Met
onze aflevering van 23.04.2018 op
dit blog behandelden we het achttiende jubeljaar van oktober 562/september 561
v. Chr. dat bij uitstek een vast verankerd historisch jubeljaar op de tijdsbalk
bleek te zijn.

Wat het
achttiende jubeljaar zo bijzonder maakt is dat het samenvalt met het eerste regeringsjaar van de Babyloniër Evil
Merodach die in dat jaar zijn gestorven vader Nebukadnezar opvolgde, en in dat
jaar koning Jojachin van Juda in diens zevenendertigste ballingsjaar uit zijn
gevangenschap verloste. Evil Merodach nam volgens de Ptolemeüs koningslijst de
scepter op 11 januari 561 v. Chr. van zijn vader over. En in februari/maart, de
twaalfde maand (Adar), van het jaar 561 v. Chr. werd Jojachin uit zijn
gevangenis verlost (2 Koningen 25:27-30). Het feit dat de vrijlating van
Jojachin door de nieuwe koning van Babylon Evil Merodach in een Jubeljaar
geschiedde, is heel opmerkelijk en geen toeval. Het is volledig in lijn met de
bedoeling van de wet op het jubeljaar. Het uitroepen namelijk van het jaar van
het welbehagen des HEEREN en om te verbinden de gebrokenen van harte, om den
gevangenen vrijheid uit te roepen, en den gebondenen opening der gevangenis
zoals de profeet Jesaja het vooraf verkondigd had:
Jesaja
61: 1 De Geest des Heeren HEEREN is op Mij, omdat de HEERE
Mij gezalfd heeft, om een blijde boodschap te brengen den zachtmoedigen; Hij
heeft Mij gezonden om te verbinden de gebrokenen van harte, om den gevangenen vrijheid uit te roepen,
en den gebondenen opening der gevangenis; 2 Om uit te roepen het jaar van het welbehagen des HEEREN,
en den dag der wraak onzes Gods; om alle treurigen te troosten; 3 Om den
treurigen Sions te beschikken dat hun gegeven worde sieraad voor as,
vreugdeolie voor treurigheid, het gewaad des lofs voor een benauwden geest;
opdat zij genaamd worden eikebomen der gerechtigheid, een planting des HEEREN,
opdat Hij verheerlijkt worde. 4 En zij zullen de oude verwoeste plaatsen
bouwen, de vorige verstoringen weder oprichten, en de verwoeste steden
vernieuwen, die verstoord waren van geslacht tot geslacht. 5 En uitlanders
zullen staan, en uw kudden weiden; en vreemden zullen uw akkerlieden en uw
wijngaardeniers zijn. 6 Doch gijlieden zult priesters des HEEREN heten, men zal
u dienaren onzes Gods noemen; gij zult het vermogen der heidenen eten, en in
hun heerlijkheid zult gij u roemen. 7 Voor uw dubbele schaamte en schande
zullen zij juichen over hun deel; daarom zullen zij in hun land erfelijk het
dubbele bezitten; zij zullen eeuwige vreugde hebben. 8 Want Ik, de HEERE, heb
het recht lief, Ik haat den roof in het brandoffer, en Ik zal geven, dat hun
werk in der waarheid zal zijn; en Ik zal een eeuwig verbond met hen maken. 9 En
hun zaad zal onder de heidenen bekend worden, en hun nakomelingen in het midden
der volken; allen, die hen zien zullen, zullen hen kennen, dat zij zijn een
zaad, dat de HEERE gezegend heeft. 10 Ik ben zeer vrolijk in den HEERE, mijn
ziel verheugt zich in mijn God, want Hij heeft mij bekleed met de klederen des
heils, den mantel der gerechtigheid heeft Hij mij omgedaan; gelijk een
bruidegom zich met priesterlijk sieraad versiert, en als een bruid zich
versiert met haar gereedschap. 11 Want gelijk de aarde haar spruit voortbrengt,
en gelijk een hof, hetgeen in hem gezaaid is, doet uitspruiten; alzo zal de
Heere HEERE gerechtigheid en lof doen uitspruiten voor al de volken.
(Statenvertaling)
Het is opmerkelijk dat de Heer Jezus Christus met Jom
Kippoer in het jaar 27 AD in de synagoge van zijn thuisstad Nazareth dit
Bijbelgedeelte tot in de helft van vers twee voorlas, het Boekrol daarop sloot
en verkondigde dat dit Bijbelgedeelte nu vervuld was. Het was het dertigste
jubeljaar sinds de instelling ervan. Indien Israël Hem had aangenomen zou de
ganse profetie van Jesaja hoofdstuk 61 haar vervulling toen al gekend hebben.
Voor koning Jojachin betekende het in het jaar 561 v.
Chr. zijn verlossing uit de gevangenis. Voor wie geestelijke oren en ogen had
was de vingerwijzing Gods duidelijk zichtbaar en verstaanbaar.
De
wijze van rekenen met de Bijbelse sabbat- en jubeljaren heb ik van William
Whiston (JOSEPHUS Complete Works, Translated by William Whiston, A.M., Appendix
Dissertation V) overgenomen. Ik heb dertig jubeljaren uit zijn lijst
geselecteerd en op een tijdsbalk ondergebracht. Vanaf het eerste jubeljaar in
1395/1394 v. Chr. na de inname van het Beloofde Land Kanaän tot het openbaar
worden van Jezus Christus als de Messias in 27/28 AD zijn er niet toevallig we
dertig jubeljaren. Hierna een opsomming van de jubeljaren die we met onze
artikelenreeks al behandeld hebben.
Exodus
jaartal: 1483 v. Chr. Begin sabbatjaartelling: 1443 v. Chr.
Jubeljaren
en jaartallen v. Chr.: Historische
periode:
1. 1395/1394 Richter
Othniël
2. 1346/1345 Ruth
6:6
3. 1297/1296 Richter
Ehud
4. 1248/1247 verdrukking
Jabin
5. 1199/1198 Richter
Thola
6. 1150/1149 verdrukking
Ammon
7. 1101/1100 Richter
en profeet Samuël
8. 1052/1051 Saul
9. 1003/1002 Salomo
10. 954/953 Rehabeam
11. 905/904 Josafat
12. 856/855 Joas
13. 807/806 Amazia
14. 758/757 Uzzia
15. 709/708 Jaar
14 jaar van Hizkia
16. 660/659 Manasse
17. 611/610 Josia-
val van Nineveh
18. 562/561 Jaar
37 ballingschap Jojachin
19. 513/512 Darius I

Tijdschema
550/537 v. Chr.
Het
bijgevoegde tijdschema toont het tweede en het derde sabbatjaar in de nieuwe
cyclus naar het negentiende jubeljaar toe. Een belangrijk historisch feit op
onze tijdsbalk is de val van Babylon in het najaar van 539 v. Chr. Het
betekende het einde van de Babylonische overheersing van Jeruzalem en het begin
van de heerschappij van de Meden en de Perzen over het gebied van het ontvolkte
Israël. Vier jaar later in 535 v. Chr. zou de Pers Kores alias Cyrus aan de
Joden in ballingschap toelating tot terugkeer naar het oude land der vaderen
geven. In datzelfde jaar kon de herbouw van de Tempel te Jeruzalem een aanvang
nemen. Volgens de profeet Daniël was Darius de Mediër de eerste heerser over
het veroverde Babylon van 539 tot 535 v. Chr.
Daniël 9:1 In het eerste jaar
van Darius, de zoon van Ahasveros, uit het geslacht der Meden, die koning
geworden was over het koninkrijk der Chaldeeën 2 in het eerste jaar van zijn koningschap lette ik, Daniël, in de
boeken op het getal van de jaren, waarover het woord des HEREN tot de profeet
Jeremia gekomen was, dat Hij over de puinhopen van Jeruzalem zeventig jaar zou
doen verlopen. (NBG Vertaling 1951)
De
regeerperiode van Darius de Mediër ving aan bij de inname van Babylon door de
legers van de Meden en de Perzen in het jaar 539 v. Chr.
Daniël 5:25 Dit is het schrift,
dat geschreven is: Mene, mene, tekel
ufarsin. 26 Dit is de uitlegging van de woorden: Mene: God heeft uw
koningschap geteld en er een einde aan gemaakt; 27 Tekel: gij zijt in de
weegschaal gewogen en te licht bevonden; 28 Peres: uw koninkrijk is gebroken en
aan de Meden en Perzen gegeven. 29 Toen bekleedde men Daniël, op bevel van
Belsassar, met purper en hing hem een gouden keten om de hals, en men riep over
hem uit, dat hij de derde heerser in het koninkrijk zou zijn. 30 In dezelfde nacht werd Belsassar, de koning
der Chaldeeën, gedood. (NBG Vertaling 1951)
Daniël 6:1
Darius, de Meder, ontving het
koningschap, toen hij tweeënzestig jaar oud was. 2 Het behaagde Darius over het
koninkrijk honderd en twintig stadhouders aan te stellen, die over het gehele
koninkrijk verdeeld zouden zijn; 3 en over hen drie rijks-bestuurders, van
welke Daniël er een was; aan hen moesten die stadhouders rekenschap geven,
opdat de koning geen schade zou lijden. 4 Toen overtrof deze Daniël de rijks-bestuurders
en de stadhouders, doordat een uitnemende geest in hem was; en de koning was
van zin s hem over het gehele koninkrijk te stellen.
Dit
Schriftgedeelte leert duidelijk dat Darius de Mediër het koningschap ontving
bij de val van Babylon in het jaar 539 v. Chr. Darius de Mediër zou vier jaar
regeren tot in 535 v. Chr. tot wanneer de Pers Kores of Cyrus, de scepter zou
overnemen. De Bijbelse Darius de Mediër werd opgevolgd door de Pers Kores.
Chronologisch
gezien verliepen er vier jaren vanaf de verovering van Babylon door de Meden en
de Perzen in 539 v. Chr. tot het eerste regeringsjaar van Kores in 535 v. Chr. en
het definitieve einde van de zeventigjarige Babylonische ballingschap. De
profeet Zacharia vermeldt dit vierde jaar in het bijzonder:
Zacharia 7:1 Het
gebeurde nu in het vierde jaar van den
koning Darius, dat het woord des HEEREN geschiedde tot Zacharia, op den
vierden der negende maand (december 536 v. Chr.), namelijk in Chisleu. 2 Toen
men naar het huis van God gezonden had Sarezer, en Regem-melech, en zijn
mannen, om het aangezicht des HEEREN te smeken; 3 Zeggende tot de priesters,
die in het huis des HEEREN der heirscharen waren, en tot de profeten, zeggende:
Moet ik wenen in de vijfde maand, mij afzonderende, gelijk als ik gedaan heb nu
zo vele jaren? 4 Toen geschiedde het woord des HEEREN der heirscharen tot mij,
zeggende: 5
Spreek tot het ganse volk dezes lands, en tot de priesters, zeggende: Toen gij vasttet en rouwklaagdet, in de
vijfde en in de zevende maand, namelijk
nu zeventig jaren, hebt gijlieden Mij, Mij enigszins gevast? 6 Of als gij
at, en als gij dronkt, waart gij het niet, die daar at, en gij, die daar
dronkt?
Het
zevende hoofdstuk van de profeet Zacharia en de logische identificatie van
Darius met Darius de Mediër past als een puzzelstukje in het chronologische
kader. Het was in het vierde regeringsjaar van Darius de Mediër dat de Joden al
zeventig jaar in ballingschap waren. Die vier jaren waren een periode van
vasten, klagen en bidden voor een spoedige toelating tot terugkeer naar het
land, geweest. Ook bij de profeet Daniël lezen we in hoofdstuk 7:1 dat Daniël
in het eerste jaar van Darius de Mediër de Bijbel (van zijn tijd) onderzocht en
las bij de profeet Jeremia, dat de ballingschap zeventig jaar zou duren. Hij
begreep op dat moment dat binnen vier jaar aan de ballingschap een einde zou
komen. Daniël ging vervolgens in gebed en kreeg een openbaring van God in
verband met het einde van de Ballingschap en de uitgestelde komst van het
Koninkrijk Gods.
Het
resultaat van het verankeren van het Bijbelboek Zacharia met de regeerperiode van
Darius de Mediër maakt dat heel wat details van zijn profetieën over de buurvolken
van Juda, historisch geplaatst kunnen worden.
Meestal
wordt de Darius die de profeet Zacharia vermeldt geïdentificeerd met de Pers Darius
I, de opvolger van de Pers Kambyses. De reden is dat er geen buiten-Bijbelse
bronnen naar Darius de Mediër voorhanden zijn, wat voor verlegenheid bij
sommige theologen zorgt en vandaar de identificatie met de Pers. Als een gevolg
hiervan gaan naar mijn mening heel wat historische verbanden verloren.
De
regeringsperiode van Darius I de Pers waar ook de oudheidhistoricus Herodotos
naar verwijst zit algemeen bevestigd met de jaren van 521 tot 486 v. Chr., op
de tijdsbalk. Een klein maar belangrijk verschil van zeventien jaar met het
tweede regeringsjaar van de Bijbelse Darius de Mediër.

Tijdschema
536/523 v. Chr.
Het
bijgevoegde tijdschema toont het vierde en vijfde sabbatjaar van de negentiende
jubeljaarcyclus. In 535 v. Chr., in het zeventigste jaar van de Babylonische
ballingschap voor de Joden, werd Kores koning over Babylon. De
oudheidhistoricus Flavius Josephus verbindt het eerste jaar van Kores met het
einde van de zeventigjarige ballingschap.
1 In the first
year of the reign of Cyrus which was the seventieth from the day that our
people were removed out of their own land into Babylon, God commiserated
the captivity and calamity of these poor people, according as he had foretold
to them by Jeremiah the prophet, before the destruction of the city, that after
they had served Nebuchadnezzar and his posterity, and after they had undergone that
servitude seventy years, he would
restore them again to the land of their fathers, and they should build their
temple, and enjoy their ancient prosperity. And these things God did afford them; for he stirred up the mind of
Cyrus, and made him write this throughout all Asia: "Thus saith Cyrus
the king: Since God Almighty hath appointed me to be king of the habitable
earth, I believe that he is that God which the nation of the Israelites
worship; for indeed he foretold my name by the prophets, and that I should
build him a house at Jerusalem, in the country of Judea."
Flavius
Josephus, Joodse Oudheden, Boek XI, i.1
Onder
de leiding van Zerubbabel keerden de eerste Joodse ballingen terug naar oude het
land der vaderen. Het eerste wat zij bij hun terugkeer deden was het altaar van
de God van Israël te Jeruzalem, oprichten. Daarna werden de fundamenten voor
een nieuwe Tempel gelegd (Ezra 3:1-8).
2
Kronieken 36:22 Maar in het eerste jaar
van Kores, koning van Perzië, opdat volbracht wierd het woord des HEEREN, door den mond van Jeremia, verwekte de
HEERE den geest van Kores, koning van Perzië, dat hij een stem liet doorgaan
door zijn ganse koninkrijk, zelfs ook in
geschrift, zeggende:
23 Zo zegt Kores, koning van Perzië: De
HEERE, de God des hemels, heeft mij alle koninkrijken der aarde gegeven; en Hij heeft mij bevolen Hem een huis te
bouwen te Jeruzalem, hetwelk in Juda is; wie is onder ulieden van al Zijn
volk? De HEERE, zijn God, zij met hem, en hij trekke op. (Statenvertaling)
Het
eerste jaar van Kores zondermeer op de tijdsbalk invullen is geen eenvoudige
opdracht. De figuur Kores of Cyrus de Grote is nochtans vanuit de
wereldgeschiedenis goed bekend en gedocumenteerd. De oudheid-historicus Herodotos
bijvoorbeeld geeft heel wat informatie over zijn leven zoals afstamming,
carrière en dood. Zijn eerste jaar als koning van de Perzen is dan 559 v. Chr.
Maar in dat jaar was Babylon nog niet door de Meden en Perzen veroverd en waren
de Joden nog in hun zeventigjarige Babylonische ballingschap. Het jaar 559 v.
Chr. is aldus uitgesloten indien we bij het geciteerde Bijbelgedeelte van 2
Kronieken 36:21 blijven. De sleutel
tot het berekenen van het Bijbelse eerste jaar van Kores is het verankeren op
de tijdsbalk van het begin en het einde van de zeventig jaar ballingschap zoals
door de profeet Jeremia voorspelt. Er zijn in totaal drie wegvoeringen in
Babylonische ballingschap geweest. De eerste geschiedde in het vierde
regeringsjaar van koning Jojakim van Juda , de zoon van Josia, in 605 v. Chr.
(Jeremia 25:1-3). De tweede wegvoering geschiedde op het einde van de drie
maanden regeerperiode van koning Jojachin in 597 v. Chr. zijnde het achtste
regeringsjaar van Nebukadnezar. De derde en laatste wegvoering geschiedde in
586 v. Chr. wanneer ook de Tempel te Jeruzalem vernietigd werd. De
zeventigjarige Babylonische ballingschap rekenen we vanaf de eerste wegvoering
in 605 v. Chr.
Jeremia 25:11 En
dit ganse land zal worden tot een woestheid, tot een ontzetting; en deze volken
zullen den koning van Babel dienen zeventig
jaren. 12 Maar het zal geschieden, als
de zeventig jaren vervuld zijn, dan zal Ik over den koning van Babel, en
over dat volk, spreekt de HEERE, hun ongerechtigheid bezoeken, mitsgaders over
het land der Chaldeeën, en zal dat stellen tot eeuwige verwoestingen. 13 En Ik
zal over dat land brengen al Mijn woorden, die Ik daarover gesproken heb; al
wat in dit boek geschreven is, wat Jeremia geprofeteerd heeft over al deze
volken. (Statenvertaling)
De periode van de zeventigjarige ballingschap zoals
door de profeet Jeremia voorzegd vangt aan in het jaar 605 v. Chr. en eindigde
in 535 v. Chr. Volgens Flavius Josephus is het eerste jaar van
Kores gelijk aan het zeventigste Babylonische ballingsjaar (Flavius Josephus,
Antiquities, Book XI, i.). Het eerste jaar van Kores is aldus op de tijdsbalk
te plaatsen in 535 v. Chr. De val van Babylon was sinds oktober 539 v. Chr. al
vier jaar geschiedenis.
De Pers
Kores was honderdveertig jaar eerder door de profeet Jesaja (hoofdstuk 4:1-13) bij
naam voorspeld en als degene die de Israëlieten zou doen terugkeren naar hun
thuisland.
Dat de
profeet Jesaja deze profetie had uitgesproken en neergeschreven in 726 v. Chr.,
honderdveertig jaar voor de feiten, weten we van Flavius Josephus.
Flavius Josephus, Antiquities, Book XI, i.
2. This was known to Cyrus by his reading the book which Isaiah left behind him of his prophecies; for this prophet said
that God had spoken thus to him in a secret vision: "My will is, that
Cyrus, whom I have appointed to be king over many and great nations, send back
my people to their own land, and build my temple." This was foretold by Isaiah one hundred and forty years before the
temple was demolished. Accordingly, when Cyrus read this, and admired the
Divine power, an earnest desire and ambition seized upon him to fulfill what
was so written; so he called for the most eminent Jews that were in Babylon,
and said to them, that he gave them leave to go back to their own country, and
to rebuild their city Jerusalem, and the temple of God, for that he would be
their assistant, and that he would write to the rulers and governors that were
in the neighborhood of their country of Judea, that they should contribute to
them gold and silver for the building of the temple, and besides that, beasts
for their sacrifices.
Josephus
schrijft dat men Kores de profetie van de profeet Jesaja heeft laten lezen en
deze zo onder de indruk van de profetie was dat hij de Joden beval voor de
HEERE God van Israël een Huis te Jeruzalem te bouwen, en aldus de profetie van
Jesaja van honderdveertig jaar eerder, te vervullen.
Het
volgende aandachtspunt op het tijdschema 536/523 v. Chr. is het jaar 525 v.
Chr. met de invasie van Egypte door de Pers Kambyses. Dit betekende het einde
van de zesentwintigste dynastie en tegelijkertijd het einde van de Egyptische
onafhankelijkheid. Het is de historicus Herodotos die de geschiedenis van de
overrompeling van Egypte door Kambyses beschreven heeft. De gegevens van de
oudheidhistoricus Herodotos, de Ptolemeüs-canon en de Bijbel blijken in
harmonie met elkaar te zijn.

Tijdschema
522/509 v. Chr.
Het bijgevoegde
tijdschema 522/509 v. Chr. toont het zesde en het zevende sabbatjaar gevolgd
door het negentiende jubeljaar. Bovenaan het tijdschema zien we de
regeerperiode van de Perzische koningen. Naar het einde toe van de regeerperiode
van Kambyses in 522 v. Chr. volgde er een periode van anarchie in het Perzische
Rijk waarbij een zekere Smerdis de Magiër zich uitgaf als de vermeende zoon
van Cyrus. De oudheid-historicus Herodotos brengt deze geschiedenis in detail.
Zie link: http://www.sacred-texts.com/cla/hh/hh3060.htm
Belangrijk
is de chronologie van de Pers Darius I. In het zesde regeringsjaar van deze
heerser leert de Bijbel dat de nieuwe Tempel te Jeruzalem gebouwd was.
Ezra 6:14 En de oudsten der
Joden bouwden en gingen voorspoediglijk voort, door de profetie van den profeet Haggai en Zacharia, den
zoon van Iddo; en zij bouwden en voltrokken het, naar het bevel van den God
Israëls, en naar het bevel van Kores, en Darius, en Arthahsasta, koning van
Perzië. 15 En dit huis werd volbracht op
den derden dag der maand Adar; datzelve was het zesde jaar van het koninkrijk
van den koning Darius. 16 En de kinderen Israëls, de priesteren en
Levieten, en de overige kinderen der gevangenis deden de inwijding van dit huis
Gods met vreugde. 17 En zij offerden, ter inwijding van dit huis Gods, honderd
runderen, tweehonderd rammen, vierhonderd lammeren en twaalf geitenbokken, ten
zondoffer voor gans Israël, naar het getal der stammen Israëls.
Het
zesde sabbatjaar van april 520/ maart 519 v. Chr., een jaar dat het land moest
rusten werd voorafgegaan door het zesde jaar dat een jaar van dubbele zegening
over het land betekende, was ditmaal een tegenvaller. De profeet Haggaï hebben
we al vermeld gezien in het eerder geciteerde Bijbelgedeelte van Ezra 6:14. De profeet Haggaï (hoofdstuk
1:1-8) begint zijn boek in het Oude Testament met de vermelding dat zijn
bediening een aanvang nam in het tweede jaar van koning Darius.
De Bijbel geeft jaar, maand en
dag aan ter chronologische plaatsing van de bediening van Haggaï op de
tijdsbalk: In het tweede jaar van den koning Darius, in de zesde maand, op den
eersten dag der maand. Volgens de westerse tijdrekening was dit augustus van
het jaar 520 v. Chr. midden in het sabbatjaar dat blijkbaar toen geen zegening
over het land zag. Het zesde jaar had minder dan de helft van de normale oogst
gegeven (Haggaï 1:9-12).
In het tweede hoofdstuk van de
profeet Haggaï wordt dit opnieuw onderlijnd:
Haggaï 2:1 Op den vier en twintigsten dag der maand, in de zesde maand, in het
tweede jaar van den koning Darius. 2 In
de zevende maand, op den een en twintigsten der maand, geschiedde het woord
des HEEREN door den dienst van den profeet Haggai, zeggende: 3 Spreek nu tot
Zerubbabel, den zoon van Sealthiël, den vorst van Juda, en tot Josua, den zoon
van Jozadak, den hogepriester, en tot het overblijfsel des volks, zeggende: 4
Wie is onder ulieden overgebleven, die dit huis in zijn eerste heerlijkheid
gezien heeft, en hoedanig ziet gij hetzelve nu? Is dit niet als niets in uw
ogen? 5 Doch nu, wees sterk, gij Zerubbabel! spreekt de HEERE; en wees sterk,
gij Josua, zoon van Jozadak, hogepriester! en wees sterk, al gij volk des
lands! spreekt de HEERE; en werkt, want Ik ben met u, spreekt de HEERE der
heirscharen; 6 Met het woord, in hetwelk Ik met ulieden een verbond gemaakt
heb, als gij uit Egypte uittrokt, en Mijn Geest, staande in het midden van u;
vreest niet! 7 Want alzo zegt de HEERE der heirscharen: Nog eens, een weinig
tijds zal het zijn; en Ik zal de hemelen, en de aarde, en de zee, en het droge
doen beven. 8 Ja, Ik zal al de heidenen doen beven, en zij zullen komen tot den Wens aller heidenen, en Ik zal dit
huis met heerlijkheid vervullen, zegt de HEERE der heirscharen. 9 Mijn is het
zilver, en Mijn is het goud, spreekt de HEERE der heirscharen. 10 De
heerlijkheid van dit laatste huis zal groter worden, dan van het eerste, zegt
de HEERE der heirscharen; en in deze plaats zal Ik vrede geven, spreekt de
HEERE der heirscharen. 11 Op den vier en
twintigsten dag der negende maand, in het tweede jaar van Darius,
geschiedde het woord des HEEREN door den dienst van den profeet Haggai,
zeggende: 12 Alzo zegt de HEERE der heirscharen: Vraag nu den priesters de wet,
zeggende: 13 Ziet, iemand draagt heilig vlees in de slip van zijn kleed, en hij
raakt met zijn slip aan het brood, of aan het moes, of aan den wijn, of aan de
olie, of aan enige spijze, zal het heilig worden? En de priesters antwoordden,
en zeiden: Neen. 14 En Haggai zeide: Indien iemand, die onrein is van een dood
lichaam, iets van die dingen aanroert, zal het onrein worden? En de priesters
antwoordden, en zeiden: Het zal onrein worden. 15 Toen antwoordde Haggai, en
zeide: Alzo is dit volk, en alzo is deze natie voor Mijn aangezicht, spreekt de
HEERE, en alzo is al het werk hunner handen; en wat zij daar offeren, dat is
onrein. 16 En nu, stelt er toch ulieder hart op, van dezen dag af en opwaarts,
eer er steen op steen gelegd werd aan den tempel des HEEREN; 17 Eer die dingen geschiedden, kwam iemand tot
den koren hoop van twintig maten, zo waren er maar tien; komende tot den
wijnbak, om vijftig maten van de pers te scheppen, zo waren er maar twintig.
18 Ik sloeg ulieden met brandkoren, met honigdauw en met hagel, al het werk uwer
handen; en gij keerdet u niet tot Mij, spreekt de HEERE. 19 Stelt er toch uw
hart op, van dezen dag af en opwaarts; van den vier en twintigsten dag der
negende maand af, van den dag af, als het fondament aan den tempel des HEEREN
is gelegd geworden, stelt er uw hart op. 20 Is er nog zaad in de schuur? Zelfs
tot den wijnstok, en den vijgeboom, en den granaatappelboom, en den olijfboom,
die niet gedragen heeft, die zal Ik van
dezen dag af zegenen. 21 Het woord des HEEREN nu geschiedde ten tweeden
male tot Haggai, op den vier en twintigsten der maand, zeggende: 22 Spreek tot
Zerubbabel, den vorst van Juda, zeggende: Ik zal de hemelen en de aarde
bewegen. 23 En Ik zal den troon der koninkrijken omkeren, en verdelgen de
vastigheid van de koninkrijken der heidenen; en Ik zal den wagen omkeren, en
die daarop rijden; en de paarden, en die daarop rijden, zullen nederstorten,
een iegelijk in des anderen zwaard. 24 Te dien dage, spreekt de HEERE der
heirscharen, zal Ik u nemen, o Zerubbabel, gij zoon van Sealthiël, Mijn knecht!
spreekt de HEERE, en Ik zal u stellen, als een zegelring; want u heb Ik
verkoren, spreekt de Heere der heirscharen.
Volgens de westerse kalender
zijn we nu in oktober van het jaar 521 v. Chr. op de laatste dag van het
Loofhuttenfeest (Leviticus 23:24) en werd de zomeroogst gevierd die dat jaar
minder dan de helft van het normale geweest was. Het verkwikkende vers twintig
leert dat het van toen af er anders aan toe zou gaan en dat de HEERE zou
zegenen. De volgende oogst zou verzekerd zijn. Het wintergewas werd in december
521 v. Chr. geplant.
Dit Bijbelgedeelte bevestigt
de telling van de sabbatjaren zoals de geleerde William Whiston ze ons
aangereikt heeft. In zijn JOSEPHUS Complete Works, Translated by William
Whiston, A.M., Appendix Dissertation V, is het jaar 520/519 v. Chr. een van de
tien historische vermeldingen die de dertig jubeljaren op de tijdsbalk
verankeren. In dit geval is het zesde sabbatjaar in de cyclus van het
negentiende jubeljaar verankerd met het twee regeringsjaar van de Pers Darius I
dat op zijn beurt bevestigd wordt door de oudheidhistoricus Herodotos (Boek
3.78, 3.84-88) en de Ptolemeüscanon wat zelfs een kruispeiling ter navigatie op
de tijdsbalk der geschiedenis mogelijk maakt.
Een bijzonder aandachtspunt dat ik mijn lezers onder
de aandacht wil brengen is vers acht van het eerder geciteerde Bijbelgedeelte
van Haggaï hoofdstuk 2: Ja, Ik zal al de heidenen doen beven, en zij zullen
komen tot den Wens aller heidenen,
en Ik zal dit huis met heerlijkheid vervullen, zegt de HEERE der heirscharen.
De Wens aller heidenen is in de heilsgeschiedenis de
(ver)Losser die al in Genesis hoofdstuk 3:15 aangekondigd werd. Hij is het
zaad van de vrouw die de dood, het sterven dat sinds Genesis over de
Schepping heerste, overwonnen heeft. In de lijn van Sem, de zoon van Noach zou
het zaad van de vrouw zich openbaren en alles herstellen. Deze belofte hebben
ook de twee andere zonen van Noach: Jafeth en Cham na de spraakverwarring in
2239 v. Chr. vanuit de vlakte van Sinear naar hun nieuwe vestigingsgebieden
meegenomen en aan de volgende geslachten (zij het meestal misvormd) doorgegeven.
Het dertigste Jubeljaar van het jaar 27/28 AD zou de Losser uiteindelijk via
Israël aan de wereld bekendmaken.
Ik gebruik in dit blog vooral de Statenvertaling, een
vertaling die naar mijn gevoelen het dichts bij de grondtekst is gebleven. In
latere Nederlandse vertalingen van de Bijbel: de NBG 1951 en de NBV 2005 is de
voorzegging over: De Wens aller heidenen verdwenen, wegvertaald, wat voor mij
onbegrijpelijk is. Een reden voor mij om vooral op de Statenvertaling te
vertrouwen in mijn studie van de Bijbel.
Wordt vervolgd
Met vriendelijke
groet,
Robert De
Telder
Recente publicaties:
Kronieken van
de koningen van Israël, 2017, zie
link: https://www.bol.com/nl/p/kronieken-van-de-koningen-van-israel/9200000086650052/?suggestionType=searchhistory
EXODUS, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/102331
De Zonaanbidder, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/87999
TIJD en TIJDEN, 2015, Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579
De Assyriologie
herzien, 2012, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/76234
De Tweede
Wereldoorlog door de ogen van een neutrale Belg, 2007, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/69343
Genesis
versus Egyptologie, 2009, dit boek is
uitverkocht maar kan online gelezen worden op de hierna volgende link: http://jezusleeft.weebly.com/genesis-versus-egyptologie.html
Apocalyps, 2009, (dit boek is uitverkocht maar op een PDF-document
gratis op eenvoudig verzoek per email bij de auteur verkrijgbaar).
|