Hoofdstuk 9, najaar 996 v. Chr.:
meganatuurcatastrofe-jaar?
Wanneer we vanaf ons verkregen ankerpunt
op de tijdsbalk in het voorjaar van 941 v. Chr. voor de zondvloed van
Deucalion, terugrekenen met een tijdschijf van 54 jaar en zes maanden arriveren
we in oktober van het jaar 996 v. Chr. Verrassender wijze zag dit jaartal en
maand het afgewerkt zijn van de Tempel van Salomo en de Heerlijkheid des HEEREN
of de Sjekinah die daarop het
Heilige der heiligen in de Tempel vulde.
1 Koningen 6:37 In het vierde jaar werd de grond
van het huis des HEEREN gelegd, in de maand Ziv; 38 En in het elfde jaar, in de maand Bul, welke is de achtste maand (oktober/november), was dit huis volmaakt, naar al zijn
stukken en naar al zijn behoren; alzo heeft hij zeven jaren daaraan gebouwd.
2 Kronieken 7:1 Als nu Salomo voleind had te bidden, zo daalde het vuur van den hemel, en
verteerde het brandoffer en de slachtofferen; en de heerlijkheid des HEEREN
vervulde het huis. 2 En de priesters konden niet ingaan in het huis des HEEREN;
want de heerlijkheid des HEEREN had
het huis des HEEREN vervuld. 3 En als al de kinderen Israëls dat vuur zagen afdalen, en de
heerlijkheid des HEEREN over het huis, zo bukten zij met hun aangezichten ter
aarde op den vloer, en aanbaden en loofden den HEERE, dat Hij goedig is, dat
Zijn weldadigheid is tot in eeuwigheid. (Statenvertaling)
Wanneer we
de relevante hoofdstukken in het Bijbelboek 2 Kronieken lezen lijkt het er op
dat de heerlijkheid des HEEREN de Tempel vulde in dezelfde maand en jaar wanneer
de Tempel voltooid was. Een expliciet jaartal wordt niet geleverd. Volgens de
Joodse legendes echter vond het fenomeen van het vuur uit de hemel pas een jaar
later plaats.
"The Temple was finished in the month of Bul,
now called Marheshwan, but the edifice
stood closed for nearly a whole year, because it was the will of God that
the dedication take place in the month of Abraham's birth. Meantime the enemies
of Solomon rejoiced maliciously. "Was it not the son of Bath-sheba,"
they said, "who built the Temple? How, then, could God permit His Shekinah
to rest upon it?" When the consecration of the house took place, and
"the fire came down from heaven,"
they recognized their mistake. The importance of the Temple appeared at once,
for the torrential rains which
annually since the deluge had fallen
for forty days beginning with the month of Marheshwan, for the first time
failed to come, and thenceforward appeared no more. "
Louis Ginzberg, Legends of the Jews,
Volume 4, Chapter V.
Wanneer we
de relevante hoofdstukken in het Bijbelboek 2 Kronieken lezen lijkt het er op
dat de heerlijkheid des HEEREN de Tempel vulde in dezelfde maand en jaar wanneer
de Tempel voltooid was. Een expliciet jaartal wordt niet geleverd. Volgens de
Joodse legendes echter vond het fenomeen van het vuur uit de hemel pas een jaar
later plaats.
"The Temple was finished in the month of Bul,
now called Marheshwan, but the edifice
stood closed for nearly a whole year, because it was the will of God that
the dedication take place in the month of Abraham's birth. Meantime the enemies
of Solomon rejoiced maliciously. "Was it not the son of Bath-sheba,"
they said, "who built the Temple? How, then, could God permit His Shekinah
to rest upon it?" When the consecration of the house took place, and
"the fire came down from heaven,"
they recognized their mistake. The importance of the Temple appeared at once,
for the torrential rains which
annually since the deluge had fallen
for forty days beginning with the month of Marheshwan, for the first time
failed to come, and thenceforward appeared no more. "
Louis Ginzberg, Legends of the Jews,
Volume 4, Chapter V.
Indien de aangeboden chronologie vanuit
de Joodse overlevering correct is dateren we het vuur vanuit de hemel in het
najaar van 995 v. Chr., één jaar na de voltooiing van de Tempel.
De legende leert eveneens dat er zich
daarna een klimaatwijziging voordeed want de hevige regenbuien die de wereld
blijkbaar sinds de Grote Vloed ieder jaar gedurende veertig dagen getroffen
had, bleven daarna weg.

Hoofdstuk 10, voorjaar 1049 v. Chr.:
meganatuur-catastrofe-jaar?
Toch heeft het najaar van 996 v. Chr. als
ankerjaar op de tijdsbalk voor het kosmisch fenomeen mijn voorkeur. Het leidt
ons namelijk via een tijdschijf van 54 jaar en zes maanden naar het voorjaar
van 1049 v. Chr. voor een eerdere meganatuurcatastrofe. Het was in 1049 v. Chr.
dat in Egypte de Hyksos/Amalekieten verdreven werden met de notering van een
meganatuurcatastrofe daarmee verbonden. Datzelfde jaar trok koning Saul van het
Verenigd Koninkrijk Israël ten strijde tegen de stad van Amalek in zijn
achtendertigste regeringsjaar.
Binnen het tijdskader van de nieuwe
chronologie rukte in Egypte farao Ahmose van de achttiende dynastie in diens
elfde regeringsjaar in 1049 v. Chr. op naar het noorden, naar de Nijldelta en
dwong de Hyksos tot terugtrekken. Daarna rukte farao Ahmose Klein-Azië binnen
ter belegering van Sjaroehen, een plaats die Velikovsky in zijn boek Eeuwen in
Chaos, in de nabijheid van Petra situeerde. Saul en Ahmose hebben geallieerd
aan de heerschappij van de Amalekieten/Hyksos een einde gebracht.
Dat het achtendertigste regeringsjaar van
Saul gelijk valt met het elfde regeringsjaar van farao Ahmose is het resultaat
van het verankeren van het vijfentwintigste regeringsjaar van farao Thothmosis
III alias de Bijbelse Sisak, met het vijfde regeringsjaar van koning Rehabeam
van Juda in het voorjaar van 961 v. Chr. Dat jaar plunderde Sisak de Tempel te
Jeruzalem. Dit heb ik in TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 197-203 en blz. 220-223,
uiteengezet.

Vanaf het jaartal 961 v. Chr. heb ik de
regeerperiode van Thothmosis III en van zijn voorgangers op de tijdsbalk
gerangschikt. Het eerste regeringsjaar van Thothmosis III wordt nu 986/985 v.
Chr. Dit jaar loopt gelijk met het begin van de regeerperiode van Hatsjepsoet,
de vrouw die voor een periode van tweeëntwintig jaar farao over Egypte was.
Thothmosis III was gedurende deze tijd ondergeschikt aan Hatsjepsoet. Na haar
dood in het jaar 964 v. Chr. rukte Thothmosis
III in zijn drieën-twintigste regeringsjaar voor de eerste maal Klein-Azië
binnen en beëindigde de periode van vrede die er was tussen Hatsjepsoet en Salomo. Hatsjepsoet werd
door Velikovsky overtuigend geïdentificeerd met de Bijbelse koningin van Scheba
(TIJD en TIJDEN, blz. 208-210). De expeditie naar het land Poent door
Hatsjepsoet in haar negende regeringsjaar, was naar het Israël van Salomo.
Salomo zat dan dertig jaar op de troon en vierde naar ik aanneem, een
soortgelijk Heb-Seb-festival zoals in
Egypte gebruikelijk was. De voorganger van Hatsjepsoet was haar vader Thothmosis I die veertien jaar regeerde
van 1000/999 v. Chr. tot 987/986 v. Chr. De korte regeerperiode van Thothmosis II loopt gelijk met die van
zijn echtgenote Hatsjepsoet. Thothmosis I had ook een zoon bij een bijvrouw
genaamd Isis: Thothmosis III. Deze troonopvolger zou echter moeten wachten tot
de dood van Hatsjepsoet alvorens de scepter in Egypte te kunnen overnemen. De
voorganger van Thothmosis I op de troon in Egypte was farao Amonhotep I met een regeerperiode van
vierentwintig jaar. Zijn regeringsjaren gaan van het jaar 1024/1023 tot
1001/1000 v. Chr. De chronologische bronnen van Manetho geven verschillende
aantallen voor de regeringsduur. Africanus geeft een regeringsduur van 24 jaar
op, Eusebius 21 jaar, Josephus 20 jaar en zeven maanden. Ik heb gekozen voor de
periode van 24 jaar omdat dit als een puzzelstukje in het gereviseerde plaatje
past. De voorganger van farao Amonhotep I op de faraolijst was een farao met de
naam Chebros of Chebron. En zo
arriveren we terugrekenend vanaf het vijfentwintigste regeringsjaar van
Thothmosis III bij de farao die de Hyksos uit Egypte verdreven heeft: farao Ahmose. Hij krijgt van de kopieerders
van Manetho een regeerperiode van vijfentwintig jaar tot vijfentwintig jaar
plus tien maanden toebedeeld. Naast de aangehaalde kroniekschrijvers met hun al
eens afwijkende jaartallen hebben we in Egypte de overgebleven monumenten met
ook heel wat informatie over regeerperioden van faraos. Het hoogste getal wat
de regeerperiode voor Ahmose betreft is hier echter tweeëntwintig jaar. Op mijn
samengestelde tijdsbalk heb ik farao Ahmose vanaf het jaar 1060 tot 1037 v.
Chr. aangebracht. Zijn elfde regeringsjaar valt in 1050/1049 v. Chr. met in het
voorjaar van 1049 v. Chr. zijn oorlog met de Hyksos.
Dat de verdrijving van de Hyksos uit
Egypte specifiek in het elfde regeringsjaar van farao Ahmose plaatsvond, hebben
we van het zogenaamde Rhind-papyrus. Het
Rhind-papyrus heeft zijn naam te danken aan de vinder ervan: de Schotse
egyptoloog Alexander Henry Rhind namelijk, die anno 1858 te Thebe in de ruïnes
van een klein gebouw in de buurt van het Ramesseum de vondst deed. Het British
Museum kocht dit stuk uit zijn nalatenschap in 1865. De papyrusrol, die in het
hiëratisch, een vorm van cursieve hiërogliefen beschreven is, is een enkele rol
met een lengte van vijf en een halve meter en een breedte van 32 centimeter. De
inhoud gaat voor het grootste gedeelte over de wiskunde van de oude
Egyptenaren, maar op het document staat ook een historische vermelding over
farao Ahmose en de verdrijving van de Hyksos. Hierna het betreffende gedeelte:
Jaar
11, tweede maand van het oogstseizoen. Heliopolis werd ingenomen. De eerste
maand van het overstromingsseizoen, 23ste dag, de bevelhebber (?)
van het leger (?) tegen (?) Tjaru. 25ste dag, het werd vernomen dat
Tjaru ingenomen was. Jaar 11, de eerste maand van het overstromingsseizoen,
derde dag. Geboorte van Seth, de
majesteit van deze god maakte dat zijn stem gehoord werd. Geboorte van
Isis, de hemelen regenden.
De meganatuurcatastrofe meen ik in de
vermelding van het Rhind-papyrus te herkennen in de Geboorte van Seth, de majesteit van deze god maakte dat zijn stem
gehoord werd. Geboorte van Isis, de hemelen regenden.
Voor de Egyptenaren waren de planeten en
de natuurelementen hun goden die hen in de strijd tegen de Hyksos, die de god
Seth vereerden, ter hulp kwamen. Zo werd Isis in het oude Egypte met de planeet
Venus geassocieerd en Seth met de komeet Typhon. Dit zou ook de komeet geweest
zijn die bij de Exodus verantwoordelijk voor heel wat plagen en ziektes was. De geboorte van Isis en een regen van
vuur samen met een vloedgolf, bezegelden het lot van de Hyksos in 1049 v. Chr.
die de strijd opgaven. De zogenaamde stormwind-stele van Ahmose die te Karnak
gevonden werd en waarop hij het herbouwen van de piramiden van zijn voorgangers
vermeld, zou kunnen verwijzen naar de meganatuurcatastrofe van 1049 v. Chr.

1 Samuël 7:12 En Samuël nam een steen en stelde die op tussen Mispa
en Sen; hij gaf hem de naam Eben-Haëzer,
en zeide: Tot hiertoe heeft ons de HERE geholpen.
Hoofdstuk 11, najaar 1103 v. Chr.:
meganatuurcatastrofe-jaar?
Wanneer we weer dezelfde rekenoefening
maken met een tijdschijf van 54 jaar en zes maanden vanaf het ankerjaar:
voorjaar 1049 v. Chr., arriveren we terug de tijd in, in het najaar van 1104 v.
Chr. voor een meganatuurcatastrofe?
Het is de Joodse oudheidhistoricus
Flavius Josephus die de ramp beschrijft die de Filistijnen overkwam in 1104 v.
Chr.
Flavius Josephus, Joodse Oudheden, Boek
VI,ii.2b.
.Now while the altar had the sacrifice of God upon
it, and had not yet consumed it wholly by its sacred fire, the enemy's army
marched out of their camp, and was put in order of battle, and this in hope
that they should be conquerors, since the Jews were caught in distressed
circumstances, as neither having their weapons with them, nor being assembled
there in order to fight. But things so fell out, that they would hardly have
been credited though they had been foretold by anybody: for, in the first
place, God disturbed their enemies with
an earthquake, and moved the ground
under them to such a degree, that he caused it to tremble, and made them to
shake, insomuch that by its trembling, he made some unable to keep their feet,
and made them fall down, and by opening its chasms, he caused that others
should be hurried down into them; after which he caused such a noise of thunder to come among them, and made fiery lightning shine so terribly round
about them, that it was ready to burn their faces; and he so suddenly shook
their weapons out of their hands, that he made them fly and return home naked.
So Samuel with the multitude pursued them to Bethcar, a place so called; and
there he set up a stone as a boundary of
their victory and their enemies' flight, and called it the Stone of Power, as a signal of that power God had given them
against their enemies.
De
wetenschappers Donald W. Patten, Ronald R. Hatch enLoren C. Steinhauer stellen
dat deze steen een meteoriet was: in all
likelihood a Mars-asteroid, once a part of the fragmented planet, Electra.
The stone of power was a large impressive meteorite,
and it was selected, appropriately enough, for an historical monument. (The
Long Day of Joshua and Six Other Catastrophes, 1973, Chapter VI, Catastrophes
of the Davidic Era, The Samuelic Catastrophe)
Het Bijbelboek 1 Samuël verhaalt in een
gelijkaardig verslag het fenomeen ten tijde van de slag bij Eben-Haëzer tussen
de Filistijnen en de Israëlieten ten tijde van het richter-schap van Samuël.
1 Samuël 7:9 En toen Samuël voor Israël
tot de HERE riep, antwoordde de HERE hem. 10 Terwijl Samuël bezig was het
brandoffer te brengen, rukten de Filistijnen op ten strijde tegen Israël, maar
de HERE deed te dien dage machtig de donder rollen over de Filistijnen en
bracht hen in verwarring, zodat zij tegen Israël de nederlaag leden. 11 De
mannen van Israël trokken toen uit Mispa, vervolgden de Filistijnen en
versloegen hen tot beneden Bet-Kar. 12 En Samuël nam een steen en stelde die op tussen Mispa en Sen; hij gaf hem de naam
Eben-Haëzer, en zeide: Tot hiertoe
heeft ons de HERE geholpen. 13 Zo werden de Filistijnen vernederd en drongen
het gebied van Israël niet meer binnen. (NBG Vertaling 1951)
Ook op andere plaatsen in Klein-Azië,
zijn er verwijzingen voor deze tijd, naar vallende stenen. De onderzoekers
Patten & Co maken bijvoorbeeld de link met de neergekomen meteoriet ten
tijde van Samuël, met de zwarte steen in Mekka.
The stone of power was a large impressive meteorite,
and it was selected, appropriately enough, for an historical monument. That
kind of monument occurs elsewhere on the Arabian peninsula. During one or
another of these many cyclic catastrophes a
meteorite fell in on near Mecca, for the
black stone of Kaaba in Mecca is also a meteorite. In ancient times, it,
too, fell from the sky, and became a holy thing to surrounding tribes. Later it
was brought into Islamic faith, an adoption from local cosmic lore. One ancient
Arab legend relates it was brought down by the Archangel Gabriel, an archangel
or celestial being sometimes considered a governor of the luminaries. (The Long
Day of Joshua and Six Other Catastrophes, 1973, Chapter VI, Catastrophes of the
Davidic Era, The Samuelic Catastrophe)
Donald W. Patten en zijn medewerkers
plaatsen het voorval in ongeveer 1080 BC. Zij hebben gebruik gemaakt van de
jaartallen die Edwin R. Thiele samengesteld heeft voor de regeerperioden van de
koningen van Israël en Juda. Hun ankerpunt en vertrekpunt op de tijdsbalk is
het jaar 701 v. Chr. Vanaf dit jaartal op de tijdsbalk terugwerkend arriveren
zij ongeveer in het jaar 1080 v. Chr. voor de catastrofe ten tijde van de
richter Samuel.
In TIJD en TIJDEN, 2015, hoofdstuk: de opgerichte steen van Samuël te
Eben Haëzer, blz. 169-175, dateer ik de meganatuurcatastrofe ten tijde van de
profeet Samuël exact voor de maand oktober van het jaar 1103 v. Chr. en dit op
basis van de nieuwe chronologie binnen het raamwerk van de sabbat- en
jubeljarentelling. Dit betekent een afwijking van één jaar met het
veronderstelde catastrofejaar in 1104 v. Chr. Volgens mijn reconstructie van de
geschiedenis van de oudheid viel in 1103 v. Chr. het einde van de veertigjarige
verdrukking van de Israëlieten door de Filistijnen.
1 Samuël 7:13 Alzo werden de Filistijnen vernederd, en kwamen niet meer
in de landpalen van Israël; want de hand des HEEREN was tegen de Filistijnen al
de dagen van Samuël. 14 En de steden, welke de Filistijnen van Israël
genomen hadden kwamen weder aan Israël, van Ekron tot Gath toe; ook rukte
Israël derzelver landpale uit de hand der Filistijnen; en er was vrede tussen
Israël en tussen de Amorieten. 15 Samuël nu richtte Israël al de dagen zijns
levens.
De periode van de verdrukking van veertig jaar door de Filistijnen begon
in 1143 v. Chr. op. Dat jaartal was op de tijdsbalk al een ankerjaar. Het was
het jaar dat de richter Jefta optrad en het exact driehonderd jaar tot aan de
intocht in Kanaän o.l.v. Jozua in 1443 v. Chr. was. Het is ook het jaar dat de bekende
richter Simson aan zijn bediening begint. Van de richter Simson staat er
nergens in het Bijbelboek Richteren geschreven dat hij rust in het heel het
land bracht. Deze rust zou pas onder Samuël na de overwinning op de Filistijnen
bij Eben-Haëzer werkelijkheid worden. Simson heeft echter wel gedurende een
periode van twintig jaar, het leven van de Filistijnen zuur gemaakt.
Hoofdstuk 12, voorjaar 1157 v. Chr.:
meganatuur-catastrofe-jaar?
Voor dit bekomen jaartal in de cyclus van
meganatuurcatastrofes bezitten we geen bijzondere vermelding in de Bijbel of
andere bronnen.
Het was de tijd van de Richteren voor de
twaalf stammen van Israël. De richter en priester Eli had in 1163 v. Chr. zijn bediening
opgenomen met de geboorte van de latere richter en profeet Samuël in hetzelfde
jaar. In 1161 v. Chr. was de verdrukking van de Israëlieten door de hand van de
Filistijnen en de Ammonieten begonnen (Richteren 10:7).
In Egypte heersten sinds de Exodus de
Hyksos of Amalekieten over het land. Een periode waar we als een gevolg van de
ontketende beeldenstorm door farao Ahmose van de achttiende dynastie na de
verdrijving van de Hyksos weinig over weten.
Najaar 1212 v. Chr.:
meganatuurcatastrofe-jaar?
Voor het bekomen jaartal 1212 v. Chr. in
de cyclus van meganatuurcatastrofes bezitten we ook ditmaal naar mijn weten
geen bijzondere vermelding in de Bijbel of andere bronnen.
Het was de tijd van de Richteren voor de
twaalf stammen van Israël. In het najaar van 1212 v. Chr. zitten we naar het
einde toe van de bediening als richter van de bekende Deborah en Gideon die
beiden gedurende veertig jaar het volk geleidt hebben. De aanvang van de
bediening van Deborah was getuige van een kosmisch fenomeen.
In Egypte heersten sinds de Exodus de
Hyksos of Amalekieten over het land. De Egyptische oudheidhistoricus Manetho
verdeelt hun regeerperiode over twee dynastieën: de vijftiende en zestiende
dynastie. Het is een lange periode in de oudheidgeschiedenis van Egypte waar we
als een gevolg van de ontketende beeldenstorm door farao Ahmose van de
achttiende dynastie na de verdrijving van de Hyksos weinig over weten.
Hoofdstuk 13, voorjaar 1249 v. Chr.:
meganatuur-catastrofe-jaar?
We hebben een verwijzing naar een kosmisch
fenomeen in de Bijbel in het jaar dat de richter Deborah haar bediening
aanvangt in het voorjaar van 1249 v.
Chr. wat een verschil van zeventien jaar in de veronderstelde cyclus
oplevert. De aanvang van de richterperiode van Deborah is op de tijdsbalk
chronologisch stevig verankerd, wanneer we met de voorhanden zijnde
chronologische gegevens terugrekenen vanaf de richter Jefta in 1143 v. Chr.
toen er driehonderd jaar verstreken waren sinds de inname van Kanaän onder
leiding van Jozua. Het resultaat is 1249 v. Chr. voor het begin van het
richter-schap van Deborah. Als generaal van het militieleger van Israël
versloeg zij het machtige leger van Jabin die over negenhonderd ijzeren
strijdwagens beschikte (Richteren 4:1-16).
Het Bijbelboek Richteren geeft een verwijzing naar een kosmisch fenomeen
dat zich tijdens de slag tussen de Israëlieten en het leger van Jabin
afspeelde:
Richteren 5:20 Van den hemel streden zij, de sterren (Hebreeuws: KOWKAB) uit
haar loopplaatsen (Hebreeuws: MECILLAH) streden tegen Sisera.
De onderzoekers Donald W. Patten, Ronald R. Hatch en Loren C. Steinhauer,
verbinden in hun studie The long day of Joshua and six other catastrophes
Chapter VI - (1973), het kosmisch fenomeen van Richteren 5:20 met een fly-by
van de planeet Mars. De Hebreeuwse grondtekst-woorden die ik in het
Bijbelcitaat hierboven tussen ronde haken vermeld heb zijn van hen. Hierna hun
commentaar voor de Hebreeuwse woorden KOWKAB en MECILLAH.
KOWKAB: a blazing or rolling star, a shining star, a luminary, and we
propose, a rotating planet such as Mars.
MECILLAH: which Strongs Concordance translates as a viaduct, a staircase,
a causeway, a course, a highway, a path, a terrace, and our belief is it could
also be accurately translated an orbit, or orbits, paths of the luminaries.
Het
Bijbelgedeelte van Richteren 5:20 Van den hemel streden zij, de sterren uit
haar loopplaatsen streden tegen Sisera., krijgt in het licht van de studie van
Patten wel een heel letterlijke betekenis. Het resultaat was dat het machtige
leger van de koning van Kanaän verslagen kon worden. Voor de Israëlieten was
het duidelijk dat de HEERE God ingegrepen had. De onderzoeker Patten schrijft
dienaangaande in zijn werk iets heel merkwaardig neer:
Agnostics will in the future
, more and more, discount evolutionary uniformitarianism, and will see the
validity in the astronomical, catastrophic view of science and ancient history,
yet perhaps without the hand of God. (The long day of Joshua and six other
catastrophes by Donald W. Patten, Ronald R. Hatch and Loren C. Steinhauer,
1973)
Hoofdstuk 14, voorjaar 1358 v.
Chr.: meganatuur-catastrofe-jaar?
Het nieuwe ankerpunt op de tijdsbalk is
het jaar 1249 v. Chr. ter berekening van eerder plaatsgevonden
meganatuurcatastrofes. Wanneer we verder terug de tijd ingaan vanaf 1249 v.
Chr. met schijven van 54 jaar en 6 maanden krijgen we volgende resultaten:
september/oktober
1304 v. Chr.
Maart/april 1358 v. Chr.
Het verkregen
jaartal 1304 v. Chr. levert in de door mij geraadpleegde bronnen geen
historische verwijzing naar een natuurcatastrofe op maar het jaar 1358 v. Chr. wel. Het is een jaartal
dat verbonden is met de genoteerde hongersnood ten tijde van Naomi zoals
beschreven in het Bijbelboek Ruth.
Ruth 1:1 In de dagen, als de richters
richtten, zo geschiedde het, dat er
honger in het land was; daarom toog een man van Bethlehem-juda, om als
vreemdeling te verkeren in de velden Moabs, hij, en zijn huisvrouw, en zijn
twee zonen. 2 De naam nu dezes mans was Elimelech, en de naam zijner huisvrouw
Naomi, en de naam zijner twee zonen Machlon en Chiljon, Efrathers, van
Bethlehem-juda; en zij kwamen in de velden Moabs, en bleven aldaar. 3 En
Elimelech, de man van Naomi, stierf; maar zij werd overgelaten met haar twee
zonen. 4 Die namen zich Moabietische vrouwen; de naam der ene was Orpa, en de
naam der andere Ruth; en zij bleven
aldaar omtrent tien jaren. 5 En die twee, Machlon en Chiljon, stierven ook;
alzo werd deze vrouw overgelaten na haar twee zonen en na haar man. 6 Toen
maakte zij zich op met haar schoondochters, en keerde weder uit de velden van
Moab; want zij had gehoord in het land van Moab, dat de HEERE Zijn volk bezocht had, gevende hun brood.
Mijn plaatsing van de sabbat- en
jubeljaren op de tijdsbalk zoals in TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 147-163,
gebracht levert het jaar 1358 v. Chr. als het jaar van de hongersnood die in
het Bijbelboek Ruth 1:1 vermeld wordt. De meganatuurcatastrofes van kosmische
oorsprong maakten dat in één slag oogsten en dergelijke vernietigd werden en
hongersnoden als gevolg. Het resultaat waren meestal volksverhuizingen op grote
schaal met mensen die op zoek gingen naar nieuwe vestigingsgebieden.
De Sabbat- en Jubeljaarcyclus ging van
start in 1443 v. Chr. in de maand Nisan wanneer de Israëlieten onder de leiding
van Jozua de Jordaan overtrokken ter inbezitneming van het Beloofde Land. In
1437 v. Chr. was het land veroverd en begon het eerste sabbatjaar. Zeven maal
zeven sabbatjaren later begon in de maand Tishri van het zevende sabbatjaar,
het eerste jubeljaar dat van 1395 tot 1394 v. Chr. liep. Het was het
tweede jubeljaar van oktober 1346/ september 1345 v. Chr. sinds de instelling
ervan dat het jubeljaar was ten tijde van Naomi en Ruth. Het zesde jaar van de
dubbele zegening in de sabbatjaarcyclus was maart 1347/april 1346 v. Chr. Dit
was het jaar dat Naomi in haar ballingsland Moab vernam dat de HEERE God naar
zijn volk had omgezien door het brood te geven. Het was het jaar van de
zogenaamde dubbele zegening zodat de opbrengst van het land voldoende zou zijn
om het sabbatjaar en ditmaal ook het Jubeljaar te overbruggen.
Vanaf het
jaartal 1347/1346 v. Chr. rekenen we tien jaar terug voor het vertrek van Naomi
als een gevolg van de hongersnood, naar Moab wat ons in het jaar 1357 v. Chr.
brengt. Het is het exacte jaartal voor de hongersnood ten tijde van de
verdrukking (1367/1349 v. Chr.) van de Israëlieten door de koning van Moab
Eglon.
Het jaartal
1357 v. Chr. als een meganatuurcatastrofe-jaar met mislukte oogsten tot gevolg
is een jaartal dat Patten en zijn medewerkers gemist hebben en dit uitsluitend
als een gevolg van hun hanteren van Thiele s ankerjaar 701 v. Chr. op de
tijdsbalk.

Jozua:10:12 Toen sprak Jozua tot de HERE
ten dage, waarop de HERE de Amorieten aan de Israëlieten overleverde, en hij
zeide in tegenwoordigheid van Israël: Zon, sta stil te Gibeon en gij, maan, in
het dal van Ajjalon! 13 En de zon stond stil en de maan bleef staan, totdat het
volk zich op zijn vijand gewroken had.
Hoofdstuk 15, najaar 1413 v. Chr.:
meganatuurcatastrofe-jaar?
Voor het bekomen jaartal 1413 v. Chr. in
de cyclus van meganatuurcatastrofes met het rekenen van tijdschijven van 54
jaar en zes maanden bezitten we ook ditmaal naar mijn weten geen bijzondere
vermelding in de Bijbel of andere bronnen. Het was de tijd kort na de dood van
Jozua gevolgd door de tijd dat oudsten de twaalf stammen van Israël richtten. Het
volgende jaartal op de tijdsbalk dat we bekomen door met tijdschijven van 54
jaar en zes maanden in de tijd terug te rekenen is het jaartal 1467 v. Chr. Ook
dit jaartal levert in de mij bekende bronnen geen vermelding naar een
meganatuurcatastrofe op.
Wat wel opvalt is dat we met de
rekenoefening op de tijdsbalk het jaartal 1443
v. Chr. gepasseerd zijn. Dit jaartal levert in de Bijbel een vermelding
naar een meganatuurcatastrofe van kosmische oorsprong op. Het is het bericht
van het stilstaan van de zon op het woord van Jozua ten tijde van de slag bij
Gibeon waar de Israëlieten tegen een coalitie van Kanaänietische vorsten
moesten strijden. Tussen de jaartallen 1413 v. Chr. en 1443 v. Chr. bestaat er
een verschil van zo maar even dertig jaar. Wat is hier aan de hand?
In onze studie van de cyclus van
meganatuurcatastrofes van kosmische oorsprong zoeken we altijd absolute
ankerpunten op de tijdsbalk. Op dit fundament zetten we onze reis verder in de
tijd terug met najaar 1443 v. Chr. als navigatiepunt op de tijdsbalk.
De Israëlieten arriveerden aan de Jordaan
aan de oostelijke grens van Jericho, in de lente van het jaar 1443 v. Chr.,
exact op de dag af, veertig jaar na de exodus uit Egypte. In mijn werk TIJD en
TIJDEN, 2015, verankerde ik het jaartal van de Exodus met het jaar 1483 v. Chr.
Dit laatste jaartal was het resultaat van het chronologisch hanteren van de
Jubeljaren volgens de opgave door William Whiston. In totaal waren er van september
27/oktober 28 AD, het jaar dat Jezus het aangename jaar des HEREN of
Jubeljaar uitriep en zich als Messias bekendmaakte, tot het jubeljaar van
oktober 1395/ september 1394 v. Chr. dertig jubeljaren geweest. Van het eerste
Jubeljaar in okt1395 tot sep1394 v. Chr. zijn het zeven maal zeven jaar of
negenenveertig jaar teruggerekend (sabbatjaren van maart/tot april tot
maart/april) tot het begin van de inname van het Beloofde Land in 1443 v. Chr.
Jozua 4:19 Het volk nu is uit de Jordaan
opgeklommen op de tiende der eerste maand en zij legerden zich te Gilgal, aan
de oostelijke grens van Jericho.
Jozua 5:10 Terwijl de Israëlieten te
Gilgal gelegerd waren, vierden zij het Pascha op de veertiende dag van die
maand, des avonds, in de vlakten van Jericho; 11 en zij aten, daags na het
Pascha, van de opbrengst van het land, ongezuurde broden en geroost koren, op
dezelfde dag. 12 En het manna hield op, daags nadat zij van de opbrengst van
het land hadden gegeten. Dus hadden de Israëlieten geen manna meer, maar zij aten dat jaar van wat het land
Kanaän opleverde.
De twee Bijbelcitaten plaatsen we aldus
chronologisch op de tijdsbalk in de maand Nisan of maart/april, van het jaar
1443 v. Chr. Vanuit Jozua 5:12 maken we op dat in 1443 v. Chr. met de maand
nisan, de sabbatjaarcyclus van start ging met zes jaar later het eerste
sabbatjaar in het jaar apr1437/mrt1436 v. Chr.
Wat diezelfde maand Nisan van 1443 v.
Chr. na het Pesachfeest chronologisch volgde, was de inname van Jericho, zoals
beschreven in het Bijbelboek Jozua hoofdstukken 5 en 6. Daarna plaatsen we het
debacle bij Ai (Jozua 7:1-26) op de tijdsbalk, met daarna de overwinning over
Ai (Jozua 8;1-29), nog altijd in het voorjaar van 1443 v. Chr.
Vervolgens gaat het Bijbelboek Jozua
(8:30-35) na de verovering van Ai, verder met een bericht dat Jozua op de berg
Ebal een altaar voor de HERE God van Israël bouwt en daar de Wet van Mozes aan
het volk voorleest. Ook in de Legends of the Jews merken we dezelfde
chronologische volgorde, waarbij men onmiddellijk na het oversteken van de
Jordaan naar de berg Ebal optrekt:
When the people arrived on the further shore, the holy
Ark, which had all the while been standing in the bed of the river, set forward
of itself, and, dragging the priests after it, overtook the people. The day
continued eventful. Unassailed, the
Israelites marched seventy miles to Mount Gerizim
and Mount Ebal, and there performed the ceremony bidden by Moses in
Deuteronomy: six of the tribes ascended Mount Gerizim, and six Mount Ebal (Legends
of the Jews by Louis Ginzberg, 1909, Volume IV, I. JOSHUA).
De mobilisatie van de overige koningen
van Kanaän volgt na het bouwen van het altaar op de berg Ebal. Dit feit plaats
ik in de herfst van 1443 v., Chr. op de tijdsbalk.
Jozua 9:1 Zodra al de koningen aan de westzijde van de Jordaan, op het
Gebergte, in de Laagte en langs de ganse kust der Grote Zee tot tegenover de
Libanon, de Hethieten, de Amorieten, de Kanaänieten, de Perizzieten, de
Chiwwieten en de Jebusieten dit hoorden,
2 sloten zij zich aaneen om eendrachtig Jozua en Israël te bestrijden.
De inwoners van de stad Gibeon hadden
intussen met een list een bondgenootschap met Jozua en de Israëlieten gesloten
en werden vervolgens het doelwit van de overige koningen van Kanaän. Deze
geschiedenis staat in Jozua hoofdstuk 9 beschreven. Chronologisch zitten we nu
ongeveer in de herfst van 1443 v. Chr. Wat daarna volgt is de in Jozua
hoofdstuk 10, beschreven oorlog:
Jozua
10:1 Zodra Adonisedek,
de koning van Jeruzalem, hoorde, dat Jozua Ai veroverd en met de ban geslagen
had evenals hij met Jericho en zijn koning gedaan had, zo had hij ook met Ai
en zijn koning gedaan en dat de inwoners van Gibeon met Israël vriendschap
gesloten hadden en in hun midden waren, 2 toen werd men zeer bevreesd, want
Gibeon was een grote stad, als een der koninklijke steden, ja, het was groter
dan Ai, en al haar mannen waren helden. 3 Daarom zond Adonisedek, de koning van
Jeruzalem, aan Hoham, de koning van Hebron, aan Piram, de koning van Jarmut, aan Jafia, de koning van Lakis, en aan Debir, de koning van Eglon, deze boodschap: 4 Trekt op tot
mij en helpt mij, opdat wij Gibeon slaan, omdat het vriendschap gesloten heeft
met Jozua en de Israëlieten. 5 Hierop verenigden zich de vijf koningen der Amorieten en trokken op: de koning van Jeruzalem,
de koning van Hebron, de koning van Jarmut, de koning van Lakis en de koning
van Eglon, zij met al hun legers; zij belegerden Gibeon en streden ertegen. 6 Toen zonden de mannen van Gibeon tot
Jozua, naar de legerplaats te Gilgal, deze boodschap: Trek uw hand niet van uw
knechten af, ruk haastig tot ons op, verlos ons en help ons, want alle koningen
der Amorieten, die op het gebergte wonen, hebben zich tegen ons verzameld. 7 Toen trok Jozua uit Gilgal op, hij en
al het krijgsvolk met hem, allen dappere helden. 8 En de HERE zeide tot Jozua:
Vrees niet voor hen, want Ik geef hen in uw macht, niemand van hen zal voor u
standhouden. 9 En Jozua overviel hen plotseling de ganse nacht was hij, van
Gilgal uit, opgetrokken 10 en de HERE
bracht hen voor het aangezicht van Israël in verwarring, zodat hij hun een
grote nederlaag toebracht bij Gibeon, hen vervolgde in de richting van de
bergpas van Bet-Choron en hen versloeg tot bij Azeka en Makkeda. 11 Terwijl zij
nu voor Israël vluchtten en zij juist op de helling van Bet-Choron waren, wierp
de HERE uit de hemel grote stenen op hen,
tot Azeka toe, zodat zij stierven; die door de hagelstenen stierven, waren
talrijker dan die, welke de Israëlieten met het zwaard doodden. 12 Toen sprak
Jozua tot de HERE ten dage, waarop de HERE de Amorieten aan de Israëlieten
overleverde, en hij zeide in tegenwoordigheid van Israël: Zon, sta stil te Gibeon en gij, maan, in het dal van Ajjalon! 13 En de
zon stond stil en de maan bleef staan, totdat het volk zich op zijn vijand
gewroken had. Is dit niet geschreven in het Boek des Oprechten? De zon nu
bleef staan midden aan de hemel en haastte zich niet onder te gaan omstreeks
een volle dag. 14 Een dag als deze is er noch vroeger, noch later ooit geweest,
waarop de HERE zó iemands stem verhoorde, want de HERE streed voor Israël. 15
Hierop keerde Jozua en geheel Israël met hem terug naar de legerplaats te
Gilgal. (NBG Vertaling 1951)
Het hiervoor beschreven treffen tussen
het leger van de Israëlieten onder leiding van Jozua en de Kanaänietische
coalitie van de vijf koningen plaats ik op de tijdsbalk in de maand oktober van het jaar 1443 v. Chr., hetzelfde jaar nog dat eerder
Jericho en Ai ingenomen werden. De meganatuurcatastrofe van kosmische oorsprong
die het Bijbelboek Jozua beschrijft, is hiermee door de plaatsing van de
sabbat- en jubeljaren op de tijdsbalk, gedateerd. De Seder Olam plaatst het
fenomeen van het stilstaan van de zon gelijk met de zonnewende in de maand juni
van dat jaar en meent hiermee een verklaring voor het fenomeen te kunnen
invullen. Het stilstaan van de zon, op het woord van Jozua, is dan ook een
aller ongelooflijkst verhaal, schreef Dr. I. Velikovsky in zijn werk Werelden in botsing, 1950, hfst.1. De
verdienste van de erudiete Velikovsky is dat hij het gebeuren met de zon op het
slagveld bij Gibeon, wetenschappelijk aanvaardbaar vanuit andere
oudheid-bronnen, kosmologisch verklaart heeft. De wereld van de oudheid werd
vanaf het jaar 2341 v. Chr. tot en met het jaar 668 v. Chr. geplaagd door een
cyclus van meganatuurcatastrofes van kosmische oorsprong.
De afwijking van dertig jaar in de cyclus
van meganatuurcatastrofes van kosmische oorsprong vereist een verklaring die ik
schuldig moet blijven. Mijn opleiding en vorming laten me niet toe een
verklaring vanuit de kosmische catastrofetheorie te geven. Mijn terrein van
onderzoek ligt al vele jaren bij de chronologie van de herziening van de
geschiedenis van de oudheid waar ik meen enige kennis over vergaard te hebben.
Wanneer ik het van het najaar van 1443 v. Chr. als navigatiepunt op de
tijdsbalk reken met tijdschijven van 54 jaar en zes maanden arriveer ik negen
cycli eerder in het najaar van 1007 v.
Chr. Dit jaartal is opmerkelijk omdat dit koning David laatste regeringsjaar
was met de beschrijving in de Bijbel (1 Kronieken 21:16-17 en 2 Samuel
24:16-17) van een kosmisch fenomeen boven Jeruzalem.
1 Kronieken 21:14 De HEERE dan gaf
pestilentie in Israël; en er vielen van Israël zeventig duizend man. 15 En God
zond een engel naar Jeruzalem, om die te verderven; en als hij haar verdierf,
zag het de HEERE, en het berouwde Hem over dat kwaad; en Hij zeide tot den
verdervenden engel: Het is genoeg, trek nu uw hand af. De engel des HEEREN nu
stond bij den dorsvloer van Ornan, den Jebusiet. 16 Als David zijn ogen ophief,
zo zag hij den engel des HEEREN,
staande tussen de aarde en tussen den hemel, met zijn uitgetrokken zwaard in zijn hand, uitgestrekt over
Jeruzalem; toen viel David, en de oudsten, bedekt met zakken, op hun aangezichten.
Het najaar van 1443 v. Chr. zit als
navigatiepunt op de tijdsbalk vast verankerd en vanaf dit nieuwe ankerpunt
rekenen we verder de tijd in aan tijdschijven van 54 jaar en zes maanden wat
enkele verrassende resultaten oplevert. De optelberekening geeft het volgende
resultaat:
Maart 1497 v. Chr., oktober 1552 v. Chr.,
maart 1606 v. Chr. en oktober 1661 v. Chr.
Hoofdstuk 16, najaar 1661 v. Chr.:
meganatuur-catastrofe-jaar! Job
Het najaar van 1661 v. Chr. kan exact
verbonden worden met de meganatuurcatastrofe die in het Bijbelboek Job
beschreven wordt:
Job 1:16 Als deze nog sprak, zo kwam een
ander, en zeide: Het vuur Gods viel uit
den hemel, en ontstak onder de schapen en onder de jongeren, en verteerde
ze; en ik ben maar alleen ontkomen, om het u aan te zeggen.
Job 9:1 Maar Job antwoordde en zeide: 2
Waarlijk, ik weet, dat het zo is; want hoe zou de mens rechtvaardig zijn bij
God? 3 Zo Hij lust heeft, om met hem te twisten, niet een uit duizend zal hij
Hem beantwoorden. 4 Hij is wijs van hart, en sterk van kracht; wie heeft zich
tegen Hem verhard, en vrede gehad? 5 Die de bergen verzet, dat zij het niet
gewaar worden, Die ze omkeert in Zijn toorn; 6 Die de aarde beweegt uit haar plaats, dat haar pilaren schudden; 7 Die de zon gebiedt, en zij gaat niet op;
en verzegelt de sterren; 8 Die alleen de hemelen uitbreidt, en treedt op de
hoogten der zee; 9 Die den Wagen maakt,
den Orion, en het Zevengesternte, en de binnenkameren van het Zuiden; 10
Die grote dingen doet, die men niet doorzoeken kan; en wonderen, die men niet
tellen kan.
Job 26:7 Hij breidt het noorden uit over
het woeste; Hij hangt de aarde aan een
niet. 8 Hij bindt de wateren in Zijn wolken; nochtans scheurt de wolk
daaronder niet. 9 Hij houdt het vlakke Zijns troons vast; Hij spreidt Zijn wolk
daarover. 10 Hij heeft een gezet perk over het vlakke der wateren rondom
afgetekend, tot aan de voleinding toe des lichts met de duisternis. 11 De pilaren des hemels sidderen, en
ontzetten zich voor Zijn schelden. 12 Door
Zijn kracht klieft Hij de zee, en door Zijn verstand verslaat Hij haar
verheffing. 13 Door Zijn Geest heeft Hij de hemelen versierd; Zijn hand heeft
de langwemelende slang geschapen. 14 Ziet, dit zijn maar uiterste einden Zijner
wegen; en wat een klein stukje der zaak hebben wij van Hem gehoord? Wie zou dan
den donder Zijner mogendheden verstaan?
Een Joodse overlevering leert dat het
onheil over Job met nieuwjaarsdag een aanvang nam: This day of Job's
accusation was the New Year's Day, whereon the good and the evil deeds of man
are brought before God.
(Legends
of the Jews, by Louis Ginzberg, Chapter III, Job and the Patriarchs)
Het beschreven vuur uit de hemel uit Job
1:16 geschiedde in de maand oktober en sluit aan met de beschreven cyclus van
meganatuurcatastrofes.
De Seder Olam die ik eerder
citeerde, geeft aanwijzingen waarmee we het jaar 1661 v. Chr. als navigatiepunt op de tijdsbalk kunnen vastpinnen.
De geboorte van Job plaatsten we in het jaar van de trek van Jacobs familie
naar Egypte in het jaar 1699 v. Chr. De leeftijdsspan van Job was 140 jaar wat
hem een plaats op de tijdsbalk geeft van 1699 tot 1559 v. Chr. Job was in zijn
achtendertigste levensjaar toen het vuur uit de hemel toesloeg.
Volgens het onderzoek van
Donald W. Patten is het niet mogelijk vanuit de Bijbel of de Talmoed de
catastrofe ten tijde van Job te dateren? Zij geven in hun studie twee mogelijke
jaartallen op: oktober 1728 v. Chr. en/of 1620 v. Chr. Dit als een gevolg van
hun gebruik van het jaar 701 v. Chr. dat zij van Thiele ontleend hebben.
De lezer moet beseffen dat ik geen
kritiek lever op het inhoudelijke werk van Patten en zijn medewerkers maar
alleen op de chronologische aspecten er van. Hun kosmologisch-wetenschappelijke
bevindingen blijven onaangetast en zijn bovendien verstaanbaar geschreven voor
diegenen die niet met hun vakwetenschap vertrouwd zijn.
Het Bijbelboek Job heeft het ook over de
zogenaamde voorhistorische dieren die blijkbaar ten tijde van Job toch nog in
leven waren.
Job 40: 10 Zie nu Behemoth, welken Ik gemaakt heb nevens u; hij eet hooi, gelijk een
rund. 11 Zie toch, zijn kracht is in
zijn lenden, en zijn macht in den navel zijns buiks. 12 Als het hem lust, zijn staart is als een ceder; de
zenuwen zijner schaamte zijn doorvlochten. 13 Zijn beenderen zijn als vast koper;
zijn gebeenten zijn als ijzeren handbomen. 14 Hij is een hoofdstuk der wegen Gods; die hem gemaakt heeft, heeft
hem zijn zwaard aangehecht. 15 Omdat de bergen hem voeder voortbrengen, daarom
spelen al de dieren des velds aldaar. 16 Onder schaduwachtige bomen ligt hij
neder, i
|