In de
vorige eeuw in het jaar 1921 werd te Jebeïl in Libanon, op het terrein van de
stad Byblos uit de oudheid, een tombe met de sarcofaag van een Fenicische koning
met de naam Ahiram, ontdekt.
De
tombe werd door archeologen blootgelegd en onderzocht. Het was de tijd toen
heel het gebied na de nederlaag van de Ottomanen in de eerste wereldoorlog,
voor wetenschappers kwam open te liggen.
De
sarcofaag behoorde aan een Fenicische koning met de naam Ahiram of Hiram. Het
is een eigennaam die meerdere Fenicische koningen over de eeuwen heen hadden.

De
sarcofaag is rijkelijk met reliëf-albeeldingen versierd. De afbeelding
hierboven toont koning Ahiram op een troon met gevleugelde sfinxen en
hovelingen tegenover hem. De andere zijde toont een processie van personen die
offeranden dragen. De uiteinden van de sarcofaag tonen vier rouwklagende
vrouwen. Aan de ingang van de tombe vond men een vervloekingstekst in
Hebreeuwse/Fenicische letters. Dicht bij de ingang werden verscheidene
fragmenten van een albasten vaas gevonden met de naam van Ramses II er op vermeld. Een belangrijke reden om aanvankelijk de
tombe in de dertiende eeuw v. Chr. te dateren. De orthodoxe Egyptologie heeft
namelijk farao Ramses II als een gevolg van hun foutieve Sothis-kalender in de
dertiende eeuw v. Chr. op de tijdsbalk geplaatst.
Daarnaast
vond men in de tombe echter ook Cypriotisch aardewerk dat door deskundigen als
een product uit de zevende eeuw v. Chr. gedateerd werd. Dit was de start van
een jarenlange discussie over hoe dit aardewerk in de tombe van koning Hiram
verzeild was geraakt, een koning die men aan de hand van de cartouches van
Ramses II in de dertiende eeuw v. Chr. gedateerd had.
Het is
alleen het revisionisme van de geschiedenis van de oudheid dat hier uitkomst
biedt. Dr. I. Velikovsky (1895/1979) verwijst in zijn boek Ramses II en zijn tijd, 1978,
hoofdstuk 3, naar de tombe van Ahiram te Byblos, en maakt duidelijk dat zowel
de tombe als farao Ramses II in de zevende eeuw v. Chr. gedateerd dienen te
worden.

Velikovsky
herschikte de Egyptische dynastieën op de tijdsbalk met de historische
Bijbelboeken als leidraad. Het Egyptische Oude en het Midden-rijk waren volgens
hem contemporain en gingen als een gevolg van de tien plagen en de Exodus ten
onder. Nog hetzelfde jaar werd Egypte door de Hyksos overrompeld. Velikovsky
identificeerde de Hyksos en/of Amoe met de Bijbelse Amalekieten en voegt de
periode vanaf de vijftiende tot de tiende eeuw v. Chr. de Hyksos als
tussenperiode in de Egyptische geschiedenis in. Op deze manier verhuist het
Nieuwe Rijk met het begin van de achttiende Egyptische dynastie op de tijdsbalk,
naar de periode van de koningen van Israël: Saul, David en Salomo rond 1000 v.
Chr. De negentiende dynastie is volgens hem contemporain met de zesentwintigste
dynastie. En Ramses II zou een alter-ego van farao Necho II zijn.
De
revisie door Velikovsky van de geschiedenis van de Oudheid werd door de
academische wereld verworpen. Zijn boek WORLDS IN COLLISION (1951) Werelden in
botsing, gevolgd door AGES IN CHAOS Eeuwen in Chaos (1952), botsten op
hevige tegenstand van de academische wereld en werden verworpen. En wanneer hij
in 1978 RAMSES II AND HIS TIME lanceerde, steigerden toen ook heel wat
revisionisten van de geschiedenis van de oudheid, die deze studie als een brug
te ver, bevonden.
Wat mij
persoonlijk betreft in mijn studie van de chronologie van de oudheid, passen de
bevindingen van Velikovsky wel in de chronologische reconstructie van de
oudheid met de Bijbel als leidraad. Men kan hierbij op onderdelen van
Velikovsky s baanbrekend werk van mening verschillen en/of afwijzen, maar niet
heel zijn werk.
Voor
wat de archeologische vondst te Byblos betreft was de conclusie bij Velikovsky
duidelijk: het Cypriotische aardewerk is contemporain met de tombe en farao
Ramses II dient aan het einde van de zevende eeuw, begin zesde eeuw v. Chr. op
de tijdsbalk geplaatst te worden. Zo ook het Hebreeuwse/Fenicische schrift aan
de ingang en op de sarcofaag, dat ook in de zevende eeuw v. Chr. thuishoort.
Over het oud-Hebreeuws schreef ik een hoofdstuk in mijn boek; TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 323, in
verband met de archeologische vondsten te Oegarit. Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579

Wat
verder de sarcofaag van Hiram betreft, citeerde Velikovsky in zijn boek een Israëlische
geleerde; M. Haran, die in 1958 een artikel schreef over de afbeelding van de
vier klaagvrouwen op de sarcofaag. Twee van de vier vrouwen slaan zich op de
heupen, terwijl de andere twee het hoofd in de handen houden. De Israëlische
historicus haalde verscheidene voorbeelden aan van het slaan met de handen in
het Oude Testament als uiting van diepe smart, met name in het Bijbelboek
Jeremia 31:19 en Ezechiël 21:12. De andere vrouwen zetten de handen op hun
hoofd eveneens een bekend verschijnsel bij klagen, bij rouw en bij pijn. En
de profeten Jeremia en Ezechiël waren tijdgenoten van Nebukadnezar in de zesde
eeuw v. Chr. En evenzo was Ramses II contemporain met Nebukadnezar. Dr. Immanuël
Velikovsky putte zijn gegevens uit een grondig onderzoek van oudheidteksten, oude
topografische kaarten en plannen van veldslagen en van stratigrafische methoden
van de archeologie.
Met hierna
volgende citaat van Velikovsky ben ik het volkomen eens:
Niets is zo vermoeiend als een
gedetailleerde chronologie. Maar indien deze wiskunde van de geschiedenis
nageplozen wordt niet ter wille van zichzelf maar om identiteiten vast te
stellen en als het dient om deze identiteiten te kunnen bewijzen, dan kan er
een boeiende studie uit voortvloeien.
Wordt
vervolgd
Met vriendelijke
groet,
Robert
De Telder
|