Met
onze aflevering van 01.09.2016
eindigden we bij de Bijbelse geschiedenis van Izaak en de beschreven
hongersnood ten tijde van de aartsvader. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1472421600&stopdatum=1473026400 en
scrol naar beneden. Met deze aflevering nemen we de draad weer op bij de chronologie
van de aartsvader Jakob, de zoon van Izaak.

Op de
bijgevoegde inmiddels vertrouwde schema s staan bovenaan de Anno Mundi
jaartallen, met daaronder de westerse jaartelling gebaseerd op de geboorte van
de Christus. Elk jaar beslaat twee centimeter op millimeterpapier zodat de vier
jaarkwartalen duidelijk zichtbaar zijn en handig voor het aanbrengen van de
chronologische gegevens die de Bijbel aanreikt.
Van de post-zondvloedaartsvaders
in de lijn van Sem, is tijdens de epoque die we nu behandelen alleen Heber, de
vader van Peleg, nog in leven. Heber sterft in het twintigste levensjaar van Jakob.
In de
geslachtslijn van Sem via Abraham, Izaak en Jakob zal uiteindelijk in de
volheid der tijden: Jezus Christus, openbaar worden.

In de
vorige aflevering hebben we gezien dat de aartsvader Jakob in het najaar van
1829 v. Chr. of 2169 anno mundi geboren werd. Hij was de tweelingbroer van
Ezau.
Genesis 25: 23 En de HEERE zeide tot haar: Twee volken zijn in uw buik, en twee natiën zullen zich uit uw ingewand van een scheiden; en het
ene volk zal sterker zijn dan het andere volk; en de meerdere zal den mindere
dienen. 24 Als nu haar dagen vervuld waren om te baren, ziet, zo waren tweelingen in haar buik. 25 En de
eerste kwam uit, ros; hij was geheel als een haren kleed; daarom noemden zij
zijn naam Ezau. 26 En daarna kwam
zijn broeder uit, wiens hand Ezau 's verzenen hield; daarom noemde men zijn
naam Jakob. (Statenvertaling)

De
geschiedenis van de rivaliteit tussen Jakob en zijn tweelingbroer de
eerstgeboren Ezau is goed bekend. Voor een bord linzensoep zou Ezau uiteindelijk
zijn eerstgeborenrecht met Jakob ruilen.
Tot hun
dertien jaar zouden ze volgens de Joodse legende samen school lopen in de Beet
midrasj van de aartsvader Heber (Legend of the Jews, by Louis Ginzberg, 1909,
Volume I, Chapter VI). Daarna zou Ezau zijn eigen weg gaan en Jakob verder
studeren.
Toen Izaak
(zeer) oud geworden was wenste hij de zegen aan zijn eerstgeborene te geven.
Deze geschiedenis lezen we in hoofdstuk 27:1-46
van het Bijbelboek Genesis.
Genesis 27:1 En het geschiedde, als Izak oud geworden was, en zijn ogen donker geworden waren, en hij
niet zien kon; toen riep hij Ezau, zijn grootsten zoon, en zeide tot hem:
Mijn zoon! En hij zeide tot hem: Zie, hier ben ik! 2 En hij zeide: Zie nu, ik
ben oud geworden, ik weet den dag mijns doods niet.
Op onze
tijdsbalk uitgerekend gaf Izaak zijn zegen in zijn 136ste
levensjaar. Op artistieke tekeningen wordt Jakob hierbij steevast als een
jongeman afgebeeld, wanneer hij door middel van een list de aartsvaderlijke zegen van
Izaak verkrijgt? Een jaartal wordt hier echter niet onmiddellijk opgegeven. Er
staat geschreven (Genesis 27:43) dat Jakob niet lang na de zegening nog datzelfde jaar naar
Haran vluchtte, naar de broer van zijn moeder Rebekka: Laban. Maar hoe oud was
Jakob volgens de Bijbelse gegevens bij zijn vlucht naar Haran?
Toen
Rebekka de moordplannen van Ezau aangaande Jakob vernam maande zij Jakob aan
onmiddellijk bij haar broer in Haran asiel te zoeken, en daar een vrouw te
verkrijgen in plaats van (een) Kanaänietische vrouw(en) zoals Ezau gehandeld had.
Het huwelijk van Ezau met twee vrouwen uit Kanaän werd ook door Izaak afgekeurd
(Genesis 27:46). Niet lang na het voorval van het met bedrog verkrijgen van de zegen
van Izaak door Jakob, riep Izaak zijn jongste zoon tot hem ter verkrijging van een
extra zegen ditmaal met de bijzondere opdracht in Haran een vrouw te zoeken en niet
in Kanaän.

Genesis 28:1 En Izak riep Jakob, en zegende hem; en gebood hem, en zeide tot hem: Neem geen vrouw
van de dochteren van Kanaän. 2 Maak u op, ga naar Paddan-aram, ten huize van
Bethuël, den vader uwer moeder, en neem u van daar een vrouw, van de dochteren
van Laban, uwer moeders broeder. 3 En God almachtig zegene u, en make u
vruchtbaar, en vermenigvuldige u, dat gij tot een hoop volken wordt. 4 En Hij
geve u den zegen van Abraham; aan u, en uw zaad met u, opdat gij erfelijk bezit
het land uwer vreemdelingschappen, hetwelk God aan Abraham gegeven heeft. 5 Alzo zond Izak Jakob weg, dat hij toog naar
Paddan-aram, tot Laban, den zoon van Bethuël, den Syriër, den broeder van
Rebekka, Jakobs en Ezau's moeder. 6 Als nu Ezau zag, dat Izak Jakob gezegend, en hem naar Paddan-aram weggezonden had om zich van daar een vrouw te
nemen; en als hij hem zegende, dat hij hem geboden had, zeggende: Neem geen
vrouw van de dochteren van Kanaän; 7 En dat Jakob zijn vader en zijn moeder
gehoorzaam geweest was, en naar Paddan-aram getrokken was; 8 En dat Ezau zag,
dat de dochteren van Kanaän kwaad
waren in de ogen van Izak, zijn vader; 9 Zo ging Ezau tot Ismaël, en nam zich
tot een vrouw boven zijn vrouwen, Mahalath, de dochter van Ismaël, den zoon van
Abraham, de zuster van Nebajoth.
10 Jakob dan toog uit van Ber-seba,
en ging naar Haran. 11 En hij
geraakte op een plaats, waar hij vernachtte; want de zon was ondergegaan; en
hij nam van de stenen dier plaats, en maakte zijn hoofdpeluw, en leide zich te
slapen te dierzelver plaats. 12 En hij
droomde; en ziet, een ladder was gesteld op de aarde, welker opperste aan
den hemel raakte; en ziet, de engelen Gods klommen daarbij op en neder. 13 En
ziet, de HEERE stond op dezelve en zeide: Ik ben de HEERE, de God van uw vader Abraham, en de God van Izak; dit land, waarop gij ligt te slapen, zal Ik aan u geven, en aan uw zaad. 14
En uw zaad zal wezen als het stof der aarde, en gij zult uitbreken in menigte,
westwaarts en oostwaarts, en noordwaarts en zuidwaarts; en in u, en in uw zaad
zullen alle geslachten des aardbodems gezegend worden. 15 En zie, Ik ben met u,
en Ik zal u behoeden overal, waarheen gij trekken zult, en Ik zal u wederbrengen in dit land; want Ik zal u niet verlaten,
totdat Ik zal gedaan hebben, hetgeen Ik tot u gesproken heb.

16 Toen nu Jakob van zijn slaap ontwaakte, zeide hij:
Gewisselijk is de HEERE aan deze plaats, en ik heb het niet geweten! 17 En hij
vreesde, en zeide: Hoe vreselijk is deze plaats! Dit is niet dan een huis Gods,
en dit is de poort des hemels! 18
Toen stond Jakob des morgens vroeg op, en hij nam dien steen, dien hij tot zijn
hoofdpeluw gelegd had, en zette hem tot een opgericht teken, en goot daar olie
boven op. 19 En hij noemde den naam dier plaats Beth-el; daar toch de naam dier stad te voren was Luz. 20 En Jakob
beloofde een gelofte, zeggende: Wanneer God met mij geweest zal zijn, en mij
behoed zal hebben op dezen weg, dien ik reize, en mij gegeven zal hebben brood
om te eten, en klederen om aan te trekken; 21 En ik ten huize mijns vaders in
vrede zal wedergekeerd zijn; zo zal de HEERE mij tot een God zijn! 22 En deze
steen, dien ik tot een opgericht teken gezet heb, zal een huis Gods wezen, en
van alles, wat Gij mij geven zult, zal ik U voorzeker de tienden geven! (Statenvertaling)

Met de
belofte van de HEERE God (Genesis 28:13-15) aan Jakob, een herhaling van de
belofte aan zijn vader en grootvader, reist hij naar het noorden, naar Paddan-Aram,
naar de woonplaats van de broer van zijn moeder Rebekka.
De
aartsvader Jakob was geen jongeman meer toen hij voor zijn leven naar Haran,
naar zijn oom Laban, moest vluchten. Op onze tijdsbalk geschiedde dit in 1752 v. Chr., op zevenenzeventigjarige leeftijd.
Bij deze leeftijd arriveren we door vanaf Jakob s levenseinde via de geleverde
Bijbelse chronologische gegevens terug te rekenen.
Bij
aankomst in het land van zijn oom vindt onmiddellijk bij een bron de ontmoeting
met Rachel de dochter van Laban, plaats (Genesis 29:1). Om Rachel tot
echtgenote te verkrijgen besluit Jakob om Laban zeven jaar te dienen waarna hij
Rachel tot vrouw zou krijgen (Genesis 29:15-20). Zeven jaar later wordt de
bedrieger Jakob op zijn beurt door zijn oom bedrogen wanneer deze Lea, de
oudere zuster van Rachel, in de donkere huwelijksnachttent (Flavius Josephus,
Joodse Oudheden, Boek I, 19. 7) aflevert, in plaats van de verwachte Rachel.
Daarna aanvaard Jakob nogmaals zeven jaar dienstbaar aan Laban te zijn, ter
verkrijging van Rachel als echtgenote. Veertien jaar lang zou Jakob zijn oom
Laban als knecht voor zijn twee vrouwen en hun dienstmaagden dienen. Rachel was
voor een hele tijd onvruchtbaar maar bij Lea werden de eerste vier zonen voor
Jakob verwekt.
Genesis 29:31 Toen nu de HEERE zag, dat Lea gehaat was, opende
Hij haar baarmoeder; maar Rachel was
onvruchtbaar. 32 En Lea werd bevrucht, en baarde een zoon, en zij noemde
zijn naam Ruben; want zij zeide:
Omdat de HEERE mijn verdrukking heeft aangezien, daarom zal mijn man mij nu
liefhebben. 33 En zij werd wederom bevrucht, en baarde een zoon, en zeide:
Dewijl de HEERE gehoord heeft, dat ik gehaat was, zo heeft Hij mij ook dezen
gegeven; en zij noemde zijn naam Simeon.
34 En zij werd nog bevrucht, en baarde een zoon, en zeide: Nu zal zich ditmaal
mijn man bij mij voegen, dewijl ik hem drie zonen gebaard heb; daarom noemde
zij zijn naam Levi. 35 En zij werd
wederom bevrucht, en baarde een zoon, en zeide: Ditmaal zal ik den HEERE loven;
daarom noemde zij zijn naam Juda. En
zij hield op van baren. (Statenvertaling)
Op de
tijdsbalk zijn we nu in tweede periode van zeven jaar beland van 1745 v. Chr.
tot 1738 v. Chr. Tijdens deze periode worden Jakob bij Lea, zijn eerste zonen
geboren: Ruben, Simeon, Levi en
Juda. In het volgende hoofdstuk van het Bijbelboek Genesis lezen we de
geschiedenis van de geboorte van de overige zonen (met uitzondering van
Benjamin) en één dochter van Jakob.
Genesis 30:1 Als nu Rachel zag, dat zij Jakob niet baarde, zo
benijdde Rachel haar zuster; en zij zeide tot Jakob: Geef mij kinderen! of
indien niet, zo ben ik dood. 2 Toen ontstak Jakobs toorn tegen Rachel, en hij
zeide: Ben ik dan in plaats van God, Die de vrucht des buiks van u geweerd
heeft? 3 En zij zeide: Zie, daar is mijn
dienstmaagd Bilha, ga tot haar in; dat zij op mijn knieën bare, en ik ook
uit haar gebouwd worde. 4 Zo gaf zij hem
haar dienstmaagd Bilha tot een vrouw; en Jakob ging tot haar in. 5 En Bilha
werd zwanger, en baarde Jakob een zoon. 6 Toen zeide Rachel: God heeft mij
gericht, en ook mijn stem verhoord, en heeft mij een zoon gegeven; daarom
noemde zij zijn naam Dan. 7 En
Bilha, Rachels dienstmaagd, werd wederom bevrucht, en baarde Jakob den tweeden
zoon. 8 Toen zeide Rachel: Ik heb worstelingen Gods met mijn zuster geworsteld;
ook heb ik de overhand gehad; en zij noemde zijn naam Nafthali.9 Toen nu Lea zag, dat zij ophield van baren, nam zij ook haar dienstmaagd Zilpa, en gaf die aan
Jakob tot een vrouw. 10 En Zilpa, Lea's dienstmaagd, baarde Jakob een zoon.11
Toen zeide Lea: Er komt een hoop! en zij noemde zijn naam Gad. 12 Daarna baarde Zilpa, Lea's dienstmaagd, Jakob een tweeden
zoon. 13 Toen zeide Lea: Tot mijn geluk! want de dochters zullen mij gelukkig
achten; en zij noemde zijn naam Aser.
14 En Ruben ging in de dagen van de tarweoogst, en hij vond
Dudaim in het veld, en hij bracht die tot zijn moeder Lea. Toen zeide Rachel
tot Lea: Geef mij toch van uws zoons Dudaim. 15 En zij zeide tot haar: Is het
weinig, dat gij mijn man genomen hebt, dat gij ook mijns zoons Dudaim nemen
zult? Toen zeide Rachel: Daarom zal hij dezen nacht voor uws zoons Dudaim bij u
liggen. 16 Als nu Jakob des avonds uit het veld kwam, ging Lea uit hem
tegemoet, en zeide: Gij zult tot mij inkomen; want ik heb u om loon zekerlijk
gehuurd voor mijns zoons Dudaim; en hij lag dien nacht bij haar. 17 En God
verhoorde Lea; en zij werd bevrucht,
en baarde Jakob den vijfden zoon. 18
Toen zeide Lea: God heeft mijn loon gegeven, nadat ik mijn dienstmaagd aan mijn
man gegeven heb; en zij noemde zijn naam Issaschar.
19 En Lea werd wederom bevrucht, en zij baarde Jakob den zesden zoon. 20 En Lea zeide: God heeft mij, mij heeft Hij
begiftigd met een goede gift; ditmaal zal mijn man mij bijwonen; want ik heb hem zes zonen gebaard; en
zij noemde zijn naam Zebulon. 21 En
zij baarde daarna een dochter; en zij noemde haar naam Dina. 22 God dacht ook aan Rachel; en God verhoorde haar, en opende
haar baarmoeder. 23 En zij werd bevrucht, en baarde een zoon; en zij zeide: God
heeft mijn smaadheid weggenomen! 24 En zij noemde zijn naam Jozef, zeggende: De HEERE voege mij een
anderen zoon daartoe. 25 En het
geschiedde, dat Rachel Jozef gebaard had, dat Jakob tot Laban zeide: Laat mij
vertrekken, dat ik ga tot mijn plaats, en naar mijn land. 26 Geef mijn
vrouwen, en mijn kinderen, om welke ik u
gediend heb, dat ik vertrek; want gij weet mijn dienst, dien ik u gediend
heb.

De
geboorte van Jozef bij Rachel betekende chronologisch gezien het einde van de
veertienjarige diensttijd van Jakob aan Laban. Op de tijdsbalk zitten we nu in
het jaar 1738 v. Chr.
Het
hoofdstuk 30 van Genesis vervolgd vanaf vers 27 tot 43 over de bijzondere
geschiedenis van de inboedel waar Jakob uit Haran mee vertrekt en is
chronologisch gezien voor dit artikel niet van belang. Van belang is de
verankering van de geboorte van Jozef met het laatste dienstjaar van Jakob. Dit
maakt dat Jakob eenennegentig jaar oud was bij de geboorte van Jozef in 1738 v. Chr. Daarna zou hij gedurende nog
zes jaar het vee van Laban verzorgen:
Genesis 31:41 Ik ben nu twintig jaren in uw huis geweest; ik heb
u veertien jaren gediend om uw beide
dochteren, en zes jaren om uw kudde;
en gij hebt mijn loon tien malen veranderd.
De
periode van zes jaar eindigde in 1732 v.
Chr., waarna de terugkeer naar Kanaän volgde, waar de relatie met Ezau
hersteld zou worden.
Genesis 32:1 Jakob toog ook zijns weegs; en de engelen Gods
ontmoetten hem. 2 En Jakob zeide, met dat hij hen zag: Dit is een heirleger
Gods! en hij noemde den naam derzelver plaats Mahanaim. 3 En Jakob zond boden
uit voor zijn aangezicht tot Ezau, zijn
broeder, naar het land Seir, de landstreek van Edom. 4 En hij gebood hun,
zeggende: Zo zult gij zeggen tot mijn heer, tot Ezau: Zo zegt Jakob, uw knecht:
Ik heb als vreemdeling gewoond bij Laban, en heb er tot nu toe vertoefd; 5 En
ik heb ossen en ezelen, schapen en knechten en maagden; en ik heb gezonden om
mijn heer aan te zeggen, opdat ik genade
vinde in uw ogen
.
Vervolgens
zou Jakob voor zijn ontmoeting met Ezau een vreemde ontmoeting met de Engel des
HEEREN hebben, die na een worsteling met Jakob diens naam van Jakob naar Israël
wijzigde.
Genesis 32:24 Doch Jakob bleef alleen over; en een man worstelde met hem, totdat de
dageraad opging. 25 En toen Hij zag,
dat Hij hem niet overmocht, roerde Hij
het gewricht zijner heup aan, zodat het gewricht van Jakobs heup verwrongen
werd, als Hij met hem worstelde. 26
En Hij zeide: Laat Mij gaan, want de dageraad is opgegaan.
Maar hij zeide: Ik zal U niet laten gaan, tenzij dat Gij mij zegent. 27 En Hij
zeide tot hem: Hoe is uw naam? En hij zeide: Jakob. 28 Toen zeide Hij: Uw naam zal voortaan niet Jakob heten, maar
Israël; want gij hebt u vorstelijk gedragen met God en met de mensen, en hebt
overmocht. 29 En Jakob vraagde, en zeide: Geef toch Uw naam te kennen. En
Hij zeide: Waarom is het, dat gij naar Mijn naam vraagt? En Hij zegende hem
aldaar. 30 En Jakob noemde den naam dier plaats Pniël: Want, zeide hij ik heb God gezien van aangezicht tot
aangezicht, en mijn ziel is gered geweest. 31 En de zon rees hem op, als hij
door Pniël gegaan was; en hij was hinkende aan zijn heup. (Statenvertaling)
Op onze
tijdsbalk is het een zevenennegentigjarige Jakob die tot de dageraad met de
Engel des HEEREN worstelt, zich aan Hem vastklampt en niet laat gaan alvorens
Hij hem zegent.
Op de
tijdsbalk uitgetekend zou elf jaar later de jongeling Jozef door zijn jaloerse
halfbroers aan Mideanieten op weg naar Egypte verkocht worden:
Genesis 37:1 En Jakob woonde in het land der vreemdelingschappen
zijns vaders, in het land Kanaän. 2 Dit zijn Jakobs geschiedenissen. Jozef, zijnde een zoon van zeventien jaren,
weidde de kudde met zijn broeders (en hij was een jongeling), met de zonen van
Bilha, en de zonen van Zilpa, zijns vaders vrouwen; en Jozef bracht hun kwaad
gerucht tot hun vader. 3 En Israël had Jozef lief, boven al zijn zonen; want
hij was hem een zoon des ouderdoms; en hij maakte hem een veelvervigen rok. 4
Als nu zijn broeders zagen, dat hun vader hem boven al zijn broederen liefhad,
haatten zij hem, en konden hem niet vredelijk toespreken.

In 1722 v. Chr. kwam Jozef als
zeventienjarige in Egypte terecht.
Genesis 39:1 Jozef nu werd naar Egypte afgevoerd; en Potifar,
een hoveling van Farao, een overste der trawanten, een Egyptisch man, kocht hem
uit de hand der Ismaëlieten, die hem derwaarts afgevoerd hadden.
Dit is
een geschiedenis die algemeen gekend is. De vrouw van Potifar wilde seks met de
Hebreeër Jozef (Genesis 39:7), maar werd door hem afgewezen. Het resultaat was
dat Jozef niettemin beschuldigd werd en voor lange tijd gevangen gezet, met een
wrede behandeling volgens Psalm 105:18 Men drukte
zijn voeten in den stok; zijn persoon kwam in de ijzers. 19 Tot den tijd toe,
dat Zijn woord kwam, heeft hem de rede des HEEREN doorlouterd.
In de
gevangenis werd hij bekend als een uitlegger van dromen en als een gevolg daarvan
stond hij wanneer hij dertig jaar oud was, voor de farao van Egypte, diens nachtmerrie
verklarende.
Genesis 41:46 Jozef nu
was dertig jaren oud, als hij stond voor het aangezicht van Farao, koning
van Egypte; en Jozef ging uit van Farao's aangezicht, en hij toog door gans
Egypteland.

Op onze
tijdsbalk is dit het jaar 1708 v. Chr. Het jaar daaropvolgend zouden de zeven
jaar van overvloed aanvangen, waarbij Jozef als aangestelde onderkoning van
Egypte, voorraden liet opslaan. De zeven jaar van overvloed lopen van het
voorjaar van 1707 tot 1700 v. Chr. In het voorjaar 1706 v. Chr. begon de
wereldwijde hongersnood, een hongersnood die zou maken dat twee jaar later de
aartsvader Jakob voor farao zou staan. Jakob was dan 130 jaar oud en zijn zoon
Jozef was op dat moment negenendertig jaar oud.
Genesis 45:4 En Jozef zeide tot zijn broederen: Nadert toch tot
mij! En zij naderden. Toen zeide hij: Ik
ben Jozef, uw broeder, dien gij naar Egypte verkocht hebt. 5 Maar nu, weest
niet bekommerd, en de toorn ontsteke niet in uw ogen, omdat gij mij hierheen
verkocht hebt; want God heeft mij voor uw aangezicht gezonden, tot behoudenis
des levens. 6 Want het zijn nu twee
jaren des hongers in het midden des lands; en er zijn nog vijf jaren, in
welke geen ploeging noch oogst zijn zal. 7 Doch God heeft mij voor uw
aangezicht henen gezonden, om u een overblijfsel te stellen op de aarde, en om
u bij het leven te behouden, door een grote verlossing.
In het
jaar 1699 v. Chr. zou Jakob en zijn clan van zeventig zielen in Egypte arriveren:
Genesis 46:1 En Israël verreisde met al wat hij had, en hij kwam
te Ber-seba, en hij offerde offeranden aan den God van zijn vader Izak. 2 En
God sprak tot Israël in gezichten des nachts, en zeide: Jakob, Jakob! En hij
zeide: Zie, hier ben ik! 3 En Hij zeide: Ik ben die God, uws vaders God; vrees niet
van af te trekken naar Egypte; want Ik zal u aldaar tot een groot volk zetten.
4 Ik zal met u aftrekken naar Egypte en Ik zal u doen weder optrekken, mede
optrekkende; en Jozef zal zijn hand op uw ogen leggen. 5 Toen maakte
zich Jakob op van Ber-seba; en de zonen van Israël voerden Jakob, hun vader, en
hun kinderen, en hun vrouwen, op de wagenen, die Farao gezonden had, om hem te
voeren. 6 En zij namen hun vee, en hun have, die zij in het land Kanaän
geworven hadden, en zij kwamen in Egypte, Jakob en al zijn zaad met hem; 7 Zijn
zonen, en de zonen zijner zonen met hem; zijn dochteren, en zijner zonen
dochteren, en al zijn zaad bracht hij met zich in Egypte. 8 En dit zijn de
namen der zonen van Israël, die in Egypte kwamen: Jakob en zijn zonen. De eerstgeborene van Jakob: Ruben. 9 En de
zonen van Ruben: Hanoch, en Pallu, en Hezron, en Karmi. 10 En de zonen van
Simeon: Jemuël, en Jamin, en Ohad, en Jachin, en Zohar, en Saul, de zoon ener
Kanaänietische vrouw. 11 En de zonen van
Levi: Gerson, Kehath en Merari.
Genesis 47:7 En Jozef bracht zijn vader Jakob mede, en stelde
hem voor Farao's aangezicht; en Jakob zegende Farao. 8 En Farao zeide tot
Jakob: Hoe vele zijn de dagen der jaren
uws levens! 9 En Jakob zeide tot Farao: De dagen der jaren mijner
vreemdelingschappen zijn honderd en
dertig jaren; weinig en kwaad zijn de dagen der jaren mijns levens geweest,
en hebben niet bereikt de dagen van de jaren des levens mijner vaderen, in de
dagen hunner vreemdelingschappen. 10 En Jakob zegende Farao, en ging uit van
Farao's aangezicht.

Jakob
zou nog zeventien jaar in Egypte bij zijn lievelingszoon Jozef tot aan zijn
dood doorbrengen.
Genesis 47:28 En Jakob
leefde in het land van Egypte zeventien jaar; zodat de dagen van Jakob, de
jaren zijns levens, geweest zijn honderd
zeven en veertig jaren. 29 Als nu de dagen van Israël naderden, dat hij
sterven zou, zo riep hij zijn zoon Jozef, en zeide tot hem: Indien ik nu genade
gevonden heb in uw ogen, zo leg toch uw hand onder mijn heup, en doe
weldadigheid en trouw aan mij, en begraaf mij toch niet in Egypte; 30 Maar dat
ik bij mijn vaderen ligge; hierom zult gij mij uit Egypte voeren, en mij in hun
graf begraven. En hij zeide: Ik zal doen naar uw woord! 31 En hij zeide: Zweer
mij! en hij zwoer hem. En Israël boog zich ten hoofde van het bed.
En het
is met deze chronologische gegevens in de tijd terugrekenend, dat we de
leeftijd van Jakob bij het verkrijgen van de zegen van Izaak berekend hebben op
77 jaar.
Zowel
de Seder Olam als de Joodse legendes gecompileerd door Louis Ginzberg (Legend
of the Jews, by Louis Ginzberg, 1909, Volume I, Chapter VI), lassen een periode
van veertien jaar in tussen het verkrijgen van de zegen van Izaak en de vlucht van
Jakob naar Haran. Indien dit correct is was Jakob drieënzestig jaar oud bij het
verkrijgen van de zegen van Izaak in 1766 v. Chr. Zijn worsteling met de Engel
des HEEREN blijft ongewijzigd in het jaar 1732 v. Chr. op de tijdsbalk
verankerd.

Op mijn
tijdsbalk is het bij de dood van Jakob 1682
v. Chr. of 2315 anno mundi. In mijn boek EXODUS begin ik de inleiding tot de geschiedenis van de exodus bij
de aankomst van Jakob in Egypte. De mummificering van Jakob bij zijn dood en de
tocht naar zijn laatste rustplaats in Kanaän heb ik onder andere uitvoerig
behandelt.
In mijn
boek TIJD en TIJDEN, 2015, blz.
59-71, heb ik de chronologische gegevens van de Bijbel betreffende Jakob en
Jozef gebruikt ter verankering van het Egyptische Oude- en Midden-Rijk op de
tijdsbalk. Farao Zoser van de derde dynastie was de farao van de zevenjarige
hongersnood en diens vizier Imhotep wordt met Jozef geïdentificeerd.
Wordt
vervolgd
Met
vriendelijke groet,
Robert
De Telder
Recente publicaties van Robert De Telder

EXODUS, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/102331
De Zonaanbidder, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/87999
TIJD en TIJDEN, 2015, Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579
De Assyriologie herzien, 2012, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/76234
De Tweede Wereldoorlog door de ogen van een neutrale
Belg, 2007, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/69343