Met dit
artikel nemen we de draad op met onze reeks afleveringen over de kronieken van
de koningen van Israël. Met onze aflevering van 12.10.2016 sloten we af met de kroniek van Pekah. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?ID=2931025
Deze
week gaan we verder met de laatste koning van het tienstammenrijk: Hosea. Zijn
regeringseinde betekende de val van Samaria en de wegvoering van de tien
stammen in Assyrische ballingschap.
Volgens
de gangbare chronologie regeerde Hosea van 732 tot 723 v. Chr. en geschiedde de
val van Samaria in 722 v. Chr., en dit gebaseerd op de verankering met de
Assyrische loningslijst. Volgens de nieuwe chronologie op basis van de sabbat- en jubeljaren zoals
uiteengezet in TIJD en TIJDEN,2015,
blz. 312-320, zit Hosea op de tijdsbalk verankerd van het najaar van 735 v.
Chr. tot het voorjaar van 717 v. Chr., of twee tijdschijven van ieder negen
jaar. De val van Samaria dateren we in 717 v. Chr.
Er is een verschil van vijf
jaar tussen het uitgedokterde jaartal van Edwin R. Thiele voor de val van
Samaria en de wegvoering in ballingschap van de tien stammen, en het jaartal
volgens de sabbat- en jubeljaartelling. Thiele heeft de Bijbelse chronologie van
de koningen van Juda en Israël verbonden met de gegevens van de Assyrische
koningslijst en sommige Bijbelse chronologische gegevens aangepast aan de
Assyrische. De Assyrische chronologische gegevens achtte hij gezaghebbender dan
de Bijbel.
2 Koningen 15:30 En Hosea, de zoon van Ela, maakte een verbintenis tegen Pekah, den zoon van Remalia, en sloeg hem, en doodde hem, en werd koning in zijn plaats; in
het twintigste jaar van Jotham, den zoon van Uzzia. 31 Het overige
nu der geschiedenissen van Pekah, en al wat hij gedaan heeft, ziet, dat is
geschreven in het boek der kronieken der koningen van Israël.

De vermelding dat Hosea in het twintigste
regeringsjaar van Jotham, de zoon van Uzzia, koning over het tienstammenrijk
werd, vereist een verklaring. Aangezien Jotham slechts zestien jaar regeerde en
geen twintig, bedoelde de Bijbelse Kroniekschrijver dat Hosea de macht in het
tienstammenrijk overnam, twintig jaar na het begin van Jotham s
troonsbestijging. Op ons schema loopt het twintigste jaar na de
troonsbestijging van Jotham van oktober 736 tot september 735 v. Chr. Het begin
van het eerste regeringsjaar van Hosea plaatsen we in het voorjaar van 735 v.
Chr.
2 Koningen 17:1 In het twaalfde jaar van Achaz, den koning van Juda, werd Hosea, de zoon van Ela, koning
over Israël te Samaria, en regeerde negen jaren. 2 En hij deed
dat kwaad was in de ogen des HEEREN; evenwel niet, als de koningen van Israël,
die voor hem geweest waren. (Statenvertaling)
De chronologische informatie die 2 Koningen hoofdstuk 17
in schijnbare afwijking van 2 Koningen hoofdstuk 15 opgeeft, brengen we
eenvoudig op ons schema aan en levert Hosea twee regeerperioden van ieder negen
jaar op. De Seder Olam ziet zowel Achaz van Juda als Hosea van Israël gedurende
de eerste periode van negen jaar als vazallen van Assyrië. Tijdens deze eerste
periode zetelde Hosea niet in Samaria maar had hij zijn domein in Gilead en
andere Trans-Jordaanse regio s. Dit sluit aan bij de beschreven chaos en
anarchie die toen in het gebied van het tienstammenrijk heerste, zoals
beschreven in het artikel over Pekah de voorganger van Hosea.
2 Koningen 17:3 Tegen
hem toog op Salmaneser, koning van
Assyrië; en Hosea
werd zijn knecht, dat hij hem een geschenk gaf. 4 Maar de koning van
Assyrië bevond een verbintenis in Hosea, dat hij tot So, den koning van Egypte, boden gezonden had, en het geschenk aan
den koning van Assyrië niet als te voren van jaar tot jaar opbracht; zo besloot
hem de koning van Assyrië, en bond hem in het gevangenhuis. 5 Want de koning
van Assyrië toog op in het ganse land; ja, hij kwam op naar Samaria, en hij
belegerde haar drie jaren. 6 In het
negende jaar van Hosea, nam de koning van Assyrië Samaria in, en voerde
Israël weg in Assyrië, en deed ze wonen in Halah, en in Habor, aan de rivier
Gozan, en in de steden der Meden.
In het voorjaar van 726 v. Chr., het twaalfde
regeringsjaar van Achaz van Juda, stopte Hosea met het betalen van de
jaarlijkse schatting aan Assyrië en begonnen de laatste negen jaar van zijn
heerschappij over Samaria. Zijn breuk met Assyrië was niet het gevolg van een
zich richten op de HERE God, maar als een gevolg van zijn vertrouwen op farao
So van Egypte. Over de identificatie van het Hebreeuwse So met een farao uit
de Egyptische koningslijsten, schreef ik een hoofdstuk in mijn boek TIJD en
TIJDEN, 2015, blz. 307-311. Een mogelijke kandidaat is farao Zet alias Setnakht
alias Sethoos.

De relatie met Egypte heb ik in mijn boek De Zonaanbidder, 2016, blz. 125-130,
uitvoerig behandelt. Hosea correspondeerde met farao Nafoeria alias Achnaton onder
de Akkadische naam Rib-Addi, de bekende Amarna-briefwisseling. In de vorige aflevering
over Pekah hebben we gezien dat Pekah met farao correspondeerde met de naam
Labaja. De val van Samaria dat in de Amarna-briefwisseling met Soemoer
aangeduid wordt, vinden we ook de brieven vermeld worden.
In het zesde regeringsjaar van Hosea begon de Assyriër
Salmaneser V een belegering van Samaria die drie jaar zou aanslepen, tot haar
ondergang in 717 v. Chr. De Assyrische invasies in Israël hadden al eerder mijn
aandacht op dit blog met o. a. een artikel van 14.04.2016: De
Assyrische koningen Pul en Tiglath Pileser III, zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1460325600&stopdatum=1460930400

Zegel uit de tijd van Hosea 726/717 v. Chr.
Behorend aan Abdi, dienaar van Hosea
De Egyptische invloed is vooral duidelijk
aanwezig in de afbeelding van de gevleugelde zon onderaan het zegel. Het was
dan ook de tijd van de zonaanbidder in Egypte, de aanbidding van Aton.
Het hierna volgende Bijbelgedeelte verhaalt de
geschiedenis van het falen van het tienstammenrijk vanaf hun exodus uit Egypte
in 1483 v. Chr. tot hun uiteindelijke wegvoering in Assyrische ballingschap in
717 v. Chr..
2 Koningen 17:7 Want
het was geschied, dat de kinderen Israëls gezondigd hadden tegen den HEERE, hun
God, Die hen uit Egypteland opgebracht
had, van onder de hand van Farao, den koning van Egypte; en hadden andere
goden gevreesd; 8 En hadden gewandeld in de inzettingen der heidenen, die de
HEERE voor het aangezicht der kinderen Israëls verdreven had, en der koningen
van Israël, die ze gemaakt hadden. 9 En de kinderen Israëls hadden de zaken,
die niet recht zijn, tegen den HEERE, hun God, bemanteld; en hadden zich hoogten gebouwd in al hun steden, van den wachttoren
af tot de vaste steden toe. 10 En zij hadden zich staande beelden opgericht en
bossen, op allen hogen heuvel en onder alle groen geboomte. 11 En zij hadden
daar gerookt op alle hoogten, gelijk de heidenen, die de HEERE van hun
aangezichten weggevoerd had; en zij hadden kwade dingen gedaan, om den HEERE
tot toorn te verwekken. 12 En zij hadden de drekgoden gediend, waarvan de HEERE
tot hen gezegd had: Gij zult deze zaak niet doen. 13 Als nu de HEERE tegen
Israël en tegen Juda, door den dienst
van alle profeten, van alle zieners, betuigd had, zeggende: Bekeert u van uw boze wegen en houdt
Mijn geboden, en Mijn inzettingen, naar al de wet, die Ik uw vaderen geboden
heb, en die Ik tot u door de hand van Mijn knechten, de profeten, gezonden heb;
14 Zo hoorden zij niet, maar zij
verhardden hun nek, gelijk de nek hunner vaderen geweest was, die aan den
HEERE, hun God, niet geloofd hadden. 15 Daartoe
verwierpen zij Zijn inzettingen, en Zijn verbond, dat Hij met hun vaderen gemaakt
had, en Zijn getuigenissen, die Hij tegen hen betuigd had, en wandelden de
ijdelheid na, dat zij ijdel werden, en achter de heidenen, die rondom hen
waren, van dewelke de HEERE hun geboden had, dat zij niet zouden doen gelijk
die. 16 Ja, zij verlieten al de geboden des HEEREN, huns Gods, en maakten zich
gegoten beelden, twee kalveren; en maakten bossen, en bogen zich voor alle heir
des hemels, en dienden Baäl. 17 Ook deden zij hun zonen en hun dochteren door
het vuur gaan, en gebruikten waarzeggerijen,
en gaven op vogelgeschrei acht, en verkochten zich, om te doen dat kwaad was in
de ogen des HEEREN, om Hem tot toorn te verwekken. 18 Daarom vertoornde zich de
HEERE zeer over Israël, dat Hij hen
wegdeed van Zijn aangezicht; er bleef niets over, behalve de stam van Juda
alleen. 19 Zelfs hield Juda de geboden des HEEREN, huns Gods, niet; maar zij
wandelden in de inzettingen van Israël, die zij gemaakt hadden. 20 Zo verwierp
de HEERE het ganse zaad van Israël, en bedrukte hen, en gaf ze in de hand der
rovers, totdat Hij hen van Zijn aangezicht weggeworpen had. 21 Want Hij
scheurde Israël van het huis van David af, en
zij maakten Jerobeam, den zoon van Nebat, koning; en Jerobeam dreef Israël af van achter den
HEERE, en hij deed ze een grote zonde zondigen. 22 Alzo wandelden de
kinderen Israëls in alle zonden van
Jerobeam die hij gedaan had; zij weken daarvan niet af; 23 Totdat de HEERE
Israël van Zijn aangezicht wegdeed, gelijk als Hij gesproken had door den
dienst van al Zijn knechten, de profeten; alzo
werd Israël weggevoerd uit zijn land naar Assyrië, tot op dezen dag.
Het hiervoor vermelde Bijbelcitaat vermeldt opnieuw de
eerste koning van Israël: Jerobeam I, die aan de basis ligt van het volgen van
andere goden door de tien stammen. Met koning Jerobeam I begon ik de
afleveringen over de Kronieken van de koningen van Israël, op dit blog op 27.10.2015, zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1445814000&stopdatum=1446418800
De eerste koning van het tienstammenrijk voerde op
eigen initiatief afgodendienst in ter verhindering dat de tien stammen nog naar
Jeruzalem zouden trekken ter viering van de jaarlijkse pelgrim-feesten.
1
Koningen 12:26 En Jerobeam zeide in zijn hart: Nu zal het koninkrijk weder tot het huis van David keren. 27 Zo dit
volk opgaan zal om offeranden te doen in het huis des HEEREN te Jeruzalem, zo
zal het hart dezes volks tot hun heer, tot Rehabeam, den koning van Juda,
wederkeren; ja, zij zullen mij doden, en tot Rehabeam, den koning van Juda,
wederkeren. 28 Daarom hield de koning een raad, en maakte twee gouden kalveren;
en hij zeide tot hen: Het is ulieden te veel om op te gaan naar Jeruzalem; zie uw goden, o
Israël, die u uit Egypteland opgebracht hebben. 29 En hij zette het
ene te Beth-el, en het andere stelde
hij te Dan. 30 En deze zaak werd tot
zonde; want het volk ging heen voor het ene, tot Dan toe. 31 Hij maakte ook een huis der hoogten; en maakte
priesteren van de geringsten des volks, die niet waren uit de zonen van Levi.
32 En Jerobeam maakte een feest in de achtste maand, op den vijftienden dag der
maand, gelijk het feest, dat in Juda was, en offerde op het altaar; van
gelijken deed hij te Beth-el, offerende den kalveren, die hij gemaakt had; hij
stelde ook te Beth-el priesteren der hoogten, die hij gemaakt had. 33 En hij
offerde op het altaar, dat hij te Beth-el gemaakt had, op den vijftienden dag
der achtste maand, der maand, dewelke
hij uit zijn hart verdacht had; zo maakte hij den kinderen Israëls een
feest, en offerde op dat altaar, rokende. (Statenvertaling)
De
steeds herhaalde specifieke zonde van Jerobeam I waar elke kroniek van de
koningen van Israël mee begint, heeft zijn oorsprong bij de invoering van
afgoderij in het gebied van het tienstammenrijk.
2
Koningen 15:9 En hij deed dat kwaad was
in de ogen des HEEREN, gelijk als zijn vaderen gedaan hadden; hij week niet af
van de zonden van Jerobeam, den zoon van
Nebat, die Israël zondigen deed.
Vanuit
de Joodse legende leren we ook dat er niet alleen gouden beelden van kalveren
ter aanbidding waren opgericht, maar dat er ook sindsdien aan de grens met Juda
grenswachters werden opgesteld ter verhindering dat ook enkelingen naar
Jeruzalem zouden gaan ter viering van Gods ingestelde pelgrimsfeesten.
Legends of the Jews, Volume
IV, Chapter IX, compiled by Louis Ginzberg.
Then the Assyrians, in the reign of Hoshea,
carried off the second golden calf together with the tribes of Asher, Issachar,
Zebulon, and Naphtali, leaving but one-eighth of the Israelites in their own
land. The larger portion of the exiles was taken to Damascus. After that
Israel's doom overtook it with giant strides, and the last ruler of Israel actually
hastened the end of his kingdom by a pious deed. After the golden
calves were removed by the Assyrians, Hoshea,
the king of the north, abolished the institution of stationing the guards on
the frontier between Judah and Israel to prevent pilgrimages to Jerusalem.
But the people made no use of the liberty granted them. They persisted in their
idolatrous cult, and this quickened their punishment. So long as their kings
had put obstacles in their path, they could excuse themselves before God for
not worshipping Him in the true way. The action taken by their king Hoshea left
them no defense. When the Assyrians made their
third incursion into Israel, the kingdom of the north was destroyed
forever, and the people, one and all, were carried away into exile.
Nadat de Assyriërs de door Jerobeam I opgerichte
gouden kalveren als buit hadden meegenomen, blijkt dat volgens de legende
koning Hosea de religieuze grenswachters naar huis stuurde, zodat het volk indien
zij wensten naar Jeruzalem konden trekken. In Juda werd namelijk op dat moment
een godsdiensthervorming door koning Hizkia doorgevoerd. De Israëlieten echter
hielden vast aan hun afgodendienst. In 717 v. Chr. was de maat der zonde vol en
werden de tien stammen in Assyrische ballingschap weggevoerd.
2 Koningen 17:6 In
het negende jaar van Hosea, nam de koning van Assyrië Samaria in, en voerde Israël weg in Assyrië, en deed ze
wonen in Halah, en in Habor, aan de rivier Gozan, en in de steden der Meden.
Wordt vervolgd
Met vriendelijke groet
Robert De Telder
Recente publicaties van Robert De Telder

EXODUS, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/102331

De Zonaanbidder, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/87999
TIJD en TIJDEN, 2015, Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579
De Assyriologie herzien, 2012, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/76234
De Tweede Wereldoorlog door de ogen van een neutrale
Belg, 2007, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/69343