Met dit
artikel wil ik de Exodus van de Israëlieten uit Egypte in het jaar 1483 v. Chr.
onder de aandacht brengen. En vooral aandacht geven aan de route die daarna
genomen werd. Wat betreft het jaartal van de exodus schreef ik eerder op dit
blog een artikel. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1416783600&stopdatum=1417388400
Het was op een vrijdag dat de Exodus
geschiedde. Volgens de Joodse overlevering werd de wet aan
Israël namelijk op een sabbat (zaterdag), op de vijftigste dag na het vertrek uit Egypte, gegeven.
Het is aldus een eenvoudige berekening om zeven maal zeven weken eerder de
exodus met Pesach op een vrijdag te plaatsen. Tussen haakjes, naar Joodse
telling, begon de vrijdag op donderdagavond na het ondergaan van de zon. En dit
is een voorafschaduwing van het Pesachlam Jezus Christus die op goede vrijdag 7 april 30 AD Zijn Bloed plaatsvervangend voor de Verlossing
van Israël en van de wereld, gaf.
Terug
de tijd in, werden de paaslammeren door de Israëlieten in Egypte op veertien
nisan (april) van het jaar 1483 v. Chr., tegen donderdagavond aan vijftien
nisan, voor de Pesach-maaltijd bereid, en zoals opgedragen het bloed ter
bescherming tegen de verderfengel, aan de deurposten aangebracht.
Exodus
12:29 En het geschiedde ter middernacht,
dat de HEERE al de eerstgeborenen in Egypteland sloeg, van den eerstgeborene
van Farao af, die op zijn troon zitten zou, tot op den eerstgeborene van den
gevangene, die in het gevangenhuis was, en alle eerstgeborenen der beesten. 30
En Farao stond op bij nacht, hij en al zijn knechten, en al de Egyptenaars; en
er was een groot geschrei in Egypte; want er was geen huis, waarin niet een
dode was. 31 Toen riep hij Mozes en Aäron in
den nacht, en zeide: Maakt u op,
trekt uit het midden van mijn volk, zo gijlieden als de kinderen van
Israël; en gaat heen, dient den HEERE, gelijk gijlieden gesproken hebt. 32
Neemt ook met u uw schapen en uw runderen, zoals gijlieden gesproken hebt, en
gaat heen, en zegent mij ook. 33 En de
Egyptenaars hielden sterk aan bij het volk, haastende, om die uit het land te
drijven; want zij zeiden: Wij zijn allen dood! 34 En het volk nam zijn deeg
op, eer het gedesemd was, hun deegklompen, gebonden in hun klederen, op hun
schouderen. 35 De kinderen Israëls nu hadden gedaan naar het woord van Mozes,
en hadden van de Egyptenaren geëist zilveren vaten, en gouden vaten, en
klederen. 36 Daartoe had de HEERE het volk genade gegeven in de ogen der
Egyptenaren, dat zij hun hun begeerte deden; en zij beroofden de Egyptenaren. 37
Alzo reisden de kinderen Israëls uit van
Rameses naar Sukkoth, omtrent zeshonderd duizend te voet, mannen alleen,
behalve de kinderkens. (Statenvertaling)
Het
vertrek van de Israëlieten geschiedde al onmiddellijk na middernacht nog
tijdens het donker, vanuit Rameses ging het richting Sukkot, en vervolgens naar
Etham aan het einde van de woestijn. De plaats Rameses heb ik al in mijn boek TIJD en TIJDEN, hoofdstuk Raämses en
Pitom, blz. 89, geïdentificeerd. Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

Rameses
(SV) of Raämses (NBG) was een van de
twee voorraadsteden die de Israëlieten in slavendienst hadden gebouwd:
Exodus
1:8 Toen kwam er een nieuwe koning over Egypte, die Jozef niet gekend had. 9
Deze nu zeide tot zijn volk: Zie, het volk der Israëlieten is groter en
talrijker dan wij. 10 Welnu, laten wij met beleid tegen hen optreden, opdat zij
zich niet vermenigvuldigen en zich als wij in oorlog komen bij onze
tegenstanders aansluiten, tegen ons strijden en uit het land wegtrekken. 11
Daarom stelde men opzichters van herendiensten over hen aan om hen door de hun
opgelegde dwangarbeid te onderdrukken: zij
moesten voor Farao voorraadsteden bouwen, Pitom en Raämses. (NBG 1951 Vertaling)
Het
identificeren en het plaatsen op de landkaart van de Bijbelse plaatsnamen Pitom en Raämses is een oefening die
sinds het ontstaan van de wetenschap Egyptologie, door Bijbelgetrouwe
onderzoekers met moeite beoefend wordt. De verleiding is er altijd geweest om
in de genoemde Bijbelse plaats Raämses
de (Griekse) faraonaam Ramses II te herkennen. Dit is mede een gevolg van het
feit dat de orthodoxe Egyptologie Ramses II en de negentiende dynastie
foutieve-lijk op de tijdsbalk plaatst, ten tijde van de Bijbelse tijdsperiode
voor het verblijf van de Israëlieten in Egypte. Farao Ramses II en de
negentiende dynastie horen echter in de beschreven Bijbelse tijdsperiode niet
thuis en dienen contemporain gelinkt te worden met de tijd van de koningen van Juda.
Zie TIJD en TIJDEN, 2015, blz.
366-374.
In mijn
nieuwe uitgave TIJD en TIJDEN, blz. 89, wijs ik de Egyptische plaats Itj-taoey aan als het Bijbelse Raämses
vanwaar de Exodus zijn aanvang nam. Het is een stad die door farao Amenemhat I
van de twaalfde dynastie gebouwd werd. De twaalfde dynastie had aanvankelijk
haar hoofdstad in Thebe in Boven-Egypte maar later richtte de eerste farao een
nieuw machtscentrum op ergens in Beneden Egypte. Deze plaats kreeg de naam Itj-taoey wat betekent: Grijper van
beide landen. De juiste locatie van deze nieuwe hoofdstad is tot op heden op
het terrein niet gevonden. De meeste Egyptologen wiens werk ik in mijn bezit
heb, geven dit toe. Een enkeling zal de nieuwe hoofdstad met de plaats LISHT
identificeren alwaar de faraos van de twaalfde dynastie hun graftempels
hebben. Ik stel dat de verplaatsing van de hoofdstad van Thebe naar een nieuwe
locatie dichter bij Memfis, te maken had met Jozef als onderkoning van Egypte en
zijn voorraadschuren. De Bijbel (Genesis 41:46-57) leert dat ten tijde van de
zeven jaar van overvloed, Jozef al het voedsel in het land Egypte verzamelde.
Toen de hongersnood aanving was het de derde dynastie die de
voedselbevoorrading controleerde en als een gevolg daarvan een machtsbasis had.
De andere huizen of dynastieën kwamen naar Jozef, alias Imhotep, om voedsel.
De voorraadstad Raämses
is aldus hoogstwaarschijnlijk het Egyptische Itj-taoey. De plaatsnaam Raämses verwijst naar de faraonaam Ramesse
van de Sothis-koningslijst, en Ramesse is een synoniem voor farao Amenemhat
III. De orthodoxe foutieve identificatie met de stad Piramesse van Ramses II,
wijzen we af. De voorraadstad Raämses, het Egyptische Itj-Taoey, is te plaatsen
in de noordoostelijke Nijldelta in de nabijheid van Pitom. Het is ook de streek
waar het Bijbelse land Gosjen te plaatsen is. De Bijbel plaatst Gosjen in de
nabijheid van de stad Zoan in Egypte:
Psalm
78:12 Voor hun vaderen had Hij wonder gedaan, in Egypteland, in het veld van Zoan. 13 Hij kliefde de zee, en deed
er hen doorgaan; en de wateren deed Hij staan als een hoop. 14 En Hij leidde
hen des daags met een wolk, en den gansen nacht met een licht des vuurs.
En het
Hebreeuwse Zoan is te identificeren met het Egyptische Tanis, een hoofdplaats
in de noordoostelijke Nijl-delta.
De
plaats Raämses lag ook dicht bij de weg naar het land der Filistijnen (zie zwarte
lijn op bijgevoegde kaart), zoals het Bijbelboek Exodus duidelijk maakt. De
blauwe lijn op de kaart, illustreert de weg van de woestijn der Schelfzee:

Exodus
13: 17
En het is geschied, toen Farao het volk had laten trekken, zo leidde hen God
niet op den weg van het land der
Filistijnen, hoewel die nader was; want God zeide: Dat het den volke
niet rouwe, als zij den strijd zien zouden, en wederkeren naar Egypte. 18 Maar
God leidde het volk om, langs den weg
van de woestijn der Schelfzee. De kinderen Israëls nu togen bij vijven uit
Egypteland.
1 VRIJDAG:
Met
dit Bijbelcitaat beginnen we aan de reconstructie van de reisroute die de
Israëlieten gevolgd hebben. Het is in de nacht van donderdag op vrijdag, dat
hun trek al begint. Vanuit Gosjen/Raämses ging het nochtans niet onmiddellijk
naar het oosten, naar de weg van het land der Filistijnen, maar werden ze
afgeleid naar de weg van de woestijn der
Schelfzee. Dit is hoogstwaarschijnlijk ook de weg die Mozes genomen heeft
toen hij vanuit Midian, een jaar eerder naar Egypte trok. De Schelfzee is de
Rode Zee aan de huidige Golf van Akaba. Aan de overzijde van de golf lag het
land Midian en de berg Gods. In mijn boek Genesis versus Egyptologie, 2009, hoofdstuk
9, de route van de Exodus bracht ik het werk van Howard Blum onder de aandacht: The Gold of Exodus the discovery
of the most sacred place on earth, 1998. Howard Blum stelt dat de berg Sinaï
met de berg Jabal al Lawz in het
noordwesten van Saoedi Arabië geïdentificeerd moet worden. Hij doet dit op
basis van archeologische bevindingen ter plaatse.
De weg
van de woestijn der Schelfzee is een weg die van de plaats On (Heliopolis),
aan het begin van de Nijldelta, oostelijk naar het land Midian leidde. Het is
logischerwijze deze weg, die de Israëlieten op hun trek uit Egypte namen. We
mogen de Israëlieten hierbij ook niet als een haveloze groep Nomaden
voorstellen maar eerder als een leger dat gedisciplineerd in marstempo Egypte
verliet.

Exodus
13:18 Maar God leidde het volk om, langs den weg van de woestijn der Schelfzee.
De kinderen
Israëls nu togen bij vijven uit Egypteland.
Deuteronomium
16: 3
Gij zult niets gedesemds op hetzelve eten; zeven dagen zult gij ongezuurde
broden op hetzelve eten, een brood der ellende, (want in der haast zijt gij uit Egypteland uitgetogen); opdat gij gedenkt
aan den dag van uw uittrekken uit Egypteland, al de dagen uws levens.
Exodus
12:40 De tijd nu der woning, dien de kinderen Israëls in Egypte (LXX en Kanaän)
gewoond hebben, is vierhonderd jaren en dertig jaren. 41 En het geschiedde ten
einde van de vierhonderd en dertig jaren, zo is het even op denzelfden dag geschied, dat al de heiren des
HEEREN uit Egypteland gegaan zijn. 42 Dezen
nacht zal men den HEERE op het vlijtigst houden, omdat Hij hen uit
Egypteland geleid heeft; deze is de nacht des HEEREN, die op het vlijtigst moet
gehouden worden, van al de kinderen Israëls, onder hun geslachten.
Exodus
12:37 Alzo reisden de kinderen Israëls uit van Rameses naar Sukkot,
omtrent zeshonderd duizend te voet,
mannen alleen, behalve de kinderkens.
Numeri
33:1 Dit zijn de reizen der kinderen Israëls, die uit Egypteland uitgetogen
zijn, naar hun heiren, door de hand van Mozes en Aäron. 2 En Mozes schreef hun
uittochten, naar hun reizen, naar den mond des HEEREN; en dit zijn hun reizen,
naar hun uittochten. 3 Zij reisden dan van Rameses;
in de eerste maand, op den vijftienden
dag der eerste maand, des anderen daags van het pascha, togen de kinderen
Israëls uit door een hoge hand, voor de ogen van alle Egyptenaren; 4 Als de
Egyptenaars begroeven degenen, welke de HEERE onder hen geslagen had, alle
eerstgeborenen; ook had de HEERE gerichten geoefend aan hun goden. 5 Als de
kinderen Israëls van Rameses verreisd
waren, zo legerden zij zich te Sukkot.
De hiervoor
geciteerde Bijbelcitaten bevestigen de route van de Israëlieten. Hun eerste
stopplaats kreeg van hen de naam Sukkot.
Het lokaliseren van deze eerste pleisterplaats doen we op basis van het aantal
kilometer dat men met de eerste nacht en de dag daarop, kon afleggen. Wanneer
we de route op een moderne kaart van Egypte uittekenen hebben we een afstand
van ongeveer vierhonderd kilometer vanaf Gosjen tot aan de Golf van
Akaba, te lopen. Aan vijf kilometer per uur legt men (zonder rustpauze) deze
afstand in tachtig uur af. De Bijbel leert dat de Israëlieten twee rustpauzes
in acht namen, de eerste te Sukkot en de volgende nabij Etham, aan de grens van
de woestijn. In drie dagen tijd hebben ze de afstand afgelegd. We moeten ook
bedenken dat de Israëlieten liepen om hun leven, wanneer zij uit Egypte
opmarcheerden. Men is dan tot grotere inspanningen in staat, ook de zwakkeren.
Ook zullen de zwakkeren op lastdieren geplaatst zijn. Een gemiddelde snelheid
van zes kilometer per uur is aldus mogelijk. De plaats Sukkot zal aldus ruim honderd kilometer verder van hun vertrekpunt
Rameses of Raämses, gelegen hebben.
De
plaatsnaam Sukkot is afgeleid van
het Hebreeuwse meervoud van soekka, wat tent betekent. Het is een naam die de
Israëlieten zelf aan hun eerste pleisterplaats gegeven hebben, waar ze voor de
eerste maal na een mars in één stuk van ruim achttien tot twintig uur vermoeid
gearriveerd waren en hun tenten opsloegen. Het heeft aldus geen zin om in de
Nijldelta, of aan de rand van de Nijldelta, naar een plaats met de naam Sukkot
te zoeken. Een opdracht die nochtans menig Bijbelvorser meende te moeten
uitvoeren. De theorieën over de eventuele ligging van het Bijbelse Sukkot zijn
dan ook legio.
2 ZATERDAG
De
volgende morgen bij het opkomen van de zon ging het weer voorwaarts naar het
land Midian, naar de berg Gods, via de woestijn van Etham. Opnieuw zouden zij
een hele dag en de daaropvolgende nacht aan één stuk doormarcheren, zoals in
Exodus 13:21 geschreven staat. Een haast bovenmenselijke inspanning, dat geen
hedendaagse bedoeïen vrijwillig zou nadoen.
Exodus
13:18 Maar God leidde het volk om, langs den
weg van de woestijn der Schelfzee. De kinderen Israëls nu togen bij vijven
uit Egypteland. 19 En Mozes nam de beenderen van Jozef met zich; want hij had
met een zwaren eed de kinderen Israëls bezworen, zeggende: God zal ulieden
voorzeker bezoeken; voert dan mijn beenderen met ulieden op van hier! 20 Alzo
reisden zij uit Sukkoth; en zij
legerden zich in Etham, aan het einde der woestijn. 21 En de HEERE toog voor
hun aangezicht, des daags in een
wolkkolom, dat Hij hen op den weg leidde, en
des nachts in een vuurkolom, dat Hij hen lichtte, om voort te gaan dag en nacht. 22 Hij nam de wolkkolom des daags,
noch de vuurkolom des nachts niet weg van het aangezicht des volks.
Numeri
33:6 En zij verreisden van Sukkoth,
en legerden zich in Etham, hetwelk
aan het einde der woestijn is.
De
plaatsnaam Etham slaat vanuit het Bijbelbericht en via de reisreconstructie die
we maken, duidelijk op de woestijn westelijk en oostelijk van de monding van de
golf van Akaba. Het is aan het einde van de woestijn van het hedendaagse
Sinaï-schiereiland dat de Israëlieten een tweede rustpauze nodig hadden. Het
beschreven gebied van Etham als tweede pleisterplaats, plaatsen we aldus in de
nabijheid van het huidige Taba/Elath/Akaba. De nacht van zaterdag op zondag
ging in, en moe maar opgelucht dat hun bestemming nabij was bekwamen de
Israëlieten van hun geforceerde mars.
3 ZONDAG
De
volgende ochtend op zondag kreeg Mozes echter een Woord van de HEERE dat hij op
zijn stappen diende terug te keren en de Israëlieten te laten legeren voor Pi-hachiroth,
tussen Migdol en tussen de zee, voor Baäl-zefon:
Exodus
14:1 Toen sprak de HEERE tot Mozes, zeggende: 2 Spreek tot de kinderen Israëls,
dat zij wederkeren, en zich legeren voor Pi-hachiroth,
tussen Migdol en tussen de zee, voor Baäl-zefon; daar tegenover zult
gij u legeren aan de zee. 3 Farao dan zal zeggen van de kinderen Israëls: Zij
zijn verward in het land; die woestijn heeft hen besloten. 4 En Ik zal Farao's
hart verstokken, dat hij hen najage; en Ik zal aan Farao en aan al zijn heir
verheerlijkt worden, alzo dat de Egyptenaars zullen weten, dat Ik de HEERE ben.
En zij deden alzo. 5 Toen nu den
koning van Egypte werd geboodschapt, dat het volk vluchtte, zo is het hart
van Farao en van zijn knechten veranderd tegen het volk, en zij zeiden: Waarom
hebben wij dat gedaan, dat wij Israël hebben laten trekken, dat zij ons niet
dienden? 6 En hij spande zijn wagen aan, en nam zijn volk met zich. 7 En hij
nam zeshonderd uitgelezene wagens, ja,
al de wagens van Egypte, en de hoofdlieden over die allen. 8 Want de HEERE
verstokte het hart van Farao, den koning van Egypte, dat hij de kinderen
Israëls najaagde; doch de kinderen Israëls waren door een hoge hand
uitgegaan. 9 En de
Egyptenaars jaagden hen na, en achterhaalden hen, daar zij zich gelegerd
hadden aan de zee; al de paarden, de wagens van Farao en zijn ruiters, en zijn
heir; nevens Pi-hachiroth, voor Baäl-zefon. 10 Als Farao nabij gekomen was,
zo hieven de kinderen Israëls hun ogen op, en ziet, de Egyptenaars togen achter
hen; en zij vreesden zeer; toen riepen de kinderen Israëls tot den HEERE. 11 En
zij zeiden tot Mozes: Hebt gij ons daarom, omdat er in Egypte gans geen graven
waren, weggenomen, opdat wij in deze woestijn sterven zouden? Waarom hebt gij
ons dat gedaan, dat gij ons uit Egypte uitgevoerd hebt? 12 Is dit niet het
woord, dat wij in Egypte tot u spraken, zeggende: Houd af van ons, en laat ons
de Egyptenaren dienen? Want het ware ons beter geweest de Egyptenaren te
dienen, dan in deze woestijn te sterven. 13 Doch Mozes zeide tot het volk:
Vreest niet, staat vast, en ziet het heil des HEEREN, dat Hij heden aan ulieden
doen zal, want de Egyptenaars, die gij heden gezien hebt, zult gij niet weder
zien in eeuwigheid. 14 De HEERE zal voor ulieden strijden, en gij zult stil
zijn.
Ook in
het Bijbelboek Numeri vinden we getrouw en exact dezelfde reisroute
weergegeven. En ook daar lezen we over het op hun stappen moeten terugkeren
naar Pi-hachiroth.
Numeri
33:7 En zij verreisden van Etham, en
keerden weder naar Pi-hachiroth, dat
tegenover Baäl-sefon is, en zij
legerden zich voor Migdol.
Wat is
hier aan de hand? Laat ons eerst de plaatsnamen identificeren en op een huidige
kaart plaatsen. De plaatsnaam Pi-hachiroth
vinden we op een moderne kaart niet terug. Ook hier is het een naam die de
Israëlieten op hun weg naar de berg Gods in Midian aan die bepaalde plaats
gegeven hebben.
Het
Hebreeuwse Pi-hachiroth betekent
kanalenmonding. Deze informatie halen we uit een Bijbelse encyclopedie. Vanuit
onze trek-reconstructie is het inmiddels duidelijk dat met Pi-hachiroth als
kanaalmonding, de monding van de Golf van Akaba bedoelt is. Het is hier net
zoals bij de plaatsnaam Sukkot niet aan de orde om Egyptische namen of
verbanden met namen, te zoeken. Pi-hachiroth is de naam die de Israëlieten bij
hun aankomst vanuit Etham, aan de beschreven streek gaven. De satellietfoto
hieronder laat zien hoe aan beide zijde van de monding van de golf van Akaba
een geweldig rots-massief van noord naar zuid, langs beide wanden van de golf
opsteekt.

Dat we
aan het noorden van de Golf van Akaba zitten toont de naam Baäl-sefon aan wat betekent
heer van het noorden. Het oude Baäl-Sefon moet oostelijk van de golf van
Akaba gesitueerd worden.
Numeri
33:7 En zij verreisden van Etham, en
keerden weder naar Pi-hachiroth, dat
tegenover Baäl-sefon is, en zij
legerden zich voor Migdol.
En Migdol betekent toren, wat zou kunnen
slaan op een rots-massief in de vorm van een toren. Alhoewel een Egyptische
uitkijkposttoren aan de monding van de golf van Akaba ook niet onlogisch is.
Indien het laatste juist is zou dit Egyptische garnizoen geen bedreiging voor
het leger van ongeveer zeshonderdduizend bewapende Israëlieten geweest zijn. De
werkelijke bedreiging kwam van het leger van Farao dat de volgende dag, volgens
de Joodse overlevering in de Seder Olam, in beweging gezet werd.
De
reden voor dit bevel van de HEERE aan Mozes voor het terugkeren naar
Pi-hachiroth was om hun te redden van de gevangenneming of zelfs vernietiging,
die farao in gedachten had. Indien zij hun reis naar Midian langs de weg van de
monding van de golf van Akaba naar de berg God hadden voortgezet hadden, zouden
zij door het leger van farao in open gebied zijn ingehaald met alle gevolgen
van dien. Als een gevolg van hun afleiding naar de streek tussen het hiervoor
beschreven bergmassief en de westelijke kusstreek van de golf van Akaba zaten
zij weliswaar menselijk gezien, ook nog altijd in een val, maar met zicht op
uitkomst waar de HEERE God voor ging zorgen; de wonderlijke doortocht van de
Israëlieten door de Rode Zee namelijk, gevolgd door de vernietiging van farao
en zijn leger van zeshonderd strijdwagens en hun bemanning in de Rode Zee.
4
MAANDAG
Op de
vierde dag maandag, was farao en zijn onderdanen klaar met het begraven en rouwen
over hun doden en besloot hij alsnog de Israëlieten te achtervolgen en uit te
roeien.

Exodus
14:5 Toen nu den koning van Egypte
werd geboodschapt, dat het volk vluchtte, zo is het hart van Farao en van zijn
knechten veranderd tegen het volk, en zij zeiden: Waarom hebben wij dat gedaan,
dat wij Israël hebben laten trekken, dat zij ons niet dienden? 6 En hij spande
zijn wagen aan, en nam zijn volk met zich. 7 En hij nam zeshonderd uitgelezene wagens, ja, al de wagens van Egypte, en de hoofdlieden over die allen.
8
Want de HEERE verstokte het hart van Farao, den koning van Egypte, dat hij de
kinderen Israëls najaagde; doch de kinderen Israëls waren door een hoge hand
uitgegaan. 9 En de Egyptenaars jaagden
hen na, en achterhaalden hen, daar zij zich gelegerd hadden aan de zee; al
de paarden, de wagens van Farao en zijn ruiters, en zijn heir; nevens Pi-hachiroth, voor Baäl-zefon.
5
DINSDAG, 6 WOENSDAG
Het
bereden Egyptische leger deed er twee dagen over om de weg van de woestijn der
Schelfzee te overbruggen. Op woensdag tegen de avond aan, bereikten zij de
kamperende Israëlieten te Pi-hachiroth, tussen Migdol en tussen de zee, voor
Baäl-zefon.

Exodus
14:10 Als Farao nabij gekomen was, zo hieven de kinderen Israëls hun ogen op,
en ziet, de Egyptenaars togen achter hen; en zij vreesden zeer; toen riepen de
kinderen Israëls tot den HEERE. 11 En zij zeiden tot Mozes: Hebt gij ons
daarom, omdat er in Egypte gans geen graven waren, weggenomen, opdat wij in
deze woestijn sterven zouden? Waarom hebt gij ons dat gedaan, dat gij ons uit
Egypte uitgevoerd hebt? 12 Is dit niet het woord, dat wij in Egypte tot u
spraken, zeggende: Houd af van ons, en laat ons de Egyptenaren dienen? Want het
ware ons beter geweest de Egyptenaren te dienen, dan in deze woestijn te
sterven. 13 Doch Mozes zeide tot het volk: Vreest niet, staat vast, en ziet het heil des HEEREN,
dat Hij heden aan ulieden doen zal, want de Egyptenaars, die gij heden gezien
hebt, zult gij niet weder zien in eeuwigheid. 14 De HEERE zal voor ulieden strijden, en gij
zult stil zijn. 15 Toen zeide de HEERE tot Mozes: Wat roept gij tot
Mij? Zeg den kinderen Israëls, dat zij voorttrekken. 16 En gij, hef uw staf op,
en strek uw hand uit over de zee, en klief dezelve, dat de kinderen Israëls
door het midden der zee gaan op het droge. 17 En Ik, zie, Ik zal het hart der
Egyptenaren verstokken, dat zij na hen daarin gaan; en Ik zal verheerlijkt
worden aan Farao en aan al zijn heir, aan zijn wagenen en aan zijn ruiteren. 18
En de Egyptenaars zullen weten, dat Ik de HEERE ben, wanneer Ik verheerlijkt
zal worden aan Farao, aan zijn wagenen en aan zijn ruiteren.
De
eerste redding van Israël, toen het Egyptische leger aan hun pleisterplaats
arriveerde, gebeurde toen de Engel Gods zich tussen hen en het Egyptische leger
plaatste. Het was dan al de nacht van woensdag op donderdag.
Exodus
14:19 En de Engel Gods, Die voor het heir van Israël ging, vertrok, en ging
achter hen; de wolkkolom vertrok ook van hun aangezicht, en stond achter hen. 20
En zij kwam tussen het leger der Egyptenaren, en tussen het leger van Israël;
en de wolk was te gelijk duisternis en
verlichtte den nacht; zodat de een tot den ander niet naderde den gansen
nacht.
Daarop
liet de HEERE de Rode Zee door een sterke oostenwind die de ganse nacht
aanhield, klieven.
Exodus
14:21 Toen Mozes zijn hand uitstrekte over de zee, zo deed de HEERE de zee
weggaan, door een sterken oostenwind, dien
gansen nacht, en maakte de zee droog, en de wateren werden gekliefd. 22 En
de kinderen Israëls zijn ingegaan in het midden van de zee, op het droge; en de
wateren waren hun een muur, aan hun rechter hand en aan hun linkerhand. 23 En
de Egyptenaars vervolgden hen, en gingen in, achter hen, al de paarden van
Farao, zijn wagenen en zijn ruiteren, in het midden van de zee.
Het was
donderdagochtend, de zevende dag sinds de exodus uit Egypte en de laatste dag
van de Pesachweek, dat de Israëlieten alle op het droge aan de oostelijke zijde
van de Golf van Akaba stonden en getuige van de vernietiging van farao en zijn
leger, werden.
Exodus
14:24 En het geschiedde in dezelfde
morgenwake, dat de HEERE, in de kolom des vuurs en der wolk, zag op het
leger der Egyptenaren; en Hij verschrikte het leger der Egyptenaren. 25 En Hij
stiet de raderen hunner wagenen weg, en deed ze zwaarlijk voortvaren. Toen
zeiden de Egyptenaars: Laat ons vlieden van het aangezicht van Israël, want de
HEERE strijdt voor hen tegen de Egyptenaars. 26 En de HEERE zeide tot Mozes:
Strek uw hand uit over de zee, dat de wateren wederkeren over de Egyptenaars,
over hun wagenen en over hun ruiters. 27 Toen strekte Mozes zijn hand uit over
de zee; en de zee kwam weder, tegen het naken van den morgenstond, tot haar
kracht; en de Egyptenaars vluchtten die tegemoet; en de HEERE stortte de
Egyptenaars in het midden der zee. 28 Want als de wateren wederkeerden, zo
bedekten zij de wagenen en de ruiters van het ganse heir van Farao, dat hen
nagevolgd was in de zee; er bleef niet een van hen over. 29 Maar de kinderen
Israëls gingen op het droge, in het midden der zee; en de wateren waren hun een
muur, aan hun rechter hand en aan hun linkerhand. 30 Alzo verloste de HEERE Israël aan dien dag uit de hand der
Egyptenaren; en Israël zag de Egyptenaren dood aan den oever der zee. 31 Ook
zag Israël de grote hand, die de HEERE aan de Egyptenaren bewezen had; en het
volk vreesde den HEERE, en geloofde in den HEERE, en aan Mozes, Zijn knecht.
In de
Bijbel vervolgt het hiervoor geciteerde hoofdstuk onmiddellijk met het lied van
Mozes in hoofdstuk 15 van het Bijbelboek Exodus. Het is een lofprijzingslied
dat in de toekomst nogmaals gezongen zal worden wanneer de laatste farao der mensengeschiedenis
getroffen zal worden, zoals in het laatste Bijbelboek Openbaring 15:3
beschreven staat.
Exodus
15: 1
Toen zong Mozes en de kinderen Israëls
den HEERE dit lied, en spraken, zeggende: Ik zal den HEERE zingen; want Hij
is hogelijk verheven! Het paard en zijn ruiter heeft Hij in de zee geworpen. 2
De HEERE is mijn Kracht en Lied, en Hij is mij tot een Heil geweest; deze is
mijn God; daarom zal ik Hem een liefelijke woning maken; Hij is mijns vaders
God, dies zal ik Hem verheffen! 3 De HEERE is een krijgsman; HEERE is Zijn
Naam! 4 Hij heeft Farao's wagenen en
zijn heir in de zee geworpen; en de keure zijner hoofdlieden zijn verdronken in
de Schelfzee. 5 De afgronden hebben hen bedekt; zij zijn in de diepten
gezonken als een steen. 6 O HEERE! Uw rechterhand is verheerlijkt geworden in
macht; Uw rechterhand, o HEERE! heeft den vijand verbroken! 7 En door Uw grote
hoogheid hebt Gij, die tegen U opstonden, omgeworpen; Gij hebt Uw brandenden
toorn uitgezonden, die hen verteerd heeft als een stoppel. 8 En door het
geblaas van Uw neus zijn de wateren opgehoopt geworden; de stromen hebben
overeind gestaan, als een hoop; de afgronden zijn stijf geworden in het hart
der zee. 9 De vijand zeide: Ik zal
vervolgen, ik zal achterhalen, ik zal den buit delen, mijn ziel zal van hen
vervuld worden, ik zal mijn zwaard uittrekken, mijn hand zal hen uitroeien. 10 Gij hebt met Uw wind geblazen; de
zee heeft hen gedekt, zij zonken onder als lood in geweldige wateren!11 O
HEERE! wie is als Gij onder de goden? wie is als Gij, verheerlijkt in
heiligheid, vreselijk in lofzangen, doende wonder? 12 Gij hebt Uw rechterhand
uitgestrekt, de aarde heeft hen verslonden! 13 Gij leiddet door Uw weldadigheid
dit volk, dat Gij verlost hebt; Gij voert hen zachtkens door Uw sterkte tot de
liefelijke woning Uwer heiligheid. 14 De volken hebben het gehoord, zij zullen
sidderen; weedom heeft de ingezetenen van Palestina bevangen. 15 Dan zullen de
vorsten van Edom verbaasd wezen; beving zal de machtigen der Moabieten
bevangen; al de ingezetenen van Kanaän zullen versmelten! 16 Verschrikking en
vrees zal op hen vallen; door de grootheid van Uw arm zullen zij verstommen,
als een steen, totdat Uw volk, HEERE! henen doorkome; totdat dit volk henen
doorkome, dat Gij verworven hebt. 17 Die zult Gij inbrengen, en planten hen op
den berg Uwer erfenis, ter plaatse, welke Gij, o HEERE! gemaakt hebt tot Uw
woning, het heiligdom, hetwelk Uw handen gesticht hebben, o HEERE! 18 De HEERE
zal in eeuwigheid en geduriglijk regeren! 19 Want Farao's paard, met zijn wagen, met zijn ruiters, zijn in de zee
gekomen, en de HEERE heeft de wateren der zee over hen doen wederkeren;
maar de kinderen Israëls zijn op het droge in het midden van de zee gegaan. 20
En Mirjam, de profetes, Aärons zuster, nam een trommel in haar hand; en al de
vrouwen gingen uit, haar na, met trommelen en met reien. 21 Toen antwoordde
Mirjam hunlieden: Zingt den HEERE; want Hij is hogelijk verheven! Hij heeft het
paard met zijn ruiter in de zee gestort!
Het
moet ook duidelijk zijn dat de Bijbel leert dat farao mét zijn leger in de Rode
Zee is omgekomen.

Psalm
136:13 Dien, Die de Schelfzee in delen deelde; want Zijn goedertierenheid is in
der eeuwigheid. 14 En voerde Israël door het midden van dezelve; want Zijn
goedertierenheid is in der eeuwigheid. 15 Hij
heeft Farao met zijn heir gestort in de Schelfzee; want Zijn
goedertierenheid is in der eeuwigheid. 16 Die Zijn volk door de woestijn geleid
heeft; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid.
Zoals
de Egyptologie volgens haar foutieve Sothis-kalender de faraodynastieën op de
tijdsbalk gerangschikt heeft, is er geen kandidaat-farao voorhanden. In de
Hollywood-producties over het Exodusverhaal laat men dan ook alleen het
Egyptische leger in de Rode Zee omkomen, met farao die vanop de oever toekijkt.
In het
gereviseerde model van de geschiedenis van het oude Egypte betekende de exodus
op een week tijd, het einde van het contemporaine Oude- en Midden-Rijk van
Egypte. De tien plagen waren een economische ramp zonder weerga geweest en met
de ondergang van het leger in de Rode Zee lag het land daarop wagenwijd open
voor de invasie van de Hyksos/Amoe/Amalekieten.

In een
volgend artikel beschrijven we verder de reisroute van de Israëlieten de
woestijn van Etham in, op weg naar de berg Gods in Midian.
Numeri
33:8 En zij verreisden van Hachiroth,
en gingen over, door het midden van de zee, naar de woestijn, en zij gingen drie dagreizen in de woestijn Etham, en
legerden zich in Mara.
Met
vriendelijke groet,
Robert
De Telder
|