Genesis 10:6 En de zonen van Cham zijn: Cusch en
Mitsraim, en Put, en Kanaän. 7 En de
zonen van Cusch zijn: Seba en Havila, en Sabta, en Raema, en Sabtecha. En de
zonen van Raema zijn: Scheba en Dedan. 8 En Cusch gewon Nimrod; deze begon
geweldig te zijn op de aarde. 9 Hij was een geweldig jager voor het aangezicht
des HEEREN; daarom wordt gezegd: Gelijk Nimrod, een geweldig jager voor het
aangezicht des HEEREN. 10 En het beginsel zijns rijks was Babel, en Erech, en
Accad, en Calne in het land Sinear. 11 Uit ditzelve land is Assur uitgegaan, en
heeft gebouwd Nineve, en Rehoboth, Ir, en Kalach. 12 En Resen, tussen Nineve en
tussen Kalach; deze is die grote stad. 13 En Mitsraim gewon de Ludieten, en de
Anamieten, en de Lehabieten, en de Naftuchieten, 14 En de Pathrusieten, en de
Casluchieten, van waar de Filistijnen uitgekomen zijn, en de Caftorieten. 15 En
Kanaän gewon Sidon, zijn
eerstgeborene, en Heth, 16 En den
Jebusiet, en den Amoriet, en den Girgasiet, 17 En den Hivviet, en den Arkiet,
en den Siniet, 18 En den Arvadiet, en den Tsemariet, en den Hamathiet; en
daarna zijn de huisgezinnen der Kanaänieten verspreid. 19 En de landpale der
Kanaänieten was van Sidon, daar gij gaat naar Gerar tot Gaza toe; daar gij gaat
naar Sodom en Gomorra, en Adama, en Zoboim, tot Lasa toe. 20 Deze zijn zonen
van Cham, naar hun huisgezinnen, naar
hun spraken, in hun landschappen, in hun volken. (Statenvertaling)
De Hethieten worden in
de volkenlijst van het Bijbelboek Genesis vermeld en hebben hun oorsprong bij
Heth (Genesis 10:15), een zoon van Kanaän, een zoon van Cham, een zoon van
Noach. Hun oorsprong gaat helemaal terug tot de periode na de Grote Vloed en de
spraakverwarring in het najaar van 2239 v. Chr. Hun woongebied wordt aanvankelijk
in Kanaän geplaatst en volgens het Bijbelboek Jozua (1:4) ook noordelijk van
Kanaän aan de Eufraat (Jozua 1:4).
Jozua 1:1 Het geschiedde
nu, na den dood van Mozes, den knecht des HEEREN, dat de HEERE tot Jozua, den
zoon van Nun, den dienaar van Mozes, sprak, zeggende: 2 Mijn knecht Mozes is
gestorven; zo maak u nu op, trek over deze Jordaan, gij en al dit volk, tot het
land, dat Ik hun, den kinderen Israëls, geve. 3 Alle plaats, waarop ulieder
voetzool treden zal, heb Ik u gegeven, gelijk als Ik tot Mozes gesproken heb. 4
Van de woestijn en dezen Libanon af tot aan de grote rivier, de rivier Frath, het ganse land der Hethieten, en tot
aan de grote zee, tegen den ondergang der zon, zal ulieder landpale zijn.
(Statenvertaling)
Er is echter reden om
aan te nemen dat de woorden: het ganse land der Hethieten, later bij het
compileren van de Bijbel ter verduidelijking zijn toegevoegd. De Griekse
Septuagint vertaling van de Bijbel daterend uit de derde eeuw v. Chr. vermeldt
het land van de Hethieten als grens van het beloofde land Kanaän, niet. De
Septuagint LXX heeft verder bij al de aangehaalde Bijbelteksten in dit artikel
Hethieten staan als één volk en komt er geen spel met klinkers voor. Toen de
HEERE God in 1889 v. Chr. Zijn verbond met Abram aanging en het land Kanaän aan
hem en zijn zaad beloofde hadden de Hethieten hun verblijfplaats in Kanaän.
Genesis 15:18 Ten zelfden
dage maakte de HEERE een verbond met Abram, zeggende: Aan uw zaad heb Ik dit
land gegeven, van de rivier van Egypte af, tot aan die grote rivier, de rivier
Frath: 19 Den Keniet, en den Keniziet, en den Kadmoniet, 20 En den Hethiet, en den Fereziet, en de
Refaieten, 21 En den Amoriet, en den Kanaäniet, en den Girgaziet, en den
Jebusiet. (Statenvertaling)
Toen Sara in het jaar
1851 v. Chr. in Kanaän stierf kocht Abraham een stuk land met een spelonk als begraafplaats
van de Hethieten, de zonen Heths, te Hebron (Genesis 23). De Hethieten zouden
in het land tot aan de komst van de Israëlieten aan de grens van Kanaän in 1443
v. Chr. verblijven. Naar het Woord van de HEERE God zouden zij door Jozua uit
het Beloofde Land Kanaän verdreven worden.
Jozua 3:7 Want de HEERE had tot Jozua gezegd: Dezen dag zal
Ik beginnen u groot te maken voor de ogen van gans Israël, opdat zij weten, dat
Ik met u zijn zal, gelijk als Ik met Mozes geweest ben. 8 Gij dan zult den
priesteren, die de ark des verbonds dragen, gebieden, zeggende: Wanneer
gijlieden komt tot aan het uiterste van het water van de Jordaan, staat stil in
de Jordaan. 9 Toen zeide Jozua tot de kinderen Israëls: Nadert herwaarts, en
hoort de woorden des HEEREN, uws Gods. 10 Verder zeide Jozua: Hieraan zult gijlieden
bekennen, dat de levende God in het midden van u is, en dat Hij ganselijk voor
uw aangezicht uitdrijven zal de Kanaänieten, en de
Hethieten, en de
Hevieten, en de Ferezieten, en de Girgazieten, en de Amorieten en de
Jebusieten. 11 Ziet, de ark des verbonds van den Heere der ganse aarde gaat
door voor ulieder aangezicht in de Jordaan. (Statenvertaling)

De verdrijving van de
genoemde volken waaronder de Hethieten zou zes jaar in beslag nemen waarna het
land in het zevende jaar, dat het eerste sabbatjaar van april 1437/maart 1436
v. Chr. was, onder de twaalf stammen verdeeld werd. Enkele volken zouden nog in
het land en aan de buitengrenzen aanwezig blijven en ten tijde van de Richteren
voor problemen zorgen. Na hun verdrijving uit Kanaän vestigden de Hethieten
zich in Anatolië in het gebied van het huidige Turkije. Het Oude Rijk van de Hethieten ziet hier zijn aanvang. Vanuit
Anatolië en hun nieuwe hoofdstad Hattoesa, het huidige Böghazkoy, zouden zij enkele
generaties later een nieuwe macht in de regio en daarbuiten worden. Ten tijde van koning Salomo (1007/967 v. Chr.)
heeft de Bijbel het over de koningen van de Hethieten in het meervoud
en moeten we ons een serie stadstaten voor de geest halen.
1 Koningen 10:27 En de koning maakte het zilver in Jeruzalem te
zijn als stenen, en de cederen maakte hij te zijn als de wilde vijgebomen, die
in de laagte zijn, in menigte. 28 En het uitbrengen der paarden was hetgeen
Salomo uit Egypte had; en aangaande het linnen garen, de kooplieden des konings
namen het linnen garen voor den prijs. 29 En een wagen kwam op, en ging uit van
Egypte, voor zeshonderd sikkelen zilvers, en een paard voor honderd en vijftig;
en alzo voerden ze die uit door hun hand voor alle koningen der Hethieten, en voor de koningen van Syrië.
Tegen de negende eeuw v. Chr. aan worden de Hethieten in de Bijbel als
een militaire grootmacht aangeduid. Ten tijde van de profeet Elisa, de opvolger
van de profeet Elia, wordt naar de Hethieten in 876 v. Chr. verwezen.
2 Koningen 7:6 Want de HEERE had het heir der
Syriërs doen horen een geluid van wagenen, en een geluid van paarden, het geluid
ener grote heirkracht; zodat zij zeiden de een tot den ander: Zie, de koning van Israël heeft tegen ons gehuurd de koningen der Hethieten, en de koningen der Egyptenaren, om tegen ons te komen. 7
Derhalve hadden zij zich opgemaakt, en waren in de schemering gevloden, en
hadden hun tenten gelaten, en hun paarden, en hun ezelen, het leger gelijk als
het was; en waren gevloden om huns levens wil.
De Hethieten worden in dit
Bijbelgedeelte in de tweede helft van de negende eeuw v. Chr. als een van de
twee militaire grootmachten in die dagen aangeduid.
Het Hethieten-rijk wordt
door de gevestigde seculiere geschiedschrijving in drie perioden verdeeld. Men
spreekt over een Oude Rijk, een Midden Rijk en een Nieuw Rijk. De Hethieten
vermeldde ik in mijn eerdere publicaties: Van Noach tot Christus(1987), Kroniek
van het Oude Israël(1993) en De Assyriologie herzien (2012) blz. 130-136). Vooral
het baanbrekend werk van Dr. Donovan
Courville (The Exodus Problem and
its Ramifications, Volume 2, Chapter 17) was mijn leidraad. Dr. Courville (Van Noach tot Christus, 1987,
hoofdstuk 10 t/m hoofdstuk 13) plaatst de Hethietische koning Pithanus in de vijftiende eeuw v. Chr. op de
tijdsbalk, tot op koning Telepinus in de
elfde eeuw v. Chr., die hij met Ilu Teshup uit Assyrische bronnen
identificeert. Het was de Assyriër Tiglath Pileser I die in de elfde eeuw v.
Chr. aan het Oude Rijk van de
Hethieten een einde bracht. Wat volgde was een chaotische periode, genaamd het Midden Rijk, tot aan de regering
van Tudhaliyas II, die het tijdperk van het
Nieuwe Rijk inluidde. De chaotische periode van het Midden Rijk werd vermoedelijk
veroorzaakt door het optreden van farao Thothmosis III alias Sisak die in 963
v. Chr. (gereviseerde chronologie) aan een serie jaarlijkse veldtochten naar
Klein-Azië begon. Het revisionisme van de geschiedenis van de oudheid plaatst
Thothmosis III in de tiende eeuw v. Chr. en niet in de vijftiende eeuw v. Chr.
waar de orthodoxe egyptologie hem foutief plaatste. Praktisch vijf duistere
eeuwen verdwijnen nu en brengen de contemporaine heersers tezamen op de
tijdsbalk. Het is het rechttrekken van de chronologie der Egyptische farao s
aan de hand van de Bijbel dat de uitkomst gaf.
De hierboven geschetste reconstructie
van de geschiedenis en chronologie is volledig op basis van de
Bijbels-historische gegevens samengesteld. Het Rijk van de Hethieten kent hier
zijn aanvang in de vijftiende eeuw v. Chr. na de verdrijving uit Kanaän.

Een
misleidende kaart met de periode van de twaalfde eeuw v. Chr. volgens de
gangbare seculiere geschiedschrijving. De situatie in Klein-Azië zoals men
meent dat ze bestond bij de invallen van de Zeevolken waartegen Ramses III
optrad. Het land Kanaän wordt op de kaart tot de Egyptische invloedssfeer
gerekend. Dit als een gevolg van het hanteren van een vermeende Sothis-kalender
in het oude Egypte en een foutieve chronologie van de farao s. Het jaartal
1200 v. Chr. wordt bovendien door seculiere wetenschappers als een archeologische
breuklijn tussen Laat Brons en Vroeg IJzer gehanteerd. Volgens de Bijbel echter
zaten er vijf eeuwen tussen de Exodus en de era van Salomo. De archeologische
breuklijn in Kanaän bij de intocht van de Israëlieten dient gedateerd naar 1443
v. Chr. en herkend als de breuklijn van vroeg-brons naar midden-brons.
Laat-brons vangt nu aan bij het begin van de Salomo-era rond 1000 v. Chr.
Tijdens de lange Richterenperiode van 1407 tot 1087 v. Chr. zwijgt de Bijbel
over Egypte als een grootmacht. Geen invloed in of over Kanaän door Egypte moet
de conclusie zijn.
De seculiere
geschiedschrijving baseert zich niet op de Bijbel maar tracht op basis van wat
de archeologie tevoorschijn heeft gebracht een en ander te verklaren. De kaart
hierboven is zulk een voorbeeld. Het donkeroranje gekleurde gebied is het
kernland van de Hethieten en het lichtoranje gekleurde gebied toont de veronderstelde
grootste uitbreiding in de twaalfde eeuw v. Chr. Het groen gekleurde gebied
duidt Egypte en Kanaän aan ten tijde van de regeerperiode van Ramses II. Ook
archeologen met Bijbels-gefundeerde achtergrond die overigens waardevol werk op
het terrein afleveren hanteren meestal de jaartallen van de Egyptologie tot het
(foutief) dateren van aardlagen.
Te Kadesj (Qadesh) werd
in 1275 v. Chr. volgens de conventionele tijdrekening slag geleverd tussen
Ramses II en de Hethiet Hattoesilis III. Ramses II is door de orthodoxe
egyptologie een regeerperiode van 1279 v. Chr. tot 1212 v. Chr. gegeven en alzo
op de tijdsbalk geplaatst. Eerder al was er interactie met de Egyptische
Aton-ketterfarao s waarvan veel van de briefwisseling in de vorm van
kleitabletten bewaard is gebleven. Deze farao s worden echter door de
egyptologie foutief in de veertiende eeuw v. Chr. op de tijdsbalk geplaatst en
mét hen de contemporaine Hethieten. Dit alles op basis van het veronderstelde gebruik
van een dubbele kalender in het oude Egypte: de Sothis-kalender. De kalender is
echter een fantasie van Grieken en Romeinen en is nooit in het oude Egypte
gehanteerd. Zie het artikel van 02.09.2019
op dit blog: de zogenaamde oud-Egyptische pseudo-astronomische
Sothis-kalender, zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1567375200&stopdatum=1567980000
Het is nochtans aan de
gefabriceerde Egyptische chronologie dat de gebruikte jaartallen voor de
Hethieten gekoppeld werd. Vandaar de verschillen tussen het Bijbelse tijdskader
voor de Hethieten en de seculiere jaartallen. De eerder aangehaalde Aton-farao
s horen echter in de achtste eeuw v. Chr. op de tijdsbalk thuis en Ramses II
zit volgens de revisie van de geschiedenis van de oudheid op de tijdsbalk in de
zevende eeuw v. Chr.
Dat een nieuwe
chronologie voor de chronologie van de Hethietische koning noodzakelijk is
blijkt uit verschillende aanwijzingen. Zo
schrijft Dr. Margarete Riemschneider (Die Welt der Hethiter, 1958, blz. 34) onverbloemd
over de verwijzing naar het product ijzer ten tijde van de regering van
Hattoesilis, terwijl het orthodox gezien niet evident is dit product in het
Brons tijdperk tegen te komen. Tijdens de regering van Hattoesilis is namelijk
een schrijven bekend van een Assyrische vorst met het verzoek om het zenden van
ijzer. Hattoesilis gaf een ontwijkend antwoord, schreef dat zijn magazijnen
leeg waren en het jaargetijde niet geschikt voor verwerking van ijzer, maar
stuurde als teken van goede wil een ijzeren dolk naar de Assyriër.
De seculiere
geschiedschrijving die de Sothis-kalender voor Egypte volgt heeft als een
gevolg een veel oudere datering voor de verschillende rijken van de Hethieten.
Veel vraagtekens blijven echter bestaan. Zij menen ook de Hethietische taal als
een Indo-Europese taal te herkennen. Te Karatepe werd op een archeologische
site een tweetalige tekstinscriptie in Hethietische hiërogliefen en het
Fenicisch ontdekt. Omdat het Fenicisch schrift reeds bekend was, werd deze
vertaling van de hiërogliefen met vreugde begroet. Zoals bij de vondst van de
Rosetta-steen of de Behistoen-inscripties meende men de sleutel gevonden te
hebben tot een hele nieuwe literatuur. Maar die hoop is tot nu toe niet in
vervulling gegaan. Filologen voor een hele tijd aan het werk met de tekst,
geraken er alsnog niet uit. Buiten de Bijbel blijft de kennis over de
Hethietische geschiedenis voor een groot deel afhankelijk van zinspelingen op
gebeurtenissen en personen gevonden in Assyrische en Egyptische annalen.
Via het vermoeden met
een Indo-Europese taal te maken te hebben wordt de oorsprong door sommigen niet
bij de nakomelingen van Cham gezocht (wat de Bijbel leert) maar bij de zonen
van Jafeth in de geslachtslijn van Javan.
Genesis 10:2 De zonen
van Jafeth zijn: Gomer, en Magog, en
Madai, en Javan, en Tubal, en
Mesech, en Thiras. 3 En de zonen van Gomer zijn: Askenaz, en Rifath, en
Togarma. 4 En de zonen van Javan zijn: Elisa, en Tarsis; de Chittieten en Dodanieten. 5 Van dezen zijn verdeeld de eilanden
der volken in hun landschappen, elk naar zijn spraak, naar hun huisgezinnen,
onder hun volken.
De
Chittieten of Kittiërs kunnen Schriftuurlijk-geografisch niet met de Hethieten geïdentificeerd worden.
De bekende encyclopedie van de uitgeverij KOK, 1975 heeft het volgende
commentaar:
Kittiërs. Een volksstam,
nakomelingen van Javan. Gn. 10, 4. Chittim of Kittim is de hebr. naam voor een Fenicisch gebied op Cyprus, welke
kolonie door de Grieken Kittion werd
genoemd. Deze naam Kittim ging over op het eiland Cyprus, gelijk dit Js. 23,
(SV) als het land Kittim wordt aangeduid. En omdat Cyprus het eerste eiland is,
dat uit het oosten komende werd aangedaan, werd het met de meest westelijke
eilanden samengevat onder de naam kustlanden
der Kittiërs. Jr. 2,10: van Kittim. Ez. 27, 6: waarop de Kittiërs varen.
Nm. 24, 24; Dn. 11, 30
De
Kittiërs of Chittieten dienen geografisch-Bijbels gezien in de kustlanden
geplaatst/gezocht te worden en niet in Klein-Azië. Er is maar een volk in de
Bijbel dat met de naam Hethieten aangeduid wordt. De reconstructie die Dr.
Donovan Courville (The Exodus Problem and its Ramifications, Volume 2, Chapter
17) van de geschiedenis van de oudheid samenstelde geeft een goede verklaring
over de Hethieten in zowel Kanaän als Anatolië. In een te volgen aflevering
breng ik zijn reconstructie van de Hethietische koningslijst vanaf hun
verdrijving uit Kanaän.
Wordt
vervolgd
Met
vriendelijke groet,
Robert De
Telder
Ontmoeten.
Vragen. Ontdekken. Zie: alphavlaanderen.be
Recente
publicaties:
Boekentips:
zie link: https://boekentips.com/auteur/2508383/robert-de-telder