De
jubeljaren 23 tot en met 20.
Met dit
artikel vervolgen we onze reeks schema s, op dit blog begonnen op 29-12-2014.
Het is
mijn intentie om in de nog te volgen afleveringen de sabbat- en jubeljaren van
het oude Israël chronologisch op de tijdsbalk te verankeren. De gebruikte
schema s werden door mij samengesteld met het oog op een nieuw boek dat in het
voorjaar van 2015 DV zal worden gepubliceerd. Elk schema beslaat veertien jaar
met bovenaan de jaartallen volgens de westerse kalender. Elk jaar beslaat
twintig millimeter (of twee centimeter zo u wil) verdeeld in vier kwartalen van
elk vijf millimeter. Onder de jaartelling volgens de westerse tijdsrekening, op
het schema, ziet u de Joodse sabbat- en jubeljaren in een afzonderlijke balk
uitgetekend. De sabbatjaren lopen van april tot maart ononderbroken door in een
cyclus van zeven maal zeven jaar. In het negenenveertigste jaar begon in
oktober het Jubeljaar, dat liep tot september van het jaar daarop, waar het
eerste jaar van een nieuwe sabbatjaarcyclus al in april aangevangen was. Dit is
de wijze van tellen, waar William Whiston in zijn werk op wees. Zie link: http://bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1396821600&stopdatum=1397426400 en
scrol naar beneden.

Met de
vorige aflevering van 29-12-2014 eindigde ons historisch overzicht in het jaar
275 v. Chr. Met het hierboven afgebeelde schema vervolgen we onze reeks met de
periode van 289/276 v. Chr. Het is de tijd van de Griekse overheersing over
Israël. De grijze tijdsbalk toont de Grieks-Syrische heersers en de groene
tijdsbalk toont de Grieks-Egyptisch-Ptolemeïsche dynastie. Onderaan het schema
vervolgen we met de gele tijdsbalk, de 69 jaarweken van de profeet Daniël. De
69 jaarweken overbruggen de periode vanaf de Perzische overheersing na de
Babylonische Ballingschap, tot de komst van de Messias.

Het
volgende schema toont de periode van 303/209 v. Chr. met de vermelding van de
regeerperioden van de koningen van het noorden en van de koningen van het
zuiden. En onderaan het schema vervolgen we de 69 jaarweken van de profeet
Daniël terug de tijd in.

Het
volgende schema heeft de periode van 317/304 v. Chr. met in okt317/sep316 v.
Chr., het 23ste jubeljaar.
In het 30ste
jubeljaar in oktober van het jaar 27 AD, verkondigde de Heer Jezus Christus in
de synagoge te Nazareth het aangename jaar des HEREN of het jubeljaar:
Jesaja
61:1 De Geest des Heeren HEEREN is op Mij, omdat de Heere Mij gezalfd heeft, om
een blijde boodschap te brengen den zachtmoedigen; Hij heeft Mij gezonden om te
verbinden de gebrokenen van harte, om den gevangenen vrijheid uit te roepen, en
den gebondenen opening der gevangenis; 2 Om
uit te roepen het jaar van het welbehagen des HEEREN,
(Statenvertaling)
Dit was
het dertigste jubeljaar sinds de instelling er van door de wet van Mozes, en
het houden van het eerste jubeljaar in het jaar okt1395/sep1394 v. Chr., zeven
maal zeven jaar, na de intocht van de Israëlieten in het land Kanaän in 1443 v.
Chr. In onze afleveringen volgen we de sabbat- en jubeljaren vanaf het
dertigste jubeljaar terug te tijd in.

Het
volgende schema geeft de periode 331/318 v. Chr. weer. In het jaar 331 v. Chr.
verwelkomde Jeruzalem Alexander de Grote, die voordien het Perzische leger in
de slag bij Issos verslagen had. Het was het begin van de overheersing van
Israël door de Grieken en het einde van de Perzische periode over Israël die
208 jaar geduurd had. Over Alexander de Grote schreef ik eerder op dit blog op 14-06-2014
een artikel. Zie link: http://bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1402264800&stopdatum=1402869600
En op
17-06-2014 schreef ik een artikel over de verovering van Tyrus door Alexander
de Grote. Zie link: http://bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1402869600&stopdatum=1403474400 en
scrol naar beneden.

Het
volgende schema toont de periode 345/332 v. Chr. We zien het begin van de
regering van Alexander de grote en de groene tijdsbalken geven de Perzische heersers
voor deze periode aan: Artaxerxes III, Arses en Darius III. Het was de laatst
vermeldde Perzische heerser, die door Alexander de Grote verslagen werd. Ik
vermeldde eerder al dat de Perzische periode een totaal van 208 jaar telt. De
Joodse jaartelling wijkt hier van af en heeft slechts een totaal van 34 jaar
voor de periode vanaf het herbouwen van de Tempel te Jeruzalem in 516 v. Chr.
tot op Alexander de Grote. Over deze chronologische afwijking schreef ik eerder
op dit blog een artikel op 02-06-2014: De Joodse anno Mundi-jaartelling 5774. Zie
link: http://bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1401660000&stopdatum=1402264800 en
scrol naar beneden. Een periode van slechts 34 jaar houdt historisch gezien
geen steek wat trouwens ook in het Jodendom beseft wordt. Zie het hierna
volgende citaat uit de bekende Joodse encyclopedie; de Encyclopedia Judaïca:
Jose b. Halafta, the presumed author of Seder Olam
Rabbah, probably had access to old traditions that also underlay the
chronological computations of the Jewish Hellenistic chronographer Demetrius
(third century B.C.E.). The most significant confusion in Jose ´s calculation
is the compression of the Persian period, from the rebuilding of the Temple by
Zerubbabel in 516 B.C.E. to the conquest of Persia by Alexander (331 B.C.E.) to
no more than 34 years.
Dit blijft
uiteraard een spijtige zaak. De oorzaak voor het sleutelen aan jaartallen, ligt
waarschijnlijk in het afwijzen van Jezus van Nazareth als de Messias in 30 AD.
Het is
de bekende Ptolemeüs-canon die voor de Perzische periode al de regeerperioden
van de Perzische koningen opgeeft. Zie het artikel op dit blog van 17-10-2014:
De Ptolemeüs-canon. Zie link: http://bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1413151200&stopdatum=1413756000

Ons
volgend schema toont de periode 359/346 v. Chr. met twee Perzische koningen
vermeldt: Artaxerxes II en III. Onderaan bemerken we de vertrouwde gele
tijdsbalk met de 69 jaarweken van Daniël. Deze jaarweken overbruggen de periode
tussen het afsluiten van het Oude Testament en het optreden van Johannes de
Doper in 26 AD als heraut van de komende Messias. Ook de historische sabbat- en
jubeljaren zorgen voor de overbrugging van de Perzische periode voor Israël.

Ons
volgend schema geeft de periode van 373/360 v. Chr. weer en toont het 22ste
jubeljaar in okt366/sep365 v. Chr. De schema s die met deze aflevering nog
zullen volgen handelen alle over de Perzische periode.

Het
volgende schema geeft de periode 387/364 v. Chr.

De
periode van 401/388 v. Chr.

En met
het volgende schema behandelen we de periode 415/402 v. Chr. met links bovenaan
het 21ste jubeljaar in okt/415/sep414 v. Chr. Dit is de periode van
het afsluiten van het zogenaamde Oude Testament. Onderaan het schema in de gele
tijdsbalk begon in het jaar apr409/mrt408 v. Chr. de periode van 62 jaarweken.
Het volgende Bijbelcitaat moet een en ander duidelijk maken.
Daniël
9:24 Zeventig weken zijn bepaald over uw
volk en uw heilige stad, om de overtreding te voleindigen, de zonde af te
sluiten, de ongerechtigheid te verzoenen, en om eeuwige gerechtigheid te
brengen, gezicht en profeet te bezegelen en iets allerheiligst te zalven. 25
Weet dan en versta: vanaf het ogenblik (458 v. Chr.), dat het woord uitging om
Jeruzalem te herstellen en te herbouwen tot
op een gezalfde, een vorst, zijn zeven weken (409 v. Chr.); en tweeënzestig
weken lang zal het hersteld en herbouwd blijven, met plein en gracht, maar in
de druk der tijden. 26 En na de tweeënzestig weken (26+ AD) zal een gezalfde
worden uitgeroeid (30 AD), terwijl er niets tegen hem is; en het volk van een
vorst die komen zal, zal de stad en het heiligdom te gronde richten (70 AD),
maar zijn einde zal zijn in de overstroming (370+ AD); en tot het einde toe (20??
AD) zal er strijd zijn: verwoestingen, waartoe vast besloten is. (NBG Vertaling
1951)
De
zeventig jaarweken hebben hun begin in het jaar apr458/mrt457 v. Chr. in het
zevende regeringsjaar van de Pers Artaxerxes I. De zeventig jaarweken zijn
verdeeld in drie perioden, in drie schijven van zeven jaarweken, negenenzestig
jaarweken en één jaarweek. Ik heb in het hiervoor vermeldde Bijbelcitaat tussen
haakjes de historische jaartallen toegevoegd voor wanneer juist op de tijdsbalk,
een periode begon en eindigde. Met het schema dat we behandelen liep de eerste
schijf van zeven jaar weken af en begon de telling van tweeënzestig jaarweken in 409/409 v. Chr. De
gezalfde, de vorst, waarnaar in vers 25 verwezen worden identificeer ik met de landvoogd
Nehemia van het gelijknamige Bijbelboek. Met het schema handelende over de
periode 471/458 v. Chr. zullen we het begin van de 69 jaarweken bespreken.

De
Perzische periode van 429/416 v. Chr. In 424 v. Chr. zien we het einde van de
regeerperiode van Artaxerxes I. Een Perzische koning waaronder Nehemia optrad.
Meer over Nehemia volgt met het volgende schema.

En nu
de Perzische periode van 443/430 v. Chr. Wat op het schema onmiddellijk moet
opvallen is de blauwe verticale balk die het sabbatjaar van apr436/mrt435
accentueert. Het is naar het houden van het sabbatjaargebod tijdens de herbouw
van de muren van Jeruzalem, dat het Bijbelboek Nehemia verwijst. Deze
vermelding past chronologisch als een correct puzzelstukje in ons plaatje en
bevestigd de wijze van sabbatjaar tellen. De Perzische heerser Artaxerxes I
staat in de Bijbel vermeldt. En ook Flavius Josephus verwijst in zijn werk
Joodse Oudheden naar deze periode, wanneer de muur van Jeruzalem door de
teruggekeerde ballingen onder leiding van Nehemia, gebouwd werd. Hierna eerst
het commentaar van William Whiston op dit historisch gedeelte van Josephus:
(14). It may not be very improper to remark here, with what
an unusual accuracy Josephus determines these years of Xerxes, in which the walls of Jerusalem were built, viz. that Nehemiah came with his commission in the twenty-fifth of Xerxes, that the
walls were two years and four months in building, and that they were finished
on the twenty-eighth of Xerxes,
sect. 7, 8. It may also be remarked further, that Josephus hardly ever mentions
more than one infallible astronomical character, I mean an eclipse of the moon,
and this a little before the death of Herod the Great, Antiq. B. XVII. ch. 6.
sect. 4. Now on these two chronological characters in great measure depend some
of the most important points belonging to Christianity, viz. the explication of
Daniel's seventy weeks, and the duration of our Savior's ministry, and the time
of his death, in correspondence to those seventy weeks. See the Supplement to
the Lit. Accorap. of Proph. p. 72.
Flavius
Josephus, Joodse Oudheden, Boek XI, v.8
8. But now when the Ammonites, and Moabites, and
Samaritans, and all that inhabited Celesyria, heard that the building went on apace, they took it heinously, and proceeded
to lay snares for them, and to hinder their intentions. They also slew many of
the Jews, and sought how they might destroy Nehemiah himself, by hiring some of
the foreigners to kill him. They also put the Jews in fear, and disturbed them,
and spread abroad rumors, as if many nations were ready to make an expedition
against them, by which means they were harassed, and had almost left off the
building. But none of these things could deter Nehemiah from being diligent about the work; he only set a number
of men about him as a guard to his body, and so unweariedly persevered therein,
and was insensible of any trouble, out of his desire to perfect this work. And
thus did he attentively, and with great forecast, take care of his own safety;
not that he feared death, but of this persuasion, that if he were dead, the
walls for his citizens would never be raised. He also gave orders that the
builders should keep their ranks, and have their armor on while they were building.
Accordingly, the mason had his sword on, as well as he that brought the
materials for building. He also appointed that their shields should lie very
near them; and he placed trumpeters at every five hundred feet, and charged
them, that if their enemies appeared, they should give notice of it to the
people, that they might fight in their armor, and their enemies might not fall
upon them naked. He also went about the compass of the city by night, being
never discouraged, neither about the work itself, nor about his own diet and
sleep, for he made no use of those things for his pleasure, but out of
necessity. And this trouble he underwent for two years and four months; (14) for in so long a time was the wall built, in the twenty-eighth year of the reign of
Xerxes, in the ninth month. Now when the walls were finished, Nehemiah and
the multitude offered sacrifices to God for the building of them, and they
continued in feasting eight days. However, when the nations which dwelt in
Syria heard that the building of the wall was finished, they had indignation at
it. But when Nehemiah saw that the city was thin of people, he exhorted the
priests and the Levites that they would leave the country, and remove
themselves to the city, and there continue; and he built them houses at his own
expenses; and he commanded that part of the people which were employed in
cultivating the land to bring the tithes of their fruits to Jerusalem, that the
priests and Levites having whereof they might live perpetually, might not leave
the Divine worship; who willingly hearkened to the constitutions of Nehemiah,
by which means the city Jerusalem came to be fuller of people than it was
before. So when Nehemiah had done many other excellent things, and things
worthy of commendation, in a glorious manner, he came to a great age, and then
died. He was a man of a good and righteous disposition, and very ambitious to
make his own nation happy; and he hath left the walls of Jerusalem as an
eternal monument for himself. Now this was done in the days of Xerxes.

Het
schema dat we nu behandelen gaat over de periode 457/444 v. Chr. met het
twintigste regeringsjaar van de Perzische koning Artaxerxes I in apr445/mrt444
v. Chr. In dat jaar kreeg de Jood Nehemia, die een dienaar van Artaxerxes was,
de toelating van de koning om de muren van Jeruzalem te herbouwen.
Nehemia
2:1 In de maand Nisan, in het twintigste
jaar van koning Artachsasta, toen er wijn voor hem gereed stond, hief ik de
wijn op en reikte die de koning toe. Nu was ik nooit treurig geweest in zijn
tegenwoordigheid. 2 De koning zeide tot mij: Waarom staat uw gezicht zo somber,
hoewel gij niet ziek zijt? Dit kan niet anders dan hartzeer zijn. Toen werd ik
ten zeerste bevreesd, 3 en zeide tot de koning: De koning leve in eeuwigheid!
Hoe zou mijn gezicht niet somber staan, daar de stad, de plaats waar de graven
mijner vaderen zijn, verwoest is en haar poorten door vuur verteerd zijn? 4 En de koning zeide tot mij: Wat is dan uw
verzoek? Toen bad ik tot de God des hemels. 5 En ik zeide tot de koning:
Dat gij, indien het de koning goeddunkt en indien uw knecht u welgevallig is,
mij zendt naar Juda, naar de stad waar de graven mijner vaderen zijn, om haar te herbouwen. 6 De koning zeide
tot mij, terwijl zijn gemalin naast hem zat: Hoelang zal uw reis duren, en
wanneer zult gij terugkeren? En de koning stemde erin toe mij te zenden; en ik
gaf hem een bepaalde tijd op. 7 En ik zeide tot de koning: Indien het de koning
goeddunkt, laat men mij brieven geven voor de landvoogden van het gebied over
de Rivier, dat zij mij laten doortrekken, totdat ik in Juda kom; 8 ook een
brief aan Asaf, de houtvester des koning s, dat hij mij hout geve om de
poorten van de burcht die bij de tempel behoort, van zolders te voorzien, en
voor de muur van de stad en voor het huis, waar ik mijn intrek nemen zal. En de
koning gaf ze mij, daar de goede hand van mijn God over mij was. 9 Ik kwam bij
de landvoogden van het gebied over de Rivier en gaf hun de brieven van de
koning. Ook had de koning legeroversten en ruiters met mij meegezonden
Nehemia
5: 14
Ook hebben van de dag af, dat koning Artachsasta
mij (=Nehemia) aanstelde tot landvoogd
over het land Juda, van zijn twintigste tot zijn tweeëndertigste
regeringsjaar, twaalf jaar lang, noch ik, noch mijn broeders het brood van een
landvoogd gegeten.
In onze
chronologische reis in de tijd terug, met de 69 jaarweken van Daniël als gids
duidt ik steevast het zevende regeringsjaar van Artaxerxes aan als het jaar dat
woord uitging om Jeruzalem te herstellen, en het begin van de zeventig
jaarweken (zie het volgende schema). Mijn keuze voor het jaar 458 v. Chr. wordt
door de chronologie bepaald, die maakt dat er inderdaad 483 zonnejaren of 69 jaarweken
maal 7 jaar per week zitten tussen apr458/mrt457 v. Chr. en 26 AD. Er bestaan
nochtans andere rekenwijzen en deze wil ik mijn lezers niet onthouden. Zo is er
het onderzoek van de Rev. Clarence Larkin, die stelt dat men de jaren van de
zeventig jaarweken van Daniël aan Bijbelse oudheidjaren van 360 dagen per jaar
dient te tellen. Dit is niet onlogisch wanneer we bedenken dat het laatste
Bijbelboek Openbaring een eindtijdperiode hanteert van 1260 dagen plus 42
maanden wat in totaal ook zeven jaar zijn, aan 360 dagen per jaar. De
zeventigste jaarweek is overigens nog toekomst en kent dan pas haar vervulling.
In het tijds-dal tussen de 69ste en de 70ste week zit de huidige
periode (sinds 30 AD) van de Ekklesia en de genadetijd. Hierna de berekening
van Clarence Larkin (Dispensational Truth, 1918) van bijna honderd jaar geleden
nu:

According to ordinary chronology, the 475 years form
BC 445 t AD 30 are Solar years of 365 years each. Now counting the years from
BC 445 to AD 30 inclusively, we have 476 solar years. Multiplying these 476
years by 365 (the number of days in a solar year) we have 173.740 days, to
which add 119 days for leap years, and we have 173.859 days. Add to these 20
days inclusive from March 14 to April 2, and we have 173.879 days. Divide
173.879 by 360 (the number of days in a prophetical year) and we have 483 years
all to one day, the exact number of days (483 in 69 weeks, each day standing
for a year. Could there be anything more conclusive that Daniels 69 weeks ran
out on April 2, AD 30, the day that Jesus rode in triumph into the city of
Jerusalem.
Zowel
het jaar 445 v. Chr. als het jaar 458 v. Chr. als vertrekpunt, leveren een
opzienbarende uitkomst. Aan zonnejaren gerekend arriveren we vanaf 458 v. Chr.
gerekend, in apr25/mrt26 AD met het optreden van Johannes de Doper. En aan
Bijbelse oudheidjaren van 360 dagen gerekend, arriveren we vanaf 445 v. Chr., aan
het begin van de Pesachweek in 30 AD wanneer de Heer Jezus Christus
triomfantelijk op een ezel gezeten onder gejubel, Jeruzalem binnenreed.

Het
laatste schema voor deze aflevering heeft de jaren 471/458 v. Chr. Bovenaan het
schema merken we het 20ste jubeljaar van okt464/sep463 v. Chr. Verder
merken we twee Perzische heersers: Xerxes en Artaxerxes, de laatste wordt als
Artachsasta in de Bijbel aangeduid. De regeerperiode van Xerxes vinden we bij
de oudheidhistoricus Herodotos terug. En daarnaast hebben we de Ptolemeüs-canon
voor wat de regeerperioden van Xerxes en Artaxerxes betreft. Zie het
betreffende artikel op dit blog van 17-10-2014.
Zie link: http://bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1413151200&stopdatum=1413756000
In het
zevende regeringsjaar van Artaxerxes I begint de periode van de zeventig
jaarweken van de profeet Daniël. Over dit onderwerp schreef ik eerder op dit
blog al een artikel op 04-04-2014.
Zie link: http://bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1396216800&stopdatum=1396821600
Hierna
volgt het Bijbelgedeelte uit Ezra hoofdstuk 7 met het bevelschrift van koning
Artaxerxes. Tussen ronde haken heb ik in vers 8 gemakkelijkheid halve de
westerse jaartelling en maandtelling geplaatst.
Ezra 7:1 Hierna, onder de regering van Artachsasta, de koning van Perzië, trok
Ezra op, de zoon van Seraja, de zoon van Azarja, de zoon van Chilkia, 2 de zoon
van Sallum, de zoon van Sadok, de zoon van Achitub, 3 de zoon van Amarja, de
zoon van Azarja, de zoon van Merajot, 4 de zoon van Zerachja, de zoon van Uzzi,
de zoon van Bukki, 5 de zoon van Abisua, de zoon van Pinechas, de zoon van
Eleazar, de zoon van Aäron, de hogepriester 6 deze Ezra trok op uit Babel. Hij was een schriftgeleerde, bekwaam
in de wet van Mozes, welke de HERE, de God van Israël, gegeven had; en daar de
hand van de HERE, zijn God, over hem was, had de koning hem alles gegeven wat
hij verlangd had. 7 Zo trokken ook een aantal Israëlieten en priesters, Levieten,
zangers, poortwachters en tempelhorigen naar Jeruzalem, in het zevende jaar van koning Artachsasta. 8 En hij kwam te
Jeruzalem in de vijfde maand, en wel in het zevende jaar (458 v. Chr.) van
de koning. 9 Op de eerste van de eerste maand (april) namelijk was hij
de tocht uit Babel begonnen, en op de eerste van de vijfde maand (augustus)
kwam hij te Jeruzalem aan, daar de goede hand van zijn God over hem was, 10
want Ezra had er zijn hart op gezet om de wet des HEREN te onderzoeken en haar
te volbrengen, en om in Israël inzetting en verordening te onderwijzen. 11 Dit
nu is het afschrift van de brief, die koning Artachsasta meegaf aan de
priester-schriftgeleerde Ezra, die geleerd was in de woorden van de geboden en
voorschriften des HEREN voor Israël:
12 Artachsasta,
koning der koningen, aan de priester Ezra, de geleerde in de wet van de God des
hemels, enzovoort. 13 Door mij is bevel gegeven, dat ieder die in mijn
koninkrijk tot het volk Israël, zijn
priesters of de Levieten behoort, en zich bereid verklaart naar Jeruzalem te
gaan, met u mag meegaan. 14 Aangezien gij vanwege de koning en zijn zeven
raadsheren uitgezonden wordt om een onderzoek in te stellen naar Juda en
Jeruzalem, volgens de wet van uw God, welke in uw bezit is; 15 tevens om het
zilver en het goud over te brengen, dat de koning en zijn raadsheren vrijwillig
hebben geschonken aan de God van Israël, wiens woning te Jeruzalem is, 16
benevens al het zilver en goud dat gij in het gehele gewest Babel zult
verkrijgen, met de vrijwillige gaven die het volk en de priesters vrijwillig
zullen geven voor het huis van hun God, die in Jeruzalem woont 17 daarom moet
gij diensvolgens zorgvuldig voor dit geld kopen stieren, rammen, lammeren en de
daarbij behorende spijsoffers en plengoffers, en deze offeren op het altaar van
het huis van uw God, die in Jeruzalem woont. 18 Wat u en uw broeders echter
goed zal dunken te doen met het overige zilver en goud, dat moogt gij doen naar
de wil van uw God. 19 De voorwerpen echter, die men u ter hand gesteld heeft voor
de dienst in het huis van uw God, lever die af voor de God in Jeruzalem. 20 Wat
er verder nodig is voor het huis van uw God, dat gij zoudt moeten betalen, dat
kunt gij betalen uit de koninklijke schatkist. 21 Voorts is door mij, koning
Artachsasta, bevel gegeven aan alle schatbewaarders van het gebied over de
Rivier: alles wat de priester Ezra, de geleerde in de wet van de God des
hemels, u zal vragen, zal stipt worden uitgevoerd, 22 tot een bedrag van
honderd talenten zilver, honderd kor tarwe, honderd bath wijn, honderd bath
olie, en zout in onbeperkte mate. 23 Alles wat uit het gebod van de God des
hemels volgt, moet nauwgezet worden uitgevoerd voor het huis van de God des
hemels, opdat er geen toorn kome over de regering van de koning en zijn zonen.
24 Ook doen wij u aangaande al de priesters, Levieten, zangers, poortwachters,
tempelhorigen en dienaren van dit huis van God weten, dat het niet geoorloofd
is hun belasting, cijns of tol op te leggen. 25 Gij nu, Ezra, stel naar de
wijsheid van uw God, die gij bezit, regeerders en rechters aan, opdat zij
rechtspreken over het gehele volk dat in het gebied over de Rivier woont, over
allen die de wetten van uw God kennen; en hem die ze niet kent, zult gij ze
bekendmaken. 26 Aan ieder die de wet van uw God en de wet van de koning niet
volbrengt, zal stipt recht geoefend worden: hetzij ter dood, hetzij tot
verbanning, hetzij tot geldboete of tot gevangenzetting.

Wordt vervolgd
Met vriendelijke groet,
Robert De Telder
|