Alexander de Grote
(21.07.356 v. Chr. 11.06.323 v. Chr.) staat in de geschiedenis van de oudheid
bekend als de schepper van een van de grootste imperiums ooit. Zijn opleiding
kreeg hij van de bekende filosoof Aristoteles. Hij was de zoon en troonopvolger
van koning Philippus van Macedonië die in het jaar 336 v. Chr. vermoord werd. Philippus
had voordien de meeste stadstaten van Griekenland onder zijn leiding verenigd. Na
de dood van Philippus erfde Alexander aldus een machtig koninkrijk met een goed
opgeleid leger. In het jaar 334 v. Chr. begon Alexander aan zijn oorlog tegen
het Perzische Rijk. Een oorlog die via verschillende campagnes tien jaar zou
aanslepen, het einde van het Perzische Rijk betekende en de vestiging van het
Rijk van Alexander de Grote. Een Rijk dat zich in het jaar van de vroege dood
van Alexander in 323 v. Chr., uitstrekte van de kust van de oostelijke
Middellandse Zee tot aan de rivier de Indus in India. Na de dood van Alexander
de Grote zou het Rijk door zijn generaals of diadochen in vier gedeeld worden.
Na de slag bij Issos in
november 333 v. Chr. tussen de Grieken en het miljoenenleger van de Pers Darius
III trok Alexander na het verslaan van de Perzen langs de kust van de Levant, door
naar het zuiden. Het eerste obstakel was Tyrus dat toen nog een eiland voor de
Libanese kust was. De handelslieden van Tyrus waanden zich veilig voor
Alexander op hun eiland. Alexander liet echter met het puin van een vorige
belegering onder Nebukadnezar, een dam aanleggen en veroverde aldus de stad
Tyrus. Woedend over de weerstand van de Tyriërs liet hij toe dat zijn soldaten
de stad plunderden en verwoesten. De mannen van Tyrus werden gekruisigd en de
vrouwen als slavinnen verkocht.
Hierna vervolgde Alexander
zijn tocht naar het zuiden en bereikte via Gaza Egypte dat hem als bevrijder
ontving en als nieuwe farao installeerde.
Tot hier wat betreft de
gekende (en aanvaarde) geschiedenis van Alexander de Grote. De Bijbel door
monde van de profeet Daniël, had in de zesde eeuw voor Christus al de persoon
van Alexander en zijn rijk (vooraf profetisch) beschreven. En de Joodse
historicus Flavius Josephus heeft uitvoerig de geschiedenis over Alexander de
Grote in zijn relatie tot de Joden neergeschreven.
Het was na de verovering
van Tyrus en Gaza dat Alexander de Grote zich volgens Flavius Josephus, naar
Jeruzalem begaf. Hierna volgt voor de goede orde en verstaan het volledige
citaat van Josephus:
Flavius
Josephus, Joodse Oudheden, Boek XI, viii. 4-5.
4.
But Sanballat thought he had now gotten a proper opportunity to make his
attempt, so he renounced Darius
(III), and taking with him seven thousand of his own subjects, he came to Alexander; and finding him beginning the siege of Tyre, he said to him, that
he delivered up to him these men, who came out of places under his dominion,
and did gladly accept of him for his lord instead of Darius. So when Alexander
had received him kindly, Sanballat thereupon took courage, and spake to him
about his present affair. He told him that he had a son-in-law, Manasseh, who
was brother to the high priest Jaddua; and that there were many others of his
own nation, now with him, that were desirous to have a temple in the places
subject to him; that it would be for the king's advantage to have the strength
of the Jews divided into two parts, lest when the nation is of one mind, and
united, upon any attempt for innovation, it prove troublesome to kings, as it
had formerly proved to the kings of Assyria. Whereupon Alexander gave Sanballat
leave so to do, who used the utmost diligence, and built the temple, and made
Manasseh the priest, and deemed it a great reward that his daughter's children
should have that dignity; but when the seven months of the siege of Tyre
were over, and the two months of the siege of Gaza, Sanballat died.
Now Alexander, when he had taken Gaza,
made haste to go up to Jerusalem; and Jaddua the high priest, when he heard
that, was in an agony, and under terror, as not knowing how he should meet the
Macedonians, since the king was displeased at his foregoing disobedience. He
therefore ordained that the people should make supplications, and should join
with him in offering sacrifice to God, whom he besought to protect that nation,
and to deliver them from the perils that were coming upon them; whereupon
God warned him in a dream, which came upon him after he had offered
sacrifice, that he should take courage, and adorn the city, and open the gates;
that the rest should appear in white garments, but that he and the priests
should meet the king in the habits proper to their order, without the dread of
any ill consequences, which the providence of God would prevent. Upon which,
when he rose from his sleep, he greatly rejoiced, and declared to all the
warning he had received from God. According to which dream he acted entirely,
and so waited for the coming of the king.
5.
And when he understood that he was not far from the city, he went out in
procession, with the priests and the multitude of the citizens. The procession
was venerable, and the manner of it different from that of other nations. It
reached to a place called Sapha, which name, translated into Greek, signifies a
prospect, for you have thence a prospect both of Jerusalem and of the temple.
And when the Phoenicians and the Chaldeans that followed him thought they
should have liberty to plunder the city, and torment the high priest to death,
which the king's displeasure fairly promised them, the very reverse of it
happened; for Alexander, when he saw
the multitude at a distance, in white garments, while the priests stood clothed
with fine linen, and the high priest in purple and scarlet clothing, with his
mitre on his head, having the golden
plate whereon the name of God was engraved, he approached by himself, and
adored that name, and first saluted the high priest. The Jews also did all
together, with one voice, salute Alexander, and encompass him about; whereupon
the kings of Syria and the rest were surprised at what Alexander had done, and
supposed him disordered in his mind. However, Parmenio alone went up to him,
and asked him how it came to pass that, when all others adored him, he should
adore the high priest of the Jews? To whom he replied, "I did not adore
him, but that God who hath honored him with his high priesthood; for I saw this
very person in a dream, in this very habit, when I was at Dios in Macedonia,
who, when I was considering with myself how I might obtain the dominion of
Asia, exhorted me to make no delay, but boldly to pass over the sea thither,
for that he would conduct my army, and would give me the dominion over the
Persians; whence it is that, having seen no other in that habit, and
now seeing this person in it, and remembering that vision, and the exhortation
which I had in my dream, I believe that I bring this army under the Divine
conduct, and shall therewith conquer Darius, and destroy the power of the
Persians, and that all things will succeed according to what is in my own
mind." And when he had said this to Parmenio, and had given the high
priest his right hand, the priests ran along by him, and he came into the city.
And when he went up into the temple, he offered sacrifice to God, according to
the high priest's direction, and magnificently treated both the high priest and
the priests. And when the Book of Daniel
was showed him wherein Daniel declared that one of the Greeks should destroy
the empire of the Persians, he supposed that himself was the person intended.
And as he was then glad, he dismissed the multitude for the present; but the
next day he called them to him, and bid them ask what favors they pleased of
him; whereupon the high priest desired that they might enjoy the laws of their
forefathers, and might pay no tribute on the seventh year. He granted all they
desired. And when they entreared him that he would permit the Jews in Babylon
and Media to enjoy their own laws also, he willingly promised to do hereafter
what they desired. And when he said to the multitude, that if any of them would
enlist themselves in his army, on this condition, that they should continue
under the laws of their forefathers, and live according to them, he was willing
to take them with him, many were ready to accompany him in his wars. Einde citaat.
Flavius Josephus
schrijft dat wanneer Alexander Jeruzalem nadert, de Joden door de Samaritanen
bij hem in een kwaad daglicht gesteld zijn. De hogepriester wendde het gevaar
af door een Goddelijke ingeving in een droom te gehoorzamen. De hogepriester ging
daarop in vol ornaat getooid met op zijn hoofdbedekking een gouden plaat met
daarop de naam JHWH geschreven, gevolgd door een grote menigte, Alexander
tegemoet. Bij het zien van de hogepriester en de naam van JHWH bewijst
Alexander eer aan de Naam van de God van Israël door alleen naar de priester
toe te gaan, de Heilige Naam te aanbidden en de priester te groeten. Als er dan
hierop reactie van de Griekse omstaanders kwam antwoordde Alexander dat bij het
zien van de hogepriester van Jeruzalem, hem een droom in herinnering kwam. Een
droom die hij eerder in Dios in Macedonië had. Het droombeeld had hem toen
verteld niet te vrezen maar haast te maken met het oversteken van de zee naar Azië.
Zeker en vast zou hij de heerschappij over het Rijk der Perzen veroveren.
Flavius Josephus
verhaalt verder hoe men Alexander te Jeruzalem het Bijbelboek(rol) van de
profeet Daniël toonde met de gedeelten die op hem betrekking hadden.
Dit is zuivere meta-historie
waar vooral in de werken van wijlen Dr. F. De Graaff (Dr. F. De Graaf,
Israël-Hellas-Rome, het mysterie van de antieke beschaving) over uitgeweid
wordt.
De orthodoxe historici nemen
het historisch bericht van Josephus niet au serieux en twijfelen aan de historische
waarde. De samenstellers van de Bijbelatlas (THE MACMILLAN BIBLE ATLAS, 1977,
by Johanan Aharoni and Michael Avi-Jonah) hebben zelfs bij de stippellijn van
Alexander s tocht naar Jeruzalem een vraagteken op hun kaart 173 gezet.
Mijn uitgangspunt is
echter dat meta-historie een realiteit is en dat de God van Abraham, Izaak en
Jakob Heer over het wereldgebeuren is. Hij leidt de geschiedenis van deze
wereld en grijpt meermaals in de loop der gebeurtenissen in. Gebeurtenissen die
sinds de zondeval zoals beschreven in Genesis, schijnbaar geleidt worden door
toeval, oorzaak en gevolg. Dit in afwachting van het herstel van alle dingen
dat de Bijbel belooft.
Hierna het Bijbelcitaat van
de profeet Daniël die in de zesde eeuw voor Christus, heel duidelijk de
geschiedenis van Alexander en zijn Grieken vooraf neerschreef:
Daniël
8:1 In het derde jaar van de regering van koning Belsassar verscheen mij, Daniël,
een gezicht, na het gezicht, dat mij eerder verschenen was. 2 Ik zag in het
gezicht ik bevond mij, toen ik dat zag, in de burcht Susan, die in het gewest
Elam ligt ik zag in het gezicht, dat ik mij bevond bij de stroom de Ulai. 3
Toen ik mijn ogen opsloeg, zag ik, en zie, een
ram stond voor de stroom; hij had twee horens, en die horens waren hoog,
de ene echter was hoger dan de andere, en de hoogste rees het laatst op. 4
Ik zag de ram stoten naar het westen, naar het noorden en naar het zuiden, en
geen enkel dier kon tegen hem standhouden; er was niemand die redden kon uit
zijn macht, en hij deed naar zijn welgevallen en maakte zich groot. 5 Maar
terwijl ik nauwkeurig acht gaf, zie, daar kwam een geitenbok van uit het westen over de gehele aarde zonder de
aarde aan te raken; en de bok had een
opvallende horen tussen zijn ogen. 6 En hij kwam tot de ram met de twee
horens, die ik voor de stroom had zien staan, en rende op hem toe in zijn
grimmige kracht; 7 ik zag, dat hij tot vlak bij de ram kwam; verbitterd stiet
hij de ram, brak zijn beide horens, en er was geen kracht in de ram om tegen
hem stand te houden; hij wierp hem ter aarde en vertrad hem, en er was niemand
die de ram uit zijn macht redde. 8 De geitenbok nu maakte zich bovenmate groot,
maar toen hij machtig werd, brak de grote horen af, en vier opvallende horens
rezen in diens plaats op, naar de vier windstreken des hemels.
Wanneer we het Bijbelboek
Daniël lezen met de kennis die we heden van de wereldgeschiedenis hebben merken
we de nauwkeurigheid van de beelden die de profeet gebruikt.
Het derde regeringsjaar van
de Babylonische koning Belsassar was het jaar apr554/mrt553 v. Chr. Het was
tijdens de periode van de Babylonische Ballingschap van het Joodse volk dat
Daniël dit gezicht of visioen kreeg. Het Babylonische Rijk overheerste de oude
wereld toen en leek onoverwinnelijk. Maar in het visioen van Daniël zag hij in
het oosten iets als een ram opkomen, een ram met twee horens en die horens
waren hoog, de ene echter was hoger dan de andere, en de hoogste rees het
laatst op. In het licht van de wereldgeschiedenis herkennen we in de horens de
Meden en de Perzen en het feit dat het Rijk aanvankelijk onder de Meden begon
maar dat later de Perzen de leiding overnamen. De Meden en de Perzen veroverden
in 539 v. Chr. Babylon en vervolgens werd in 525 v. Chr. Egypte onder de voet
gelopen. Naar het westen toe veroverden zij het gebied tot aan Lidië toe en
bedreigden het vasteland van de Grieken. Net zoals het Schriftwoord luidde: Ik
zag de ram stoten naar het westen, naar het noorden en naar het zuiden, en geen
enkel dier kon tegen hem standhouden; er was niemand die redden kon uit zijn
macht, en hij deed naar zijn welgevallen en maakte zich groot.
Maar dan zag Daniël een
geitenbok met een opvallende hoorn tussen zijn ogen die met grimmige kracht op
de ram met de twee horens afstormde, diens beide horens afbrak en ter aarde
wierp. In het licht van de wereldgeschiedenis is dit zondermeer Alexander de
Grote die met zijn Grieken het Perzische Rijk onderwierp. Alexander de Grote
zou echter op jonge leeftijd (33 jaar) op het toppunt van zijn macht sterven,
net zoals Daniël het voorzegd had: De geitenbok nu maakte zich bovenmate
groot, maar toen hij machtig werd, brak de grote horen af, en vier opvallende
horens rezen in diens plaats op, naar de vier windstreken des hemels. Na de
dood van Alexander de Grote werd het Rijk onder vier diadochen of
legeraanvoerders gedeeld en was de profetie vervuld.
Voor de Joden betekende het
geen vrijheid maar alleen iedere keer een wisseling van heersers die
achtereenvolgens over hun gebied heersten. Eerst de Babyloniërs, daarna de
Meden en de Perzen en vervolgens de Grieken. Later zouden vanaf 63 v. Chr. de
Romeinen de heerschappij overnemen.
In de profetie van Daniël
hoofdstuk 7 over de vier wereldrijken in de vorm van roofdieren, zien we
dezelfde rijken als hierboven beschreven worden: Babylon, Meden en Perzen,
Grieken en Romeinen.
Daniël 7:5 En zie, een ander
dier, het tweede, geleek op een beer; het richtte zich op de ene zijde op, en
drie ribben waren in zijn muil tussen zijn tanden; en men sprak tegen hem
aldus: sta op, eet veel vlees. 6 Daarna zag ik, en zie, een ander dier, gelijk
een panter; het had vier vogelvleugels op zijn rug en vier koppen. En aan hem
werd heerschappij gegeven.
In dit visioen worden de
Meden en de Perzen als een beer voorgesteld. De beer richtte zich, in het
visioen, op één zijde op, wat spreekt over de Perzen die in de coalitie de
overhand hadden. Daarna gaat de aandacht naar drie ribben die in de muil van de
beer zaten, wat we in de wereldgeschiedenis herkennen als het neerslaan van
Babylon, Egypte en Lydië door de Meden en de Perzen.
Vervolgens wordt in vers zes in
de vorm van een panter met vier vogelvleugels Alexander de Grote en zijn
Grieken beschreven. De vier vleugels slaan dan op de snelheid van het neerslaan
van het Perzische Rijk en op de vier diadochen die later het Rijk van Alexander
de Grote onder elkaar verdeelden.
Dus ook in dit hoofdstuk van
de profeet Daniël krijgen we voorafgeschreven geschiedenis die drie eeuwen
later exact uitgekomen is. Dit was zo verbazingwekkend dat toen de Bijbelkritiek
opkwam zij dit uiteraard afwezen en verkondigden dat het boek Daniël (of
onderdelen daarvan) van een veel latere datum dateerde.
Vervelend voor de
Bijbelkritiek was het vinden van de zogenaamde Dode Zeerollen anno 1947. In elf
grotten nabij de plaats Qumram in Palestina (toen nog een Brits mandaatgebied)
deed men de ontdekking van de naar mijn mening, meest fascinerende vondst van
de twintigste eeuw. In kruiken zorgvuldig ingepakt, vond men daar alle
Bijbelboeken/rollen (inclusief Daniël). Deze vondst heeft sindsdien al heel wat
stof doen opwaaien. Specialisten ter zake (Wie schreef de Dode-Zeerollen, Prof.
Dr. Norman Golb, 1995) stellen dat de Bijbelrollen niet tot een of andere sekte
behoorden maar deel uitmaakten van de bibliotheken en Tempel te Jeruzalem en
vandaaruit vlak voor de verwoesting van de stad Jeruzalem door de Romeinen in
70 AD, inderhaast verborgen werden in de grotten nabij Qumram.
De Joodse profeet Daniël
behoorde tot de eerste wegvoering in Babylonische ballingschap, een
ballingschap die begon in het derde regeringsjaar van Jojakim in 605 v. Chr. Het
was in het gebied van Babylon dat hij later zijn visoenen kreeg en neerschreef.
Zijn bediening liep over de verschillende regeringsperioden van Nebukadnezar,
Ewil Merodach en Belsassar. In 539 v. Chr. maakte hij de verovering van Babylon
door de Meden en de Perzen mee. Een verovering die hij aan de Babylonische
koningen voorspeld had. Maar ook onder de Meden en de Perzen zette hij zijn
carriere als profeet en staatsman verder. In het eerste regeringsjaar van Darius
de Mediër kreeg hij de profetie van de zeventig zevens die over het Joodse volk
in ballingschap besloten was. (Zie het artikel
op deze blog van 04-04-2014 DE ZEVENTIG JAARWEKEN VAN DANIEL). En in het derde regeringsjaar van Kores of Cyrus in
apr533/mrt532 v. Chr. kreeg Daniël zijn laatste visioen. De Bijbelboeken werden
in die tijd door de Joden in ballingschap bewaard. Het hierna volgende citaat
uit de profeet Daniël laat zien dat de Bijbelboeken als studiemateriaal
gehanteerd werden:
Daniël 9:1 In het eerste jaar
van Darius, de zoon van Ahasveros, uit het geslacht der Meden, die koning
geworden was over het koninkrijk der Chaldeeën 2 in het eerste jaar van zijn
koningschap lette ik, Daniël, in de boeken op het getal van de jaren, waarover het woord des HEREN tot
de
profeet Jeremia gekomen was, dat Hij over de
puinhopen van Jeruzalem zeventig jaar zou doen verlopen.
Wanneer we bedenken dat de
zogenaamde Dode Zee-rollen tot aan hun ontdekking al meer dan 1900 jaar oud
waren is het logisch aan te nemen dat de perkament-Bijbelrollen van de tijd van
Daniël, die door de bediening van Ezra en Nehemia ook hun weg terug naar Judea
en de herstelde Tempel vonden, na slechts 500 jaar, evenzo bewaard werden.
In mijn werk
Genesis versus Egyptologie, hoofdstuk 6, plaatste ik de aartsvader Jozef, de
zoon van Jakob, op de tijdsbalk ten tijde van de (gereviseerde) derde
Egyptische dynastie. Jozef was hier de onderkoning of grootvizier van farao
Zoser. De identificatie van Jozef met de Egyptische Imhotep ligt dan ook voor
de hand. Imhotep was namelijk de grootvizier van farao Zoser. Dit is een
identificatie trouwens die menig revisionist van de geschiedenis van de oudheid
al maakte. De betekenis van de naam Imhotep is: Hij die komt in vrede.
Imhotep was ook de Opzichter over de Zieners wat hem verbindt met de ziener-priesters
van On. En de Bijbelse Jozef wordt in Genesis 41:45 ook met de
Egyptische plaats On of Heliopolis, in verband gebracht. Hij was namelijk
getrouwd met de dochter van Potifera, de priester van On en overste van de
lijfwacht van de farao. De plaats On was het centrum van de verering van de
Egyptische god Ra, de zonnegod.
Het Bijbelboek
Genesis vermeldt dat Farao aan Jozef een nieuwe naam gaf: Safenat Paneach. De
betekenis hiervan blijft onduidelijk maar meer dan waarschijnlijk betekende het
Behouder van het leven. Hierna de geschiedenis van deze epoque in een
notendop:
Handelingen
7:8 en Isaak verwekte Jakob en
Jakob de twaalf aartsvaders. 9 En de aartsvaders verkochten uit naijver Jozef
naar Egypte, maar God was met hem, 10 en verloste hem uit al zijn
verdrukkingen en gaf hem genade en wijsheid tegenover Farao, de koning van
Egypte, die hem aanstelde tot hoofd over Egypte en over zijn gehele huis. 11
En er kwam hongersnood over geheel Egypte en Kanaän en grote verdrukking, en
onze vaderen vonden geen voedsel. 12 Maar toen Jakob hoorde, dat er koren was
in Egypte, zond hij onze vaderen de eerste maal daarheen; 13 en bij de tweede
maal maakte Jozef zich aan zijn broeders bekend en Jozefs afkomst werd aan
Farao openbaar. 14 En Jozef zond heen om zijn vader Jakob te laten komen en al
zijn bloedverwanten, vijfenzeventig zielen. 15 En Jakob trok af naar Egypte, en
hijzelf stierf, en onze vaderen; 16 en zij werden overgebracht naar Sichem en
bijgezet in het graf, dat Abraham voor een som gelds van de zonen van Hemor te
Sichem gekocht had.
De grootvizier
van farao Zoser bekend als Imhotep zou ook dezelfde persoon geweest zijn als de
legendarische Ptah-hotep. De betekenis van de naam is: Kom in vrede. Van Ptah-hotep
zijn er sagas bewaard gebleven uit de derde dynastie. En Ptah-hotep werd 110
jaar oud wat dezelfde leeftijd is die de Bijbel aan Jozef toekent. Dit zijn
allemaal puzzelstukjes die in het gereviseerde model mooi in elkaar passen.
Imhotep was ook
de architect van de eerste piramide in Egypte, de zogenaamde trap-piramide van
Zoser die gebouwd werd te Sakkara. Deze piramide werd door de Egyptenaren met
ri aangeduid, wat trap naar de hemel betekent. De gelijkenis met de droom
van Jakob, de vader van Jozef in de Bijbel is treffend. Jakob droomde te Bethel
in Kanaän een droom (Genesis 28:10-22) over een ladder waarvan de top tot aan
de hemel reikte, met engelen die
op en neder daalden.
Over
het tempelcomplex van Zoser te Sakkara kunnen we verder vernemen dat de
Egyptologen (Margaret A. Murray, The Splendour that was Egypt, Chapter 5, Art
& Science) vermoeden dat deze tempel en piramide zonder plan en dus
experimenteel gebouwd werd. Geen enkele Egyptische bron stond model.
In het
orthodoxe model plaatst men Jozef op de tijdsbalk ten tijde van de heerschappij
van de Hyksos over Egypte. De zogenaamde tweede tussenperiode, volgens de
fabricatie van de Egyptoloog Eduard Meyer. Er is weinig informatie over de
periode dat de Hyksos over Egypte heersten en men neemt aan dat er ten tijdens
deze periode ruimte was voor iemand zoals Jozef. Deze plaatsing op de tijdsbalk geeft wel
problemen met enkele historische feiten die nochtans gekend moeten zijn. Zo vereerden
de Hyksos de afgod Seth (Alan Gardiner, Egypt of the Pharaohs, Chapter VII). De
Hyksos verkozen deze godheid boven alle andere goden van Egypte wiens
erediensten verboden waren.
Het Bijbelboek Genesis 41:45 leert echter
dat Jozef getrouwd was met Asnath, de dochter van Potifera, de priester van
On. De plaats On, in de Griekse taal; Heliopolis genoemd, was het
middelpunt van de Egyptische eredienst van de zonnegod Ra. En dit is een
bewijsstuk tegen de plaatsing van Jozef op de tijdsbalk ten tijde van de
Hyksos. Ik kan me geen eredienst van de Egyptische god Ra voorstellen ten tijde
van deze niets ontziende vreemde heersers.
Nog een bewijs dat Jozef geen onderkoning
van een Hyksos-farao geweest kon zijn is het feit dat volgens de Bijbel de Israëlieten
aan het hof van farao een tolk nodig hadden.
Genesis 42:22 Toen antwoordde Ruben hun: Heb ik u niet gezegd:
bezondigt u niet aan de knaap! Maar gij hebt niet geluisterd. Nu wordt zijn
bloed van ons geëist. 23 Zij wisten
echter niet, dat Jozef hen verstond, want zij gebruikten een tolk. 24 Toen wendde hij zich van hen af en
weende. Daarna keerde hij tot hen terug en sprak met hen; hij nam Simeon uit
hun midden en liet hem in hun bijzijn binden.
De Hyksos stamden uit Klein-Azie. Zij zijn hetzelfde
volk als de Bijbelse Amalekieten. En Amalek was een nazaat van Esau, de zoon
van de aartsvader Isaak. Hun talen en/of dialecten waren aldus verwant en voor
elkaar verstaanbaar. Net zoals men vandaag in eigen land van de Noordzeekust
tot aan de Schelde, tot aan de Maas en zelfs tot aan de Rijn een serie
dialecten kent van Vlaams, naar Brabants, naar Limburgs, naar Platduits, die
(met wat begrip) voor elkaar verstaanbaar zijn.
De Egyptische taal daarentegen was een vreemde taal
(zie Psalm 114:1). Indien Jozef ten tijde van een Hyksos-farao onderkoning was,
zou een tolk overbodig geweest zijn en zouden de broers niet onachtzaam met
elkaar gecommuniceerd hebben.