Met het
artikel van verleden week van 13-07-2015
bracht ik de dood van de aartsvader Jacob in Egypte onder de aandacht en zijn
mummificering, en vooral de geschiedenis van het vervoer daarna naar Kanaän ter
bijzetting in het graf van Abraham te Hebron. De Egyptische karavaan met de
stoffelijke resten van Jakob nam daarbij de oostelijke route naar Kanaän ter
aansluiting aan de koninklijke weg oostelijk van de Jordaan.

Op een
kaart uitgestippeld ziet men de omweg die men vanuit de Nijldelta gemaakt
heeft. Dit is vreemd voor degenen die de orthodoxe Egyptologie volgen en deze
epoque tijdens de Hyksos-heerschappij plaatsen. De Hyksos overheersten namelijk
niet alleen Egypte maar ook een groot gedeelte van Klein-Azië. Moest Jozef ten
tijde van de Hyksos-periode onderkoning geweest zijn, zou de kustroute meer
logischer geweest zijn. Waarom dan de oostelijke route? Het antwoord in het
bewuste artikel, lag in het feit dat de kustroute toen niet veilig was als een
gevolg van het optreden van de Sand dwellers, zoals ze door de faraos van de
zesde dynastie geduid werden. In het gereviseerde model van de geschiedenis van
de oudheid zijn de Hyksos gelijk aan de Bijbelse Amalekieten die pas na de
Exodus Egypte overrompelen. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1433109600&stopdatum=1433714400
En
Jozef was onderkoning van farao Zoser van de derde dynastie van het Oude Rijk.
Het Oude Rijk is in de revisie contemporain met het Midden-Rijk, met de
verschillende koningshuizen ondergeschikt aan elkaar. Dan heeft weer een
dynastie de overhand daarna de andere. Zie TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 59-71.
Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

Over
Jozef als onderkoning van Egypte tijdens de derde dynastie onder farao Zoser
schreef ik al eerder op dit blog een artikel op 09-06-2014: Jozef de onderkoning van Egypte. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1402264800&stopdatum=1402869600 en
scrol naar beneden.
Bijbelvorsers
die echter zweren bij de conventionele algemeen aanvaarde Egyptologie en haar
rangschikking van de dynastieën op de tijdsbalk, dienen de Bijbelse
geschiedenis over Jozef ten tijde van de Hyksos-heerschappij te plaatsen.
Schijnbaar lukt dit eenvoudig (?) aangezien over de Hyksos-heerschappij onder
andere weinig geweten is. En dit als een gevolg van de beeldenstorm uitgevoerd
door farao Ahmose van de achttiende dynastie, die na het verdrijven van de
Hyksos uit Egypte alles wat aan hen herinnerde liet vernietigen. Het is aldus
eenvoudig te stellen dat Jozef de onderkoning van een Hyksos-farao was, er
staat namelijk geen enkele Egyptische bron tegenover. Oef. Maar zo eenvoudig is
het echter niet. Het is het Bijbelboek Genesis dat de norm is en niet de
uitgedokterde tijdsconstructie van de Egyptologie.
Het
eerder aangehaalde artikel van verleden week toont aan dat het puzzelstuk over
Jozef als onderkoning over Egypte, niet past in het Hyksos-plaatje van de
orthodoxe egyptologie. Deze plaatsing op de tijdsbalk geeft daarenboven andere problemen
met enkele historische feiten die gekend zouden moeten zijn. Zo vereerden de
Hyksos bijvoorbeeld de afgod Seth (Alan Gardiner, Egypt of the Pharaohs,
Chapter VII). De Hyksos verkozen deze godheid boven alle andere goden van
Egypte, wiens erediensten verboden waren.
Het
Bijbelboek Genesis 41:45 leert echter dat Jozef getrouwd was met Asnath, de
dochter van Potifera, de priester van On.
De plaats On was echter het middelpunt van de Egyptische eredienst van de
zonnegod Ra. En dit is een bewijsstuk tegen de plaatsing van Jozef op de
tijdsbalk ten tijde van de Hyksos. Ik kan me geen eredienst van de Egyptische
god Ra voorstellen ten tijde van deze niets ontziende vreemde heersers.

In mijn
boek TIJD en TIJDEN, 2015, blz.67, verwijs
ik ook naar het feit dat volgens de Bijbel de Israëlieten aan het hof van farao
een tolk nodig hadden.
Genesis
42:22 Toen antwoordde Ruben hun: Heb ik u niet gezegd: bezondigt u niet aan de
knaap! Maar gij hebt niet geluisterd. Nu wordt zijn bloed van ons geëist. 23
Zij wisten echter niet, dat Jozef hen verstond, want zij gebruikten een tolk. 24 Toen wendde hij zich van hen af en
weende. Daarna keerde hij tot hen terug en sprak met hen; hij nam Simeon uit
hun midden en liet hem in hun bijzijn binden.

De
Hyksos stamden uit Klein-Azie. Zij zijn hetzelfde volk als de Bijbelse
Amalekieten. En Amalek was een nazaat van Esau, de zoon van de aartsvader
Jacob. Hun talen en/of dialecten waren aldus verwant en voor elkaar
verstaanbaar. Net zoals men vandaag in eigen land van de Noordzeekust tot aan
de Schelde, tot aan de Maas en zelfs tot aan de Rijn een serie dialecten kent
van Vlaams, naar Brabants, naar Limburgs, naar Frankisch-Duits, die (met wat
begrip) voor elkaar verstaanbaar zijn. De Egyptische taal ten tijde van Jozef,
was daarentegen een vreemde taal (zie Psalm 114:1). Indien Jozef ten tijde van
een Hyksos-farao onderkoning was, zou een tolk overbodig geweest zijn en zouden
de broers niet onachtzaam met elkaar gecommuniceerd hebben.
Een
revisionist van de geschiedenis van de oudheid van het eerste uur was de
bekende wetenschapper Isaac Newton
(1643/1727 AD), die in zijn tijd al op basis van alleen de oudheidhistorici,
tot een invulling van de Egyptische dynastieën op de tijdsbalk kwam. Newton
werkte aan zijn constructie toen Egypte voor het Westen nog afgesloten was en
geen archeoloog daar voet aan wal gezet had. Newton hanteerde de Bijbel als
historisch correct en als middel tot het bekomen van een sluitende
chronologische constructie tussen het Volk van het Boek en de buurlanden zoals
Egypte. Hierna het betreffende gedeelte uit zijn werk over Jozef als
onderkoning van Egypte:
THE
CHRONOLOGY OF ANCIENT KINGDOMS AMENDED,
A SHORT CHRONICLE from the First Memory of Things in Europe, to the Conquest of
Persia by Alexander the Great. By Sir
ISAAC NEWTON, LONDON: Printed for J. TONSON in the Strand, and J. OSBORN
and T. LONGMAN in Paternoster Row. MDCCXXVIII. (1728),
CHAP. II, Of the Empire of Egypt.
When Joseph
entertained his brethren in Egypt, they did eat at a table by themselves, and
he did eat at another table by himself; and the Egyptians who did eat with him
were at another table, because the Egyptians might not eat bread with the
Hebrews; for that was an abomination to the Egyptians, Gen. xliii. 32. These Egyptians who did eat with Joseph were of the Court
of Pharaoh; and therefore Pharaoh and his Court were at this time not
Shepherds but genuine Egyptians; and these
Egyptians abominated eating bread with the Hebrews, at one and the
same table: and of these Egyptians and their fellow-subjects, it is said a
little after, that every Shepherd is an abomination to the Egyptians: Egypt at this time was therefore under the
government of the genuine Egyptians, and not under that of the Shepherds.
After the descent of Jacob and his sons into Egypt,
Joseph lived 70 years, and so long continued in favor with the Kings of Egypt:
and 64 years after his death Moses was
born: and between the death of Joseph and the birth of Moses, there arose
up a new King over Egypt, which knew
not Joseph, Exod. i. 8. But this King of Egypt was not one of the Shepherds; for
he is called Pharaoh, Exod. i. 11, 22: and Moses told his successor,
that if the people of Israel should sacrifice in the land of Egypt, they should
sacrifice the abomination of the Egyptians before their eyes, and the Egyptians
would stone them, Exod. viii. 26. that is, they should sacrifice sheep or oxen,
contrary to the religion of Egypt. The
Shepherds therefore did not Reign over Egypt while Israel was there, but
either were driven out of Egypt before Israel went down thither, or did not
enter into Egypt 'till after Moses had brought Israel from thence: and the
latter must be true, if they were driven out of Egypt a little before the
building of the temple of Solomon, as Manetho affirms.

Diodorus [258] saith in his 40th book, that in Egypt
there were formerly multitudes of strangers of several nations, who used
foreign rites and ceremonies in worshipping the Gods, for which they were
expelled Egypt; and under Danaus, Cadmus, and other skillful commanders, after
great hardships, came into Greece, and other places; but the greatest part of
them came into Judæa, not far from Egypt, a country then uninhabited and
desert, being conducted thither by one Moses, a wise and valiant man, who after
he had possest himself of the country, among other things built Jerusalem, and
the Temple. Diodorus here mistakes the original of the Israelites, as Manetho
had done before, confounding their flight into the wilderness under the conduct
of Moses, with the flight of the Shepherds from Misphragmuthosis, and his son
Amosis, into Phnicia and Afric; and not knowing that Judæa was inhabited by
Canaanites, before the Israelites under Moses came thither: but however, he
lets us know that the Shepherds were
expelled Egypt by Amosis, a little before the building of Jerusalem and
the Temple, and that after several hardships several of them came into
Greece, and other places, under the conduct of Cadmus, and other Captains, but
the most of them Settled in Phnicia next Egypt. We may reckon therefore that
the expulsion of the Shepherds by the Kings of Thebais, was the occasion that
the Philistims were so numerous in the days of Saul; and that so many men came
in those times with colonies out of Egypt and Phnicia into Greece; as Lelex,
Inachus, Pelasgus, Æzeus, Cecrops, Ægialeus, Cadmus, Phnix, Membliarius,
Alymnus, Abas, Erechtheus, Peteos, Phorbas, in the days of Eli, Samuel, Saul
and David: some of them fled in the days of Eli, from Misphragmuthosis, who
conquered part of the lower Egypt; others retired from his Successor Amosis
into Phnicia, and Arabia Petræa, and there mixed with the old inhabitants; who
not long after being conquered by David, fled from him and the Philistims by
sea, under the conduct of Cadmus and other Captains, into Asia Minor, Greece,
and Libya, to seek new seats, and there built towns, erected Kingdoms, and set
on foot the worship of the dead: and some of those who remained in Judæa might
assist David and Solomon, in building Jerusalem and the Temple. Among the foreign
rites used by the strangers in Egypt,
in worshipping the gods, was the sacrificing of men; for Amosis abolished that
custom at Heliopolis: and therefore those strangers were Canaanites, such as
fled from Joshua; for the Canaanites gave their seed, that is, their children,
to Moloch, and burnt their sons and their daughters in the fire to their gods,
Deut. xii. 31. Manetho calls them Phnician strangers.
Via de
hierna volgende link hebt u vrijblijvend toegang tot het eerder opgegeven werk
van Isaac Newton. Zie link: http://www.gutenberg.org/files/15784/15784-h/15784-h.htm#chapII
Wordt
vervolgd
Met
vriendelijke groet,
Robert
De Telder
|