Hoofdstuk 17, voorjaar 1752 v. Chr.:
meganatuur-catastrofe-jaar? Jacob
Jacob's
journey to Haran was a succession of miracles. The first of the five that
befell for his sake in the course of it was that the sun sank while Jacob was passing Mount Moriah, though it was high
noon at the time. He was following the spring that appeared wherever the
Patriarchs went or settled. It accompanied Jacob from Beer-sheba to Mount
Moriah, a two days' journey. When he arrived at the holy hill, the Lord said to
him: "Jacob, thou hast bread in thy wallet, and the spring of waters is
nearby to quench thy thirst. Thus thou hast food and drink, and here thou canst
lodge for the night." But Jacob replied: "The sun has barely passed the fifth of its twelve day stages, why
should I lie down to sleep at so unseemly an hour?" But then Jacob
perceived that the sun was about to sink, and he prepared to make ready his
bed. It was the Divine purpose not to let Jacob pass the site of the future
Temple without stopping; he was to tarry there at least one night. Also, God
desired to appear unto Jacob, and He shows Himself unto His faithful ones only
at night. At the same time Jacob was saved from the pursuit of Esau, who had to
desist on account of the premature
darkness. (The Legends
of the Jews, Louis Ginzberg)
De Joodse legende lijkt een
meganatuurcatastrofe te beschrijven. Er is wat Bijbelstudie nodig voor de
chronologische plaatsing van het jaartal 1752 v. Chr. op de tijdsbalk. De
aartsvader Jakob werd in het najaar van 1829 v. Chr. geboren. Hij was de
tweelingbroer van Ezau.

© Gustave Doré, 1832/1883
Genesis 25: 23 En de HEERE zeide tot
haar: Twee volken zijn in uw buik, en twee natiën zullen zich uit uw ingewand
van een scheiden; en het ene volk zal sterker zijn dan het andere volk; en de
meerdere zal den mindere dienen. 24 Als nu haar dagen vervuld waren om te
baren, ziet, zo waren tweelingen in haar buik. 25 En de eerste kwam uit, ros;
hij was geheel als een haren kleed; daarom noemden zij zijn naam Ezau. 26 En
daarna kwam zijn broeder uit, wiens hand Ezau 's verzenen hield; daarom noemde
men zijn naam Jakob. (Statenvertaling)
De geschiedenis van de rivaliteit tussen
Jakob en zijn tweelingbroer de eerstgeborene Ezau is goed bekend. Voor een bord
linzensoep zou Ezau uiteindelijk zijn eerstgeborenerecht aan Jakob ruilen. Tot
hun dertien jaar zouden ze volgende Joodse legende samen school lopen in de
Beet midrasj van de aartsvader Heber (Legend of the Jews, by Louis Ginzberg,
1909, Volume I, Chapter VI). Daarna zou Ezau zijn eigen weg gaan en Jakob
verder studeren. Toen hun vader Izaak (zeer) oud geworden was wenste hij de
zegen aan zijn eerstgeborene te geven. Deze geschiedenis lezen we in hoofdstuk
27:1-46 van het Bijbelboek Genesis.
Genesis 27:1 En het geschiedde, als Izak
oud geworden was, en zijn ogen donker geworden waren, en hij niet zien kon;
toen riep hij Ezau, zijn grootsten zoon, en zeide tot hem: Mijn zoon! En hij
zeide tot hem: Zie, hier ben ik! 2 En hij zeide: Zie nu, ik ben oud geworden,
ik weet den dag mijns doods niet.
Deze zegen gaf Izaak in zijn 136ste
levensjaar. Op artistieke tekeningen wordt Jakob hierbij steevast als een
jongeman afgebeeld, wanneer hij door middel van een list de aartsvaderlijke van
Izaak verkrijgt? Een jaartal wordt hier echter niet onmiddellijk opgegeven. Er
staat geschreven (27:43) dat Jakob niet lang na de zegening nog datzelfde jaar
naar Haran vluchtte, naar de broer van zijn moeder Rebekka: Laban. Maar hoe oud
was Jakob volgens de Bijbelse gegevens bij zijn vlucht naar Haran? Toen Rebekka
de moordplannen van Ezau aangaande Jakob vernam maande zij Jakob aan
onmiddellijk bij haar broer in Haran asiel te zoeken, en daar een vrouw te
verkrijgen in plaats van een Kanaänietische vrouw(en) zoals Ezau gehandeld had.
Het huwelijk van Ezau met twee vrouwen uit Kanaän werd ook door Izaak afgekeurd
(27:46). Niet lang na het voorval van het met bedrog verkrijgen van de zegen
van Izaak door Jakob, riep Izaak zijn jongste zoon tot hem ter verkrijging van
een extra zegen ditmaal met de bijzondere opdracht in Haran een vrouw te zoeken
en niet in Kanaän.
Genesis 28:1 En Izak riep Jakob, en
zegende hem; en gebood hem, en zeide tot hem: Neem geen vrouw van de dochteren
van Kanaän. 2 Maak u op, ga naar Paddan-aram, ten huize van Bethuël, den vader
uwer moeder, en neem u van daar een vrouw, van de dochteren van Laban, uwer
moeders broeder. 3 En God almachtig zegene u, en make u vruchtbaar, en
vermenigvuldige u, dat gij tot een hoop volken wordt. 4 En Hij geve u den zegen
van Abraham; aan u, en uw zaad met u, opdat gij erfelijk bezit het land uwer
vreemdelingschappen, hetwelk God aan Abraham gegeven heeft. 5 Alzo zond Izak
Jakob weg, dat hij toog naar Paddan-aram, tot Laban, den zoon van Bethuël, den
Syriër, den broeder van Rebekka, Jakobs en Ezau's moeder. 6 Als nu Ezau zag,
dat Izak Jakob gezegend, en hem naar Paddan-aram weggezonden had om zich van
daar een vrouw te nemen; en als hij hem zegende, dat hij hem geboden had,
zeggende: Neem geen vrouw van de dochteren van Kanaän; 7 En dat Jakob zijn
vader en zijn moeder gehoorzaam geweest was, en naar Paddan-aram getrokken was;
8 En dat Ezau zag, dat de dochteren van Kanaän kwaad waren in de ogen van Izak,
zijn vader; 9 Zo ging Ezau tot Ismaël, en nam zich tot een vrouw boven zijn
vrouwen, Mahalath, de dochter van Ismaël, den zoon van Abraham, de zuster van
Nebajoth. 10 Jakob dan toog uit van Ber-seba, en ging naar Haran. 11 En hij
geraakte op een plaats, waar hij vernachtte; want de zon was ondergegaan; en
hij nam van de stenen dier plaats, en maakte zijn hoofdpeluw, en leide zich te
slapen te dierzelver plaats. 12 En hij droomde; en ziet, een ladder was gesteld
op de aarde, welker opperste aan den hemel raakte; en ziet, de engelen Gods
klommen daarbij op en neder. 13 En ziet, de HEERE stond op dezelve en zeide: Ik
ben de HEERE, de God van uw vader Abraham, en de God van Izak; dit land, waarop
gij ligt te slapen, zal Ik aan u geven, en aan uw zaad. 14 En uw zaad zal wezen
als het stof der aarde, en gij zult uitbreken in menigte, westwaarts en
oostwaarts, en noordwaarts en zuidwaarts; en in u, en in uw zaad zullen alle
geslachten des aardbodems gezegend worden. 15 En zie, Ik ben met u, en Ik zal u
behoeden overal, waarheen gij trekken zult, en Ik zal u wederbrengen in dit
land; want Ik zal u niet verlaten, totdat Ik zal gedaan hebben, hetgeen Ik tot
u gesproken heb. 16 Toen nu Jakob van zijn slaap ontwaakte, zeide hij:
Gewisselijk is de HEERE aan deze plaats, en ik heb het niet geweten! 17 En hij
vreesde, en zeide: Hoe vreselijk is deze plaats! Dit is niet dan een huis Gods,
en dit is de poort des hemels! 18 Toen stond Jakob des morgens vroeg op, en hij
nam dien steen, dien hij tot zijn hoofdpeluw gelegd had, en zette hem tot een
opgericht teken, en goot daar olie boven op. 19 En hij noemde den naam dier
plaats Beth-el; daar toch de naam dier stad te voren was Luz. 20 En Jakob
beloofde een gelofte, zeggende: Wanneer God met mij geweest zal zijn, en mij
behoed zal hebben op dezen weg, dien ik reize, en mij gegeven zal hebben brood
om te eten, en klederen om aan te trekken; 21 En ik ten huize mijns vaders in
vrede zal wedergekeerd zijn; zo zal de HEERE mij tot een God zijn! 22 En deze
steen, dien ik tot een opgericht teken gezet heb, zal een huis Gods wezen, en
van alles, wat Gij mij geven zult, zal ik U voorzeker de tienden geven!
(Statenvertaling)
Met de belofte van de HEERE God (Genesis
28:13-15) aan Jakob, (een herhaling van de belofte aan zijn vader en
grootvader), reist hij naar het noorden, naar Paddan-Aram, naar de woonplaats
van de broer van zijn moeder Rebekka.
De aartsvader Jakob was geen jongeman
meer toen hij voor zijn leven naar Haran, naar zijn oom Laban moest vluchten. Op onze tijdsbalk geschiedde dit in 1752 v.
Chr., op zevenenzeventigjarige leeftijd. Bij deze leeftijd arriveren we
door vanaf Jakob s levenseinde via de geleverde Bijbelse chronologische
gegevens terug te rekenen. Bij aankomst in het land van zijn oom vindt
onmiddellijk bij een bron de ontmoeting met Rachel de dochter van Laban, plaats
(Genesis 29:1). Om Rachel tot echtgenote te verkrijgen besluit Jakob om Laban
zeven jaar te dienen waarna hij Rachel tot vrouw zou krijgen (Genesis
29:15-20). Zeven jaar later wordt de bedrieger Jakob op zijn beurt door zijn
oom bedrogen wanneer deze Lea, de oudere zuster van Rachel, in de donkere
huwelijksnachttent (Flavius Josephus, Joodse Oudheden, Boek I, 19. 7) aflevert,
in plaats van de verwachte Rachel. Daarna aanvaard Jakob nogmaals zeven jaar
dienstbaar aan Laban te zijn, ter verkrijging van Rachel als echtgenote.
Veertien jaar lang zou Jakob zijn oom Laban als knecht voor zijn twee vrouwen
en hun dienstmaagden dienen. Rachel was voor een hele tijd onvruchtbaar maar
bij Lea werden de eerste vier zonen voor Jakob verwekt.
Genesis 29:31 Toen nu de HEERE zag, dat
Lea gehaat was, opende Hij haar baarmoeder; maar Rachel was onvruchtbaar. 32 En
Lea werd bevrucht, en baarde een zoon, en zij noemde zijn naam Ruben; want zij
zeide: Omdat de HEERE mijn verdrukking heeft aangezien, daarom zal mijn man mij
nu liefhebben. 33 En zij werd wederom bevrucht, en baarde een zoon, en zeide:
Dewijl de HEERE gehoord heeft, dat ik gehaat was, zo heeft Hij mij ook dezen
gegeven; en zij noemde zijn naam Simeon. 34 En zij werd nog bevrucht, en baarde
een zoon, en zeide: Nu zal zich ditmaal mijn man bij mij voegen, dewijl ik hem drie
zonen gebaard heb; daarom noemde zij zijn naam Levi. 35 En zij werd wederom
bevrucht, en baarde een zoon, en zeide: Ditmaal zal ik den HEERE loven; daarom
noemde zij zijn naam Juda. En zij hield op van baren. (Statenvertaling)
Op de tijdsbalk zijn we nu in tweede
periode van zeven jaar beland van 1745 v. Chr. tot 1738 v. Chr. Tijdens deze
periode worden Jakob bij Lea, zijn eerste zonen geboren: Ruben, Simeon, Levi en
Juda. In het volgende hoofdstuk van het Bijbelboek Genesis lezen we de
geschiedenis van de geboorte van de overige zonen (met uitzondering van
Benjamin) en één dochter van Jakob.
Genesis 30:1 Als nu Rachel zag, dat zij
Jakob niet baarde, zo benijdde Rachel haar zuster; en zij zeide tot Jakob: Geef
mij kinderen! of indien niet, zo ben ik dood. 2 Toen ontstak Jakobs toorn tegen
Rachel, en hij zeide: Ben ik dan in plaats van God, Die de vrucht des buiks van
u geweerd heeft? 3 En zij zeide: Zie, daar is mijn dienstmaagd Bilha, ga tot
haar in; dat zij op mijn knieën bare, en ik ook uit haar gebouwd worde. 4 Zo
gaf zij hem haar dienstmaagd Bilha tot een vrouw; en Jakob ging tot haar in. 5
En Bilha werd zwanger, en baarde Jakob een zoon. 6 Toen zeide Rachel: God heeft
mij gericht, en ook mijn stem verhoord, en heeft mij een zoon gegeven; daarom
noemde zij zijn naam Dan. 7 En Bilha, Rachels dienstmaagd, werd wederom
bevrucht, en baarde Jakob den tweeden zoon. 8 Toen zeide Rachel: Ik heb
worstelingen Gods met mijn zuster geworsteld; ook heb ik de overhand gehad; en
zij noemde zijn naam Nafthali.9 Toen nu Lea zag, dat zij ophield van baren, nam
zij ook haar dienstmaagd Zilpa, en gaf die aan Jakob tot een vrouw. 10 En
Zilpa, Lea's dienstmaagd, baarde Jakob een zoon.11 Toen zeide Lea: Er komt een
hoop! en zij noemde zijn naam Gad. 12 Daarna baarde Zilpa, Lea's dienstmaagd,
Jakob een tweeden zoon. 13 Toen zeide Lea: Tot mijn geluk! want de dochters
zullen mij gelukkig achten; en zij noemde zijn naam Aser.
14 En Ruben ging in de dagen van de
tarweoogst, en hij vond Dudaim in het veld, en hij bracht die tot zijn moeder
Lea. Toen zeide Rachel tot Lea: Geef mij toch van uws zoons Dudaim. 15 En zij
zeide tot haar: Is het weinig, dat gij mijn man genomen hebt, dat gij ook mijns
zoons Dudaim nemen zult? Toen zeide Rachel: Daarom zal hij dezen nacht voor uws
zoons Dudaim bij u liggen. 16 Als nu Jakob des avonds uit het veld kwam, ging
Lea uit hem tegemoet, en zeide: Gij zult tot mij inkomen; want ik heb u om loon
zekerlijk gehuurd voor mijns zoons Dudaim; en hij lag dien nacht bij haar. 17
En God verhoorde Lea; en zij werd bevrucht, en baarde Jakob den vijfden zoon.
18 Toen zeide Lea: God heeft mijn loon gegeven, nadat ik mijn dienstmaagd aan
mijn man gegeven heb; en zij noemde zijn naam Issaschar. 19 En Lea werd wederom
bevrucht, en zij baarde Jakob den zesden zoon. 20 En Lea zeide: God heeft mij,
mij heeft Hij begiftigd met een goede gift; ditmaal zal mijn man mij bijwonen;
want ik heb hem zes zonen gebaard; en zij noemde zijn naam Zebulon. 21 En zij
baarde daarna een dochter; en zij noemde haar naam Dina. 22 God dacht ook aan
Rachel; en God verhoorde haar, en opende haar baarmoeder. 23 En zij werd
bevrucht, en baarde een zoon; en zij zeide: God heeft mijn smaadheid
weggenomen! 24 En zij noemde zijn naam Jozef, zeggende: De HEERE voege mij een
anderen zoon daartoe. 25 En het geschiedde, dat Rachel Jozef gebaard had, dat
Jakob tot Laban zeide: Laat mij vertrekken, dat ik ga tot mijn plaats, en naar
mijn land. 26 Geef mijn vrouwen, en mijn kinderen, om welke ik u gediend heb,
dat ik vertrek; want gij weet mijn dienst, dien ik u gediend heb.
De geboorte van Jozef bij Rachel
betekende chronologisch gezien het einde van de veertienjarige diensttijd van
Jakob aan Laban. Op de tijdsbalk zitten we nu in het jaar 1738 v. Chr. Het
hoofdstuk dertig van Genesis vervolgd vanaf vers 27 tot 43 over de bijzondere
geschiedenis van de inboedel waar Jakob uit Haran mee vertrekt en is
chronologisch gezien voor dit hoofdstuk van geen belang. Van belang is de
verankering van de geboorte van Jozef met het laatste dienstjaar van Jakob. Dit
maakt dat Jakob eenennegentig jaar oud was bij de geboorte van Jozef in 1738 v.
Chr. Daarna zou hij gedurende nog zes jaar het vee van Laban verzorgen:
Genesis 31:41 Ik ben nu twintig jaren in
uw huis geweest; ik heb u veertien jaren gediend om uw beide dochteren, en zes
jaren om uw kudde; en gij hebt mijn loon tien malen veranderd.
De periode van zes jaar eindigde in 1732
v. Chr., waarna de terugkeer naar Kanaän volgde, waar de relatie met Ezau
hersteld zou worden.
Genesis 32:1 Jakob toog ook zijns weegs;
en de engelen Gods ontmoetten hem. 2 En Jakob zeide, met dat hij hen zag: Dit
is een heirleger Gods! en hij noemde den naam derzelver plaats Mahanaim. 3 En
Jakob zond boden uit voor zijn aangezicht tot Ezau, zijn broeder, naar het land
Seir, de landstreek van Edom. 4 En hij gebood hun, zeggende: Zo zult gij zeggen
tot mijn heer, tot Ezau: Zo zegt Jakob, uw knecht: Ik heb als vreemdeling
gewoond bij Laban, en heb er tot nu toe vertoefd; 5 En ik heb ossen en ezelen,
schapen en knechten en maagden; en ik heb gezonden om mijn heer aan te zeggen,
opdat ik genade vinde in uw ogen
.
Vervolgens zou Jakob voor zijn ontmoeting
met Ezau een vreemde ontmoeting met de Engel des HEEREN hebben, die na een
worsteling met Jakob diens naam van Jakob naar Israël wijzigde.
Genesis 32:24 Doch Jakob bleef alleen
over; en een man worstelde met hem, totdat de dageraad opging. 25 En toen Hij
zag, dat Hij hem niet overmocht, roerde Hij het gewricht zijner heup aan, zodat
het gewricht van Jakobs heup verwrongen werd, als Hij met hem worstelde. 26 En
Hij zeide: Laat Mij gaan, want de dageraad is opgegaan. Maar hij zeide: Ik zal
U niet laten gaan, tenzij dat Gij mij zegent. 27 En Hij zeide tot hem: Hoe is
uw naam? En hij zeide: Jakob. 28 Toen zeide Hij: Uw naam zal voortaan niet Jakob
heten, maar Israël; want gij hebt u vorstelijk gedragen met God en met de
mensen, en hebt overmocht. 29 En Jakob vraagde, en zeide: Geef toch Uw naam te
kennen. En Hij zeide: Waarom is het, dat gij naar Mijn naam vraagt? En Hij
zegende hem aldaar. 30 En Jakob noemde den naam dier plaats Pniël: Want, zeide
hij ik heb God gezien van aangezicht tot aangezicht, en mijn ziel is gered
geweest. 31 En de zon rees hem op, als hij door Pniël gegaan was; en hij was
hinkende aan zijn heup. (Statenvertaling)
Het is een zevenennegentigjarige Jakob
die tot zonsopkomst met de Engel des HEEREN worstelt, zich aan Hem vastklampt
en niet laat gaan alvorens Hij hem zegent. Op de tijdsbalk uitgetekend zou elf
jaar later de jongeling Jozef door zijn jaloerse halfbroers aan Mideanieten op
weg naar Egypte verkocht worden:
Genesis 37:1 En Jakob woonde in het land
der vreemdelingschappen zijns vaders, in het land Kanaän. 2 Dit zijn Jakobs
geschiedenissen. Jozef, zijnde een zoon van zeventien jaren, weidde de kudde
met zijn broeders (en hij was een jongeling), met de zonen van Bilha, en de
zonen van Zilpa, zijns vaders vrouwen; en Jozef bracht hun kwaad gerucht tot
hun vader. 3 En Israël had Jozef lief, boven al zijn zonen; want hij was hem
een zoon des ouderdoms; en hij maakte hem een veelvervigen rok. 4 Als nu zijn
broeders zagen, dat hun vader hem boven al zijn broederen liefhad, haatten zij
hem, en konden hem niet vredelijk toespreken.
In 1722 v. Chr. kwam Jozef als
zeventienjarige in Egypte terecht.
Genesis 39:1 Jozef nu werd naar Egypte
afgevoerd; en Potifar, een hoveling van Farao, een overste der trawanten, een
Egyptisch man, kocht hem uit de hand der Ismaëlieten, die hem derwaarts
afgevoerd hadden.
Dit is een geschiedenis die algemeen
gekend is. De vrouw van Potifar wilde seks met de Hebreeër Jozef (Genesis
39:7), maar werd door hem afgewezen. Het resultaat was dat Jozef niettemin
beschuldigd werd en voor lange tijd gevangen gezet, met een wrede behandeling
volgens Psalm 105:18 Men drukte zijn voeten in den stok; zijn persoon kwam in
de ijzers. 19 Tot den tijd toe, dat Zijn woord kwam, heeft hem de rede des
HEEREN doorlouterd.
In de gevangenis werd hij bekend als een
uitlegger van dromen en als een gevolg daarvan stond hij wanneer hij dertig
jaar oud was, voor de farao van Egypte, diens nachtmerrie verklarende.
Genesis 41:46 Jozef nu was dertig jaren
oud, als hij stond voor het aangezicht van Farao, koning van Egypte; en Jozef
ging uit van Farao's aangezicht, en hij toog door gans Egypteland.
Op de tijdsbalk is dit het jaar 1708 v.
Chr. Het jaar daaropvolgend zouden de zeven jaar van overvloed aanvangen,
waarbij Jozef als aangestelde onderkoning van Egypte, voorraden liet opslaan.
De zeven jaar van overvloed lopen van het voorjaar van 1707 tot 1700 v. Chr. In
het voorjaar 1706 v. Chr. begon de wereldwijde hongersnood, een hongersnood die
zou maken dat twee jaar later de aartsvader Jakob voor farao zou staan. Jakob
was dan 130 jaar oud en zijn zoon Jozef was op dat moment negenendertig jaar
oud.
Genesis 45:4 En Jozef zeide tot zijn
broederen: Nadert toch tot mij! En zij naderden. Toen zeide hij: Ik ben Jozef,
uw broeder, dien gij naar Egypte verkocht hebt. 5 Maar nu, weest niet
bekommerd, en de toorn ontsteke niet in uw ogen, omdat gij mij hierheen
verkocht hebt; want God heeft mij voor uw aangezicht gezonden, tot behoudenis
des levens. 6 Want het zijn nu twee jaren des hongers in het midden des lands;
en er zijn nog vijf jaren, in welke geen ploeging noch oogst zijn zal. 7 Doch
God heeft mij voor uw aangezicht henen gezonden, om u een overblijfsel te
stellen op de aarde, en om u bij het leven te behouden, door een grote
verlossing.
In het jaar 1699 v. Chr. zou Jakob en
zijn clan van zeventig zielen in Egypte arriveren:
Genesis 46:1 En Israël verreisde met al
wat hij had, en hij kwam te Ber-seba, en hij offerde offeranden aan den God van
zijn vader Izak. 2 En God sprak tot Israël in gezichten des nachts, en zeide:
Jakob, Jakob! En hij zeide: Zie, hier ben ik! 3 En Hij zeide: Ik ben die God,
uws vaders God; vrees niet van af te trekken naar Egypte; want Ik zal u aldaar
tot een groot volk zetten. 4 Ik zal met u aftrekken naar Egypte en Ik zal u
doen weder optrekken, mede optrekkende; en Jozef zal zijn hand op uw ogen
leggen. 5 Toen maakte zich Jakob op van Ber-seba; en de zonen van Israël
voerden Jakob, hun vader, en hun kinderen, en hun vrouwen, op de wagenen, die
Farao gezonden had, om hem te voeren. 6 En zij namen hun vee, en hun have, die
zij in het land Kanaän geworven hadden, en zij kwamen in Egypte, Jakob en al
zijn zaad met hem; 7 Zijn zonen, en de zonen zijner zonen met hem; zijn
dochteren, en zijner zonen dochteren, en al zijn zaad bracht hij met zich in
Egypte. 8 En dit zijn de namen der zonen van Israël, die in Egypte kwamen:
Jakob en zijn zonen. De eerstgeborene van Jakob: Ruben. 9 En de zonen van
Ruben: Hanoch, en Pallu, en Hezron, en Karmi. 10 En de zonen van Simeon:
Jemuël, en Jamin, en Ohad, en Jachin, en Zohar, en Saul, de zoon ener
Kanaänietische vrouw. 11 En de zonen van Levi: Gerson, Kehath en Merari.
Genesis 47:7 En Jozef bracht zijn vader
Jakob mede, en stelde hem voor Farao's aangezicht; en Jakob zegende Farao. 8 En
Farao zeide tot Jakob: Hoe vele zijn de dagen der jaren uws levens! 9 En Jakob
zeide tot Farao: De dagen der jaren mijner vreemdelingschappen zijn honderd en
dertig jaren; weinig en kwaad zijn de dagen der jaren mijns levens geweest, en
hebben niet bereikt de dagen van de jaren des levens mijner vaderen, in de
dagen hunner vreemdelingschappen. 10 En Jakob zegende Farao, en ging uit van
Farao's aangezicht.
Jakob zou nog zeventien jaar in Egypte
bij zijn lievelingszoon Jozef tot aan zijn dood doorbrengen.
Genesis 47:28 En Jakob leefde in het land
van Egypte zeventien jaar; zodat de dagen van Jakob, de jaren zijns levens,
geweest zijn honderd zeven en veertig jaren. 29 Als nu de dagen van Israël
naderden, dat hij sterven zou, zo riep hij zijn zoon Jozef, en zeide tot hem:
Indien ik nu genade gevonden heb in uw ogen, zo leg toch uw hand onder mijn
heup, en doe weldadigheid en trouw aan mij, en begraaf mij toch niet in Egypte;
30 Maar dat ik bij mijn vaderen ligge; hierom zult gij mij uit Egypte voeren,
en mij in hun graf begraven. En hij zeide: Ik zal doen naar uw woord! 31 En hij
zeide: Zweer mij! en hij zwoer hem. En Israël boog zich ten hoofde van het bed.
En het is met deze chronologische
gegevens in de tijd terugrekenend, dat we de leeftijd van Jakob bij het
verkrijgen van de zegen van Izaak berekend hebben op 77 jaar. Het was in het
najaar van 1752 v. Chr. dat de kosmische fenomenen zoals in de Joodse legende
beschreven zich voordeden.
%%%FOTO2%%
Hoofdstuk 18, najaar 1889 v. Chr.:
meganatuur-catastrofe! Sodom & Gomorra
Het zijn dezelfde legendes
die leren dat de Heerlijkheid des HEREN de Tempel van Salomo te Jeruzalem pas
vulde een jaar na het afwerken van het Heiligdom in 995 v. Chr. De reden hebben
we eerder gezien, was dat dit fenomeen gelijk moest lopen met de maand van
Abram s geboorte (Louis Ginzberg, Legends of the Jews, Volume 4, Chapter V).
Wanneer we van het geboortejaar van Abram
ditmaal op de tijdsbalk vooruit rekenen arriveren we in het jaar 1889 v. Chr.
voor zijn negenennegentigste levensjaar en de vermelding in de Bijbel die de
vernietiging van Sodom en Gomorra met dat jaar verbind.
Genesis 19:24 Toen deed de HEERE zwavel en vuur over Sodom en Gomorra regenen, van den HEERE uit den hemel. 25 En Hij keerde deze steden om, en
die ganse vlakte, en alle inwoners dezer steden, ook het gewas des lands.
(Statenvertaling)
De in de Bijbel beschreven ramp met
zwavel en vuur dat vanuit de hemel over de steden Sodom en Gomorra wijkt tien
jaar van de cyclus van meganatuurcatastrofes af. Afwijkingen waar de onderzoekers
Patten en zijn medewerkers rekening mee hielden.
Hoofdstuk 19, najaar 1988 v. Chr.
meganatuurcatastrofe-jaar!
Op een tijdsbalk uitgetekend blijkt dit
jaar het geboortejaar van Abram/Abraham geweest te zijn. Een jaar waarvan we
kunnen aannemen dat het met tekenen aan de hemel gepaard ging. De Joodse
legendes verbinden namelijk een kosmisch fenomeen met de nacht dat Abram
geboren werd:
Terah had been a high official at the court of Nimrod, and he was held in great
consideration by the king and his suite. A son was born unto him whom he called
Abram, because the king had raised him to an exalted place. In the night of Abraham's birth, the
astrologers and the wise men of Nimrod came to the house of Terah, and ate and
drank, and rejoiced with him that night. When they left the house, they lifted
up their eyes toward heaven to look at the stars, and they saw, and, behold, one great star came from the east and ran
athwart the heavens and swallowed up the four stars at the four corners.
They all were astonished at the sight, but they understood this matter, and
knew its import. They said to one another: "This only betokens that the
child that hath been born unto Terah this night will grow up and be fruitful,
and he will multiply and possess all the earth, he and his children forever,
and he and his seed will slay great kings and inherit their lands."
(Legends
of the Jews compiled by Louis Ginzberg, 1909, Volume I, Chapter V)
Het zijn dezelfde legendes
die leren dat de Heerlijkheid des HEREN de Tempel van Salomo te Jeruzalem pas
vulde een jaar na het afwerken van het Heiligdom in 995 v. Chr. De reden was
dat dit fenomeen gelijk moest lopen met de maand van Abram s geboorte (Louis
Ginzberg, Legends of the Jews, Volume 4, Chapter V).
Wanneer we van het geboortejaar van Abram
ditmaal op de tijdsbalk vooruit rekenen arriveren we in het jaar 1889 v. Chr.
voor zijn negenennegentigste levensjaar en de vermelding in de Bijbel die de
vernietiging van Sodom en Gomorra met dat jaar verbind.
Genesis 19:24 Toen deed de HEERE zwavel en vuur over Sodom en Gomorra regenen, van den HEERE uit den hemel. 25 En Hij keerde deze steden om, en
die ganse vlakte, en alle inwoners dezer steden, ook het gewas des lands.
(Statenvertaling)
De in de Bijbel beschreven ramp met
zwavel en vuur dat vanuit de hemel over de steden Sodom en Gomorra wijkt tien
jaar van de cyclus van meganatuurcatastrofes af. Afwijkingen waar de
onderzoekers Patten en zijn medewerkers rekening mee hielden.
Hoofdstuk 20, oktober 2239 v. Chr.:
spraakverwarring gevolgd door de verdeling van de aarde onder de zeventig
volken van toen.
Genesis 10:25 En Heber werden twee zonen
geboren; des enen naam was Peleg; want
in zijn dagen is de aarde verdeeld; en zijns broeders naam was Joktan.
(Statenvertaling)
Peleg leefde van najaar 2239 tot najaar
2000 v. Chr. Het is een kort Bijbelcitaat waar nochtans meerdere verklaringen
over gegeven worden. Eén verklaring leert dat de continentale drift, het
uiteenscheuren van de aardelandmassa, in één meganatuurcatastrofe
plaatsgevonden heeft. Het is een verklaring die in lijn ligt met de in dit werk
gepresenteerde catastrofetheorie.
Het Jodendom is overigens verdeeld over
de vraag wanneer juist tijdens Peleg s leven, de aarde verdeeld werd. De Seder
Olam plaatst de verdeling van de aarde in het laatste jaar van Peleg: 340 jaar
na de Grote Vloed. Maar een veel oudere Joodse bron (Heinrich W. Guggenheimer,
The Rabbinic View of Biblical Chronology, 1998) vermeldt dat Peleg, (wat
splitsen betekent) zijn naam bij zijn geboorte kreeg, toen de nakomelingen van
Noach de aarde onder elkaar verdeelden. Het is de laatste vermelding die
chronologisch zin heeft en de spraakverwarring voldoende in tijd, voor Abraham
en de eerste farao s van Egypte plaatst. De spraakverwarring van Genesis 11:7
dateren we aldus in 1757 AM, 101 jaar na de Grote Vloed, of naar de westerse
tijdrekening omgerekend in het jaar 2239 v. Chr.
De spraakverwarring wordt als
geschiedschrijving in het Bijbelboek Genesis, in het elfde hoofdstuk neergezet.
Genesis 11:1 En de ganse aarde was van
enerlei spraak en enerlei woorden. 2 Maar het geschiedde, als zij tegen het
oosten togen, dat zij een laagte vonden in het
land Sinear; en zij woonden aldaar. 3 En zij zeiden een ieder tot zijn
naaste: Kom aan, laat ons tichelen strijken, en wel doorbranden! En de tichel
was hun voor steen, en het lijm was hun voor leem. 4 En zij zeiden: Kom aan,
laat ons voor ons een stad bouwen,
en een toren, welks opperste in den hemel zij, en laat ons een naam voor ons maken, opdat wij niet misschien over
de ganse aarde verstrooid worden! 5 Toen kwam de HEERE neder, om te bezien de
stad en den toren, die de kinderen der mensen bouwden. 6 En de HEERE zeide:
Ziet, zij zijn enerlei volk, en hebben allen enerlei spraak; en dit is het, dat
zij beginnen te maken; maar nu, zoude hun niet afgesneden worden al wat zij
bedacht hebben te maken? 7 Kom aan, laat Ons nedervaren, en laat Ons hun spraak
aldaar verwarren, opdat iegelijk de spraak zijns naasten niet hore. 8 Alzo
verstrooide hen de HEERE van daar over de ganse aarde; en zij hielden op de
stad te bouwen. 9 Daarom noemde men haar naam Babel; want aldaar verwarde de
HEERE de spraak der ganse aarde, en van daar verstrooide hen de HEERE over de
ganse aarde.
Het Bijbelboek Genesis brengt in de
eerste zes hoofdstukken de geschiedenis van de Schepping, de eerste mensen, de
zondeval en de geschiedenis van het sterven, sindsdien. Het is de geschiedenis
van de pre-zondvloedwereld culminerend uiteindelijk in de Grote Vloed. Een
Zondvloed die als een oordeel van God over de wereld van toen is gegaan, maar
wel met de belofte van een Verlosser
(Genesis 3:15) die de mens van de dood zou bevrijden en met de belofte na de
Vloed in de regenboog, dat de wereld nooit meer op zulk een wijze verwoest zou
worden (Genesis 9:12-13).
De mens echter (op individuele
uitzonderingen na), bleef ook na de Vloed opstandig en ging zijn eigen weg.
Slechts enkele generaties later al begon naar het Bijbelboek Genesis hoofdstuk
11, de openlijke rebellie tegen God in de bouw van de stad en toren van Babel.
Het was in de geslachtslijn van Cham, één van de drie zonen van Noach, dat de
eerste rebellie haar oorsprong heeft.
Genesis 10:6 En de zonen van Cham waren Kus, Misraïm, Put en Kanaän.
7 En de zonen van Kus: Seba,
Chawila, Sabta, Rama en Sabteka; en de zonen van Rama waren Seba en Dedan. 8 En
Kus verwekte Nimrod; deze was de
eerste machthebber op de aarde; 9 hij was een geweldig jager voor het
aangezicht des HEREN; daarom zegt men: Een geweldig jager voor het aangezicht
des HEREN als Nimrod. 10 En het begin van zijn koninkrijk was Babel, Erek,
Akkad en Kalne, in het land Sinear. 11 Uit dat land trok hij naar Assur en hij
bouwde Nineve, Rechobot-Ir, Kalach 12 en Resen tussen Nineve en Kalach; dat is
de grote stad. 13 En Misraïm verwekte
de Ludieten, de Anamieten, de Lehabieten, de Naftuchieten, 14 de Patrusieten, de
Kasluchieten, uit wie de Filistijnen zijn voortgekomen, en de Kaftorieten. 15
En Kanaän verwekte Sidon, zijn eerstgeborene, en Chet 16 en de Jebusiet, de
Amoriet, de Girgasiet, 17 de Chiwwiet, de Arkiet, de Siniet, 18 de Arwadiet, de
Semariet en de Hamatiet; en daarna verspreidden zich de geslachten van de
Kanaäniet. 19 En de grens van de Kanaäniet was van Sidon in de richting van
Gerar tot Gaza, in de richting van Sodom, Gomorra, Adma en Seboïm tot Lesa. 20
Dit waren de zonen van Cham naar hun
geslachten, naar hun talen, in hun landen, in hun volken.
Het is de geslachtslijn van Sem, één van
de andere drie zonen van Noach, die het ons mogelijk maakt de spraakverwarring
te dateren. De geslachtslijst van Sem vinden we in het elfde hoofdstuk van
Genesis en in het Bijbelboek 1 Kronieken. Het is ook in de lijn van Sem dat
uiteindelijk meer dan twee millennia later, de beloofde Verlosser geboren werd. Deze lijn gaat van Sem helemaal
naar Abraham en van Abraham via Izaak naar de oudvaders van Israël. In de lijn
van Juda zou de Messias voortkomen.
Genesis 11:10 Dit zijn de nakomelingen
(Hebreeuws: TOLEDOTH) van Sem. Toen Sem
honderd jaar oud was, verwekte hij Arpaksad,
twee jaar na de vloed. 11 En Sem
leefde, nadat hij Arpaksad verwekt had, vijfhonderd jaar, en hij verwekte zonen
en dochteren. 12 Toen Arpaksad vijfendertig jaar geleefd had, verwekte hij Selach. 13 En Arpaksad leefde, nadat
hij Selach verwekt had, vierhonderd drie jaar, en hij verwekte zonen en
dochteren. 14 Toen Selach dertig jaar geleefd had, verwekte hij Eber. 15 En Selach leefde, nadat hij
Eber verwekt had, vierhonderd drie jaar, en hij verwekte zonen en dochteren. 16
Toen Eber vierendertig jaar geleefd had, verwekte hij Peleg. 17 En Eber leefde, nadat hij Peleg verwekt had, vierhonderd
dertig jaar, en hij verwekte zonen en dochteren. 18 Toen Peleg dertig jaar
geleefd had, verwekte hij Reü.
19 En Peleg leefde, nadat hij Reü verwekt had, tweehonderd negen jaar,
en hij verwekte zonen en dochteren. 20 Toen Reü tweeëndertig jaar geleefd had,
verwekte hij Serug. 21 En Reü
leefde, nadat hij Serug verwekt had, tweehonderd zeven jaar, en hij verwekte
zonen en dochteren. 22 Toen Serug dertig jaar geleefd had, verwekte hij Nachor. 23 En Serug leefde, nadat hij
Nachor verwekt had, tweehonderd jaar, en hij verwekte zonen en dochteren. 24
Toen Nachor negenentwintig jaar geleefd had, verwekte hij Terach. 25 En Nachor leefde, nadat hij Terach verwekt had, honderd
negentien jaar, en hij verwekte zonen en dochteren. 26 Toen Terach zeventig
jaar geleefd had, verwekte hij Abram,
Nachor en Haran.
Het is het Bijbelboek 1 Kronieken dat ons
leert dat in de dagen van Peleg, een achter-achterkleinzoon van Sem, dat de
aarde verdeeld werd, wat volgens de Joodse overlevering op de spraakverwarring
slaat.
1 Kronieken 1:17 De zonen van Sem waren: Elam, Assur, Arpaksad, Lud, Aram, Us, Chul, Geter en
Mesek. 18 Arpaksad verwekte Selach, en Selach verwekte Eber. 19 Aan
Eber werden twee zonen geboren: de
naam van de een was Peleg, want in zijn dagen werd de aarde verdeeld;
en de naam van zijn broeder was Joktan. 20 En Joktan verwekte Almodad, Selef,
Chasarmawet, Jerach, 21 Hadoram, Uzal, Dikla, 22 Ebal, Abimaël, Seba, 23 Ofir,
Chawila, en Jobab; deze allen waren de zonen van Joktan. 24 Sem, Arpaksad, Selach, 25 Eber, Peleg, Reü, 26 Serug, Nachor, Terach, 27 Abram dat is Abraham.
De hiervoor geciteerde Bijbelgedeelten
geven de geslachtslijn van Sem tot Abraham op en via hun vermelde leeftijden
bij verwekking van nageslacht, zijn we in staat de dagen van Peleg vanaf de
Grote Vloed te berekenen, en chronologisch op de tijdsbalk te plaatsen. Dit is
dan onze eerste oefening alvorens we heel de zaak aan de westerse tijdrekening
koppelen.
Een chronologisch overzicht van de
geslachtslijst van Sem geeft het volgende resultaat:
Zondvloed: 1656 jaar Anno Mundi (okt/sep)
Sem twee jaar
na de Grote Vloed
Arpachsad 1658 + 35 =
Selah 1693 +
30 =
Heber 1723 + 34 =
Peleg 1757 + 30 =
Rehu 1787 +
32
Serug 1819 + 30
Nahor 1849 + 29
Terah 1878 + 70 =
de vader van Abram, Nachor en Haran 1948
Peleg werd geboren in het jaar 1757 AM of 101 jaar na de vloed. Op de
leeftijd van dertig jaar verwekte hij zijn erfgenaam Reü dat het jaar 1787 AM
is, en hij leefde daarna nog 209 jaar dat ons in het jaar 1996 AM, of 340 jaar
na de Grote Vloed brengt. Ergens tijdens deze periode dient de spraakverwarring
op de tijdsbalk geplaatst te worden. In mijn werk Genesis versus Egyptologie,
2009, hoofdstuk 11, gaf ik een hint naar een jaartal op basis van een cyclus
van meganatuur-catastrofes: 2197 v. Chr. Maar dit laatste jaar was geen exacte
berekening op basis van Bijbelse chronologie. Het Jodendom is overigens ook
verdeeld over de vraag wanneer juist tijdens Peleg s leven, de aarde verdeeld
werd. De Seder Olam plaatst de verdeling van de aarde in het laatste jaar van
Peleg: 340 jaar na de Grote Vloed. Maar zoals eerder opgemerkt een veel oudere
Joodse bron (Heinrich W. Guggenheimer, The Rabbinic View of Biblical
Chronology, 1998) vermeldt dat Peleg, (wat splitsen betekent) zijn naam bij
zijn geboorte kreeg, toen de nakomelingen van Noach de aarde onder elkaar de
aarde verdeelden. Het is de laatste vermelding die chronologisch zin heeft en
de spraakverwarring voldoende in tijd, voor Abraham en de eerste farao s van
Egypte plaatst.
De spraakverwarring van Genesis 11:7 dateren we aldus in 1757 AM, 101 jaar
na de Grote Vloed, of naar de westerse tijdrekening omgerekend in het jaar 2239
v. Chr.
Vanuit de vlakte van Sinear, in het huidige Irak, verspreiden de
nakomelingen van Sem, Cham en Jafeth zich over de wereld. We moeten deze
groepen van volken zien als hoogontwikkelde mensen met allerhande kennis tot
het opstarten van de eerste beschavingen. Het beeld dat bijvoorbeeld Hollywood
van Noach, Sem, Cham en Jafeth geven is gebaseerd op de evolutietheorie waar
een ontwikkeling van oermensen tot homo-sapiens geleerd wordt. Telkens laat
Hollywood, Noach en zijn nakomelingen steevast in lompen gekleed en met wilde
haren, zien. Het eerste mensenpaar dat door de HEERE God met dierenhuiden
bekleed werd, wordt ook meestal als een haveloos paar neergezet, getoond. Ook
geïllustreerde Bijbels doen hier aan mee, waar men vanuit de eigen vaderlandse
geschiedenis niet onmiddellijk een probleem mee heeft, aangezien dit het
vertrouwde beeld van de holbewoners is. In mijn rijke verbeelding zie ik echter
een ander beeld: de beschreven dierenhuiden zijn voor mij bewerkt leder en de
kleding van het eerste mensenpaar zie ik als lederen maatpakken. Zo ook
trouwens de kleding van Noach en de zijnen. Deze mensen behoorden tot een hoog
beschavingsniveau met bouwtechnieken waar men heden nog altijd vragen bij
stelt, van hoe ze het gekund hebben. En het zijn namelijk bouwtechnieken die
heden verloren gegaan zijn. Bij de bouw van de tempel te Jeruzalem door Salomo
krijgen we in de Bijbel een hint naar de bouwtechnieken van drieduizend jaar
geleden.
1 Koningen 6:7 Toen het huis gebouwd werd, werd het opgetrokken van steen,
afgewerkt aan de groeve, en geen hamer
of beitel of enig ijzeren gereedschap werd gehoord bij het bouwen van het huis.
Dit Schriftwoord heeft het in wezen over een geluidloos optrekken van de
Tempel, iets dat geen enkele moderne bouwwerf vandaag zou kunnen garanderen. Ik
vermoed dat dezelfde technieken voor de Egyptische tempels gebruikt werden. De
restanten van de bouwwerken in Egypte teruggaand tot zelfs de archaïsche tijd
en het Oude Rijk zijn zo imposant dat sommige onderzoekers de bouwers ervan
zelfs buitenaards zoeken. Volgens het Genesismodel zijn deze bouwers gewoon de
nakomelingen van de hoogontwikkelde pre-zondvloedmens, of gezien vanuit de
mythologieën, de nakomelingen van de Atlantis-mensen.
De nakomelingen van Sem, Cham en Jafeth hebben tot in het zevende geslacht,
allen leeftijden van tweehonderd jaar en meer bereikt. Noach zelf leefde nog
tot 350 jaar na de Grote Vloed. Deze mensen werden dan ook door de volgende
generaties, als goden beschouwd. De oudheid-historicus Herodotos schrijft in
deze lijn, het volgende over Egypte:
Toch is Egypte voor de tijd van
die mannen (=priesters) door goden
bestuurd die te midden van de mensen leefden. Nu eens had de een dan weer de
ander de macht en de laatste van hen was Oros,
de zoon van Osiris (Heracles/Nimrod). Deze heette Apollo in het Grieks; hij
heeft Tyfon ten val gebracht en daarna als laatste god de troon bestegen.
Osiris kun je aan Dionysos gelijkstellen. Herodotos Boek 2:144
De namen tussen haakjes, in het citaat hierboven, heb ik toegevoegd. De
oorsprong van de Egyptische god Osiris kan namelijk teruggevoerd worden tot de
Bijbelse Nimrod of Heracles uit de Griekse mythologie. (Alexander Hislop, The
Two Babylons, 1916, Chapter II)
De apostel Paulus kreeg eens op één van zijn zendingsreizen de gelegenheid
om op de Areopagus te Athene te spreken. Van de Areopagus of het veld van
Mars, staat er in het Bijbelboek Handelingen geschreven dat: Alle Atheners nu
en de vreemdelingen, die zich daar ophielden, hadden voor niets anders tijd over
dan om iets nieuws te zeggen of te horen. Hierna de tekst van Paulus korte
redevoering, maar waar de kern van de Bijbelse wereldgeschiedenis en
heilsboodschap in zit. De redevoering was kort omdat Paulus wanneer hij over de
overwinning over de dood door de Opstanding uit de dood van de Christus, begon
te spreken hij door een meerderheid van zijn Griekse toehoorders weggehoond
werd. De Bijbelse hoop van de beloofde opstanding paste niet in hun Griekse
religieuze wereldaanschouwing.
Handelingen 17:22 En Paulus, voor de
Areopagus staande, zeide: Mannen van Athene, ik zie voor mijn ogen, dat gij
in elk opzicht buitengewoon ontzag voor godheden hebt; 23 want toen ik door uw
stad liep en de voorwerpen uwer verering aanschouwde, heb ik ook een altaar
gevonden met het opschrift: Aan een onbekende god. Wat gij dan, zonder het te
kennen, vereert, dat verkondig ik u.
24 De
God, die de wereld gemaakt heeft en al wat daarin is, die een Heer is van hemel
en aarde, woont niet in tempels met handen gemaakt, 25 en laat Zich ook niet
door mensenhanden dienen, alsof Hij nog iets nodig had, daar Hij zelf aan allen
leven en adem en alles geeft. 26 Hij heeft uit
één enkele het gehele menselijke geslacht gemaakt om op de ganse
oppervlakte der aarde te wonen en Hij heeft de hun toegemeten tijden en de grenzen van hun woonplaatsen bepaald, 27
opdat zij God zouden zoeken, of zij Hem al tastende vinden mochten, hoewel Hij
niet ver is van een ieder van ons. 28 Want
in Hem leven wij, bewegen wij ons en zijn wij, gelijk ook enige van uw
dichters hebben gezegd: Want wij zijn ook van zijn geslacht. 29 Daar wij dan
van Gods geslacht zijn, moeten wij niet
menen, dat de godheid gelijk is aan goud of zilver of steen door menselijke
kunstvaardigheid gesneden of bedacht. 30 God dan verkondigt, met voorbijzien
van de tijden der onwetendheid,
heden aan de mensen, dat zij allen overal tot bekering moeten komen; 31 omdat Hij een dag heeft
bepaald, waarop Hij de aardbodem rechtvaardig zal oordelen door een man, die
Hij aangewezen heeft, waarvan Hij voor allen het bewijs geleverd heeft door Hem
uit de doden op te wekken.
32 Toen zij nu van een opstanding
van doden hoorden, spotten sommigen, maar anderen zeiden: Wij zullen u
hierover nog wel eens horen. 33 Aldus vertrok Paulus uit hun midden. 34 Doch
enige mannen sloten zich bij hem aan, en kwamen tot geloof, onder wie ook
Dionysius, de Areopagiet, en een vrouw, genaamd Damaris, en anderen met hen.
|