Onze reis in de tijd terug voert ons van
het vorige meganatuurcatastrofe-jaar in het voorjaar van 830 v. Chr. aan 54
jaar en zes maanden naar het najaar van 885 v. Chr. Niet toevallig vinden we in
de Bijbel tijdens deze epoque de geschiedenis van de wegvoering van de profeet
Elia in een vurige wagen ten tijde van een storm. De alom bekende wegvoering
van de profeet Elia in een vuurstorm meen ik gecorrigeerd te kunnen dateren in
het najaar van 887 v. Chr.
2 Koningen 2:1 Het geschiedde nu, als de
HEERE Elia met een onweder ten hemel
opnemen zou, dat Elia met Elisa ging van Gilgal. 2 En Elia zeide tot Elisa:
Blijf toch hier, want de HEERE heeft mij naar Beth-el gezonden. Maar Elisa
zeide: Zo waarachtig als de HEERE leeft en uw ziel leeft, ik zal u niet verlaten!
Alzo gingen zij af naar Beth-el. 3 Toen gingen de zonen der profeten, die te
Beth-el waren, tot Elisa uit, en zeiden tot hem: Weet gij, dat de HEERE heden
uw heer van uw hoofd wegnemen zal? En hij zeide: Ik weet het ook wel, zwijgt
gij stil. 4 En Elia zeide tot hem: Elisa, blijf toch hier, want de HEERE heeft
mij naar Jericho gezonden. Maar hij zeide: Zo waarachtig als de HEERE leeft en
uw ziel leeft, ik zal u niet verlaten! Alzo kwamen zij te Jericho. 5 Toen
traden de zonen der profeten, die te Jericho waren, naar Elisa toe, en zeiden
tot hem: Weet gij, dat de HEERE heden uw heer van uw hoofd wegnemen zal? En hij
zeide: Ik weet het ook wel, zwijgt gij stil. 6 En Elia zeide tot hem: Blijf
toch hier, want de HEERE heeft mij naar de Jordaan gezonden. Maar hij zeide: Zo
waarachtig als de HEERE leeft en uw ziel leeft, ik zal u niet verlaten! En zij
beiden gingen henen. 7 En vijftig mannen van de zonen der profeten gingen
henen, en stonden tegenover van verre; en die beiden stonden aan de Jordaan. 8
Toen nam Elia zijn mantel, en wond hem samen, en sloeg het water, en het werd
herwaarts en derwaarts verdeeld; en zij beiden gingen er door op het droge. 9
Het geschiedde nu, als zij overgekomen waren, dat Elia zeide tot Elisa: Begeer
wat ik u doen zal, eer ik van bij u weggenomen worde. En Elisa zeide: Dat toch
twee delen van uw geest op mij zijn! 10 En hij zeide: Gij hebt een harde zaak
begeerd; indien gij mij zult zien, als ik van bij u weggenomen worde, het zal u
alzo geschieden; doch zo niet, het zal niet geschieden. 11 En het gebeurde, als
zij voortgingen, gaande en sprekende, ziet, zo was er een vurige wagen met vurige paarden, die tussen hen
beiden scheiding maakten. Alzo voer Elia
met een onweder ten hemel. (Statenvertaling)
De tijdperiode van het optreden van de
profeet Elia wordt in de Bijbel beschreven als een bijzondere tijd van tekenen
aan de hemel. Zo beschrijft het Bijbelboek 1 Koningen hoofdstuk 18 hoe de
profeet Elia getuige was van hemels (kosmisch) vuur dat zijn slachtoffer op het
altaar van twaalf stenen op de berg Karmel, volledig verteerde, stenen en al.
Het kosmisch verband met deze beschreven gebeurtenis wordt door de
wetenschappers Patten, Hatch en Steinhauer in hun boek: The Long Day of Joshua
and Six Other Catastrophes, 1973, Page 153-159, uitvoerig beschreven. Hun
datering van de catastrofe gebeurde echter aan de hand van Thiele ’s jaartallen
voor Achab van Israël en zit er als een gevolg enkele jaren naast. De plaatsing
van de regeerperiode van koning Achab van Israël op de tijdsbalk aan de hand
van de sabbat- en jubeljaren, heb ik in mijn boek ‘Kronieken van de koningen Israël, 2017, blz. 59-70, beschreven.
Achab regeerde van het jaar 909 tot 888 v. Chr. Zijn zoon Ahazia volgde hem op
nadat deze in co-regentschap met zijn vader de troon gedeeld had.
De Seder Olam (Part 2, Chapter 17) leert
dat de wegvoering van Elia in het tweede regeringsjaar van koning Achazja van
Israël gebeurde:
“Ahaziah ben Ahab ruled for two years . In Ahaziah ’s second year, Elijah was
hidden and will not be seen again until King Messiah will come, then he
will be seen, then hidden a second time until Gog and Magog come.
Indien de geleverde tijdsaanduiding in de
Seder Olam correct is wijkt de wegvoering van Elia in een vurige storm met
enkele jaren af. De geleerden Donald W. Patten, Ronald R. Hatch and Loren C.
Steinhauer hielden hier rekening mee. Zulk een afwijking meen ik nu vastgesteld
te hebben. De alom bekende wegvoering van de profeet Elia in een vuurstorm meen
ik te kunnen dateren in het najaar van 887
v. Chr.
Het tweede regeringsjaar van koning
Achazja, de zoon van Achab, valt op basis van de nieuwe chronologie van de
koningen van Israël gebaseerd op de sabbat- en jubeljaren in het jaar 887 v. Chr. Achab regeerde van het jaar
909 tot 888 v. Chr. Zijn zoon Ahazia volgde hem bij zijn dood op nadat deze in
co-regentschap met zijn vader de troon gedeeld had. Het co-regentschap nam een
aanvang toen Achab tegen de Arameeërs in de slag bij Ramot Gilead ten strijde
trok. Een veldslag waar Achab overigens sneuvelde. Wat mijn aandacht trok was
het feit dat koning Josafat van Juda zich daarna ook met Ahazia de zoon van
Achab, geallieerd had. Beide hadden het plan opgevat een vloot van
Tharsis-schepen te Ezeon-Geber uit te rusten.
1
Koningen 22:45 En
Josafat maakte vrede met den koning van Israël. 46 Het overige nu der
geschiedenissen van Josafat, en zijn macht, die hij bewezen heeft, en hoe hij
geoorloogd heeft, zijn die niet geschreven in het boek der kronieken der
koningen van Juda? 47 Ook deed hij uit het land weg de overige schandjongens,
die in de dagen van zijn vader Asa overgebleven waren. 48 Toen was er geen
koning in Edom, maar een stadhouder des konings. 49 En Josafat maakte schepen van Tharsis, om naar Ofir te gaan om goud; maar zij gingen
niet, want de schepen werden gebroken te
Ezeon-geber.
1
Koningen 22:50 Toen
zeide Ahazia, de zoon van Achab, tot Josafat: Laat mijn knechten met uw
knechten op de schepen varen; maar Josafat wilde niet. 51 En Josafat ontsliep
met zijn vaderen, en werd bij zijn vaderen begraven in de stad van zijn vader
David; en zijn zoon Joram werd koning in zijn plaats. 52 Ahazia, de zoon van Achab, werd koning over Israël te Samaria, in
het zeventiende jaar van Josafat, den koning van Juda, en regeerde twee jaren over Israël. 53 En hij deed dat kwaad was in
de ogen des HEEREN; want hij wandelde in den weg van zijn vader, en in den weg
van zijn moeder, en in den weg van Jerobeam, den zoon van Nebat, die Israël
zondigen deed. 54 En hij diende Baäl, en boog zich voor hem, en vertoornde den
HEERE, den God Israëls, naar alles, wat zijn vader gedaan had.
(Statenvertaling)
Josafat had eigenzinnig het plan opgevat
goud uit het verre Ofir te halen en liet daarom aan de Schelfzee een vloot van
Tharsis-schepen bouwen. Het Bijbelboek Kronieken brengt dezelfde geschiedenis
over Josafat:
2
Kronieken 20:34 Het
overige nu der geschiedenissen van Josafat, de eerste en de laatste, ziet, die
zijn geschreven in de geschiedenissen van Jehu, den zoon van Hanani, die men
hem optekenen deed in het boek der koningen van Israël. 35 Doch na dezen
vergezelschapte zich Josafat, de koning van Juda, met Ahazia, den koning van
Israël; die handelde goddelooslijk in zijn doen. 36 En hij vergezelschapte zich
met hem, om schepen te maken, om naar Tharsis te gaan; en zij maakten de
schepen te Ezeon-geber. 37 Maar
Eliëzer, de zoon van Dodava, van Maresa, profeteerde tegen Josafat, zeggende:
Omdat gij u met Ahazia vergezelschapt hebt, heeft de HEERE uw werken verscheurd. Alzo werden de schepen verbroken, dat zij niet konden naar Tharsis
gaan. (Statenvertaling)
In verband met de keuze voor de datering
van de meganatuurcatastrofe die gelijk viel met de wegvoering van Elia viel mij
in het bijzonder op dat de Tharsis-schepen te Ezion Geber naar een Woord des
HEEREN verbroken werden. Volgens de profeet Eliëzer zou de HEERE God de
onderneming van Josafat ‘verscheuren’. Het is aldus niet onwaarschijnlijk dat
de meganatuurcatastrofe de oorzaak werd ter verbreking van de schepen.
Daarenboven lagen de schepen voor anker te Ezion Geber aan de kop van de
Schelfzee niet ver van het moderne Eilat in Israël. Dezelfde as waar de ramp
met de vernietiging van het Egyptische leger na de exodus in 1483 v. Chr.
plaatsvond en veertig jaar later in 1443 v. Chr. de intocht in Kanaän meer naar
het noorden nabij Jericho, gepaard gaande met eveneens opmerkelijke
natuurfenomenen.
Chronologisch uitgetekend op een
tijdsbalk valt veel op zijn plaats. Koning Ahazia van het tienstammenrijk
regeerde slechts twee jaar en het begin van zijn regering is verbonden met het
zeventiende regeringsjaar van Josafat. Een regeringsjaar dat liep van najaar
889 tot najaar 888 v. Chr. Een jaar later in 887 v. Chr. zou Ahazia het leven
al laten.
2 Koningen 1:17 Alzo stierf hij (Ahazia),
naar het woord des HEEREN, dat Elia gesproken had; en Joram werd koning in zijn
plaats, in het tweede jaar van Joram,
den zoon van Josafat, den koning van Juda; want hij had geen zoon. 18 Het
overige nu der zaken van Ahazia, die hij gedaan heeft, is dat niet geschreven
in het boek der kronieken der koningen van Israël? (Statenvertaling)
De wegvoering van Elia geschiedde zo in het najaar van 887 v. Chr. in het
tweede en laatste jaar van Ahazia. Ik herhaal voor alle duidelijkheid nog even
het citaat uit de Seder Olam: “Ahaziah
ben Ahab ruled for two years . In Ahaziah ’s second year, Elijah was
hidden and will not be seen again until King Messiah will come, then he
will be seen, then hidden a second time until Gog and Magog come.
Wat chronologisch gezien opvalt wanneer
uitgetekend op een tijdsbalk, is dat het stervensjaar van Ahazia en opvolging
door Joram van Israël volgens 2 Koningen 1:17 plaatsvond in het tweede jaar van
Joram van Juda. Dit betekent dat ook Joram van Juda als co-regent van Josafat
werd benoemd vooraleer Josafat zich geallieerd met Achab tegen de Arameeërs ten
strijde trok. Dit lijkt schijnbaar in strijd met 2 Kronieken 21:5 maar is het
niet. Het co-regentschap van Joram van Juda lost namelijk een probleem op dat
Bijbelvorsers al langer dan vandaag bezighoudt. 2 Kronieken 21:12 schijnt
namelijk te leren dat Joram van Juda nog een schrijven, een brief van de
profeet Elia ontving in de periode na de dood van Josafat? Volgens
een Joodse legende was dat
ook het geval:
Elijah's removal from
earth, so far being an interruption to his relations with men, rather marks the
beginning of his real activity as a helper in time of need, as a teacher and as
a guide. At first his intervention in sublunar affairs was not frequent. Seven years after his translation, he
wrote a letter to the wicked king Jehoram,
who reigned over Judah.
(Legends of the Jews, Louis Ginzberg,
1909, Volume IV, Chapter VII Elijah)
Het is een fantastisch allerongelooflijks verhaal dat de legende leert
die we aan de Bijbel moeten toetsen. Een opdracht die Paulus in het Nieuwe
Testament ons leert: 1 Thessalonicenzen 5:21 Beproeft alle dingen; behoudt het
goede.
De conclusie in het licht van 2 Koningen
1:17 is dat de brief van Elia aan Joram van Juda geschreven werd tijdens de
regeerperiode van Joram als co-regent met zijn vader, vooraleer Elia werd
weggevoerd.
Er bestaan andere
theorieën ter verklaring van het schrijven van een brief door Elia na zijn
wegvoering aan koning Joram van Juda. De Bijbelse Encyclopedie KOK bijvoorbeeld
leert het volgende:
“Meer dan zeven jaar na de hemelvaart van Elia ging een schrijven van
hem naar de goddeloze koning Joram van Juda, waarin de Here hem een zwaar
oordeel aankondigt wegens zijn afgoderij en de moord op zijn familieleden, 2
Kron. 21:12-15. Wij hebben dus in deze brief te doen met een profetie, door
Elia zelf op schrift gesteld.” (Bijbelse Encyclopedie J.H.KOK – KAMPEN,
1975)
De samenstellers van de
Bijbelse encyclopedie hebben in tegenstelling tot de Joodse legende gekozen
voor een meer logische verklaring voor het schrijven van de brief door Elia.
Nochtans levert de toepassing van chronologie als ruggengraat van alle
geschiedschrijving, een meer plausibele verklaring voor het schrijven van een
brief door Elia geadresseerd aan Joram van Juda.
Het dateren van de
meganatuurcatastrofe van kosmische oorsprong in het tweede en laatste
regeringsjaar van koning Ahazia van Israël in 887 v. Chr. heeft als resultaat
dat de legendarische zondvloed van Deucalion nu ook met meer nauwkeurigheid op
de tijdsbalk kan ondergebracht worden. Wanneer men teruggerekend in de tijd
vanaf oktober 887 v. Chr. met een tijdschijf van 54 jaar en zes maanden
arriveert men in maart/april van het jaar 941 v. Chr. voor de ramp die over
Egypte kwam tijdens de regeerperiode van farao Misphragmuthosis /Thothmosis
III.
Volgens het studiewerk
van Donald W. Patten was de planeet Mars in de oudheid de oorzaak en boosdoener
van ‘werelden in botsing’. Hierna een citaat van Patten met een beschrijving
van een interactie tussen Mars en de aarde in de oudheid:
“On one or two occasions of the Mars fly-bys,
Mars was as close as 70.000 miles from Earth, and at such a distance would appear 50 times as large as the Moon,
would reflect 100 times as much sunlight as the Moon (since its albedo or
reflectivity is 15% compared to the lunar 7%). Mars at that distance would
create tidal effects possibly as
much as 350 times as intense as the average lunar tides experienced today. Thus
earthquakes plus blizzards of meteors were experienced.
Under such circumstances ancient Teutons might well implore Thor to control his
“celestial son” Tyr or Tiwes.”
De beschrijving van
Patten geeft een beeld van de tekenen aan de kosmische hemel die in een cyclus
iedere keer een horrorschouwspel voor de oudheidvolken waren. Op het hoogtepunt
van een interval na 54 jaar en zes maanden leek het alsof telkens het einde van
de wereld daar was. De heidenvolken meenden in de planeten in beroering hun
goden aan het werk te zien. Alleen de profeten van de God van Israël: JHWH,
wisten toen beter.
Hoofdstuk 7, de stichting van Carthago in
860 v. Chr. en een genoteerde meganatuurcatastrofe
Algemeen wordt aangenomen dat Carthago in 814 v.
Chr. door Feniciërs gesticht werd. Men kan nochtans op basis van de Bijbelse
chronologie en de werken van Flavius Josephus tot een oudere datum voor de
stichting van Carthago komen: 860 v. Chr. Een verschil van zesenveertig jaar.
Het jaartal 860 v. Chr. wordt bekomen door het twaalfde regeringsjaar van Hiram
te verankeren met het vierde regeringsjaar van Salomo dat liep van april 1003
tot maart 1002 v. Chr. Dit jaar wordt bekomen op basis van de sabbat- en
jubeljaartelling. Vanaf dit jaartal gerekend arriveren we in 860 v. Chr. voor
het zevende regeringsjaar van de Fenicische koning Pygmalion. Het is in dat
jaar dat de zuster van Pygmalion: Dido uit Tyrus moest vluchtten en datzelfde
jaar Carthago stichtte.
Het jaartal van
de dood van Salomo wordt sinds de publicatie in 1951 van Thiele ’s opus magnum: The Mysterious Numbers of the Hebrew Kings,
in het jaar 931 v. Chr. geplaatst. De onderzoeker Edwin R. Thiele (1895/1986)
bracht met zijn studie de Bijbels-chronologische gegevens van de koningen van
Juda en Israël in lijn met de Assyrische koningslijst en zijn werk wordt sindsdien algemeen beschouwd als de
definitieve Bijbelse chronologie. Zijn jaartallen worden dan ook in
Studiebijbels gehanteerd wat het zelfs een aura van geïnspireerd zijn geeft. De
vraag moet echter zijn: is zijn constructie volledig Bijbelgetrouw? Wanneer men
onderzoek doet naar de geschiedenis van de Bijbelse chronologie dan blijkt dat
in het verleden andere jaartallen voor de dood van Salomo gehanteerd werden.
Het jaartal circa 975 v. Chr. bijvoorbeeld was het meest gangbare jaartal dat
in Studiebijbels voor de publicatie van Thiele ’s werk gehanteerd werd. Een
verschil van zo maar even 44 jaar? Wat is de reden wat zulk een drastische
inkorting van de Bijbelse chronologie schijnbaar nodig maakte? De enige reden
was de Assyriologie en het publiceren van de Assyrische koningslijst gebaseerd
op de Eponiemlijsten in de vorige eeuw. Deze kronieklijsten liepen over een
periode van 892 tot 648 v. Chr. en gingen dus ook over een belangrijke
contemporaine periode in de geschiedenis van de koningen van Israël en Juda. De
Bijbels-chronologische gegevens waren echter niet compatibel met de Assyrische
en dienden volgens Thiele aangepast te worden. Een eponiem zou een Assyrisch
ambtenaar geweest zijn naar wie een bepaald jaar genoemd werd met in de lijst
voor dat jaar een historische vermelding naar een belangrijke gebeurtenis zoals
bijvoorbeeld een veldtocht, een pestziekte, een eerste regeringsjaar van een
Assyrische koning, een zonsverduistering enzoverder. Van groot belang voor de
datering van de gevonden Assyrische koningslijst was een genoteerde
verduistering van de zon over Nineveh in het tiende regeringsjaar van Assur Dan
ten tijde van het eponiem van Bur Sagale
dat gedateerd werd in 763 v. Chr.
Dit jaartal werd dan ook het chronologische ankerpunt voor de andere vermelde
gebeurtenissen en de regeringsjaren van de Assyrische koningen. Men gaat er
echter in de Assyriologie van uit dat er in de lijst geen namen van koningen
ontbreken noch dat er co-regentschappen hebben plaatsgevonden. Een uitgangspunt
dat vraagtekens zou moeten oproepen?
Onacceptabel
voor ieder chronoloog die de Bijbel als historisch betrouwbaar acht, was Thiele
’s constructie om de val van Samaria in het
negende regeringsjaarjaar van Hosea, (in de Bijbel contemporain met het zesde
jaar van Hizkia van Juda), te laten passen met de Assyrische gegevens
betreffende Sargon II en Sanherib. Hier verkondigde hij onbeschaamd dat de Bijbelse gegevens van 2 Koningen hoofdstukken 17
en 18 foutief waren, als laat en kunstmatig aan de Bijbel toegevoegd. Thiele had dus niet als vertrekbasis
dat de Bijbel door God geïnspireerd is en historisch correct. Niettemin heeft
Thiele bij heel wat vak wetenschappers geen krediet verloren. Thiele verkorte
de regeringsduur van bepaalde koningen van Juda en Israël om deze te laten
passen in het Assyrische tijdskader. Met het inkorten van sommige
regeerperioden van Israëlitische koningen verdedigde hij de zogenaamde ‘dual
dating’ en paste het enkele malen toe, ook daar waar de Bijbel niet expliciet
duidelijk over is.
De slag bij
Karkar werd gedateerd in het jaar 853 v. Chr. en het laatste regeringsjaar van
Achab van Israël met dit jaartal verbonden. Verder in de tijd terugrekenend
arriveerde men voor het sterfjaar van Salomo in 931 v. Chr. (A Chronology of the Hebrew Kings, Chapter 3, Establishing Basic Dates).
Het zijn echter
de Assyrische gegevens die aan de Bijbelse chronologie dienen gelinkt te worden
en niet andersom. Op basis van de Bijbelse sabbat- en jubeljaren kunnen we de
dood van Salomo en de scheuring van Verenigd Koninkrijk van Israël in 967 v. Chr. op de tijdsbalk plaatsen.
De regeerperiode van Salomo valt nu in de jaren 1007 tot 967 v. Chr. De tempel
werd gebouwd vanaf zijn vierde tot zijn elfde regeringsjaar, of de jaren 1003/996
v. Chr. op de tijdsbalk. Het is met deze jaartallen dat op basis van Josephus’
gegevens dat het jaar van de stichting van Carthago berekend kan worden. Dat
Hiram en Salomo vrienden waren staat in de Bijbel vermeld:
1 Koningen 5:1
En Hiram, de koning van Tyrus, zond zijn knechten tot Salomo (want hij had
gehoord, dat zij Salomo tot koning gezalfd hadden in zijns vaders plaats),
dewijl Hiram David altijd bemind had.
Zie ook het
Bijbelboek 2 Kronieken 2:1-18 voor de beschrijving van de vriendschap tussen
Hiram en David en Salomo, en de levering van materiaal voor de bouw van de
tempel te Jeruzalem door Hiram. En naast de samenwerking wat materiaal voor de
tempel betreft, was er ook de maritieme samenwerking tussen de Feniciërs en
Salomo (TIJD en TIJDEN, 2016, blz. 205). Josephus
schreef dat het begin van de bouw van de tempel te Jeruzalem chronologisch in
het twaalfde regeringsjaar van Hiram geschiedde. Hierna volgt het betreffende citaat van Josephus:
Pygmalion succeeded him; he lived fifty-six years, and
reigned forty-seven years. Now in the
seventh year of his reign, his sister fled away from him, and built the
city Carthage in Libya." So the whole time from the reign of Hirom, till the building of Carthage,
amounts to the sum of one hundred
fifty-five years and eight months. Since then the temple was built at
Jerusalem in the twelfth year of the
reign of Hirom, there were from the building of the temple, until the
building of Carthage, one hundred
forty-three years and eight months.
Tussen het
twaalfde regeringsjaar van Hiram en het zevende regeringsjaar van Pygmalion
zitten er 143 jaar en acht maanden. De regeerperiode van Salomo is verankerd
met de jaren 1007/967 v. Chr. en dit op basis van de sabbat- en
jubeljaartelling volgens William Whiston. Mijn jaartal voor de dood van Salomo
in 967 v. Chr. wijkt met zesendertig jaar af van het tegenwoordig gangbare
jaartal 931 v. Chr. De Tempelbouw te Jeruzalem
ving aan in het vierde regeringsjaar van Salomo in april 1003 v. Chr. en in
oktober van het jaar 996 v. Chr., zeven jaar later, was de Tempel afgewerkt.
1 Koningen 6:37 In het vierde jaar werd het huis
des HEREN gegrondvest, in de maand Ziw (april/mei), 38 en in het elfde jaar, in
de maand Bul, dat is de achtste maand (oktober/november), was het huis in al
zijn onderdelen en geheel volgens bestek voltooid; hij bouwde het dus in zeven
jaar.
Het twaalfde regeringsjaar van Hiram verankerd
met het vierde regeringsjaar van Salomo, wordt nu april 1003/maart 1002 v. Chr.
En vanaf dit jaartal gerekend, arriveren we in 860 v. Chr. voor het zevende regeringsjaar van de Fenicische koning
Pygmalion. Het is in dat jaar dat de zuster van Pygmalion; Dido uit Tyrus moest
vluchtten en datzelfde jaar nog Carthago stichtte.
Wanneer we de werken van Flavius Josephus
bestuderen en dan vooral zijn boek ‘Tegen de Griek Apion ‘, blijkt dat Josephus
er als Jood trots op was dat het jaar van de stichting van Carthago berekend
kon worden aan de hand van de bouw van de tempel van Salomo. In het betreffende
citaat dat hierna volgt, lezen we hoe Josephus de koningslijsten en de annalen
van de Feniciërs er bij haalt, en aantoont dat er 143 jaar en acht maanden
verlopen waren tussen koning Hiram van Tyrus en de stichting van Carthago. Vervolgens
gaat Josephus nog verder en toont aan dat de geschriften van Menander exact een
tijdspanne opgeven van 155 jaar en acht
maanden, te rekenen vanaf het twaalfde regeringsjaar van koning Hiram tot
op de stichting van Carthago. Het twaalfde regeringsjaar van Hiram liep gelijk
met het vierde regeringsjaar van Salomo.
Flavius
Josephus, Against Apion, Book I:17. I
will now, therefore, pass from these records, and come to those that belong to the Phoenicians, and concern our
nation, and shall produce attestations to what I have said out of them. There
are then records among the Tyrians that take in the history of
many years, and these are public
writings, and are kept with great exactness, and include accounts of the
facts done among them, and such as concern their transactions with other
nations also, those I mean which were worth remembering. Therein it was recorded that
the temple was built by king Solomon at Jerusalem, one hundred forty-three
years and eight months before the Tyrians built Carthage; and in their
annals the building of our temple is related; for Hirom, the king of Tyre, was the friend of Solomon our king, and
had such friendship transmitted down to him from his forefathers. He thereupon
was ambitious to contribute to the splendor of this edifice of Solomon, and
made him a present of one hundred and twenty talents of gold. He also cut down
the most excellent timber out of that mountain which is called Libanus, and
sent it to him for adorning its roof. Solomon also not only made him many other
presents, by way of requital, but gave him a country in Galilee also, that was
called Chabulon. But there was another passion, a philosophic inclination of
theirs, which cemented the friendship that was betwixt them; for they sent
mutual problems to one another, with a desire to have them unriddled by each
other; wherein Solomon was superior to Hirom, as he was wiser than he in other
respects: and many of the epistles that passed between them are still preserved
among the Tyrians. Now, that this may not depend on my bare word, I will
produce for a witness Dius, one that is believed to have written the Phoenician
History after an accurate manner. This Dius, therefore, writes thus, in his Histories of the Phoenicians:
"Upon the death of Abibalus, his son Hirom took the kingdom. This king
raised banks at the eastern parts of the city, and enlarged it; he also joined
the temple of Jupiter Olympius, which stood before in an island by itself, to
the city, by raising a causeway between them, and adorned that temple with
donations of gold. He moreover went up to Libanus, and had timber cut down for
the building of temples. They say further, that Solomon, when he was king of
Jerusalem, sent problems to Hirom to be solved, and desired he would send
others back for him to solve, and that he who could not solve the problems
proposed to him should pay money to him that solved them. And when Hirom had
agreed to the proposals, but was not able to solve the problems, he was obliged
to pay a great deal of money, as a penalty for the same. As also they relate,
that one·Abdemon, a man of Tyre, did solve the problems, and propose others
which Solomon could not solve, upon which he was obliged to repay a great deal
of money to Hirom." These things are attested to by Dius, and confirm what
we have said upon the same subjects before.
18. And now I shall add Menander the Ephesian, as an additional witness. This Menander wrote the Acts that were done
both by the Greeks and Barbarians, under every one of the Tyrian kings, and had taken much pains to learn their history
out of their own records. Now when he was writing about those kings that had reigned at Tyre, he came
to Hirom, and says thus: "Upon
the death of Abibalus, his son Hirom took the kingdom; he lived
fifty-three years, and reigned thirty-four. He raised a bank on that
called the Broad Place, and dedicated that golden pillar which is in Jupiter's
temple; he also went and cut down timber from the mountain called Libanus, and
got timber Of cedar for the roofs of the temples. He also pulled down the old
temples, and built new ones; besides this, he consecrated the temples of
Hercules and of Astarte. He first built Hercules's temple in the month Peritus,
and that of Astarte when he made his expedition against the Tityans, who would
not pay him their tribute; and when he had subdued them to himself, he returned
home. Under this king there was a younger son of Abdemon, who mastered the
problems which Solomon king of Jerusalem had recommended to be solved."
Now the time from this king to the building of Carthage is thus calculated:
"Upon the death of Hirom, Baleazarus
his son took the kingdom; he lived forty-three years, and reigned seven
years: after him succeeded his son Abdastartus;
he lived twenty-nine years, and reigned nine years. Now four sons of his
nurse plotted against him and slew him, the eldest of whom reigned twelve
years: after them came Astartus,
the son of Deleastartus; he lived
fifty-four years, and reigned twelve years: after him came his brother Aserymus; he lived fifty-four years, and
reigned nine years: he was slain by his brother Pheles, who took the kingdom and reigned but eight months,
though he lived fifty years: he was slain by Ithobalus, the priest of Astarte, who reigned thirty-two years,
and lived sixty-eight years: he was succeeded by his son Badezorus, who lived forty-five years, and reigned six years:
he was succeeded by Matgenus his
son; he lived thirty-two years, and reigned nine years: Pygmalion succeeded him; he lived
fifty-six years, and reigned forty-seven years. Now in the seventh year of his reign, his sister fled away from him,
and built the city Carthage in Libya." So the whole time from the
reign of Hirom, till the building of Carthage, amounts to the sum of one
hundred fifty-five years and eight months. Since
then the temple was built at Jerusalem in the twelfth year of the reign of
Hirom, there were from the building of the temple, until the building of
Carthage, one hundred forty-three years and eight months. Wherefore, what
occasion is there for alleging any more testimonies out of the Phoenician
histories [on the behalf of our nation], since what I have said is so
thoroughly confirmed already? and to be sure our ancestors came into this
country long before the building of the temple; for it was not till we had
gotten possession of the whole land by war that we built our temple. And this
is the point that I have clearly proved out of our sacred writings in my
Antiquities.
De
chronologische gegevens die Josephus citeert zijn verbluffend en verbinden de
koningslijst van Tyrus met de chronologie van de Bijbel. Het is via de
regeerperiode van Salomo en de bouw van de Tempel te Jeruzalem dat het twaalfde
jaar van Hiram van Tyrus verbonden wordt.
Hoofdstuk 8, voorjaar 941 v. Chr.:
meganatuur-catastrofe-jaar
De chronologie van de wegvoering van Elia
in een vurige wagen ten tijde van een kosmische storm hebben we gezien
hoofdstuk zes, viel in het najaar van 887 v. Chr. Wanneer we van dit ankerpunt
op de tijdsbalk met een tijdschijf van 54 jaar en zes maanden terugrekenen
arriveren we in het voorjaar van 941 v. Chr. voor een wereldwijde
meganatuurcatastrofe.
Tijdens deze epoque valt binnen het
raamwerk van de herziening van de geschiedenis van de oudheid de regeerperiode
van farao Thothmosis III en de vermelding van de zondvloed van Deucalion door de Egyptische historicus Manetho.
De zondvloed van Deucalion behoort tot de
zondvloedverhalen uit de Griekse mythologie en wordt ook al eens in verband met
de Bijbelse Genesiszondvloed gebracht. Nu vermeldt de Egyptische historicus
Manetho echter dat de overstroming van Deucalion plaatsvond tijdens het bewind
van de zesde farao uit de achttiende dynastie. In mijn studie TIJD en TIJDEN,
2016, blz. 197-203 en blz. 220-223, heb ik de regeerperiode van farao
Thothmosis III/ Misphragmuthosis/
Mencheperre, op de tijdsbalk op basis van de Bijbelse chronologie verankerd.
Misphragmuthosis of beter bekend als Mencheperre of Thothmosis III was de zesde
farao van de achttiende dynastie van Manetho. Alleen de kopieerder van Manetho:
Africanus, vermeldt laconiek bij zijn regeerperiode voor Misphragmuthosis dat
in zijn tijd de vloed van Deucalion
plaatsvond. De andere kopieerders van Manetho: Eusebius en Josephus, zwijgen
over de vloed. Africanus geeft verder geen chronologische indicatie wanneer
juist de ramp Egypte trof. Uitgaande van een aangetoonde cyclus van
meganatuurcatastrofes zijn we in staat een jaartal aan de vloed van Deucalion
ten tijde van Misphragmuthosis te geven. Gerekend vanaf het verkregen ankerjaar
887 v. Chr. arriveren we in het voorjaar van 941 v. Chr. tegen het einde aan
van de regeerperiode van Thothmosis III/Misphragmuthosis in diens
vijfenveertigste regeringsjaar.
De nasleep van de meganatuurcatastrofe betekende
een verzwakking van de macht van Thothmosis III over de regio, want daarna
vinden we geen genoteerde veldtochten meer terug (Sir Alan Gardiner, Egypt of
the Pharaohs, 1961, Book II, VIII, The Theban Supremacy, page 197).
Na de grote vloed van Deucalion volgde in
933 v. Chr. de invasie van het geruïneerde Egypte door de Bijbelse farao Zera
de Ethiopiër. Over de Ethiopische invasie en bezetting van Egypte en de
ontstane tussenperiode in de achttiende dynastie, besteedde ik in TIJD en
TIJDEN, 2015, blz. 229-232, een hoofdstuk. De Bijbel zwijgt tijdens deze
periode over buitensporig natuurgeweld. Ik neem aan dat in het bijzonder de
Grieken en de Egyptenaren dat jaar getroffen werden en het gebied van Israël
grotendeels verschoond bleef.
Naar de zondvloed van Deucalion die in
het bijzonder Egypte trof verwijst ook de oudheidhistoricus Herodotos:
Book
2,111: Now after Sesostris had brought
his life to an end, his son Pheros,
they told me, received in succession the kingdom, and he made no warlike expedition,
and moreover it chanced to him to become
blind by reason of the following accident:--when the river had come down in flood rising to a height of eighteen
cubits (8 meter), higher than ever
before that time, and had gone over the fields, a wind fell upon it and the river became agitated by waves: and
this king (they say) moved by presumptuous folly took a spear and cast it into
the midst of the eddies of the stream; and immediately upon this he had a
disease of the eyes and was by it made blind. For
ten years then he was blind, … etcetera
Volgens mijn herziening van de
geschiedenis van de oudheid is Pheros met Amonhotep II de zoon van Thothmosis
III te identificeren en regeerde deze in co-regentschap met zijn vader. De
beschreven ramp door Herodotos met de opgezweepte Nijl zo maar even acht meter
boven haar normale peil is een beschrijving van de zondvloed van Deucalion.
|