 776 v. Chr. in oktober 54 jaar en zes maanden op de tijdsbalk naar voor
en naar achter rekent arriveert men in de jaren maart 830 en maart 722 v. Chr.
Het verkregen jaartal 722 v.
Chr. is hier opmerkelijk omdat dit jaar volgens de Bijbelse chronologie op
basis van de sabbat- en jubeljaarrekening, in het voorjaar de dood zag van
koning Achaz, de vader van Hizkia, met een vermelding van een kosmisch
fenomeen. Een Joodse legende verhaalt namelijk dat op de dag dat koning Achaz
stierf er slechts gedurende twee uur daglicht was (Louis Ginzberg, Legends of
the Jews, Volume IV, Bible Times and Characters. From Joshua to Esther). De
oorzaak ligt volgens de catastrofetheorie bij een storing van planeet aarde in
haar omwenteling om de zon.
De datering van het Egyptische Oude Rijk aan de hand van de Bijbelboeken Genesis en Exodus
De benaming: het
Egyptische Oude Rijk, is een geschiedkundige indeling volgens de gevestigde
wetenschap: Egyptologie. De dynastieën van de oudheidhistoricus Manetho: III,
IV, V en VI worden hier ondergebracht. Op de tijdsbalk plaatst de orthodoxe
egyptologie de farao s van deze dynastieën tussen 2686 en 2181 v. Chr. en dit
volgens de theorie dat er in het oude Egypte een dubbele kalender gebruikt
werd: de zogenaamde Sothis-kalender. Zie recent het artikel op dit blog van 18.08.2017, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1502661600&stopdatum=1503266400
De foutieve datering van
het Egyptische Oude Rijk op de tijdsbalk maakt dat elk mogelijk verband met de
Bijbel en de aartsvaders zoek is. Volgens de Joodse oudheidhistoricus Flavius Josephus was het bijvoorbeeld
Abram/Abraham die aan de Egyptenaren de kennis van de astronomie en andere
wetenschappen doorgaf, wat een heel ander licht op de ontstaansgeschiedenis van
het oude Egypte werpt.
Joodse Oudheden, Boek 1, hoofdstuk VIII.
2. For whereas the
Egyptians were formerly addicted to different customs, and despised one
another's sacred and accustomed rites, and were very angry one with another on
that account, Abram conferred with
each of them, and, confuting the reasonings they made use of, every one for
their own practices, demonstrated that such reasonings were vain and void of
truth: whereupon he was admired by them in those conferences as a very wise
man, and one of great sagacity, when he discoursed on any subject he undertook;
and this not only in understanding it, but in persuading other men also to
assent to him. He communicated to them
arithmetic, and delivered to them the science of astronomy; for before
Abram came into Egypt they were unacquainted
with those parts of learning; for that science came from the Chaldeans into
Egypt, and from thence to the Greeks also. (link: http://sacred-texts.com/jud/josephus/ant-1.htm)
Abram was dan ook geen in lompen geklede nomade (zoals Hollywood e.a.
bronnen hem al eens afbeelden) maar een prins in zijn tijd die aan de hoven van
de nieuw ontstane koninkrijken ontvangen werd. Later zou de zoon van Jakob:
Jozef, onderkoning van Egypte zijn en vonden de twaalf stammen van Israël/Jakob
asiel in Egypte ten tijde van een zevenjarige hongersnood. Later zouden de
Israëlieten in Egypte verdrukt worden toen een farao van een geheel nieuwe
dynastie de macht overnam. De tijdens de verdrukking geboren Mozes zou door de
dochter van de farao van de verdrukking geadopteerd worden en daarop veertig
jaar aan het hof van farao verblijven. Daarna volgde na heel wat perikelen de
vlucht van Mozes naar het land Midian voor een periode van ook veertig jaar. Naar
het einde toe van de tweede veertigjarige periode kwam het bericht dat de farao
van de verdrukking in Egypte overleden was. De farao van de verdrukking
regeerde Bijbels gezien voor een periode van meer dan tachtig jaar.
De Bijbel reikt drie
ankerpunten aan waarmee farao s van het Oude Rijk op de tijdsbalk geplaatst
kunnen worden. Het Oude Rijk verhuist hierbij op de tijdsbalk naar de periode
van 1739 v. Chr. tot 1483 v. Chr. of een verschil van 947 jaar met de orthodoxe
constructie.
In mijn
studie TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 107-111,
heb ik farao Pepi II van de zesde dynastie als de farao van de verdrukking in
Egypte geïdentificeerd (Exodus 1:1-11).
De
aanleiding tot de identificatie was de lange regeerperiode van farao Pepi II
van negenennegentig jaar. De enige lange regeerperiode van alle farao s van
Egypte dat overeenkomt met de Bijbelse chronologische gegevens waarbij de farao
van de verdrukking minstens twee tijdsschijven van veertig jaar op de troon
zat.
Voor diegenen die zouden twijfelen aan de hoge ouderdom van Pepi II; ook
de andere beschikbare Egyptische bronnen vermelden een regeerperiode van plus
negentig jaar. De Turijnkoningslijst bijvoorbeeld die meestal in afwijking van Manetho
kleinere getallen voor regeerperioden opgeeft, geeft ditmaal voor Pepi II ook
negentig plus jaar op. Zelfs de orthodoxe Egyptoloog J. H. Breasted zag geen
reden om aan dit hoge getal te twijfelen.
Pepi II is zonder
twijfel de farao van de verdrukking van de Israëlieten in Egypte. Manetho
bericht dat hij als zesjarige de troon besteeg en negenennegentig jaar regeerde.
Hij stierf een korte tijd voor de uittocht van de Israëlieten. Een exodus die
we op de tijdsbalk plaatsen in het jaar 1483 v. Chr.
De Bijbel leert ook dat
met het opkomen van de farao van de verdrukking een nieuwe dynastie of huis aan
de macht was.
Exodus 1:1 Dit nu zijn de namen der zonen van Israël, die in Egypte
gekomen zijn, met Jakob; zij kwamen er in, elk met zijn huis. 2 Ruben, Simeon,
Levi, en Juda; 3 Issaschar, Zebulon, en Benjamin; 4 Dan en Nafthali, Gad en
Aser. 5 Al de zielen nu, die uit Jakobs heup voortgekomen zijn, waren zeventig
zielen; doch Jozef was in Egypte. 6 Toen
nu Jozef gestorven was, en al zijn broeders, en al dat geslacht, 7 Zo
werden de kinderen Israëls vruchtbaar en wiesen overvloedig, en zij
vermeerderden, en werden gans zeer machtig, zodat het land met hen vervuld
werd. 8 Daarna stond een nieuwe koning op
over Egypte, die Jozef niet gekend had;
9 Die zeide tot zijn volk: Ziet, het volk der kinderen Israëls is veel, ja,
machtiger dan wij. 10 Komt aan, laat ons wijselijk tegen hetzelve handelen,
opdat het niet vermenigvuldige, en het geschiede, als er enige krijg voorvalt,
dat het zich ook niet vervoege tot onze vijanden, en tegen ons strijde, en uit
het land optrekke. 11 En zij zetten oversten der schattingen over hetzelve, om het te verdrukken met hun lasten; want men bouwde
voor Farao schatsteden, Pitom en Raamses. (Statenvertaling)
Het Griekse
Nieuwe Testament maakt nog duidelijker dat een volledig nieuwe dynastie was
aangetreden. In het Bijbelboek Handelingen hoofdstuk 7 lezen
we het verhaal van Stefanus die voor het Sanhedrin heel beknopt maar duidelijk de
geschiedenis van Israël bracht. Stefanus zei het volgende over de farao van de
verdrukking: Doch naarmate de tijd der belofte,
waarmede God Zich aan Abraham verbonden had, naderde, vermeerderde het volk en
vermenigvuldigde zich in Egypte, totdat er over Egypte een andere koning aan het bewind kwam, die Jozef niet gekend had.
Deze nam list te baat tegenover ons geslacht en handelde slecht met de vaderen,
en liet hen hun zuigelingen te vondeling leggen, opdat het volk zich niet zou
voortplanten.
In de Griekse taal staat
er het woord HETEROS voor wat een andere betekent. HETEROS staat voor een
gans andere in plaats van het normale Griekse woord ALLOS wat gewoon anders
betekent binnen een zelfde soort. Het gebruik van het Griekse HETEROS maakt
duidelijk dat een farao van een nieuw huis of dynastie de macht overnam. Of hoe
een beetje Bijbelstudie van de grondtekst heel wat licht op de Egyptologie kan
werpen. De conclusie moet zijn dat de dynastieën van Manetho van het Oude Rijk
niet achter elkaar geheerst hebben maar elkaar dikwijls overlapten waarbij de
zesde dynastie een nieuwkomer was.
De volgende verankering van
een Egyptische farao van het Oude Rijk op basis van de Bijbelse chronologie is
die van farao Zoser van de derde dynastie van Manetho.
In mijn werk TIJD en
TIJDEN, 2015, blz. 61-71, heb ik de farao die Jozef als onderkoning had
geïdentificeerd met farao Zoser van
de derde dynastie. Uit de tijd van de Ptolemeeërs is er een rotsinscriptie
bewaard gebleven met de vermelding van een zevenjarige hongersnood die Egypte
ten tijde van farao Zoser getroffen heeft. Ook hier zoals bij de hoge leeftijd
van de farao van de verdrukking is de vermelding over een hongersnood die
bovendien exact zeven jaar duurde geen toeval maar een aangereikt ankerpunt op
de tijdsbalk waarmee we een regeerperiode van een farao kunnen vastpinnen. Het
was in het achttiende regeringsjaar van farao
Zoser dat de hongersnood van zeven jaar voorbij was. De overige farao s
volgend op Zoser heb ik op de tijdsbalk ingevuld. Het is geen toeval dat de
farao die de Israëlieten asiel verleende ook uit het zogenaamde Oude Rijk
stamde.
Als derde farao heb ik Oenas van de vijfde dynastie op basis
van Bijbelse chronologie op de tijdsbalk verankerd. De vijfde dynastie had mijn
aandacht in mijn boek TIJD en TIJDEN,
2015, blz. 104-106. De laatste farao van dynastie V: Oenas, heb ik op de
tijdsbalk verankerd met de tien plagen gevolgd door de exodus van Israël uit
Egypte. Van de regeerperiode van Oenas is er een bericht bewaard gebleven over
een hongersnood die Egypte toen trof. De vermelding van een hongersnood was
heel ongewoon voor het anders vruchtbare Egypte en er zijn over een periode van
ruim tweeduizend jaar slechts enkele verwijzingen naar een hongersnood. De
hongersnood van de periode van Oenas past hier in het Bijbelrelaas van het boek
Exodus met de tien plagen, die Egypte voor de Exodus troffen. De uittocht van
de Israëlieten betekende in de gereviseerde chronologie het einde van het Oude Rijk
van Egypte en dus ook van de vijfde dynastie.
De orthodoxe egyptologie
gaat er van uit dat de dynastieën die Manetho opgeeft in opeenvolging over
Egypte geheerst hebben. Zij laten bijvoorbeeld de vijfde dynastie opgevolgd
worden door de zesde dynastie alhoewel hier weinig of geen aanknooppunten over
bewaard zijn gebleven. Er zijn orthodoxe Egyptologen zoals Sir Alan Gardiner die
dit ook toegeven:
It is unknown why Teti (Dynasty VI) should have been
regarded as the inaugurator of a new dynasty, but it is about this time that we
first become fully aware of the momentous change that had come about in the
character of the Egyptian realm. Past and gone was the extreme centralization
of the previous periods .
Sir
Alan Gardiner, Egypt of the Pharaohs, 1961, Book II, The Old Kingdom, page 91
In
hetzelfde hoofdstuk vestigt Alan Gardiner de aandacht op het feit dat de
bekende en alom wat chronologie betreft, gerespecteerde faraolijst: de
Turijn-canon, farao Oenas als laatste op een lijst van de farao s vanaf de eerste
farao Menes, opgeeft. Wat er volgens hem op wijst dat een bepaalde belangrijke
periode in de geschiedenis van Egypte met Oenas afgesloten werd.
After Unis
the Turin Canon inserted a total of
all the years from the accession of Menes
down to that reign; the number is unfortunately lost, but the entry serves a
useful purpose by showing that a great
period was thought of as terminating here.
Sir
Alan Gardiner, Egypt of the Pharaohs, 1961, Book II, The Old Kingdom, page 91
De
gegevens die van Manetho via zijn kopieerders bewaard bleven spreken elkaar
tegen wat aantal en regeerduur van de verschillende farao s van de vijfde
dynastie betreft. De kroniekschrijver Africanus, een van de kopieerders van
Manetho, vermeldt negen faraos voor de vijfde dynastie met een totaal van 248
jaar. De andere kopieerder van Manetho echter: Eusebius, vermeldt eenendertig
faraonamen, maar verward heel duidelijk de faraos van de vijfde dynastie met
die van de zesde dynastie. De bekende Abydos-koningslijst geeft in afwijking
van Manetho faraonamen voor de vijfde dynastie op, zij het zonder de regeerduur
te vermelden. De gefragmenteerde Turijnlijst heeft dan weer negen koningen
waarbij de derde naam in de lijst als gevolg van zware beschadigingen aan het
papyrusdocument verloren ging.
De
archeologie komt te hulp in het reconstrueren van de regeerperioden van de
respectievelijke farao s. In het British Museum is een grote kalkstenen
schijndeur uit het graf van de edelman Ptahsjepses te Sakkara, tentoongesteld.
Deze
edelman beschrijft in een inscriptie op de deur hoe hij tot zijn dood onder
zeven faraos leefde. Twee faraos van de lijst werden geïdentificeerd als
zijnde van de vierde dynastie van Manetho en vijf faraos zijn van de vijfde
dynastie. Er bestond aldus interactie tussen beide dynastieën die blijkbaar voor
een periode gezamenlijk over hun deel van Egypte heersten.
De
Britse egyptoloog Sir Alan Gardiner verwijst in zijn studie: Egypt of the
Pharaohs, 1961, hoofdstuk IV, naar graftempels van de vijfde en de zesde
dynastie en toont aan dat de weergegeven reliëfs soms identiek met elkaar zijn
en volgens hem van elkaar gekopieerd. Zo schrijft hij dat de tombe van Farao
Sahoe-ra van de vijfde dynastie een muurreliëf heeft met een scène van
krijgsgevangen Libische stamhoofden samen met buitgemaakt vee. Dit blijkt een
identieke scene te zijn met de gegevens gevonden in de dodentempel van Pepi II
van de zesde dynastie. Zelfs de opgegeven aantallen van krijgsgevangenen en vee
kloppen nauwkeurig. Voor de orthodoxe Egyptologie is dit een anomalie. Volgens
mijn reconstructie is er echter geen sprake van plagiaat maar waren de faraos
Sahoe-ra (1536/1529 v. Chr.) en Pepi II (1586/1487 v. Chr.) tijdgenoten van
elkaar, met Sahoe-ra ondergeschikt aan Pepi II.
Wat de
rangschikking van de farao s van de vijfde dynastie op de tijdsbalk betreft
heb ik in mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, als ankerpunt het jaartal van de
exodus genomen: 1483 v. Chr. en van dit ankerjaar in de tijd teruggewerkt tot
aan de regeerperiode van farao Menkaura van de vierde dynastie, waar ik de
verbinding met de vijfde dynastie maakte. De regeerperiode van farao Oenas
loopt aldus van het ankerjaar 1483 v. Chr. tot 1513 v. Chr. met een
regeerperiode van dertig jaar, die de Turijnkoningslijst opgeeft. Zoals eerder
vermeld is er uit de tijd van de regeerperiode van farao Oenas is een
vermelding bewaard gebleven over een hongersnood die Egypte toen getroffen
heeft.
De tien
plagen betekenden voor Egypte een economische ramp zonder weerga en de
vernietiging van het leger van farao in de Rode Zee daaropvolgend betekende dat
het land openlag voor de invasie van de Amoe /Hyksos /Amalekieten.
Een tot
dan toe ononderbroken lijn van farao s vanaf Menes tot op Oenas was aan haar
einde gekomen. Vreemde heersers zouden daarop voor een lange periode de
heerschappij over Egypte overnemen. Zie ook mijn boek: EXODUS, 2016, blz. 107-124
De
enige intentie van de Egyptische oudheidhistoricus Manetho in de derde eeuw
voor Christus ten tijde van het Griekse bewind over Egypte, was om zijn
tijdgenoten en collega-historici aan te tonen dat de Egyptische geschiedenis de
oudste van heel de wereld was. Hierbij manipuleerde hij zijn faraolijsten waaruit
moest blijken dat zij in opeenvolging geregeerd hadden en elkaar niet
overlapten wat in werkelijkheid dikwijls het geval was.
Wanneer
men op het internet naar de oorsprong van het inmiddels ook in België bekende
Halloweenfeest onderzoek doet dan blijkt de oorsprong bij de Kelten te liggen
en moeten we enkele duizenden jaren terug de geschiedenis in tot voor de tijd
dat het christendom zich in onze lage landen bij de zee kon vestigen. Over de
Kelten is niet veel geweten, zij waren de inwoners van onze gewesten voor de
Germaanse volksverhuizingen van de vierde eeuw na Christus. Vlamingen,
Brabanders en Limburgers stammen af van de Germaanse Salische Franken die zich
vanaf 370 na Christus in Laag-België vestigden. In Groot Brittannië en Ierland
waar zich vooral de Germaanse stammen Angelen en Saksen vestigden is het
Keltische element wat ras en gebruiken betreft niet volledig verdwenen.
Halloween is dan ook een feest dat vooral in deze landen bewaard bleef en
vandaar met de immigratie van grote groepen mensen uit de Britse eilanden ook
in Noord-Amerika terecht kwam. Het lijkt dan ook een protestants feest te zijn
maar is het niet echt. De oorsprong zou volgens sommige bronnen een oogstfeest
van de Kelten geweest zijn dat gevierd werd rond 31 oktober en 1 november.
Toen de
door het Romeinse Rijk tot staatsgodsdienst gepromoveerde Roomse Kerk ook
Noordwest Europa inpalmde en alle heidendom verbood nam zij het Keltische
oogstfeest over en maakte er een algemene dodenherdenking van: het bekende
allerheiligen en allerzielen.
Op de
Britse eilanden bleef het oorspronkelijke gebruik van Halloween beter bewaard.
De Kelten geloofden dat op die dag de geesten van de overledenen van het voorbije
jaar terugkwamen ter inbezitneming van de levenden. Ter afwering van deze
zogenaamde boze geesten droegen de Kelten maskers.
Tot
hier in het kort wat men algemeen over de oorsprong van het Halloweenfeest op
het internet vindt.
De vermoedelijke
oorsprong van Halloween met in het bijzonder de dodenherdenking gaat terug tot de
achtste eeuw v. Chr. en eerder toen planeet aarde met intervallen van 54 jaar
en zes maanden door een cyclus van meganatuurcatastrofes van kosmische
oorsprong getroffen werd.
In
vorige afleveringen op dit blog bracht ik de cyclus van meganatuurcatastrofes
van de wetenschappers Patten, Hatch en Steinhauer (The Long Day of Joshua and
Six Other Catastrophes, 1973) onder de aandacht. Het is met de cyclus van deze
rampen die afwisselend in de maanden maart en oktober planeet aarde teisterden
dat Halloween en de dodenherdenking met het massaal begraven van de
slachtoffers in de maand november zijn oorsprong heeft. Ook de afbeeldingen van
heksen op bezemstelen die door de lucht vliegen vinden hier vermoedelijk hun
oorsprong. Wanneer planeet aarde in haar baan om de zon door een interactie met
andere planeten en hemellichamen geschud werd en als een gevolg ruimteafval de
dampkring binnendrong zal dit door de Kelten verklaard zijn door middel van
geesten en heksen op bezemstelen.
Wat als
een paal boven water staat is dat de achtste eeuw v. Chr. en het begin van de
zevende eeuw v. Chr. een periode van een planeet aarde in beroering was. Voor
de oude Kelten en andere volken van die tijd betekende het iedere keer een
ondergang van hun wereld met ontelbaar veel slachtoffers en het daarna massaal
verwijderen van de stoffelijke resten van de slachtoffers. Volgens de
catastrofetheorie kwam het zonnestelsel rond 668 v. Chr. tot rust en namen de
legendes hun aanvang.
Het laatste boek (Mankind in
Amnesia, 1982) dat de controversiële onderzoeker Dr. Immanuël Velikovsky (1895/1979)
schreef was gewijd aan het verdringen van de historische
meganatuurcatastrofes dat hij catologeerde onder een ‘collectief geheugenverlies’ van de moderne mensheid. Velikovsky
omschreef het als het volgt: De herinnering
aan catastrofes werd uitgewist, niet door gebrek aan geschreven overleveringen,
maar door een kenmerkend proces, dat later gehele naties, tezamen met hun
geletterden, in deze overleveringen allegorieën of vergelijkingen deed zien,
terwijl in werkelijkheid kosmische natuurverstoringen daarin heel duidelijk
stonden beschreven.
Het twaalfde historische jubeljaar van oktober 856/september 855 v. Chr.
We
vervolgen deze week onze reeks over de historische jubeljaren. Het laatste
artikel op dit blog betreffende de historische jubeljaren dateert van 06.10.2017 met aandacht voor het elfde
historische jubeljaar van oktober 905/september 904 v. Chr. ten tijde van de
regeerperiode van koning Josafat van Juda. Een jubeljaar dat
hoogstwaarschijnlijk ten tijde van de regeerperiode van Josafat nageleefd werd.
Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?ID=3026048
Hierna
een opsomming van de jubeljaren uit het werk van William
Whiston (JOSEPHUS Complete Works, translated by William Whiston, A.M., Appendix Dissertation V., die we al
behandeld hebben. Er waren dertig jubeljaren vanaf 1395/1394 v. Chr. tot 27/28
AD, het jaar dat Jezus zich te Nazareth als Messias bekendmaakte en het ‘aangename jaar des HEREN’
uitriep.
Begin sabbatjaartelling: 1443 v.
Chr. intocht Kanaän o.l.v. Jozua.
In het
vorige artikel over de jubeljaren hebben we gezien dat het jubeljaar dat gelijk
viel met het eerste regeringsjaar van Josafat, door de in de Bijbel beschreven godvruchtige
koning hoogstwaarschijnlijk gehouden werd.
Het Bijbelse
Jubeljaar was een belangrijk onderdeel uit de wet van Mozes van 1483 v. Chr. betreffende
het beheer en het eigendomsrecht over het Beloofde Land, het land Kanaän dat ze
veertig jaar later in 1443 v. Chr. zouden binnentrekken. Het doel van het
jubeljaar was om uiteindelijk alle mogelijke individueel verlies van land en
rijkdom in het negenenveertigste jaar van de sabbatjaarcyclus te
herstellen, en aan de rechtmatige eigenaar terug te geven. De toepassing van de
wet betekende een garantie tegen blijvende verarming van onfortuinlijke Leviticus
25:1-55. Denk bijvoorbeeld aan de geschiedenis van Naomi in het Bijbelboek Ruth
dat we op dit blog met het artikel van 24.04.2017
behandelden. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1492984800&stopdatum=1493589600
Op het
bijgevoegde schema merken we dat Josafat vijfentwintig jaar regeerde waarna
zijn zoon Joram de alleenheerschappij overnam. Joram regeerde namelijk al een hele
tijd in co-regentschap met zijn vader. Hij was de eerste keer als co-regent
aangesteld in 889 v. Chr. voorafgaand aan de slag bij Ramoth-Gilead in 888 v.
Chr. Een conflict met Aram/Syrië dat Josafat in bondgenootschap met Achab van
Israël was aangegaan. Dit was een wijze beslissing van Josafat want zijn
bondgenoot Achab van Israël bijvoorbeeld sneuvelde in deze slag tegen de
Arameeërs.
De
complexe chronologie voor de tijdsperiode heb ik in mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 237-241,
behandelt.
De
bijgevoegde tijdsschema ‘s zijn op millimeterpapier uitgewerkt met telkens
veertien jaar per vel. De jaartallen bovenaan de tijdsbalk zijn op de westerse
jaartelling gebaseerd onderverdeeld in vier vakken van elk drie maanden van
januari tot december. De Bijbelse sabbatjaren staan daaronder in een blauwe
balk vermeld van april tot maart en de jubeljaren van oktober tot september.
Het Jubeljaar zag zijn start in oktober van de negenenveertigste
sabbatjaarcyclus en liep verder tot september van het volgende jaar waar
inmiddels in april een nieuwe sabbatjaarcyclus van start was gegaan. Op het
hierboven getoonde schema zien we de tweede, derde en vierde sabbatjaarcyclus
afgebeeld.
Op het
hierboven getoonde schema merken we ook een vermelding naar de slag bij Karkar.
Deze oorlog staat niet in de Bijbel vermeld maar kennen we vanuit een
Assyrische bron. Te Karkar streden de Assyriërs onder leiding van Salmaneser
III tegen een coalitie van Klein-Aziatische koningen, waaronder Achab van
Israël. In mijn nieuw boek: ‘Kronieken
der koningen van Israël’, dat in het najaar gepubliceerd zal worden, geef
ik heel wat aandacht aan deze periode in de geschiedenis van het
tienstammenrijk. Vooral de link met de Assyrische koningslijst wordt uitgediept
en gereviseerd aan de chronologische gegevens die de Bijbel verstrekt. De
datering van de slag bij Karkar wordt hierbij gereviseerd naar het jaar 889 v.
Chr. in plaats van het orthodoxe jaartal 853 v. Chr.
Het
volgende schema toont de vijfde en zesde sabbatjaarcyclus tijdens een zeer
bewogen periode in de geschiedenis van het koninkrijk Juda. Joram, de zoon van
Josafat, stierf in 876 v. Chr. en werd opgevolgd door een van zijn jongere
zonen: Ahazia.
2
Kronieken 22:1 En de inwoners van Jeruzalem maakten
Ahazia, zijn kleinsten zoon, koning
in zijn plaats; want een bende, die met de Arabieren in het leger gekomen was,
had al de eersten gedood. Ahazia dan, de zoon van Joram, de koning van Juda,
regeerde. 2 Twee en veertig jaar was Ahazia oud, toen hij koning werd, en hij
regeerde een jaar te Jeruzalem; en de naam zijner moeder was Athalia, een dochter van Omri. 3 Hij
wandelde ook in de wegen van het huis van Achab; want zijn moeder was zijn
raadgeefster, om goddelooslijk te handelen.4 En hij deed dat kwaad was in de
ogen des HEEREN, gelijk het huis van Achab; want zij waren zijn raadgevers, na
den dood zijns vaders, hem ten verderve. (Statenvertaling)
Ahazia
regeerde slechts een jaar en kwam aan zijn einde door de hand van Jehu van
Israël op dezelfde dag dat deze Joram, de zoon van Achab doodde in het voorjaar
van 875 v. Chr. Deze geschiedenis en chronologie heb ik in TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 251-256, uiteengezet.
Bij de
dood van Ahazia door de hand van Jehu deed zijn moeder die een dochter van Omri
was, een poging tot uitroeiing van het nakomelingschap van David en hiermee de geslachtslijn
waaruit de Messisas, de beloofde Losser die alles herstellen zou, geboren zou
worden.
2
Koningen 11:1 Toen nu Athalia, de moeder van Ahazia, zag, dat haar zoon dood was, zo
maakte zij zich op, en bracht al het
koninklijke zaad om. 2 Maar Joseba,
de dochter van den koning Joram, de
zuster van Ahazia, nam Joas, den zoon
van Ahazia, en stal hem uit het midden van des konings zonen, die gedood
werden, zettende hem en zijn voedster in een slaapkamer; en zij verborgen hem
voor Athalia, dat hij niet gedood werd. 3 En hij was met haar verstoken in het huis des HEEREN zes jaren; en
Athalia regeerde over het land. (Statenvertaling)
Zes
jaar zou de koninginmoeder Athalia over het land Juda heersen terwijl de kleine
Joas samen met zijn tante verborgen zat in een vertrek in de Tempel van Salomo.
In het zevende jaar (2 Koningen 11:4-21) werd de jonge Joas door de priester
Jojada, ondersteund door de hoofdmannen van het leger, tevoorschijn gebracht en
Athalia gedood waarna Joas tot koning over Juda gezalfd werd.
2
Kronieken 23:1 Doch in het zevende jaar versterkte
zich Jojada, en nam de oversten der honderden, Azarja, den zoon van Jeroham en
Ismaël, den zoon van Johanan, en Azarja, den zoon van Obed, en Maaseja, den
zoon van Adaja, en Elisafat, den zoon van Zichri, met zich in een verbond. 2
Die togen om in Juda, en vergaderden de Levieten uit alle steden van Juda, en
de hoofden der vaderen van Israël, en zij kwamen naar Jeruzalem. 3 En die ganse
gemeente maakte een verbond in het huis Gods, met den koning; en hij zeide tot
hen: Ziet, de zoon des konings zal
koning zijn, gelijk als de HEERE van de zonen van David gesproken heeft. (Statenvertaling)
De
geslachtslijn van de koningen Juda vinden we ook in het evangelie naar Matteüs
terug waar deze de geslachtslijn van Maria, de moeder van Jezus Christus. Zie TIJD en TIJDEN, 2015, appendix 1: het
geslachtsregister van Jezus Christus.
Met de
actie van Athalia tot uitroeiing van de geslachtslijn van David zien we de tegenstander
aan het werk die sinds Genesis er alles aan doet om Gods heilsplan te
dwarsbomen. Dit heilsplan begon met de belofte in Genesis (3:15) over het zaad van de vrouw, de losser die de
schepping van de dood zou verlossen, de kop van de slang vermorzelen en alles
herstellen. Het zijn de jubeljaren die ons naar de toekomst toe naar dit
beloofde herstel zullen leiden.
In het
laatste boek van de Bijbel Openbaring hoofdstuk 12 zien we het einde van de
tegenstander beschreven worden met een opsomming van alle namen waaronder hij sinds
Genesis berucht was (12:9): de grote draak, de oude slang, duivel en/of Satan.
Op onze
bijgevoegde tijdsbalk merken we dat het twaalfde jubeljaar van oktober 856 v.
Chr. tot september 855 v. Chr. gelijk liep met het vijftiende regeringsjaar van
Joas. De Bijbel zwijgt over een eventueel naleven van het sabbat- en jubeljaar gebod? We mogen echter terecht
twijfelen of het jubeljaar in het vijftiende regeringsjaar van Joas gehouden
werd? Er staat namelijk geschreven dat Joas na de dood van de profeet Jojada de
wet des HEEREN verliet.
2
Kronieken 24:15 En Jojada werd oud en zat van
dagen, en stierf; hij was honderd en dertig jaren oud, toen hij stierf. 16 En
zij begroeven hem in de stad Davids, bij de koningen; want hij had goed gedaan
in Israël, beide aan God en zijn huize. 17 Maar
na den dood van Jojada kwamen de vorsten van Juda, en bogen zich neder voor
den koning; toen hoorde de koning naar hen. 18 Zo verlieten zij het huis des HEEREN, des Gods hunner vaderen, en dienden de bossen en de afgoden; toen was een grote
toornigheid over Juda en Jeruzalem, om deze hun schuld. 19 Doch Hij zond
profeten onder hen, om hen tot den HEERE te doen wederkeren; die betuigden
tegen hen, maar zij neigden de oren niet. 20 En de Geest Gods toog Zacharia
aan, den zoon van Jojada, den priester, die boven het volk stond, en hij zeide
tot hen: Zo zegt God: Waarom overtreedt gij de geboden des HEEREN? Daarom zult
gij niet voorspoedig zijn; dewijl gij den HEERE verlaten hebt, zo zal Hij u
verlaten. 21 En zij maakten een verbintenis tegen hem, en stenigden hem met
stenen door het gebod des konings, in het voorhof van het huis des HEEREN. 22 Zo gedacht de koning Joas niet der
weldadigheid, die zijn vader Jojada aan hem gedaan had, maar doodde zijn
zoon; dewelke, als hij stierf, zeide: De HEERE zal het zien en zoeken! (Statenvertaling)
We
weten niet wanneer chronologisch gezien de dood van Jojada plaatsvond en als
een gevolg is het invullen van het jaar van de afval van Joas op de tijdsbalk
onmogelijk. Met het twaalfde jubeljaar bereikte Joas de volwassen leeftijd van
eenentwintig jaar en was verantwoordelijk voor zijn daden.
Op het
bijgevoegde schema zien we in het najaar van 860 v. Chr. een verticale rode
lijn afgebeeld met de vermelding van de stichting van Carthago dat jaar. In
mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, blz.
257-263, schreef ik een hoofdstuk over de
datering van de stichting van Carthago op basis van de Bijbelse sabbat- en
jubeljaartelling.
Het is de
oudheidhistoricus Flavius Josephus,
Against Apion, Book I. 17-18, die in zijn geschiedschrijving de sleutel
aanreikt ter berekening van de stichting van Carthago. Josephus wijst op de chronologische
link die er bestaat tussen de bouw van de Tempel te Jeruzalem en de stichting
uiteindelijk van Carthago. Er zaten namelijk exact honderddrieënveertig jaar en
acht maanden tussen het twaalfde regeringsjaar van de Fenicische koning Hiram en
het begin van de bouw van de Tempel te Jeruzalem tot aan het zevende
regeringsjaar van Pygmalion.
De
regeerperiode van Salomo is verankerd met de jaren 1007/967 v. Chr. en dit op
basis van de sabbat- en jubeljaartelling volgens William Whiston. Mijn jaartal
voor de dood van Salomo in 967 v. Chr. wijkt met zesendertig jaar af van het
tegenwoordig gangbare jaartal 931 v. Chr. De Tempelbouw te Jeruzalem ving aan
in het vierde regeringsjaar van Salomo in april 1003 v. Chr. en in oktober van
het jaar 996 v. Chr., zeven jaar later, was de Tempel afgewerkt.
Het
twaalfde regeringsjaar van Hiram op de tijdsbalk verankerd met het vierde
regeringsjaar van Salomo, is gelijk aan april 1003/maart 1002 v. Chr. Vanaf dit
jaartal gerekend arriveren we in het jaar 860 v. Chr. voor het zevende
regeringsjaar van de Fenicische koning Pygmalion. Het is in dat jaar dat de
zuster van Pygmalion: Dido, uit Tyrus moest vluchtten en datzelfde jaar nog
Carthago stichtte. In mijn boek TIJD en
TIJDEN, 2015, toon ik aan dat het jaar 860 v. Chr. getuige van een
meganatuurcatastrofe was, wat de revisie van de geschiedenis van de oudheid zo
boeiend maakt. Het zijn iedere keer puzzelstukjes die men kan samenvoegen zodat
het plaatje duidelijker wordt². Zo een belangrijk puzzelstukje is het
samenkomen van schijnbare toevalligheden zoals bijvoorbeeld de meganatuurcatastrofe
van kosmische oorsprong in het jaar 860 v. Chr. Dat jaar met de catastrofe werd
de oorzaak dat sommige Tyriërs naar nieuwe vestigingsplaatsen op zoek gingen. Wanneer
men de aangepaste chronologie van Edwin R. Thiele in verband met de
regeerperiode van Salomo hanteert mist men dit verband.
Het twaalfde jubeljaar van
oktober 856/september 855 v. Chr. was een historisch jubeljaar op basis van de schakel
dat het is in de lange ketting van de dertig jubeljaren die er waren vanaf het
openbaar worden van Jezus van Nazareth als de Messias in de synagoge van zijn
thuisstad zoals door de evangelist Lucas (4:19) gebracht, en vervolgens terug
de tijd in vanaf oktober 27/september 28 AD tot het eerste jubeljaar van
oktober 1395/september 1394 v. Chr., vijftig jaar na de intocht in het Beloofde
Land onder leiding van Jozua.
Uiteindelijk
zal onze reeks over de historische jubeljaren ons leiden naar een alsnog
toekomstig jubeljaar met het herstel van alle dingen zoals beloofd in het
Profetische Woord van de Bijbel.