Met het
artikel van vorige week bracht ik de noodlottige dubbele Sothis-kalender van de
Egyptoloog Eduard Meyer uit het jaar 1904 onder de aandacht. Noodlottig in die
zin omdat de chronologie van de buurvolken aan die van een foutieve Egyptische
kalender werd gekoppeld en aldus er zes tot zeven eeuwen naast zit.
Veel
aandacht geef ik in mijn studie aan het oude Israël en de Bijbel ter
chronologische rechtzetting van de koningslijsten. Het land Israël is van
oudsher een landbrug tussen Afrika en Klein-Azië geweest en haar geschiedenis
evenzo verbonden. Maar het is niet alleen de Bijbelse geschiedschrijving die in
twijfel wordt getrokken, ook de geschiedschrijving van andere buurvolkeren van
Egypte, zoals onder andere de Hethieten en de Griekse wereld worden als een
gevolg van hun verankering met de gefabriceerde Egyptische chronologie, getroffen.
Met het
nieuwe artikel wil ik de plaatsing van Ramses III op de tijdsbalk onder de
aandacht brengen. Als een gevolg van de verankering van de achttiende dynastie
op de tijdsbalk op basis van een veronderstelde Sothis-periode van 1460 jaar,
van 139 AD terug tot het jaar 1321 v. Chr. belandde de twintigste dynastie in
de twaalfde eeuw v. Chr. en kreeg Ramses III van de orthodoxie de
regeringsjaren 1182 tot 1151 v. Chr. toebedeeld.
In het
achtste en elfde regeringsjaar van Ramses III moest deze prins strijd leveren
tegen een invasie van Zeevolken. Zeevolken die vanuit de Griekse eilanden
Klein-Azië binnenvielen, het Hethietenland onder de voet liepen en verder langs
de Levant richting Egypte oprukten. Het is een strijd die uitvoerig op de muren
van Ramses III dodentempel te Medinet Haboe afgebeeld en beschreven staat. Ook
de Nijldelta was het doel van de Zeevolken. Een zee-invasie die Ramses III kon
afslaan.

Hoewel
Ramses III meldt dat Hatti ofwel het Hethieten-rijk als een gevolg van de
invasie van de Zeevolken ten onder ging blijkt nu dat de Assyriërs nog tot in
de achtste eeuw v. Chr. naar de Hethieten blijven verwijzen. Wat is hier aan de
hand? Het antwoord is vrij simpel: als een gevolg van het hanteren van de
foutieve Sothis-kalender door de orthodoxe Egyptologie belandde Ramses III in
de twaalfde eeuw v. Chr. in plaats van in de correcte achtste eeuw v. Chr. En
er zijn heel wat historische gegevens voorhanden die het mogelijk maken de
invasie van de zeevolken in het jaar 712 v. Chr. op de tijdsbalk onder te brengen.
De vader van
Ramses III was farao Sethnakht, de veronderstelde grondvester van de twintigste
dynastie van Manetho. In mijn boek TIJD en TIJDEN (Wie was So, farao van Egypte ten tijde van de
val van Samaria? Blz. 435-442), dat volgende maand door de uitgeverij Boekscout
op de markt wordt gebracht, ga ik uitvoerig op de twintigste dynastie in. Ik
toon aan dat de Bijbelse farao So ten tijde van de val van Samaria in 717 v. Chr. te
identificeren is met farao Sethoos van de oudheidhistoricus Herodotos en dat zowel So
(Hebreeuws) als Sethoos (Grieks) gelijk zijn aan Sethnakht uit
Egyptische bron. Ramses III en overige Ramessieden horen aldus in de achtste
eeuw v. Chr. thuis.
Farao
Sethnakht is identiek met de Sethoos van Herodotos die bij onze
oudheidhistoricus een tijdgenoot van de Assyriër Sanherib was. Farao Sethoos
werd volgens de historicus Herodotos opgevolgd door twaalf koningen die ik met
de Ramessieden van de twintigste dynastie identificeer. In mijn model/reconstructie
heersen de farao s Amonhotep III en IV over Egypte met Ethiopiërs, Libiërs en
de Ramessieden als geallieerden. Dr. Donovan Courville wijst in zijn werk naar
de volgende merkwaardigheid: namelijk dat Manetho alleen de twintigste dynastie
vermeldt, bestaande uit twaalf koningen maar geen namen noemt. Het
hierna volgende citaat van Courville spreekt boekdelen: Strangely, these
rulers are popularly regarded as representing the total government of Egypt,
though, as previously noted, the most outstanding of the group (Ramses III)
never claimed to be more than a local prince at Heliopolis.
De
negende en de achtste eeuw voor Christus waren eeuwen van calamiteiten in de
vorm van een cyclus van meganatuurcatastrofes die met intervallen van 54 jaar
en zes maanden de wereld van de oudheid getroffen hebben. In het jaar
776 v. Chr., het jaar dat de Olympische Spelen van start gingen, werd zulk een meganatuurcatastrofe
afgewend. Het was dezelfde aangekondigde meganatuurcatastrofe die de Hebreeuwse
profeet Jona in Nineveh moest aankondigen. Maar 54 jaar en zes maanden later trof
een volgende meganatuurcatastrofe de oude wereld. Het was het stervensjaar van
koning Achaz van Juda, het jaar 722 v. Chr. dat getuige van deze ramp was. Volgens
het onderzoek van Dr. I. Velikovsky, gevolgd door de studie van Donald W.
Patten, Ronald R. Hatch and Loren C. Steinhauer met (The long day of Joshua and
six other catastrophes, 1973), lag de oorzaak bij een kosmische verstoring van
de aarde in haar omloop rond de zon. Uiteindelijk was er aan het einde van de
achtste eeuw v. Chr. zelfs een kalenderhervorming nodig die ook historisch
vanuit verschillende oudheidbronnen kan geduid worden.
Het motief
van de algemene volksverhuizing van de zeevolken moet bij de cyclus van
meganatuurcatastrofes gezocht worden. Het resultaat van deze catastrofes was
dikwijls hongersnood als het gevolg van mislukte oogsten.
In
Griekenland waren het de Doriërs die vanuit
Thessalië de Peloponnesus binnentrokken waar zij een nieuwe stad Argos stichtten.
Het was hier dat volgens de overlevering in 748 v. Chr. onder leiding van
Pheidon, Olympische Spelen georganiseerd. Volgens
Herodotus leefden de Doriërs oorspronkelijk in Thessalië en later in het
gebergte van Doris bij de Parnassus. Van Doris uit vielen zij de Pelopponnesus
binnen. Hier verwoesten zij de paleizen te Pylos en te Mycene en verdreven de
meeste inwoners. Volgens de orthodoxe geschiedschrijving worden deze
gebeurtenissen aan de hand van de Egyptische chronologie in de dertiende eeuw
v. Chr. gedateerd en laat men hier de zogenaamde duistere eeuwen aanvangen. In
het revisionistische model zijn er geen duistere eeuwen maar speelt de tragedie
zich in de achtste eeuw v. Chr. af.
Op hun beurt zetten daarop de autochtone volksgroepen zich
in beweging en vestigden zich aan de kust van de Egeïsche Zee in Klein Azië. De
Griekse legende over hun held Mopsus past als een juist puzzelstukje in deze
periode. Volgens de legende leidde Mopsus zijn leger van Colophon, aan de
Egeïsche kust, naar Cilicië waar hij zich vestigde. De gevolgde route is
dezelfde weg die de zeevolken namen, merkt de orthodoxie op. Als een gevolg van het
foutief schikken van de Egyptische Dynastieën op de tijdsbalk zien zij de
verbanden niet. Opgravingen te Karatepe in Cilicië hebben een paleis uit
omstreeks 700 v. Chr. blootgelegd waarin zich twee grote inscripties bevinden,
een in Fenicische, de tweede in Hethietische hiëroglyfen. In beide inscripties
beroemt de koning van het paleis zich erop af te stammen van het huis Mps of
Mopsos (Dr. Arie Dirkzwager, C&AH January 1987 Volume IX, part 1, Interaction
Aftermath of the Trojan War).
Een ander Grieks volk dat Klein Azië binnenrukte waren de
Phrygiërs. De Phrygische invallers vestigden hun hoofdstad in Gordium, aan de
rivier de Sangarius in westelijk Anatolië en zij namen het omringende gebied
als hun vaderland. Een reeks heuvels, die aan de stadsheuvel aansluiten, is
bedekt met grafterpen waaronder de heersersfamilies van Gordium begraven zijn.
Het geheel wordt beheerst door een enorme grafheuvel van meer dan vijfenveertig
meter hoog, die plaatselijk bekend staat als het graf van Midas. Aan hun
oostgrens kregen zij contact met het oprukkende Assyrië en wordt in Assyrische
annalen naar hen verwezen. In 712 v. Chr. rukten zij samen met de zogenaamde
overige zeevolken langs de landroute naar Egypte op.
Hierna geef ik een gedeelte van het relaas zoals Ramses III
het heeft laten optekenen:
"
wat betreft de
vreemde landen, zij smeedden een complot op hun eilanden. Plotseling waren alle
landen in beweging en her en der op het oorlogspad. Geen land kon standhouden
tegen hun wapenen, vanaf Hatti,
Kede, Karkemis, Arzawa en Alasjia. Zij werden afgesneden. Een kamp werd op een
plaats in Amor opgeslagen. Zij richten de bevolking ervan te gronde en zijn
land was als iets, wat nooit bestaan had. Zij trokken voorwaarts naar Egypte,
terwijl de vlam voor hen bereid was. Hun bondgenootschap bestond uit Peleset,
Tjeker, Sjekelesj, Denyen en Wesjesj. Zij maakten zich meester van de
landen tot aan de einden der aarde, vastberaden en vol zelfvertrouwen:
"Onze plannen zullen slagen"."

Te
Medinet Haboe in Boven-Egypte heeft Ramses III zijn overwinning over de
zeevolken laten afbeelden. De verschillende rassen van de aanvallers zijn te
onderscheiden, net zoals hun klederdracht. Ook valt op dat de aanvallers mager
en knokig zijn. Dit wijst op de hongersnood dat deze volken in hun gebieden
getroffen had.
De namen van de
zeevolken die Ramses III opgeeft kunnen allen met mediterrane groepen die in de
achtste eeuw v. Chr. hun intrede in de regio deden, verbonden worden. Zo waren
de Shrdn,
lange baardige mannen met gehoornde helmen afkomstig uit Sardinië. De Tshkr
kunnen in verband gebracht worden met de Sikels uit Sicilië en de Tsshw
met hun nauw sluitende hoofddeksels, waren hoogstwaarschijnlijk de Etrusken die
door de Grieken Turshenoi werden genoemd. De Peleset kwamen uit Kreta. De
Denyen of Danaana zijn volgens mij met de Phrygiërs te identificeren. Zij zijn
de 'Danuniyim' met als tussenstation Cilicië alvorens naar de Nijldelta op te
rukken. De hint voor de identificatie van de Danaana met de Phrygiërs haalde ik
uit een plaatsjesboek met een afbeelding van Phrygische soldaten met rond
schild en helm met pluimen.

De afbeelding staat op
een terracotta paneel dat gewonden werd in een nederzetting te Pazarg, nabij
Boghazköy. De helm is identiek met de helm die sommige der zeevolken afgebeeld
op de tempelmuren van Ramses III, droegen. De afgebeelde gevederde helmen
worden traditioneel als de hoofdtooi van de Peleset gezien en heeft zich in de
vakliteratuur en in Hollywood vastgezet. Dezelfde hoofdtooi kan echter ook bij
de Tjeker en de Denyen waargenomen worden.
De binnenvallende zeevolken hadden hun hoofdkwartier in Amoerroe
gevestigd. Na het afweren van de zee-invasie is Ramses III ook Klein-Azië
binnengemarcheerd.

Het exacte jaartal van de invasie
van de zeevolken in het achtste regeringsjaar van Ramses III is het jaar 712 v.
Chr. De over land oprukkende zeevolken baanden zich een weg door Amoerroe of
Amor, het hedendaagse Syrië en Israël, vernietigden alles op hun weg, en rukten
op naar Egypte. Op de grens tussen Israël en Egypte, te Djahi waarvan de exacte
ligging tot op heden onbekend is, werd slag geleverd. Een zegevierende Ramses
III rukte daarop naar Amoerroe of Amor op om het basiskamp van de zeevolken aldaar
te vernietigen. Namen van veroverde steden in Amoerroe of Amor worden in de
annalen van Ramses III niet altijd vermeld. Zo is er sprake van een opmarcheren
naar 'de' stad van Arzawa, naar 'de' stad van Amor en er is een vermelding van
de stad Tunip die bestormd werd. Tegelijkertijd was er een legeronderdeel dat
het tegen de Shosu opnam en de berg van Seïr bestormde.
De hiervoor beschreven campagne
van de zeevolken en Ramses' reactie past in het plaatje dat de Bijbel en in het
bijzonder het boek Jesaja voor deze tijdspanne weergeeft. De profeet Jesaja
hoofdstuk 14:28 geeft een aantal profetieën tegen Filistea, Moab en Damascus.
Deze profetieën worden uitgesproken na de dood van Achaz in 722 v. Chr.
Jesaja 14:31 Jammer, gij poort;
schreeuw, gij stad; sidder, gij gans Filistea! Want uit het noorden komt rook
en in de gelederen blijft niemand achter.
De beschrijving van de volledige
vernietiging van steden hebben we al in de annalen van Ramses III gezien:
"Een kamp werd op een plaats
in Amor opgeslagen. Zij richten de bevolking ervan te gronde en zijn land was
als iets, wat nooit bestaan had." (Ramses III over de zeevolken).
Het Bijbelrelaas van de profeet
Jesaja schetst hetzelfde beeld:
Jesaja 15:1 Godsspraak over Moab.
Waarlijk, in de nacht is Ar-Moab verwoest, verdelgd! Waarlijk, in de nacht is
Kir Moab verwoest, verdelgd.
Jesaja 17:1 De Godsspraak over
Damaskus. Zie, Damaskus wordt weggenomen, zodat het geen stad meer is; het
wordt een puinhoop, een bouwval. Verlaten liggen de steden van Aroër
En ook het snelle verslaan van de
zeevolken vinden we bij de profeet Jesaja van de Bijbel vermeld:
Jesaja 17:12-14 Het lot der
plunderaars. Wee, een rumoer van vele volken, die rumoer maken als rumoerige
zeeën, en een gebruis van natiën, die bruisen zoals geweldige wateren bruisen.
Natiën bruisen zoals geweldige wateren bruisen, maar dreigt Hij ze, dan
vluchten zij ver weg en worden opgejaagd als kaf voor de wind uit en als een
werveldistel voor de storm uit. Ten tijde des avonds, zie, daar is
verschrikking; voordat het morgen wordt, zijn zij er niet meer. Dit is het deel
van hen die ons plunderen, en het lot van hen die ons beroven.
Na het debacle in Egypte
vestigden verschillende zeevolken zich aan de kust van de Levant, nabij Asdod
en Dor. Zij werden korte tijd later vazallen van Sargon II. Sargon II van
Assyrië verwijst in zijn annalen naar een tartan van Musri = Egypte,
meestal Sibe genoemd. Er zijn echter wetenschappers (Luckenbill, Khorsabad
texts, Ancient records of Assyria and Babylon, Chicago 1929, II, pp.1-27) die
menen dat in plaats van Sibe, Ree (in het Akkadisch) en/of Riaa (in het
Egyptisch) gelezen zou moeten worden. Een verband met een Ramses ligt dus voor
de hand. In mijn model Ramses III. Deze Ramses heeft ook tegen Amor
gevochten, een archaïsche naam voor Assyrië. In mijn reconstructie is dit het
Assyrië van Sargon II.
Tegelijkertijd wanneer de Doriërs Griekenland binnenrukten
en een volksverhuizing op gang brachten, werden de Kimmeriërs uit hun
woongebied ten noorden van de Zwarte Zee, door de Scythen uit hun woonplaatsen
verjaagd en begonnen de Kimmeriërs aan hun volksverhuizing wat hen over de
Kaukasusrug voerde. Hun eerste slachtoffer was het koninkrijk Urartu in
Klein-Azië dat rond 715 v. Chr. met een invasie te maken kreeg. De Assyriërs
verwijzen tijdens deze periode in hun annalen naar de Kimmeriërs die zij
Gimiraa noemden. De Assyrische betekenis van de naam zou zoiets als 'voorwaarts
en achterwaarts trekkende volken' betekenen. Van de Assyriërs weten we ook dat
de Phrygische koning Midas (Mit ta a) om Assyrische hulp tegen de
binnentrekkende Kimmerische horden gevraagd heeft. Dat het de Scythen waren die
de Kimmeriërs verdreven hebben weten we van Herodotos.
Wordt vervolgd
Met vriendelijke groet,
Robert De Telder
|