De Bijbelse spraakverwarring die gepaard
ging met een meganatuurcatastrofe van kosmische oorsprong volgde op de Grote
Vloed die eveneens in het Bijbelboek Genesis beschreven wordt en gedateerd van
oktober 2341 v. Chr. tot november 2340 v. Chr. De anno Mundi jaartelling heeft
de teller sinds de schepping op 1656/1657 AM staan. De zondvloedramp zonder
weerga gaven we al aandacht in het vierde hoofdstuk.
In TIJD en TIJDEN, 2015, verwijs ik in de
inleiding naar Joodse Bijbelvorsers die op basis van een Bijbelcode de ouderdom
van de aarde berekenden op zo’n 15,3 miljard jaar. Dezelfde Joodse traditie
leert dat voor de schepping van de mens er al eens een wereldperiode via een
meganatuurcatastrofe door God was afgesloten. Het gaat hier om de zogenaamde
restitutieleer.
Genesis 1:1 In den beginne schiep God de hemel en de aarde. 2 De aarde nu was woest en ledig , en
duisternis lag op de vloed, en de Geest
Gods zweefde over de wateren. (tijdskloof)
3 En God zeide: Er zij licht; en er
was licht. 4 En God zag, dat het licht goed was, en God maakte scheiding tussen
het licht en de duisternis. 5 En God noemde het licht dag, en de duisternis
noemde Hij nacht. Toen was het avond geweest en het was morgen geweest: de
eerste dag. (NBG Vertaling 1951)
De restitutietheorie leert dat er tussen
Genesis hoofdstuk 1 vers 1 en 3 een tijdskloof zit. Een periode die in tijd
niet geopenbaard is. Over deze leer bestaat nochtans heel wat discussie. De
restitutieleer maakt meestal ook deel uit van de bedelingenleer. Persoonlijk
ben ik vierenveertig jaar geleden begonnen met de Scofield-studiebijbel aan te
schaffen en sindsdien bij mijn studie van de Bijbelboeken te hanteren. Dat er
een tijdsperiode zit tussen Genesis hoofdstuk 1 vers 1 en vers 3 lijkt mij als
een gevolg van mijn studie, dan ook logisch. Het hierna volgende Bijbelgedeelte
wordt ook in de restitutieleer gehanteerd:
%%%FOTO1%%%
2 Petrus 3:5 Want willens en wetens
ontgaat hun, dat door het woord van God de hemelen er sedert lang geweest zijn
en de aarde, die uit en door het water bestaat, 6 waardoor de toenmalige wereld .(de wereld van Genesis 1:1) is vergaan,
verzwolgen door het water7 Maar de
tegenwoordige hemelen en de aarde (de zes dagen schepping) zijn door
hetzelfde woord als een schat weggelegd, ten vure bewaard tegen de dag van het
oordeel en van de ondergang der goddeloze mensen.
Hebreeën 1:10 En: Gij, Heere! hebt in den beginne de aarde gegrond, en de
hemelen zijn werken Uwer handen;.. (Statenvertaling)
Psalm 102:26 Gij hebt voormaals de aarde gegrond, en de
hemelen zijn het werk Uwer handen;..
Johannes 1:1 In den beginne was het Woord, en het Woord was bij God, en het
Woord was God. 2 Dit was in den beginne bij God. 3 Alle dingen zijn door
Hetzelve gemaakt, en zonder Hetzelve is geen ding gemaakt, dat gemaakt is.
Hierna volgt een beknopt citaat
dienaangaande uit het Bijbels Panorama, Het Morgenrood, Bodegraven, 1974, Jacob
Klein-Haneveld (1918/1987). Het is beknopt maar brengt de essentie van de leer.
“In den beginne schiep God de hemel en
aarde”. Met deze verheven verklaring over het begin van alle dingen voert de
Heilige Geest ons rechtstreeks naar God. Er blijft geen ruimte voor menselijke
veronderstellingen. Alles, wat de mens daarover weet en op deze aarde ooit
weten zal, is daarmee gezegd. “Heft uwe ogen naar omhoog en ziet: wie heeft dit
alles geschapen?” (Jesaja 40:26). Het is voor ieder schepsel duidelijk, dat er
een stoffelijk universum bestaat, en het Woord van God biedt de enige,
werkelijk aanneembare verklaring voor het ontstaan ervan. Geologen kunnen
aardlagen doorzoeken en theorieën opstellen over fossielen, maar “de
verborgenheid des HEREN is voor degenen, die Hem vrezen” (Psalm 25:14).
“Door het geloof verstaan wij, dat de
wereld door het Woord Gods tot stand gebracht is, zodat het zichtbare niet
ontstaan is uit het waarneembare” (Hebreeën 11:3). Het Hebreeuwse woord “BARA”
(= scheppen) duidt in zijn eigenlijke en oorspronkelijke betekenis de
goddelijke handeling aan, waarin Hij iets schept, zonder daarbij gebruik te
maken van een al bestaande stof. Door het goddelijke: “Er zij!” wordt in
aanzijn geroepen, wat er voordien nog niet was. “Want Hij sprak en het was er,
Hij gebood en het stond er” (Psalm 33:9). “Want Hij gebood en zij waren
geschapen” (Psalm 148:5).
“In den beginne”. Wanneer dit begin was,
wordt ons niet meegedeeld, maar ongetwijfeld heeft deze verklaring betrekking
op het tijdloze verleden toen de hemel en de aarde door de daad, de wil en het
woord van de almachtige God geschapen werden.
Nu wordt ons in Genesis 1:2 gezegd, “dat
de aarde woest en ledig was” (Hebreeuws “tohoewabohoe”). Dat dit niet een
uitdrukking is, die de aarde beschrijft, zoals ze geschapen is “in den
beginne”, maakt ons een uitspraak van Jesaja duidelijk: “Niet tot een baaierd
(tohoewabohoe) heeft Hij haar geschapen, maar ter bewoning heeft Hij haar
geformeerd” (Jesaja 45:18).
De verklaring van Genesis 1:1 beschrijft
een volkomen werk, waar aan niets toegevoegd hoeft te worden. Ze heeft
betrekking op een scheppingsdaad van God in de tijdloze eeuwigheid. Genesis 1:2
vertelt ons dan, dat de aarde om redenen, die voor ons verborgen, maar bij God
bekend zijn, tot een chaotische woestenij geworden is. We worden niet gewaar,
hoeveel tijd er verstreek tussen Gods eerste scheppingsdaad en het verval tot
chaos. Het is echter duidelijk, dat er een ingrijpende omwenteling heeft plaatsgehad,
die de aarde volledig veranderde, zodat ze “woest en ledig” werd. Hoewel we
niets met zekerheid over het hoe en wanneer kunnen zeggen, vinden we bij een
zorgvuldige bestudering van Gods Woord toch enige aanwijzingen van een
dergelijke catastrofe. Vers 3 wijst erop, dat God begint “het gezicht van de
aarde te vernieuwen”, om het als woonplaats voor de mens klaar te maken. Zo
zegt ook de psalmist het: “Zendt Gij uw Geest uit, zij worden geschapen, en Gij
vernieuwt het gelaat van de aardbodem” (Psalm 104:30).
Tijdens de tweede scheppingsdag
“verdeelde” God de wateren: het bericht vermeldt hier niet, dat zij op dat
moment “geschapen werden”. Verder in het verslag wordt ons ook niet gezegd, dat
God zon en maan op de vierde dag “schiep”, maar dat God twee grote lichten
(eigenlijk: lichtdragers) maakte (Hebreeuws: ASHER).
Zij werden gemaakt om de aarde te
verlichten en om te dienen als tijdsbepaling. “In den beginne” werden zij
geschapen. Verder wordt ons meegedeeld, dat God sprak: “Dat het droge
tevoorschijn kome!” Hier wordt niet van de schepping van de aarde gesproken,
maar, zoals Genesis 1:9 zegt, van de verzameling van het water op één plaats,
zodat het droge (de aarde, die “in den beginne” geschapen werd) tevoorschijn
kwam, zichtbaar werd.
Het Mozaïsche bericht spreekt eigenlijk
maar van drie werkelijke scheppingsdaden (Hebreeuws “BARA”) van God:
De schepping van de hemel en de aarde “in
den beginne”,
De schepping van de dieren,
De schepping van de mens.
Einde citaat.
De restitutietheorie krijgt heel wat
ondersteuning van de Amerikaanse wetenschapper Donald Wesley Patten in zijn studie: The Biblical Flood and
the Ice Epoch. Het boek dat in 1966 voor de eerste maal gepubliceerd werd en
meerdere herdrukken kende blijft een aanrader. Voor diegene die meende dat de
Bijbelse Grote Vloed alleen maar een periode van veel regen over een bepaald
gebied op aarde betekende krijgt met het boek een beter begrip van de
meganatuurcatastrofe van kosmische oorsprong die planeet aarde in het derde
millennium voor Christus getroffen heeft.
Patten verbindt de IJstijd met de
Zondvloed en verklaart zo het ontstaan van de ijskappen op de Noord- en
Zuidpool door ijs dat vanuit ‘outer space’ met catastrofale gevolgen op planeet
aarde gedeponeerd werd. Ik had het boek al langer in bezit nadat ik het jaren
geleden samen met dat andere boeiende boek van Patten: The Long Day of Joshua
and Six Other Catastrophes, verkreeg. Dit laatste boek kreeg op mijn blog al
heel wat aandacht. Mijn zelf opgelegde opdracht was om de historische cyclus
van meganatuurcatastrofes op de tijdsbalk chronologisch aan te brengen. De
wetenschapper Donald Wesley Patten en zijn medewerkers Ronald R. Hatch en Loren
C. Steinhauer hanteerden namelijk ter berekening van hun cyclus de jaartallen
van de Bijbelse koningen volgens de fabricatie van de chronoloog Edwin R.
Thiele die in de twintigste eeuw de Bijbelse koningslijsten met die van de
Assyrische koningen verbond. Thiele verkorte hierbij de regeerperiode van de
koningen van Israël en Juda met zo maar even een afwijking van acht tot veertig
jaar ter inpassing in het Assyrische koningslijstkeurslijf.
Een exact jaartal voor de Grote Vloed of
Zondvloed geeft Patten niet maar werkt met circa ‘s.
In TIJD en TIJDEN, 2015, heb ik de Grote
Vloed gedateerd van oktober/november Anno Mundi 1656 tot oktober/november van
AM 1657 of 2341/2340 v. Chr. volgens de westerse jaartelling. Dat de meganatuur-catastrofe
dat de zondvloed was, een volledig jaar duurde leert het Bijbelboek Genesis
7:10-12 en Genesis 8:13-14. De beschrijving in Genesis 7:11 dat alle kolken der
grote waterdiepten openbraken verklaart Patten vanuit kosmische krachten
veroorzaakt wanneer planeet aarde in haar baan om de zon door andere
hemellichamen verstoord werd. Patten verklaart verder de continentale drift op
aarde en de vorming wereldwijd van bergketens als een gevolg van de
zondvloedramp. Bijzonder fascinerend vond ik Patten ‘s theorie in hoofdstuk IX,
4, dat planeet aarde ook al voor de zes-dagenschepping door
meganatuurcatastrofes van kosmische aard getroffen werd en hij geeft een
wetenschappelijke verklaring voor het Bijbelgedeelte van Genesis 1:1-2: In den beginne schiep God den hemel en de
aarde. 2 De aarde nu was woest en ledig,
en duisternis was op den afgrond; …
Hierna een citaat uit het boek:
The Earth then became a dark, hydrocarboniferous dump at the time of the earlier catastrophe
or catastrophes. Part of the surface tar (bitumen) from that period may have
been utilized by Noah and his sons for the pitching of the Ark (Genesis 14).
Bitumen was also gathered several centuries after the Flood in the oil-rich
Mesopatamian Valley. It was used at that later time to pitch the Tower of Babel
so that it, too, like the Ark, would be impervious to water if another Flood
might recur (Genesis 11:3). Similarly, bitumen was reported in the slime pits
of Sodom and Gomorrah (Genesis 14:10) at a time which may have just preceded a
rifting of the Earth's crust in that region. Thus, it is posited, some 10,000 or 20,000 years ago, our planet may
well have been the scene of a dark, celestial, carboniferous dump. This
might help explain why horizontal seams of coal, like subterranean pools of
petroleum, contain virtually no Carbon-14 (along with limestones). Perhaps this
is how our antediluvian canopy
originated, with its abundances of water vapor and carbon dioxide, merely
oxygenated hydrogen and carbon. Our planet may have become literally a dark
dump or void, a contention suggested in Genesis 1:2. ‘The Earth became without
form and an empty waste (or void), and darkness was upon the face of the very
great deep’. (KJV)
Het Bijbelboek Genesis leert een
wereldwijde grote vloed dat het einde van de eerste beschaving sinds de
Schepping betekende met een nieuw begin in 2340 v. Chr. De wereld die onderging
was een beschaving zonder weerga gelijk aan het Atlantis uit de Griekse
mythologie. Maar het was een beschaving geweest die haar eigen weg naar de
ondergang ging. Honderdtwintig jaar voor de Grote Vloed was de maat vol en was
de aarde en alles wat er op leefde gedoemd tot sterven. Wat de maat vol maakte
was het vermengen van de zonen Gods met de dochters der mensen, met als
resultaat: de Nefilim. Een Hebreeuws woord in Genesis 6:1-8 dat meestal
vertaald wordt met reuzen of geweldenaars.
Literatuurlijst:
Bijbel, Statenvertaling
Herodotos, English translation: G. C.
Macaulay, 1890 AD
Flavius Josephus, vertaald en van
commentaar voorzien door William Whiston, 1867 AD
Alexander
Hislop, The Two Babylons, 1916
A.M. Rehwinkel, de Zondvloed, 1951
Donald
W. Patten, Ronald R. Hatch, Loren C. Steinhauer, THE LONG DAY OF JOSHUA, 1977
Donald
W. Patten, The Biblical Flood and the Ice Epoch
Donovan
A. Courville, THE EXODUS PROBLEM and its Ramifications, 1971
Immanuel Velikovsky, EEUWEN IN CHAOS,
WERELDEN IN BOTSING, MENSHEID ZONDER GEHEUGEN, AARDE IN BEROERING, 1950-1979
Heinrich
Guggenheimer, Seder Olam, the Rabbinic view of Biblical chronology, 1998
Louis
Ginzberg, 1909, The Legends of the Jews, a massive collation of the
Haggada--the traditions which have grown up surrounding the Biblical narrative.
These stories and bits of layered detail are scattered throughout the Talmud
and the Midrash, and other sources, including oral. In the 19th century
Ginzberg undertook the task of arranging the Haggada into chronological order,
and this series of volumes was the result.
|